Bijdrage tot de microtoponymie van Eksaarde
Scriptie tot het behalen van het diploma van Master in de Taal- en Letterkunde: twee talen. Vakgroep Nederlandse Taalkunde.
Door: Evelyne Baeten Master Taal- en Letterkunde: Nederlands-Engels Promotor: Prof. Dr. Magda Devos
Academiejaar 2007-2008
Woord Vooraf Het schrijven van een scriptie lijkt een opeenvolging van eenzame uren, doorgebracht tussen stapels boeken en met een computer als enige metgezel. Tijdens het uitwerken van mijn masterproef is het tegendeel gebleken. Dagelijks werd ik bijgestaan door verscheidene mensen, die mij elk op hun eigen manier hielpen dit werk te vervolmaken. In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Magda Devos, bedanken. Zonder haar vakkundige raad en uitstekende begeleiding had ik dit werk niet kunnen voltooien. Ook de heer Alex Dierick wil ik graag uitdrukkelijk bedanken voor het mogen gebruiken van zijn uiterst waardevolle materiaal. Daarnaast verdienen ook meneer Ignace Van Driessche en mevrouw Saskia Mijnendonckx mijn dank, voor hun zeer vriendelijke ontvangst op respectievelijk de Provincie Oost-Vlaanderen en het stadhuis van Lokeren. Hun goede hulp en het aanreiken van bruikbaar materiaal hebben mij geholpen vooruitgang te boeken in mijn werk. Verder wil ik mijn vrienden en familie bedanken voor hun bemoedigende woorden op momenten dat het wat moeilijker ging, en ten slotte gaat mijn dank ook uit naar mijn medetoponymisten, waarmee ik ettelijke uren samen in de bibliotheek doorbracht. Ik denk dat we ook aan elkaar heel wat steun hebben gehad.
INHOUDSTAFEL 0. Inleiding
i
0.1. Motivatie en situering
i
0.2. Wat is microtoponymie?
i
0.3. Werkwijze
ii
0.3.1. Bronmateriaal en glossarium
ii
0.3.2. Werkelijkheidscategorieën
iv
0.3.3. Benoemingsmotieven
iv
0.3.4. Verklaring
v
0.3.5. Lokaliseren
v
LANDSCHAPSGESCHIEDENIS
1
1. DE NAAM EKSAARDE
2
2. WIJK- EN GEHUCHTNAMEN
3
3. GROTE LANDSCHAPPELIJKE COMPLEXEN
5
4. STRAATNAMEN
7
4.0. DE BELANGRIJKSTE EKSAARDSE WEGEN
7
4.1. KERNBESTANDDELEN IN STRAATNAMEN
7
4.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR STRATEN
8
(a) Naar de ligging, het begin- of eindpunt van het traject (b) Naar de bezitter, een aangelande of een andere persoon (c) Naar de vorm (d) Benoemingsmotief onzeker 5. HOEVEN, WONINGEN EN GEBOUWEN
8 11 12 13 14
5.1. HERBERG- EN HUISNAMEN
14
5.2. MOLENS
18
5.3. ANDERE GEBOUWEN OF CONSTRUCTIES
19
6. TERREINNAMEN
19
6.0. INLEIDING
19
6.1. BELANGRIJKSTE KERNBESTANDDELEN IN TERREINNAMEN
21
6.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR ONDERDELEN VAN HET TERREIN 28 6.2.1. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR AKKERLAND EN WEILAND (a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker (b) Naar de ligging (c) Naar de vorm (d) Naar de vroegere toestand of wijze van ontginning (e) Naar de omheining of de begroeiing erop, errond of erbij
29 29 34 47 50 53
(f) Naar een reliëfkenmerk (g) Naar de bodemsoort of de bodemgesteldheid (h) Naar de functie, de bestemming of het gewas dat erop geteeld wordt (i) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte (j) Naar het juridisch statuut (k) Naar de dieren die er huisden (l) Naar een anekdote (m) Ander benoemingsmotief (n) Benoemingsmotief onzeker
54 56 58 59 61 61 61 61 61
6.2.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR BOSSEN
68
(a) Naar de eigenaar, de pachter of een aangelande (b) Naar de ligging (c) Naar de vorm (d) Naar de begroeiing erop of errond (e) Naar de bodemgesteldheid (f) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte (g) Naar een reliëfkenmerk (h) Benoemingsmotief onzeker
69 69 69 70 71 71 71 71
6.2.3. NAMEN VOOR ONONTGONNEN GROND
72
6.2.4. WERKELIJKHEID ONBEKEND
72
(a) Naar de eigenaar, pachter of aangelande (b) Naar de vorm (c) Naar de bodemgesteldheid (d) Naar de begroeiing erop of errond (e) Benoemingsmotief onzeker
73 73 73 73 74
7. HOOGTENAMEN
74
8. WATERNAMEN
75
(a) Naar de eigenaar of aangelande (b) Naar de ligging (c) Naar de relatieve grootte (d) Ander benoemingsmotief 9. WERKELIJKHEIDSCATEGORIE ONBEKEND (a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker (b) Naar de ligging (c) Naar de vorm (d) Naar de vroegere toestand of wijze van ontginning (e) Naar de begroeiing erop, errond of erbij (f) Naar een reliëfkenmerk (g) Naar de bodemsoort of de bodemgesteldheid (h) Naar de dieren die er huisden (i) Ander benoemingsmotief (j) Benoemingsmotief onzeker
77 77 78 78 79 79 80 80 81 81 82 82 82 82 85
BIBLIOGRAFIE
90
GLOSSARIUM
95
LEGENDE POPP-KAART EKSAARDE LOSSE KAART
131
0. Inleiding
0.1. Motivatie en situering Nadat ik met mijn bachelorscriptie een bijdrage aan de toponymie van Belsele en Sinaai had geleverd, stelde mijn promotor prof. dr. Magda Devos voor om mijn masterscriptie aan de toponymie van Eksaarde te wijden, een gemeente die ik de voorbije jaren beter heb leren kennen en die mij nauw aan het hart is komen te liggen. Vooral het feit dat er voor deze gemeente meer en vollediger toponymisch materiaal beschikbaar bleek dan ik bij mijn vorige werk beschikbaar had, sprak mij aan. Een zo volledig mogelijke bespreking van het 14de-, 16de- en 17de-eeuwse de toponymische materiaal van Eksaarde dat ik ter beschikking kreeg is dan ook mijn doel geworden.
0.2. Wat is microtoponymie? In tegenstelling tot macrotoponiemen duiden microtoponiemen relatief beperkte geografische entiteiten aan. Macrotoponiemen verwijzen naar continenten, landen, zeeën..., terwijl microtoponiemen wijken, gebouwen (bijv. herbergen en boerderijen), straten, akkerlandpercelen, maar ook natuurbossen en plaatselijke waterlopen benoemen. Microtoponymie omvat m.a.w. de studie van landschappelijke elementen met een beperkt geografisch bereik. Plaatsnamen hebben een propriaal karakter, d.w.z. het zijn eigennamen. Dat houdt in dat ze in een (schijnbaar) arbitraire relatie tot hun naamdrager staan. Ze omschrijven de entiteit waarnaar ze verwijzen niet. In dit opzicht verschillen ze fundamenteel van soortnamen, die wél een drager beschrijven. De basis van de microtoponymische studie vormt het feit dat de relatie tussen plaatsnamen en hun dragers echter niet altijd arbitrair is geweest. Oorspronkelijk benoemden mensen plaatsen met woorden uit hun dagelijkse taalgebruik. Die woorden verwezen toen als soortnaam naar een bepaalde entiteit, en beschreven een (opvallend) kenmerk ervan. In de loop van de tijd ging de beschrijvende inhoud van die uitdrukkingen echter verloren omdat ze enkel werden gebruikt als verwijzende taaltekens, die dus dienden om een bepaalde referent te situeren in de landschappelijke ruimte en hem te identificeren tegenover andere verschijnselen in het landschap. Wie “namen” op die manier gebruikt, denkt niet meer aan de betekenis van de appellatieve elementen waaruit die namen ooit zijn gevormd. Als een inwoner van Eksaarde bv. zegt “ik woon op Doorslaar” dan noemt hij als het ware zijn adres. i
Dat de naam Doorslaar in een ver verleden gevormd werd uit de betekenisvolle elementen doorn en laar, m.a.w. dat die plek ooit een zogenaamde laar was waarop doornen groeiden, is voor die hedendaagse gebruiker niet relevant. Eigennamen zijn dus vanuit synchroon oogpunt gezien betekenisloze aanduidingen, maar zoals gezegd zijn ze wel ontstaan uit semantisch zinvolle uitdrukkingen. Het doel van de toponymie is nu om de oorspronkelijke soortnamen, die aan de basis liggen van eigennamen, bloot te leggen en de betekenisvolle relatie die ooit bestond tussen woord en zijn landschappelijke referent, te verduidelijken. Hiermee leggen toponymisten niet alleen interessante informatie over het toenmalige taalgebruik bloot, maar ontraadselen zij ook een deel van de geschiedenis van lokale gemeenschappen.
0.3. Werkwijze Ons microtoponymisch onderzoek omvat vijf grote fases. Eerst moet het bronmateriaal
verwerkt
gelemmatiseerde
worden
toponiemen
tot
een
onderverdeeld
glossarium. in
Daarna
worden
de
werkelijkheidscategorieën
en
vervolgens verder gerubriceerd naar benoemingsmotieven. Dan volgt de eigenlijke verklaring van de namen, en ten slotte dienen zoveel mogelijk plaatsnamen gelokaliseerd te worden op kaart.
0.3.1. Bronmateriaal en glossarium We hebben gewerkt met attestaties uit het oudste register van wettelijke passeringen van Eksaarde, dat de periode 1349-1360 omvat, en tevens met materiaal uit de penningcohieren van Eksaarde van 1574 en 1577, en de 71ste, 72ste en 73ste land- en quoteboeken van Eksaarde, van de jaren 1624 en 1650. De attestaties uit de 14de eeuw namen we over uit het artikel Het oudste register van wettelijke passeringen van Eksaarde (1349-1360) door M. Gysseling en C. Wyffels. De auteurs trachtten in dit artikel ook al een verklaring te geven voor de verzamelde toponiemen. Soms nemen we die verklaringen over, omdat ze ons correct lijken en we geen (betere) alternatieven zien. In andere gevallen vullen we de verklaringen van Gysseling en Wyffels aan met eigen inzichten of stellen we alternatieve hypothesen voor. Al het materiaal uit de penningcohieren en quoteboeken kregen we ter beschikking van de heer A. Dierick uit Lokeren, een plaatselijk historicus, die gedurende vele ii
jaren een grote collectie toponiemen uit Lokeren, Daknam en Eksaarde eigenhandig uit de archiefstukken verzamelde en op fiches neerpende. Van deze fiches, waarop telkens ook het bijbehorende jaartal en de bronvermelding genoteerd staat, maakten we dankbaar gebruik.
Al de gegevens uit de excerpten moesten dan worden verwerkt tot een glossarium. Allereerst trachtten we aan de hand van de (vaak erg schaarse) informatie uit de attestaties de echte toponiemen te identificeren. Soortnamen in definiet verwijzende uitdrukkingen horen immers niet thuis in een toponymisch glossarium. Zo’n glossarium bestaat uit een alfabetische lijst van alle plaatsnamen, met daarbij telkens de attestaties, de bijbehorende bron(nen), en de exacte plaats in die bron(nen) waar we de attestaties vonden. Bij het samenstellen van het glossarium wordt elk trefwoord geschreven volgens de huidige spellingregels. Blommekensmeersch in de attestatie wordt dan bijvoorbeeld Bloemekensmeers in het glossarium. Zoals ook aan dit voorbeeld te zien is, kiezen we bij diminutiefuitgangen voor de vorm die nu nog gangbaar is in het plaatselijke dialect. We schrijven Bloemekensmeers in plaats van Bloemetjesmeers, omdat die laatste vorm te veel afbreuk zou doen aan het oorspronkelijke en nog steeds gangbare woordbeeld. De aanpassingen aan de huidige spellingsnormen lopen niet altijd van een leien dakje. Soms weten we immers niet zeker welke oorspronkelijke soortnaam achter onze eigennamen schuilgaat. Een schijnbaar eenvoudige attestatie als ‘den blockakker 186 R, 1624 QB 72, fo. 15’ is etymologisch niet eenduidig. Het eerste deel kan de soortnaam blok zijn, met als betekenis ‘blokvormig stuk land’; in dat geval dient het trefwoord als Blokakker te worden geschreven. Maar het kan ook gaan om de naam van de eigenaar of de pachter, een zekere (de) Block en dan schrijven we Blockakker. Bij zulke gevallen opteren we voor de schrijfwijze waarvan de bijbehorende betekenis ons de meest waarschijnlijke lijkt. Indien we bij gebrek aan informatie niet kunnen uitmaken of er een soortnaam dan wel een eigennaam achter het toponiem schuilt, geven we beide verklaringen als hypothese. Wanneer een familienaam het eerste deel vormt van een toponiem passen we de spelling van ons lemma namelijk aan aan de tegenwoordig meest courante vorm van die familienaam.
iii
Verdere informatie over de gehanteerde criteria bij het samenstellen van het glossarium zijn te vinden bij de “aanwijzingen bij het glossarium”, vlak voor de namenlijst zelf, die zich achteraan in dit werk bevindt.
0.3.2. Werkelijkheidscategorieën Toen het glossarium eenmaal afgewerkt was, hebben we naar het voorbeeld van de reeks Meetjeslandse toponiemen tot 1600 onze toponiemen systematisch ingedeeld, en wel op twee niveaus. De hoogste indeling is die naar werkelijkheidscategorieën. Die categorieën zijn: wijknamen, namen voor landschappelijke complexen, gebouwnamen, straatnamen, terreinnamen (die nog verder onderverdeeld worden in akker- en weilandnamen, namen voor bosland, namen voor onontgonnen grond en toponiemen waarbij we de precieze zakelijke aard van het benoemde terreinonderdeel niet kunnen achterhalen), hoogtenamen en waternamen. Het is niet altijd makkelijk om de juiste categorie voor een bepaald toponiem te bepalen. Dit komt grotendeels doordat veel bronnenexcerpten erg kort en dus nauwelijks informatie bevatten over de werkelijheid waarop de naam op het moment van zijn attestatie betrekking heeft. Sommige van die excerpten bevatten niet veel meer dan het toponiem zelf met een lidwoord en/of een voorzetsel. Zelfs op het eerste gezicht doorzichtige plaatsnamen als Oostmolen moeten we aan een kritisch onderzoek onderwerpen, want we kunnen niet weten of het toponiem ten tijde van de attestatie nog een werkelijke molen benoemde, dan wel een stuk land op een plek waar ooit een molen stond. Onze rubricering is dan ook soms noodgedwongen hypothetisch. Een aantal namen hebben we zelfs helemaal niet kunnen classificeren omdat we ons geen idee konden vormen over de achterliggende werkelijkheid.
Die
werden
ondergebracht
in
een
restcategorie
“Werkelijkheidscategorie onbekend”.
0.3.3. Benoemingsmotieven Binnen de verschillende werkelijkscategorieën hebben we de toponiemen verder onderverdeeld naar benoemingsmotief. Een benoemingsmotief is een kenmerk van de referent dat door de naamgevers als typisch, als onderscheidend werd gezien en dat in de naam is meebenoemd. We dienden ons dus telkens weer af te vragen waarom een plaats juist die bepaalde naam kreeg, m.a.w. welke eigenschap van die plaats er (mogelijk) in de naam vervat zit. Zo kan een plaats bijvoorbeeld genoemd zijn naar iv
degene die er eigenaar of pachter van was, of een perceel kan genoemd zijn naar zijn vorm, zijn ligging, de begroeiing erop, errond of erbij, enzovoort. Ook bij deze stap in het onderzoeksproces duiken problemen op. In sommige toponiemen zitten woorden die vandaag niet meer bestaan, of die hun vroegere betekenis verloren hebben. Achter een schijnbaar doorzichtig woord als Bocht zit bijvoorbeeld een heel andere betekenis dan men zou kunnen vermoeden. Bocht betekende vroeger namelijk ‘omheind stuk grond waar men vee kon insluiten’. We moeten dus opletten dat we de huidige betekenis van sommige woorden niet zomaar overnemen bij de interpretatie van een toponiem. Dat brengt ons bij de vierde stap, nl. de verklaring.
0.3.4. Verklaring Bij het indelen in benoemingsmotieven komt al een heleboel opzoekingswerk te pas en wordt ook al aan verklaring gedaan. Om een benoemingsmotief te doorzien dienen we immers inzicht te hebben in de betekenis van het appellatieve woord of de uitdrukking die aan de oorsprong ligt van de eigennaam. Hiervoor kunnen we gebruik maken van een aantal bronnen. De voornaamste naslagwerken zijn (historische) woordenboeken. Wij maakten vooral gebruik van het MNW en het WNT, maar ook van regionale woordenboeken als het Waasch Idioticon van Joos, het Algemeen Vlaamsch Idioticon van Schuermans, het West-Vlaamsch Idioticon van De Bo, Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg (voor 1226) van Gysseling en ook verschillende delen van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Ook toponymische monografieën, hoofdzakelijk die uit de reeks Meetjeslandse toponiemen toe 1600, vormden een belangrijke hulp. Ten slotte mogen we zeker niet nalaten het familienamenwoordenboek van F. Debrabandere en de bibliografische scripties van Hoedemakers (over het werk van Gysseling) en Van De Putte (over het werk van Lindemans) als bron te vermelden. Een belangrijk aandachtspunt bij het gebruik van de meeste van deze bronnen is dat we woorden en woordbetekenissen uit een regio anders dan de onze niet zomaar mogen extrapoleren naar onze plaatsnamen.
0.3.5. Lokaliseren Een laatste werk is het lokaliseren op kaart van zoveel mogelijk toponiemen. Wij hebben het geluk en het voorrecht gehad Popp-kaarten en artikels van Alex Dierick v
tot onze beschikking te hebben. Hij had al heel wat plaatsnamen kunnen situeren, die wij mochten overnemen op onze kaart. Verder hadden we nog de 18de-eeuwse Ferrariskaart van Eksaarde ter beschikking, die dus wel jonger is dan onze 14de-, 16de- en 17de-eeuwse toponiemen, maar toch nuttig was bij het lokaliseren van een aantal plaatsen. Aangezien toponiemen vast verbonden zijn met de plaatsen die ze benoemen, mogen we ervan uitgaan dat de locatie van toponiemen op de kaart van Ferraris in de meeste gevallen overeenkomt met de ligging van die toponiemen in vroegere tijd.
vi
LANDSCHAPSGESCHIEDENIS De Potter en Broeckaert (1978: 1) zijn vol lof over het 19de-eeuwse Eksaarde. Zij beschrijven de gemeente als volgt: “Exaarde is eene der schoonste en belangrijkste gemeenten van ’t arrondissement. Gelegen op de uiterste westzijde des voormaligen Lands van Waas, op 23 kilometers van Gent, 16 van Sint-Niklaas, 19,5 van Dendermonde en 7,5 van Lokeren, grenst zij ten noorden aan Moerbeke en Mendonk, ten oosten aan Sinaai, ten zuiden aan Daknam en Lokeren en ten westen aan Zeveneeken en Zaffelare.” Verder schrijven zij dat de gemeente een oppervlakte heeft van 2101 hectare, en dat haar hoogste punt niet hoger dan 6 meter boven de zeespiegel ligt, met het laagste op 3,88 meter. Hoewel de naam Eksaarde pas voor het eerst vermeld wordt in de tweede helft van de 12de eeuw, was deze streek in voorhistorische tijden al bewoond gebied. Dit blijkt uit de archeologische vondsten van o.a. een cultusbijl en een aantal silexen uit die periode. Bovendien zou de Heilige Amandus de bewoners van deze streek reeds in het begin van de 7e eeuw tot het Christendom bekeerd hebben, waarna de Heilige Bavo de bekering voltooide tijdens zijn verblijf in het naburige Mendonk (De Potter en Broeckaert 1878: 5). Eksaarde was vanouds gelegen in een moerassig en waterrijk landschap, waarbij de zandige hoogten en open plaatsen tussen de waterpartijen vooral begroeid waren met struikgewas. De grotendeels zandige bodem in Eksaarde werd hoofdzakelijk gevormd tijdens het Pleistoceen (d.i. 2 miljoen tot ongeveer 10000 jaar geleden). Daarnaast werden een aantal zware poldergronden gecreëerd door de kleiafzetting van de waterlopen (Audenaert-Van Campenhout 1998: 129). De vruchtbaarste gronden in Eksaarde liggen in het westen en het zuidwesten, in de wijken Doorslaar, Hemelschen Schoot en Veldeke, en de minst vruchtbare, enerzijds dorre en anderzijds waterige gronden, in het oosten en het noorden van de gemeente. Tot in de eerste helft van de 18de eeuw waren er in Eksaarde nog uitgestrekte bossen, die daarna gerooid werden om akkerland van een uitmuntende kwaliteit op te leveren. Verder zijn in het noordoostelijke deel van Eksaarde nog poelen en moerassen te vinden, restanten van oude turfputten (De Potter en Broeckaert 1878: 5).
1
“Ook in het opzicht der waterbedeeling heeft de gemeente eene gunstige ligging”, menen De Potter en Broeckaert (1978: 2). De belangrijkste waterweg in Eksaarde was en is nu nog steeds de Zuidlede, ook Exaardsch Vaardeke genoemd. Ze ontspringt op het grondgebied van Mendonk en vormt een deel van de grens tussen die gemeente en Eksaarde, waar ze samenkomt met het Moerbeke-Vaardeke en de Ligne- of Kruisdamvaart. Vervolgens loopt ze naar Daknam, waar ze in de Durme uitmondt. Deze waterloop is vanouds bevaarbaar en werd gegraven eind de 14de – begin de 15de eeuw. Naast de Zuidlede bevond zich al voor de 18de eeuw een dam om overstromingen te voorkomen (De Potter en Broeckaert 1978: 2,3). Volgens Audenaert en Van Campenhout (1998: 113) werd de loop van de Zuidlede in de jaren 1530 volledig verlegd tussen de Dam en Spletteren, d.i. de plaats waar deze rivier uitmondt in de Durme, met als doel de scheepvaart dichter bij de dorpskern van Eksaarde te brengen. Onder andere aan de Bautschoot werden verscheidene laad- en loskades aangelegd, waardoor o.a. turf, bier, oliën, tenen voor vlechtwerk, bouwmaterialen en aal aan-en afgevoerd konden worden. De Zuidlede moest meermaals worden uitgediept en rechtgetrokken om de bevaarbaarheid te behouden.
De vroegste bekende heren van Eksaarde waren leden van de familie van Herzele. Rond 1183 trouwde Clarisse van Herzele met Raes de Vijfde, heer van Gavere, Chièvres en Liedekerke. Het geslacht van Gavere steunde de abdij van Baudeloo, die dicht bij Eksaarde gelegen was en waarvan de monniken een belangrijke hulp vormden in het cultiveren van onontgonnen grond in de gebieden rond de gemeente. Die ontginningen en de bouw van een versterkte burcht, een dorpskerk en een houten windmolen zorgden ervoor dat Eksaarde kort na 1200 uitgroeide tot een plaats met enige betekenis. De gemeente vormde tot ca. 1230 een onderdeel van de parochie Waasmunster, en werd daarna een aparte parochie met een eigen kerk (AudenaertVan Campenhout 2001: 15,60).
1. DE NAAM EKSAARDE
Gysseling (1978: 22) schrijft dat de vroegste vermelding van deze plaatsnaam dateert van 1240-1241 en “Exarde” luidt. In het nog uit te geven Woordenboek van de Belgische Gemeentenamen (met Magda Devos als coauteur) wordt Eksaarde verklaard als een samenstelling uit een verkorte vorm van de vogelnaam ekster 2
(volgens Gysseling een genitief van een oud woord dat bewaard werd als Oudengels agu en Fries akke) en het grondwoord aard dat in dit geval ‘veld, gemene weide’ zou betekenen. De etymologische betekenis is dus ‘eksterveld, weide of weiland waar eksters komen’. Tot de Koninklijke Commissie voor Toponymie in de jaren 1930 de schrijfwijze Eksaarde voorstelde, schreef men in de middeleeuwen doorgaans Exarde en later Exaerde. In het plaatselijke dialect wordt Eksaarde vanouds uitgesproken als gezòòërde.
2. WIJK- EN GEHUCHTNAMEN
Onder een wijk of gehucht verstaan we een bewoonde landschappelijke entiteit of een bewoond gebied dat door de naamgevers binnen hun kleinschalige referentiekader als een min of meer welomlijnde sector werd gezien. Uit onze bronnen zelf is het veelal moeilijk op te maken of een toponiem een wijk- of gehuchtnaam is. Daarom baseerden we ons voornamelijk op andere teksten of kaartmateriaal om de wijknamen te kunnen identificeren. Op de 18de-eeuwse Ferrariskaart van Eksaarde staan een aantal wijknamen, waarvan wij er slechts een paar terugvinden in ons materiaal, nl. Spanuyt, Kerzmacker, Den Hemelschen Schoot, Schipken, Den Briel, De Brugghe, Batschoote en Den Gansendries. De moeilijkheid is hier dat we niet kunnen weten of de toponiemen uit het voorgaande lijstje die we ook terugvinden in onze oudere bronnen ten tijde van hun attestatie ook al wijknamen aanduidden. Uit Lokers archivalisch materiaal weten we bijvoorbeeld dat de Keersmaker vroeger een herbergnaam was, die later op de omgeving rond die herberg is overgegaan en zo tot wijknaam evolueerde. Een aantal van de wijknamen uit de 18de eeuw bleven bewaard tot in de 19de eeuw, te zien aan de lijst van wijken en gehuchten die Broeckaert en De Potter (1877-78: 1-2) in hun geschiedenis van Eksaarde opsommen. “Zij maakt deel van het vredegerechtskanton Lokeren en bevat de volgende wijken en gehuchten: 1e van het oosten naar het westen: het Leen, Oosteindeke, het Dorp (Kerkstraat), de Brug, de Briel en het Scheepke; 2e in ’t noorden: de Damstraat; 3e ten zuiden: Spletter, Keerke, Ganzendriesch, Zeveneekske; 4e ten zuidwesten: Keersmaker, Veldeke en Hemelschen Schoot; 5e ten westen, de belangrijke wijk Doorslaar, en 6e ten noordwesten: Steenen brug.” 3
Bautschootwijk: Een van de belangrijkste straten in Eksaarde heet nu nog steeds de Bautschoot en vermoedelijk strekte de vroegere wijk zich uit langs die straat (de vroegere Bautschootstraat), dat wil zeggen van noord naar zuid, van de brug over de Zuidlede in het centrum een heel eind in de richting van Lokeren, tot waar de Bautschoot overgaat in de Ganzendries. Deze wijk ontleende zijn naam aan een hoogte met de naam Bautschoot, die al geattesteerd werd in de 14de eeuw toen het waarschijnlijk nog geen wijknaam was, maar een hoogtenaam en/of de naam van een complex op die hoogte. Het grondwoord schoot- is een afleiding van het werkwoord schieten in de betekenis ‘vooruitspringen’. In de context van het landschap verwijst schoot naar een vooruitspringende hoek land in moerassig terrein. Het eerste deel van de naam wordt door Gysseling (1956:96) verklaard als boud in de zin van ‘koen, driest’. Hij stelt dat dit bestanddeel in plaatsnamen (net als kwaad) ‘slecht’ zou kunnen betekenen.
Binnen De Lee / In De Lee: Dierick (1987: 98) schrijft over de bezittingen van de heer van Eksaarde in 1574: “Wij hebben het kohier van 1574 volledig nagekeken en stelden vast dat de landerijen die de heer als eigenaar overbrengt of die bij zijn pachters genoteerd staan, bijna allemaal liggen in de wijk “Binnen de Lee”, het gebied van het huidige Eksaarde Dorp, of tussen de huidige Moervaart ten o., de Oude Lee ten n. (grens met Moerbeke) en de huidige Zuidlede ten w. en zw.” Uit deze informatie uit het penningkohier van 1574 kunnen we opmaken dat het om een vrij groot gebied ging dat het centrum van de heerlijkheid Eksaarde vormde en ingesloten werd door verscheidene waterlopen, waarvan de voornaamste de Zuidlede was.
Doorslaar: Nog bestaande wijk in het zuidwesten van Eksaarde, grenzend aan Lokeren en Zeveneken. De naam is al vroeg geattesteerd. Gysseling vond Doerensclar in een bron van 1295 en Dorenslaer in een tekst uit de 14e eeuw (Gysseling 1956: 94). Hij verklaart de naam als een samenstelling van laar ‘open plek in een bos’ en doren ‘doornstruik’. Doorslaar betekent dus ‘open plek in een doornbos’.
4
De Potter en Broeckaert (1877-78: 28, 31) melden dat de galg zich vroeger in Doorslaar bevond, dus deze wijk had o.a. een belangrijke juridische functie. Ook was op het einde van de 17de eeuw een van de drie scholen van Eksaarde op het grondgebied van Doorslaar gelegen. Verder vermeldt Kerckhaert (1980: 116) een Goed te Doorslaar, dat blijkbaar niet heel erg belangrijk was. Het had een oppervlakte van slechts 7 bunder en was in de 18de eeuw wellicht al verdwenen als landbouwbedrijf, aangezien het op de kaarten van Ferraris niet meer te zien is. Kerckhaert schrijft ook dat deze parochie op de grens van het ontginningsgebied lag dat de Gentse Sint-Baafsabdij in deze gewesten bezat.
Oosteinde: In de literatuur (bijv. in De Potter en Broeckaert 1878 en A. Dierick 1999) ook wel Oosteindeken genoemd. De wijk omvatte het oostelijke uiteinde van Eksaarde, vanaf de Weegstraat (huidige Weehaagstraat) richting Sinaai tot aan de brug over de Moervaart, langs de huidige straat genaamd Oosteindeken.
Zeven Eikskens: Op de Popp-kaart is deze wijk- of complexnaam nog te zien op het grondgebied van Eksaarde. Het gebied bevindt zich dicht bij de grens met Zeveneken, en is wellicht naar die gemeente genoemd. 3. GROTE LANDSCHAPPELIJKE COMPLEXEN
Landschappelijke
complexen
zijn
gebieden
waarin
allerlei
verschillende
terreinsoorten vervat zijn, zoals bijvoorbeeld heide, weiland, akkerland, bos, enzovoort. Deze plaatsen lijken op wijken, maar i.t.t. bij wijknamen duiden namen voor landschappelijke complexen gebieden aan waar geen collectieve bewoning valt aan te wijzen. Meestal gaat het om relatief uitgestrekte terreinen. In ons materiaal komt slechts één toponiem voor waarvan we zeker zijn dat het aan de bovenstaande definitie voldoet, nl. Oudenakker. Oudenakker: De heerlijkheid van Oudenakker was tot het midden van de 17de eeuw een onafhankelijke enclave binnen Eksaarde. In 1664 verwierf de toenmalige heer van Eksaarde, Frans-Philip Lanchals, wel zeggenschap over dit complex, maar dat wil niet zeggen dat alle gronden ook zijn eigendom waren. Een aantal andere individuen en
5
families bezaten ook een of meerdere percelen land binnen de heerlijkheid van Oudenakker (Dierick 1990: 137-139). Aan de heerlijkheid van Oudenakker was ook een pachthof verbonden, waarvan men vaak verkeerdelijk denkt dat het het Steenhof of Hoog Hof is, dat we eerder al hebben besproken (zie rubriek 5. Gebouwnamen). Dierick (1988: 87) schrijft aan de hand van een document uit 1677 het volgende over de heerlijkheid Oudenakker: “Eerst heb je een eindje van de straat verwijderd het grote omwalde pachtgoed van de heerlijkheid Auden Akker, met huis, schuren, duifhuis en afzonderlijke ovenbuur of bakhuis. De hofstede kwam met een dreefje naar de ten noorden gelegen straat.”. De Potter en Broeckaert (1878: 8, 29) melden dat de pachthoeve een grootte had van iets meer dan 16 bunder, en dat de heerlijkheid zelf zich uitstrekte in de wijk Oosteindeke, tot aan de Weehagestraat. De heerlijkheid van Oudenakker was in totaal 43 bunder groot (Broeckaert-De Potter 1878: 29). Aan de hand van een aantal 17de-eeuwse documenten wist A. Dierick verscheidene percelen binnen de heerlijkheid van Oudenakker te lokaliseren, waarvan er een aantal ook in ons materiaal voorkomen. Dankzij zijn lokalisering kunnen we er zeker van zijn dat de heerlijkheid van Oudenakker verschillende terreintypes omvat en dus wel degelijk een landschappelijk complex is. We vinden er bijv. het Boonakkerken, de Schoenmaekersakker en het Stoppelakkerken maar ook het Sint-Katelijnebos en het uitgestrekte natuurland genaamd Heiland, bij ons ook Woestijne. (Dierick 1991: 68,69; 1992: 33; 1999: 119). De naam Oudenakker lijkt ietwat bizar, aangezien het niet erg waarschijnlijk is dat de een hele heerlijkheid vroeger uit akkerland bestond en dat later grote delen ervan weer tot bijv. weiland, bossen of heiden verwerden. Misschien is de heerlijkheid naar één bepaald perceel op haar grondgebied genoemd (dat we niet hebben kunnen lokaliseren) met de naam Oude Akker. Een andere mogelijkheid is dat de voorbepaling oud er hier op wijst dat dit gebied, dat men met akker benoemt, ouder is dan andere akkers in de buurt, die recenter zijn aangelegd. Ondanks de aanwezigheid van een groot natuurlandgebied, lijkt het grootste deel van de heerlijkheid toch uit akkerlandpercelen te bestaan. Misschien werden die akkerlandpercelen binnen de heerlijkheid van Oudenakker al vrij vroeg gecultiveerd, vroeger dan de omliggende gebieden, en is het terrein daarnaar genoemd.
6
4. STRAATNAMEN
4.0. DE BELANGRIJKSTE EKSAARDSE WEGEN Eksaarde is een typisch straatdorp. Volgens Audenaert en Van Campenhout is de oorzaak hiervan “de ligging van de gemeente op de smalle, zandige hoogterug, die zich uitstrekt van de (oude) Durme tot Oostakker” (2001: 60). De is gemeente waarschijnlijk ontstaan langs de oude heerweg tussen Antwerpen en Brugge, die nu Rechtstraat heet en in het centrum overgaat in het huidige Eksaarde-dorp. Van noord naar zuid lopen nog twee belangrijke wegen door Eksaarde, die beide vertrekken van het kruispunt aan de brug over de Zuidlede: de weg naar Moerbeke en die naar Lokeren, die deels de Zuidlede volgen. Die twee wegen heten ten tijde van onze attestaties respectievelijk de Dam en de Bautschootstraat.
4.1. KERNBESTANDDELEN IN STRAATNAMEN
DAM Dam stamt van het Germaanse woord damma, dat oorspronkelijk ‘waterkering dwars door een waterloop’ of ‘opgeworpen wal langs een waterloop of rond stilstaand water als bescherming tegen overstroming’ betekende. Vanuit die betekenis werd het woord dam overgedragen op een ‘verhoogde weg door een moerassig gebied’ en ontwikkelde zich tevens de opvatting ‘opgehoogd pad door laaggelegen terrein’ (Devos-Vandeveire 2008: 27). Ons simplexe toponiem Dam duidt een van de hoofdwegen in Eksaarde aan die vanuit het dorpscentrum langs de Zuidlede richting Moerbeke loopt.
DREEF Dreef is afgeleid van het werkwoord drijven en duidt oorspronkelijk een weg aan waarover het vee naar de graasplaatsen werd gedreven. Al vrij vroeg ontwikkelde het woord een ruimere betekenis en werd het ook gebruikt voor vrij brede, onverharde landwegen, meestal aan beide kanten met bomen afgezet. Zulke dreven vormden dikwijls de toegangsweg tot een kasteel of een belangrijke hoeve (Devos-Vandeveire 2008: 27).
7
Zo bestaat er nu nog steeds de (in onze oude bronnen niet geattesteerde) Kasteeldreef, die in het dorpscentrum langs de kerk loopt en leidt naar de plaats waar vroeger het kasteel van Eksaarde stond.
STRAAT Straat, van het Latijnse via strata, duidde oorspronkelijk een geplaveide of verharde weg aan. De oudste straat-toponiemen verwijzen dan ook vermoedelijk naar zulke wegen uit de Romeinse tijd. In het Middelnederlands verruimde de betekenis van straat al, zodat het woord ook kon worden toegepast op al dan niet met stenen verharde wegen die breed genoeg waren om een gespan door te laten (DevosVandeveire 2008: 27).
WEG - WEGEL Weg komt van het Germaanse wega en is vanouds het ruimst toepasbare woord voor straatnamen. Weg-toponiemen noemen zowel smalle als brede wegen, verhard of onverhard, door- of doodlopend. In het Middelnederlands werd door toevoeging van het aan het Romaans ontleende diminutiefsuffix –el (zoals in bundel, druppel, eikel) ook het verkleinwoord wegel gevormd, dat de gewone aanduiding werd voor onverharde voetwegen door de velden. Na verloop van tijd werd de verkleinende functie van het achtervoegsel –el soms niet meer herkend, en voegde men er het inheemse suffix –ke(n) aan toe, wat leidde tot vormen als druppelken en wegelken (Devos-Vandeveire 2008: 28).
4.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR STRATEN
(a) Naar de ligging, het begin- of eindpunt van het traject Het grootste deel van de Eksaardse straatnamen is gevormd uit een van de hierboven genoemde kernbestanddelen, gecombineerd met een voorbepaling (vaak een op zichzelf bestaand toponiem) die de plaats noemt waar de weg vandaan komt of naartoe loopt, of waarlangs hij passeert. Die plaats kan een dorp of stad zijn, maar ook een wijk, een gebouw, een akker- of boscomplex of enig ander opvallend oriëntatiepunt.
8
Bautschootstraat: Straat die aan het kruispunt op de brug over de Zuidlede begint, doorheen de Bautschootwijk loopt en in zuidelijke richting naar Lokeren leidt.
Doorslaarstraat: Zijstraat van de Hoekstraat, die in de richting van het gehucht Doorslaar leidde.
Gaverstraatje: Straatje dat wellicht naar het complex de Gaver liep.
Gentdam 2: Deze weg heet tegenwoordig nog steeds Gentdam. Hij loopt richting de grote verbindingsweg (in ons materiaal de Heerweg genaamd) tussen Gent en Antwerpen.
Haaswinkelstraatje (nu Hazewinkelstraat): Straatje dat naar het niet geattesteerde complex de Hazewinkels leidde, dat wellicht gelegen was op de voormalige Haesdonkwinkel.
Heilig Put Straatje: Straatje dat vanuit de Ramstraat naar de Heilige Put loopt (zie Heilige Put onder rubriek 9. Werkelijkheid Onbekend). In oudere attestaties wordt dit straatje Kapeldreef genoemd en tegenwoordig is de officiële naam van dit weggetje de Kruiskapeldreef.
Kapeldreef: Jongere naam voor het hierboven besproken Heilig Put Straatje. Op de vindplaats van de heilige kruisen van Eksaarde (zie Heilige Put onder rubriek 9. Werkelijkheid Onbekend) werd een waterput gebouwd die voor het eerst in 1494 vermeld wordt (Audenaert-Van Campenhout 1998: 99). Pas in het begin van de 17de eeuw werd naast die put een kapel gebouwd, de Kruiskapel, in opdracht van de toenmalige heer van Eksaarde, Philippus Lanchals, en zijn echtgenote Florentina de Gruytere. Na de oprichting van die kapel werd de naam Heilig Put Straatje veelal vervangen door Kapel(le)dreef (Dierick 1987: 105).
Hemelschootstraat: Straat die nabij de Heemse of Hemelse Schoot gelegen was.
Hofdreef: Onverharde weg die als toegangsdreef tot het kasteel van Eksaarde diende.
9
Kaaswinkelstraatje: Straatje dat naar het complex de Kaaswinkels leidde.
Kerkweg 1: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 116) was een kerkweg “een pad door het veld, waarlangs men o.m. ’s zondags naar de mis ging.”. We hebben ook een perceel Kerkweg, dat niet noodzakelijk nabij dit weggetje gelegen was. Er zullen verschillende kerkwegen geweest zijn in Eksaarde. Bovendien is de soortnaam tot op vandaag gebruikelijk voor een voetpad waarlangs men vroeger vanuit afgelegen wijken en gehuchten naar de kerk en naar de dorpskern ging.
Koolaerstraatje: Straatje dat naar het complex ‘t Koolaer toe liep.
Meersstukken Straatje: De naam Meersstuk komt in onze bronnen niet voor, maar wel attesteerden we een Meerstuk, dat we konden lokaliseren binnen een niet geattesteerd complex met de naam Meersch Stock, dat te zien is op de Popp-kaart. Het Meersstukken Straatje geeft toegang tot dit complex land, dat dus meerdere percelen omvat. Vandaar wellicht de meervoudsvorm stukken.
Midsweg: Het MNW verklaart mids als bijwoord met betekenis ‘in het midden, midden’. Ons toponiem duidt dus naar alle waarschijnlijkheid een weg aan die vanuit een bepaald oogpunt een centrale positie had. Misschien liep hij midden door een complex heen, of was hij de middelste van verschillende parallelle wegen.
Molenstraat: Zijstraat van de Rechtstraat die in zuidelijke richting naar Lokeren loopt en waarin zich de Brielmolen bevindt. Deze molen is niet onder die naam geattesteerd in ons materiaal, maar wel onder de oudere naam Oostmolen. De naam van de straat werd later aangepast aan de nieuwe naam van de molen, en wijzigde naar Brielmolenstraat.
Molenstraatje: Zijstraatje van het huidige Eksaarde-dorp in het centrum van het dorp, waar de Binnenmolen of later ook Brugmolen stond. Dit straatje heet tegenwoordig Polenstraatje. De reden waarom men voor die naam koos is ons onbekend.
10
Olenddam: Gysseling en Wyffels schrijven: “Een dam (verhoogde weg door moerassig terrein, zie Ghentdam) door het Ollende.”. (zie 9. Werkelijkheidscategorie onbekend, Ollende).
Oostdreef: Dreef die vanuit een bepaald standpunt oostelijk gelegen was.
Oudeveldstraat: Straat gelegen nabij of lopend naar het Oude Veld.
Oudveldstraatje: Straatje dat wellicht naar het Oude Veld leidde of een zijstraatje was van de Oudeveldstraat.
Straatje van Oudenakker: Straatje dat naar de heerlijkheid van Oudenakker liep.
Straatje van Moermansdonk: Straatje dat naar de Moermansdonk leidde.
Vijverstraat: Straat die wellicht dicht bij een vijver liep, of misschien genoemd naar een familie met de naam (van de) Vijver(e). Deze weg loopt van noord naar zuid en komt uit op de Gentdam nabij de grens met Lokeren.
Weegstraat: Uit de indicaties rond de ligging van deze straat in onze citaten blijkt dat ze dezelfde is als de huidige Weehaagstraat en ook A. Dierick (1991: 62) vermeldt dat de namen Weegstraat en Weehaagstraat dezelfde straat aanduiden. Een volksetymologische vervorming van weeg- naar weehaag lijkt echter niet heel erg waarschijnlijk. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de Weegstraat oorspronkelijk genoemd is naar een nabij gelegen weegbrug aan een laad- en loskade aan de Zuidlede. Nadat die weegbrug later afgebroken werd, kon men na verloop van tijd de juiste betekenis van deze plaatsnaam niet meer achterhalen, en nam men verkeerdelijk aan dat de straat ooit naar de nabijgelegen landerij de Weehage genoemd was (die al in de 14de eeuw geattesteerd is), waarop men de naam aanpaste.
(b) Naar de bezitter, een aangelande of een andere persoon Herenstraat: De betekenis van dit toponiem moeten we wellicht opvatten als ‘straat toebehorend aan een heer, in de zin van machthebber’.
11
Jansdam: Dam die wellicht leidde naar het goed van ene Jan(s). Tot op vandaag is de Sint-Jansdam een zijstraatje van het Oosteindeken, dat in noordelijke richting loopt.
(s)Meyers Straat: Straat genoemd naar een persoon met de familienaam (de) Meyer(e).
Oolaerstraatje: Naar een familienaam Olaerts.
Pierijenstraat, Pierijenstraatje: Volksetymologische vervorming van Pieter Heydenstraat. Deze weg, die zowel met –straat als met –straatje benoemd werd, liep langs of naar het (niet geattesteerde) Pieter Heydensveer, een nog bestaande overzetplaats aan de Moervaart, genoemd naar een veerman die Pieter Heydens heette. Sinds de gemeentefusies van 1977, toen Eksaarde bij Lokeren werd gevoegd, heet het veer officieel Moervaartveer, maar in de volksmond is nog steeds de naam Pieraveir gebruikelijk, wat duidelijk een verbastering is van Pieter Heydensveer of Pieter Ydensveer, zoals De Potter en Broeckaert (1978: 4) vermelden: “Het veer over de Durme, tusschen Exaarde en Daknam, draagt vanouds den naam van Pieter Ydensveer.”. We hebben niet kunnen achterhalen wat de oorspronkelijke vorm van de naam van dit veer is. Dit straatje is een zijstraat van de huidige straat Oosteindeken en loopt naar het zuiden, waar de Moervaart een deel van de grens met Daknam afbakent.
Ramstraat: Volgens Gysseling en Wyffels is deze straat, die haar naam tot op vandaag heeft behouden, “Genoemd naar de Eksaardse familie De Ram”. Ze vormt het verlengde van de huidige genaamd Oosteindeken en loopt van west naar oost richting Moervaart.
(c) Naar de vorm Rechtstraat: De rechtstraat omvat een deel van de oude verbindingsweg tussen Antwerpen en Brugge, waarlangs Eksaarde ontstond, en vormt tot op vandaag de verbinding tussen Eksaarde-dorp en Wachtebeke. Ze is genoemd naar haar opvallend rechte traject. Vroeger was er ook een Rechtstraat in Daknam, die nog te zien is op de 18de-eeuwse Ferrariskaart. Toen Lokeren, Eksaarde en Daknam in 1977 fuseerden tot één gemeente heeft men, om verwarring te voorkomen, beslist om de naam van de 12
Daknamse Rechtstraat te wijzigen in Pontweg. De Eksaardse Rechtstraat mocht haar naam behouden.
Slomme Dreef: Dit toponiem duidt een slomme of ‘kromme, scheve’ (MNW i.v. Slom) weg aan, en/of een weg die langs of naar de Slomme Akker liep.
(d) Benoemingsmotief onzeker Heerweg: Het bestanddeel heer gaat klankwettig terug op twee etymologisch erg verschillende woorden. Het eerste heer gaat terug op het Germaanse woord harja, dat ‘leger’ betekende. Een heerweg was in die betekenis een weg waarlangs het leger zich verplaatste. Later kreeg dat woord een ruimer gebruik en werd het ook toegepast op verharde, doorgaande wegen in het algemeen. Het andere heer is het nog bestaande substantief voor ‘machthebber, heerser, baas’. In dat licht is een heerweg een weg die toebehoorde aan een (feodale) heer. Ook die betekenis verzwakte echter al in de Middeleeuwen tot ‘al dan niet verharde weg van enig intercommunaal belang’. Als eerste deel in straatnamen zijn de twee heer-varianten dus samengevallen. Het is bijgevolg helemaal niet zeker dat alle heerstraten en heerwegen oude legerwegen zijn, ze kunnen ook aan een heer hebben toebehoord. De exacte betekenis van ons toponiem Heerweg is onzeker (Mattheeuws-Devos 1997: 51,52). Uit de situerende informatie in de citaten kunnen we afleiden dat de naam Heerweg de grote verbindingsweg tussen Gent en Antwerpen aanduidt, die een deel van de zuidgrens van Eksaarde en de noordgrens van Lokeren vormt en nu Gentse Steenweg heet.
Hoekstraat: De Hoekstraat vormt ook vandaag nog de verbindingsweg tussen Eksaarde en Zeveneken, en vormt tegelijkertijd de noord-westgrens van Eksaarde met Zeveneken en Zaffelare. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden maakt deze straat noch vandaag, noch op de oude kaarten een scherpe hoek of bocht. Een mogelijke verklaring kan zijn dat er vroeger een gehucht Hoek in het zuidwesten van Eksaarde lag waarnaar deze straat dan genoemd zou zijn. Ook denkbaar is dat dit toponiem vroeger misschien alleen een deel van het huidige traject van de Hoekstraat aanduidde, nl. het zuidelijke deel (zoals op de Ferrariskaart aangeduid lijkt). In dat geval gaat het slechts om een klein deel van het verbindingstraject tussen Eksaarde en 13
Zeveneken, waarbij naamgeving naar een persoon of familie met een Hoek-naam plausibel wordt. Ook benoeming naar een aanpalende landerij met de naam Hoek is in dat geval aannemelijk.
Schuifelstraat : De voorbepaling schuifel- is vermoedelijk afgeleid van de stam van het werkwoord schuifelen, zelf een intensief van schuiven, met als betekenis ‘zich al schuivend voortbewegen’. Onder het trefwoord schuifelen geeft het WNT als afleiding het woord schuifelachtig, dat in een van de citaten specifiek betrekking heeft op een glibberig wegdek, nl: “Die playsanste alderschoonste vrouwen, Op die weghen die schyffelachtich sijn Haer seer qualijck connen recht ghehouwen”. Ons toponiem verwijst dus naar een moeilijk begaanbare straat met een glibberig wegdek. De straat heeft haar naam tot op vandaag behouden.
5. HOEVEN, WONINGEN EN GEBOUWEN
De toponiemen Krone, Zonne en Zwane worden in de attestaties weliswaar aangeduid met het woord “hofstede”, maar wij nemen aan dat het hier om herbergen gaat. Herbergen worden in oude bronnen immers vaak op die manier omschreven, wat ook strookt met de vroegere realiteit. Bij herbergen hoorde ook land, en de herbergier hield meestal ook beesten. Hij was dus tegelijk ook boer.
5.1. HERBERG- EN HUISNAMEN Herenschalken: A. Dierick (1988: 87) schrijft in zijn artikel Wandeling door Eksaarde in 1677: “Ten westen van het vorige, staat nog een opvallend pachtgoed, “het hof met de mote” of “het steenhof met mote” genoemd. In de westelijke hoek van de hofstede staat “het eyrenschaelken”, zoals de naam zegt, een klein huisje met wat grond, alles samen 25 roeden of een ei groot.” Ons toponiem Herenschalken werd al in 1650 geattesteerd, wat aantoont dat “het eyrenschaelken” in de volksmond toen al omgevormd was tot herenschalken, ookal schreef men het in 1677 blijkbaar nog in de oorspronkelijke vorm. Het ‘eierschaaltje’ was dus een klein huisje met wat grond, dat in totaal 25 roeden groot was en naar die relatief geringe grootte genoemd werd.
14
Kasteel: Audenaert en Van Campenhout (1998: 29) schrijven dat het kasteel kort na 1200 opgericht werd, toen Clarisse van Herzele dame van Eksaarde was, vermoedelijk ter vervanging van een gelijkaardig houten gebouw. De graven van Vlaanderen trokken in die periode een reeks burchten op om hun grondgebied te beveiligen en te verdedigen. In de loop der tijd werd het kasteel uitgebouwd tot een imposante waterburcht, zoals volgens Audenaert en Van Campenhout o.a. te zien is op een afbeelding in de Flandria Illustrata (1641-1644) van Antonius Sanderus. In zijn artikel Over de heerlijkheid van Eksaarde in 1574 vermeldt A. Dierick dat het kasteel van Eksaarde niet alleen het opperhof zelf omvatte maar ook stallen, een bakhuis, een poortgebouw met wallen en grachten en een boomgaard. Alles samen was het terrein 4 gemeten of 1200 roeden groot, ongeveer anderhalve hectare. Daarnaast was er ook nog een nederhof met huis en stallen dat op zijn beurt door water omgeven was en bij de poort gelegen was, zoals te zien is op een prent uit “Flandria Illustrata” (Dierick 1987: 102, 103). Naar het kasteel leidde vanouds een weg, nu de Kasteeldreef geheten, die niet in ons materiaal is opgenomen, maar vandaag nog wel bestaat. Gedurende de 13de en 14de eeuw waren de heren van Eksaarde leden van het geslacht van de ridders Van Gavere. Tijdens de 16de eeuw waren de ridders De Grutere de kasteelheren van de heerlijkheid en in de 17de eeuw kwam de ridderfamilie Lanchals in het bezit van Eksaarde. In 1645 verwierven zij ook de titel baron, toen de heerlijkheid Eksaarde tot baronie werd verheven (Dierick 1996: 101). Dierick betwijfelt of de heren van Eksaarde permanent op het kasteel verbleven. Meerdere leden van de opeenvolgende families bekleedden immers ook belangrijke ambten te Gent. Vanaf 1683 staat zelfs in de bronnen genoteerd dat de heer van Eksaarde in Gent woonde, en blijkt dat het kasteel al in verval was (Dierick 1988: 87). Vanaf dan werd het kasteel alleen nog in stand gehouden door (bijna) jaarlijkse herstellingen die de heer baron liet uitvoeren door plaatselijke ambachtslieden (Dierick 2005: 36). In 1706-07 werd de sloop van het toen al vervallen kasteel begonnen, en in de loop van het eerste kwart van de 18de eeuw werd een aanzienlijk deel van de afbraakmaterialen verkocht. Het enige nog zichtbare overblijfsel van de kasteelgebouwen zouden de twee zijmuren zijn van “de schaapstal” die zich in de buurt van het vroegere kasteel bevindt (Audenaert-Van Campenhout 1998: 29). 15
Keersmakers: Op basis van onze 17de-eeuwse attestatie, “de heerwech tot keersmakers”, valt niet met zekerheid uit te maken welke werkelijke entiteit het toponiem Keersmakers precies aanduidt. In het penningcohier van Lokeren uit 1577 is echter te vinden dat de Keersmaker oorspronkelijk een herberg was (genoemd naar een persoon met de familienaam Keersmaker), en ook in attestaties uit 1649 en 1656 spreekt men nog van “een hofstede gen. de keersmaeckere n. de gendtdamstraete”, “hofstede ghen. de keesmaeckers noort den heerweg” en “hofstede gen. de kersmaecker n. den heerweg”. We mogen er dus vrij zeker van zijn dat het toponiem in ons citaat uit 1624 ook een herberg aanduidt, maar dat is niet altijd zo gebleven. Op de 18de-eeuwse Ferrariskaart van Eksaarde duidt deze plaatsnaam duidelijk al een wijk aan. De ‘heerweg’ waarvan sprake in onze attestatie, is wellicht de weg die op de kaart aangeduid is als Grand Chemin de Gand à Anvers, die vandaag Gentse Steenweg heet en op de Ferrariskaart richting de ‘Kertzmacker’ leidt. Als we de betekenis van ‘heerweg’ zien als een belangrijke, geplaveide weg waarlangs het leger zich verplaatste, lijkt de eerste (grootste en meest belangrijke) van de hierboven vermelde wegen het meest in aanmerking te komen voor onze attestatie. Uit de verschillende bronnen is dus duidelijk af te leiden dat de Keersmaker aanvankelijk een herberg was, en dat de naam in de loop van de 17de en 18de eeuw evolueerde naar een wijknaam ‘de Keersmakers’, die het gebied rond die oorspronkelijke herberg aanduidde.
Krone: De herbergnaam Kroon komt zeer frequent voor in Vlaanderen. De naam is gewoonlijk afkomstig van een afbeelding op het uithangbord van de herberg. Een oud Romeins gebruik bestond erin drankhuizen herkenbaar te maken door een groene tak of krans op hun gevel aan te brengen. Die symboliseerde de wijnrank en was een typisch kenmerk van de drankgod Bacchus. Van Passen (1962: 377) meldt dat zo’n krans in de 16de eeuw zelfs bij wet verplicht was voor de wijnhuizen in Holland. Deze eeuwenoude traditie is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven in herbergnamen en uithangborden in heel West- en Zuid-Europa, waar de echte krans van Bacchus na verloop van tijd vervangen werd door afbeeldingen op uithangborden en geveltekens, en niet langer een tak verbeeldde maar een kroon zoals die gedragen werd door koningen. Kerckhaert meldt nog dat de naam Kroon duidt op een zekere standing van de herberg die dit toponiem op zijn uithangbord draagt. Volgens hem 16
zouden herbergen met deze naam ook centraal gelegen zijn, een hypothese die ook opgaat voor onze herberg. Dierick vermeldt deze herberg namelijk in de 17de eeuw, aan de rechterkant van de straat die van de kerk naar de brug bij de Bautschoot en de Dam leidt. Het huidige Eksaarde-dorp dus. De herberg werd toen gepacht door ene Jan de Saeghere (Dierick 1988: 88)
Steenhof: Het Middelnederlandse woord hof kan op verschillende zaken slaan. De meest waarschijnlijke verklaringen in deze context zijn ‘boerenwoning met omliggende grond’ of ‘woonst van iemand die van adel is’, zoals bij Grote Hofakker en Kleine Hofakker. Het voorbepalende woord steen is hier adjectivisch gebruikt en duidt op het feit dat dit hof uit steen opgebouwd is. A. Dierick wijdde een artikel geheel aan deze hofstede, nl. Omtrent het Hoog Hof te Eksaarde. Daarin meldt hij dat de hofstede niet met die naam voorkomt in de oude bronnen. Onze attestatie zegt immers “steenhof ofte mote”, en Dierick vond nog een aantal attestaties uit 1677, nl. “het hof met de mote” of “het steenhof met mote”. Mote is dus, zoals onze attestatie zou kunnen laten vermoeden, geen alternatieve naam voor Steenhof, maar de uitdrukking “met mote” verwijst naar een aarden ophoping of kunstmatig heuveltje, al dan niet bebouwd met een huis of kleine verdediging. Het Steenhof was dus een stenen woonhuis dat op een kleine hoogte gelegen was, vandaar is misschien ook de latere naam Hoog Hof of Hoog-huis afgeleid. Het wordt vaak verkeerdelijk gezien als het Hof van Oudenakker (Dierick 1992: 30). In de westelijke hoek van het pachtgoed waartoe deze woning behoorde, bevond zich het “eyrenschaelken”, dat we hierboven al hebben besproken (Dierick 1988: 87). Dierick geeft in zijn artikel ook nog een opsomming van de omliggende en verder in de wijk (Oosteinde) verspreide percelen die bij het hof hoorden. Het vormde dus ooit een omvangrijk bezit. Het Steenhof werd later gerestaureerd en verbouwd. Het bevindt zich nu nog steeds langs de weg ‘het Oosteindeken’ en wordt bewoond door de huidige eigenaar, de familie Lambrechts (Dierick 2000: 69).
Zonne: De herbergnaam Zon komt net als Zwaan en Kroon dikwijls voor in Vlaanderen, we vinden er onder andere in Lokeren en Sint-Niklaas. Volgens 17
Kerckhaert (1980: 291)werden huizen en herbergen vaak genoemd naar een hemellichaam, omdat bijv. sterren en planeten voor de mensen een bron van fascinatie vormden. De naam Zon had zijn populariteit mede te danken aan de connotaties die dat hemellichaam oproept, nl. ‘warmte’ en ‘bron van licht’. Wellicht stond de zon ook op het uithangbord van onze Eksaardse herberg afgebeeld.
Zwane: Net als Kroon is Zwaan een zeer verspreide herbergnaam. Kerckhaert (1980: 293) vermeldt in totaal 85 herbergen en huizen met een zwaan op het uithangbord. Het was vroeger dan ook de meest voorkomende naam voor drankgelegenheden in Vlaanderen. Het succes van de zwaan als kenteken voor herbergen kan verschillende achtergronden hebben. Net als de roos en de lelie bezat de zwaan een grote symbolische waarde. De watervogel vertegenwoordigde leven en vruchtbaarheid (Rutgeers 1934: 17) en verwierf zo haar plaats onder de heraldische dieren. De zwaan speelde ook een rol in tal van legenden, volksboeken en vertellingen. Mattheeuws en Devos (1994: 64) halen ook de stelling aan dat de naam afgeleid kan zijn uit de Middeleeuwse realiteit. Toen waren veel hoeders van burchtzwanen immers tegelijk herbergier. Dierick situeert deze herberg in de tweede helft van de 17de eeuw tussen de Dam en de Zuidlede en meldt dat de hofstede voor de heer van Eksaarde gepacht werd door ene Gillis van Severen (Dierick 1988: 89). Verder weten we dat dit huis op 22 mei 1706 per ongeluk afbrandde, waarop de toenmalige heer van Eksaarde (Donato Maximiliaen Frans Lanchals) het hoofdbestuur van het Land van Waas aanschreef om een vergoeding te vragen voor de herstelling van de schade, die hem ongeveer 500 gulden had gekost. Later kunnen we lezen dat de baljuw op 3 december 1706 verscheidene personen betaalde die de nodige steen hebben afgebroken op het kasteel van Eksaarde om te dienen tot de wederopbouw van deze herberg (Dierick 2005: 89, 91).
5.2. MOLENS Oostmolen: Dierick schrijft dat in het penningcohier van 1574 staat te lezen dat een van de twee molens in het bezit van de heer van Eksaarde zich in de toenmalige Molenstraat bevond en gepacht werd door ene Antonis Saman. Het bouwwerk deed dienst als korenwindmolen en rosmolen. Die molen werd Oostmolen en later Brielmolen genoemd (vandaar de huidige straatnaam Brielmolenstraat). Bij het 18
pachtgoed hoorde geen huis of hofstede. Antonis Saman bezat zelf een hofstede in de Molenstraat, al dan niet vlakbij de molen. Naast deze molen vermeldt Dierick nog vier andere molens die in de 17de eeuw op het grondgebied van Eksaarde stonden. Een daarvan vinden we terug in hetzelfde penningcohier dat hierboven vermeld staat, als de tweede molen in het bezit van de heer van Eksaarde. Die molen bevond zich in de Hoekstraat, werd gepacht door ene Roelant Danys en wordt in latere teksten ook de Westmolen genoemd (Dierick 1987: 104). De Oostmolen en de Westmolen zijn dus vermoedelijk genoemd naar hun respectievelijk oostelijke en westelijke ligging ten opzichte van elkaar, want de Oostmolen is niet zeer oostelijk gelegen binnen de heerlijkheid. Later vermeldt Dierick nog eens 4 molens in de 17de eeuw: de Westledemolen nabij de Hoekstraat die hierboven ‘Westmolen’ genoemd wordt, de Brielmolen (hierboven Oostmolen) in de huidige Brielmolenstraat, de binnenmolen in het dorp die later ook de Brugmolen genoemd werd (en in de volksmond Bombeke’s, naar de molenaar), en de molen aan de Keersmaker (Dierick 2005: 109).
5.3. ANDERE GEBOUWEN OF CONSTRUCTIES Gaverbrugge: Brug over een waterloop die zich nabij het complex de Gaver bevond.
6. TERREINNAMEN
6.0. INLEIDING
Onder terreinnamen verstaan we toponiemen voor de verschillende onderdelen van het natuur- en het cultuurlandschap. Tot dat laatste behoren voornamelijk akkers en graslanden. Het natuurland omvat de ongecultiveerde grond, zoals heidevelden en moerassen. Bossen kunnen zowel tot het cultuurland als tot het natuurland behoren. In het eerste geval gaat het om bossen die door de mens zijn aangeplant voor de houtwinning. Hoogstammige bossen moesten vooral timmerhout voortbrengen; hakbossen leverden o.m. brandhout, tenen voor vlechtwerk, palen voor afrasteringen en stelen voor allerlei gereedschap. Daarnaast bevonden zich op de ongecultiveerde heide- en moerasgebieden ook zogenaamde “wilde” bossen, die spontaan waren
19
opgeschoten, die niet werden gekapt of onderhouden en die geen economisch nut hadden, behalve misschien hier en daar als leveranciers van sprokkelhout. Veel terreinnamen zijn samengesteld met een grondwoord dat ten tijde van hun ontstaan in de gewone woordenschat gebruikelijk was als soortnaam voor een of ander terreintype, bijv. akker, bos, heide, veld. Deze grondwoorden geven ons een idee over de oorspronkelijke aard van de terreinen. We kunnen er echter nooit zeker van zijn dat een toponiem op het moment van zijn attestatie nog steeds hetzelfde terreintype aanduidt als bij zijn ontstaan. Door allerlei menselijke activiteiten is het landschap immers aan voortdurende verandering onderhevig. Moerassen worden gedraineerd en kunnen daardoor als hooi- en graasland dienst doen, wilde bossen worden gerooid en maken plaats voor akkerland, grasland wordt in akkerland omgezet en omgekeerd, enz. Het is dus goed mogelijk dat een plaatsnaam met het grondwoord bos op het moment dat die in een bron verschijnt al lang geen bos meer aanduidt, maar bv. akkerland, dat door rooiing van dat bos is gewonnen.
In de Noord-Vlaamse zandstreek, waar Eksaarde deel van uitmaakt, was het landschap vooral aan verandering onderhevig tijdens de laatmiddeleeuwse ontginningsperiode (11de eeuw tot midden 14de eeuw). Toen werden veel gronden die tot dan toe woest lagen, in cultuur gebracht. Toch bleef er na die middeleeuwse ontginningsgolf in Eksaarde nog heel wat grond ongecultiveerd. Een groot deel van de gemeente bestond tot in de 19e eeuw nog uit bos en moeras. Dat lezen we bij De Potter en Broeckaert (1877-78: 5): “De bosschen, die tot vòor een dertigtal jaren eene aanzienlijke uitgestrektheid gronds te Exaarde besloegen, zijn heden ten dage meestal uitgeroeid en in akkerland herschapen (...) Voor het overige vindt men in het noordoostelijk deel der gemeente nog eenige poelen of moerassen, overblijfselen van oude turfputten, uit welke men, nog geene twintig jaren geleden, heele boomstammen te voorschijn haalde.” Een aanzienlijk deel van de ontginningen in Eksaarde dateert dus klaarblijkelijk pas van de 19e eeuw.
Hieronder zetten we eerst de kernbestanddelen die het meeste voorkomen in de Eksaardse terreinnamen op een rijtje. Daarna delen we die namen in naar benoemingsmotief en gaan we ook dieper in op de verklaring van de toponiemen.
20
6.1. BELANGRIJKSTE KERNBESTANDDELEN IN TERREINNAMEN
AKKER Akker stamt af van het Germaanse woord akra. In de taal van de Germaanse kolonisatoren die van de 5de tot de 7de eeuw onze streken binnendrongen betekende het al ‘bebouwd land’.
In
de
periode
vóór
de
grote ontginningen
duidde
het
woord
op
de
landbouwcomplexen die vrij dicht bij het centrum van een dorp of gehucht lagen, en vermoedelijk gemeenschappelijk bewerkt werden. Die akkerlandgebieden waren duidelijk te onderscheiden van het toen nog uitgestrekte omliggende natuurland (Mattheeuws-Devos 1997: 66). In de dialecten van Noord-Oost-Vlaanderen evolueerde het woord akker tot benaming van een afzonderlijk perceel bouwland. In de Wase dialecten is dat tot op vandaag het geval. Het WVD (WVD I, Afl. 1, 169) verklaart akker dan ook als “Een begrensd stuk bouwland, al dan niet afgebakend, bestemd om een gewas op te kweken.”. Toponymische getuigen van die betekenis zijn de namen op –akker met een persoonsnaam
als
bepalend
bestanddeel,
bijv.
Aalstakker,
Braemsakker,
Christiaensakker, Colpaertsakker, Crebbes Akker, Duvenakker, Hamers Akker, Heyntjens Akkerken, Jan de Bliecx Akker, Jans Akker, sKonings Akker(s), Maercx Akker, Pier Costersakker, Rubbens Akker.
BOS Bos stamt van het Germaanse busku, wat oorspronkelijk ‘struikgewas’ of ‘kreupelhout’ betekende. In de late middeleeuwen verschoof die betekenis naar ‘hoogstammig bos’, waardoor het oudere woord hout na verloop van tijd verdween in die betekenis (Mattheeuws-Devos 1997: 69).
BROEK Gysseling (1975: 3) verklaart broek vanuit een Belgisch substraatwoord brako-, dat later gegermaniseerd werd tot broka en ‘moeras’ betekende. Broek-toponiemen duiden dan ook vaak vochtige, lager gelegen plaatsen aan, dicht bij beken en rivieren.
21
Hoewel het woord broek oorspronkelijk natuurland aanduidt, bevonden de terreinen die broek heten zich vaak al vóór de middeleeuwse ontginningen in een overgangsfase tussen natuurland en cultuurland. Onze voorouders konden de broeken wellicht vanuit hun natuurlijke staat benutten voor hooiwinning in drogere periodes, maar daarnaast probeerde men al vrij vroeg om de gronden met elementaire afwateringstechnieken droger te maken, zodat ze ook als nagrasweide konden dienen. Om erg vochtige bodems te ontwateren plantte men zelfs vaak bossen aan. Tot in de late middeleeuwen waren de meeste broeken gemeenschapsgrond, maar later werden heel wat broeken verkaveld en tot omheinde privé-percelen gemaakt (Mattheeuws-Devos 1997: 70).
We hebben maar twee broek-toponiemen in ons Eksaardse materiaal, nl. Lange Broeken en Schouwbroek. Ze zijn allebei geattesteerd in de 17de eeuw, wanneer ze al cultuurland aanduidden.
DONK Volgens Gysseling (1978: 17) stamt donk van het Germaanse woord dunga dat ‘zandige opduiking in moerassig terrein’ betekende. In Eksaarde vinden we een hele reeks donk-namen, waarvan er een aantal al in de 14de eeuw geattesteerd zijn, nl. Dorendonk, Koggendonk, Kromme Donk, Neder Dorendonk, Ooftdonk en Smalle Donk(en). Die oudere toponiemen zijn waarschijnlijk nog echte hoogtenamen. Daarnaast hebben we nog een aantal 16de- en 17de-eeuwse attestaties, waarvan we kunnen vermoeden dat ze al gecultiveerd land aanduidden, hoewel de namen zelf waarschijnlijk wel terugverwijzen naar de oorspronkelijke landschappelijke entiteit.
DRIES Etymologisch is dries volgens Gysseling afkomstig van Germaans threwiska, waarin een Indo-Europese wortel zit die ‘uitgeput’ of ‘opgeteerd’ betekent (Gysseling 1983: 55). Het woord dries was dus oorspronkelijk een aanduiding voor een uitgeput bouwland, dat men braak liet liggen zodat het weer op krachten kon komen. De toponymist Luc Van Durme heeft een grondige studie gewijd aan de werkelijkheid achter het woord dries door de eeuwen heen (Van Durme 1998). Dat artikel bevat een
22
lezenswaardig
overzicht
van
de
huidige
kennis
over
de
complexe
betekenisgeschiedenis van het woord in de (zuidelijke) Nederlanden. In de vroege Middeleeuwen zag een dorpsgemeenschap er erg anders uit dan vandaag de dag. In de onmiddellijke omgeving van het centrum lagen de open landbouwcomplexen van de boerengemeenschap, de zogenaamde akkers. Daarbuiten lagen uitgestrekte gemeenschapsgronden, de ‘driesen’, die men volgens een tijdelijk regime bebouwde. De grond werd er gedurende enkele jaren bewerkt, waarna men hem voor een vrij lange periode (6, 7, 8 of meer jaren) liet rusten. In die tijd raakten de percelen overwoekerd, zodat ze als gemeenschappelijke weide konden worden gebruikt. Van Durme maakt uit allerlei historische bronnen op dat de driesen al in de 11de eeuw de
gedaante
van
collectief
graaslandcomplex
hadden
aangenomen.
Hun
bouwlandfunctie ging dus al vroeg verloren. Daarnaast constateerde Van Durme evenwel dat dries in de 14de eeuw gebruikt werd als aanduiding voor weinig vruchtbare gronden die vooral door privé-boeren occasioneel als akkerland werden gebruikt in tijden van nood. Het vroegmiddeleeuwse afwisselsysteem als dusdanig verdween dus niet meteen helemaal.
Een derde betekenis is die van ‘dorps- of gehuchtplein’. Deze betekenis is vooral gangbaar in Oost-Vlaanderen en kan dus ook voor de verklaring van onze Eksaardse driesen belangrijk zijn. Het gebruik van dries in deze zin kan verklaard worden vanuit de overeenkomst in uitzicht en functie tussen de oude driesen en de dorps- en gehuchtpleintjes waarrond zich de bewoning concentreerde. De openbare plaatsen waren zowat miniatuurversies van de oude, gemene driesen: ze omvatten verschillende terreintypes (graasland, houtgewas, en soms akkerland) waarvan de omwonenden rechtmatig gebruik konden maken. Het is dus niet verwonderlijk dat de betekenis ‘dorpspleintje’ overgeërfd werd vanuit deze overeenkomsten (MattheeuwsDevos 1997: 71,72).
ETTING Etting is afgeleid van het werkwoord etten, dat ‘doen afgrazen, afweiden’ betekent. Het woord verhoudt zich tot eten zoals zetten tot zitten. Etting als soortnaam duidde dan ook een stuk grasland aan waarop men vee ‘ette’ of weidde. Daartegenover stonden broeken en meersen, waarop vooral aan hooiwinning gedaan werd. Vanaf de 23
17de eeuw moest het woord etting aan gebruiksfrequentie inboeten ten voordele van het opkomende weide, al is dat aan ons toponymisch materiaal nog niet te merken (Mattheeuws-Devos 1997: 72).
GAVER Gysseling (1978: 24) vermeldt gaver als een Belgisch substraatwoord met als betekenis ‘moeras’, dat vooral in noordelijk Oost-Vlaanderen veel voorkomt. Het woord duidde dus ongeveer dezelfde werkelijkheid aan als het Germaanse broek. Die overeenkomst wordt duidelijk weerspiegeld in de toponymie: zowel gaver- als broeknamen duiden op laaggelegen en vochtige plaatsen. Nu zou men zich kunnen afvragen in welk opzicht de moerassen die gaver heetten zich onderscheidden van de moerassen die met het Germaanse broek werden aangeduid. Het naast elkaar bestaan van die twee benamingen impliceert dat de Germaanse kolonisatoren gaver van de inheemse bevolking overnamen, naast hun eigen woord broek. De verklaring moet ongetwijfeld zijn dat onze voorouders een toenmalige gaver en een broek als twee verschillende landschappelijke fenomenen zagen. Wat het verschil precies was kunnen we niet met zekerheid zeggen, maar misschien konden ‘broeken’ in het droge seizoen nog enigszins gebruikt worden voor hooiwinning, terwijl ‘gavers’ veel natter en ontoegankelijker waren (Mattheeuws-Devos 1997: 73).
HEIDE In westelijk Vlaanderen treffen we tot in de late 15de eeuw enkel de oude vorm voor heide aan, nl. heet. Onder invloed van de Brabantse expansie aan het eind van de middeleeuwen is ook bij ons de huidige vorm met ei geïntroduceerd. Het Brabantse heide verhoudt zich tot het Vlaamse heet zoals klein tot kleene (Mattheeuws-Devos 1997: 74).
Voor de middeleeuwse ontginningen moet heet/heide ongeveer hetzelfde hebben aangeduid als veld, namelijk de woeste gronden buiten het cultuurlandschap rond de nederzettingen. Tijdens en na de ontginningen verdween het woord veld als natuurland-benaming uit een aantal Vlaamse dialecten, waaronder ook die van het Waasland. Heide leefde voort ter aanduiding van onontgonnen land, begroeid met heidegewas en kreupelhout, en van moerassige plekken op een venige ondergrond. Onder de Eksaardse toponiemen vinden we zowel heet als heide terug, en in ons 24
materiaal zien we duidelijk bevestigd dat heet de oudste vorm is. De toponiemen Grote Heet en Heet werden immers al in de 14de eeuw geattesteerd, terwijl de namen met heide ten vroegste in 16de-eeuwse citaten terug te vinden zijn. We kunnen er nagenoeg zeker van zijn dat de oudere toponiemen nog natuurland aanduidden, terwijl de meeste namen met heide al cultuurland benoemden. Een uitzondering is Heiland, ook wel Woestijne genaamd.
LAND Land stamt af van het Germaanse woord landa wat ‘grond’ betekende. Het heeft een heel ruime betekenis en kan in principe zowel natuur- als cultuurland aanduiden. Niettemin benoemt het in de toponymie vaakst gecultiveerde grond. Sinds de middeleeuwen wordt het dan ook vooral op akkerland toegepast (Mattheeuws-Devos 1997: 77).
MEERS Meers is afgeleid van het Germaanse woord mari ‘waterplas’. Oorspronkelijk duidde het op aangeslibde grond langs waterlopen, maar al heel vroeg verschoof die betekenis en werd het woord gebruikt om vochtig grasland op alluviale terreinen te benoemen. De meersen hadden een dubbele functie. Het hooi werd gemaaid en binnengehaald, waarna het opschietende nagras in de nazomer ervoor zorgde dat men op dezelfde stukken grond het vee kon weiden. Tot lang na de middeleeuwen bleef deze vorm van nagrasbeweiding in onze streken veruit de belangrijkste vorm van beweiding. Permanente graasweiden zoals die nu bestaan, vormden in die tijd uitzonderingen.
In
de
vroege
middeleeuwen
waren
de
meersen,
net
als
de
broeken,
gemeenschapsgronden. Ten tijde van de grote ontginningen werden de meeste meersen verkaveld en kwamen ze in privé-handen terecht. Zulke geprivatiseerde meersen werden vaak genoemd naar hun eigenaar, pachter of gebruiker (MattheeuwsDevos 1997: 77,78). In Eksaarde vinden we bijvoorbeeld de Boudewijn Praets Meers, de Clappaertsmeers en de Weynaer(t)smeers.
25
PUT Put is in de toponymie een vrij algemene benaming die op een aantal zeer verschillende zaken betrekking kan hebben: gegraven of geboorde putten voor drinkwater voor mens en dier en kuilen en groeven waar zand, mergel, leem, turf enz. worden bovengehaald. Daarnaast kan zowat elke inzinking in het landschap, met water gevuld of niet, put worden genoemd (Mattheeuws-Devos 1997: 141). In Eksaarde treffen we een hele reeks put-toponiemen aan (bijv. Diericput, Kinder Mariaput, Koolaerput, Pieter Melis Hilleput en Smets Put), waarvan we de meeste in de rubriek ‘benoemingsmotief onzeker’ moeten onderbrengen, omdat we niet weten op welk fenomeen het grondwoord put betrekking had op het ogenblik dat de naam ontstond.
SCHOOT Schoot, afgeleid van het Germaanse skauta, is verwant met het werkwoord schieten in de betekenis ‘vooruitspringen’. Landschappelijk gezien verwijst het volgens Gysseling (1960: 901) naar een ‘beboste hoek zandgrond uitspringend in moerassig terrein’. Oorspronkelijk was schoot dus een hoogtenaam. De meeste Eksaardse schoot-namen zijn al in de 14de eeuw geattesteerd (Aalschoot, Bautschoot, Bonnebautschoot, Bredeschoot/Breedschoot, Heemse Schoot/Hemelse Schoot, Lange Schoot, Scherpschoot, Waterschoot) en duiden dus waarschijnlijk nog echte hoogten aan. De overige schoot-namen zijn allemaal veel later geattesteerd. Het is dus aannemelijk dat ze al cultuurland aanduidden.
SCHRIEK Volgens Lindemans is schriek verwant met het werkwoord schrikken in de betekenis ‘springen’ (Lindemans 1935: 35). Die etymologie zal worden overgenomen in het nog te verschijnen Woordenboek van de Belgische gemeentenamen ter verklaring van de Antwerpse plaatsnaam Schriek. In de ontwerptekst van het lemma Schriek, die mij bezorgd werd door M. Devos (mede-auteur van dat woordenboek), wordt gezegd dat het woord achter het toponiem hetzelfde is als het tweede deel van hooischrik, een oude benaming voor de sprinkhaan in het woordenboek van Kiliaan. Een ‘schrik’ of ‘schriek’ zou dus iets zijn geweest dat springt of vooruitspringt. In de context van het
26
landschap zou het dan gaan om een uithoek, een deel van een territorium dat als een uitsprong (in een ander gebied) werd gezien. In Eksaarde vinden we een Braemschriek en een Lijsschriek, maar aangezien we die topononiemen we niet kunnen lokaliseren weten we niet of het hier om landerijen gaat die ergens uitsprongen of in een of andere uithoek lagen. Ook de bronnenexcerpten geven daarover geen informatie.
STUK Stuk (plaatselijke dialectvorm stik) stamt van het Germaanse stukja en is vanouds een zeer algemene benaming voor ‘een deel van een groter geheel’. Waarschijnlijk werd het vanuit die betekenis al vrij vroeg aangewend om delen van het landschap aan te duiden, maar pas tijdens de grote ontginningsgolf in de late middeleeuwen kwam de specifieke betekenis ‘perceel bouwland, bestemd om er een gewas op te telen’ in gebruik.
De vroegste toepassing van het woord als specifieke benaming voor een akkerperceel is te vinden in de kuststreek, waar stuk omstreeks het jaar 1000 de benaming was geworden voor nieuwe percelen die aangelegd werden op ontzoute schorrengrond. Van daaruit werd stuk geleidelijk over heel Vlaanderen verspreid en het kende het meeste succes in gebieden waar overwegend particuliere ontginners aan het werk waren (Mattheeuws-Devos 1997: 78). Dat was ook in het Waasland het geval. Daar werd stuk in de veldnaamgeving gebruikt in dezelfde betekenis als akker. Zo vinden we b.v. bruggestuk, bruinstuk, kwaadstuk en tarwestuk naast brugakker, zwarte akker, kwade akker en wortelakkerken. In de gewone woordenschat van de Wase dialecten is akker echter tot op vandaag de gebruikelijkste benaming gebleven voor een perceel bouwland, zoals ook te lezen is in het WVD (WVD I, Afl. 1, 169).
VELD Veld stamt af van het Germaanse woord feldu en betekent vanouds ‘woest land, heide’. Tot aan de middeleeuwen sloeg veld in heel Vlaanderen op de ontgonnen stukken land buiten de akkers en meersen die de dorpen en gehuchten omringden. In de laatmiddeleeuwse ontginningsperiode werden in het grootste deel van Vlaanderen grote delen wild land in cultuur gebracht, waardoor veld er uit de appellatieve woordenschat 27
verdween, maar wel bewaard bleef in toponiemen die percelen cultuurland aanduidden. In enkele streken ligt de betekenisontwikkeling van veld echter anders. In de Denderstreek en West-Brabant werd veld synoniem met akker en in de zandstreek in West-Vlaanderen en het aanpalende Meetjesland bleef veld in gebruik voor onontgonnen grond (omdat daar nog veel woeste grond overbleef na de ontginningen). In het Waasland heeft het tot de 18de eeuw geduurd eer alle veldterreinen ontgonnen werden. Het woord veld is er geen specifieke bouwlandnaam geworden maar het verdween ook niet helemaal uit de appellatieve woordenschat. Het bleef er een aanduiding voor de landerijen in het algemeen (Devos 1991: 266-269). In Eksaarde hebben we een aantal veld-toponiemen die in de 14de eeuw geattesteerd werden, zoals Schorreveld, Veld, Verrijsveld en Weterveld. Drie van die vier hadden mogelijk nog betrekking op woeste grond, maar Verrijsveld wijst op onontgonnen land. Naast deze oudere namen hebben we nog Veldeken, dat in de 16de eeuw geattesteerd werden en cultuurland aanduidde.
WOESTIJN Woestijn komt van het Germaanse woord wostumjo ‘woest land’ en is verwant met het Latijnse vastus ‘eenzaam, verlaten, woest’. In onze attestaties komt het slechts één keer voor onder de vorm wostyne. Woestijn betekende in het Middelnederlands net zoals veld ‘ongecultiveerd en moeilijk toegankelijk land’. Wat toen het verschil maakte tussen die twee benamingen is nog niet geheel duidelijk (Mattheeuws-Devos 1997: 80). Het woestijn-toponiem in ons materiaal, ook wel Heiland genaamd, duidt een terrein aan dat deels uit bos en deels uit heide bestond. Misschien kunnen we hieruit afleiden dat het cultiveringsproces al begonnen was. Zeer onvruchtbare gronden werden immers vaak in cultuurland omgezet door er eerst bossen aan te planten en ze later tot akkerland om te vormen. De humuslaag die zich door de bebossing vormde kon dan als een goede voedingsbodem dienst doen.
6.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR ONDERDELEN VAN HET TERREIN
Bij vele van de toponiemen die we in deze categorie hebben geplaatst, is de informatie in de citaten onvoldoende uitgebreid om met zekerheid te kunnen bepalen 28
welk soort terrein de plaatsnaam precies aanduidde toen hij in de bron werd opgetekend. We kunnen op basis van de toponiemen zelf meestal wel onderscheiden tussen cultuurland en natuurland, maar het onderscheid tussen akker- en weiland valt soms moeilijk te maken. Bovendien kan, zoals in de inleiding al geïllustreerd werd, de werkelijkheid van een perceel veranderen door de eeuwen heen, wat de indeling nog bemoeilijkt.
6.2.1. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR AKKERLAND EN WEILAND
(a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker Een aanzienlijk gedeelte van onze akker- en weilandnamen verwijst naar de persoon die een bepaald stuk land bezat of het (voor zichzelf of ten bate van een andere persoon of instelling) bewerkte. Deze namen bestaan doorgaans uit een voor- en/of familienaam,
gecombineerd
met
een grondwoord. Vaak bevatten ze een
bezitsaanduiding onder de vorm van de sterke genitiefuitgang –s of het zwakke genitiefsuffix –en, en in enkele gevallen komt er nog een voorgeplaatste genitief-s bij. Soms is ook een persoonsnaam op zichzelf tot een toponiem geëvolueerd. Hieronder volgt een opsomming van de akker- en graslandnamen die op deze manier gevormd zijn. We vermelden telkens de persoonsnaam waarop het toponiem gebaseerd is, in sommige gevallen met wat aanvullende informatie.
Aalstakker < (van) Aalst
Achterste
/
Voorste
Schrijvers
Hanneken:
Percelen
die
oorspronkelijk
toebehoorden aan ene Hanneken Schrijver(s). Hanneken, diminutief van Hanne, is een vleinaam van Johannes. Dat de voornaam volgt op de gegenitiveerde achternaam is niet ongebruikelijk in de toponymie. Ook genoemd naar de ligging.
Achterste / Voorste Smeetsakker: Stukken akkerland waarvan ene Smeets aanvankelijk eigenaar of pachter was. Ook genoemd naar de ligging.
Begijnenakker: Perceel akkerland dat ofwel toebehoorde aan een begijnhof van een niet al te verafgelegen plaats, bijv. Dendermonde of Gent, of dat eigendom was van een begijn. In tegenstelling tot een kloosterling mochten begijnen namelijk 29
eigendommen bezitten. Eventueel kan het ook genoemd zijn naar een persoon met de familienaam Baghein of van de Begine, maar de vorm van ons toponiem doet anders vermoeden.
Bloemakker < Bloem; Bloemekensmeers < Bloem (een persoon met die naam kon in de vertrouwelijke omgang Bloemeke genoemd worden)
Baudelo: Wellicht duidt dit toponiem een eigendom of pachtgoed van de abdij van Baudelo, waarmee de heren van Eksaarde een goede relatie onderhielden en die volgens De Potter en Broeckaert (1878: 6) al in de 13de eeuw (naast de SintBaafsabdij) een van de twee grondleggers vormde van de grote landbouw in deze heerlijkheid.
Boudewijn Dierick < Boudewijn Dierick; Boudewijn Praets Meers < Boudewijn Praet(s); Braemsakker, Braemschriek < Braem(s); Braemsriet < Braem(s); Brandsakker < Brand(s); Bruysels Akkers < (van) Bruysel; Capkens Akker < Cap (dit is een typisch Wase familienaam, de naamdrager aan wie de akker toebehoorde werd in de omgang ongetwijfeld ‘Capken’ genoemd); Christiaens Akker < Christiaens; Clappaerts Meers < Clappaert; Colpaertsakker < Colpaert; Crebbes Akker < de vondelingennaam Crebbe
(s)Cuypers Akker: Gysseling en Wyffels stellen in hun artikel over de Wettelijke Passeringen van Eksaarde “Genoemd naar de Eksaardse familie de Cupere.” (1963: 117)
Dieric Put < Dierick; Duifkensakker < diminutief van de familienaam Duif; Duvenakker < (de) Duve; Eksterakker < Axters, (den) Exter(s)
Fermerij: Stuk akkerland van drie gemeten groot dat waarschijnlijk aan een firmerie of ziekenhuis toebehoorde.
Grote / Kleine Rombaut < Rombaut: Beide percelen maakten waarschijnlijk deel uit van een groter complex de Rombaut, en zijn tevens genoemd naar hun relatieve grootte. 30
Hamers Akker < (de) Hamer(s); Hans Andries Etting < Hans Andries
Hert
Jans Streep Van Der Hage: Streep wijst in de toponymie op een smal, langwerpig stuk land. Dit toponiem is dus tevens genoemd naar de vorm en duidt een smalle strook land aan bewerkt door of toebehorend aan ene Jan Van Der Haag.
Jonkersakker < Jonker(s)
Kaaswinkel: Complex land dat genoemd was naar ene Caes. Het grondwoord winkel wijst erop dat deze naam wellicht ooit een hoekperceel aanduidde, of een perceel grond dat aan een kruising van wegen gelegen was. Uit het gelokaliseerde complex kunnen we niet meer afleiden in welke zin we het grondwoord moeten begrijpen.
Kerkenbos: Ten tijde van de attestatie al verkaveld tot een stuk akkerland van 500 roeden groot, dat eigendom was van de kerk. Het perceel is dus tevens genoemd naar zijn vroegere toestand van bos.
Koggenaar < Kogge (zie ook Koggendonk): Het suffix –aar is net als –man een personificerend suffix met een verzwakte betekenis.
Koggendonk: Gysseling en Wyffels melden in hun artikel over de Wettelijke Passeringen “Het eerste lid is een familienaam: in 1298 wordt te Lokeren Franke le Coghe vermeld.”. (1963 : 116) Uit de attestaties blijkt dat de Koggendonk een meerscomplex was. Het toponiem verwijst enerzijds naar de ligging op een zogenaamde donk, anderzijds naar een voormalige eigenaar, een zekere Coghe. 31
(s)Koningsakker(s): Volgens Gysseling en Wyffels “Genoemd naar de Eksaardse familie de Coninc.” (1963: 116)
sKoningsland: Wellicht naar diezelfde familie de Coninc.
Koolaer < vervlaamsing van de naam Collaer: Dit toponiem slaat waarschijnlijk op een complex akkerland. De citaten vermelden immers telkens andere stukken land, gelegen “int koolaer”.
Koppeneer: Waarschijnlijk genoemd naar een persoon met de verdwenen familienaam Koppeneer.
Lankens Akker < Lankens; Laps < Laps; Lijsschriek < (van) Lijs; Maarstuk < (de) Maer(e); Maercx Akker < Maerckx; Maeys Korte Etting < Maeyens (tevens genoemd naar de relatief geringe lengte van het perceel); Moentjens Erf < Moentjens; sMooien(s) < (de) Mooi; Nevenakker, Nevenmeers < (de) Neve; Palmeer < Palmeer (voornaam afgeleid van de heiligennaam Palmerius); Pier Costersakker < Pieter Coster(s); Portaalken < Portael(s) (persoon die in de vertrouwelijke omgang Portaalken genoemd werd); Praatjes Etting < diminutief van Praat; Ramsland < Rams of (de) Ram; sRidders Akker < (de) Ridder; Rijnschaert < Rynschaert (verdwenen persoonsnaam, waarvan nog een aantal attestaties terug te vinden zijn op het internet); Rubbens Akker < Rubben(s); Ruysakker < Ruys
Rumstman(s) < (van) Rumst: Man als tweede bestanddeel van een naam heeft in de gewestelijke omgangstaal doorgaans zo’n verzwakte betekenis dat het beschouwd kan worden als een personificerend suffix, dat qua betekenis kan worden gelijkgesteld met –aard en –erik. Een analoog verschijnsel doet zich voor in de toponymie. Onze plaatsnaam Rumstman kan dus eenvoudigweg verklaard worden als ‘stuk land van (van) Rumst’ (Lindemans, 1928: 156).
Schalkenakkerken, Schalkenetting < Schal(c)k, Schalke(n); Schapersakker < Schaper(s);
Scheerensakker
<
Scheeren(s);
Schoenmaekersakker
<
Schoenmaeker(s) 32
Schoutheren Bunder: Stuk land van een bunder groot dat toebehoorde aan een schoutheer, wat in het Middelnederlands ‘hij die eigenaar is van ene schuldvordering; schuldeiser’ betekende, ofwel aan iemand met de familienaam Schoutheer of Schouthere. Dit toponiem is tevens genoemd naar de grootte.
Schuyters Akker < (de) Schuyter(e)
Sint-Gillisdries: Stuk grond dat wellicht toebehoorde aan een persoon of instantie uit Sint-Gillis Waas.
Sleutelken: In Oude Oostvlaamse Huisnamen maakt Kerckhaert melding van een aantal herbergen die De Sleutel geheten waren. Ze zijn te vinden in Aalst, Deinze, Dendermonde, Edelare, Gent, Ninove, Petegem-aan-de-Leie, Sint-Denijs-Westrem, Sint-Lievens-Esse, Sint-Niklaas (In de drie sleutels) en Vrasene. Sleutel was duidelijk ooit een vrij courante herbergnaam in Oost-Vlaanderen, dus het is niet onwaarschijnlijk dat er ooit een herberg de Sleutel heeft bestaan in Eksaarde en dat ons perceeltje daarnaar is genoemd.
Smesakker, Smesakkerken < Smes, (van der) Smessen
Somers Akker: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 120) “Genoemd naar de Eksaardse familie de Somere.”.
Spaandonk < (van) Spaandon(c)k
Spaandonksken < (van) Spaandon(c)k: Bij dit soort toponiemen weten we nooit met zekerheid hoe het diminutiefsuffix precies te interpreteren. Het kan altijd al deel uitgemaakt hebben van de persoonsnaam (iemand met de naam Spaandonk kon in de omgang gemoedelijk Spaandonksken genoemd worden) of het kan pas toegevoegd zijn bij de naamgeving aan het land, zodat het om een relatief klein perceel gaat, toebehorend aan ene (van) Spaandon(c)k.
33
Stobbeleers < (de) Stobbeleer; Stropersakker < (de) Stroper; Stroperken < (de) Stroper (ook bij dit toponiem kunnen we niet weten wanneer het diminutiefsuffix precies is ontstaan); Swensakker < Swens
Thuen Mandens Akker: Waarschijnlijk een combinatie van de voornaam Theun (uit Antonius) en de achternaam Manden(s).
Verimmenakker: Toebehorend aan iemand met de familienaam Verimmen, een metroniem of moedersnaam, gevormd uit het voorvoegsel ver ‘vrouw(e)’ en de vrouwelijke voornaam Imme.
Vermye < Vermeyen
Vernaastenakker < verdwenen familienaam Vernaast(en): Het voorvoegsel vern doet vermoeden dat ook deze naam een moedersnaam als basis heeft. Vernaasten zou een variant kunnen zijn van Vernassen, een naam die volgens Debrabandere gevormd werd uit het metronymische voorvoegsel vern (een verdoffing van de verbogen vorm vrouwen van vrouw) en een vorm van de Germaanse voornaam Azda.
Verrijsveld < Verrijs; Volderken < (de) Volder; sWalenakker, sWalenakkerken < Walen of verbogen vorm van de familienaam (de) Waal; Weynaer(t)smeers < Weynaerts; sWinters Akkerken, (s)Winters Akkers < (de) Winter; Wouters Akker < (de) Wouters; Wytinck > Wytinck
(b) Naar de ligging Veel percelen zijn genoemd naar hun ligging ten opzichte van andere kavels binnen hetzelfde complex. Voorbeelden hiervan in het Eksaardse materiaal zijn: Achterste Bonst,
Achterste Portaalken,
Achterste Schrijvers
Hanneken,
Achterste
Smeetsakker, Tussenste / Voorste Staart, Voorste Bonst, Voorste Leen, Voorste Schrijvers Hanneken, Voorste Smeetsakker enz. Daarnaast worden de verschillende stukken van een opgesplitst stuk land vaak van elkaar onderscheiden door een voorbepalend rangtelwoord, dat de plaats van de percelen aanduidt in een numerieke rangorde.
34
Aardeken: Een aard was volgens het MNW o.a. een ‘loskade of werf’. De Potter en Broeckaert schrijven bovendien “De aard, die te Exaarde aan deze vaart ligt en tot lossing en lading der vaartuigen dient, werd gemaakt in 1580 en wel in de volgende omstandigheid. (...) De Exaardenaren achtten den bedoelden grond zeer geschikt om danof te maecken een aerdeken tot ladinghe ende lossinghe van allen manieren van goeden ende waeren, zoo tot behouf ende gheriefve van de stede als vande voors, prochie ende andere circumvoysine plaetsen.” (1877-78: 3,4) In de 17de eeuw duidt dit toponiem blijkbaar op een perceeltje akker- of grasland van 192 roeden. Uit de attestaties blijkt ook dat het bij de Durme gelegen was. Dit perceel bevond zich dus ongetwijfeld vlak bij een aanlegplaats, waarvan we niet weten of die in de 17de eeuw nog in gebruik was.
Achterste Bunderman: Kavel van de Bunderman die vanuit een bepaald standpunt achteraan lag.
(Achterste / Tussenste) Dorendonk, Voorste Dorendonksken: De naam Dorendonk zonder lokatieve voorbepaling werd al in de 14de eeuw geattesteerd, toen hij waarschijnlijk nog een echte hoogtenaam was. De latere, 17de-eeuwse attestaties duiden waarschijnlijk een akker aan die de naam Dorendonk erfde en dus genoemd is naar zijn ligging op de plaats van de vroegere donk. Nog later werd die akker onderverdeeld in percelen waarvan de Achterste en de Tussenste Dorendonk, de Dorendonken en het Voorste Dorendonksken er wellicht vier zijn.
Achterste / Tussenste Driesakker: Deze toponiemen verwijzen op twee manieren naar de ligging van het perceel. Ten eerste werd de oorspronkelijke Driesakker opgesplitst in verschillende delen, waarvan men er één als het achterste en een ander als het “tussenste”, Middelnederlands voor ‘middelste’, benoemde. Ten tweede gaat het hier om stukken akkerland die genoemd zijn naar hun ligging op een voormalige dries.
Achterste / Tussenste / Voorste Kriekerij: Respectievelijk achterste, “tussenste” en voorste kavels uit de oorspronkelijke Kriekerij, wellicht een perceel met kriekenbomen erop.
35
(Achterste) Ruise: De Achterste Ruise is waarschijnlijk een kavel van de in de 17de eeuw geattesteerde meers Ruise, die zijn naam erfde van de in de 14de eeuw geattesteerde plaatsnaam Ruise. Die middeleeuwse naam was volgens Gysseling en Wyffels (1963: 119) een collectief van rus, wat ‘rus, bies’ betekende. Hij sloeg dus op een met biezen begroeid moeras.
Achterste / Voorste Scherpschoot: Deze toponiemen benoemen vanuit een bepaald standpunt het ‘achterste’ en het ‘voorste’ deel van een stuk cultuurland dat gewonnen werd uit de oorspronkelijke Scherpschoot, die al in de 14de eeuw geattesteerd werd. Ze zijn tevens genoemd naar hun ligging op die voormalige hoogte. De oorspronkelijke ‘schoot’ was genoemd naar zijn opvallend spitse, scherpe vorm.
Achterste Scherpschootje: Ofwel een andere naam voor de Achterste Scherpschoot, ofwel een kleinere kavel uit het perceel Achterste Scherpschoot, dat zelf al een perceel was van de voorheen onverdeelde Scherpschoot.
Achterste / Voorste Slangendonk: Achterste en voorste kavels van een oorspronkelijke perceel genaamd Slangendonk, dat zijn naam waarschijnlijk geërfd had van een hoogte of donk, waar slangen voorkwamen of waar men slangen vermoedde. Eventueel kan de naam ook afgeleid zijn van de familienaam Slangen, genitiefafleiding van (de) Lange, met dubbel genitiefaffix, maar dat lijkt onwaarschijnlijk voor een echte hoogtenaam.
Achterste / Voorste Winkelken: Achterste en voorste kavels van een voordien onverdeeld stuk land, dat Winkel heette.
Bautschootput: Ofwel een lager gelegen stuk grond nabij of op de vroegere Bautschoot, ofwel een stuk land genoemd naar een of andere put die daar lag.
Beekakker: Akkerlandperceel in de buurt van een beek. Over welke beek het hier gaat kunnen we niet opmaken uit het citaat.
Breedschootput: Lager gelegen stuk grond nabij of op de voormalige Breedschoot, of een perceel genoemd naar een put die daar lag. 36
Brugakker: Perceel land gelegen nabij een brug. De belangrijkste brug in Eksaarde is die over de Zuidlede. Ze vormt al eeuwenlang het centrum van de gemeente, waar de wegen naar Moerbeke, Wachtebeke en Lokeren samenkomen. Door de beperkte informatie in ons bronmateriaal kunnen we evenwel niet weten of dit toponiem naar de brug over de Zuidlede verwijst. Er liepen (en lopen) nog wel meer waterlopen door Eksaarde, dus het is niet onwaarschijnlijk dat er ook meerdere bruggen waren.
Brugscherpschoot: Kavel van de Scherpschoot die nabij een brug gelegen was.
Bruggestede: Perceel land dat genoemd is naar de ligging nabij een woning of ‘stede’ aan een brug of op de plaats waar vroeger zo’n woning stond.
Bruggestuk: Stuk akkerland nabij een brug.
Calandieweg: Stuk land gelegen langs de Calandieweg, een weg die waarschijnlijk ook langs of door de Calange liep en niet apart als straatnaam geattesteerd is in ons materiaal. Tegenwoordig is er wel nog steeds een Calaignestraat in Eksaarde, een zijstraat van de Rechtstraat die in zuidelijke richting naar het gehucht Doorslaar loopt.
Dief: Andries (1993: 14) stelt dat dief in de toponymie wijst op afgelegen terreinen, die door hun ligging ver van het centrum als het ware een geschikte verblijfplaats voor dieven zouden zijn.
Diefken: Klein perceeltje land dat ver van het dorpscentrum verwijderd lag. Mogelijk hetzelfde als in het vorige lemma, mogelijk ook een kleinere kavel daarvan.
Dijken: Het woord dijk kon in het Middelnederlands verschillende betekenissen hebben, nl. ‘verhoogde oever als waterkering’ zoals nu nog in het AN, of ‘sloot’, zoals nu nog in een groot deel van de West-Vlaamse dialecten. Dit is ook de etymologisch oorspronkelijke betekenis. Dijk is namelijk verwant met het Engelse werkwoord to dig, ‘graven’. Ons toponiem kan dus een stuk land aanduiden dat op een plaats lag waar meerdere dijken, in de zin van verhoogde oevers, samenkwamen,
37
of een stuk land dat aan meerdere sloten lag, of een stuk land dat zelf bedolven was met meerdere sloten ter wille van de afwatering. Omdat het meervoudssufix voor twee interpretaties vatbaar is wordt de verklaring nog ingewikkelder. Het stuk land kan ook aan één enkele dijk (‘verhoogde oever’) of één enkele sloot gelegen hebben, maar uit verschillende percelen bestaan hebben, vanwaar het meervoud. Een zesde en laatste eventuele verklaring is dat de naam afgeleid is van de familienaam Dijk, die courant voorkomt onder allerlei varianten.
Dijkens: Waarschijnlijk is Dijkens een genitiefvorm van de familienaam Dijk(e) of een variant daarvan.
Donk: Bouwlandperceel van 600 roeden groot, gelegen op een voormalige hoogte of ‘donk’.
Doorslaarbeek: Stuk land gelegen langs een waterloop genaamd Doorslaarbeek, wellicht een beek die richting Doorslaar vloeide, of door Doorslaar liep.
Driesakker: Perceel akkerland dat op een voormalige dries gelegen was. Zie ook Achterste Driesakker.
Durmeken: Stuk land dat dicht bij de Durme lag. De Durme was vroeger een economisch belangrijke waterloop die ontstond uit de samenvloeiing van de Moervaart en de Zuidlede, ten zuiden van Eksaarde.
Eerste / Tweede Noordmeers: De Eerste en de Tweede Noordmeers zijn waarschijnlijk ontstaan door verdeling van een oorspronkelijk perceel met de naam Noordmeers, een meers die vanuit een bepaald standpunt eerder noordelijk gelegen was.
Eerste Tweebunderken: Het eerste van meerdere percelen op een groter complex dat Tweebunder heette.
38
Galgenheikens: Perceeltjes land die nabij een galg of op de plaats waar (vroeger) een galg stond gelegen waren. Ten tijde van de attestatie waren ze wellicht al gecultiveerd uit voormalig heideland. (zie Galgheide hieronder)
Galgheide: Perceel akkerland dat gewonnen werd uit heidegrond, gelegen nabij een galg of op de plaats waar (ooit) een galg stond. In zijn artikel Over de heerlijkheid van Eksaarde in 1574 vermeldt A. Dierick over “de ghalch heye” dat ene Symoen Meulewater die op Doorslaer woonde ze huurde van de heer van Eksaarde. Dierick stelt dat het akkertje vlakbij de galg van de heer langs de heerweg naar Gent gelegen moet hebben, hoewel hij het ook mogelijk acht dat de galg zich op dit perceel land bevond (1987: 104).
Gehucht: Middelnederlands ‘gehochte, gehuchte, gehofte’, is een collectief van hof, hofstede en betekent letterlijk ‘verzameling (groep) hoven/hofsteden of een buurtschap’. Dit toponiem duidt wellicht een perceel zaailand aan dat dicht bij een gehucht lag dat we niet kunnen identificeren.
Gentdam 1: Volgens de Popp-kaart een complex land dat langs de belangrijke weg de Gentdam gelegen was. Binnen dat compex kregen ook een aantal individuele percelen de naam Gentdam.
Grote Gracht: Een pachtgrond van de Sint-Baafsabdij, gelegen naast een waterloop die men Grote Gracht noemde.
Grote / Kleine Meesdonk: Percelen genoemd naar hun ligging op de voormalige Meesdonk. Ze zijn tevens genoemd naar hun relatieve grootte.
Haagput: Perceel akkerland genoemd naar zijn ligging bij de Haagput, d.i. een ‘put’ die afhankelijk van zijn aard omzoomd was met een haag of nabij een haag gelegen was. Haag kon in het Middelnederlands zoals nu nog ‘haag’, maar ook ‘bosje’ betekenen.
Haasdonkwinkel: Wellicht een hoekperceel van de verkavelde hoogte Haasdonk, die niet in ons materiaal voorkomt. Gysseling en Wyffels (1963: 115) stellen dat de 39
familienaam van Haesdonc niet voorkwam in Eksaarde, en dat het eerste deel van dit toponiem dus eerder een diernaam is, hetzij de genitief van de vogelnaam havik, hetzij hase ‘haas’. We moeten dit complex wellicht ten noorden van de huidige Kasteeldreef situeren, aangezien er vandaag nog een (in ons materiaal niet geattesteerd) straatje met de naam Hazewinkelstraat vanuit de Kasteeldreef naar het noorden leidt. Ook Gysseling en Wyffels schrijven dat de huidige naam van ons toponiem d’Hazewinkels luidt.
Haasschoot Etting / Haesschoot Etting: Perceel graasland of ‘etting’ dat op de Haes- of Haasschoot gelegen was. Die plaatsnaam vinden we niet terug in ons archivalisch materiaal. Vermoedelijk duidde hij een stuk land aan, in oorsprong een ‘schoot’ (dus een hoger gelegen, meestal beboste hoek land die vooruitspringt in een vochtig gebied). Het eerste deel kan zowel verwijzen naar het dier als naar een persoon met de van de diernaam afgeleide familienaam Haas/Haes. Die naam komt ook tegenwoordig nog frequent voor in de streek. Eventueel kan haas ook een volksetymologische vervorming van havik zijn, zoals in de gemeentenaam Haasdonk (Gysseling 1978: 17). Het element schoot verschijnt in de toponymie wel opvallend vaak met een voorbepalende diernaam (b.v. ook Rave(n)schoot, Hondschoot en Wolf(s)schoot), en niet met een persoonsnaam. Wellicht is de diernaamhypothese dus toch de meest waarschijnlijke.
Ham: Ham stamt van het Germaanse hamma ‘land in een rivierbocht’ (Gysseling 1952: 39). Ons toponiem wijst dus op een stuk land waar een waterloop omheen kronkelde.
Hammen: Een stuk land dat volgens de attestatie uit twee delen bestond (vandaar komt wellicht de meervoudsvorm), en in een bocht van een waterloop gelegen was, ongetwijfeld de Durme, dis volgens de bron de zuidgrens van het perceel vormt.
Heerbrugakker: Akker die nabij de Heerbrug gelegen was. De brug zelf is niet geattesteerd in ons materiaal.
40
Hoekakker: Perceel akkerland op de hoek van een complex, aan een kruispunt van wegen, of misschien genoemd naar de ligging nabij de Hoekstraat.
Hoekakker van Meesdonk: Idem Hoekakker, gelegen nabij de (kleine of grote) Meesdonk.
Hofstede: Oorspronkelijk wees de benaming hofstede op een perceel land met een boerenwoning erop. Die betekenis is echter verruimd met de teloorgang van het domaniale stelsel en de horigheid. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen duidt hofstede niet altijd een boerderij aan, maar vaak een perceel land waarvan niet aan te tonen valt dat er vroeger bewoning was. Toch is het waarschijnlijk dat plaatsen die aangeduid worden met stede of hofstede vroeger bewoond werden. Bovendien worden ze vaak gecombineerd met een persoonsnaam, die dan de oorspronkelijke bewoner aangeeft, zoals in ons materiaal Christiaens Hofstede.
Hovekens: Wellicht een verzameling van kleine stukjes akkerland die nabij een hof gelegen waren en samen een perceel bouwland van 800 roeden vormden.
Hulstvoort: Dit toponiem duidt volgens twee van zijn drie attestaties een meers aan, die genoemd is naar zijn ligging bij de Hulstvoort. Het woord voorde betekende oorspronkelijk ‘doorwaadbare plaats in een waterloop’. De Hulstvoort was zo’n oversteekplaats waarbij hulststruiken groeiden.
IJsput: De attestaties bij dit toponiem luiden twee maal “den ysputte”, en één keer “den nysputte”. Theoretisch gezien zijn er twee verklaringen mogelijk. Enerzijds komt het woord ijsput voor in de toponymie, en zelfs nog in de gewone woordenschat. Het wijst op een ijskelder bij een grote hoeve of een kasteel. Anderzijds worden putten dikwijls genoemd naar de eigenaar van het land waarop ze liggen, en Nijs is ook in het Waasland een courante voor- en familienaam. In dit geval opteren we voor de eerste verklaring, en wel om twee redenen. Ten eerste staat er in de citaten duidelijk twee keer “den ysputte” zonder initiële ‘n’. Ten tweede is het niet ongebruikelijk dat plaatsnamen in de volksmond vervormd worden. De opeenvolging van ‘de’ en ‘ijsput’ zou in de Wase dialecten ook nu nog als ‘den ijsput’ uitgesproken worden. Het is aannemelijk dat men de achterliggende 41
soortnaam (en de betekenis ‘ijskelder’) van dit toponiem na verloop van tijd uit het oog verloor en daardoor de aanvankelijke woordgrenzen niet meer herkende. Men gaf de plaatsnaam daarop een herkenbaarder vorm, nl. ‘de Nysput’, naar de frequent voorkomende familienaam. De oorspronkelijke vorm van deze plaatsnaam was dus hoogst waarschijnlijk Ijsput, zo genoemd naar de ligging nabij de ijskelder van een hof of kasteel.
(s)Keizersgracht: Stuk land gelegen nabij een waterloop genaamd de Keizersgracht (zie 8. Waternamen) en daarnaar genoemd, wat ook duidelijk af te leiden is uit de attestatie, nl. “gen. den keizersgracht, 285 R of 385 R n. den keysersgracht”. Het voorzetsel up in de 14de-eeuwse attestaties en de lokalisatie op de kaart wijzen erop dat er wellicht vanouds een complex land de Keizersgracht bestond, waarvan ons toponiem een perceel benoemt.
Kerkweg 2: Stuk land gelegen aan een kerkweg, en ernaar genoemd.
Klein Zwaantje: Klein deeltje van een perceel land dat dicht bij de herberg De Zwane lag, ook genoemd naar de relatief geringe uitgestrektheid van het perceel. Wellicht heeft er in Eksaarde ooit een landerij bestaan die Zwane werd genoemd, naar de ligging bij de herberg De Zwane. Mettertijd werd die landerij verkaveld, één van de percelen heette Klein Zwaantje, een ander Voorste Zwane. Wellicht waren er nog meer, maar die komen niet voor in ons glossarium.
Kooi: Uit de enige attestatie van deze naam valt niet af te leiden of het om een perceel land gaat dat nabij een eendenkooi lag, dan wel om de eendenkooi zelf. De kooi van Eksaarde wordt voor het eerst vermeld rond 1500 (1988: 107) en in attestaties uit 1677 is nog steeds sprake van een eendenkooi die even ten noorden van de Kruiskapel gelegen was. Indien ons lemma op de kooi zelf slaat, gaat het om een soortnaam, en dus niet om een toponiem.
Lange Straat: Een perceel akkerland genoemd naar zijn ligging langs de Lange Straat.
42
Meerstuk: Akkerland gelegen op de plaats van een vroeger meer of waterplas, of nabij een nog bestaande waterplas.
Moerbeekakker: Akker die wellicht aan de grens tussen Eksaarde en Moerbeke lag of nabij de huidige Moervaart, die vroeger ook wel Moerbeek genoemd werd, zoals bijvoorbeeld te zien is op de Ferrariskaart van Eksaarde.
Molenakker: Stuk akkerland gelegen nabij een van de vijf molens die zich ten tijde van de attestaties op het grondgebied van Eksaarde bevonden.
Molenakkerken: Klein perceeltje land, wellicht gelegen nabij één van de vroegere Eksaardse molens.
Molenberg: Stuk land gelegen nabij de Molenberg, een kunstmatig aangelegd heuveltje waarop een molen stond.
Molenmeers: Meers in de nabijheid van een molen.
Molenwegakker: Stuk akkerland dat langs de Molenweg lag, een weg die naar een molen leidde.
Noesweg: Perceel land dat wellicht langs de Noesweg gelegen was, een straatnaam die niet in ons materiaal voorkomt. Het woord noes is een oud Vlaams dialectwoord dat vandaag ook in de standaardtaal nog ‘schuin, scheef’ betekent. Vermoedelijk ging het hier dus om een weg die een plotse ‘schuine’ of ‘scheve’ wending maakte. Andries (1993: 30) vermeldt een Noese Wegel waarbij de voorbepaling op dezelfde manier verklaard wordt.
Ommekeer: Het Middelnederlandse woord ommekeer wordt verklaard als “draai of wending, kromming, bocht in den weg” (MNW i.v. Ommekeer). Dit stuk land lag ongetwijfeld nabij een scherpe bocht in een weg. We weten evenwel niet welke weg, omdat we het perceel niet kunnen lokaliseren.
Oostakker: Vanuit een bepaald oogpunt oostelijk gelegen stuk akkerland. 43
Oostgaver: Kavel van de oorspronkelijke Gaver, die vanuit een bepaald standpunt oostelijk gelegen was.
Oostmeers: Stuk graasland van 4 gemeten groot dat van een bepaald standpunt gezien oostelijk gelegen was.
Oudveldakker: Een kavel van het land dat in zijn geheel ’t Oude Veld werd genoemd.
Padakker, Padakkerken: Percelen akkerland waarlangs of waardoor een pad liep.
Poortakker: Perceel akkerland dat nabij een poort gelegen was. Het kasteel van Eksaarde had bijvoorbeeld twee poorten, maar omdat we het perceel niet kunnen lokaliseren kunnen we niet weten of het perceel naar een van deze poorten genoemd is. Later werd de oorspronkelijke Poortakker onderverdeeld in (o.a.) de Grote Poortakker en de Kleine Poortakker.
Poorters Gat: Het Middelnederlandse woord gat betekende o.a. ‘doortocht, toegang’. Het zou verwant zijn met het Duitse Gasse (straat of toegang) en slaat in de Vlaamse dialecten en ook in de toponymie op een toegang tot een akker, een weide, een boerderij, enz. Dit land heeft zijn naam dus waarschijnlijk geërfd van een toegang(sweg) naar het erf of het land van ene (de) Poortere of Poorter(s).
Putakker: Perceel land genoemd naar zijn ligging bij of op een put (naargelang het de aard van de put).
Putakkerken: Klein perceeltje dat bij of op een put gelegen was.
Scherpschootje: Klein perceeltje land, dat net als de Achterste en Voorste Scherpschoot gewonnen werd uit de oorspronkelijke Scherpschoot.
Schipgracht: Stuk land gelegen langs een waterloop met de naam Schipgracht. De Potter en Broekaert (1878: 10) vermelden in 1779 een Eksaardse herberg met op zijn 44
uithangbord de naam het Schipken, en ten tijde van hun schrijven een wijknaam Scheepke. Wellicht waren deze wijk en tevens de voorgenoemde watergang naar de herberg genoemd.
Schrageput: Dit toponiem duidt misschien een put aan die nabij het stuk land met de naam Schrage (zie verder) gelegen was, ofwel een stuk land op de Schrage, vlak bij een daar gelegen put.
Schut: In het Middelnederlands betekent schut o.a. ‘plaats waar men vee schut of opsluit’. Die betekenis is nog bewaard in de samenstelling schuthof, die in geen enkel woordenboek of idioticon vermeld wordt, maar blijkens informatie uit de database van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten in Gent de gewone benaming is voor het dierenasiel. Het perceel waar ons toponiem naar verwijst, en dat pachtgrond was van de heer van Eksaarde, was dus waarschijnlijk gelegen nabij een schut of op het territorium van een verdwenen schut.
Torre: Torre is een westelijk-Vlaamse variant van het Nederlandse toren, die vandaag nog in een groot deel van de West-Vlaamse dialecten voorkomt, maar in het Middelnederlands ook verder naar het oosten toe gebruikt werd. Mogelijk lag het door dit toponiem aangeduide land nabij een toren. Dat kan die van het kasteel van Eksaarde zijn geweest, maar ook een of andere uitkijktoren op een hoger gelegen plek in het landschap.
Tweede Driebunder: Het tweede van een aantal percelen die op het grotere complex Driebunder gelegen waren.
Voorste Ham: Voorste kavel van een oorspronkelijk perceel dat in een rivierbocht gelegen was.
Voort: Stuk akkerland dat nabij een doorwaadbare plaats in een waterloop gelegen was.
Voordeken: Klein perceeltje land nabij een doorwaadbare plaats in een waterloop.
45
Voorste Heiken: Vanuit een bepaald standpunt gezien de voorste kavel in het complex Heiken.
Voorste Torre: Voorste kavel van het oorspronkelijke perceel met de naam Torre.
Voorste Zwane: Voorste deel van een stuk land dat wellicht nabij de herberg Zwane gelegen was.
Walleken: Het woord wal heeft in de toponymie twee betekenissen. Oorspronkelijk was een wal een kunstmatig heuveltje waarop een gebouw stond. Later ging die betekenis over naar ‘ringgracht’. De tweede betekenis lijkt hier de meest waarschijnlijke. Onder andere rond het neerhof van het kasteel van Eksaarde liep namelijk een ringgracht. Daarnaast is in onze
attestaties
enkele
keren
het
woord mote
te
vinden,
waarvan
de
Middelnederlandse betekenis luidt: ‘ophoging van den grond, aardhoogte, heuvel, bepaaldelijk heuveltje waarop een kasteel stond’ en nog: ‘aardhoogte, gemeenlijk met eenen gracht omringd’. Mote is dus synoniem met wal ‘heuveltje’. Dat wil echter nog niet zeggen dat het woord wal in die laatste betekenis niet voorkwam in de streektaal van Eksaarde. Mogelijk werden wal en mote naast elkaar gebruikt, of na elkaar in de tijd. We hebben één Walleken-perceel kunnen lokaliseren, dat zover we weten niet nabij een ringgracht gelegen is. In dat geval is de oudste betekenis van wal wellicht van toepassing, maar voor de overige percelen die we niet kunnen lokaliseren, is onmogelijk uit te maken welke werkelijkheid er achter de naam schuilgaat.
Wallekens: Ook bij dit toponiem kunnen we vermoeden dat het om een perceel gaat dat in de buurt van een ringgracht lag, hoewel we de betekenis ‘kunstmatig heuveltje’ niet helemaal kunnen uitsluiten. (zie ook Walleken)
Warande: Oorspronkelijk werd het woord warande appellatief toegepast op bosgronden die enkel door de heer mochten worden gebruikt als jachtterrein (Mattheeuws-Devos 1997: 128). Later verruimde die betekenis naar ‘parkachtig bos, lusthof, boomgaard’. Het perceel land waarop ons toponiem betrekking heeft, is genoemd naar zijn ligging op of nabij een (voormalige) warande.
46
Warandeken: Hier doet zich hetzelfde probleem voor als bij het vorige lemma. Hoewel in een van de attestaties vermeld staat dat dit stuk land toebehoorde aan de heer van Eksaarde, kunnen we niet weten of het om een echt privé-jachtterrein gaat, dan wel om een gewoon stuk akker- of weiland. Misschien is dit perceeltje een kleine kavel van het akkerland dat Warande heette.
Warandestuksken: Wellicht een deel van de Warande, dat gepacht werd voor de heer van Eksaarde.
Waterloop: Stuk land gelegen nabij een waterloop. Door de schaarste aan informatie in de citaten kunnen we niet met zekerheid zeggen over welke waterloop het hier gaat. Waterschoot: In de 14de-eeuwse attestaties gaat het wellicht nog om de oorspronkelijke schoot, die genoemd was naar zijn waterzieke omgeving. In de latere attestaties vinden we echter o.a. de vermelding van een perceel akkerland en een meers, die ongetwijfeld genoemd zijn naar hun ligging op de voormalige Waterschoot.
Wegelakker: Stuk akkerland gelegen langs een wegel of waar een wegel doorheen liep.
Wegelakkerken: Klein perceeltje akkerland waar een wegel doorheen liep of dat langs een wegel lag.
Zonheuvel: Het perceel land waar dit toponiem naar verwijst is genoemd naar zijn ligging op of bij de Zonheuvel. Die heuvel was in feite waarschijnlijk een iets hoger gelegen stuk land dat nabij de hofstede Zon gelegen was. Net als berg slaat heuvel in de toponymie vaak op een minimale verhoging in het landschap.
(c) Naar de vorm Percelen worden dikwijls genoemd naar hun relatieve lengte. Lang en kort zijn dan ook courante voorbepalende bestanddelen in perceelsnamen. Vooral namen met lang komen frequent voor in Eksaarde, bijv. Lang Akkerken, Lange Akker, Lange
47
Broeken, Lange Dorendonk, Lange Schoot. Daartegenover staat slechts één terreinnaam met kort, nl. Korte Winkel.
Beksken: In de toponymie slaat bek op een perceel dat spits toeloopt, zoals de puntige bek van een vogel. (Mattheeuws-Devos 1997: 97)
Blokakker: Naam die gebruikt werd om verschillende percelen akkerland te benoemen die blokvormig waren.
Geer: Geer (van het Germaanse gaiza ‘speer’) benoemt in de toponymie doorgaans spits toelopende stukken land. (Mattheeuws-Devos 1997: 98)
Kromme Akker: Stuk akkerland dat één of meerdere gebogen zijden had, of dat anderszins een onregelmatige vorm vertoonde.
Lange Braak: Gysseling (1975: 260) schrijft dat braak verwant is met het werkwoord breken en oorspronkelijk de diepe zomerbeploeging aanduidde die in de middeleeuwen in juni werd uitgevoerd. Vandaag betekent braak volgens Van Dale nog steeds “omgeploegd (en bemest) maar niet bezaaid land”. Ons toponiem benoemt dus een langwerpig perceel land van minder goede kwaliteit dat men liet overgroeien (‘braak’ liet liggen) om het op adem te laten komen. In die periode kon men er het vee op laten grazen. Op het einde van de braaktijd werden gras en onkruid ingeploegd als groenbemesting.
Lange Laps: Wellicht een langwerpige kavel van de Laps die in het zelfde jaar in ons materiaal geattesteerd is.
Lange Maat: Lindemans (1932: 81) wijst erop dat er voor een hele reeks eenlettergrepige woorden die eindigen op een dentaal wisselvormen bestaan (of bestaan hebben) met lange en korte vocaal. Hij stelt dan ook dat maat een variant is van mat, wat in het Middelnederlands zoveel betekende als ‘grasland dat gemaaid wordt’, en afgeleid is van het werkoord maaien (en niet van meten, zoals vaak verkeerdelijk gedacht wordt). De naam Lange Maat duidt dus een langwerpig stuk land aan dat gemaaid werd voor hooiwinning. 48
Rake: In het Oost-Vlaams en het Waaslands betekent raak of rake nog steeds ‘hark’ (Van Dale). De naamgevers moeten een gelijkenis hebben gezien tussen de vorm van dit perceel en die van een hark. Waarin die gelijkenis juist bestond, valt niet met zekerheid te zeggen, maar uit de beschrijving van de ouderwetse hooihark door A. Eloy (1983: 311) kunnen we wel een en ander opmaken: “De hooihark is een brede hark met een twintigtal dicht bij elkaar staande tanden. Aanvankelijk was hij helemaal van hout gemaakt, later kwam er een type in gebruik met metalen tanden die onderaan lichtjes gekromd zijn. (...) Onderaan wordt de hark verzekerd door twee schuine steunen tussen de steel en de tandenbalk. De houten hooihark wordt soms aan een rechthoekig of vierkant trekraam bevestigd i.p.v. aan een steel. Bij het ijzeren type staat ongeveer halverwege de steel een al of niet verschuifbaar D-vormig handvat.” Op de bijbehorende afbeelding (1983: 314) is duidelijk te zien dat de tandenbalk en de twee schuine steunen van een hooihark samen een driehoek vormen. Ons perceel Rake zou dus naar zijn driehoekige vorm genoemd kunnen zijn, net zoals het perceeltje het Raakske in het West-Vlaamse Wingene (werd mij mondeling meegedeeld door prof. dr. M. Devos).
Slomme Akker: De betekenis van het Middelnederlandse woord slom luidt ‘krom, scheef, verdraaid’. Ons toponiem duidt een perceel akkerland aan waarvan een of meerdere zijden krom of scheef waren, of dat toch door zijn onregelmatige vorm als ‘scheef’ werd bestempeld.
Smalbunder / Smalle Bunder: Smal perceel land van ongeveer een bunder groot, dat in het complex Ham gelegen was.
Streekakkerken: Streek betekent in de toponymie net als streep ‘lang, smal stuk land’, in dit geval met een relatief geringe grootte.
Streepakker: Streep slaat in de toponymie op lange, smalle percelen land. (Molemans 1974: 28)
49
Winkel: Winkel betekent ‘hoek’ (Gysseling 1981: 78), zoals nu nog in het woord winkelhaak, en duidt in de toponymie doorgaans percelen aan die gelegen zijn in een (uit)hoek van een groter complex.
Winkelken: Deze plaatsnaam werd, zoals we uit de citaten kunnen afleiden, toegepast op verschillende entiteiten, nl. bosland en akkerland. De percelen (zaai)land horen in deze rubriek thuis. Ze slaan wellicht op hoekperceeltjes in een groter complex, of liggen aan een kruising van wegen.
Zevenhoek: Perceel land met een onregelmatige vorm. Of het precies zeven hoeken had is niet zeker.
(d) Naar de vroegere toestand of wijze van ontginning Biesput: De naam van deze akker verwijst naar een vroegere laagte, die begroeid was met biezen of buntgras.
Biesputje: Relatief klein perceeltje land dat zijn naam erfde van een vroegere inzinking in het landschap waar biezen groeiden of een kleine kavel van het perceel Biesput.
Brand: Volgens Gysseling (1956: 98) duidt het woord brand terreinen aan waar het opschietend kreupelhout periodiek afgebrand werd zodat ze dienst konden doen als graasplaats, vooral voor schapen. Er zijn talrijke brand-toponiemen te vinden in het Waasland.
Brantersbos: In het glossarium kunnen we zien dat het Brantersbos ook wel Ruysakker genoemd werd. Het voormalige bos waarnaar dit toponiem genoemd is was op zijn beurt naar ene Branter(s) / Brander(s) genoemd.
sBruysels Bos : Zoals duidelijk blijkt uit de attestaties, duidt dit toponiem geen bos meer aan, maar een stuk akkerland dat genoemd werd naar het voormalige bos waarvan een zekere (van) Bruysel de eigenaar of pachter was.
50
Christiaens Hofstede > Christiaens: Hofstede is vanouds en tot op vandaag een courant Vlaams woord voor ‘hoeve, boerderij’. In toponiemen duidt het woord echter vaak geen boerderij (meer) aan, maar cultuurland dat zijn naam erfde van een boerderij die intussen verdwenen is. Dat geldt ook voor ons toponiem: het duidt een perceel land aan waarop ooit een hofstede stond die bewoond werd door ene Christiaen(s).
Eetakkerken: Wellicht een volksetymologische vervorming van Heetakkerken. Heet is de oude westelijke benaming voor heide. Dit toponiem benoemt dus een perceeltje akkerland dat gewonnen werd op heidegrond.
Elst: Het woord Elst is gevormd uit de boomnaam els en het collectiefsuffix –t. In de éne 14de-eeuwse attestatie zou dit toponiem nog het oorspronkelijke bos kunnen aanduiden, dat dan naar de begroeiing genoemd zou zijn. De later geattesteerde percelen akkerland of etting zijn allemaal genoemd naar de vroegere toestand van het perceel als elzenbos.
Elststuk: Perceel land genoemd naar de vroegere toestand: ooit was het een elzenbos.
Galgenheikens: Perceeltjes land, ten tijde van de attestatie wellicht al cultuurland, gewonnen uit voormalig heideland. Ze waren wellicht gelegen nabij een galg of op de plaats waar ooit een galg had gestaan. (zie Galgheide)
Galgheide: Perceel akkerland dat gewonnen werd uit vroegere heidegrond, gelegen nabij een galg of op de plaats waar (ooit) een galg stond. In zijn artikel Over de heerlijkheid van Eksaarde in 1574 vermeld A. Dierick over “de ghalch heye” dat ene Symoen Meulewater, die op Doorslaer woonde, dat perceel huurde van de heer van Eksaarde. Dierick vermoedt dat het akkertje zich bevond vlakbij de galg van de heer aan de heerweg naar Gent, hoewel hij het ook mogelijk acht dat de galg zich op dit perceel land bevond (1987: 104).
Gerooide Akker: Gerooide, het adjectivisch gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord rooien, maakt duidelijk dat het hier gaat om een perceel akkerland dat gerooid werd uit voormalig bosland. 51
Heielingsken:
Deze
plaatsnaam
heeft
vermoedelijk
een
ingewikkeld
volksetymologisch vervormingsproces ondergaan in de loop der tijd. Oorspronkelijk was de naam wellicht een combinatie van het substantief heie en het diminutiefsuffix –lin. Na verloop van tijd ging de betekenis van lin als verkleinsuffix echter verloren en herkende men het niet meer als zodanig, waardoor men het vervormde tot het herkenbaardere achtervoegsel –ling. Later werd het woord Heieling op zijn beurt ondoorzichtig en voegde men er een extra verkleinsuffix –ken aan toe, met een tussen-s om de uitspraak te vergemakkelijken.
Heiken: Wellicht een complex uit heide gewonnen land dat onderverdeeld was in verschillende kavels, waaronder het Voorste Heiken.
Heikens: Verzamelnaam voor een aantal kleine perceeltjes land die gewonnen werden uit voormalige heidegrond.
Kostersbos: Etting, verkaveld uit een voormalig bos dat toebehoorde aan iemand die de functie van koster uitoefende of (de) Koster heette.
Laar: Perceel land genoemd naar zijn vroegere toestand als ‘laar’. Het woord laar, van het Germaanse hlari, is volgens Gysseling (1978: 19, 20) een van de moeilijkst definieerbare elementen in onze toponymie. Het is een Belgisch substraatwoord, dat bijzonder veel voorkomt in de vroeger zeer bosrijke streek tussen Gent en Antwerpen. Opvallend is dat het met nagenoeg dezelfde woorden samenstellingen vormt als het woord lo, dat ‘bosje op zandgrond’ betekende. Mede omdat laar-namen al sinds de middeleeuwen ook bewoonde plaatsen zijn gaan aanduiden, stelt Gysseling dat we laar wellicht kunnen verklaren als ‘een voor bewoning geschikte open plek in het bos’.
Laarken: Perceeltje land, genoemd naar zijn vroegere toestand als bewoonbare open plek in het bos. Mogelijk is het een kleine kavel van het perceel Laar.
Oude Veld: Uit het voorbepalende adjectief oude mogen we besluiten dat dit perceel ook in de 14de eeuw al geen ‘veld’ meer was, maar cultuurland, wat niet 52
onwaarschijnlijk is. De grote middeleeuwse ontginningsgolf was ten tijde van die attestatie immers al voorbij. Dit toponiem duidt dus een perceel (in de 16de eeuw akkerland) aan dat naar zijn vroegere toestand als ‘veld’ genoemd is, een woord dat oorspronkelijk de uitgestrekte woeste vlakte buiten de akkers en meersen aanduidde.
Roosmoortel: Perceel land dat verwijst naar een vroegere met roos of riet begroeide moortel of moeras.
Schaapmarkt: De Potter en Broeckaert schrijven: “Het tijdstip van de oprichting der jaarmarkt is ons onbekend; zij wordt vanouds gehouden op den maandag na den 15 Augustus, en was vroeger zoo belangrijk, zegt men, dat de heeren van Exaarde, die er het tolrecht hieven, haar tot in de XVIIe eeuw als eene hunner beste inkomsten aanzagen. Een akker, waarop thans het armenhuis staat, is altijd onder den naam van Schaapmarkt bekend geweest.” (1877-78: 10) Ons toponiem Schaapmarkt is dus wellicht genoemd naar de plaats waar vroeger ter gelegenheid van de jaarmarkt schapen verkocht werden.
(e) Naar de omheining of de begroeiing erop, errond of erbij Bocht: Lindemans (1933: 13) schrijft over bocht: “Een bocht was, aanvankelijk, een omheind stuk grond waar het rondzwervend vee kon opgeborgen worden. (...) In de volkstaal is bocht nog het gebruikte woord voor een beschot binnen een stal waar een kalf kan ingesloten worden.” In zijn Kleine Leidraad bij de Studie der Plaatsnamen verklaarde hij bocht eerder al als ‘een omsloten stuk’ (Lindemans 1924: 38) en ook Joos (i.v. Bocht) schrijft “afgeheinde plaats waar men koeien, verkens en schapen in zet”. Ons toponiem bocht slaat dus waarschijnlijk op een omheind stuk land waar men vee liet grazen.
Braamakker: Akkerland dat omzoomd was met braamstruiken.
Ginstakker: Ginst is nu nog steeds het Wase dialectwoord voor ‘brem’. De Ginstakker was wellicht een akker met bremstruiken errond.
53
Haagakker: In het Middelnederlands had haag een dubbele betekenis. Ofwel betekende het zoals vandaag nog ‘haag’, ofwel betekende het ‘bosje’. Ons toponiem Haagakker ligt volgens de 14de-eeuwse attestatie “in de Dorendonc”. Het was dus toen al een stuk cultuurland dat ofwel afgebakend was met hagen, of nabij een bosje gelegen was.
Heikorenakker: Perceel akkerland waarop ‘heikoren’ aangeplant werd. Heikoren vinden we terug in het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD I, Afl. 8, 1403), waar men het met Cornelissen-Vervliet verklaart als ‘gewone inlandsche rogge, welke men in de Kempen zaait’. Waarschijnlijk kwam dit soort rogge vroeger ook onder deze benaming voor in het Waasland.
Kattenstaartakker: Akker die wellicht geplaagd werd door het woekerende onkruid met de naam kattenstaart. Volgens het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten wordt het dialectwoord kattestaart frequent gebruikt in West-, Zuid-, en OostVlaanderen om de plantensoort ‘Grote Kattenstaart’ (Lythrum salicaria) aan te duiden.
Kriekelaar: Stuk land waarop of waarbij een kriekenboom stond.
(f) Naar een reliëfkenmerk Relatief hoog gelegen percelen hebben vaak de bepaling hoog in hun naam, bijv. Hoge Akker, Hoge Bocht, Hoge Etting, Hoge Ijsput, Hoge Meers, Hoogetting. Percelen die laag gelegen zijn worden aangeduid met het adjectief neder, zoals Neder Dorendonk en Neermoortelken.
Andere namen die een reliëfkenmerk aanduiden zijn:
Blaarden Hul: Het Oost-Vlaamse hul stamt (net zoals het West-Vlaamse hil) uit het Germaanse woord hulja en betekent ‘heuvel’ (Gysseling 1978: 17). Het woord duidt net als heuvel op een bescheiden hoogte. Het Middelnederlandse kende een adjectief blaer dat onder meer ‘kaal, bloot’ betekende. Daarnaast bestond en bestaat tot vandaag een substantief blaar voor ‘kale plek’, ‘bleke plek (vooral op de kop van bonte koeien). Van dit substantief is ook weer een adjectief afgeleid door middel van 54
het suffix –de. Zo spreekt men in de tegenwoordige dialecten nog van ‘een blaarde koe’ voor een koe met zo’n witte plek op de kop (WVD I, 44). Die woordvormingsregel was tot voor kort nog productief in het West-Vlaams. Devos en Vandekerckhove wijzen erop dat de betekenis van het suffix ongeveer overeenkomt met die van AN –ig. Als verdere voorbeelden noemen ze o.m. blauwoogde (‘blauwogig’), zaalrugde (gezegd van koeien en paarden met een ‘zaalrug’, dit is een ingezakte rug) en stoofhoudlangde (‘met de lengte van een stukje stoofhout’). Als het grondwoord eindigt op een stemloze occlusief, dan neemt het suffix de vorm te aan, zoals in driehoekte (‘diehoekig’) en bekte (gezegd van percelen met een ‘bek’ of spitstoelopend uiteinde). (Devos-Vandekerckhove 2005: 75). Onze bouwlandnaam verwijst dus vermoedelijk naar een iets hoger gelegen, kaal perceel.
Heuvel: Het gewone woord voor een verhevenheid is in Vlaanderen berg, dat ook zeer geringe bodemverheffingen kan benoemen. Het zeldzame woord heuvel, van het Germaanse huvila, duidt een nauwelijks of een vaak nu niet meer zichtbare verhevenheid in het landschap aan (Gysseling 1978: 16). De Eksaardse meers waar dit toponiem naar verwijst lag dus op een zeer bescheiden hoogte, die misschien al helemaal niet meer waarneembaar was.
Heuvelken: Wellicht een kleinere kavel van het voorgaande toponiem Heuvel, dus een klein perceeltje land dat zich op een zeer geringe verheffing in het landschap bevond.
Hoog en Neer Leen: Wellicht een perceel met zowel een hoger als een lager gelegen deel, dat in leen werd gehouden.
Kloete: Kloet is volgens het EWN (i.v. Kloot) een Middelnederlandse variant van kloot, en betekende oorspronkelijk ‘bol, klont’. In toepassing op het landschap wijst het woord op een bolvormige verhevenheid (Molemans 1971: 169), zoals b.v. ook in de Zeeuwse plaatsnaam Kloetinge, die op een ronde verhevenheid ligt (Gysseling 1960: 565).
Kloetje: Perceeltje land dat op een bolvormige hoogte gelegen was en wellicht een kleine kavel was van de Kloet. 55
Platte Akker: Opvallend effen akkerlandperceel, zonder enige verhevenheid.
Voute: Het woord voute is vanuit de Vlaamse dialecten opgenomen in de Nederlandse standaardtaal en betekent nog steeds ‘opkamer, kamer boven een souterrain of kelder’. In het WVD zien we dat dit woord een zeer grote verspreiding kent over bijna heel Vlaanderen, en inderdaad duidt op een wat hoger gelegen kamertje boven een kelder, dat in boerderijen en gewone huizen op het platteland meestal diende als slaapplaats (WVD I, Afl. 2, 315). Dit stuk land van ongeveer 5 gemeten groot lag dus waarschijnlijk op een hoogte en werd om die reden naar zo’n hoger gelegen kamertje genoemd.
(g) Naar de bodemsoort of de bodemgesteldheid Gaver: In de 14de eeuw wellicht nog een echt moeras, in de 16de en 17de eeuw een complex akkerland waarin percelen met een moerassige ondergrond lagen.
Gaverken: Perceeltje land dat wellicht een kleine kavel was van de Gaver en een drassige bodem had.
Goudberg: Schönfeld (1980: 56) schrijft dat samenstellingen met goud en gulden duiden op percelen schraal, onvruchtbaar land. Oorspronkelijk duidden ze vruchtbaar land aan, maar door ironisch gebruik zijn ze het tegendeel gaan aanwijzen. Lindemans (1945: 56, 57) schrijft dat benamingen met gulden- oefenpleinen van het schuttersgild geweest kunnen zijn. Ook hij stelt dat benamingen met gulden doorgaans gebruikt worden voor weinig vruchtbare gronden. Gulden in de zin van ‘gouden, rijk’ lijkt hem dan ook uitgesloten. Ons toponiem duidt dus waarschijnlijk op een iets hoger gelegen perceel akkerland dat weinig opbracht.
Kleemakker: Het Middelnederlandse woord kleem betekent ‘klei, leem’. Het is nog steeds vrij algemeen verspreid in de Oost-Vlaamse dialecten (WVD I, Afl. 1, 39). Dit toponiem duidt dus op een perceel bouwland met een kleiige bodem.
56
Kwaadstuk, Kwade akker: Mattheeuws en Devos (1997: 109) stellen dat het adjectief kwaad gronden benoemt met slechte eigenschappen, zoals bijv. ‘onvruchtbaar’, ‘vol onkruid’, ‘zwaar en moeilijk te bewerken’. Onze toponiemen met kwaad duiden dus percelen akkerland aan die niet deugden omdat ze een of meerdere slechte kenmerken hadden. Vanuit de basisbetekenis ‘slecht’ ontwikkelde zich ook de nevenbetekenis ‘gering, onaanzienlijk’ en vandaag ‘klein’. Eventueel kunnen deze percelen dus ook genoemd zijn naar hun relatieve grootte.
Moortel, Moorter: Moortel is een variant van het woord moorter, met de betekenis ‘zeer vochtig moeras’, dat afstamt van het Latijnse woord mortarium, wat ‘metselspecie’ betekent. Door de germanisering van het woordaccent kwam de klemtoon op de eerste lettergreep te liggen, waardoor de overige lettergrepen verdoften en reduceerden. Op die manier ontstond de Nederlandse vorm moorter. Daaruit is moortel ontstaan door dissimilatie - d.w.z. dat men de tweede van twee identieke medeklinkers, hier twee keer de likwied ‘r’, door een andere, fonetisch verwante medeklinker vervangt, in dit geval de likwied ‘l’. Ons perceel Moortel was (zeker nog in de 14e eeuw) een stuk grond waar de bodem moerasachtig was of bestond uit zware klei, waar vaak water op bleef staan. Ook de 14de-eeuwse attestaties van Moorter duiden wellicht nog echte moerassen aan, maar de 17de-eeuwse citaten bij Moorter wijzen al op cultuurlandpercelen, waarschijnlijk kavels van het oorspronkelijke moeras.
Moortelmeers, Moortels, Moortelken, Moorterken: De eerste twee toponiemen duiden meersen aan met een zeer natte, zware bodem. Moortelken is een stuk land met een vochtige, slijkerige grond. Moorterken is al in de 14de eeuw geattesteerd en duidt wellicht nog een echt moeras aan.
Schrage: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 119) komt schraag van het Oostmiddelnederlands schra, Middelnederduits schra, schrage en betekent het ‘schraal, droog, dor’. Het is echter onwaarschijnlijk dat een Oostmiddelnederlands woord aanleiding zou hebben gegeven tot een plaatsnaam in een zo westelijke plaats als Eksaarde.
57
Andere bronnen tonen echter aan dat dat woord vroeger veel westelijker verspreid was dan door Gysseling en Wyffels wordt aangegeven. Dat schraag wel degelijk ook in Vlaanderen voorkwam, bewijst de verspreiding daar van de familienaam Verschraegen (samentrekking van ‘van der schraege’). Debrabandere verklaart die naam (met al zijn varianten) op dezelfde manier als Gysseling en Wyffels: het zou een gesubstantiveerd adjectief zijn, dat ‘droog, dor’ betekende. In de toponymie duidt schraag dus in oorsprong een dorre, onvruchtbare plaats aan. Blijkens www.familienaam.be is Verschraegen en varianten met name in Oost-Vlaanderen een courante familienaam. Aangezien we weten dat familienamen gevormd zijn uit lexicale bestanddelen die inheems waren aan het dialect van de plaats of de streek waar ze ontstonden, moet schraag een Vlaams, in het bijzonder een Oost-Vlaams woord zijn geweest.
Zijpenland, Zeepken, Zepe: In zijn Waasch Idioticon noemt Joos het woord zep met betekenis ‘greppel, geul, kleine gracht’. Het WVD (WVD I, Afl. 1, 30) vermeldt daarenboven het woord zijpstuk (uitgesproken als ‘zèèpstuk’) in het Waasland, dat slaat op een laaggelegen vochtig of drassig stuk grond. Onze toponiemen met zijp en zeep duiden dus waarschijnlijk waterzieke akkerlandkavels aan die al dan niet met afwateringsgreppels gedraineerd werden.
Zoete Akker: De bepaling zoet wordt in de Vlaamse dialecten nog steeds gebruikt om vruchtbare en gemakkelijk te bewerken percelen te benoemen (WVD I, Afl. 1, 17; 22).
(h) Naar de functie, de bestemming of het gewas dat erop geteeld wordt Erweetakker: In De Bo vinden we de dialectwoorden erweet, eerwete en erwete voor het standaardtalige ‘erwt’. Ons toponiem duidt dus een akker aan waarop erwten werden gekweekt.
Gemeenzepe: Stuk akkerland met een vochtige bodem dat wellicht met afwateringsgreppels gedraineerd werd en als gemeenschapsgrond dienst deed.
Gemene Akker: Perceel akkerland dat fungeerde als gemeenschappelijke grond.
58
Tarwestuk, Tarwestuksken: Percelen bouwland waarop men tarwe verbouwde.
Wortelakkerken: Akkerlandperceeltje waarop men wortels kweekte.
(i) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte In Eksaarde mat men de absolute grootte volgens de maten van het burggraafschap Gent. Het bunder, het gemet en de roede waren de meest voorkomende vlaktematen, waarbij een bunder = 3 gemeten = 900 roeden = 1 ha., 33a, 67 ca. (WVD I, Afl. 1, 92). Percelen die naar hun absolute grootte genoemd werden, zijn: Driebunder, Twee Gemeten, Vier Gemete(n), Vijfbunder, Vijf Gemeten.
De relatieve grootte van een perceel werd vaak aangeduid met de voorbepalende adjectieven groot en klein, zoals bijv. Grote Akker, Grote Breedschootput, Grote Elst, Grote Koningsakker, Grote Kriekelaar, Grote / Kleine Poortakker, Grote / Kleine Vermye, Grote Streepakker, Kleine Bocht, Kleine Driesakker, Kleine Zevenhoek, Klein Streepakkerken, Klein Waterschootje.
Bunderken: Stuk land van een bunder groot, of waarschijnlijker, een relatief klein perceeltje land binnen het complex de Bunders.
Bunderman: Het suffix –man is in de toponymie vrijwel betekenisloos geworden. We kunnen Bunderman dus eenvoudigweg verklaren als ‘stuk land van een bunder groot’.
Bunders: Complex land dat wellicht enkele bunders groot was.
Groot en Klein Noordeken: Noordelijk gelegen meers die waarschijnlijk nog onderverdeeld was in twee percelen (een groot en een klein), maar toch als een geheel benoemd werd.
Grote / Kleine Hofakker: Beide percelen land van respectievelijk twee bunder en ca. twee gemeten groot behoorden waarschijnlijk tot een complex akkerland dat nabij het kasteel van Eksaarde gelegen was. In het citaat bij Kleine Hofakker lezen we immers tussen haakjes “naby ’t kasteel”. Bovendien luidt een van de betekenissen van hof in 59
het Middelnederlands toepasselijk ‘woning of verblijf van den adel of der aanzienlijken’. Beide percelen deden dienst als pachtgrond van de heer van Eksaarde.
Grote Lammerelstakker: Vermoedelijk is het (niet geattesteerde) oorspronkelijke elzenbos met de naam Lammerelst al vroeg gedeeltelijk in akkerland omgezet. Dit akkerland, waarvan ons perceel een grote kavel is, werd dan Lammerelstakker geheten. Het deel dat bosland bleef, noemde men Lammerelstbos.
Grote / Kleine Meesdonk: De Grote en Kleine Meesdonk zijn kavels van een groter perceel dat de Meesdonk genoemd werd. Aan het grondwoord donk te zien was dit toponiem oorspronkelijk een hoogtenaam. Het voorbepalende element Mees kan verwijzen naar een persoonsnaam (de) Mees (de combinatie van een persoonsnaam met het bestanddeel donk komt meer voor in ons glossarium, bijv. Moermansdonk), maar ook de vogelnaam kan als verklaring dienen. Donk-namen hebben vaker een vogelnaam als voorbepaling, bijv. haviksdonk, arendonk (uit arend + donk), kraaiendonk, spreeuwendonk, mussendonk. Het is dus goed mogelijk dat het vaker voorkomende toponiem mezendonk naar de vogel, in dit geval de mees, verwijst.
Grote / Kleine Rombaut: Deze percelen zijn waarschijnlijk kavels van de oorspronkelijke Rombaut (naar een persoon met die voor- of familienaam), die niet meer als afzonderlijk toponiem geattesteerd is in ons materiaal.
Grote Sint-Gillisdries: Wellicht een relatief groot deel van de Sint-Gillisdries, een stuk land dat vermoedelijk toebehoorde aan een persoon of instelling uit Sint-GillisWaas.
Kleine Houw: Een ‘houw’ is een hakbos dat op geregelde tijdstippen gehakt wordt. Ons toponiem verwijst naar een klein perceel op de voormalige Houw, die in de 14de eeuw geattesteerd is en toen wellicht nog een hakbos was.
Zestig Bunders: Vermoedelijk een akker- en/of weilandcomplex van ongeveer zestig bunder groot.
60
Zeventig Bunder: Hoogst waarschijnlijk een akker- en/of weilandcomplex met een grootte van zeventig bunders.
(j) Naar het juridisch statuut Leen stamt van het Germaanse woord laihwni ‘leen, land door de graaf (leenheer) aan de leenman afgestaan’. In een leenstelsel kan een ‘leen’ een ambt, tiende, rente of zelfs een hele heerlijkheid omvatten, waarbij de leenman en leenheer wederzijdse rechten en verplichtingen hebben. Leen en Leentje duiden stukken land aan die in leen werden gehouden.
(k) Naar de dieren die er huisden Vogelakkers: Perceel akkerland waar vaak zwermen vogels neerstreken of waar men vogels ving met netten.
(l) Naar een anekdote Durekoop: Courante benaming in de toponymie voor een stuk grond waar ooit een te hoge prijs voor betaald was in verhouding met de opbrengst. (m) Ander benoemingsmotief Blote: Wellicht een landschappelijk complex of een wijk, af te leiden uit het voorzetsel ‘up’ in het citaat, en de verschillende percelen met de naam Blote die we hebben kunnen lokaliseren, wellicht kavels van de oorspronkelijke Blote. Het Middelnederlandse woord bloot kan ‘open, vlak’ en ook ‘kaal’ betekenen. Ons toponiem duidt dus waarschijnlijk een open en wellicht ook weinig begroeid stuk land aan. (n) Benoemingsmotief onzeker Biesakker: Ofwel gaat het hier om een stuk akkerland waarop geregeld buntgras opschoot, ofwel bevond de akker zich op een voormalig biesveld.
Bonst: Vermoedelijk is de naam Bonst een variant van het woord bunt voor ‘riet’, waaraan een epenthetische ‘s’ werd toegevoegd. Varianten van bunt met velair vocalisme komen nog meer voor in de Vlaamse toponymie, bijvoorbeeld in Boelare, gevormd uit bo(e)n en laar.
61
Boonaard: Boon kan hier verwijzen naar een familienaam Boon, of naar de aanplanting van bonen op het perceel. Ook de betekenis van het grondwoord aard is onzeker. Was het oorspronkelijk een aanlegplaats, zoals ook in Aardeken, of betekent het hier ‘weide’? Die mogelijkheden in acht nemend komen we tot vier denkbare hypothesen. Ofwel duidt ons toponiem een stuk land nabij een (voormalige) losplaats aan, waarop bonen werden geteeld, ofwel een stuk land van ene Boon nabij een losplaats of op een voormalige losplaats, of een stuk land nabij of op de (voormalige) aanlegplaats van ene Boon. Daarnaast kan deze plaatsnaam ook een perceel land op voormalige weidegrond aanduiden, waar bonen worden geteeld, ofwel een perceel land van ene Boon op voormalige weidegrond, of gewonnen uit een weiland dat ooit aan ene Boon toebehoorde.
Boonakkerken: Perceeltje akkerland dat toebehoorde aan of gepacht werd door ene Boon(e) of waarop men bonen plantte.
Bruinstuk: De voorbepaling bruin kan naar de kleur van de begroeiing of van de aarde op die plaats verwijzen, maar het kan ook een verwijzing naar de familienaam (de) Bruin(e) zijn.
Buurakker: In het Middelnederlands betekende buur onder andere ‘huis, schuur’. Dit akkerland kon dus nabij een huis of schuur gelegen zijn of op de plaats waar ooit zo’n bouwwerk stond. Een andere mogelijkheid is dat buur hier hetzelfde betekent als het Middelnederlandse woord ovenbuur (tevens geattesteerd in ons materiaal) met betekenis ‘gebouwtje waarin de bakoven staat’, dat ook vandaag nog frequent voorkomt in de dialecten van oostelijk West-Vlaanderen (WVD I, Afl. 2, 457). In dat geval zou het hier kunnen gaan om een akker in de buurt van een ovengebouwtje, dus vlak bij het erf van een boerderij. Een derde en laatste mogelijkheid is die van de familienaam Buurman(s), die in het Waasland voorkomen onder de spellingvorm Buerman(s).
Calange: Het Middelnederlandse woord calange kan ‘eisch in rechte, aanspraak; een onrechtmatige eisch of vordering, aanspraak ter verkrijging van eener zaak ingesteld’
62
betekenen, maar ook ‘twist, oneenigheid’ en ‘last, overlast, onaangenaamheid; berisping, moeilijkheden’ (MNW i.v. Calange). Devos (2005: 99) noemt “een categorie van namen die zinspelen op een of andere vorm van onenigheid, betwisting of ruzie die zich ooit op of omtrent het genoemde heeft afgespeeld”, waarin ze naast de microtoponymische bestanddelen kijf- en krakeel- ook callange (als simplex of als voorbepaling) onderbrengt. Indien we haar stelling volgen, is de tweede van de hierboven aangehaalde betekenissen uit het MNW de meest waarschijnlijke en duidt ons toponiem vermoedelijk een stuk land aan waarrond ooit, om de een of andere reden die we niet hebben kunnen achterhalen, een conflict ontstond. L. Dierick (1991: 37) meent echter dat de huidige Calaignestraat in Eksaarde aangelegd werd om een kortere doorgang te maken tussen de huidige MolenstraatDoorndonkeindeke aan de ene kant en het Kattestraatje aan de andere kant, omdat de oorspronkelijke wegen zich in een gebied bevonden dat vaak overstroomde, waardoor ze moeilijk begaanbaar werden. Voor de aanleg van de Calaignestraat moesten gronden onteigend worden, vandaar de naam, die in dit geval dus van calange in de juridische betekenis zou zijn afgeleid. In dit licht is het ook mogelijk dat ons toponiem Calange een perceel benoemt dat nabij die straat gelegen is, of misschien eventueel zelfs (een overblijfsel van) een van de onteigende percelen aanduidt.
Groene Mortier: De voorbepaling van dit toponiem is vrij duidelijk en wijst hier hoogst waarschijnlijk op de kleur van de begroeiing, maar het grondwoord is iets moeilijker te verklaren. Mortier is een zeer courante familienaam in Oost-Vlaanderen, zoals ook duidelijk te zien is op de website www.familienaam.be, maar volgens Van De Woestijne (1994: 89) kan mortier ook naar een reliëfkenmerk verwijzen, waarbij het woord ‘kleine depressie in de vorm van een mortier of vijzel’ zou betekenen. De attestaties verschaffen ons onvoldoende informatie om te kunnen uitmaken welke hypothese correct is.
Hazepootje > (de) Haze: Het bestanddeel poot wijst mogelijk op de vorm van het perceel, maar welke vorm we ons daarbij precies moeten voorstellen is niet duidelijk. De voorbepaling haze is vermoedelijk de diernaam, maar kan eventueel ook de persoonsnaam (de) Haze zijn.
63
Hazeputje: Dit perceel is vermoedelijk genoemd naar een persoon met een familienaam (de) Haze (hoewel het ook naar de diersoort genoemd kan zijn), maar het gediminueerde grondwoord put heeft een te algemene betekenis om te kunnen achterhalen welke entiteit precies door dit toponiem werd benoemd.
Hoeven: Gysseling en Wyffels melden: “1571 up de Houvene. Oorspronkelijk was een hoeve een uitbatingseenheid, in Vlaanderen 12 bunder groot. De preciese betekenis van het toponiem is onduidelijk.” (1963: 116). Hoeve is echter geen gebruikelijke boerderijbenaming in de Vlaamse dialecten. Men spreekt eerder van hofstede, hof of stede. Bovendien is de meervoudsvorm in het citaat uit 1571 heel moeilijk te verklaren, men verwacht hoeven, en niet hoevenen. De onderliggende betekenis van dit toponiem blijft dus duister.
Hoogbansdonk / Neerbansdonk: Beide plaatsnamen zijn kavels van de voorheen onverdeelde Bansdonk, die als zodanig niet in ons glossarium staat en op zich moeilijk te verklaren is. Van De Woestijne (1994: 125) verklaart het Eeklose toponiem Bandam, waarbij ban slaat op een uitspraak door een rechtbank. Bannen betekent dan ‘bij vonnis iemand iets toezeggen of weigeren’. Het zou kunnen dat de oorspronkelijke Bansdonk ooit door een juridische instantie aan iemand werd toegewezen, maar vooral de tussen-s doet twijfelen aan de geschiktheid van die betekenis bij de verklaring van onze toponiemen. Mogelijk immers is die –s een genitiefsuffix bij een persoonsnaam. Dat zou eventueel de familienaam Bance kunnen zijn (Debrabandere 2003: ), die vandaag nog voorkomt in Beveren-Waas (www.familienaam.be). In ons materiaal komt nog een donk voor die naar een persoon gevormd is, nl. Moermansdonk.
Hooiakker, Hooiakkers, Hooiakkerken: Deze plaatsnamen klinken een beetje vreemd omdat hooi niet gewonnen werd op akkers, maar op meersen. Lagen deze percelen misschien naast een hooiland?
Kalverakker: Net als bij Hooiakker(s) lijkt het eerste bestanddeel van het toponiem niet te passen bij het grondwoord. Kalveren graasden immers niet op akkers maar op weiden. Mogelijk ontstond deze akker door het omploegen van een jongveeweide, die
64
Kalvermeers werd genoemd, en erfde het nieuwe bouwland daarvan het eerste deel van zijn naam.
Kasteelken: Ofwel gaat het om een perceeltje land dat dicht bij een kasteel lag, in dit geval hoogst waarschijnlijk het kasteel van Eksaarde (zie Kasteel), ofwel schuilt er een familienaam achter dit toponiem. Van de Casteele is immers een erg courante naam, en Casteels komt vooral in Oost-Vlaanderen veelvuldig voor. Het diminutiefsuffix is dus voor twee interpretaties vatbaar. Ofwel werd de eigenaar in de omgang gemoedelijk Kasteelken genoemd, ofwel was het een klein perceeltje.
Kinder Mariaput: Dit toponiem duidt een put aan die toebehoorde aan de kinderen van ene Maria. Put kan, zoals eerder gezegd (zie 6.1. Belangrijkste kernbestanddelen in terreinnamen), in de toponymie duiden op verschillende landschappelijke verschijnselen. De aard van de put waarnaar dit toponiem verwijst, blijft onduidelijk.
Kriekel: Dat dit toponiem op de variant kriekel voor de insectnaam krekel terug zou gaan, is voor onze streek erg onwaarschijnlijk want die naam luidt in het Waaslands vanouds krekel(e). Ook in het lemma Crekel (met variant criekel) in het MNW worden geen Vlaamse bewijsplaatsen voor de variant criekel aangehaald. Op het kaartje van de verspreiding van krekel en kriekel in het artikel van Goeminne over insectennamen in de toponymie (Goeminne 1996) is duidelijk te zien dat de ie-vorm vooral in de provincies Limburg en Antwerpen voorkomt en er bovendien zeer zeldzaam is. Indien ons toponiem Kriekel toch een uitzonderlijk ver naar het westen uitgeweken variant van krekel is, is het een metaforische aanduiding van slechte grond (Goeminne 1996: 166-169). In die toepassing komen blijkens het onderzoek van Goeminne ook andere insectennamen voor in toponiemen, b.v. luis, vlo, mug. Een geloofwaardiger hypothese is dat kriekel hier als boomnaam geïnterpreteerd moet worden. Analoog aan mispel, waarbij de oorspronkelijke vruchtnaam op de boom is overgegaan, zou kriekel een naam voor de kriekenboom geweest kunnen zijn. Onze Kriekel zou dan genoemd zijn naar een kriekenboom erop of erbij. Eventueel zou Kriekel ook een perceel kunnen benoemen dat eigendom was van een uitgeweken persoon met die familienaam, aangezien die naam (i.t.t. Krekel(s) als familienaam) vandaag nog alleen in oostelijker gebieden terug te vinden is. 65
Lekereet: Gysseling (1981: 77) verklaart lake, leke als ‘waterloop in moerassig terrein, en in Schuermans vinden we het oude woord reet verklaard als ‘grachtje’. Wellicht gaat het hier om een tautologische naam, waarbij het eerste element leke oorspronkelijk is. Na verloop van tijd werd de betekenis ‘waterloop’ niet meer herkend, waardoor men er het bekende woord reet, tevens in de betekenis van ‘waterloop(je)’, aan toevoegde. Deze hypothese laat dan nog meerdere verklaringen open. Ofwel duidt dit toponiem een (kleine) waterloop aan, ofwel een perceel land dat nabij een waterloop lag en/of met afwateringsgrachtjes gedraineerd werd.
Perreken: Perceeltje land dat genoemd kan zijn naar ene (van de) Perre, maar ook naar de ligging bij een perre of afsluiting.
Pieter Melis Hilleput: Perceel ettinge of graasland, dat in een laagte lag en daarom put werd genoemd, of nabij een put waar een of andere aardesoort werd opgedolven. De voorbepaling verwijst naar de bezitter van het perceel of van de kuil waarnaar het perceel is genoemd, maar hoe diens naam precies luidde, is niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk gaat het om ene Pieter Melis Hille, maar we moeten daarbij opmerken dat drieledige persoonsnamen vrijwel nooit voorkomen als bepalend bestanddeel in toponiemen. Naar de eigenaar of pachter wordt gewoonlijk verwezen met ofwel de voornaam (bijv. Jans Akker), ofwel de bij- of achternaam (bijv. Colpaertsakker), ofwel met de voor- en de achternaam (bv. Boudewijn Praets Meers). Het is dan ook denkbaar dat Hilleput zelf al een toponiem was voor een laagte waar Pieter Melis een perceel had, of voor een put waarvan hij de eigenaar was. Hoe de naam hilleput dan etymologisch geïnterpreteerd moet worden, is weer niet meteen duidelijk. Hil is de oude westelijke variant van hul en betekent ‘heuvel, hoogte’ (6.2.1. Benoemingsmotieven voor akkerland en weiland, (f) Blaarden Hul). Die betekenis lijkt moeilijk te verzoenen met het grondwoord put, dat immers op een laagte of een diepte wijst. Toch is het niet uitgesloten dat er zich op hoger gelegen terrein ook kuilen bevonden waar men iets waardevols opgroef. Of is Hille (als verkorte vorm van Van Hille) de familienaam van de oorsponkelijke eigenaar van de put waarnaar de het grasland van Pieter Melis is genoemd?
66
Poot: Ofwel een terrein beplant met ‘poten’ of boomstekken, waarbij de objectnaam metonymisch overging op het terrein, ofwel genoemd naar de familienaam Poot, die vandaag nog frequent voorkomt in het Waasland.
Roosakker: Roos betekent ‘riet’, maar we weten niet of het hier om een akker gaat waar riet opschoot of rond stond, of een akker op een voormalige moerassige, met riet begroeide plek. Wellicht bestond er ooit een moeras dat “de Roos” werd genoemd, en liggen alledrie de roos-toponiemen uit ons materiaal op die plek. Roosmoortel zou in dat geval nog een laatste overblijfsel zijn geweest van dat oorspronkelijke moeras. We kunnen kortom niet met zekerheid zeggen of deze akker genoemd is naar de begroeiing erop of erbij dan wel naar zijn ligging op een voormalig rietmoeras.
Roosmeers: Hier doet zich hetzelfde interpretatieprobleem voor als bij Roosakker.
Schapput: De enige mogelijke verklaring die wij hier zien is fonetisch twijfelachtig. Eventueel is deze plaatsnaam een verkorting van schaapput, hoewel een dergelijke vocaalverkorting weinig waarschijnlijk is in het Waasland. In West-Vlaanderen komen dergelijke verkorte vormen wel voor, dus misschien gaat het om een zeer oud toponiem (i.t.t. tot ons toponiem Schaapmarkt) dat stamt uit de tijd toen in het oostelijke deel van het Graafschap Vlaanderen nog het oude Vlaams werd gesproken dat vandaag enkel nog in West-Vlaanderen wordt gehoord. In dat geval is de meest voor de hand liggende verklaring ‘laaggelegen, komvormig stuk land waarop schapen graasden’, hoewel we daarvan door de zeer algemene betekenis van put niet zeker kunnen zijn.
Smets Put: Perceel laaggelegen akkerland toebehorend aan ene Smets of gelegen nabij een kuil van iemand met die naam.
Staart: Het Middelnederlandse woord steert kan o.m. ‘het achterste gedeelte van iets’ betekenen. Misschien is dit perceel dus wel genoemd naar zijn achteraangelegen of afgelegen positie (vanuit een bepaald oogpunt). Mogelijk kan dit perceel ook metaforisch genoemd zijn naar een van de eigenschappen van een dierenstaart, nl. ‘langwerpig’.
67
Stoppelakkerken: Stoppel is vanaf het Middelnederlands (MNW i.v. Stoppele) tot in de huidige dialecten en in het AN de gebruikelijke benaming voor het onderste deel van een korenhalm dat op het veld achterblijft na het maaien. In de appellatieve woordenschat betekent de samenstelling stoppelakker hetzelfde als stoppelland en stoppelveld, nl. ‘(stuk) land met (koren)stoppels’. We zien echter niet in hoe deze appellatieve samenstellingen tot vaste plaatsnamen konden worden, omdat ze een tijdelijke toestand noemen in de bebouwingscyclus. Een akker is nooit permanent met stoppels bedekt, dat is alleen het geval in de korte periode tussen de graanoogst en het omploegen van de stoppel in nazomer of de herfst.
Wissel: Volgens het WNT kan het woord wissel met de betekenis ‘ruil’ metonymisch overgedragen worden op materiële dingen. Daarnaast kan het o.a. ook de betekenis ‘pad dat wild gewoonlijk volgt tusschen zijn schuilplaats en de voeder- of drinkplaats. Ook: plaats waar wild het bosch pleegt in en uit te gaan” hebben. Ons toponiem kan dus ofwel een meers aanduiden die via een ruiling of uitwisseling verkregen werd, ofwel een perceel weiland dat nabij een plaats gelegen was waar vaak wilde dieren gezien werden.
Zwarte Akker: Dit perceel akkerland kan naar de donkere kleur van de aarde of de begroeiing genoemd zijn, maar even plausibel is een benoeming naar een eigenaar of pachter met familienaam (de) Zwart(e). 6.2.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR BOSSEN In principe weten we niet zeker of de toponiemen in deze rubriek ten tijde van de attestaties nog echte bossen aanduidden. In de citaten wordt immers niets gezegd over het terreintype van deze plaatsnamen. We brengen ze toch in deze rubriek onder omdat we er vrij zeker van kunnen zijn dat er in de 16de en 17de eeuw in Eksaarde nog veel bosland was (cf. citaat Broeckaert en De Potter in de inleiding van de terreinnamen). In deze rubriek zijn bijgevolg alle toponiemen met het grondwoord bos verzameld, waarvan in het citaat niet uitdrukkelijk vermeld wordt dat het om een ander terreintype gaat dan bos. Daarnaast zijn hier ook een aantal toponiemen te vinden die het element bos niet bevatten, maar waarvan we uit de attestaties kunnen afleiden dat het weldegelijk om bosland gaat.
68
(a) Naar de eigenaar, de pachter of een aangelande Clemens Bos: Stuk bosland genoemd naar een persoon met de voor- of familienaam Clemens.
Dulleman Doren: Uit het citaat blijkt dat dit toponiem 30 roeden “opgaende bosch” benoemt. Het grondwoord doren wijst op doornstruiken. Het gaat hier dus om een hoogstammig bos met doornstruiken dat op een helling lag en toebehoorde aan ene Dulleman.
Lemmenbos: Bos genoemd naar een persoon met de familienaam Lemmen.
Preekherenbos: Ofwel behoorde dit stuk bosland toe aan een persoon met de familienaam De Preker of De Preckher, ofwel was het het eigendom van een predikheer of dominicaan.
Sint-Katelijnebos: Perceel bosland dat genoemd is naar Sint Katelijne.
Sleutelken: Net als de gelijknamige stukken akkerland behoorde dit stuk bos wellicht toe aan een herberg met de naam Sleutel.
sWaelenbosselken: Stukje bos genoemd naar ene (de) Waele.
sWanaers Bos: Dialectische uitspraak van de familienaam Wagenaer.
(b) Naar de ligging Torre: Stuk slagbos van 200 roeden dat, net als de gelijknamige etting, nabij een toren gelegen is, wellicht een toren van het kasteel van Eksaarde.
(c) Naar de vorm Kromme Bos: Stuk bosland met één of meerdere gebogen zijden, of een anderszins onregelmatige vorm.
Lange Bos: Langwerpig stuk bosland dat gepacht werd voor de abdij van Sint-Baafs.
69
Winkelken: Wellicht een hoekig stuk bosland met de blijkbaar, zoals door het diminutiefsuffix aangegeven, relatief geringe grootte van 400 roeden.
(d) Naar de begroeiing erop of errond Een vrij voor de hand liggend benoemingsmotief voor bossen is de boomsoort waaruit het bos bestaat. Een aantal van de toponiemen in dit rubriekje zijn dan ook vrij doorzichtig.
Berkbos: Een bos met berkenbomen.
Dorenbos: Bos met doornstruiken.
Elst: De meeste plaatsen met deze naam die in onze attestaties voorkomen duiden stukken akker- of weiland aan, maar we hebben ook één 14de-eeuwse attestatie waarbij geen werkelijkheidstype vermeld staat. Omdat het om een middeleeuwse attestatie gaat, kunnen we er vrij zeker van zijn dat Elst in dat éne citaat nog een echt elzenbos aanduidt, waarvan de latere stukken cultuurland wellicht kavels zijn.
Elstbossen: Net als bij Lammerelstbos heeft dit toponiem een ietwat eigenaardige vorm, die we wellicht als volgt kunnen verklaren: De afleiding elst, gevormd door de boomnaam met het collectiefsuffix –t, fungeerde oorspronkelijk op zichzelf als bosnaam. Na verloop van tijd herkende men dat woord echter niet meer als bosnaam op zich, en voegde men er het grondwoord bos aan toe om het woord herkenbaarder te maken. Dit toponiem duidt dus eenvoudigweg een stuk bosland aan, begroeid met elzen.
Haagbos: Het Middelnederlandse woord hage had naast de betekenissen ‘heg, heining’ en ‘bosje van laag hout’ of ‘kreupelhout’. Wellicht gaat het hier om een tautologisch toponiem, dat ontstaan is doordat men de betekenis ‘bos’ van het woord haag na verloop van tijd niet meer doorzag, en er het courantere woord bos achter plakte.
Heiland: Dit toponiem duidt een stuk natuurland aan met een aanzienlijke grootte, dat deels uit heide en deels uit bos bestond, hoewel Heiland lijkt aan te duiden de 70
begroeiing toch voornamelijk uit heidestruiken bestond, en in de heerlijkheid van Oudenakker lag. Het deel bosland hoort thuis in deze rubriek.
Saalgiebos: Saelgie is het Middelnederlandse woord voor het kruid ‘salie’. Dit toponiem duidt dus een bos aan waar men heen ging om deze geneeskrachtige plant te verzamelen.
Woestijn: Een andere naam voor Heiland. De naam duidt wellicht op de woeste, wilde begroeiing.
(e) Naar de bodemgesteldheid Kwaadkoop: Stuk kapbos met een onvruchtbare grond, waarvan men zich de (waarschijnlijk te dure) aankoop beklaagde.
(f) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte Driebunderbos: Bos van ongeveer drie bunder groot. De attestaties stellen dat het om een “capbosch” gaat, dus dit bos werd om de paar jaar gehakt.
Grote Roosbos: Een natte plaats waar veel riet groeide, m.a.w. een rietbos.
(g) Naar een reliëfkenmerk Hoge Leen: Relatief hoog gelegen eikenbos van twee bunder groot dat in leen gehouden werd.
(h) Benoemingsmotief onzeker Lammerelstbos: Vroeger liet men vee behalve op weiden ook wel eens grazen in bossen, maar dat waren dan voornamelijk varkens. Voor schapen, laat staan lammeren, lijkt deze interpretatie dus niet zo toepasselijk, maar in de toponymie weet je nooit. Eventueel kan dit perceel ook genoemd zijn naar een persoon met de familienaam Lamme(r), maar dan zouden we eerder een toponiem Lammerbos verwachten. Een waarschijnlijker verklaring is dat het oorspronkelijke bosland de naam Lammerelst droeg. Dat bosland kan al vroeg gedeeltelijk in akkerland omgezet zijn, dat dan Lammerelstakker geheten werd. Het deel dat bos bleef, kreeg dan de naam Lammerelstbos. 71
Spendebos:
Het
Middelnederlandse woord spende
betekent
onder
andere
‘vooraadkamer, spijs- of provisiekamer’, ook ‘etens- of provisiekast’. In het licht van die betekenis worden vruchtbare akkers met een bodem van goede kwaliteit of weilanden met mals gras wel eens benoemd met spinde- of spende-toponiemen. Het zijn cultuurlanden die als het ware zorgen dat de voorraadkamer gevuld wordt. Deze interpretatie lijkt niet meteen van toepassing op een bos, aangezien bossen die voedsel opleveren (zoals noten of fruit) eerder als ‘boomgaard’ benoemd zouden worden, en niet als ‘bos’. De precieze betekenis van dit toponiem blijft dus duister.
6.2.3. NAMEN VOOR ONONTGONNEN GROND Grote Heet, Heet: We kunnen aannemen dat er in de 14de eeuw nog heel wat woeste grond was in Eksaarde. Onze heet-toponiemen duiden wellicht nog onontgonnen grond aan i.p.v. cultuurland.
Heiland en Woestijn zijn de enige twee toponiemen in ons glossarium die ongetwijfeld onontgonnen grond aanduiden. Uit de attestatie kunnen we afleiden dat het gaat om een stuk natuurland binnen de heerlijkheid van Oudenakker dat deels uit heide en deels uit bos bestond. Het deel heidegrond hoort in deze rubriek thuis.
Ollende: Gysseling (1956: 94) schrijft dat land dat zo zompig was dat het ternauwernood nog land genoemd kon worden in Vlaanderen vaak onlende (uit het Germaans unlandja- ‘moeras’) heette. Gysseling en Wyffels (1963: 118) voegen daar aan toe “In onze tekst komt het woord nog als appellatief voor: i buunre ollends, 218. (...) Te Eksaarde was het Ollende het eertijds zeer moerassig gebied langs de Zuidlede.”. Ook De Potter en Broeckaert (1878: 6) maken melding van dit gebied: “Dat Eksaarde in vroegeren tijd, en wel nog in de XIIIe eeuw, voor een groot deel woest en onbebouwd lag, bewijst het bestaan in 1240 van eene groote uitgestrektheid heidegrond in deze gemeente, ter plaatsen geheeten Onlende en Raveghendonc”.
6.2.4. WERKELIJKHEID ONBEKEND In deze rubriek brengen we toponiemen onder waarvan het terreintype niet staat aangegeven in de citaten, en waarbij we de werkelijkheidscategorie ook niet kunnen afleiden uit de naam zelf. De enige aanwijzing die we hebben is een aanduiding van 72
de grootte in roeden, dus we kunnen er wel zeker van zijn dat de toponiemen percelen land aanduiden.
(a) Naar de eigenaar, pachter of aangelande Dallemans Doren: Perceeltje land dat toebehoorde aan ene Dalleman(s). Het kan ofwel gaan om een doornbosje, ofwel om een stuk akker- of weiland dat omzoomd was met doornstruiken. Eventueel kan het een variant van de naam Dulleman Doren zijn. In dat geval kunnen we er iets zekerder van zijn dat dit toponiem ook bosland aanduidt.
(b) Naar de vorm Ongeschepen Stuk: In een van zijn artikels over de heerlijkheid van Oudenakker vermeldt A. Dierick (1999: 119) de attestatie “een ongheschepen stuck van 8 gemeten 278 roeden”. Hij meldt dat dit stuk land van bijna drie bunder groot deel uitmaakte van de heerlijkheid van Oudenakker en poneert als verklaring “wellicht een onbewerkt (of onontgonnen ?) stuk”. De betekenis ‘onontgonnen’ lijkt wel plausibel in dit verband, aangezien er in de heerlijkheid van Oudenakker nog wel meer natuurlandpercelen lagen zoals bijv. de Woestijn, maar we kunnen niet met zekerheid zeggen dat het geen stuk cultuurland beslaat.
(c) Naar de bodemgesteldheid Polder: In de zandstreek wordt met deze naam doorgaans laaggelegen, aangeslibde grond van goede kwaliteit aangeduid (Mattheeuw-Devos 1997: 109). We weten echter niet of deze naam cultuurland, dan wel natuurland aanduidt.
(d) Naar de begroeiing erop of errond Schouwbroek: Gysseling (1980: 185-186) verklaart Schouwbroek vanuit de voorbepaling schouw van het Germaanse skaldu- ‘lis’ en het grondwoord broek ‘moeras’. Ons toponiem betekent dus ‘moeras waar lis groeide’. Of het in de 17de eeuw nog natuurland benoemt, is niet duidelijk.
Uithage: Het Middelnederlandse woord ute kwam o.a. voor als uitdrukking van een zich bevinden en betekende dan ‘buiten, buiten het bereik, buiten de grenzen van’. In dit licht kunnen we Uithaag ofwel zien als een haagbosje of een doornbos, ofwel als 73
een perceel land dat omheind was door een haag, dat ergens uit of buiten lag, b.v. buiten de dorpskern en eventueel ver daarvan verwijderd of buiten het aaneengesloten landerijencomplex van de eigenaar. Afgaande op de grootte van het perceel en zijn vermoedelijk afgelegen ligging, kunnen we vermoeden dat het om een stuk natuurland gaat, maar zeker kunnen we niet zijn.
(e) Benoemingsmotief onzeker Kotewinkel: Gysseling en Wyffels melden “Denkelijk kot “hut”, dus “plaats (winkel “hoek”) waar koten staan”. In het MNW (i.v. Cot(e)) vonden we echter nog een aantal alternatieve betekenissen, nl. ‘kooi, schuur, hok’ (voor dieren), ‘schuthok, waarin schapen, die op anderer erf loopen, tijdelijk worden opgesloten’, ‘hol van wilde dieren’, en ook ‘gevangenis’ en ‘eene verblijfplaats der ondeugd, gelijk ook wij spreken van een rovershol, een speelhol en dgl. met het bijdenkbeeld, dat het zooveel mogelijk voor het oog van de overheid wordt verborgen gehouden”. Aangezien we a.d.h.v. het citaat geen terreintype hebben kunnen vastleggen, lijken al deze betekenissen o.i. op de een of andere manier toepasbaar op ons toponiem. Wellicht duidt het een hoekperceel aan dat naar gelang van de betekenis als kot diende of nabij een kot gelegen was.
7. HOOGTENAMEN
De weinige hoogtenamen die in ons materiaal waarschijnlijk nog echt op de hoogte zelf slaan en bijvoorbeeld niet op daar gelegen landerijen, zijn donk- of schootnamen, allebei benamingen voor natuurlijke bodemverheffingen in een moerassige omgeving. Hoewel we in ons glossarium een hele reeks van zulke en andere oorspronkelijke hoogtenamen aantreffen, zijn de meeste daarvan al overgegaan op cultuurland. Vandaar de beknoptheid van deze rubriek.
Aalschoot: Van de Woestijne (1994: 16) draagt twee mogelijke verklaringen van het eerste deel van dit toponiem aan. Volgens hem kan het om een persoonsnaam gaan, een vorm van Alf of Ala, de naam van een vroege bewoner (die evenwel nergens geattesteerd werd) die de vorm Alves-scoot of Ales-scoot zou opleveren. Van de Woestijnes voorkeur gaat echter uit naar het Germaanse woord alha ‘eland’. Die diersoort kwam hier in de vroege middeleeuwen nog voor en er werd op gejaagd. De 74
naam Aalschoot kan in dat licht een uitspringende hoek bebost land in moerassig gebied aanduiden waar de eland aanwezig was. Ook Gysseling en Wyffels (1963: 112) opperen de dierhypothese: “alha-, nevenvorm bij elha(n)- ‘eland’”. In de citaten staat niet aangegeven welk terreintype door dit toponiem wordt aangeduid, maar vermoedelijk ging het in de 14de eeuw nog om een echte hoogtenaam.
Bautschoot: Gysseling (1956: 96) verklaart het voorbepalende eerste element van dit toponiem als boud, ‘koen, driest’, en stelt dat het in plaatsnamen wellicht (net als kwaad) ‘slecht’ zou kunnen betekenen.
Bonnebautschoot: Deel van de Bautschoot dat toebehoorde aan een persoon met de familienaam Bonne.
Bredeschoot/Breedschoot: Stuk hoger gelegen bosland in moerassig gebied dat men benoemde naar zijn relatief aanzienlijke breedte. In de talrijke 14de-eeuwse attestaties van dit toponiem is het waarschijnlijk nog een echte hoogtenaam, terwijl het enige 17de-eeuwse citaat wellicht al een stuk cultuurland aanduidt van 888 roeden groot. Hoge Bautschoot: Relatief hoog gelegen deel van de Bautschoot.
Kromme Donk: Donk die genoemd was naar zijn onregelmatige vorm en wellicht één of meer ‘kromme’ of scheve zijden had.
Scherpschoot: Uitspringende hoek land, genoemd naar zijn spits toelopende vorm.
Smalle Donk(en): Eén of meerdere stukken op een hoogte gelegen land met een langwerpige vorm. 8. WATERNAMEN
Eksaarde is vanouds een moerassige en waterrijke gemeente die doorsneden wordt door vele kleine en grote waterlopen, waarvan er maar een fractie in ons archivalisch materiaal terug te vinden is. Broeckaert en De Potter (1878: 4) vermelden naast de twee belangrijkste kanalen, de Zuidlede en de Moervaart, nog tal van andere stromen, nl. Splettersput, Nieuwe-Damvaart, Westledebeek, Calaignebeek, Doorslaarbeek,
75
Sprietbeek, Molenbeek, Weehagebeek, Fondatiegracht als bevaarbare waterlopen en de onbevaarbare waterlopen Goemansbeek,
Van
Smetsbeek,
Nieuwbeek,
Roelandsbeek,
Platinksbeek,
Dammesbeek,
Mariabeek,
Langeschootbeek,
Hazewinkelbeek, Hoogleenbeek, Spletterbeek en Oudevaartbeek.
DURME De vandaag nog bestaande Durme is een belangrijke waterloop in het Waasland. De rivier loopt vanaf de samenvloeiing van Moervaart en Zuidlede te Daknam naar Tielrode, waar ze in de Schelde uitmondt. Historisch gezien lag de oorsprong van de Durme echter een heel stuk westelijker. Ze ontsprong op het gehucht Reigerlo in Beernem en volgde van daaruit een lange weg oostwaarts waarbij ze een aantal Meetjeslandse gemeenten doorkruiste. De rivier heeft een zeer grote menselijke invloed ondergaan. De aanleg van de Brugse Vaart, het kanaal van Gent naar Terneuzen, de Moervaart en de afdammingen te Lokeren sneden de Durme af van haar bovenloop, waardoor grote delen ervan verzandden. Dat maakt scheepvaart op vele plaatsen onmogelijk. De etymologie van deze riviernaam blijft tot op vandaag duister. De enige zekerheid is dat het om een voor-Germaans woord gaat (Mattheeuws-Devos 1997: 15,16).
GRACHT In heel Vlaanderen worden kleinere gedolven afwateringssloten gracht genoemd. Het woord is afgeleid van het werkwoord graven, en evolueerde in het Nederlands van graft naar gracht, zoals ook luft tot lucht en kraft tot kracht (Mattheeuws-Devos 1997: 139).
LEDE Leed of lede komt zeer frequent voor in de Vlaamse toponymie en duidt doorgaans op gegraven of gekanaliseerde waterlopen van enige betekenis. Het is afgeleid van de Germaanse voorloper van het werkwoord leiden (Vlaams le(d)en) met betekenis ‘leiden, (af)voeren’. Een lede is dus letterlijk een kanaal waarlangs water wordt afgevoerd (Mattheeuws-Devos 1997: 139). Naast de Zuidlede in het centrum van Eksaarde vinden we nog de Westlede in Lochristi, die deels de grens tussen Zaffelare en Eksaarde aanduidt.
76
(a) Naar de eigenaar of aangelande (s)Keizersgracht: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 116) genoemd naar de Eksaardse familie de Keyser.
(b) Naar de ligging Kersschavergracht: Debrabandere vermeldt een familienaam (van) Kers(s)cha(e)ver die afkomstig is van de plaatsnaam Kersgaver, ‘een gaver waar waterkers groeit’. Hij vermeldt daarbij een attestatie uit Het Oudste Register van Wettelijke Passeringen van Eksaarde, nl. “Pieters lande van Kersgavere”. Deze gracht liep dus langs of door de niet in ons materiaal geattesteerde Kersgaver.
Ollendgracht: Gysseling en Wyffels (1963: 118) verklaren Ollendgracht als een waterloop langs de (tevens geattesteerde) Ollenddam.
Schijngracht: In het Antwerpse vinden we drie rivieren met de naam Schijn, waarover J. Van Loon een artikel schreef in het Tijdschrift Naamkunde. Hij stelt vast dat de precieze betekenis van de naam nog steeds niet bekend is, en geeft zelf een mogelijke hypothese. Uitgaande van het Oudnederlands Skinand of Skinund “de schijnende, de blinkende, de glanzende” stelt hij dat de naam Schijn zou kunnen verwijzen naar het feit dat de desbetreffende rivier de aangrenzende landen vroeger vaak “blank” zette, en schrijft de verkorting Skinand > Skint (de vorm van de naam zoals hij voorkomt in de Antwerpse attestaties) toe aan een haplologie van twee identieke consonanten. Deze verklaring is niet onwaarschijnlijk voor ons toponiem Schijngracht. In de winter stonden ook in Eksaarde verscheidene percelen onder water.
Zuidlede: De Zuidlede is de belangrijkste waterloop in Eksaarde. De brug over deze waterloop vormt vanouds het centrum van de gemeente. Oorspronkelijk gebruikte men pontons om het water over te steken, tot in 1654, toen er een houten ophaalbrug werd aangelegd. In 1866 werd die houten constructie vervangen door een vaste boogbrug en in de jaren 1960 werd de huidige betonnen brug gebouwd (Audenaert & Van Campenhout 1998: 113). Broeckaert en De Potter (1878: 2) schrijven over de Zuidlede:
77
“Ook onder het opzicht der waterbedeeling heeft de gemeente eene gunstige ligging. Zij is doorsneden door de Zuidlede, gekanaliseerde waterloop, tevens gekend onder den naam van Exaardsch Vaardeke, welke haren oorsprong neemt op het grondgebied van Mendonk, een deel der grens dezer laatste gemeente met Moerbeke en Exaarde vormt, alwaar zij zich gansch ten noorden met het Moerbeke-Vaardeke en de Ligne- of Kruisdamvaart vereenigt, om vervolgens te Daknam in de Durme uit te wateren. Deze vanouds bevaarbare waterloop (...) werd gegraven op het laatste der XIVe en in ’t begin der XVe eeuw. In den aanvang der XVIe eeuw werd hij op verzoek der vertegenwoordigers van Gent en der prelaten van St.-Pieters en van St.Baafs, krachtens vorstelijk octrooi, uitgediept en gereinigd, hetgeen nog, onder andere in 1552 en 1761 telkens met geldelijke tussschenkomst dezer gemeente, plaats had.” Tot in de 20ste eeuw werd de Zuidlede gebruikt om o.a. turf, oliën, gekapte wijmen, bouwmaterialen en aal aan- en af te voeren. De Eksaardenaren hebben bovendien hun bijnaam deels te danken aan deze belangrijke rivier. Audenaert en Van Campenhout (1998: 113) schrijven “In de vele waterwegen en –weggetjes was een bepaalde palingvariëteit met zilverblauwe onderbuik destijds de meest voorkomende en fel gegeerde vissoort. De inwoners van Eksaarde, die de vangst van deze vissen d.m.v. de palingschaar druk beoefenden, hebben er ook hun bijnaam aan te danken: de “Blauwbuiken”.”.
(c) Naar de relatieve grootte Grote Watergang: Over deze waterloop met zeer vage naam is niet veel informatie te vinden. Wij vonden enkel een attestatie bij Dierick (1987: 101, 102) in een opsomming van de rechten van de heer van Eksaarde in 1574, nl. item heeft van ghelijcken de visscherien binnen sijne prochie daer af den meerderen deel verhuert ende bij de ghebruijkers overbrocht, behalven den grooten waterganck ende den waterloop genaempt de olentgracht van de lichtstrate af tot in de Leede, daer af gheen profijt en comt, waarover hij zegt “De visvangst in de waterlopen verhuurde hij ook, behalve een grote beek en de Olentgracht maar die brengen toch niets op.”. We weten dus niet over welke ‘grote watergang’ hier precies geschreven wordt.
(d) Ander benoemingsmotief Oude Lede/Lee: Oude benaming voor de huidige Moervaart. Op de 19e-eeuwse Popp-kaart heet deze waterloop nog steeds Oude Lee.
78
9. WERKELIJKHEIDSCATEGORIE ONBEKEND
(a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker Bonsollende: Ollende is een naam voor zeer moerassig gebied (Gysseling 1956: 94). De Bonsollende was dus waarschijnlijk een stuk zeer waterige grond, mogelijk een deel van de (oorspronkelijke) Ollende, dat toebehoorde aan ene (de) Bon of Bons.
Drongengoed: Gysseling en Wyffels (1963: 113) schrijven “Op grond van de naam mag vermoed worden dat dit goed eenmaal bewoond werd door de Eksaardse familie van Dronghene.”. Aangezien we nergens enige indicatie hebben gevonden dat er op Eksaarde ooit een hofstede met de naam Drongengoed heeft bestaan, moeten we de mogelijkheid open houden dat goed in dit topononiem gewoon ‘grondbezit’ betekent. Mogelijk ging het om landerijen behorend tot de heerlijkheid Drongen, toebehorend de door Gysseling en Wyffels genoemde familie, of aan de abdij van Drongen bij Gent. Van deze abdij weten we uit het onderzoek van Elke Dullaert (masterscriptie 2008) dat ze landerijen bezat in Lokeren. Het is dus niet uitgesloten dat ze ook in Eksaarde bezittingen had.
Koolaerput: Put die wellicht in het complex het Koolaer gelegen was.
(s)Meyers Dammeken: Ofwel een verhoogd wegje dat naar een familie de Meyere genoemd is, ofwel een perceeltje dat nabij een weg (s)Meyers Dam(meken) lag. Gysseling en Wyffels (1963: 117) schrijven “Genoemd naar de Eksaardse familie de Meyere.”. Moermansdonk: Op de 19de-eeuwse Popp-kaart bestrijkt dit toponiem een vrij groot gebied. Het grondwoord is de bekende hoogtenaam donk en de voorbepaling bevat de familienaam Moerman(s). Uit onze 17de-eeuwse attestaties valt echter niet af te leiden of het toponiem op dat ogenblik nog een hoogtenaam is, of al de naam voor landerij op die hoogte.
Raes Moorter: Het grondwoord moorter is een variant van moortel in de betekenis ‘moerassig terrein’ (zie ook 6.2.1. Benoemingsmotieven voor akkerland en weilend, Moortel). Het eerste deel is de voor- of familienaam Raes, Rase (Gysseling en 79
Wyffels 1963: 119). De familie Raes is een belangrijk geslacht in de lijn van de heren van Eksaarde. Het gaat hier dus zeker om een stuk grond toebehorend aan die familie, maar of dat in de 14e eeuw nog een moeras was of al een stuk uit moeras gewonnen cultuurland, valt uit het bronnenexcerpt niet af te leiden.
(b) Naar de ligging Kaai: Laad- en loskade zoals er vroeger een aantal waren langs de Zuidlede, of perceel dat nabij zo’n losplaats gelegen was.
Kortvoortbrugge: Brug over een waterloop (we kunnen niet afleiden welke om welke waterloop het hier gaat) nabij de Korte Voort (zie verder), of een perceel dat naar de Kortvoortbrug genoemd was.
Meerput: Het grondwoord put heeft een zeer algemene betekenis in de toponymie. (zie 6.1. Belangrijkste kernbestanddelen in terreinnamen, Put). Het landschappelijke element waarnaar put hier verwijst was wellicht gelegen nabij een waterplas.
Moerbeekdam: Wellicht een alternatieve benaming voor de huidige straatnaam Dam, de verbindingsweg tussen Eksaarde en Moerbeke.
Sluis: Ofwel gaat het hier om een echte sluis, ofwel om een perceel land dat naar zo’n waterkering genoemd is.
(c) Naar de vorm Blokkenen: In het excerpt uit 1650 lijkt deze naam te wijzen op een groter landschappelijk geheel, waarbinnen een stuk, d.w.z. een perceel, gelokaliseerd wordt. De vorm blokkenen is bizar, we kunnen er enkel een stapelmeervoud, d.w.z. een meervoudsvorm met twee meervoudssuffixen, van blok in zien. Dat woord komt zowel
in
de appellatieve
woordenschat
als
in
de toponymie
voor
als
perceelsbenaming. Achter blok in die betekenis gaan zitten twee etymologisch verschillende woorden. Enerzijds kan blok teruggaan op belok, dat zelf is afgeleid uit de stam van het werkwoord beluiken ‘omsluiten, omheinen’, anderzijds kan het ook afstammen van het hoeveelheidsaanduidende woord blok, zoals bv. in een blok hout, beton, kaas…In westelijk Vlaanderen stamt blok in toponiemen doorgaans uit het 80
hoeveelheidsaanduidende woord, dat in toepassing op delen van het landschap regelmatig, blokvormige stukken van het terrein aanduidt (Devos 1991: 407-421). Wellicht verwijst ons toponiem naar een cultuurlandcompex dat in regelmatige, blokvormige percelen was ingedeeld.
Korte Voort: Betrekkelijk smalle doorwaadbare plaats in een waterloop, of een perceel dat naar een dergelijke oversteekplaats genoemd was, of een stuk land dat zelf een relatief geringe lengte had en deel uitmaakte van een complex met de naam Voort.
(d) Naar de vroegere toestand of wijze van ontginning Houw: Een houw of houwbos is een laagstammig bos dat om de zoveel tijd gehakt wordt. In de 14de-eeuwse attestaties wordt wellicht nog een echt bos bedoeld, terwijl het in de citaten uit de 17de eeuw wellicht om een stuk akker- of weiland gaat, hoewel we dat niet met zekerheid kunnen zeggen. We hebben in de 16de eeuw ook al een Kleine Houw, die duidelijk akkerland aanduidt. Misschien was de Houw in de 16de en 17de eeuw dus wel een complex akkerland waarvan de Kleine Houw een kavel was.
(e) Naar de begroeiing erop, errond of erbij Ooftdonk: Het woord ooft betekende in het Middelnederlands net zoals vandaag nog in ietwat archaïsch Nederlands ‘boomvruchten’ (vooral appelen en peren). Wellicht groeiden op deze (voormalige) zandige hoogte meerdere fruitbomen. Dit terrein is tevens genoemd naar zijn ligging op en donk.
Sleehage: De attestatie luidt “meers in de sleehaeghe”, wat er wellicht op wijst dat dit toponiem een complex land aanduidt. Het is genoemd naar een haag van sleedoorn erlangs of errond.
Veereken: Gysseling en Wyffels stellen dat het eerste deel van dit toponiem afkomstig is van het Germaanse woord ferho- ‘steeneik’. Wellicht werd de betekenis van veer in de loop van de tijd ondoorzichtig en plakte men er het bestanddeel eken achter, zodat het toponiem een tautologische vorm kreeg. We weten niet of het meervoud eken slaat op de bomen of op de kavels van het land dat de boomnaam erfde.
81
(f) Naar een reliëfkenmerk Hul: Geringe hoogte in het landschap, of perceel land dat naar zo’n hoogte genoemd was.
(g) Naar de bodemsoort of de bodemgesteldheid Kwade Lede: Dit toponiem kan slaan op een perceel met een schrale of moeilijk bewerkbare bodem dat nabij de (Zuid- of Oude)Lede gelegen was, of naar (een deel van) een van de waterlopen met een lede-naam dat/die men om de een of andere reden als ‘slecht’ bestempelde.
Poel: Mattheeuws en Devos (1997: 141) schrijven dat het woord poel een voorGermaanse oorsprong heeft en op dezelfde wortel teruggaat als het Latijnse palus ‘moeras, poel’. Onze enige attestatie van deze plaatsnaam dateert van de 14de eeuw, dus het lijkt aannemelijk dat de naam toen een waterplas aanduidde, maar eventueel kan het ook om een perceel land gaan dat naar zo’n plas genoemd was en/of een waterzieke bodem had.
Schorreveld: Mattheeuws en Devos (1997: 110) schrijven dat schorre afkomstig is van het Germaanse woord skaurno, dat naar aangeslibd land langs een waterloop verwijst. Gysseling en Wyffels (1963: 119) voegen daaraan toe dat het woord in binnen-Vlaanderen herhaaldelijk voorkomt als naam van moerassen. Deze naam duidt dus naar alle waarschijnlijkheid een stuk land aan met een vochtige, moerassige bodem, al dan niet gelegen langs een waterloop. We kunnen evenwel niet weten of deze veld-naam nog oorspronkelijk onontgonnen gebied aanduidt, of reeds gecultiveerd land aanduidt.
(h) Naar de dieren die er huisden Voshole: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 120) betekent dit toponiem eenvoudigweg “Vossenhol”.
(i) Ander benoemingsmotief Heilige Put: Volgens de ‘Legende van de Heilige Kruisen’ werden in de 14de eeuw twee miraculeuze kruisen gevonden op het grondgebied van Eksaarde. Het betreft
82
twee middeleeuwse, ijzeren kruisen die 10 tot 12 centimeter lang zijn. Het lichaam van Christus is ruw gevormd, in Byzantijnse stijl. Het verhaal van de ontdekking werd voor het eerst opgetekend in 1621 door de toenmalige pastoor van Eksaarde, Hendrik Busselius, in zijn boekje Crux rediviva. Kort verhael van den eersten oorspronck van de twee miraculeuse crucifixen, berustende in de vermaerde prochiekerk van Exaerde. De Potter en Broeckaert (1878: 44,45) vermelden (een ingekorte versie van) deze legende in hun geschiedenis van Eksaarde: ““In dezen tyd (ten tijde van Raas van Gaver, heer van Exaarde) heeft het God belieft ’t zynder glorie ende tot verheffinge van Exaerde, dat daer was onder andere inwoonders eenen prochiaan, eenen pachter, genaemt Baudewyn met den negen Ponden, goed ende devoot van leven zynde, quam delven in zynen acker, nu zynde den heyligen putte genaemt, ende met syne spaede genaekende de zyde van ’t eerste cruys, heeft gezien de specie van klaer rood bloed, waer door Baudewyn, Godt dankende ende opstaende van der aerde, heeft het cruyce devotelyck t’huys gedraegen (...) Als nu den voorschreven Baudewyn het eerste beeld gevonden hadde, soo is hy seer korts daer naer weder ter plaetse van den heyligen Put gegaen; delvende, soo heeft hy het tweede heylig cruys gevonden, met twee schaelen en een sperre, dewelke hy devotelyk opnemende, ende geensints wetende den wille Godts, soo heeft hy se secreteleyk by het eerste cruys gebrocht. Hier naer zyn alle de klokken in Exaerde van selfs geluyd, grootelyckx ten verwonderen van alle menschen. Ende de geestelijcke overheyd met den edelen heere van Exaerde, wettelyk geïnformeert zynde door den voorschreven pachter Baudewyn met den negen Ponden, sy hebben devotelyk met solemnele processie dese heylige reliquien in Onse Lieve Vrouwe kerke van Exaerde gebragt....”. De kruisenlegende is hiermede nog niet uit. Tijdens de plechtige overbrengst naar de kerk stonden op den Driesch twee houtzagers aan den arbeid. De eene hunner aan den andere gevraagd hebbende wat de stoet te beduiden had, zoo antwoordde de aangesprokene op spottenden toon: “Baudewyn met de negen Ponden heeft den ouden God gevonden.” Niet zoodra was dit woord hem uit den mond, of het hoofd des spotters, die juist naar den stoet omkeek, bleef met scheeven hals staan, wat soolang duurde totdat hij rechtzinnig de kruisen had vereerd. Busselius wijst in zijn boekje op nog meer wondere zaken, onder andere genezingen, door deze kruisen te weeg gebracht.” Tussen 1624 en 1628 lieten Philip Lanchals en Florentina de Gruutere de Kruiskapel of Verre Kapel bouwen, op ongeveer twee kilometer van de dorpskerk, in de onmiddellijke omgeving van de plaats waar de kruisen werden gevonden. Ten westen van de kapel van de miraculeuze kruisen bevindt zich de Heilige Kruisput, gegraven precies op de plaats waar de kruisen volgens de legende zijn ontdekt. De oudste vermelding van de put dateert uit 1494. De oorspronkelijke functie van deze stenen waterput is niet geheel duidelijk, maar hij werd al snel door bedevaarders gebruikt om 83
er water uit te putten, om het zelf te drinken of om er hun woning, stallen en dieren mee te besprenkelen (Audenaert en Van Campenhout 1998: 95, 99). De ontdekking van de twee kruisen en de mirakels die eraan werden toegeschreven maakten Eksaarde tot een bedevaartsoord van regionaal belang. De Kruiskapel beschikte zelfs over een eigen bedevaartvaantje (een afbeelding daarvan is te zien in Audenaert en Van Campenhout 1998: 105). Verder zijn de Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk en de Kruiskapel verbonden door de 14 staties van een kruisweg, opgericht in 1878-1879 en in 1891 gerestaureerd. Ten slotte is de Gilde van het Heilig Kruis wellicht de oudste broederschap die werd gesticht in de kerk van Eksaarde. Ze wordt al in 1358 vermeld als de “gulden van den Heeleghen Crusen”. Vanaf de 19de eeuw ontwikkelde ze zich tot een puur religieus genootschap, en is dat tot op de dag van vandaag nog steeds (Audenaert en Van Campenhout 1998: 104, 105). Ons toponiem verwijst dus hoogst waarschijnlijk naar de Heilige Put uit de legende, maar het kan even goed verwijzen naar een stuk land dat nabij die put lag en ernaar was genoemd.
Klaar Gewad: Klaar Gewad: Gysseling en Wyffels (1963: 116) schrijven “Een gewad was, zeker in de steden in Vlaanderen, een put die als bad- en drenkplaats diende voor de paarden.”. In Gent vinden we bijv. de straatnamen Groot Gewat en Klein Gewat, waarbij V. Fris (1925: 73) gewat verklaart als de plaats in de waterloop de Lieve, waar men paarden en koeien liet baden. Ons Eksaardse toponiem duidt dus een badplaats voor vee aan. Het voorbepalende woord klaar duidt wellicht op de helderheid van het water.
Nieuwe Dam: Op de Popp-kaart vinden we wel een straatnaam Nieuwe Dam, maar uit de citaten valt niet op te maken of ons toponiem ook werkelijk die nieuw aangelegde, verhoogde weg aanduidt, dan wel een perceel dat naar die weg genoemd was.
Schoele: Het citaat zegt “schoele ofte gulden van h. cruysen van Ex.” en het Middelnederlandse woord schoele kan o.a. ‘bijeenkomst, vergadering’ betekenen. In een van de citaten in het MNW (i.v. Schole) spreekt men zelfs van vergaderingen van
84
‘ vereenigingen of gezelschappen’. Waarschijnlijk duidt ons toponiem een stuk land aan dat in eigendom werd gehouden door de Gilde van het Heilig Kruis.
Zwarte Put: Wellicht een perceel dat genoemd werd naar de donkere kleur van de begroeiing of de grond. Omdat het grondwoord put op verschillende landschappelijke verschijnselen kan slaan (zie 6.1. Belangrijkste kernbestanddelen in terreinnamen, Put), blijft de precieze verklaring van deze naam onduidelijk.
(j) Benoemingsmotief onzeker Boudsweer: Gysseling en Wyffels (1963: 112) schrijven “Een weer is een afsluiting in een waterloop met het oog op de visvangst. Het eerste lid is de persoonsnaam Boud in de genitief.”. Aangezien de attestatie luidt “te Boudsweere” lijkt het onwaarschijnlijk dat dit toponiem op een echte afsluiting in een waterloop duidt. Eerder wijst het op een stuk land dat naar zo’n afsluiting genoemd was, die op haar beurt naar een persoon met de naam Boud < Boudewijn genoemd was. Een andere mogelijkheid is dat boud hier hetzelfde is als het eerste deel van Bautschoot, dat door Gysseling en Wyffels verklaard wordt als ‘koen, driest’ (zie Bautschoot). In het Waasland betekent weer echter nog steeds ‘haag’ (Joos), dus zou het ook kunnen gaan om een haag toebehorend aan ene Boud.
Heemschoot / (H)eemse Schoot / Hemelse Schoot: Voor Gysseling en Wyffels (1963: 114) blijft het eerste deel van dit toponiem duister. Zij stellen dat het vermoedelijk ook voorkomt in Naamse borre, onder Lede, en vermelden de attestaties “1448 inden Haemsschen borre, anden Naemschen borre”. Later verklaart Gysseling (1966: 10,11) Heemse echter de Middelnederlandse plantnaam
heems ‘wilde
maluwe’. In het MNW (i.v. Heems(e)) luidt een van de citaten “witte maluwe wast gern in vochte ende vette plaetsen ende wordt gevonden by de grachten ende traeghloopende wateren, aen de kanten van de weyen.”. De plantnaamhypothese is dus niet onwaarschijnlijk bij de verklaring van ons Eksaardse toponiem. We weten zeker niet of de oorspronkelijke vorm van deze naam Eemse of Heemse Schoot is, aangezien beide vormen tezelfdertijd voorkomen in onze oudste attestaties, maar als het eerste deel de plantnaam is, dan is de vorm met h- de etymologisch oorspronkelijke, aangezien die plantnaam met een h begint.
85
Uit ons bronmateriaal kunnen we niet afleiden wat voor plaats dit toponiem ten tijde van de attestaties benoemde, maar op de 18de-eeuwse Ferrariskaart lijkt het een wijk of landschappelijk complex aan te duiden en in hun 19de-eeuwse geschiedenis van Eksaarde vermelden De Potter en Broeckaert Hemelschen Schoot als wijknaam (Broeckaert-De Potter 1878: 2).
Lokerhoute: Volgens Gysseling en Wyffels (1963: 117) gaat het om een bos dat genoemd is naar Lokeren. Naar de precieze relatie tussen Lokeren en het bewuste bos kunnen we enkel gissen. Gaat het om een bos dat aan de grens met Lokeren gelegen was, of een bos dat het eigendom was van iemand uit Lokeren? Bovendien kunnen we niet met zekerheid zeggen of dit toponiem ten tijde van de attestatie nog steeds echt bosland aanduidde. Het voorzetsel in de uitdrukking te Lokerhoute doet eerder vermoeden dat de naam toen al was overgegaan op de hele buurt van het bos of het voormalige bos.
Overloop: Het Middelnederlandse woord overloop kan ‘doorloop, gang’ betekenen, maar ook ‘het overvloeien, het overstroomen, toevloed van water’, en specifieker ‘eene plaats waar het water overloopt, een gat in een dijk’. Misschien duidt ons toponiem dus een soort doorgang aan die naar een of andere plaats leidt, of waarschijnlijker (gezien de waterrijke omgeving), een plaats waar een dijk ooit brak of waar het water ooit zo hoog stond dat het over een dijk heen stroomde. Het voorzetsel in in de attestatie doet vermoeden dat het om een perceel land gaat, en niet om een (deel van een) dijk, maar we kunnen het terreintype dat door dit toponiem benoemd wordt niet met zekerheid bepalen.
Perre: Perre is verwant met perk/ park en stamt af van Latijn parricus ‘afsluiting’. In de Vlaamse dialecten werd het woord vroeger gebruikt in de betekenissen ‘omheining’, ‘slagboom’ en ‘weidehek’ (Van de Woestijne 1994: 62). Uit onze attestatie “den perre by poorters gat” is niet uit te maken of den perre hier een soortnaamuitdrukking is voor een afsluitboom of –hek aan de toegang tot het erf of het land van ene Poorter(s) of om een eigennaam voor een stuk land dat naar zo’n afsluiting is genoemd ofwel eigendom was van iemand met de familienaam (van den) Perre. We hebben ook een toponiem Perreken in ons glossarium, dat land aanduidt.
86
Rijt: Gysseling (1981: 77) verklaart rijt als ‘beek’. Dit toponiem duidde dus ofwel een betrekkelijk smalle, natuurlijke waterloop aan, ofwel een perceel land dat naar zo’n watergang genoemd was.
Spanjaard: Namen van verre landen worden vaak gebruikt om percelen aan te duiden die op een grote afstand van de bewoonde wereld gelegen zijn. Theoretisch zou de inwonernaam Spanjaard ook op die manier gemotiveerd kunnen zijn, maar aangezien het perceel aan de Ramstraat gelokaliseerd wordt, kunnen we niet zeggen dat het op erg grote afstand van het centrum van Eksaarde lag. Een tweede mogelijkheid is dat het toponiem verwijst naar de eigenaar of de pachter, een zekere Spanjaard.
Staakaard: Voor element –aard zijn er twee mogelijke verklaringen. Ten eerste kunnen we het begrijpen in de betekenis ‘aanlegplaats’. In dat geval wijst staakaard op een op staken aangebrachte aanlegplaats of losplaats aan een rivier. Ten tweede kunnen we –aard zien als personificerend suffix, zoals in het meermaals in Vlaanderen voorkomende toponiem Droogaard (De Flou), maar dergelijke namen klinken doorgaans negatief en hebben betrekking op land met één of andere hinderlijke eigenschap. We zien echter niet in op welke vervelende eigenschap het woord staak zou kunnen wijzen. Ten slotte hebben we ook gezocht naar een familienaam van deze vorm maar die hebben we niet teruggevonden. De meest gelijkende naam ons bekend is de Waalse familienaam Stocquart. Of daar een Vlaamse naam Staakaerd/Staakaard achter steekt blijft uiteraard de vraag.
Veldeken: A. Dierick (1987: 107) vermeldt een attestatie joos van cleemputte, 200 roeden zaailand, aan’t veldeken, en De Potter en Broeckaert (1878: 5) noemen Veldeke als wijknaam in de vruchtbaarste streek van Eksaarde. Ook op de, weliswaar 19de-eeuwse, Popp-kaart van Eksaarde lijkt de naam Veldeke een wijk of complex aan te duiden. Deze naam duidt dus zeker niet meer op onontgonnen grond, maar we beschikken niet over voldoende informatie om te kunnen zeggen of het om een wijknaam of een naam voor een landschappelijk complex gaat.
Weterveld: In het Middelnederlands (MNW i.v. Water) vinden we weter als variant van water, maar die vorm komt alleen in het (Oud)fries voor, dus hij kan in onze streken niet als verklaring dienen. 87
Wolfshoek: Gysseling en Wyffels (1963: 121) poneren “Diernaam wolf.”. Die verklaring blijft wat vaag, aangezien de diernaam wolf in de toponymie op verscheidene manieren verklaard kan worden. Devos en Vandeveire (2008: 120) schrijven dat onze streken in het verleden (tot 1800) geregeld geplaagd werden door invallen van wolven. Om de dieren te vangen werden valkuilen gegraven waar men de wolven tijdens klopjachten naartoe dreef. Mogelijk bevond zich op de Eksaardse Wolfshoek ook zo’n valkuil. Devos en Vandeveire betwijfelen echter of de diernaam in de toponymie altijd op de echte aanwezigheid van wolven duidt. Vele namen met dit bestanddeel werden immers aangetroffen in afgelegen en moerassige oorden, die onze voorouders angst aanjaagden. Die angst ging uit van allerlei bijgelovige verhalen over kwaadaardige wezens die in de moerassen rondwaarden. Mogelijk zag men ook de wolf als een van die lugubere wezens. Maar, zoals Devos en Vandeveire (2008: 120) ook schrijven, het eerste bestanddeel van dit toponiem kan ook de familienaam (de) Wolf zijn. In dat geval duidt ons toponiem een plaats of een buurt aan waar een familie met die naam woonde, of een hoekperceel van een complex dat toebehoorde aan ene (de) Wolf. We hebben meerdere percelen met deze plaatsnaam kunnen lokaliseren die vlak bij elkaar liggen, wat doet vermoeden dat ons toponiem oorspronkelijk een complex land of een buurt aanduidde.
Weehage: Gysseling en Wyffels (1963: 120) stellen “Het eerste lid is Germ. widu“bos”; een hage was een klein bosje.”. Dit toponiem zou in dat geval een tautologische naam zijn, die ofwel wijst op een (klein) bosje, ofwel op een perceel dat naar zo’n bosje genoemd was. Een andere mogelijkheid is dat Wee een samentrekking is van wede, een Middelnederlandse variant van wide, dat ‘teenwilg’ betekende. Het zou dus ook gewoon om een haag van teenwilgen kunnen gaan, die een perceel omheinde.
Wouweput: Uit de citaten kunnen we niet afleiden welke landschappelijke entiteit het grondwoord put hier aanduidt, en ook de voorbepaling kan op verschillende manieren verklaard worden. De meest waarschijnlijke verklaring is wellicht die van de persoonsnaam
(van)
Wouwe.
Daarnaast
bestaat
er
een
plantnaam
wouw
(wetenschappelijke naam Reseda Luteola), waaronder men in het Middelnederlands 88
(MNW i.v. Wouwe) verschillende planten verstond waaruit men een gele kleurstof kon winnen. Ten slotte is wouw tevens de naam van een roofvogel die men ook wel ‘kuikendief’ (MNW i.v. Wuwe) noemde. De rode wouw komt nu vooral in Duitsland en Frankrijk nog in grote populaties voor, en heeft een voorkeur voor halfopen landschappen waar in landbouwgebieden kan worden gejaagd, en in kleine bossen kan worden gebroed. Het lijkt er dus op dat onze streken vroeger een goede omgeving boden voor deze vogelsoort, maar vandaag is het in Nederland en België slechts een onregelmatige broedvogel (http://nl.wikipedia.org/wiki/Rode_wouw).
89
BIBLIOGRAFIE Naslagwerken De Bo, L.L. (1892). Westvlaamsch Idioticon. Gent: A. Siffer (Drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie). (2 delen) Debrabandere = Debrabandere, F. (2003). Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L.J. Veen. EWN = Debrabandere, F., Phillipa, M. en Quak, A. (red.) (2003). Etymologisch Woordenboek van het Nederlands: Ke-R Amsterdam: Amsterdam University Press. Gysseling, M. (1960): Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vòòr 1226), I-II, Tongeren. Joos = Joos, A. (1979). Waasch Idioticon. Sint-Niklaas: Uitgeverij Danthe N.V. MNW = Verwijs, E. en Verdam, J. (1885-1929) Middelnederlandsch Woordenboek. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff. (11 delen) [elektronische versie op cd-rom] Schuermans = Schuermans, L. W. (1865-1870) Algemeen Vlaamsch Idioticon. Leuven/Torhout: Flandria-Nostra. Van Dale = den Boon, T. en Geeraerts, D. (2005). Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. WNT = De Vries, M., Te Winkel, L.A. e.a. (1863-1998). Woordenboek der Nederlandsche Taal. 's-Gravenhage/Leiden: Martinus Nijhoff. (43 delen) WVD I = Ryckeboer, H. (1993). Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, Deel I: Landbouwwoordenschat, Paragraaf Veeteelt, Aflevering Rund 1. Gent/Tongeren: Drukkerij G. Michiels WVD I, Afl. 1 = Devos, M., Ryckeboer, H. (1979). Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, Deel I: Landbouwwoordenschat, Aflevering 1: Akkerland en Weiland. Gent/Tongeren: Drukkerij G. Michiels. WVD I, Afl. 2 = Devos, M., Ryckeboer, H., Van Keymeulen, J. (1985). Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, Deel I: Landbouwwoordenschat, Aflevering 2: Behuizing. Gent/Tongeren: Drukkerij G. Michiels WBD I, Afl. 8 = Janssens, G., Dams, A. (1990). Woordenboek van de Brabantse Dialecten, Deel I: Landbouw, Aflevering 8: Teelt en verzorging van de gewassen. Assen/Maastricht: Drukkerij Van Gorcum Toponymische Monografieën Eeklo = Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel IV: De Keuren van Eeklo-Lembeke en Kaprijke – Band 1: EEKLO. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, 90
aangevuld en verklaard door lic. Paul Van de Woestijne. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, Maaldegem (1994). Lovendegem = Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel III: Het Gentse – Band 2: LOVENDEGEM. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, aangevuld en verklaard door lic. Geert Andries. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, Maaldegem (1993). Ursel = Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel II: Het Houtland – Band 4: URSEL. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, aangevuld en verklaard door lic. Jozef Vandeveire & dr. Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, Maaldegem (2008). Van Passen, R. (1962): Toponymie van Kontich en Lint, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Zomergem = Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel IV: Het Ambacht Zomergem – Band 3: ZOMERGEM., Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, verklaard en aangevuld door lic. Kris Mattheeuws en dr. Magda Devos, Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, Maaldegem (1997). Tijdschriftartikels Audenaert, N. en Van Campenhout, N. (2001): “Enkele notities over Eksaarde in de 20e eeuw” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 32, pp 6064 Dierick, A. (1987): “Over de heerlijkheid van Eksaarde in 1574” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 18, pp. 97-108 Dierick, A. (1988): “Wandeling door Eksaarde in 1677” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 19, pp. 86-92 Dierick, A. (1990): “De Heerlijkheid Oudenakker te Eksaarde (Deel 1)” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 21, pp. 137-147 Dierick, A. (1992): “De Heerlijkheid Oudenakker (4)” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 23, pp. 29-31 Dierick, A. (1996): “Straatnamen in Eksaarde, in de wijk nabij de dam” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 27, pp. 101-102 Dierick, A. (1999): “Het pachtgoed ten Oudenakker” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 30, pp. 117-133 Dierick, A. (2000): “Omtrent het Hoog Hof te Eksaarde” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 31, pp. 69-74
91
Dierick, A. (2005): “De ondergang van het kasteel van Eksaarde in het begin van de 18de eeuw” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 36, pp. 8492 Dierick, A. (2005): “Ontdekkingstocht op een tekening van het kasteel van Eksaarde” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 36, pp.107-113 Dierick, L. (1991): “De Calaignestraat” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 22, pp. 35-38 Goeminne, F. (1996): Insectennamen in de toponymie. In: Naamkunde 28, pp. 157182 Gysseling, M. (1952): “Blaar << koe >> in plaatsnamen.” In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 28, pp. 39-40. Gysseling, M. (1956): “Overzicht van de toponymie van Waasland.” In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 32, pp. 91-100 Gysseling, M. en Wyffels, C. (1963): “Het oudste register van wettelijke passeringen van Eksaarde (1349-1360)” In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie & Dialectologie 37, pp. 57-147 Gysseling, M. (1975): “Enkele Belgische leenwoorden in de toponymie” In: Naamkunde 7, pp. 1-6 Gysseling, M. (1975): “Dries” In: Naamkunde 7, pp. 258-265 Gysseling, M. (1978): “Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen” In: Naamkunde 10, pp. 1-24 Gysseling, M. (1981): “Voornaamste bestanddelen van Zuidnederlandse plaatsnamen” In: Naamkunde 13, pp. 75-78 Gysseling, M. (1983): “Inleiding tot de oude toponymie van West-Vlaanderen” In: De Leiegouw 25, pp. 39-58 Kempeneers, P. (1956): “Beeldrijke veldnamen in Tienen en omgeving” In: Naamkunde 21, pp. 136-157 Lindemans, J. (1924): “Kleine Leidraad bij de Studie der Plaatsnamen” In: Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, nr. 222, Antwerpen Lindemans, J. (1928): “Over eenige niet-specifieke toposuffixen in plaatsnamen” In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, pp. 133- 157.
92
Lindemans, J. (1932): “Kat, Kade” In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, pp.71-84 Lindemans, J. (1933): “Brabantsche Plaatsnamen IV, Baardegem” In: Toponymica II Lindemans, J. (1935): “Brabantsche Plaatsnamen V, Beersel” In: Toponymica II Lindemans, J. (1945): “De Speelterreinen van onze Voorouders” In: Eigen Schoon en Debrabandere 28, pp. 49-57 Molemans, J. (1971): “De naamgeving in relatie tot de bodemgesteldheid, het reliëf en de begroeiing.” In: Naamkunde 3, pp. 163-185 Molemans, J. (1974): “De Plaatsnamen van Neerglabbeek” In: Naamkunde 6, pp. 136 Van Durme, L. (1998): “‘Dries’, vooral in Centraal- en Zuid-Oost-Vlaanderen” In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, pp.121-211 Van Loon, J (1977): “Leerwijk en Steenborgerweert, Noormannen en Leidenaars in de wordingsgeschiedenis van het Noordantwerpse Waterland” In: Naamkunde 9, pp. 139-170 Verstraeten, A. (1988): “Eendekooien, een verdwenen jachtmethode” In: De Soevereinen, Tijdschrift van de Heemkring van Lokeren 19, pp. 107-109 Artikels in bundels Devos, M. (2005): “Heibei of haaibaai, ’t is niets dan lawaai” In: Quak, A. en Schoonheim, T.: Gehugdic sis samnungun thinro, liber amicorum W.J.J. Pijnenburg, Groningen, pp. 91-109 Boeken Audenaert, N. en Van Campenhout, N. (1998): Over de geschiedenis van Eksaarde, Lokeren Broeckaert, J. en De Potter, F. (1878): Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, pp. 1-72 Devos, Magda (1991): Bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten. Werken van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Vlaamse afdeling, nr. 16. Tongeren Devos, M. en Vandekerckhove, R. (2005): Taal in stad en land. West-Vlaams, Tielt: Lannoo
93
Eloy, A. (1983): Oud Landbouwgereedschap. Nederlandstalig bibliografisch en ikonografisch bronnenmateriaal voor het inventariseren van het landbouwgereedschap in Vlaanderen, periode 1850-1914. Een handleiding., Gent Fris, V. (1925): De Oude Straatnamen van Gent, Volksdrukkerij, Gent Kerckhaert, N. (1991): Oude Oostvlaamse Huisnamen, Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen nieuwe Reeks 34, Gent: Provincie OostVlaanderen Kerckhaert, N. (1980): Oude Oostvlaamse Herbergnamen, Gent Rutgeers, A. (1934): Vlaamsche Uithangborden en Gevelsteenen, Brussel Schönfeld, M. (1980): Veldnamen in Nederland, Gysbers & Van Loon, Arnhem
Scripties Dullaert, Elke (2008): Bijdrage tot de toponymie van Lokeren. Masterscriptie Universiteit Gent. Onuitgegeven. Online bronnen www.familienaam.be: website samengesteld door Ann Marynissen (Universteit Keulen) en Paul Bijnens. http://nl.wikipedia.org/wiki/Rode_wouw: vrije encyclopedie, lemma Rode Wouw
Kaarten De Ferrariskaart 1770-1777 Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden,opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris, Eksaarde Kadastrale Popp-kaart van Eksaarde (19de eeuw)
94
GLOSSARIUM Aanwijzingen - Het lemma volgt de huidige spellingregels, behalve bij plaatsnamen die met een persoonsnaam beginnen en bij enkele vormen van onduidelijke oorsprong. - Als een naam tot op de dag van vandaag nog gebruikt wordt, is voor de huidige spelling gekozen. Een aantal keer kon dat echter niet, omdat de moderne vorm te sterk van de oude afwijkt (bv. Molenstraatje > Polenstraatje). In dat geval is de oude vorm als lemma gebruikt en wordt naar de nieuwe vorm verwezen. - In het dialect van Eksaarde eindigen bijna alle vrouwelijke substantieven en ook enkele mannelijke op –e. Die dialectische vorm is vaak onverbrekelijk met de plaatsnaam verbonden en is bewust als dusdanig behouden, b.v. Krone, Zonne, Zwane. Dat geldt echter niet voor namen op –straat en evenmin voor namen die eindigen op doffe e + -l, -n, -r (bv. Wegelakker, Wissel). - Om dezelfde reden worden diminutieven op –ken ongewijzigd gelemmatiseerd, tenzij die vorm in het huidige dialect niet meer mogelijk is. - Op het lemma volgen alle in de archiefstukken gevonden attestaties, chronologisch geordend en telkens gevolgd door de bron (zie de afkortingen hierna) en de bladzijde of het blad (recto/verso). - Met de hulp van A. Dierick konden een aantal toponiemen gelokaliseerd worden. Bij de gelokaliseerde namen vindt u tussen < > een letter-cijfercombinatie, die verwijst naar de losse kaart. Dat maakt het mogelijk om snel op te zoeken waar een wijk, straat of perceel zich precies (of ongeveer) bevindt. Enkele namen komen op meer dan één plaats voor. Lemma’s zonder nummer konden niet gelokaliseerd worden.
95
Gebruikte Afkortingen Archiefbronnen: 1349-1360 WP: Oudste Registers van de Wettelijke Passeringen van Eksaarde van 1349-1360 1574 PC-I: Deel een van het penningcohier van Eksaarde uit 1574 1574 PC-II: Deel twee van het penningcohier van Eksaarde uit 1577 1577 PC-II: Deel twee van het penningcohier van Eksaarde uit 1577 1624 QB 71: Land- en Quoteboeken van Eksaarde 71 1624 QB 72: Land- en Quoteboeken van Eksaarde 72 1650 QB 73: Land- en Quoteboeken van Eksaarde 73
Andere: n., o., z., w.: noord, oost, zuid, west fo.: folio ro: recto vso: verso
96
GLOSSARIUM EKSAARDE AALSCHOOT: in den Alcsoet, 1349-1360 WP, fo. 3 vso; in den Alcschoet, 13491360 WP, fo. 5 vso; in den Alcscoet, 1349-1360 WP, fo. 31 ro AALSTAKKER: ghen. den aelstacker 885 R, 1650 QB 73, fo. 140 AARDEKEN: het aerdeken 192 R, o. den nieuwen dam, 1624 QB 72, fo. 128 vso; de Ryt zuyt de durme metten aerdeken tot an den dyck, 1650 QB 73, fo. 56 ACHTERSTE BONST: d achterste bonst 410 R n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 162 ACHTERSTE BUNDERMAN: gen. den achtersten bunderman, 545 R n. ’t voorgaande, den bunderman o. den grooten krieckelaere, 1650 QB 73, fo. 47 vso ACHTERSTE DORENDONK: den achtersten doorendonck 505 R, 1624 QB 72, fo. 94 ACHTERSTE DRIESAKKER
: den achtersten driesacker, 761 R w. het tarwestick paalt w. aen pieryenstraetken (zie ook fo. 45), 1650 QB 73, fo. 45, fo. 46, fo. 56; den tusschensten driesackere w. den achtersten driesacker, 1650 QB 73, fo. 46 ACHTERSTE KRIEKERIJ: de achterste krickerie 297 R n. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 26 ACHTERSTE PORTAALKEN: het achterste poortaelken 171 R, 1650 QB 73, fo. 96 ACHTERSTE RUISE: d achterste ruyssche 200 R w. de coye, 1650 QB 73, fo. 2 vso ACHTERSTE SCHERPSCHOOT: den achtersten scherpschoot, 400 R z. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 177 ACHTERSTE SCHERPSCHOOTJE: het achterste scherpschootien, 280 R z. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 175 ACHTERSTE SCHRIJVERS HANNEKEN: ghen. het achterste scrivers haneken 312 R n. het voorste scrivers haneken, 1650 QB 73, fo. 10 vso; ghen. het voorste scrivers anneken 210 R n. de ramstraete z. het achterste scrivers haneken, 1650 QB 73, fo. 10 ACHTERSTE SLANGENDONK: gen. den achtersten slangedonc 375 R z. ’t voorgaende, 1650 QB 73, fo. 96 ACHTERSTE SMEETSAKKER: den achtersten smeetsacker 221 R, o. den voorsten smeetsacker, 1624 QB 72, fo. 20; den voorsten smeetsacker 520 R w. den achtersten smeetsacker, 1624 QB 72, fo. 20 ACHTERSTE WINKELKEN: ’t achterste winckelken 385 R, 1650 QB 73, fo. 4 97
BAUDELO: de smalbundere (2 stucken) 562 R o. dheere v. Exaerde n. de ramstraete w. baudeloo, 1624 QB 71, fo. 93 vso BAUTSCHOOT : bachte Bousschoet 1349-1360 WP, fo. 5 vso; in den Bouscoet, 1349-1360 WP, fo.23 ro; in den Boudescoet, 1349-1360 WP, fo. 32 vso BAUTSCHOOTPUT : 300 R zaylants, den bautschootputte, 1574 PCII, fo. 38 vso; een hofstede z. de baudtschootstraete w. het straetken loopen naer den baudtschootputte, 1650 QB 73, fo. 130 BAUTSCHOOTSTRAAT : een hofstede o. de bautschootstraete n. de schoele ofte gulden van h. cruysen van Ex., 1650 QB 73, fo. 120; een bijlstuck, 375 R o. de bautschootstraete, 1650 QB 73, fo. 121; een hofstede z. de baudtschootstraete w. het straetken loopen naer den baudtschootputte, 1650 QB 73, fo. 130; ghen. de cloete, 214 R w. de baudtschootstraet, 1650 QB 73, fo. 130; de groote elst 592 R w. de bautschootstr(ate), 1650 QB 73, fo. 136 vso; ghen. Jans ackere 410 R w. de bautschootstr. 1650 QB 73, fo. 140; Rubbens ackere 535 R o. de bautschootstraete, 1650 QB 73, fo. 2/3 BAUTSCHOOTWIJK : den bautschoot wyck, 1574 PC-I, fo. 9 vso; den bautschoot wyck, 1574 PC-I, fo. 9 vso BEEKAKKER: den beecacker, w. de straete, n. den waterganc, 1624 QB 72, fo. 13 vso BEGIJNENAKKER : in Beghinen achker, 1349-1360 WP, fo. 29 ro; an Beghinen achker, 1349-1360 WP, fo. 31 ro; den bagynenacker 856 R o. + w. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 9 vso BEKSKEN: gen. het becxken 290 R w. de vaert, 1650 QB 73, fo. 96 BERKBOS: den berkbosch, 470 R, 1624 QB 72, fo. 180 BIESAKKER: 300 R zaylants, den biesackere, 1574 PC-II, fo. 9 BIESPUT : 450 R zaylant, den biesputte, 1574 PC-II, fo. 28; 200 R zaylants ghen. den biesputte, 1574 PC-I, fo. 33; den biesputte, 264 R z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 101; den biesputte, 434 R z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 127 BIESPUTJE: het biesputken, 136 R, 1624 QB 71, fo. 77 vso BINNEN DE LEE / IN DE LEE : binnen de lee, 1574 PC-I, fo. 8; binnen de lee, 1574 PC-I, fo. 7; binnen de lee, 1574 PC-I, fo. 5; in de lee, 1574 PC-I, fo. 3 vso; in de lee, 1574 PC-I, fo. 1; in de lee, 1574 PC-I, fo. 1; in de lee, 1574 PC-I, fo. 1; in de lee, 1574 PC-I, fo. 1; in de lee, 1577 PC-II, fo. 1 vso BLAARDEN HUL : 225 R zaylants den blaerden hul, 1574 PC-II, fo. 4
98
BLOEMAKKER: gen. en blomackere 385 R w+n+z. den baron v Ex., 1650 QB 73, fo. 96 BLOEMEKENSMEERS: blommekensmeersch 354 R. z. de durme, 1624 QB 71, fo. 92 vso BLOKAKKER : den blockakker 186 R, 1624 QB 72, fo. 15; den blockakker 430 R o. de straete n. een hofstede, 1624 QB 72, fo. 17; den blockacker 186 R o. de viverstraete, 1650 QB 73, fo. 156 vso BLOKKENEN: stuck in de blockenen n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 53 vso BLOTE : upt Bloete, 1349-1360 WP, fo.15 ro BOCHT : in den Bocht, 1349-1360 WP, fo. 29 ro; den bocht 385 R, 1624 QB 72, fo. 53; den bocht, 1624 QB 72, fo. 59; den bocht, 1624 QB 72, fo. 64; gen. den bucht, 356 R, 1650 QB 73, fo. 49 BONNEBAUTSCHOOT: in den Bonne Bouscoet, 1349-1360 WP, fo. 17 ro BONSOLLENDE: int Bons Ollende, 1349-1360 WP, fo. 9 vso; in Bons Ollende, 1349-1360 WP, fo.14 ro BONST: de bonst 480 R, 1624 QB 72, fo. 27; ghen. de bonst 429 R z. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 151 vso BOONAARD: den boonaert, 280 R, o. de schuyfelstraete, 1624 QB 72, fo. 22 vso BOONAKKERKEN <J8>: ’t boonackerken o. het straetken van auden acker n. de schoemaekers ackere, 1650 QB 73, fo. 4 vso BOS : gen. den bosch 480 R n. d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 2/5 vso BOTERHOEK : ettynge, in den boterhouc (400 R) w. de pote, 1650 QB 73, fo. 70 BOUDEWIJN DIERICK : gen. den Bauwyn dierick 1303 R, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56 BOUDEWIJN PRAETS MEERS: Bauwijn praets meersch 621 R, z. (bezit van) de kerck van Exaerde, 1624 QB 71, fo. 94 BOUDSWEER: te Boudsweere, 1349-1360 WP, fo. 4 ro BRAAMAKKER: den braemacker 760 R, 1624 QB 72, fo. 106; den braemacker 432 R, 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 56 BRAEMSAKKER <E4>: 400 R zaylant, den braemsackere, 1574 PC-II, fo. 24 vso; den braemsacker 820 R, 1624 QB 72, fo. 100
99
BRAEMSCHRIEK: gen. weynaerts meersch 8m 175 R o. den polder z. den braemsgrieck pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 102 vso BRAEMSRIET <J5>: meersch ghen. den braemsriet 1495 R s. dolent gracht o. thof van den here baron, 1650 QB 73, fo. 2 vso BRAND : den brant, 408 R, 1624 QB 72, fo. 75 vso BRANDSAKKER: den brantsacker 821 R z. meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94; Bransackere, 720 R z. meulenstraetien, 1650 QB 73, fo. 189 vso BRANTERSBOS: gen. den Ruysackere ofte brantersbosch 1161 R o. het straetien ofte Ruyssche, 1624 QB 72, fo. 2; den branders bosch 1088 R, 1650 QB 73, fo. 28 BREDESCHOOT / BREEDSCHOOT : in den Breedescot, 1349-1360 WP, fo. 11 vso; in den Breedescoet, 1349-1360 WP, fo. 13 ro; in den Breedescoet, 1349-1360 WP, fo. 20 ro; in Bredescoet, 1349-1360 WP, fo. 29 ro; in den Bredescoet, 13491360 WP, fo. 33 ro; in den Breedescoet, 1349-1360 WP, fo. 35 ro; in den Bredescoet, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; den breetschoot 888 R, 1624 QB 72, fo. 50 BREEDSCHOOTPUT: aen den breeschootputte 309 R n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 73; den grooten breetschootputte z. den waterganck w. den breetschootputte, 1624 QB 72, fo. 75 vso BREEDSCHOOTWATERGANG: up den Breetschoet waterganch, 1349-1360 WP, fo. 7 ro BRUGAKKER: gen. den brugacker, 215 R o.+n. de straete, 1650 QB 73, fo. 106 BRUGGESTEDE: den bruggestede, 861 R – pacht van baudeloo, 1624 QB 72, fo. 181 BRUGGESTUK <E7>: het brugghestick 389 R / 489 R, 1624 QB 72, fo. 78 BRUGSCHERPSCHOOT: gen. den brugscherpschoot, 735 R z. de waterganc, 1650 QB 73, fo. 188 vso BRUYSELS AKKERS: 300 R zaylants bruysels ackers, 1574 PC-II, fo. 19 vso sBRUYSELS BOS: 2 ghemeten zaylants sbruysels bosch, 1574 PC-I, fo. 27; 200 R zaylants bruysels bosch, 1574 PC-I, fo.; 1250 R. zaylants in 5 sticx, bruysels bosch, 1574 PC-II, fo. 22 BRUINSTUK: het bruystick 559 R, 1624 QB 72, fo. 31 BUNDERMAN: gen. den bunderman, 353 R n. de straete, 1650 QB 73, fo. 47 vso; gen. den achtersten bunderman, 545 R n. ’t voorgaande, den bunderman o. den grooten krieckelaere, 1650 QB 73, fo. 47 vso BUNDERKEN: upt Buunrekin, 1349-1360 WP, fo. 11 ro
100
BUNDERS: gen. de vijf gemeten 5 gemeten 127 R in de bunders pacht vd heer v Ex. w. de weynaers meersch, 1650 QB 73, fo. 119 BUURAKKER: 1000 R zaylants den buerackere, 1574 PC-I, fo. 27; in den buerackere, 307 R, 1624 QB 72, fo. 173; den buerackere 614 R, 1624 QB 72, fo. 174; den bueracker 664 R o. de meulestraete, 1650 QB 73, fo. 148 vso; CALANDIEWEG: an calaendiewech 416 R w. het straetien z. het meulestr., 1624 QB 72, fo. 50 CALANGE: den doorendonghen 380 R o. de callaenge, 1624 QB 72, fo. 97 vso CAPKENS AKKER: 600 R zaylants, capkyns ackere, 1574 PC-II, fo. 27 vso CHRISTIAENS AKKER: ghen. christiaens acker 564 R o. de weechstraete w. de vaert, 1650 QB 73, fo. 55 CHRISTIAENS HOFSTEDE: ghen. christiaens hofstede, 276 R z. de rechtstr., 1624 QB 72, fo. 19 CLAPPAERTSMEERS: den clappaerts meersch – R nabij de durme, 1624 QB 71, fo. 44 vso; den clappaerts meersch 500 R n. + w. den heere baron, 1650 QB 73, fo. 2 CLEMENSBOS: gen. den clemens bosch, in de weehaeghe 435 R, 1624 QB 72, fo. 2 COLPAERTSAKKER: den colpaertsackere 550 R, 1650 QB 73, fo. 130 CREBBES AKKER: in Crebbes achker, 1349-1360 WP, fo. 17 ro (s)CUYPERSAKKER: int sKupers achker, 1349-1360 WP, fo. 24 vso; 800 R ettynghe, scuypers ackers, 1574 PC-II, fo. 40; ghen. t cuypersackere 562 R z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 9 DALLEMANS DOREN: gen. dallemans doorene, 595 R o. het straetien, 1650 QB 73, fo. 181 vso =Dulleman Doren? DAM : gen. de schipgracht, 291 R o. den dam, 1650 QB 73, fo. 165 DIEF : 200 R zaylants, gen. den dief, 1574 PC-II, fo. 31 vso; gen. den dief 527 R n. tmuelestraetien, 1650 QB 73, fo. 203; gen. den dief 404 R n. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 169 DIEFKEN: gen. het diefken in meerdere deeltjes o.a. (de helft v. twee delen, 230 R het vierde van 345 R), 1650 QB 73, fo. 183 (vso) DIERICPUT : 400 R zaylant den dieric putte, 1574 PC-II, fo. 17 DIJKEN: 3 buyndere zaylants, de dycken, 1574 PC-II, fo. 23 vso
101
DIJKENS: de dyckens, 500 R, 1624 QB 72, fo. 114 DONK: 600 R zaylants ghen. de donc, 1574 PC-I, fo. 18 DOORSLAAR : vore Dorenslaer, 1349-1360 WP, fo. 20 vso; vore Dorenslaer, 1349-1360 WP, fo. 21 ro DOORSLAARBEEK: doorslaerbeke 464 R, 1624 QB 71, fo. 56 DOORSLAARSTRAAT : den cleemacker, 256 R n. doorslaerstraete, 1624 QB 72, fo. 90 vso DORENBOS : den doorenbosch 620 R tenden de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 42; ettynghe den doorenbosch 304 R, 1650 QB 73, fo. 42 DORENDONK : in de Dorendonc, 1349-1360 WP, fo. 32 ro; den doorendonck 429 R, 1624 QB 72, fo. 180; het doorendonck, by de gaverbrugghe n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 39; den doorendonc 245 R o. + z. ’t meulenstraetien n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 177 DORENDONKEN: den doorendonghen 380 R o. de callaenge,1624 QB 72, fo. 97 vso DRIEBUNDER : den drybunder 1188 R, 1650 QB 73, fo. 44; den 2e drybunder 1062 R w. de viergemete o. den drybunder (vorig stuck), 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 56 DRIEBUNDERBOS: een capbosch, gen. den drybunderbosch 370 R, 1650 QB 73, fo. 45, fo. 56 DRIES: den driesackere 462 R n. den driesch w. de hofstede, 1650 QB 73, fo. 63; ghen. d hofstede 385 R o. pieryenstraetien n. den driesch, 1650 QB 73, fo. 20 DRIESAKKER: gen. den drieschacker, 472 R o. de hofdreve, 1650 QB 73, fo. 95; den driesackere 462 R n. den driesch w. de hofstede, 1650 QB 73, fo. 63 DRONGENGOED: bij den Dronghengoede, 1349-1360 WP, fo. 16 vso DUIFKENSAKKER: den duyfkensacker, 498 R z. den putacker, 1624 QB 71, fo. 24 vso; den duyfkens ackere, 210 R n. de schuyfelstraete, 1650 QB 73, fo. 142 vso DULLEMAN DOREN: 30 R opgaende bosch dulleman dooren, 1574 PC-II, fo. 12 vso = Dallemans Doren? DUREKOOP: den dierencoop 248 R n. de straete, 1650 QB 73, fo. 65 DURME : blommekensmeersch 354 R. z. de durme, 1624 QB 71, fo. 92 vso; een stuck o. ’t voorgaende z. de coggedonck n. daude lee o. de durme, 1624 QB 72, fo.
102
87; gen. de hammen in 2 stucken 1279 R o. de kercke en Ste Catelyne bosch z. de durme, 1650 QB 73, fo. 97; den muelemeersch 680 R z. de duerme, 1650 QB 73, fo. 69; gen. den hul z. tvoorgaende stuck dat z. ook paalt a/d Durme w. en n. den hoogen meersch, 1650 QB 73, fo. 55 vso; de Ryt zuyt de durme metten aerdeken tot an den dyck, 1650 QB 73, fo. 56; een ryt oft meersch 147 R w. de durme, 1650 QB 73, fo. 44 vso; ghen. den honsaert, 448 R w. pieryenstr. z. de de durme o. sinay (pacht v Jo r damman), 1650 QB 73, fo. 14 DURMEKEN: ghen. het durmken 288 R, 1650 QB 73, fo. 148 vso DUVENAKKER : gen. den duven acker 336 R in 650 R n. de straete, 1624 QB 72, fo. 3 EERSTE NOORDMEERS <J5>: den 1e noortmeersch 669 R n. den scheyngracht, 1650 QB 73, fo. 2/5 vso EERSTE TWEEBUNDERKEN: het eerste twee bunderken 270 R, 1624 QB 72, fo. 56 EETAKKERKEN: het eetackercken 267 R z. t koolaerstraetien, 1624 QB 72, fo. 24 EKSAARDE: in Exarde, 1349-1360 WP, fo. 1 ro; Exarde, 1349-1360 WP, fo. 12 vso; mijns heeren lant van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 16 ro; minen heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 17 vso; mijnen heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 17 vso; Exarde, 1349-1360 WP, fo. 19 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 19 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 19 vso; Exarde, 1349-1360 WP, fo. 19 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 19 vso, mij here van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 20 ro; mij here van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 20 ro; binne Exarde, 1349-1360 WP, fo. 21 ro; binnen Exarde, 1349-1360 WP, fo. 21 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; up Exarde, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; mijn here van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; den heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 22 ro; mijns heeren lieden van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 22 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 22 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 23 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 23 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 24 ro; mijn here van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 24 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 25 vso; binnen Exarde, 1349-1360 WP, fo. 26 ro; mijn heere van Exard, 1349-1360 WP, fo. 26 ro; mijn heere van Exarde, 13491360 WP, fo. 26 vso; mijns heeren heerschepe van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 27 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 27 ro; der kercken ende der gulden van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 28 vso; Ic Jan Mulart van Ghavere, here van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 29 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 30 ro; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 30 vso; binnen Exarde, 1349-1360 WP, fo. 30 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 31 ro; Den Heeleghengheest van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 32 ro; mij heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; schepenen van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 35 vso; den heerschepe van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 35 vso; mijn heere van Exarde, 1349-1360 WP, fo. 35 vso EKSTERAKKER: in Acsterachker, 1349-1360 WP, fo. 35 ro
103
ELST : in de Eelst, 1349-1360 WP, fo. 3 vso; 450 R zaylants ghen. den helst, 1574 PC-I, fo. 9 vso; 450 R zaylants, ghen. dhelst, 1574 PC-II, fo. 38 vso; 450 R zaylants, dhelst, 1574 PC-II, fo. 39 vso; 2 ghemeten ettynghe ghen. dhelst, 1574 PC-II, fo. 41; 3 ghem. ettynge ghen. dhelst, 1574 PC-II, fo. 30; 450 R lants gen. dhelst, 1574 PC-II, fo. 9 vso ELSTBOSSEN : gen. de helstbosschen 777 R o.+n. den heere Ch. Damman w. den Baron v. Exaerde, 1650 QB 73, fo. 47 vso; ghen. de elstbosschen 288 R, o. + z. de heer baron v Ex. n. Jo r Damman (pacht van Jo r Damman), 1650 QB 73, fo. 14; ghen. de elstbosschen 300 R, 1650 QB 73, fo. 20 ELSTSTUK <E7>: het helststick 315 R (n. maercxacker ?), 1624 QB 72, fo. 25; maercx acker 811 R w. het meerschsticken straetien z. het helststick, 1624 QB 72, fo. 25 ERWEETAKKER: den erweetacker 657 R, 1624 QB 71, fo. 24 vso ETTING: inde Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 4 ro; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 8 ro; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 10 ro; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 10 ro; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 10 vso; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 11 ro; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 11 vso; inde Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 14 vso; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; int Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 22 ro; in die Ettinghe, 1349-1360 WP, fo. 24 vso; in dEttinghe, 1349-1360 WP, fo. 32 ro FERMERIJE: 3 ghem. zaylants de fermerye, 1574 PC-II, fo. 3 GALGENHEIKENS : de galghen heykens, 400 R z. den heerwech pacht van de heere van exaerde, 1624 QB 72, fo. 72 GALGHEIDE : 200 R zaylants, de ghalch heye, 1574 PC-I, fo 17 vso GAVER : in den Gaver, 1349-1360 WP, fo. 15 ro; in den Gaver, 1349-1360 WP, fo. 15 ro; in den Gaver, 1349-1360 WP, fo. 18 vso; in den Gaver, 1349-1360 WP, fo. 30 ro; 250 R zaylants, gen. den gavere, 1574 PC-II, fo. 45; 250 R raylants den gavere, 1574 PC-II, fo. 10; de vier gemeten, in den gavere, 1624 QB 72, fo. 17;; gen. den gavere 480 R z. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 163; gen. den gaver de helft in 696 R n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 163 GAVERBRUGGE <E6>: het doorendonck, by de gaverbrugghe n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 39; land, ter gaverbrugghe, o. t meulestraetken s. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 155 GAVERSTRAATJE <E7>: land 408 R o. het gaverstraetken z. dhemelschoodtstraete, 1650 QB 73, fo. 141 vso GAVERKEN: gen. het gaverken 264 R z. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 191 GEER: up den Gheer, 1349-1360 WP, fo. 2 ro; gen. den gheer 703 R n. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 139
104
GEHUCHT : 300 R zaylants ghen. up tgehuchte, 1574 PC-II, fo. 16; tgucht 346 R, 1624 QB 72, fo. 55, ghen. t guchte, 373 R, 1624 QB 72, fo. 5 GEMENE ZEPE: 350 R zaylant in 2 sticken ghen. de ghemeen zepe, 1574 PC-II, fo. 21 vso GEMENE AKKER: den ghemeenen acker – 700 R o. het straetien, 1650 QB 73, fo. 92 GENTDAM 1 : up den Ghentdam, 1349-1360 WP, fo. 13 vso GENTDAM 2 : an den Ghent dam, 1349-1360 WP, fo. 32 vso GEROOIDEN AKKER: den geroeden acker, 400 R, 1650 QB 73 GINSTAKKER: den geynstacker, 341 R, 1624 QB 72, fo. 158 GOUDBERG : lant, den gauberch 450R, 1574 PC-I, fo. 14; 2 ghemeten zaylant den gaubeerch, 1574 PC-II, fo. 20 vso; 400 R zaylants, ghen. den gaubeerch, 1574 PC-II, fo. 21 vso; den gaubeerch, w. tcaeswinckelstraetien n. sheerenstraete, 1624 QB 71, fo. 4; den gaubeerch, 466 R, 1624 QB 72, fo. 75; ghen. den gauberch 314 R n. kaesewinckelstraetken, 1650 QB 73, fo. 143; den gaubeerch int caeswinckel w. het caeswinckel, 1624 QB 72, fo. 79 GROENE MORTIER : den groenen mortier 800 R, 1650 QB 73, fo. 80 vso GROOT EN KLEIN NOORDEKEN <J6>: 900 R meersch ghen. het groot ende cleen noordekyn, 1577 PC-II, fo. 1 vso GROTE AKKER <J8>: in den grooten acker, aen de viverstraete, 875 R, 1624 QB 72, fo. 18; in den grooten acker 1780 R w. pieryen straetken, 1650 QB 73, fo. 53 vso GROTE BREEDSCHOOTPUT: den grooten breetschootputte z. den waterganck w. den breetschootputte, 1624 QB 72, fo. 75 vso GROTE ELST: de groote elst 592 R w. de bautschootstr(ate), 1650 QB 73, fo. 136 vso GROTE GRACHT : den grooten gracht, 646 R pacht vd. aelmoesserie van Ste Baefs z.+w+n. de aelmoesserije, 1650 QB 73, fo. 66 GROTE HEET: upt Grote Heet, 1349-1360 WP, fo. 31 vso GROTE HOFAKKER: lant gen. den grooten hofackere 2 buynders pacht vd. Heere v. exaerde, 1574 PC-I, fo. 1 GROTE KONINGSAKKER: den grooten connincx acker, 859 R z. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 156 vso; in den grooten conincsacker 957 R z. de waterganck, 1650 QB 73, fo. 203 vso
105
GROTE KRIEKELAAR: gen. den grooten krieckelaere, 865 R o+z+n: de heere Ch. Damman, 1650 QB 73, fo. 47; gen. den achtersten bunderman, 545 R n. ’t voorgaande, den bunderman o. den grooten krieckelaere, 1650 QB 73, fo. 47 vso GROTE LAMMERELSTAKKER: gen. den grooten lamerelst ackere 868 R z. de slomme dreve, 1650 QB 73, fo. 82 GROTE MEESDONK : den grooten meesdonc 928 R (pacht vd. heer v Ex.) o+z.+n. de heer v Ex. w. de heer wattyne, 1650 QB 73, fo. 80 vso; den cleenen meesdonc 370 R o. den grooten meesdonc w+n. den heere v. Ex, 1650 QB 73, fo. 80 vso GROTE POORTAKKER <J7>: den grooten poortacker 1325 R n. den cleenen poortacker, daarmee begrepen de oostdreve, 1650 QB 73, fo. 44 vso GROTE ROMBAUT : den grooten Rombaut 774 R z. den erwech n. de waterganck, 1624 QB 71, fo. 26 GROTE ROOSBOS: den grooten roosbosch 780 R, 1650 QB 73, fo. 45 GROTE SINT-GILLISDRIES: in de groote Ste Gillis driesch 1600 R w+z. de vaert, 1650 QB 73, fo. 26 vso GROTE STREEPAKKER: den grooten streepackere 288 R, 1650 QB 73, fo. 136 vso GROTE VERMYE: de groote vermye 660 R o. de cleene vermye w. de zuytleede, 1650 QB 73, fo. 55; de cleene vermye 208 R o. de weechstraete w. de groote vermye, 1650 QB 73, fo. 55 GROTE WATERGANG: up den Groten Waterganc, 1349-1360 WP, fo. 23 ro HAAGAKKER <E6,F6>: neffenst der Haghe Achker, 1349-1360 WP, fo. 32 ro; den haechacker, 486 R z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 182; den haechacker 567 R, 1624 QB 72, fo. 80; den haechacker n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 24; HAAGBOS : slachbosch in den haegbosch n. de Ramstraete, 1624 QB 71, fo. 89, fo. 20 vso; aen haechbosch int oostende, 1624 QB 72, fo. 58 vso; gen. den haechbosch n. de Ramstr., 1650 QB 73, fo. 110 vso; gen. den Rumstman(s?) 579 R o. den haegbosch n. de ramstraet, 1650 QB 73, fo. 63; gen. den spaenjaert w. den haechbosch n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 34 HAAGPUT: 450 R zaylants den haechputte, 1574 PC-I, fo. 26; 500 R, zaylants gen. den haechputte, 1574 PC-II, fo. 33 HAASDONKWINKEL: in den Haesdoncwinkel, 1349-1360 WP, fo. 8 ro HAASSCHOOTETTING / HAESSCHOOTETTING: ghen. den haesschoot ettyn 390 R noort d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 151 vso
106
HAASWINKELSTRAATJE <J6>: gen. t smoeyes 1200 R (de helft van 8 gemete) in 8 stucxkens pacht vd heere baron v Ex. n. het haeswinckelstraetien, 1650 QB 73, fo. 17; een bylstuck, 337 R n. haesewinckel straetken o. dheere v. Ex., 1650 QB 73, fo. 6; den tusschensten stert 444 R o. het aeswinckel straetien (pacht vd heer v Ex.), 1650 QB 73, fo. 89 HAM : in den Ham, 1349-1360 WP, fo. 31 vso; gen. den ham 786 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 38; de ham 475 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 89; HAMERS AKKER: in Hamers achker, 1349-1360 WP, fo. 11 vso HAMMEN : gen. de hammen in 2 stucken 1279 R o. de kercke en Ste Catelyne bosch z. de durme, 1650 QB 73, fo. 97 HANS ANDRIES ETTING: ettynghe, gen. hans andries ettynghe 900 R, 1650 QB 73, fo. 189 vso HAZEPOOTJE: het haesepoitien 112 R o.+z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 59; gen. het haesepoitien 234 R w. de weechstraete z. daelmoesserie van Ste Baefs, 1650 QB 73, fo. 9 vso HAZEPUTJE : zaylant ghen. thaseputken, 200 R., 1574 PC-I, fo. 3 vso HEEMSCHOOT / (H)EEMSE SCHOOT / HEMELSE SCHOOT : in Eemschenscoet, 1349-1360 WP, fo. 6 ro; ten Heemschenscote, 1349-1360 WP, fo. 9 ro; in den Hemschenscoet, 1349-1360 WP, fo. 21 ro; den heemschoot, 1574 PC-I, fo. 13; maercx acker 424 R z. den hemelschen schoot, 1624 QB 72, fo. 38 HEERBRUGAKKER: den heerbruge acker 558 R z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 56 vso HEERWEG : den heerwech, 1574 PC-I, fo. 16; den cleenen Rombaut 589 R z. den erwech n. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 26; het warande sticxken, pacht van mijnheere v. Exaerde z. den eerwech, 1624 QB 71, fo. 25; plantsoenbosch ofte warandeken s. den erwech 200 R, 1650 QB 73, fo. 2; een hofstede, gen. de zonne, 100 R o. sheerenstraete z. den heerwech tot keersmakers 1624 QB 72, fo. 67; den grooten Rombaut 774 R z. den erwech n. de waterganck, 1624 QB 71, fo. 26; de galghen heykens, 400 R z. den heerwech pacht van de heere van exaerde, 1624 QB 72, fo. 72 HEET: upt Heet, 1349-1360 WP, fo. 14 ro HEILAND : gen. de wostyne ofte heiland 10277 R, som heye zom Bosch, 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 46 HEILIGE PUT: meersch oft ryt an h. putte z. de capelledreve, 1650 QB 73, fo. 47 vso HEILIG PUT STRAATJE : gen. den Ruysackere 851 R (vroeger 1114 R) o. het heilich put straetien, 1624 QB 72, fo. 2
107
HEIKORENAKKER: 800 R zaylants den heycoren ackere, 1574 PC-I, fo. 20 vso; den ey-coorenackere 423 R z. den waterganc, 1624 QB 72, fo. 131 HEIELINGSKEN: ettyn gen. theylincschen, 228 R. n. den olentdam, 1624 QB 71, fo. 9 HEIKEN : zyn actie in het heyken 200 R z. de meulestraete (het wordt gepacht van maere ongena, balliu), 1650 QB 73, fo. 187 vso; ghen. het heyken 231 R s. tmeulenstraetken, 1650 QB 73, fo. 155; zijn actie int heyken 200 R z. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 119 HEIKENS : d heykens 1/3 deel van 858 R z. de muelestr., 1650 QB 73, fo. 202; noch in de heykens 278 R z. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 202 HEMELSCHOOTSTRAAT : land 408 R o. het gaverstraetken z. dhemelschoodtstraete, 1650 QB 73, fo. 141 vso HERENSCHALKEN: een hofstedeken, pacht vd. heere van hemelveerdeghem Jo r Ch. Damman gen. t herenschalken n. de straete o. de zelve heer, 1650 QB 73, fo. 49 HERENSTRAAT: den gaubeerch, w. tcaeswinckelstraetien n. sheerenstraete, 1624 QB 71, fo. 4; den muelenwech acker w. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 112; een hofstede, gen. de zonne, 100 R o. sheerenstraete z. den heerwech tot keersmakers 1624 QB 72, fo. 67; den schraechputte, 427 R n. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 62; hofstede aen den schraechputte, 1624 QB 72, fo. 75; het smesackerken 329 R, z. sheeren straete, 1624 QB 72, fo. 58; ten ommekeere, 343 R z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 24; den smesacker, 461 R, z. en w. sheeren straete, 1624 QB 72, fo. 7; den perre by poorters gat z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 5; een bylstuck 595 R, z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 58 HERT <M6,M7>: ghen. den hert 494 R o. daude leede, 1650 QB 73, fo. 143; den hert 977 R w. het moermansdonck n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 99; - 238 R gen. den hert, o+n. de aude lee z. de heer van watyne, 1650 QB 73, fo. 73 vso; ettynghe tenden de ramstraete o. den hert, 1650 QB 73, fo. 73 vso; gen. den hert, in 2 stukken 988 R o.+n. d’ aude lee, 1650 QB 73, fo. 73; gen. den hert 9119 R daer de eecke op placht te staen, 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 46, fo. 56 HEUVEL: 100 R meersch ghen. de huevele, 1574 PC-II, fo. 2 vso HEUVELKEN: ghen. het huevelken 200 R, 1650 QB 73, fo. 15 HEYNTJENS AKKERKEN: heyntiens ackerken 258 R, 1624 QB 72, fo. 41 HOEKAKKER : 450 R zaylants den houcackere, 1574 PC-I, fo. 21 vso; den houcacker z. en w. de straete, 1624 QB 72, fo. 67 vso HOEKAKKER VAN MEESDONK : gen. den houcacker van meesdonghe, 756 R o. het straetien z. +w. de heer baron v Ex. in den ouden acker, 1650 QB 73, fo. 102 vso
108
HOEKSTRAAT : den meulenacker 539 R w. de houcstraete, 1624 QB 72, fo. 126; den weytinck 696 R w. de houcstraete, 1624 QB 72, fo. 114 HOEVEN: up de Hoefven, 1349-1360 WP, fo. 10 ro HOFDREEF <J6>: gen. den drieschacker, 472 R o. de hofdreve, 1650 QB 73, fo. 95; gen. de lange laps o. + n. dheere v Ex. z. dhofdreve, 1650 QB 73, fo. 92; ghen. den voorsten steert 948 R z. dhofdreve, 1650 QB 73, fo. 7 HOFSTEDE: ghen. d hofstede 385 R o. pieryenstraetien n. den driesch, 1650 QB 73, fo. 20; den driesackere 462 R n. den driesch w. de hofstede, 1650 QB 73, fo. 63 HOGE AKKER: 2 ghemeten zaylant, den hooghen ackere, 1574 PC-II, fo. 11 vso; gen. den hooghen ackere 1033 R, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 47 vso, fo. 56 HOGE AKKERBOS: den ooghen ackerbosch – R aan of nabij den nieuwen dam, 1624 QB 71, fo. 80 / fo. 82 vso HOGE BAUTSCHOOT: in den Hoghen Bousschoet, 1349-1360 WP, fo. 28 ro HOGE BOCHT: 3 ghemeten zaylants, den hoghen bocht, 1574 PC-II, fo. 18 HOGE ETTING/HOOGETTING: 2 bunder ettynghe, ghen. de hooch ettynghe, 1574 PC-II, fo. 35; ghen. dhooghe ettyn 460 R, 1650 QB 73, fo. 135; d hooge ettyn 274 R, 1624 QB 72, fo. 12 vso; d hooge ettynge 263 R, dhilft van 525 R, 1624 QB 72, fo. 16 HOGE LEEN: 2 bunder lants, ghen. thoghe leen, besaeyt met eeckelen, 1577 PC-II, fo. 1 vso HOGE MEERS : gen. den hul z. tvoorgaende stuck dat z. ook paalt a/d Durme w. en n. den hoogen meersch, 1650 QB 73, fo. 55 vso; den meulenmeersch 904 R o. den oogenmeersch, 1650 QB 73, fo. 4§, fo. 56 HOGE IJSPUT: in den hooghen nysputte, 106 R, 1624 QB 71, fo. 42 vso HONSAART <J8>: gen. den honsaert 400 R w. pieryen straetien, 1650 QB 73, fo. 102; ghen. den honsaert, 448 R w. pieryenstr. z. de de durme o. sinay, 1650 QB 73, fo. 14 HOOGBANSDONK: de hoochbansdoncq (187 R) later 461 R, 1650 QB 73, fo. 156 HOOG EN NEER LEEN: het hooch en ner leen o. het schaubrouck w. t smalbunder, 1650 QB 73, fo. 30 HOOIAKKER: 2 ghemeten zaylants, den hoy ackere, 1574 PC-II, fo. 15 vso; ghen. den hoyackere, 474 R n. de schuyfelstraete, 1650 QB 73, fo. 162 HOOIAKKERS: 800 R zaeylants, gen. de hoyackers, 1574 PC-I, fo. 10 vso
109
HOOIAKKERKEN : het hoeyackerken, 246 R int caeswinckel, 1624 QB 72, fo. 61 vso HOUW : in den Hau, 1349-1360 WP, fo. 10 ro; in den Hau, 1349-1360 WP, fo. 12 ro; den swarten acker 560 R s. den wagenwech van de hau, 1624 QB 72, fo. 132 vso; den swarten acker 458 R s. den wagenwech van de hau, 1624 QB 72, fo. 149; HOVEKENS: 800 R zaylants ghen. de hovekyns, 1574 PC-I, fo. 26 HUL : gen. den hul z. tvoorgaende stuck dat z. ook paalt a/d Durme w. en n. den hoogen meersch, 1650 QB 73, fo. 55 vso HULSTVOORT: meersch, gen. den hulstvoort, 996 R o. daude lee, n. oombeerghe, 1624 QB 71, fo. 34; meersch, d hulstvoort 996 R o. d aude lee, 1650 QB 73, fo. 189 vso; gen. de hulstvoorde tenden de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 73 vso IJSPUT <E8>: 450 R zaylants, den ysputte, 1574 PC-II, fo. 16 vso; den ysputte, 254 R, 1624 QB 72, fo. 80; den nysputte, 518 R, 1624 QB 72, fo. 46 JAN DE BLIECX AKKER: gen. Jan de bliecx acker, 367 R z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 55 JANS AKKER: 450 R zaylants ghen. Jans ackere, 1574 PC-I, fo. 35; den Jans ackere, 1624 QB 71, fo. 1; ghen. Jans ackere 410 R w. de bautschootstr., 1650 QB 73, fo. 140 JANSDAM : gen. de pote 630 R w. Jansdam, 1650 QB 73, fo. 48 JANS STREEP VAN DER HAGE: Jans strepe van der Haghe, 1349-1360 WP, fo. 18 vso JONKERS AKKER: Jonckersackere, 365 R o. de cruysen van Exaerde, 1624 QB 72, fo. 179 KAAI: een hofstede bij de caye 100 R z. de straete, 1650 QB 73, fo. 194 vso KAASWINKEL : den gaubeerch int caeswinckel w. het caeswinckel, 1624 QB 72, fo. 79; het hoeyackerken, 246 R int caeswinckel, 1624 QB 72, fo. 61 vso; den gaubeerch int caeswinckel w. het caeswinckel, 1624 QB 72, fo. 79 KAASWINKELSTRAATJE : den gaubeerch, w. tcaeswinckelstraetien n. sheerenstraete, 1624 QB 71, fo. 4; een bylstick 708 R z. t caeswinckelstraetien n. de kersschavergracht, 1624 QB 72, fo. 90; ghen. den gauberch 314 R n. kaesewinckelstraetken, 1650 QB 73, fo. 143 KALVERAKKER : 200 R ettynghen den calverackere, 1574 PC-I, fo. 7; 200 R ettynghe gen. de calverackre, 1574 PC-II, fo. 34 vso; 800 R zaylants, den calver ackere, 1574 PC-II, fo. 28; 300 R zaylants den calver ackere, 1574 PC-II, fo. 33; den calveracker, 450 R n. de straete, 1650 QB 73, fo. 2/3; den calveracker, 413 R n. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 151 vso; gen. den calveracker 456 R w. de cappeldreve,
110
1650 QB 73, fo. 90; den calveracker 350 R w. de dreve van cappelle z. de ramstr., 1650 QB 73, fo. 35 vso; KAPELDREEF : gen. den calveracker 456 R w. de cappeldreve, 1650 QB 73, fo. 90; meersch oft ryt an h. putte z. de capelledreve, 1650 QB 73, fo. 47 vso KASTEEL: ’t casteel met syne wallen, bogaert singhelen ende hof 264 R, 1650 QB 73, fo. 2 KASTEELKEN: het casteelken 105 R int koolaer, 1624 QB 72, fo. 59 KATTENSTAARTAKKER: gen. de cattesteertacker 398 R w. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 180 vso KEERSMAKERS: een hofstede, gen. de zonne, 100 R o. sheerenstraete z. den heerwech tot keersmakers, 1624 QB 72, fo. 67 (s)KEIZERSGRACHT <E5,E6>: up tKeysers Gracht, 1349-1360 WP, fo. 6 vso; up sKeysers gracht, 1349-1360 WP, fo. 13 vso; tenende van tsKeysers Gracht, 13491360 WP, fo. 23 ro; up tsKeysers Graet, 1349-1360 WP, fo. 32 vso; upt Keysers Graecht, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; gen. den keysersgracht, 285 of 385 R n. den keysersgracht, 1650 QB 73, fo. 172 KERKENBOS: 500 R zaylants ghen. den keercken bosch, 1574 PC-I, fo. 28 KERKWEG 1: an den Kerkwech, 1349-1360 WP, fo. 34 vso; an den Kercweech, 1349-1360 WP, fo. 35 ro KERKWEG 2: up den Kercwech, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; upt den Kercwech, 1349-1360 WP, fo. 33 vso; 200 R lants ghen. den keercwech, 1574 PC-II, fo. 7 vso; 500 R zaylant, den keercwech, 1574 PC-II, fo. 34 KERSSCHAVERGRACHT: den preeckeeren bosch – R nabij de kersschaver gracht, 1624 QB 71, fo. 9; een bylstick 708 R z. t caeswinckelstraetien n. de kersschavergracht, 1624 QB 72, fo. 90 KINDER MARIAPUT: den kinder mariaputte 534 R, 1624 QB 72, fo. 93; den kinder mariaputte 924 R, 1624 QB 72, fo. 105; de kinder mariaputte 565 R, 1624 QB 72, fo. 112; de kinder mariaputte 446 R, 1624 QB 72; de kinder mariaputte 426 R, 1624 QB 72, fo. 135 KLAAR GEWAD: vore ten Claren Ghewade, 1349-1360 WP, fo. 7 vso; ten Claren Ghewade, 1349-1360 WP, fo. 7 vso KLEINE BOCHT: 700 R zaylants, den cleenen bocht, 1574 PC-II, fo. 18 KLEINE DRIESAKKER: gen. den cleenen driesackere, 327 R n. de slome dreve, 1650 QB 73, fo. 206 vso
111
KLEINE HOFAKKER: lant, gen. den cleenen hofackere 2 gem. 36 R. in pachte van mynheere van Exaerde (naby ’t kasteel), 1574 PC-I, fo. 1 KLEINE HOUW: 200 R zaylants, den cleenen hau, 1574 PC-II, fo. 21 vso KLEINE MEESDONK: den cleenen meesdonc 370 R o. den grooten meesdonc w+n. den heere v. Ex, 1650 QB 73, fo. 80 vso KLEINE POORTAKKER <J7>: den grooten poortacker 1325 R n. den cleenen poortacker, daarmee begrepen de oostdreve, 1650 QB 73, fo. 44 vso; den cleenen poortacker 379 R o. de dreve w.+n. Jo r Chaerler daman, 1650 QB 73, fo. 18 KLEINE ROMBAUT: den cleenen Rombaut 589 R z. den erwech n. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 26 KLEINE VERMYE: de cleene vermye 208 R o. de weechstraete w. de groote vermye, 1650 QB 73, fo. 55; de groote vermye 660 R o. de cleene vermye w. de zuytleede, 1650 QB 73, fo. 55 KLEINE ZEVENHOEK: den cleenen zevenhouc, 150 R, 1650 QB 73, fo. 176 KLEIN STREEPAKKERKEN: kleyn strepackerken 154 R, 1650 QB 73, fo. 136 vso KLEIN WATERSCHOOTJE: gen. het cleen waterschootien – R z. de waterganc, 1650 QB 73, fo. 180 KLEIN ZWAANTJE: het cleen swaentien 196 R n. ’t voorgaande, 1650 QB 73, fo. 180, fo. 187 vso KLEEMAKKER: den cleemacker, 256 R n. doorslaerstraete, 1624 QB 72, fo. 90 vso KLOETE : 300 R zaylants, de cloete, 1574 PC-II, fo. 38 vso; 225 R zaylants, de cloete, 1574 PC-II, fo. 9; ghen. de cloete 214 R, 1650 QB 73, fo. 139 vso; ghen. de cloete, 214 R w. de baudtschootstraet, 1650 QB 73, fo. 130; KLOETJE <J8>: ghen. het cloetien 329 R o. pieryen straetien (pacht van Jo r Charles Damman), 1650 QB 73, fo. 14 KOGGENAAR : 450 R zaylants den coggenaere, 1574 PC-I, fo. 14 vso; in de coggheneere – R, s. de straete, 1624 QB 71, fo. 24; ghen. den coggheneere 208 R, 1650 QB 73, fo. 153 KOGGENDONK : te Cochendonc, 1349-1360 WP, fo. 7 ro; een stuck o. ’t voorgaende z. de coggedonck 146 R, 1624 QB 72, fo. 90; de 8e meersch inden coggedonck 268 R, 1624 QB 72, fo. 90; de 3e en 4e meersch inden coggedonck 142 R + 142 R, 1624 QB 72, fo. 87; de 14e meersch in de coggedonck 202 R, 1624 QB 72, fo. 88 sKONINGS AKKER(S) : neffens Conincs achker, 1349-1360 WP, fo. 27 vso; 5 ghemeten zaylants, sconyc ackers, 1574 PC-II, fo. 35; 300 R zaylants in sconyncx
112
ackere, 1574 PC-II, fo. 36 vso; 400 R zaylants, sconycx ackere, 1574 PC-II, fo. 45; 200 R zaylants sconyncx ackere, 1574 PC-II, fo. 32; 250 R zaylants sconyncx ackere, 1574 PC-II, fo. 33; 5 ghem. 100 R zaylants sconyncx ackere, 1574 PC-II, fo. 34; 300 R zaylants sconyncx ackers, 1574 PC-II, fo. 5 vso; Connicx acker 433R z. den waterganc, 1624 QB 72, fo. 57; gen. ’t conincxacker 377 R, 1650 QB 73, fo. 176 sKONINGS LAND: s conincx lant 387 R, 1624 QB 72, fo. 128 KOOI: d achterste ruyssche 200 R w. de coye, 1650 QB 73, fo. 2 vso KOOLAER : de voort, int koolaer, 844 R. n. ’t straetien, 1624 QB 71, fo. 24; het casteelken 105 R int koolaer, 1624 QB 72, fo. 59 KOOLAERPUT: den koolaerputte, - R (van ’t clooster van deynze), 1624 QB 72, fo. 69 vso KOOLAERSTRAATJE : het eetackercken 267 R z. t koolaerstraetien, 1624 QB 72, fo. 24 KOPPENEER: den coppeneere, 662 R, 1624 QB 72, fo. 70 KORTE VOORT: in den Corten Voert, 1349-1360 WP, fo. 8 vso; den Cortenvorde, 1349-1360 WP, fo. 22 ro; in den Corden Voert, 1349-1360 WP, fo. 23 vso KORTE WINKEL: gen. den coortenwinckel, 1200 R w.+n. d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 110 vso KORTVOORTBRUGGE: hofstede an de curtvoortbrugge o. de meulestraete n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 164 vso KOSTERSBOS : ettinghe, s costersbosch 574 R, 1624 QB 72, fo. 10 KOTEWINKEL: vore den Kotewinkel, 1349-1360 WP, fo. 6 ro KRIEKEL: gen. den krieckel 626 R, o+w de heere Ch. Damman, 1650 QB 73, fo. 47 KRIEKELAAR : gen. den krieckelaer 1369 R, 1650 QB 73, fo. 45 vso, fo. 46; gen. den kriekelaere 434 R, 1650 QB 73, fo. 29 KROMME AKKER : den crommenackere, 631 R, 1624 QB 72, fo. 39 KROMME BOS: den crommenbosch 772 R, 1624 QB 72, fo. 74; crommenbosch, 208 R, 1624 QB 72, fo. 82; den weghelacker oost den crommen bosch, 1624 QB 72, fo. 54; gen. den crommenbosch, 386 R in 772 R o. d hofstede, 1624 QB 72, fo. 5 vso KROMME DONK: ter Crommerdonc, 1349-1360 WP, fo. 9 vso KRONE: een hofstede, gen. de croone 187 R z. de straete, 1650 QB 73, fo. 107
113
KWAADKOOP : ghen. den quaetcoope, 553 R n. de Ramstraete, 1650 QB 73, fo. 189 vso; capbosch, gen. den quaetcoop 285 R ant oostende, 1650 QB 73, fo. 43; gen. den quaecoop 1105 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 26 vso KWAADSTUK: 400 R zaylants, ghen. het quaetstic, 1574 PC-II, fo. vso KWADE AKKER: den quaenacker 649 R, 1624 QB 72, fo. 132 KWADE LEDE: up de Quade Leede, 1349-1360 WP, fo. 11 ro LAAR: het laer 450 R in 2 delen, 1624 QB 72, fo. 52; het walleken, int laer, 451 R, 1624 QB 72, fo. 31; ghen. tlaer 924 R n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 144 LAARKEN : ghen. het laerken, 346 R, 1624 QB 72, fo. 38 vso LAMMERELSTBOS: 900 R den lammerhelst bosch, 1577 PC-II, fo. 1 vso; den lamerhelstbosch van de h. heere van Exaerde, 1624 QB 72, fo. 183; de lammerelstbosch 400 R o.+z. den heere baron, 1650 QB 73, fo. 2 LANG AKKERKEN: het lanc ackerken 276 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 42 LANGE AKKER : 200 R zaylants, den langhen ackere, 1574 PC-I, fo. 13; 200 R zaylant, den langhen ackere, 1574 PC-I, fo. 14 vso; 200 R zaylants, gen. den langhen ackere, 1574 PC-II, fo. 15 vso; den langhen acker 580 R n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 102; den langhen acker, 550 R z. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 94; ghen. het padtackerken 275 R tenden (of ten z.) aan de langhen acker / die w. a/d meulestraete komt, 1650 QB 73, fo. 156; ghen. den langhen ackere 500 R w. de meulestr., 1650 QB 73, fo. 156 LANGE BOS: twee stucken w. de weechstraete z. den langen bosch, 1650 QB 73, fo. 74; gen. den langen bosch 1088 R, pacht vd aelmoesserye Ste Baefs w. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 66 LANGE BRAAK: up de Langhe Brake, 1349-1360 WP, fo. 14 ro; up de Langhebrake, 1349-1360 WP, fo. 21 ro; gen. de lange braecke 1155 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 24; LANGE BROEKEN: ghen. de lange bruecken vii m 155 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 26 vso LANGE DORENDONK : den langhen doorendonck 322 R, n. t meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94 LANGE LAPS: gen. de lange laps o. + n. dheere v Ex. z. dhofdreve, 1650 QB 73, fo. 92 LANGE MAAT <E5,G7>: in de Langhemate, 1349-1360 WP, fo. 1 vso; up de Laghe Mate, 1349-1360 WP, fo. 5 vso; up de Langhemate, 1349-1360 WP, fo. 22 ro; de langhemaet 193 R, 1650 QB 73, fo. ?
114
LANGE SCHOOT: in den Langhescoet, 1349-1360 WP, fo. 1 vso; in den Langhe scoet, 1349-1360 WP, fo. 7 vso; in den Langhescoet, 1349-1360 WP, fo. 10 vso; in den Langhescoet, 1349-1360 WP, fo. 10 vso; in den Langhescoet, 1349-1360 WP, fo. 15 ro; in den Laghescoet, 1349-1360 WP, fo. 22 ro LANGE STRAAT: 300 R zaylants ghen. dlanghe strate, 1574 PC-I, fo. 20 vso LANKENS AKKER: lankensackere, 597 R., 1624 QB 71, fo. 50 LAPS <J6>: gen. de laps 444 R (pacht vd. heere v Ex.) n.+w. de heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 90 vso LEEN : dleen, 278 R z. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 74; het leen 508 R z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 26; het leen 517 R, z. ’t voorgaende van 508 R, 1624 QB 72, fo. 26; leen z. de waterganck o. de viverstraete met 5 roeden int dreefken, 1624 QB 72, fo. 35; het leen 478 R, 1650 QB 73, fo. 18 LEENTJE: gen. het leentien w. de weegstraete, 1650 QB 73, fo. 18 LEDE: ter Leeden, 1349-1360 WP, fo. 9 vso; over de Leede, 1349-1360 WP, fo. 11 ro; tusschen de Lede ende de strate, 1349-1360 WP, fo. 16 ro; up de Leede, 13491360 WP, fo. 24 vso; up de Leede, 1349-1360 WP, fo. 27 ro LEKEREET: het lekereet 731 R, 1624 QB 72, fo. 141; het lekereet 455 R, 1624 QB 72, fo. 147 vso LEMMENBOS: ghen. den lemmenbosch 435 R, in de weehaeghe, 1650 QB 73, fo. 145 LIJSSCHRIEK : ettynghe in den leysgrieck 355 R w. en n. den olentdam, 1624 QB 72, fo. 176 LOKERHOUTE: te Lokerhoute, 1349-1360 WP, fo. 25 ro MAARSTUK: 450 R zaylants, het maerstic, 1574 PC-II, fo. 15 vso MAERCX AKKER: maercx acker 811 R w. het meerschsticken straetien z. het helststick, 1624 QB 72, fo. 25; maercx acker 424 R z. den hemelschen schoot, 1624 QB 72, fo. 38; het helststick 315 R (n. maercxacker ?), 1624 QB 72, fo. 25 MAEYS KORTE ETTING: gen. maeys corten ettynghe, 800 R in 3 stukken pacht vd kercke v Ex., 1650 QB 73, fo. 97 MEERPUT: den meerputte – R, 1624 QB 71, fo. 38 MEERSSTUKKEN STRAATJE <E7>: maercx acker 811 R w. het meerschsticken straetien z. het helststick, 1624 QB 72, fo. 25 MEERSTUK <E6,E7>: 400 R zaylant, het meerstic, 1574 PC-I, fo. 14
115
sMEYERS DAMMEKEN : bij tsMeyers Dammekine, 1349-1360 WP, fo. 22 vso sMEYERS STRAAT: in tsMeyers strate, 1349-1360 WP, fo. 5 vso MIDSWEG: den Mids wech, 1349-1360 WP, fo. 31 ro MOENTJENS ERF: het moentiens eerfve 180 R, 1624 QB 71, fo. 1 MOERBEEKAKKER: 200 R zaylant, ghen. den moerbeec ackere, 1574 PC-II, fo. 25 MOERBEEKDAM: een hofstede, gen. de swaene pacht vd. heer v Ex., 100 R o. den moerbeckdam w. de vaert, 1650 QB 73, fo. 116 MOERMANSDONK <M6>: den hert 977 R w. het moermansdonck n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 99; meersch ost rye 310 R o. moermansdonc n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 15 MOLENAKKER : 450 R zaylants, den molen ackere, 1574 PC-II, fo. 13; den meulenacker 539 R w. de houcstraete, 1624 QB 72, fo. 126; ghen. den meulenacker 451 R, 1650 QB 73, fo. 142; den meulenacker 325 R z. de vaert, 1650 QB 73, fo. 120; MOLENAKKERKEN: gen. het meulenackerken 191 R o. de meulestraete z. den meulenberg, 1650 QB 73, fo. 186 MOLENBERG <J8>: gen. het meulenackerken 191 R o. de meulestraete z. den meulenberg, 1650 QB 73, fo. 186; gen. den muelenberch, 305 R pacht v Jo r Ch. Damman o. + n. + z. de zelve heere 1650 QB 73, fo. 49; den meulenbeerch 585 R o. pieryen straete (pacht van Jo r Chaerles dammas), 1650 QB 73, fo. 9 MOLENMEERS: den muelemeersch 680 R z. de duerme, 1650 QB 73, fo. 69; den meulenmeersch 904 R o. den oogenmeersch, 1650 QB 73, fo. 46, fo. 56 MOLENSTRAAT : zyn actie in het heyken 200 R z. de meulestraete (het wordt gepacht van maere ongena, balliu), 1650 QB 73, fo. 187 vso; d heykens 1/3 deel van 858 R z. de muelestr., 1650 QB 73, fo. 202; gen. het meulenackerken 191 R o. de meulestraete z. den meulenberg, 1650 QB 73, fo. 186; hofstede an de curt?voortbrugge o. de meulestraete n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 164 vso; de vurste/verste bonst 237 R w. de meulestraete, 1650 QB 73, fo. 162; ghen. het padtackerken 275 R tenden (of ten z.) aan de langhen acker / die w. a/d meulestraete komt, 1650 QB 73, fo. 156; ghen. den langhen ackere 500 R w. de meulestr., 1650 QB 73, fo. 156; ghen. den voorsten scherpschoodt, 772 R n. meulestr., 1650 QB 73, fo. 151; den bueracker 664 R o. de meulestraete, 1650 QB 73, fo. 148 vso MOLENSTRAATJE : sridders acker, 427 R w. + n. tmeulenstraetien, 1624 QB 71, fo. 30; den noeswech 376 R w. + n. meulenstraetien z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 180; t swaelenacker 399 R z. tmeulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 173; den brantsacker 821 R z.meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94; t voorste dorendoncxken, 346 R n. t meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94; den langhen doorendonck 322 R, n. t
116
meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94; an calaendieweeh of wech 416 R w. het straetien z. het meulestr., 1624 QB 72, fo. 50; Bransackere, 720 R z. meulenstraetien, 1650 QB 73, fo. 189 vso; noch in de heykens 278 R z. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 202; het voorste heyken, 200 R z. het meulestr., 1650 QB 73, fo. 202 vso; gen. den dief 527 R n. tmuelestraetien, 1650 QB 73, fo. 203; gen. de cattesteertacker 398 R w. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 180 vso; den doorendonc 245 R o. + z. ’t meulenstraetien n. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 177; gen. den dief 404 R n. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 169; ghen. het heyken 231 R s. tmeulenstraetken, 1650 QB 73, fo. 155; land, ter gaverbrugghe, o. t meulestraetken s. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 155; zijn actie int heyken 200 R z. het meulestraetien, 1650 QB 73, fo. 119; MOLENWEGAKKER: den muelenwech acker w. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 112 sMOOIEN(S) <J6,J7,K6>: 350 R zaylants ghen. tsmoyen, 1574 PC-II, fo. 3; 300 R zaylants ghen. smoyen, 1574 PC-II, fo. 4; gen. t smoeyen 1200R in 8 stukken pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 115; gen. t smoeyes 1200 R (de helft van 8 gemete) in 8 stucxkens pacht vd heere baron v Ex. n. het haeswinckelstraetien, 1650 QB 73, fo. 17 MOORTEL : up den Mortere, 1349-1360 WP, fo. 9 ro; den moortele, 405 R n. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 26; den moortele, 630 R n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 173 MOORTELMEERS : den moortelmeersch, 419 R, 1624 QB 72, fo. 69 vso MOORTELS : meersch, de moortels, 300 R, 1574 PC-II, fo. 8 MOORTELKEN : het moortelken 127 R, 1624 QB 72, fo. 154 MOORTERKEN: bij den Moerterkenne, 1349-1360 WP, fo. 20 vso MOTE: het steenhof ofte mote, 1650 QB 73, fo. 47 NEERBANSDONK: den nerbansdoncq 525 R, 1650 QB 73, fo. 156 NEERMOORTELKEN: het neermoortelken 116 R, 1624 QB 72, fo. 160 NEDER DORENDONK: up de Neder Dorendonc, 1349-1360 WP, fo. 33 vso NEVENAKKER: gen. thuen mandens ackere 318 R z. den nevenacker, 1650 QB 73, fo.100; den neven acker 370 R n. thuenmandens ackere, 1650 QB 73, fo. 100 NEVENMEERS: een ryt, o. den nevenmeersch 200 R, 1650 QB 73, fo. 46 NIEUWE DAM : den ooghen ackerbosch – R aan of nabij den nieuwen dam, 1624 QB 71, fo. 80 / fo. 82 vso; het aerdeken 192 R, o. den nieuwen dam, 1624 QB 72, fo. 128 vso
117
NOESWEG: den noeswech 376 R w. + n. meulenstraetien z. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 180; gen. den noeswech, 900 R w. de schaepmaert, 1650 QB 73, fo. vso OLLENDDAM: vore den Ollentdam, 1349-1360 WP, fo. 11 vso; an den Olletdam, 1349-1360 WP, fo. 27 vso; vore den Ollendam, 1349-1360 WP, fo. 30 ro; ettyn gen. theylincschen, 228 R. n. den olentdam, 1624 QB 71, fo. 9; ettynghe in den leysgrieck 355 R w. en n. den olentdam, 1624 QB 72, fo. 176; scalcken ettynghe, 539 R n. den olentdam, 1624 QB 72, fo. 174 OLLENDE: int Ollene, 1349-1360 WP, fo. 4 ro; int Ollende, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; int Ollende, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; int Ollende, 1349-1360 WP, fo. 33 ro OLLENDGRACHT : up dOllentgracht, 1349-1360 WP, fo. 8 ro; upt Ollentgracht, 1349-1360 WP, fo.; up dOllen Gracht, 1349-1360 WP, fo. 14 vso; gen. den bosch 480 R n. d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 2/5 vso; ghen. den haesschoot ettyn 390 R noort d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 151 vso; gen. den coortenwinckel, 1200 R w.+n. d olentgracht, 1650 QB 73, fo. 110 vso; meersch ghen. den braemsriet 1495 R s. dolent gracht o. thof van den here baron, 1650 QB 73, fo. 2 vso OMMEKEER: ten ommekeere, 343 R z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 24; ten ommekeere aende zeveneecxkens o. + n. de straete 276 R, 1624 QB 72, fo. 35; den ommekeer 514 R, 1624 QB 72, fo. 41 ONGESCHEPEN STUK: het ongeschepen stick 8278 R, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56 OOFTDONK: vore Oeftdonc, 1349-1360 WP, fo. 13 vso OOLAERSTRAATJE: een hofstedeken aen tpoorters gat oost t oolaerstraetien, 1624 QB 72, fo. 12 OOSTAKKER: den oostackere 512 R, 1624 QB 72, fo. 135 vso OOSTDREEF: den grooten poortacker 1325 R n. den cleenen poortacker, daarmee begrepen de oostdreve, 1650 QB 73, fo. 44 vso OOSTGAVER: in den Oestgaver, 1349-1360 WP, fo. 13 vso OOSTEINDE : aen haechbosch int oostende, 1624 QB 72, fo. 58 vso; capbosch, gen. den quaetcoop 285 R ant oostende, 1650 QB 73, fo 43 OOSTMEERS: in den Oestmersch, 1349-1360 WP, fo. 28 ro; 4 ghemeten ettynghen den oost meersch, 1574 PC-I, fo. 22 vso OOSTMOLEN : 200 R lants de warande by den oostmolen, 1577 PC-II, fo. 1 vso OUDENAKKER: gen. den houcacker van meesdonghe, 756 R o. het straetien z. +w. de heer baron v Ex. in den ouden acker, 1650 QB 73, fo. 102 vso
118
OUDE LEDE / LEE: meersch, gen. den hulstvoort, 996 R o. daude lee, n. oombeerghe, 1624 QB 71, fo. 34; een stuck o. ’t voorgaende z. de coggedonck n. daude lee o. de durme, 1624 QB 72, fo. 87; ghen. den hert 494 R o. daude leede, 1650 QB 73, fo. 143; den 2e noortmeersch 5 gemeten 294 R n. doude leede pacht vd. baron v. Ex., 1650 QB 73, fo. 123 vso; meersch, d hulstvoort 996 R (in 2 delen) o. d aude lee, 1650 QB 73, fo. 189 vso; den hert 977 R w. het moermansdonck n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 99; - 238 R gen. den hert, o+n. de aude lee z. de heer van watyne, 1650 QB 73, fo. 73 vso; gen. den hert, in 2 stukken 988 R o.+n. d’ aude lee, 1650 QB 73, fo. 73; stuck in de blockenen n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 53 vso; meersch ost rye 310 R o. moermansdonc n. daude lee, 1650 QB 73, fo. 15 OUDE VELD : an dOude Velt, 1349-1360 WP, fo. 34 vso; 200 R zaylant, daude velt, 1574 PC-II, fo. 33 OUDEVELDSTRAAT: de warande 407 R o. daude veltstraete, 1624 QB 72, fo. 174 OUDVELDAKKER: den autveltackere 472 R, 1624 QB 72, fo. 176 OUDVELDSTRAATJE: gen. het warandeken 280 R o. het autveltstraetien, 1650 QB 73, fo. 2/8; de warande o. het audt veltstr(aetken) w. ’t warandeken vd. heere v. Ex., 1650 QB 73, fo. 148 vso OVENBUUR: ghen. de vier gemete, 1056 achten den hovenbuer, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56 OVERLOOP: in den Overloep, 1349-1360 WP, fo. 9 vso PADAKKER : den padtacker 526 R n. den driesch, 1650 QB 73, fo. 22 PADAKKERKEN: ghen. het padtackerken 275 R tenden (of ten z.) aan de langhen acker die w. a/d meulestraete komt, 1650 QB 73, fo. 156 PALMEER: gen. den palmeer 488 R o. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 92 vso PERRE: den perre by poorters gat z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 5 PERREKEN: ghen. het perreken, 336 R, 1624 QB 72, fo. 38; ghen. het perreken 236 R z. het voorgaende van 336 R, 1624 QB 72, fo. 38 PIER COSTERSAKKER: pier costersacker 594 R z. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 139 PIERIJENSTRAAT <J7>: den meulenbeerch 585 R o. pieryen straete (pacht van Jo r Chaerles dammas), 1650 QB 73, fo. 9; ghen. den honsaert, 448 R w. pieryenstr. z. de de durme o. sinay (pacht v Jo r damman), 1650 QB 73, fo. 14 PIERIJENSTRAATJE <J7>: gen. den honsaert 400 R w. pieryen straetien, 1650 QB 73, fo. 102; in den grooten acker 1780 R w. pieryen straetken, 1650 QB 73, fo. 53 vso; den oogts acker 402 R o. het straetien van pieryen, 1650 QB 73, fo. 52; het tarwesticxken, 487 R w. pieryenstraetken, 1650 QB 73, fo. 45, fo. 46; den achtersten
119
reismakker, 761 R w. het tarwestick paalt w. aen pieryenstraetken (zie ook fo. 45), 1650 QB 73, fo. 45, fo. 46, fo. 56; ghen. d hofstede 385 R o. pieryenstraetien n. den driesch, 1650 QB 73, fo. 20; gen. het stoppelackerken 275 R o. pieryenstraetien (pacht v Jo r damman), 1650 QB 73, fo. 20; ghen. den honsaert, 448 R w. pieryenstr. z. de de durme o. sinay (pacht v Jo r damman), 1650 QB 73, fo. 14; ghen. het cloetien 329 R o. pieryen straetien (pacht van Jo r Charles Damman), 1650 QB 73, fo. 14; ghen den wegelacker o. pieryenstraetien (pacht van Jo r Charles damman), 1650 QB 73, fo. 14 PIETER MELIS HILLEPUT: 250 R ettynghen, ghen. pieter melis hilleput, 1574 PCII, fo. 28 PLATTE AKKER : den platten acker, 624 R, 1624 QB 72, fo. 180 POEL: vore den Poel, 1349-1360 WP, fo. 14 ro POLDER <J8,J9>: gen. weynaerts meersch 8m 175 R o. den polder z. den braemsgrieck pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 102 vso POORTAKKER: den poortacker 468 R w. de mote o.+z. de heer van wattyne, 1650 QB 73, fo. 47 POORTERS GAT <E9>: t poorters gat 55 R of 1/6 deel, 1624 QB 72, fo. 13; een hofstedeken aen tpoorters gat oost t oolaerstraetien, 1624 QB 72, fo. 12; den perre by poorters gat z. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 5 POOT : ettynge, in den boterhouc (400 R) w. de pote, 1650 QB 73, fo. 70; ettynghe, gen. de pote 400 R, 1650 QB 73, fo. 53; gen. de pote 630 R w. Jansdam, 1650 QB 73, fo. 48 PORTAALKEN : het poortaelken 221 R z. de straete, 1650 QB 73, fo. 96 PRAETJES ETTING: t praetiens ettynghe, 302 R n. den dam, 1624 QB 72, fo. 180 PRIESTERAGE:gen. de schaepmarct, 957 R w. de priesteragie pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 119 PREEKHERENBOS: den preeckeeren bosch – R nabij de kersschaver gracht, 1624 QB 71, fo. 9 PUT <E4>: up den Putte, 1349-1360 WP, fo. 27 vso PUTAKKER: den duyfkensacker, 498 R z. den putacker, 1624 QB 71, fo. 24 vso; den putackere, 426 R, 1624 QB 72, fo. 162; den putacker 376 R, 1624 QB 72, fo. 14 PUTAKKERKEN: het putackerken 253 R, 1624 QB 72, fo. 24; ghen. het putackerken 175 R, 1650 QB 73, fo. 6 RAES MOORTER: vore Raes Moertere, 1349-1360 WP, fo. 3 vso; bij Raes Mortere, 1349-1360 WP, fo. 8 vso
120
RAKE : in de Rake, 1349-1360 WP, fo. 3 vso; in de Rake, 1349-1360 WP, fo. 8 vso; in de Rake, 1349-1360 WP, fo. 35 ro; vore de Rake, 1349-1360 WP, fo. 35 vso; ghen. de Rake, 1574 PC-II, fo. 19; 450 R zaylants ghen. de rake, 1574 PC-II, fo. 16 vso; de rake, 559 R z. den waterganc, 1624 QB 72, fo. 62; de rake 1025 R, 1624 QB 72, fo. 75 vso RAMSLAND: het Ramslant 584 R, 1624 QB 72, fo. 91 RAMSTRAAT : in Rams strate, 1349-1360 WP, fo. 11 ro; 2 ghem. ghen. de Ramstrate, 1577 PC-II, fo. 1 vso; de smalbundere (2 stucken) 562 R o. dheere v. Exaerde n. de ramstraete w. (gronden van) baudeloo, 1624 QB 71, fo. 93 vso; slachbosch in den haegbosch n. de Ramstraete, 1624 QB 71, fo. 89, fo. 20 vso; ghen. den quaetcoope, 553 R n. de Ramstraete, 1650 QB 73, fo. 189 vso; de ham 475 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 89; gen. den haechbosch n. de Ramstr., 1650 QB 73, fo. 110 vso; ettynghe tenden de ramstraete o. den hert, 1650 QB 73, fo. 73 vso; gen. de hulstvoorde tenden de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 73 vso; gen. den Rumstman(s?) 579 R o. den haegbosch n. de ramstraet, 1650 QB 73, fo. 63; den vorsten ham 480 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 53; het lanc ackerken 276 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 42; den doorenbosch 620 R tenden de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 42; gen. den ham 786 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 38; den calveracker 350 R w. de dreve van cappelle z. de ramstr., 1650 QB 73, fo. 35 vso; gen. den spaenjaert w. den haechbosch n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 34; gen. den quaecoop 1105 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 26 vso; ghen. de lange bruecken vii m 155 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 26 vso; gen. de lange braecke 1155 R z. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 24; ghen. het voorste scrivers anneken 210 R n. de ramstraete z. het achterste scrivers haneken, 1650 QB 73, fo. 10 RECHTSTRAAT : het zeskens kerckhof z. de rechtstraete, 1624 QB 72, fo. 78; ghen. christiaens hofstede, 276 R z. de rechtstr., 1624 QB 72, fo. 19; gen. het seepken 292 R paalt zuid a/h hofland v/e hofstede die z. aan de Rechtstraat komt, 1650 QB 73, fo. 191; den voorsten torre (?) z. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 178; gen. den torre z. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 178 vso; den calveracker, 413 R n. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 151 vso RIJNSCHAERT: 200 R meersch den Rynescaert, 1574 PC-I, fo. 27 vso RIJT: de Ryt zuyt de durme metten aerdeken tot an den dyck, 1650 QB 73, fo. 56 ROOSAKKER : den roosacker, 472 R, 1650 QB 73, fo. 44 vso ROOSMEERS: den roosmeersch, 826 R, 1650 QB 73, fo. 45, fo. 56 ROOSMOORTEL : den Roosmoortele 630 R o. en n. den waterganc, 1624 QB 71, fo. 9; den roosmoortele 480 R, 1624 QB 72, fo. 127 RUBBENS AKKER: Rubbens ackere 535 R o. de bautschootstraete, 1650 QB 73, fo. 2/3
121
RUYSAKKER: 2 ghemeten zaylants, ghen. den Ruysackere, 1574 PC-II, fo. 39 vso; den Ruysacker 496 R, 1624 QB 72, fo. 100; gen. den Ruysackere 851 R (vroeger 1114 R) o. het heilich put straetien, 1624 QB 72, fo. 2; gen. den Ruysackere ofte brantersbosch 1161 R o. het straetien ofte Ruyssche, 1624 QB 72, fo. 2 RUMSTMAN(S): gen. den Rumstman(s?) 579 R o. den haegbosch n. de ramstraet, 1650 QB 73, fo. 63 RUISE: in de Russche, 1349-1360 WP, fo. 15 vso; gen. den Ruysackere ofte brantersbosch 1161 R o. het straetien ofte Ruyssche, 1624 QB 72, fo. 2; meersch ghen. de ruyssche, 504 R n. den cheyngracht, 1650 QB 73, fo. 130 vso SAALGIEBOS <E5>: den saelgiebosch 388 R, 1624 QB 72, fo. 172 SCHAAPMARKT: gen. de schaepmarct, 957 R w. de priesteragie pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 119; gen. den noeswech, 900 R w. de schaepmaert, 1650 QB 73, fo. vso SCHALKENAKKERKEN: 400 R zaylants schalken ackerkyn, 1574 PC-I, fo. 22 vso SCHALKENETTING: scalcken ettynghe, 539 R n. den olentdam, 1624 QB 72, fo. 174 SCHAPERSAKKER: scapersacker, 212 R z. de straete o. t sleutelken, 1624 QB 72, fo. 67 vso SCHAPPUT: schapputte, 434 R ettynghe, 1624 QB 72, fo. 133 SCHEERENSAKKER: 700 R zaylants tscheerensackere, 1574 PC-I, fo. 26 SCHERPSCHOOT <E6>: in den Sceerpscoet, 1349-1360 WP, fo. 6 vso; in den Scerpschoot, 1349-1360 WP, fo. 29 ro SCHERPSCHOOTJE : het scherpschotien, 154 R, 1650 QB 73, fo. 175; ghen. het scherpschotien, 249 R, 1650 QB 73, fo. 151 vso SCHIJNGRACHT: den 1e noortmeersch 669 R n. den scheyngracht, 1650 QB 73, fo. 2/5 vso; meersch ghen. de ruyssche, 504 R n. den cheyngracht, 1650 QB 73, fo. 130 vso SCHIPGRACHT: gen. de schipgracht, 291 R o. den dam, 1650 QB 73, fo. 165 SCHOELE: een hofstede o. de bautschootstraete n. de schoele ofte gulden van h. cruysen van Ex., 1650 QB 73, fo. 120 SCHOENMAEKERSAKKER <J8>: ’t boonackerken o. het straetken van auden acker n. de schoemaekers ackere, 1650 QB 73, fo. 4 vso; ghen. de schoemaekers ackere o. het straetken van auden acker z.+w.+n. de heer v. Exaerde, 1650 QB 73, fo. 4 vso
122
SCHORREVELD: up Scorvelt, 1349-1360 WP, fo. 11 ro; upt Scorvelt, 1349-1360 WP, fo. 14 ro; up Scoerre velt, 1349-1360 WP, fo. 21 ro SCHOUTHEREN BUNDER : 400 R zaylants schautheeren buyndere, 1574 PC-II, fo. 10 vso SCHOUWBROEK : het hooch en ner leen o. het schaubrouck w. t smalbunder, 1650 QB 73, fo. 30 SCHRAGE : de schraeghe, 463 R, 1624 QB 72, fo. 78; de schraeghe 421 R, 1624 QB 72, fo. 48; de schraeghe 540 R (in 2 delen) n. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 48; de schraeghe 548 R n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 52 SCHRAGEPUT: bij den Scragheputte, 1349-1360 WP, fo. 32 ro; 300 R zaylants den schraechputte, 1574 PC-II, fo. 16 vso; 300 R zaylant ghen. den schraechputte, 1574 PC-II, fo. 20; 500 R zaylant ghen. den schraechputte, 1574 PC-II, fo. 21 vso; den schraechputte, 427 R n. sheerenstraete, 1624 QB 72, fo. 62; hofstede aen den schraechputte, 1624 QB 72, fo. 75 SCHUIFELSTRAAT : den boonaert, 280 R, o. de schuyfelstraete, 1624 QB 72, fo. 22 vso; ghen. den hoyackere, 474 R n. de schuyfelstraete, 1650 QB 73, fo. 162; den duyfkens ackere, 210 R n. de schuyfelstraete, 1650 QB 73, fo. 142 vso SCHUT: lant ghen. het schut 280 R pacht vd. heere van exaerde, 1574 PC-I, fo. 1 SCHUYTERS AKKER: in schuyters acker 417 R (later 900 R), 1624 QB 72, fo. 29 SINT-KATELIJNEBOS : gen. de hammen in 2 stucken 1279 R o. de kercke en Ste Catelyne bosch z. de durme, 1650 QB 73, fo. 97 SINT-GILLISDRIES : den spendebosch, 1050 R, paalt aan dheere v Exaerde naby Ste Gillisdriesch, 1624 QB 71, fo. 34; gen. St. Gillis driesch, 7265 R pacht vd heer v Ex. w. de weechstraete n. daelmoeserije van Ste Baefs, 1650 QB 73, fo. 93; gen. Ste Gillis driesch 795 R w. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 24 SLEEHAGE: meersch in de sleehaeghe bij de steenen brugghe, 1624 QB 71, fo. 22 vso SLEUTELKEN: 400 R zaylants, het sluetelkyn, 1574 PC-I, fo 18; 300 R zaylants, ghen. het sluetelkyn, 1574 PC-I, fo. 31 vso; 225 R. slackbosch, gen. sluetelkyn, 1574 PC-II, fo. 40 vso; het sleutelken, 538 R, 1624 QB 71, fo. 40; scapersacker, 212 R z. de straete o. t sleutelken, 1624 QB 72, fo. 67 vso SLOMME DREEF: gen. den cleenen driesackere, 327 R n. de slome dreve, 1650 QB 73, fo. 206 vso; gen. den grooten lamerelst ackere 868 R z. de slomme dreve, 1650 QB 73, fo. 82 SLOMME AKKER: 300 R zaylants, den slommen ackere, 1574 PC-II, fo. 24 vso; ghen. den slommen acker 424 R, 1650 QB 73, fo. 133; den slomen ackere, 580 R, 1624 QB 72, fo. 129; den slomen ackere, 488 R, 1624 QB 72, fo. 135
123
SLUIS: een bylstick aende sluys 568 R o. den dyck z. den waterganc, 1624 QB 71, fo. 40 SMALBUNDER / SMALLE BUNDER: ten ende van den Smaellen Buunre in den Ham, 1349-1360 WP, fo. 31 vso; de smalbundere (2 stucken) 562 R o. dheere v. Exaerde n. de ramstraete w. (gronden van) baudeloo, 1624 QB 71, fo. 93 vso; het hooch en ner leen o. het schaubrouck w. t smalbunder, 1650 QB 73, fo. 30 SMALLE DONK(EN) : in de Smale Donghen, 1349-1360 WP, fo. 2 ro; in de Smale Donch, 1349-1360 WP, fo. 4 vso; in Smaledonghen, 1349-1360 WP, fo. 8 ro SMESAKKER : den smesacker, 461 R, z. en w. sheeren straete, 1624 QB 72, fo. 7 SMESAKKERKEN: het smesackerken 329 R, z. sheeren straete, 1624 QB 72, fo. 58 SMETS PUT: 300 R zaylants, tsmets putte, 1574 PC-II, fo. 32 SOMERS AKKER: bachten tSomers achker, 1349-1360 WP, fo. 1 ro SPAANDONK : 1 ghemet saylants ghen. de spaendonc, 1574 PC-I, fo. 34; de spaendonck, 175 R., z. en w. dacknam, 1624 QB 71, fo. 37; ghen. den spaendoncq 258 R, 1650 QB 73, fo. 141; den spaendonc 594 R, 1650 QB 73, fo. 166 SPAANDONKSKEN: het spaendoncscken, 248 R in de weehaghe, 1624 QB 72, fo. 166; ghen. het spaendoncxken, 161 R, 1650 QB 73, fo. 131 SPANJAARD: gen. den spaenjaert w. den haechbosch n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 34 SPENDEBOS: den spendebosch, 1050 R, paalt aan dheere v Exaerde naby Ste Gillisdriesch, 1624 QB 71, fo. 34; den spendebosch, 436 R, 1624 QB 72, fo. 44 sRIDDERS AKKER: sridders acker, 427 R w. + n. tmeulenstraetien, 1624 QB 71, fo. 30 STAART : ettynghe, ghen. den steert, 2,5 ghemeten pacht vd heer v Ex., 1574 PC-I, fo. 3 vso STAAKAARD: in den Stackart, 1349-1360 WP, fo. 29 vso; gen. den staeckaert (417 R?) w. de voort van Jansdam, 1650 QB 73, fo. 41 STEENHOF: het steenhof ofte mote, 1650 QB 73, fo. 47 STOBBEL: ghen. den stobbel, 628 R o. den waterganck, 1650 QB 73, fo. 156 vso STOBBELEERS : 900 R zaylants, de stobbeleers, 1574 PC-II, fo. 10
124
STOPPELAKKERKEN <J7>: gen. het stoppelackerken 275 R o. pieryenstraetien (pacht v Jo r damman), 1650 QB 73, fo. 20 STRAATJE VAN OUDENAKKER <J7,J8>: ’t boonackerken o. het straetken van auden acker n. de schoemaekers ackere, 1650 QB 73, fo. 4 vso; ghen. de schoemaekers ackere o. het straetken van auden acker z.+w.+n. de heer v. Exaerde, 1650 QB 73, fo. 4 vso STRAATJE VAN MOERMANSDONK: een ryt oft maeymeersch, w. t straetien van moermansdonck, 1650 QB 73, fo. 77 STREEKAKKERKEN: gen. het streecackerken, 227 R o. den wagewech n. de straete, 1650 QB 73, fo. 47 vso STREEPAKKER : 400 R zaylants ghen. den streepackere, 1574 PC-I, fo. 9 vso; gen. den strepackere, 186 R, 1650 QB 73, fo. 129 STROPERSAKKER: stroppersacker, 473 R, 1624 QB 72, fo. 73 vso STROPERKEN: het strooperken 551 R z. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 50 SWENSAKKER: swensacker, 590 R, 1624 QB 72, fo. 167 TARWESTUK <J8>: gen. het tarwestick 360 R z. het hoflant van een hofstede die z. a/d straete paelt, 1650 QB 73, fo. 206; den achtersten driesacker, 761 R w. het tarwestick paalt w. aen pieryenstraetken, 1650 QB 73, fo. 45, fo. 46, fo. 56 TARWESTUKSKEN: het tarwesticxken, 487 R w. pieryenstraetken, 1650 QB 73, fo. 45, fo. 46 THUEN MANDENS AKKER: gen. thuen mandens ackere 318 R z. den nevenacker, 1650 QB 73, fo.100; den neven acker 370 R n. thuenmandens ackere, 1650 QB 73, fo. 100 TORRE : 300 R ettynghe, de torre, 1574 PC-II, fo. 33; 200 R slachbosch gen. de torre, 1574 PC-II, fo. 11 vso; gen. den torre z. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 178 vso TRIOMFANT: gen. den tryonfant 275 R, 1650 QB 73, fo. 99 TUSSENSTE DORENDONK : den tusschensten doorendonck 371 R, 1624 QB 72, fo. 94 TUSSENSTE DRIESAKKER <J8>: den tusschensten driesackere w. den achtersten driesackere, 1650 QB 73, fo. 46 TUSSENSTE KRIEKERIJ: de tusschenste krickerie 305 R., 1624 QB 71, fo. 26 TUSSENSTE STAART: den tusschensten stert 444 R o. het aeswinckel straetien (pacht vd heer v Ex.), 1650 QB 73, fo. 89
125
TWEEDE DRIEBUNDER: den 2e drybunder 1062 R w. de viergemete o. den drybunder (vorig stuck), 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 56 TWEEDE NOORDMEERS <J5>: den 2e noortmeersch 5 gemeten 294 R n. doude leede pacht vd. baron v. Ex., 1650 QB 73, fo. 123 vso TWEE GEMETEN : in de Tuee ghemete, 1349-1360 WP, fo. 33 ro UITHAGE <M7>: gen. d’ uithaege 5235 R o. daude leede, 1650 QB 73, fo. 69 VELD: upt tFelt, 1349-1360 WP, fo. 11 ro VELDEKEN : ’t veldeken, 1574 PC-I, fo. 14 vso; t veldeken, 1574 PC-I, fo. 14; ’t veldeken, 1574 PC-I, fo. 14; t veldekyn, 1574 PC-I, fo. 14 vso; t veldeken, 1574 PC-I, fo. 14 vso; tveldeken, 1574 PC-I, fo. 14 vso VEEREEKEN: ter Veereeken, 1349-1360 WP, fo. 24 vso VERIMMENAKKER <J6>: in Verimmen achker, 1349-1360 WP, fo. 19 ro VERMYE : ghen. de vermye 875 R, 1650 QB 73, fo. 6 vso VERNAASTENAKKER: 800 R zaylants vernaesten ackere, 1574 PC-II, fo. 25 vso ; den vernaesten acker 284 R n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 153 VERRIJSVELD: upt Veerisvelt, 1349-1360 WP, fo. 13 vso; up Veeijs velt, 13491360 WP, fo. 20 vso; upt Verrijs Velt, 1349-1360 WP, fo. 34 vso VIER GEMETE(N) <E7,K8>: den 2e drybunder 1062 R w. de viergemete o. den drybunder (vorig stuck), 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 56; ghen. de vier gemete, 1056 achten den hovenbuer, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56; de viergemeten 891 R n. den waterganc, 1624 QB 72, fo. 85; de vier gemeten, in den gavere, 1624 QB 72, fo. 17; in de vier gemeten 600 R n. de waterganck, 1624 QB 72, fo. 38 VIJFBUNDER : ghen. den vyf bundere 934 R, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56 VIJF GEMETEN: gen. de vijf gemeten 5 gemeten 127 R in de bunders pacht vd heer v Ex. w. de weynaers meersch, 1650 QB 73, fo. 119; gen. de vyf gemete vijf gemeten 127 R w. den weynaerts meersch, 1650 QB 73, fo. 57 vso VIJVERSTRAAT : leen z. de waterganck o. de viverstraete met 5 roeden int dreefken, 1624 QB 72, fo. 35; in den grooten acker, aen de viverstraete, 875 R, 1624 QB 72, fo. 18; een bylstick, 212 R o. de viverstraete, 1624 QB 72, fo. 15; den blockacker 186 R o. de viverstraete, 1650 QB 73, fo. 156 vso VOGELAKKERS : 450 R. zaylants, de vogelakkers, 1574 PC-II, fo. 40 VOLDERKEN: 300 R zaylants gen. het volderkyn, 1574 PC-I, fo. 14 vso
126
VOORSTE BONST: de vurste bonst 237 R w. de meulestraete, 1650 QB 73, fo. 162 VOORSTE DORENDONKSKEN: t voorste dorendoncxken, 346 R n. t meulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 94 VOORSTE HAM: den vorsten ham 480 R n. de ramstraete, 1650 QB 73, fo. 53 VOORSTE HEIKEN: het voorste heyken, 200 R z. het meulestr., 1650 QB 73, fo. 202 vso VOORSTE KRIEKERIJ: de voorste krickerie 357 R z. den eerweg, n. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 26 VOORSTE LEEN: het voorste leen met den tuslach, 318 R, 1624 QB 71, fo. 41 vso VOORSTE SCHERPSCHOOT: ghen. den voorsten scherpschoodt, 772 R n. meulestr., 1650 QB 73, fo. 151 VOORSTE SCHRIJVERS HANNEKEN: ghen. het voorste scrivers anneken 210 R n. de ramstraete z. het achterste scrivers haneken, 1650 QB 73, fo. 10 vso; ghen. het achterste scrivers haneken 312 R n. het voorste scrivers haneken, 1650 QB 73, fo. 10 vso VOORSTE SLANGENDONK: gen. de voorste slangendonck 534 R z. de ramstraete n. ’t volgende, 1650 QB 73, fo. 96 VOORSTE SMEETSAKKER: den voorsten smeetsacker 520 R w. den achtersten smeetsacker, 1624 QB 72, fo. 20; den achtersten smeetsacker 221 R, o. den voorsten smeetsacker, 1624 QB 72, fo. 20 VOORSTE STAART: ghen. den voorsten steert 948 R z. dhofdreve, 1650 QB 73, fo. 7 VOORSTE TORRE: den voorsten torre z. de rechtstraete, 1650 QB 73, fo. 178 VOORSTE WINKELKEN: t voorste winckelken 455 R, 1650 QB 73, fo. 4 VOORSTE ZWANE: de voorste swaene, 126 R z. de straete, 1624 QB 72, fo. 25; de voorste swaene – R n. de straete (meulestrate?), 1650 QB 73, fo. 180 VOORT: 400 R zaylants den voort, 1574 PC-I, fo. 14 vso; 500 R zaylants gen. den voort, 1574 PC-II, fo. 17 vso ; de voort, int koolaer, 844 R. n. ’t straetien, 1624 QB 71, fo. 24 VOORDEKEN: het voordeken 224 R, 1624 QB 72, fo. 66 VOSHOLE: up de Voshole, 1349-1360 WP, fo. 1 ro; up de Voshole, 1349-1360 WP, fo. 21 vso; up de Voshole, 1349-1360 WP, fo. 28 ro VOUTE: lant gen. de vaute 5 ghem. 102 R, 1574 PC-I, fo. 1
127
sWAELENAKKER: 200 R zaylant swalen ackere, 1574 PC-II, fo. 31; 400 R zaylant swalen ackere, 1574 PC-II, fo. 33; 2 ghemeten zaylant, swalen ackere, 1574 PC-II, fo. 33 vso; t swaelenacker 399 R z. tmeulenstraetien, 1624 QB 72, fo. 173 sWAELENAKKERKEN: t swaelenackerken 289 R, 1624 QB 72, fo. 174 sWAELENBOSSELKEN: t swaelenbosschelken, 100 R, 1624 QB 72, fo. 174 WALLEKEN : 300 R zaylant, het wallekyn, 1574 PC-II, fo. 32; 300 R zaeylant de wallekyn, 1574 PC-I, fo. 16 ; het walleken, int laer, 451 R, 1624 QB 72, fo. 31; gen. t walleken, 225 R in 450 R, 1624 QB 72, fo. 5 WALLEKENS : 300 R zaylant de wallekyns, 1574 PC-II, fo. 16 vso ; de wallekens, 640 R (in delen 2/3 en 1/3), 1624 QB 72, fo. 48 sWANAERS BOS: 300 R bosch ghen. swanaers bosch, 1574 PC-II, fo. 43 vso WARANDE: 200 R lants de warande by den oostmolen, 1577 PC-II, fo. 1 vso; de warande 407 R o. daude veltstraete, 1624 QB 72, fo. 174; de warande o. het audt veltstr(aetken) w. ’t warandeken vd. heere v. Ex., 1650 QB 73, fo. 148 vso WARANDESTUKSKEN: het warande sticxken, pacht van mijnheere v. Exaerde z. den eerwech, 1624 QB 71, fo. 25 WARANDEKEN: 200 R lants het warandeken bij der steenen cruyse, 1577 PC-II, fo. 2; gen. het warandeken 280 R o. het autveltstraetien, 1650 QB 73, fo. 2/8; de warande o. het audt veltstr(aetken) w. ’t warandeken vd. heere v. Ex., 1650 QB 73, fo. 148 vso WATERGANG <E6>: gen. den waterganc, 398 R z. den waterganc, 1650 QB 73, fo. 124 WATERSCHOOT <E8>: in den Waterscoet, 1349-1360 WP, fo. 2 ro; in den Waterscoet, 1349-1360 WP, fo. 7 ro; in den Waterscoet, 1349-1360 WP, fo. 14 vso; in de Wterscoet, 1349-1360 WP, fo. 22 vso; 150 R zaylants, den waterschoot, 1574 PC-II, fo. 18; 250 R meersch, de waterschoot, 1574 PC-II, fo. 8 ; den waterschoot, 812 R o. + n. den waterganck, 1624 QB 72, fo. 35 WEEGSTRAAT : gen. St. Gillis driesch, 7265 R pacht vd heer v Ex. w. de weechstraete n. daelmoeserije van Ste Baefs, 1650 QB 73, fo. 93; gen. den palmeer 488 R o. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 92 vso; twee stucken w. de weechstraete z. den langen bosch, 1650 QB 73, fo. 74; gen. den langen bosch 1088 R, pacht vd aelmoesserye Ste Baefs w. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 66; het haesepoitien 112 R o.+z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 59; gen. Jan de bliecx acker, 367 R z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 55; ghen. christiaens acker 564 R o. de weechstraete w. de vaert, 1650 QB 73, fo. 55; de cleene vermye 208 R o. de weechstraete w. de groote vermye, 1650 QB 73, fo. 55; gen. Ste Gillis driesch 795 R w. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 24; gen. het leentien w. de weegstraete, 1650 QB 73, fo. 18; gen. het haesepoitien 234 R w. de weechstraete z. daelmoesserie van Ste Baefs, 1650 QB 73, fo. 9 vso; ghen. t cuypersackere 562 R z. de weechstraete, 1650 QB 73, fo. 9
128
WEEHAGE : in de Wedaghe, 1349-1360 WP, fo. 5 ro; in de Wedaghe, 1349-1360 WP, fo. 5 vso; in de Wedaghe, 1349-1360 WP, fo. 12 ro; in Wedaghe, 1349-1360 WP, fo. 18 vso; het spaendoncscken, 248 R in de weehaghe, 1624 QB 72, fo. 166; gen. den clemens bosch, in de weehaeghe 435 R, 1624 QB 72, fo. 2 WEGELAKKER : den weghelacker, 788 R z. den waterganck, 1624 QB 71, fo. 16; den weghelacker oost den crommen bosch, 1624 QB 72, fo. 54; ghen den wegelacker o. pieryenstraetien (pacht van Jo r Charles damman), 1650 QB 73, fo. 14 WEGELAKKERKEN: het weghelackerken 272 R, 1624 QB 72, fo. 24 WETERVELD: up Wetervelt, 1349-1360 WP, fo. 15 vso; upt Wetervelt, 1349-1360 WP, fo. 15 vso WEYNAER(T)SMEERS: gen. de vijf gemeten 5 gemeten 127 R in de bunders pacht vd heer v Ex. w. de weynaers meersch, 1650 QB 73, fo. 119; gen. weynaerts meersch 8m 175 R o. den polder z. den braemsgrieck pacht vd heer v Ex., 1650 QB 73, fo. 102 vso; gen. de vyf gemete vijf gemeten 127 R w. den weynaerts meersch, 1650 QB 73, fo. 57 vso WINKEL: up den Winkel, 1349-1360 WP, fo. 5 ro; 2 ghem. ettynghe, ghen. de wynckele, 1574 PC-II, fo. 35 WINKELKEN <E7>: 400 R slackbosch gen. het wynckelkyn, 1574 PC-II, fo. 43 vso; 200 R zaylants dwynckelken, 1574 PC-II, fo. 15; 225 R zaylants, dwynckelken, 1574 PC-II, fo. 18; 200 R zaylants, het wynckelkyn, 1574 PC-II, fo. 12 ; het winckelken, 234 R, 1624 QB 72, fo. 31; lant, gen. het winckelken o. t leen meynaert de scheppere, 1650 QB 73, fo. 70 sWINTERS AKKERKEN: gen. ’t swinters ackerken 394 R w. de vaert o. de kercke, 1650 QB 73, fo. 97 sWINTERS AKKERS: 1 ghemet saeylants, ’s winters ackers, 1574 PC-I, fo. 8; 2 ghem. zaylants, swinters ackers, 1574 PC-II, fo. 30 WISSEL: meersch, de wissel 421 R in de zestich bunders, 1624 QB 72, fo. 85 WOESTIJN: gen. de wostyne ofte heiland 10277 R, som heye zom Bosch, 1650 QB 73, fo. 44 vso, fo. 46 WOLFSHOEK : in den Wolfs hoech, 1349-1360 WP, fo. 4 vso; in den Wolfshoech, 1349-1360 WP, fo. 5 ro WORTELAKKERKEN: gen. het wortelackerken 370 R n. aan een hofstede, 1650 QB 73, fo. 44, fo. 56 WOUTERS AKKER: in Wouters achker, 1349-1360 WP, fo. 32 vso WOUWEPUT: de wouweputte, -R, 1624 QB 71, fo. 24 vso
129
WYTINCK : den weytinck 696 R w. de houcstraete, 1624 QB 72, fo. 114 ZEEPKEN : het seepken z. de waterganc, 1624 QB 72, fo. 79; gen. het seepken 292 R paalt zuid a/h hofland v/e hofstede die z. aan de Rechtstraat komt, 1650 QB 73, fo. 191 ZEPE : in de Sepe, 1349-1360 WP, fo. 18 vso; 200 R zaylants de sepe, 1574 PC-I, fo. 22 vso; 300 R zaylandt, ghen. de sepe, 1574 PC-II, fo. 27; 200 R zaylants, ghen. de sepe, 1574 PC-II, fo. 27 vso; 275 R zaylants ghen. de sepe, 1574 PC-II, fo. 28; gen. de seepe 304 R, 1650 QB 73, fo. 181 vso ZESKENS KERKHOF: het zeskens kerckhof z. de rechtstraete, 1624 QB 72, fo. 78 ZESTIG BUNDERS: in de LX bunre, 1349-1360 WP, fo. 21 ro; meersch, de wissel 421 R in de zestich bunders, 1624 QB 72, fo. 85 ZEVEN EIKSKENS : ten ommekeere aende zeveneecxkens o. + n. de straete 276 R, 1624 QB 72, fo. 35 ZEVENHOEK : gen. den zevenhouck 631 R, 1650 QB 73, fo. 176 ZEVENTIG BUNDER: in de LXX bunre, 1349-1360 WP, fo. 20 vso ZIJPENLAND: 300 R zaylants het tzypen lant, 1574 PC-II, fo. 40 ZOETE AKKER <E6>: den zoeten ackere 472 R, 1624 QB 72, fo. 60; den soeten acker 479 R, 1624 QB 72, fo. 39 ZONNE: een hofstede, gen. de zonne, 100 R o. sheerenstraete z. den heerwech tot keersmakers 1624 QB 72, fo. 67 ZONHEUVEL: ghen. den zonhuevele 798 R, 1650 QB 73, fo. 23 ZUIDLEDE : de groote vermye 660 R o. de cleene vermye w. de zuytleede, 1650 QB 73, fo. 55 ZWANE: een hofstede, gen. de swaene pacht vd. heer v Ex., 100 R o. den moerbeckdam w. de vaert, 1650 QB 73, fo. 11 ZWARTE AKKER : 800 R zaylants, den swarten ackere, 1574 PC-I, fo. 18 vso; 400 R zaylants, up doorslaer den swarten ackere, 1574 PC-II, fo. 39 ; den swarten acker 560 R s. den wagenwech van de hau, 1624 QB 72, fo. 132 vso; den swarten acker 458 R s. den wagenwech van de hau, 1624 QB 72, fo. 149 ZWARTE PUT: en swerten putte – R, 1624 QB 72, fo. 123 vso
130
LEGENDE POPP-KAART EKSAARDE A5 1. Hoekakker A7 1. Duvenakker 2. Grote Rombaut
Moortel Diericput Dorendonk Moortel
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Goudberg Goudberg Kaaswinkel Kaaswinkel Hooiakkerken Goudberg Schraag Wolfshoek Zepe (3 perceeltjes) Goudberg (5 perceeltjes)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Wolfshoek Wolfshoek Laarken Breedschoot Breedschoot Breedschoot Breedschoot
C7
B4 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
6. 7. 8. 9.
Wytinck Molenakker Molenakker Molenakker Molenakker Molenakker Biesput
B5 1. Twee Gemeten
C8
B7 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kaaswinkel Kaaswinkel Kaaswinkel Kaaswinkel Kaaswinkel Wolfshoek D4
B8
1. Portaalken 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Galgenheikens Galgheide Goudberg Koggenaar Wolfshoek Wallekens Wallekens
D5 1. 2. 3. 4.
Houw Zwarte Akker Smaldonk(en) Smaldonk(en)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Moortel Moortelmeers Moortelken Moortel Moortelken Moortels Moortels Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk Dorendonk
D6 C5 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Houw Houw Houw Houw Houw Zeepken Houw
1. 2. 3. 4. 5.
Lange Akker Moortel Moortel Moortel Roosmoortel
C6
131
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
Dorendonk Tussenste Dorendonk Lange Dorendonk Lange Dorendonk Gaver Leen Dorendonk Dorendonk Zepe Moortel Brand sMeyers Dammeken
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Schraag Schraag Schraag Schraag Schraag Schraag Schraag Walleken Gehucht
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Lange Akker Bocht Bocht Bocht Bocht Bocht Bocht Smesakker Kromme Akker Koolaer Koolaer Smesakker
1. 2. 3. 4.
Gentdam 1 Gentdam 1 Gentdam 1 Rake
6. (s)Keizersgracht 7. (s)Keizersgracht E6
D7
(s)Keizersgracht Gaver Gaverbrugge Gaver Gaver Haagakker Scherpschoot Zoete Akker Zoete Akker Watergang Meerstuk Gaver Gaver Gaver Gaver
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Meerstuk Meerstuk Gaver Gaver Vier Gemete(n) Gaver Gaver Elststuk Gaver Winkelken Bruggestuk Bruggestuk Gaver Winkelken Gaver Gaver
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
IJsput Waterschoot Koolaer Koolaer Koolaer Koolaer Koolaer Koolaer
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Koolaer Poortersgat Koolaer Gentdam Gentdam Gentdam
E7
D8
D9
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
E8
E4 1. Braemsakker 2. Put E5
E9 1. 2. 3. 4. 5.
Saalgiebos Saalgiebos Lange Maat Gaver Gaver
132
7. 8. 9. 10. 11.
Poortersgat Poortersgat Gentdam Koolaer Koolaer
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kalverakker Oude Veld Bautschootput Bautschootput Bautschootput Bautschootput
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Lange Maat Lange Maat Lange Maat Kloete Bautschoot sKonings Akker(s) Streepakker sKonings Akker(s) Lange Akker Blote Blote Blote sKonings Akker(s) sKonings Akker(s) sKonings Akker(s) sKonings Akker(s) sKonings Akker(s) Blote Bautschootput
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Blote Blote Blote Kloete Blokakker Blote Begijnenakker Elst Elst Elst Elst Elst
F4 1. Grote Gracht
G7
F5 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Heiken Heiken Heiken Heikens Heikens Heikens Heiken Heiken Heiken
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Haagakker Heiken Heiken Heiken Dief Dief Dief Scherpschootje Wegelakker Wegelakker Zevenhoek Gaver Gaver Gaver
1. 2. 3. 4. 5.
Gaver Gaver Gaver Gaver Gaver
F6
G8
F7
H5 F8
1. Platte Akker 2. Bos
1. Vogelakkers G4
H6 1. Lijsschriek
G5
H8 1. Kostersbos 2. Torre
G6
1. Bautschootput
1. 2. 3. 4. 5.
Weehaag Spaandonk Weehaag Weehaag Spaandonk
133
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Spaandonk Elst Elst Elst Schoutheren Bunder Stobbeleers Stobbeleers Weehaag
J8 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
H9 1. Weehaag 2. Weehaag I7 1. Vermye 2. Hazeputje I8 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Sint-Gillisdries Sint-Gillisdries Sint-Gillisdries Elstbossen Hoekakker van Meesdonk Grote Meesdonk Grote Meesdonk
Schoenmaekersakker Boonakkerken Polder Polder Polder Elstbossen Tussenste Driesakker Molenberg Kloetje Elstbossen Elstbossen Grote Akker Wegelakker Honsaart Tarwestuk Elstbossen Elstbossen
J9 1. Polder 2. Polder 3. Polder K6 1. 2. 3. 4. 5.
I9 1. Hoge Meers 2. Hul
Staart sMooien(s) sMooien(s) sMooien(s) Poot
J5 1. Eerste Noordmeers 2. Tweede Noordmeers
K7 1. Vijfbunder 2. Boudewijn Dierick 3. Boudewijn Dierick
J6 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Laps Groot en Klein Noordeken Groot en Klein Noordeken sMooien(s) Verimmenakker sMooien(s)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
sMooien(s) sMooien(s) sMooien(s) sMooien(s) sMooien(s) sMooien(s) Grote Poortakker Kleine Poortakker Stoppelakkerken Stoppelakkerken
K8
J7
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Kriekelaar Kriekelaar Kriekelaar Kriekelaar Kriekelaar Vier Gemete(n) Roosakker Achterste Driesakker Heiland Driebunder Driebunder
1. 2. 3. 4. 5.
Boterhoek Boterhoek Boterhoek Boterhoek Boterhoek
L6
134
6. Poot
M8 1. Leen 2. Leen 3. Koggendonk
L7 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Boterhoek Boterhoek Dorenbos Groene Mortier Groene Mortier Kwaadkoop Kwaadkoop Kwaadkoop Ham Ham Ham Ham
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Heiland Blaarden Hul Blaarden Hul Hammen Haagbos Sint-Katelijnebos
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Hert Hert Hert Hert Hert Hert Hert Hert Hert Hert
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hert Hert Hert Hert Hert Uithaag
N8 1. Schouwbroek 2. Koggendonk
L8
M6
M7
135