Belgoprocess stress testrapport 2012
01
02
Inhoud
0. CONTEXT & ALGEMENE SAMENVATTING
09
0.1. DE STRESS TEST IN HET ALGEMEEN
10
0.2. OVER BELGOPROCESS
10
0.3. DE STRESS TEST VOOR BELGOPROCESS
11
0.4. ALGEMEEN BESLUIT
15
1. BASISGEGEVENS17 1.1. HOOFDKENMERKEN VAN DE VESTIGINGSPLAATS
18
1.2. SELECTIE VAN INSTALLATIES DIE OPGENOMEN WORDEN IN DE STRESS TESTS
18
1.3. HOOFDKENMERKEN VAN DE INSTALLATIES
19
1.3.1. Functionele beschrijving van de (geselecteerde) gebouwen
19
1.3.2. Principes van insluiting van radioactiviteit
26
1.4. TE VERZEKEREN VEILIGHEIDSFUNCTIES
27
1.4.1. Toepasselijkheid voor de sites van Belgoprocess
27
1.4.2. Aannames met betrekking tot statisch confinement
29
03
2. AARDBEVING33 2.1. ONTWERPBASIS34 2.1.1. Aardbeving waartegen de installaties bestand zijn
34
2.1.2. Voorzieningen ter bescherming tegen DBE
37
2.1.3. Conformiteit met de huidige vergunning
41
2.2. EVALUATIE VAN DE MARGES
42
2.2.1. Aardbeving buiten ontwerp
42
2.2.2. Gevolgen van aardbeving voor de confinementfuncties
43
2.2.3. Zwakke punten en cliff edge effecten
44
2.2.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen
45
2.2.5. Aardbeving buiten ontwerp gepaard gaande met overstroming buiten ontwerp
45
3. OVERSTROMING47 04
3.1. ONTWERPBASIS48 3.1.1. Overstroming waartegen de installaties bestand zijn
48
3.1.2. Voorzieningen ter bescherming tegen de Design Basis Flood
50
3.2. CONFORMITEIT MET DE HUIDIGE VERGUNNING
51
3.2.1. Het verzekeren van de vergunning
51
3.2.2. Organisatie mobiele uitrustingen
51
3.2.3. Mogelijke afwijkingen en lopende correctieve maatregelen
51
3.2.4. Acties vergunninghouder
51
3.3. 3.3. EVALUATIE VAN DE VEILIGHEIDSMARGES
52
3.3.1. Omstandigheden waaronder overstroming van de site zou kunnen optreden
52
3.3.2. Gevolgen van overstroming voor de veiligheidsfuncties
53
3.3.3. Zwakke punten en cliff edge effecten
53
3.3.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen
53
4. ANDERE EXTREME GEBEURTENISSEN 4.1. METEOROLOGISCHE OMSTANDIGHEDEN
55 56
4.1.1. Hevige regenval
56
4.1.2. Hevige wind
60
4.1.3. Tornado62 4.1.4. Bliksem64 4.1.5. Sneeuw65 4.1.6. Hagel67 4.2. BOSBRAND67 4.2.1. Inleiding67 4.2.2. Beschrijving van de in de ontwerpbasis in beschouwing genomen gebeurtenissen en de reden voor hun selectie
68
4.2.3. Zwakke punten en cliff edge effecten
71
4.2.4. Voorzieningen om de robuustheid van de site te verhogen
71
4.3. TERRORISTISCHE AANSLAG (VLIEGTUIGIMPACT)
71
4.4. SITE SPECIFIEKE IMPACT VEROORZAAKT DOOR TOXISCHE GASSEN
72
4.4.1. Ongevallen weerhouden als ontwerpbasis
72
4.4.2. Bestaande voorzieningen
74
4.5. IMPACT VAN EXPLOSIEVE GASSEN EN DRUKGOLVEN OP DE INSTALLATIES
75
4.5.1. Ongevallen weerhouden als ontwerpbasis
75
4.5.2. Bestaande voorzieningen
76
4.6. CYBERAANVALLEN76 4.6.1. Gebeurtenissen weerhouden als ontwerpbasis
76
4.6.2. Conclusies77
05
5. VERLIES VAN ELEKTRISCHE VOEDING EN VERLIES VAN ULTIEME KOUDEBRON 5.1. VERLIES VAN EXTERNE STROOMVOORZIENING
80
5.1.1. Ontwerp-voorzieningen die rekening houden met het verlies van externe stroomvoorziening
80
5.1.2. Autonomie van de on-site noodstroomvoorzieningen
83
5.1.3. Maatregelen die de autonomie van de on-site noodstroomvoorzieningen verlengen
83
5.1.4. Maatregelen die kunnen overwogen worden om de robuustheid van de plant te verhogen
83
5.2. VERLIES VAN EXTERNE STROOMVOORZIENING EN VERLIES VAN ON-SITE BACK-UP STROOMVOORZIENINGEN
06
79
84
5.2.1. Voorzieningen in het ontwerp
84
5.2.2. Batterijcapaciteit en duurtijd
84
5.2.3. Autonomie van de site voor ernstige schade of lozing
84
5.2.4. Voorziene (externe) acties om ernstige schade of lozing te voorkomen
85
5.2.5. Maatregelen die kunnen overwogen worden om de robuustheid van de plant te verhogen
85
5.3. VERLIES VAN EXTERNE STROOMVOORZIENING EN VERLIES VAN ALLE ON-SITE BACK-UP STROOMVOORZIENINGEN (VOLLEDIGE STATION BLACK-OUT)
86
5.4. VERLIES VAN DE PRIMAIRE ULTIEME KOUDEBRON
86
5.5. VERLIES VAN DE PRIMAIRE ULTIEME KOUDEBRON EN DE ALTERNATIEVE KOUDEBRON
86
5.6. VERLIES VAN DE PRIMAIRE ULTIEME KOUDEBRON, GECOMBINEERD MET EEN STATION BLACK-OUT
86
6. SEVERE ACCIDENT MANAGEMENT 6.1. ORGANISATIE OM EEN ONGEVAL EN ZIJN GEVOLGEN TE BEHEREN 6.1.1. Geplande organisatie 6.1.2. Mogelijke storingen met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van accidenten en hiermee geassocieerd management 6.2. VOOR NUCLEAIRE REACTOREN
89 90 90 106
111
7. BESLUIT EN ACTIEPLAN
113
7.1. BESLUIT114 7.2. ACTIEPLAN
8. VERKLARENDE WOORDENLIJST EN AFKORTINGEN
115
119
8.1. AFKORTINGEN120 8.2. VAKTERMINOLOGIE
121
07
08
Hoofdstuk 0
Context & algemene samenvatting
09
0.1. De stress test in het algemeen 0.1.1. Wat is een stress test? Een stress test, in de nucleaire context, is een testvorm die nagaat of de veiligheid voor de omwonenden toch nog gegarandeerd is wanneer de nucleaire installaties onder extreme calamiteiten (zoals zware aardbevingen en overstromingen, maar ook terroristische aanslagen) veel zwaardere belastingen ondergaan dan waarvoor ze zijn ontworpen. De focus van de stress test ligt op de evaluatie van de veiligheidsgaranties voor de omwonenden en de omgeving rond de betrokken nucleaire site. Het doel is om eventuele tekortkomingen, zowel van technische als van organisatorische aard, te detecteren en weg te werken.
0.1.2. Waarom een stress test? Na de zeebeving en tsunami van 11 maart 2011 bij de kerncentrale van Fukushima/Daichi (Japan) besloot de Europese Raad van 24 en 25 maart 2011 om de veiligheid en de stabiliteit van alle Europese kerncentrales onder de loep te nemen. België gaat echter verder dan de verplichtingen die vanuit Europa worden opgelegd. Toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken Annemie Turtelboom gaf namelijk de opdracht om niet alleen een stress test uit te voeren voor de kerncentrales, maar voor alle klasse 1 nucleaire inrichtingen in het land. Het huidige rapport bevat de resultaten voor Belgoprocess N.V. 10
0.1.3. Methodologie van de stress test Het spreekt voor zich dat de robuustheid van nucleaire installaties onder extreme belastingen, zoals aardbevingen, niet experimenteel kan worden gemeten. De stress test omvat dus geen praktische toets, maar is een technische doorlichting en analyse van ontwerpgegevens en de bestaande situatie. Ingenieurs en wetenschappers trekken op basis van berekeningen, materiaal- en stabiliteitsstudies, enz. de uiteindelijke conclusies omtrent de aanwezige veiligheidsmarges. Het finale rapport hieromtrent, dat u hierna vindt, wordt op zijn getrouwheid beoordeeld door het FANC, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
0.2. Over Belgoprocess 0.2.1. Wat doet Belgoprocess? Belgoprocess is een hoogtechnologisch milieubedrijf, met als hoofdtaak het technisch veilig beheren van radioactieve afvalstoffen in België. Dit omvat zowel het verwerken, het conditioneren als de tussentijdse opslag van deze materialen. Dit gebeurt in opdracht van NIRAS, de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen. In die hoedanigheid is NIRAS de grootste opdrachtgever van Belgoprocess. Belgoprocess is ook actief in de ontmanteling van uit dienst genomen nucleaire installaties en de sanering van gecontamineerde gebouwen en terreinen, zowel op de eigen sites als daarbuiten. Tot slot is Belgoprocess een kennisbedrijf dat voortdurend investeert in de ontwikkeling en valorisatie van nucleaire knowhow, zowel nationaal als internationaal.
0.2.2. Bedrijfsgegevens Belgoprocess heeft het statuut van een Naamloze Vennootschap en is een dochter-onderneming van NIRAS. Op de sites in Dessel en Mol zijn meer dan 300 mensen aan het werk. De bedrijfsomzet bedraagt jaarlijks tussen de 40 en 50 miljoen Euro. Het rangschikt zich hiermee onder de top 10 van de milieutechnologiebedrijven in België. Adres: Gravenstraat 73, 2480 Dessel Perscontact: Bart Thieren, 0478/20.14.17 Website: www.belgoprocess.be
0.3. De stress test voor Belgoprocess 0.3.1. Inleiding 0.3.1.1. De ligging De stress test moet nagaan of de installaties met de bestaande veiligheidsmaatregelen ook bij extreme (natuurlijke) gebeurtenissen voldoende garanties bieden voor de omwonenden en de omgeving. Een beschrijving van de ligging van Belgoprocess is daarom gewenst. Belgoprocess is gelegen op de grens van de gemeenten Dessel en Mol in de Antwerpse Zuiderkempen. Dessel telt ongeveer 9000 inwoners. In Mol wonen bijna 35000 mensen. De afstand tussen het bedrijf en de dorpskern van Dessel bedraagt ruwweg 1.5 kilometer. Het dichtstbijzijnde woongebied is Mol-Donk op 600 meter. Het centrum van Mol ligt op ruim 8 kilometer van de site. Het terrein van Belgoprocess is opgedeeld in 2 sites. Site 1 ligt ten noorden van het kanaal Bocholt-Herentals en grotendeels op het grondgebied van Dessel. Site 2 ligt ten zuiden van dit kanaal en integraal op het grondgebied van Mol. De sites zijn omgeven door een naaldbos en water (naast het kanaal Bocholt-Herentals, ook de Congovaart en een aantal grote zandputten).
0.3.1.2. Selectie van installaties die opgenomen werden in de stress tests Om de stress tests op een gerichte en efficiënte manier uit te voeren, werden alle installaties en gebouwen van Belgoprocess opgelijst die een bepaalde hoeveelheid radioactief materiaal bevatten. Vervolgens werd nagegaan bij welke installaties er potentieel voldoende radioactiviteit zou kunnen vrijkomen in de atmosfeer als er zich extreme rampen voordoen. Van zodra een persoon het risico loopt op een mogelijke stralingsimpact van 5 millisievert (mSv) of meer bij een ongeluk in een installatie, wordt deze installatie onderworpen aan de huidige stress test. Voor de duidelijkheid, Sievert is de eenheid voor de geabsorbeerde dosis ioniserende straling waaraan een persoon gedurende een bepaalde periode is blootgesteld en is een maat voor de eventueel schadelijke effecten op de mens. Het cijfer van 5 millisievert is een erg lage dosis. Ter vergelijking, wie in het ziekenhuis een CT-scan ondergaat, wordt blootgesteld aan 5 tot 10 millisievert. De natuurlijke achtergrondstraling in de Kempen bedraagt 2 tot 4 millisievert en in de Ardennen loopt die zelfs op tot meer dan 6 millisievert. In totaal werden er 16 installaties (12 op site 1 en 4 op site 2) geselecteerd voor het ondergaan van een stress test analyse. Het merendeel van deze installaties of gebouwen wordt gebruikt voor de tijdelijke opslag van nucleaire afvalstoffen. Er werd bestudeerd in welke mate deze installaties bestand zijn tegen zware aardbevingen, overstromingen, andere extreme meteorologische omstandigheden en zogenaamde man-made events zoals cyberaanvallen of terreuraanslagen.
11
0.3.1.3. De nucleaire afvalstoffen De afvalstoffen aanwezig bij Belgoprocess worden globaal in twee groepen opgedeeld: 1. Niet-geconditioneerde afvalstoffen (NGA), zoals die door de producenten worden aangeleverd en zich veelal in metalen recipiënten of bijzondere verpakkingen bevinden. NGA wordt enkel uit deze verpakking verwijderd in speciaal daarvoor uitgeruste lokalen, waarna het naar de verwerkingsinstallaties gaat. Een bijzondere categorie van NGA is ontmantelingsafval (bijvoorbeeld beton, wapeningsstaal, …), waarvoor steeds maximale recyclage wordt beoogd. 2. Geconditioneerd afval (GA), dat de niet-recupereerbare residu’s omvat die overblijven na allerhande verwerkingsprocessen (scheiding, verbranding, supercompactie, …) en die worden ingekapseld in een stabiele matrix, zodanig dat ze op een veilige manier kunnen worden vervoerd en opgeslagen. 0.3.1.4. Bestaande veiligheidsmaatregelen Algemeen wordt in een nucleair bedrijf op elk ogenblik gestreefd naar het beheersen van vier fundamentele veiligheidsfuncties; sommige daarvan zijn niet of weinig relevant voor Belgoprocess. Deze algemene veiligheidsfuncties zijn: 1. Reactiviteitscontrole: Reactiviteit is een begrip uit de fysica dat gebruikt wordt bij kernreactoren waar ongecontroleerde kritikaliteit steeds moet worden vermeden. Kritikaliteit is een toestand waarbij er juist voldoende neutronen zijn om een kernreactie te onderhouden. Op de site van Belgoprocess is geen reactor aanwezig. Bovendien wordt er bij de opslag van splijtbaar materiaal met zulke strenge limieten gewerkt, dat zelfs in abnormale of accidentele situaties kritikaliteit onmogelijk is. 2. Koeling: Ook de veiligheidsfunctie “koeling”, welke cruciaal is in nucleaire reactoren, is bij Belgoprocess enkel van belang voor de opslag van het hoogactieve verglaasde afval. Het andere aanwezige afval bezit te weinig activiteit om warmte te produceren en door verhitting de materiaalstructuur aan te tasten. 12
3. Insluiting radionucliden: Dit is wel van bijzonder belang voor Belgoprocess. Het zijn de radionucliden die de straling uitzenden en daarom worden ze ingesloten, zeg maar gevangen gehouden. Dit kan op twee manieren. -- Statisch ‘confinement’: Het afval wordt in een zodanige vorm gebracht dat de radionucliden niet meer kunnen ontsnappen, zoals in een gesloten metalen verpakking. -- Dynamisch confinement: De ruimte waarin het afval zich bevindt wordt in onderdruk gehouden ten opzichte van de omliggende ruimtes. Door de onderdruk kan eventuele radioactieve besmetting niet ontsnappen uit de ruimte naar buitenuit. 4. De veiligheidscultuur: Naast een technische is veiligheid ook een organisatorische aangelegenheid. Het nucleaire noodplan was meer dan 25 jaar geleden één van de eerste operationele documenten van Belgoprocess. Vandaag investeert Belgoprocess opnieuw in een omvangrijk strategisch veiligheidsprogramma (SVP) en in permanente opleidingen, coaching, personeelsuitbreiding, bevragingen op de werkvloer, … allemaal ten behoeve van de veiligheid.
0.3.2. Analyse mogelijke Bedreigingen en Resultaten 0.3.2.1. Aardbevingen 0.3.2.1.1. Omkadering Om de impact van een aardbeving op de site te bepalen, is het noodzakelijk om allereerst de intensiteit van de ontwerpaardbeving vast te leggen. Dit wordt in de vakterminologie de DBE, Design Basis Earthquake genoemd. Deze DBE op de site van Belgoprocess werd zowel bepaald volgens de zogenaamde deterministische als volgens de probabilistische methode. De deterministische methode zoekt naar de zwaarste aardbeving die zich ooit in de buurt
heeft voorgedaan en gaat er vervolgens van uit dat deze aardbeving zich met dezelfde intensiteit herhaalt. In het scenario volgens de probabilistische methode wordt er rekening gehouden met de waarschijnlijkheid van optreden en wordt een terugkeerperiode bepaald. Deze methode levert strengere criteria op. Om de aardbevingsbestendigheid van de installaties van Belgoprocess te evalueren, werd het ontwerp van de gebouwen en de installaties getoetst aan een aardbeving met terugkeerperiode van 1225 jaar. Bovendien werd er een buiten-ontwerp niveau van aardbeving vastgelegd met terugkeerperiode van 8575 jaar. Deze aardbeving wordt de Review Level Earthquake (RLE) genoemd. De kans dat dit niveau optreedt tijdens de levensduur van een installatie is quasi volledig onwaarschijnlijk en kan dus als de maximum denkbare aardbeving beschouwd worden voor deze streek. De laatste aardbeving in de omgeving dateert van 13 april 1992. Deze aardbeving van Roermond had een kracht van 5.8 op de schaal van Richter. Vertaald naar de MSK-schaal (meetschaal die de kracht van een aardbeving bepaalt aan de hand van de aangerichte schade) werd in de omgeving van de site de waarde V gemeten, wat staat voor ‘schade aan gebouwen en andere bouwwerken’. Bij Belgoprocess liep echter geen enkel gebouw schade op. De dichtst bijgelegen breuklijn is de Breuk van Rauw. Deze ligt op 8.5 km van de site. 0.3.2.1.2. Besluit Uit de stress test blijkt dat de installaties op Belgoprocess globaal goed bestand zijn tegen zowel de DBE als de RLE. Mogelijke gevolgen van een aardbeving zijn het instorten van de centrale schoorsteen, het omvallen van enkele wanden, het loskomen van panelen, het vallen van brokstukken op containers enz. De schade die dergelijke aardbeving zou aanrichten beperkt zich voornamelijk tot de buitenkant van de gebouwen en heeft meestal geen impact op de binnenste ruimtes waar het nucleair afval is opgeslagen. Zo blijkt ook de koeling van de opslagkokers voor de tussentijdse opslag van het verglaasd hoogactieve afval bestand tegen de beschouwde aardbevingen. Ook de confinementfuncties worden meestal niet aangetast. Enkele bijkomende studies zullen nog worden uitgevoerd.
0.3.2.2. Overstromingen 0.3.2.2.1. Omkadering Om de impact van een overstroming op de site te bepalen, is het noodzakelijk om allereerst de intensiteit van de mogelijke overstroming in te schatten. Naar analogie met de DBE heet dit de DBF, Design Basis Flood of referentieoverstroming. Hiervoor wordt beroep gedaan op studies van de overstromingsrisico’s in de omgeving. Belgoprocess ligt langs beide oevers van het kanaal Bocholt-Herentals waarvan het niveau geregeld wordt door sluizen. Omdat de stress test uitgaat van de meest extreme situaties zijn de veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen getoetst aan een situatie waarbij de sluizen het begeven en de dijken breken. Daarbij wordt bovendien uitgegaan van een ondergrond die volledig verzadigd is. Wat erg conservatief is omdat het gaat om een zanderige, poreuze ondergrond. Het hoogste niveau van de grondwatertafel dat op de site ooit werd gemeten is 25.3 m TAW. De dijk langs het kanaal (tussen de sluizen V en VI) heeft een hoogte van 25.7 m TAW. 0.3.2.2.2. Besluit Een overstroming van de installaties op Belgoprocess kan worden uitgesloten door de gunstige hoogteligging. Site 2 ligt van nature hoger en site 1, ten noorden van het kanaal, is opgehoogd gebied. Ook de toegang tot de site komt bij een overstroming niet in het gedrang. Bovendien bedraagt de te verwachten maximale grondwaterstand 24.7 m TAW. Dit is ruim beneden het laagste vloerpeil van de installaties op Belgoprocess. De site is opgehoogd tot 27 m TAW. Daar komt bij dat de frequentie van de overstroming kleiner is dan 10-7/jaar. Hierdoor dient Belgoprocess geen bijkomende maatregelen te treffen tegen dit fenomeen.
13
0.3.2.3. Meteorologische omstandigheden 0.3.2.3.1. Omkadering Zes natuurkundige fenomenen werden onderzocht: extreme regenval, extreme windsnelheden, tornado, bliksem, hevige sneeuwval en hagelbuien. Het studiewerk is gebeurd op basis van statistische meteorologische gegevens van het KMI en ging telkens uit van het slechtst denkbare scenario. 03.2.3.2. Besluit Regen: Uit simulaties blijkt dat het water na hevige regenval overal en altijd voldoende onder het maaiveld blijft en er dus geen wateroverlast ontstaat. Wel is er na hevige buien een potentieel instortingsgevaar voor de platte daken van sommige gebouwen, in de veronderstelling dat de regenwaterafvoeren verstopt zijn. Na een extreme stortbui kan er een waterlaag van 20 cm staan op het dak waardoor het mogelijk bezwijkt onder het gewicht. Er wordt actie ondernomen om afvoer van hemelwater steeds te garanderen. Wind: Het grootste gedeelte van het afval is verpakt in betonnen en metalen containers die meer dan voldoende weerstand bieden tegen hevige rukwinden. In het ergste geval kan de wind een elektriciteitspanne veroorzaken, maar een noodnet is voorzien. Tornado: Bescherming tegen tornado’s maakt geen deel uit van de ontwerpbasis van de gebouwen op de site van Belgoprocess wegens de zeldzaamheid van het fenomeen. Als een tornado over de site zou razen, is er uitsluitend schade aan de buitenkant van de gebouwen. Het gaat om losgerukte dakbedekking, stukgeslagen ramen en weggewaaide gevelpanelen. Er is hierbij echter geen impact op de nucleaire veiligheid voor de omgeving. Bliksem: De schoorstenen op de sites fungeren als bliksemafleiders voor de sites. Tevens zijn op de meeste gebouwen 14
bliksemafleiders voorzien. Analyses tonen dan ook aan dat er aan de installaties geen aanpassingen zijn vereist tegen blikseminslagen. Een bijkomende studie zal nog worden uitgevoerd voor site 2. Sneeuw: Onderzoek toont aan dat zelfs een extreme sneeuwbelasting nooit zal leiden tot het instorten van de daken en dus ook geen radiologische impact kan hebben op de omgeving. Hagel: Hagel kan onmogelijk de verpakking van het afval aantasten en dus ook geen vrijgave van radioactieve besmetting veroorzaken.
0.3.2.4. Verlies van Elektrische voeding Zoals hiervoor besproken gaat een aardbeving, overstroming of hevige wind mogelijk gepaard met een elektriciteitspanne. Dankzij een noodnet met zes dieselgroepen en een ononderbroken net met batterijback-up is het bedrijf goed uitgerust om zulke gebeurtenissen op te vangen. Belgoprocess heeft zijn systemen ook opgedeeld in veiligheidskritische en nietveiligheidskritische gebruikers. De niet-veiligheidskritische gebruikers zijn enkel aangesloten op het normaalnet en kunnen niet overschakelen op het noodnet. Enkel de veiligheidskritische gebruikers zijn aangesloten op dit noodnet en/ of het ononderbroken net. Bij een defect blijven de actieve systemen voor de insluiting van radioactieve materialen dus in werking. Bij het verlies van ook de back-up stroomvoorziening sluiten de ventilatiekanalen automatisch af zodat de radioactieve materialen ingesloten blijven. Het uitvallen van het elektriciteitsnet kan dus nooit leiden tot een significante radioactieve vrijzetting naar de omgeving.
0.3.2.5. Severe accident Management Uiteraard beschikt Belgoprocess over een regelmatig geüpdated intern noodplan voor wanneer er zich calamiteiten voordoen. De rampen zijn onderverdeeld in drie categorieën. Fase 1 behandelt conventionele ongevallen zoals brand. Fase 2 wordt uitgeroepen wanneer er ongecontroleerd een besmetting vrijkomt binnen een gebouw. Op het moment dat de radioactieve besmetting buiten het gebouw treedt, wordt Fase 3 van het noodplan afgekondigd. Voor elk van deze crisissituaties geldt er een taakverdeling volgens een strikt hiërarchische structuur. De crisisstaf met aan het hoofd de Algemeen Directeur, bijgestaan door het Diensthoofd Fysische Controle, draagt de verantwoordelijkheid over de uitvoering van het noodplan en het treffen van passende maatregelen op de site. Belgoprocess beschikt over een eigen verpleegdienst en meetlaboratoria welke aangevuld kunnen worden met deze van het SCK, onder andere om besmette personen te behandelen. De efficiëntie van de noodplanorganisatie wordt overigens regelmatig getest. Op geregelde tijdstippen worden ook oefeningen en opleidingen ingepland om de paraatheid van het personeel op peil te houden. Jaarlijks wordt er ook een evacuatieoefening georganiseerd voor het voltallige personeel. Bij een ramp geniet Belgoprocess ondersteuning van het Crisiscentrum (CGCCR), de lokale politiekorpsen, de brandweer van Mol en Geel en kan het gebruik maken van de accommodaties van buurbedrijf SCK•CEN.
0.3.2.6. Man-made events Naast de dreiging van natuurrampen, moet het bedrijf ook voorbereid zijn op menselijke dreigingen zoals terreuraanslagen of cyberaanvallen. Dit onderdeel van de stress test werd met de grootste ernst bestudeerd maar wordt, om begrijpelijke redenen, geklasseerd als confidentiële informatie. Belangrijk om weten is dat Belgoprocess ook op deze dreigingen is voorbereid en dat, waar nodig, bijkomende maatregelen zullen worden getroffen.
0.4. Algemeen besluit De stress test is een waardevolle studie gebleken voor Belgoprocess. De voornaamste algemene conclusie is dat het bedrijf al met al weinig natuurlijke extremen moet vrezen. De gebouwen en installaties zijn zodanig gebouwd dat ze in grote mate voldoende bestand zijn tegen de extreme omstandigheden onderzocht in deze studie of alleszins de veiligheid voor de omgeving niet in het gedrang brengen. De gunstige hoge ligging beschermt beide bedrijfssites tegen overstromingen en ook een krachtige aardbeving of extreme weersomstandigheden (wind, neerslag, hagel, sneeuw,…) zetten de veiligheid van de omwonenden niet op het spel. Specifieke technische problemen zullen verder worden bekeken en, waar nodig, geremedieerd. Oudere, minder goede gebouwen zullen verder worden ontruimd en ontmanteld volgens een vastgelegde strategie en bijzondere afvalloten worden prioritair behandeld. Het aanwezige noodplan is goed onderbouwd. Desondanks werd een actieplan opgesteld om de noodplanwerking verder te optimaliseren bij de in dit rapport behandelde extreme gebeurtenissen.
15
16
Hoofdstuk 1
Basisgegevens 17
1.1. Hoofdkenmerken van de vestigingsplaats Het bedrijf Belgoprocess is gelegen op het grondgebied van de gemeenten Mol en Dessel, met administratieve zetel in Dessel, en legt zich toe op de verwerking, conditionering en opslag van radioactieve afvalstoffen en de ontmanteling van nucleaire installaties. Dessel is een landelijke gemeente in de Antwerpse Zuiderkempen met iets meer dan 9000 inwoners. Het centrum van Dessel ligt op ongeveer 1.5 km ten noordoosten van de terreingrens van Belgoprocess. De randen van de woongebieden van Retie en Mol liggen respectievelijk op 3.5 km ten noorden en 1 km ten zuiden (Mol-Achterbos) van de terreingrens. Het gehucht Mol-Donk ligt op zo’n 600 m ten oosten. Het terrein van Belgoprocess grenst aan dat van het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN) en is opgedeeld in twee sites. Site 1 ligt ten noorden van het kanaal Bocholt-Herentals. Op dit terrein was tussen 1966 en 1974 de voormalige Eurochemic opwerkingsfabriek gevestigd. Vandaag is de ontmanteling van deze fabriek bijna afgerond. Site 2 situeert zich ten zuiden van dit kanaal en behoorde vroeger toe aan het SCK•CEN. Het radioactief afval dat hier is opgeslagen, is dan ook grotendeels afkomstig van onderzoek. Site 2 voorziet in de toekomst weliswaar een ruimtelijke afbakening ten opzichte van site 1 voor de verwerking en tijdelijke opslag van radiumhoudend afval.
1.2. Selectie van installaties die opgenomen worden in de stress tests 18 De stress tests moeten nagaan of de veiligheid voor de omwonenden is gegarandeerd wanneer de nucleaire installaties onder extreme omstandigheden zwaardere belastingen ondergaan dan waarvoor ze ontworpen zijn. Om een impact te hebben op de bevolking moet een potentiële ramp op de sites van Belgoprocess gepaard gaan met de atmosferische verspreiding van grote hoeveelheden radioactief materiaal. Opdat de stress testanalyses op een gerichte manier kunnen gebeuren, is het nuttig om per gebouw na te gaan welke installaties op de sites van Belgoprocess een hoeveelheid radioactief materiaal bevatten die bij extreme gebeurtenissen tot een significante vrijstelling naar de omgeving kunnen leiden. Om deze selectie te maken, werden telkens twee verschillende types van gebeurtenissen geëvalueerd op een extreem conservatieve wijze: • Een ongeval dat een gebouw in zijn geheel aantast (zoals een aardbeving), met een grondlozing tot gevolg. • Een ongeval waarbij een radioactieve pluim hoog in de lucht kan terechtkomen (zoals een hevige brand, eventueel na een vliegtuiginslag). Bij het eerste type ongeval wordt aangenomen dat maximaal 1/1000ste van de aanwezige radioactiviteit in het gebouw vrijkomt in de lucht als inadembare aërosolen. Bij het tweede type ongeval wordt aangenomen dat maximaal 1/10de van de aanwezige radioactiviteit vrijkomt als inadembare aërosolen. Het verschil tussen beide types van gebeurtenissen ligt in de graad van verspreiding. Na een grondlozing is het vrijgestelde (inadembare) gedeelte van het aanwezige radioactieve materiaal veel kleiner, maar de verspreiding is eerder lokaal (en dus meer geconcentreerd). Bij de lozing hoog in de lucht komt er meer radioactiviteit vrij in de omgeving, maar die wordt ruimtelijk veel meer verspreid (en dus verdund). Van zodra één van deze twee soorten gebeurtenis kan leiden tot een maximale dosis van 5 mSv of meer buiten de site wordt het gebouw beschouwd in de stress tests. In Tabel 1 wordt, als resultaat van deze analyse, de selectie van gebouwen voor de stress tests gegeven. Opmerking: in dit rapport wordt steeds verwezen naar deze selectie van installaties wanneer er in algemene termen als de “installaties”, “gebouwen” of “sites” van Belgoprocess wordt geschreven.
GEBOUWEN SITE 1
GEBOUWEN SITE 2
103X
270E
108X
270G
110Z
270M
123Y
280X
124X 127X 129X 131X 136X 151X 155X 156X Tabel 1 – Overzicht van geselecteerde gebouwen voor de stress tests.
1.3. Hoofdkenmerken van de installaties 1.3.1. Functionele beschrijving van de (geselecteerde) gebouwen 1.3.1.1. 103X – opslag langlevend laagactief afval Gebouw 103X voorziet in de receptie en tussentijdse opslag van het niet geconditioneerd langlevend laagactief afval in afwachting van conditionering van dit afval. De conditionering gebeurt voornamelijk in de PAMELA-installatie (gebouw 131X). Het afval is opgeslagen in 220-liter colli en kleine recipiënten (bijvoorbeeld 30-liter dozen). De colli worden tot 4 hoog gestapeld. Kleine verpakkingen, bijvoorbeeld 30-liter dozen, worden in rekken geplaatst. Door de hoeveelheid splijtbaar materiaal per verpakking Figuur 1 - Zicht op het gebouw 103X.
te beperken, is elk risico op kritikaliteit uitgesloten.
19
1.3.1.2. 108X – behandeling afvalwaters en condensaten Gebouw 108X kan in twee delen worden verdeeld, waarbij het ene als koude en het andere als warme vleugel wordt beschouwd. De koude vleugel is uit baksteen opgetrokken en het warme afvalwatergedeelte uit beton. Dit gebouw bevat de installaties voor de opvang en verwerking van laag- en middelactief vloeibaar afval dat ofwel afkomstig is van de diverse installaties op het terrein, ofwel afgeleverd wordt door externe producenten. De verdamper, de enige verwerkingsinstallatie in het gebouw, wordt slechts zeer beperkt gebruikt. Het gebouw Figuur 2 - Zicht op het gebouw 108X met duidelijk onderscheid tussen de warme vleugel (beton; bevat onder andere de NCP-cel) en de koude vleugel (baksteen).
kan dus als een tijdelijke opslagplaats voor laag- en middelactief vloeibaar afval worden beschouwd. Het vloeibaar afval dat ontstaat op Belgoprocess
wordt overwegend via ondergrondse leidingen verpompt naar gebouw 108X. Vloeibaar afval kan ook worden aangevoerd in flessen of in transportcontainers. Laagactief vloeibaar afval (condensaat, koude en lauwe afvalwaters) wordt verzameld in opslagkuipen. Koude en lauwe waters worden na neutralisatie en bemonstering ondergronds verstuurd naar de afvalwaterbehandelingseenheden op site 2. De condensaten worden via de koude afvalwaterleiding eveneens naar site 2 gestuurd. Middelactief vloeibaar afval wordt opgevangen in tanks en ingedampt in de NCP-verdamper (Nuclear Chemical Plant ltd). Het destillaat van deze concentratiestap wordt als lauw afvalwater naar site 2 afgevoerd. 20
1.3.1.3. 110Z – opslag niet-geconditioneerd afval Dit gebouw staat in voor het veilig stockeren van niet-geconditioneerd radioactief afval in afwachting van verdere verwerking. De afvalstoffen in gebouw 110Z zijn onder meer afkomstig van de MOXbrandstoffabriek van Belgonucleaire. Daarnaast wordt ook het afval van ontsmetting en ontmanteling van nucleaire installaties (met inbegrip van Belgoprocessinstallaties) en van instellingen voor nucleair onderzoek hier opgeslagen. Verder zijn er nog laboratoria aanwezig waar Figuur 3 - Zicht op het gebouw 110Z.
stalen geanalyseerd worden; deze zijn slechts licht radioactief. In een ander gedeelte van het gebouw
bevindt zich de A3X-installatie. Deze aaneenschakeling van handschoenkasten was bedoeld om laagactief langlevend afval (A3X afval) te scheiden in brandbaar en niet-brandbaar afval, maar deze sortering is stopgezet. In de zogenoemde “pilot hall” wordt het niet-geconditioneerd A3X-afval opgeslagen. Het opgeslagen afval bevindt zich grotendeels in standaardverpakkingen zoals 220-liter colli. Deze verpakkingen zijn gestapeld in een aantal lagen die afhankelijk zijn van het type verpakking. Deze verpakkingen worden gestockeerd in afwachting van verdere verwerking in de eigen installaties.
Figuur 4 - Zicht op het gebouw 123Y.
21
1.3.1.4. 123Y - opslag en behandeling niet-geconditioneerd afval Gebouw 123Y staat in voor het tussentijds opslaan van licht gecontamineerd afval. Verder bevinden zich er nog een aantal historische handschoenkasten die hoofdzakelijk gebruikt werden voor de fabricage van brandstofelementen. De handschoenkasten zijn ingepakt en alle aangesloten op de gebouwventilatie zodat de handschoenkasten tijdens hun stockage in onderdruk blijven
1.3.1.5. 124X - Opslag hoog- en middelactief vloeibaar afval In dit gebouw gebeurt de opslag van middelactief vloeibaar afval in afwachting van een conditionering. De betonnen structuur van het gebouwbevat een grote cel waarin vier grote opslagtanks met platte bodem van elk 500 m³ staan. Momenteel zijn twee van de vier tanks leeg. Het gebouw is voorzien van een lekbak van 500 m³, wat overeenstemt met de inhoud van één van de vier grote opslagtanks. De installatie bestaat verder nog uit de nodige ventilatiesystemen en een vloeistofdistributiesysteem. Figuur 5 - Zicht op het gebouw 124X.
Figuur 6 - Opslag van de colli in gebouw 151X.
22
1.3.1.6. 151X - opslag laagactief geconditioneerd afval Het doel van dit gebouw is het onder veilige omstandigheden opslaan van laagactief geconditioneerd afval in afwachting van berging. Het uit beton opgetrokken opslaggebouw bestaat uit 2 naast elkaar liggende ruimtes met elk twee compartimenten of hallen: hal A & C is bij voorkeur bestemd voor de colli met afwijkende formaten (220 l, 600 l, 1000 l, 1500 l, 1600 l) en standaard 400 l colli; hal B & D is bestemd voor de standaardcolli van 400 l.
1.3.1.7. 155X - opslag laagactief geconditioneerd afval Gebouw 155 werd opgetrokken om tegemoet te komen aan de vereisten van tussentijdse opslag van laagactief langlevend geconditioneerd afval in afwachting van berging (e.g. geologische berging voor dit type afval). Het geconditioneerd afval dat in aanmerking komt voor stockage is vooral van het type radiumbesmet laagactief afval en niet-radiumhoudend laagactief afval, beiden met langlevende isotopen. Omdat de beide afvalsoorten gelijkaardig zijn, op het al dan niet radiumhoudend zijn na, Figuur 7 - Zicht op het gebouw 155X.
werd besloten om het afval in 2 gescheiden opslaghallen op te slaan. Het uit beton opgetrokken gebouw is voorzien voor
de receptie, opslag, tussentijdse controle en voor de afvoer van de colli. Er worden colli gemanipuleerd, en gestapeld tot op 4 lagen hoog voor standaard colli (200 en 400 liter colli), 3 lagen voor 700-liter colli.
1.3.1.8. 127X – opslag middelactief geconditioneerd afval Gebouw 127X is modulair opgebouwd met vier afgeschermde betonnen bunkers. Er wordt geconditioneerd middelactief afval gestockeerd in de opslagbunkers. Het gebouw omvat een centrale gang voor de aanvoer van 220-liter colli vanuit gebouw 126Y en een aparte aanvoerruimte voor 400-liter colli van andere oorsprong. Loodrecht op de gang zijn de bunkers gebouwd, waarin 5000 220-liter colli kunnen worden gestockeerd in vier lagen. In bunker 4 worden standaard 400-liter colli gestockeerd. Figuur 8 - Zicht op het gebouw 127X.
1.3.1.9. 129X – opslag hoogactief geconditioneerd afval Het gebouw 129X wordt gebruikt voor de opslag van verglaasd afval komende van de PAMELA-installatie (gebouw 131X), en is opgebouwd volgens een modulaire structuur. Het uit beton opgetrokken gebouw bestaat uit een basisdeel (gebouw 129A) en een latere uitbreiding (gebouw 129B). Het verglaasde afval is opgeslagen in hermetisch dichtgelaste canisters. Het gebouw bevat 432 inox stockagekokers met een mogelijkheid om tot 6 canisters (60 of 150 liter) per koker op te slaan. De kokers worden bovenaan afgesloten met een Figuur 9 - Zicht op het gebouw 129X.
betonnen stop. 
1.3.1.10. 136X – opslag hoogactief geconditioneerd – verglaasd afval Gebouw 136X is een modulair opgebouwde opslageenheid voor hoog- en middelactief afval afkomstig van de opwerking van bestraalde nucleaire brandstof. Het afval bestaat enerzijds uit zeer hoogstralend verglaasd afval: oplossingen van splijtingsproducten, en andere hoogactieve oplossingen, en anderzijds uit hoogstralend, gecompacteerd afval: structuurafval (hulzen, eindstukken, roosters, veren, enz.) voortgebracht bij het versnijden en oplossen van bestraalde brandstof. Het gebouw bevat 2 opslagcellen waarin de canisters met Figuur 10 - Zicht op het gebouw 136X.
hoogactief verglaasd afval opeengestapeld staan in een
23
groot aantal kokers. Deze canisters produceren nog aanzienlijke hoeveelheden warmte en dienen bijgevolg te worden gekoeld. Verder is er nog een grote opslagbunker waarin canisters met hoogactief gecompacteerd afval per 4 stuks worden opgeslagen in racks evenals andere type colli. Het uit beton opgetrokken gebouw is zodanig opgebouwd dat het gemakkelijk kan uitgebreid worden in functie van toekomstige behoeften. Er kan zowel in oostelijke als in noordelijke richting uitgebreid worden.
1.3.1.11. 156X - opslag nucleaire brandstof In dit gebouw worden de bestraalde brandstofelementen van de intussen grotendeels ontmantelde BR3-reactor opgeslagen. De brandstofelementen worden gestockeerd volgens het principe van de droge stockage. De Castor opslagcontainers bieden op zich reeds een volwaardige beschermingsfunctie.
Figuur 11 - Zicht op het gebouw 156X.
24
1.3.1.12. 131X – PAMELA In oorsprong was de PAMELA-installatie actief voor de verglazing van hoogactief vloeibaar afval afkomstig van de Eurochemicopwerkingsinstallatie. De verglazingsoven werd afgebroken en verwijderd uit de betrokken cel. De indamper en randapparatuur is nog aanwezig maar wordt momenteel niet gebruikt. Het centrale gedeelte van het gebouw is momenteel uit dienst, terwijl enkel het noordelijk gedeelte in exploitatie is. Sinds 2006 is een gedeelte van de installatie zodanig gerenoveerd dat ze een toepassing vindt in de verwerking van hoogactief vast afval, middelactief vast afval en alfabesmet vast afval.
Figuur 12 - Zicht op de PAMELA-installatie.
1.3.1.13. 270G – solarium Het Solarium is een oude stockagezone van ongeveer 50 bij 50 meter voor middel- en hoogradioactief afval die op dit ogenblik gesaneerd wordt. De betonnen vloerplaat bevindt zich onder het maaiveld en is overdekt met een metalen constructie sedert 1990. Het grootste gedeelte van het afval is verpakt in betonnen containers met betonnen of metalen afschermstoppen. Een beperkt gedeelte is verpakt in metalen containers. Onder het afval bevindt zich ook radiumhoudend afval, dat op een gecontroleerde wijze geventileerd wordt. Er bevinden zich Figuur 13 - Zicht op het Solarium.
eveneens Na en NaK afvalproducten onder de gestockeerde colli.
1.3.1.14. 270E – Stelconhal In de Stelconhal wordt niet-geconditioneerd afval opgeslagen dat op korte termijn verwerkt zal worden op site 1. De loods bestaat uit een overdekte constructie met V-vormig dak en een vloer van betondallen. Momenteel worden diverse afvalstoffen gestockeerd in deze hal, vooral laagactief afval samen met enkele loten speciaal afval. De belangrijkste afvalstroom bestaat uit besmet zand. Ze zijn opgeslagen in metalen verpakkingen, die op elkaar gestapeld zijn. Een gedeelte van de Stelconhal wordt Figuur 14 - Zicht op de Stelconhal.
ontruimd, in de eerstkomende periode.
1.3.1.15. 270M - frisomat 2 De boogloods 270M is opgetrokken uit gegolfde staalplaten op een betonnen vloerplaat en bevat geconditioneerd afval, in afwachting van afvoer naar de opslaginstallaties op site 1. Het geconditioneerd al dan niet radiumhoudend afval bevindt zich in colli met verschillende inhoud (200-liter, 400-liter, en 600-liter colli). Een volledige evacuatie van deze loods is voorzien.
Figuur 15 - Zicht op Frisomat 270M.
25
1.3.1.16. 280X Het gebouw 280X is bestemd voor de behandeling en conditionering van het middel- en hoogactief afval, opgeslagen op site 2 van Belgoprocess. Dit afval is opgeslagen in de droge stockageputten HRA (Hoog Radioactief Afval / 270H) en op het Solarium (270G) en is afkomstig van onderzoeksprogramma’s, testreactoren, isotopenproductie en van decontaminatie- en ontmantelingsactiviteiten. De HRAputten zijn overdekt en geïntegreerd in gebouw 280X, zodat besmetting van de omgeving uitgesloten is. Het gebouw is uit beton opgetrokken en bevat verschillende Figuur 16 - Zicht op het gebouw 270H en 280X.
afgeschermde cellen waarin het afval afstandsbediend gesorteerd en verwerkt wordt.
1.3.2. Principes van insluiting van radioactiviteit Zoals blijkt uit bovenstaande beschrijving, wordt het merendeel van de gebouwen op de site van Belgoprocess gebruikt voor de tijdelijke opslag van radioactief afval. In een aantal gebouwen (hoofdzakelijk 131X voor site 1 en 280X voor site 2) wordt niet-geconditioneerd afval verwerkt tot geconditioneerd afval. 26
Omdat er uiteenlopende soorten van radioactief afval worden opgeslagen en verwerkt, zijn de installaties onderling erg verschillend. Om een zo sterk mogelijke barrière te vormen tussen de opgeslagen radioactieve stoffen en de buitenwereld, wordt in alle installaties hetzelfde principe van meervoudige insluiting van radioactief afval toegepast. De insluiting of “confinement” van radionucliden volgt een model van verschillende barrières, waarvan de praktische uitvoering verschilt naargelang van het soort van afval. Radioactiviteitsniveau, het al dan niet geconditioneerd zijn en de aggregatietoestand (vast of vloeibaar) zijn de belangrijkste factoren die hierbij een rol spelen. Het toegepaste model voorziet twee of meer lagen van zogeheten “statische insluiting”, indien nodig versterkt door een vorm van “dynamische insluiting”. Hierbij creëren we een situatie van onderdruk ten opzichte van de omliggende ruimtes. De statische insluiting bestaat altijd uit twee of meer van volgende mogelijkheden: • de insluiting van radionucliden in een conditioneringsmatrix (beton, bitumen, glas); • gesloten verpakkingen (doorgaans metalen vaten); • de muren van een opslaghal of verwerkingscel en de filters en afsluiters of registers die de ventilatieopeningen afsluiten; • de muren van de aangrenzende ruimtes; • tanks en lekbakken voor vloeibaar afval. Dynamische insluiting is gebaseerd op een onderdrukcascade, die door ventilatiesystemen opgebouwd wordt en ervoor zorgt dat alle mogelijke luchtverplaatsingen systematisch gericht zijn van ruimtes met potentieel lage besmetting naar ruimtes met potentieel hogere radioactieve besmetting. De afvoerkokers van de ventilatiesystemen die de onderdruk in potentieel besmette ruimtes in stand houden, zijn steeds voorzien van absoluutfilters. De tabel op de volgende bladzijde geeft een overzicht van de verschillende barrières van statische en dynamische insluiting in de geselecteerde gebouwen.
GEBOUW
BARRIÈRES 1
2
3
4
5
103X
potjes, zakken, colli
opslaglokaal
omliggende lokalen
ventilatie
108X
tanks
lekbakken
tankcellen
(omliggende lokalen)
110Z
collo
hal
ventilatie
123Y
handschoenkast
PVC hoes + houten verpakking
hal
ventilatie
124X
tanks
lekbakken
tankcellen
ventilatie
151X
conditioneringsmatrix
collo
hal
155X
conditioneringsmatrix
collo
hal
ventilatie
127X
conditioneringsmatrix
collo
hal
ventilatie
129X
conditioneringsmatrix
canister
koker
cel
ventilatie
136X
conditioneringsmatrix
canister
koker
cel
ventilatie
156X
splijtstofhulzen
castor
hal
ventilatie
131X
alfadichte cel
omliggende lokalen
ventilatie
270G
primaire verpakking
betoncontainer
270E
collo/container
hal
270M
conditioneringsmatrix
collo
hal
280X
alfadichte cel
omliggende lokalen
ventilatie
ventilatie
27
Tabel 2 – Overzicht van barrières voor insluiting van radionucliden per gebouw.
Bij de stress test analyses werd onderzocht of één of meerdere van de barrières door de beschouwde externe gebeurtenis aangetast kunnen worden. Van zodra het geheel van statische barrières doeltreffend wordt geacht om het aanwezige radioactief materiaal na een externe gebeurtenis voldoende ingesloten te houden (bijvoorbeeld omdat één van de barrières volledig intact blijft), zal de bijkomende werking van actieve systemen die voor dynamische insluiting zorgen niet specifiek onderzocht worden.
1.4. Te verzekeren veiligheidsfuncties 1.4.1. Toepasselijkheid voor de sites van Belgoprocess In een nucleaire inrichting dienen de drie volgende fundamentele veiligheidsdoelstellingen te worden verzekerd: • reactiviteitcontrole, • koeling, • insluiting van radionucliden.
Reactiviteitscontrole Op Belgoprocess zijn er geen kernreactoren aanwezig. Bijgevolg zijn er noch actieve, noch passieve systemen noodzakelijk voor reactiviteitscontrole. Daar waar radioactieve afvalstoffen met splijtbaar materiaal opgeslagen of verwerkt wordt, gelden limieten per installatie, per collo of per volume radioactieve afvalstoffen voor de maximale hoeveelheid splijtbaar materiaal. De conformiteit met deze limieten wordt met metingen aangetoond en de limieten zelf werden op een zodanig strenge wijze bepaald dat kritikaliteit zelfs in abnormale of accidentele situaties (bijvoorbeeld na onderdompeling in zuiver water) onmogelijk is. Men zou zich kunnen voorstellen dat ook een brand of sterke mechanische impact tot het concentreren van splijtbaar materiaal zou kunnen leiden. Een brandscenario waarbij de colli als één massa in elkaar smelten is enkel denkbaar als de temperatuur dermate hoog kan oplopen dat staal op grote schaal smelt. In een dergelijk extreem geval zal echter ook de moderator grotendeels wegvallen, aangezien alle organische materialen zullen verteerd worden door het vuur. Door een sterke mechanische impact (bijvoorbeeld het instorten van het dak) kan niet-geconditioneerd afval samengeperst worden. De limieten voor splijtbaar materiaal in niet-geconditioneerd afval houden echter reeds rekening met een toekomstige supercompactie, dat het meest gebruikelijke verwerkingsproces is. Een sterkere verdichting van de materiaalstructuur dan door supercompactie is niet denkbaar. Het falen van opslagtanks voor vloeibaar afval onder een mechanische impact kan onmogelijk tot kritikaliteit leiden aangezien de tanks zelf geen beveiligingsfunctie vervullen tegen kritikaliteit. Koeling Op de site van Belgoprocess is de veiligheidsfunctie “koeling” enkel van belang voor de opslag van verglaasd afval in gebouw 28
136X. Het verglaasd afval dat opgeslagen ligt in gebouw 129X heeft een warmteproductie die meer dan een grootteorde lager ligt en behoeft geen koeling. In gebouw 136X worden dichtgelaste canisters met verglaasd afval opgeslagen in kokers. Elk van deze canisters produceert tot 2 kW warmte en dient actief te worden gekoeld om de insluitingsfunctie van de conditioneringsmatrix te waarborgen. In andere delen van het gebouw is er steeds een voldoende koeling omdat de canisters er slechts één per één worden gemanipuleerd (in de ontlaadcel), of omdat het afval nagenoeg geen warmte produceert (zone D). De afmetingen van de gehele afkoelingskring en de schoorsteen zijn zo gekozen dat een luchtcirculatie door middel van natuurlijke ventilatie kan worden gecreëerd, indien de voorbereidingsgroepen en de extractiefilters worden overbrugd. De interventietijd voor het herstel van de geforceerde ventilatie of het inschakelen van het regime met natuurlijke ventilatie bedraagt 72 uur. Insluiting van radionucliden De veiligheidsfunctie “insluiting van radionucliden” wordt, zoals hoger uiteengezet, verzekerd door statisch confinement (muren, filters, tanks, verpakkingen, containers, …) en dynamisch confinement (instelling van een onderdrukcascade door actieve ventilatiesystemen). Bijzondere veiligheidsaspecten Naast de drie fundamentele “nucleaire” veiligheidsfuncties, zijn er specifieke veiligheidsaspecten verbonden met de opslag van één welbepaald soort afval, namelijk natrium-kalium (NaK) legeringen en puur natrium (Na), dat afkomstig is van historische kweekreactorexperimenten. Dit afval staat in betonnen containers opgeslagen in gebouw 270G (Solarium). Hoewel er verscheidene redenen zijn om aan te nemen dat het in een voldoende stabiele vorm verkeert, moet dit afval beschouwd worden als explosiegevoelig bij contact met water en bij hevige mechanische schok (NaK).
1.4.2. Aannames met betrekking tot statisch confinement Vanwege de verscheidenheid van radioactief afval op de sites van Belgoprocess, wordt het radioactief afval in twee grote groepen opgedeeld: geconditioneerd en niet-geconditioneerd afval.
1.4.2.1. geconditioneerd afval De conditionering van radioactief afval heeft als doel om de radionucliden in te sluiten in de structuur van een materiaal, dat de matrix wordt genoemd. Het geconditioneerd afval bij Belgoprocess kan verder onderverdeeld worden in verglaasd afval, afval in cementmatrix en afval in bitumenmatrix (homogeen of heterogeen). Het gecementeerd afval wordt omsloten door een laag betonmortel. Het afval zelf is ofwel homogeen vermengd met cement om migratie van radionucliden te beperken, ofwel supergecompacteerd. In dat laatste geval bestaat het uit opeengestapelde, samengeperste schijven (product van het proces van “supercompactie”). Bij verglaasd afval is hoogactief vloeibaar afval ingebed in een glasmatrix in dichtgelaste canisters. Gebitumineerd afval kan ingedeeld worden in homogeen gebitumineerd afval, waarbij radioactief vloeibaar afval met bitumen vermengd werd, en heterogeen gebitumineerd afval, waarbij gecompacteerd afval ingegoten werd met bitumen. Beide types gebitumineerd afval worden opgeslagen in afgesloten metalen colli. Voor het geconditioneerd afval kan worden aangenomen dat een vrijzetting van radioactiviteit naar de omgeving slechts significant kan zijn in geval van een zeer sterke mechanische impact op grote schaal (bijvoorbeeld een vliegtuiginslag) of indien de externe gebeurtenis een zodanig sterke impact heeft op de temperatuur van het afval dat de beschermende materiaalstructuur gewijzigd zou worden. Omwille van de goede insluiting van het radioactief afval zal er slechts een minieme fractie van de in de colli aanwezige activiteit kunnen vrijkomen in de lucht wanneer een stapel colli met geconditioneerd afval omvalt. Evenmin kan contact met water of onderdompeling in water van geconditioneerd afval tot een significante vrijzetting van radioactiviteit leiden.
1.4.2.2. niet-geconditioneerd afval Niet-geconditioneerd afval bevindt zich doorgaans in metalen vaten (vast) of opslagtanks (vloeibaar). Een sterke mechanische impact kan de verpakking beschadigen en tegelijk de toestand van het afval veranderen, waardoor een gedeelte van de ingesloten radioactiviteit kan vrijkomen in de lucht. De mogelijke gevolgen van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot een belangrijk verlies van integriteit van de verpakking, zijn onder meer: • een hevige brand, • een zeer sterke mechanische impact (vliegtuig) • het vallen van structuurelementen of mechanische componenten op niet-gecondtioneerd afval, • het vallen van een stapel colli (met niet-geconditioneerd afval), • een beschadiging van een tank met vloeibaar afval. Een bijzonder aandachtspunt voor de stress tests ligt bij de verwerkingscellen (gebouwen 131X en 280X) waar het nietgeconditioneerd afval zich niet meer in de normale verpakking bevindt en een behandeling ondergaat. Het afval mag alleen uit zijn verpakking gehaald worden in de daartoe voorziene lokalen. Deze ruimtes bevinden zich in het midden van het gebouw, hebben een hoge lekdichtheid en worden volledig omsloten door andere vertrekken.
29
Omdat bij de behandeling van afval radioactiviteit in de lucht kan vrijkomen, heerst er in de verwerkingscellen steeds de grootste onderdruk van het gebouw. De ventilatiekanalen die aangesloten zijn op de verwerkingscellen zijn steeds voorzien van absoluutfilters die radioactieve aërosolen opvangen. Bij het wegvallen van de onderdruk, bijvoorbeeld door een verlies van de extractieventilatoren die voor deze lokale onderdruk instaan, worden de andere (ondergeschikte) ventilatiegroepen automatisch uitgeschakeld om ongewenste luchtstromen te vermijden. Bovendien worden de ventilatiekanalen van de verwerkingscellen dan afgesloten door de sluiting van luchtdichte kleppen. Deze kleppen vallen ook automatisch dicht bij verlies van elektrische voeding en/of perslucht en bij detectie van brand.
30
31
32
Hoofdstuk 2
Aardbeving 33
2.1. Ontwerpbasis 2.1.1. Aardbeving waartegen de installaties bestand zijn 2.1.1.1. Kenmerken van de ontwerpaardbeving Omdat het aardbevingsrisico in de regio Dessel/Mol als zeer laag werd ingeschat, zijn er dus geen specifieke ontwerpeisen nodig. Er werd bij bij het ontwerpen dus niet voor elk gebouw rekening gehouden met een ontwerpaardbeving. Vooral bij oudere gebouwen komt dit niet expliciet voor in de ontwerpgegevens. Wanneer bij het ontwerp wel rekening werd gehouden met aardbeving, waren twee referentiespectra bepalend. Deze referentiespectra zijn afgeleid uit seismische en tektonische studies die in de streek werden verricht: • een responsspectrum van een aardbeving met een dichtbijgelegen epicentrum (8.5 km = “near-field”), met een intensiteit V op de MSK-schaal (Medvedev-Sponheuer-Karnik-schaal); • een responsspectrum van een aardbeving met ver verwijderd epicentrum met een MSK-intensiteit van V op het terrein (“far-field” spectrum). Beide spectra van de ontwerpaardbeving worden geïllustreerd in Figuur 17. 34
Figuur 17 – Referentiespectra voor de ontwerpaardbeving op site Belgoprocess.
Deze spectra worden door volgende eigenschappen gekenmerkt: • de maximale horizontale versnelling aan de grond met periode gelijk aan nul bedraagt 0.1 g voor het near-field spectrum en 0.025g voor het far-field spectrum;
• het verticale spectrum wordt bekomen door het horizontale spectrum te herschalen met een factor 2/3 voor het volledige frequentiebereik; • de beschouwde duur bedraagt 8 seconden voor het near-field spectrum en 20 seconden voor het far-field spectrum. Gebouw 155X In tegenstelling tot de andere gebouwen met seismisch ontwerp, werd bij het ontwerp van 155X het spectrum gebruikt uit de Amerikaanse nucleaire regelgeving (zie Figuur 19 “free-field spectrum). Dit spectrum wordt voorgeschreven door Regulatory Guide 1.60 van het USNRC1 en is omhullend voor beide referentiespectra (near-field en far-field). Bestraalde brandstof (gebouw 156X) De bestraalde brandstof van de BR3 reactor vormt een bijzonder soort radioactief afval. Dit wordt in lekdichte Castor containers opgeslagen in gebouw 156X. Er werden berekeningen uitgevoerd door de fabrikant van de containers die aantonen dat de Castor containers bij een aardbeving met een horizontale versnelling van 0.2 g en verticale versnelling van 0.1 g niet zullen kantelen.
2.1.1.2. Methode voor evaluatie van de ontwerpaardbeving De ontwerpaardbeving voor de site van Dessel werd bepaald via een deterministische methode. Volgens deze methode wordt aan de hand van historisch en/of tektonisch onderzoek nagekeken welke de zwaarste aardbevingen waren die zich ooit in de ruime omgeving van de nucleaire site hebben voorgedaan. Nadien werd een inschatting gemaakt van de maximale intensiteit voor zowel de far-field als near-field aardbeving op de site rekening houdend met de geologische structuur en de gekende tektonische foutzones en breuklijnen in de aardkorst. 2
In het meest oostelijke deel van de Kempen komt een breukenstelsel voor dat bekend is onder de naam Roerdal Slenk. De activiteit van deze breuken geeft aanleiding tot aardbevingen, zoals de aardbeving van Roermond in 1992. De breuk van Rauw is één van de breuken die het dichtst bij de streek van Mol-Dessel gelegen is, namelijk op 8.5 km. Door tektonische studie van deze breuk werd de intensiteit en het spectrum voor een nabijgelegen aardbeving (near-field) bepaald. De intensiteit van een verafgelegen aardbeving (far-field) werd bepaald door het verzamelen van gelijkaardige gegevens binnen een straal van 350 km rond de site. Daarnaast werd bekeken welke maximale intensiteit ooit ter hoogte van de site werd waargenomen als gevolg van een aardbeving, waarna een veiligheidsmarge wordt toegevoegd die overeenkomt met één graad van intensiteit op de MSK-schaal. Beide benaderingen leidden tot een maximale intensiteit van V op de MSK-schaal ter hoogte van de site.
2.1.1.3. Toereikendheid van de DBE Vroeger was de deterministische methode de algemeen gangbare aanpak bij een seismische studie. Tegenwoordig is dat niet meer zo, en wordt veeleer een gecombineerde probabilistische/deterministische methode toegepast. Deze methode wordt tegenwoordig vaak gebruikt, omdat die over het algemeen strengere criteria oplegt dan de oudere, deterministische methode. Alle historisch gekende aardbevingen die van enige betekenis kunnen zijn voor de site worden in beschouwing genomen. Men gebruikt bovendien de meest recente kennis over de seismische zones in en rond België. USNRC: United States Nuclear Regulatory Commission Een breuklijn is de plaats waar in een geologisch recente periode een breuk of verschuiving in de aardkorst voorkwam, en waarvan men veronderstelt dat een nieuwe breuk tot een aardbeving zou kunnen leiden.
1 2
35
In de probabilistische studie voor de site van Dessel, uitgevoerd door de Koninklijke Sterrenwacht van België, werd het aardbevingsspectrum bepaald voor een waarschijnlijkheid van voorkomen van 4% tijdens een levensduur van een installatie van 50 jaar. Dit stemt overeen met een terugkeerperiode van 1225 jaar en leidt tot waarden van maximale horizontale versnelling aan de oppervlakte (PGA3) van 0.125 g. De beschouwde duurtijd bedraagt ongeveer 21 seconden. Het spectrum van de horizontale oppervlakteversnelling in functie van de demping wordt gegeven in Figuur 18. Op basis van de losse zanderige bodems wordt 5% demping verondersteld op de site. Het verticale spectrum wordt
36
Figuur 18 – Oppervlaktespectrum voor een terugkeerperiode van 1225 jaar.
verondersteld 2/3 te bedragen van het horizontale. Uit de IAEA guide NS-G-3.3 kan men afleiden dat voor kernreactoren een ontwerpwaarde gekozen dient te worden waarvan de overschrijdingswaarschijnlijkheid gelegen is tussen 10-3 en 10-4 per (reactor)jaar. Voor andere nucleaire installaties dan reactoren met geringere impact gelden minder strenge criteria. Het spectrum dat overeenstemt met een terugkeerperiode van 1225 jaar (= 8 10-4/jaar) kan daarom met recht gehanteerd worden als criterium waaraan het ontwerp moet voldoen (DBE of design basis earthquake). Figuur 19 toont aan dat dit spectrum, met een horizontale grondversnelling van 0.125 g voor de hoge frequenties, volledig en doorgaans erg ruim omhullend is voor beide referentiespectra.
3
PGA (Peak Ground Acceleration) of de maximale versnelling op grondniveau, is de belangrijkste parameter die een aardbeving kenmerkt. Vermits de vorm van het frequentiespectrum karakteristiek is voor een bepaalde locatie, en onafhankelijk is van de grootte van de versnelling, wordt de PGA bij hoge frequenties (periode gelijk aan nul) meestal als referentie gebruikt. Voor sterkteberekeningen van gebouwen en uitrustingen gebruikt men dan uiteraard het volledige spectrum. Dit spectrum is immers een weergave van de respons van gebouwen en uitrustingen in functie van hun natuurlijke eigenfrequenties. De lage frequenties (0 tot enkele Hz) zijn karakteristiek voor de respons van gebouwen, terwijl de hogere frequenties (vanaf 10 Hz) over het algemeen bepalend zijn voor de respons van mechanische en elektrische uitrustingen. Het bepalen van de PGA tijdens een aardbeving is dus een manier om het seismisch risico op een bepaalde locatie te kwantificeren. Meestal wordt daarbij de maximale horizontale versnelling gebruikt als referentie bij sterkteberekeningen, gezien deze de meest destructieve is.
Figuur 19 – Vergelijking van referentiespectra (near-field en far-field van lokaal spectrum en free-field uit RG1.60) met de recenter bepaalde spectra voor een terugkeerperiode T van 1225 jaar en 8575 jaar (zie verder).
2.1.2. Voorzieningen ter bescherming tegen DBE 2.1.2.1. Structuren, systemen en componenten (SSC) De meeste installaties van voor 1985 werden niet specifiek ontworpen om weerstand te bieden tegen een aardbeving. De ontwerpaardbeving werd beschouwd bij het ontwerp van de meeste gebouwen van Belgoprocess die opgericht werden na 1985 (zie overzicht van bouwjaren in Tabel 12 van §4.1.2.3). Er moet benadrukt worden dat de referentieaardbeving voor de Belgoprocess site gedefinieerd werd als intensiteit V op de MSK schaal, met een maximale versnelling van 0.1 g. Volgens de MSK schaal treedt schade aan (weinig solide) gebouwen pas op bij een klasse VI aardbeving, en algemene schade aan gebouwen en gedeeltelijke vernieling van zwakke gebouwen doet zich pas voor bij klasse VIII bevingen. Voor ontwerpaardbevingen van geringe intensiteit (< VI MSK) worden gewoonlijk bouwkundige maatregelen genomen die zonder verdere analyse als voldoende beschouwd mogen worden. Op 13 april 1992 heeft zich de aardbeving van Roermond voorgedaan, met boven het epicentrum een kracht van 5.8 op de schaal van Richter en een intensiteit van VII MSK. In de regio Dessel-Mol werd een beving waargenomen met een intensiteit van V MSK. Deze beving heeft niet geleid tot waarneembare schade aan de gebouwen en installaties van Belgoprocess, noch tot een onderbreking van de werking van de installaties. Om de aardbevingsbestendigheid van de installaties van Belgoprocess formeel aan te tonen, werd het structurele ontwerp van gebouwen en belangrijke uitrustingen in het kader van de stress tests getoetst aan een aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar (DBE). Om de impact van een aardbeving op de installaties van Belgoprocess in kaart te brengen, werden alle structuren, systemen en componenten die van belang kunnen zijn voor de insluiting van radionucliden onderzocht op hun bestendigheid tegen een aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar. Deze aardbeving is omhullend voor de tot dusver gebruikte referentieaardbeving voor de site van Belgoprocess.
37
Tabel 3 geeft een overzicht van de structuren, systemen en componenten waarvoor de aardbevingsbestendigheid geëvalueerd werd. Onder “structuren” wordt het bouwwerk vermeld waarop het besluit van de evaluatie betrekking heeft. In de evaluatie werden echter ook omgevende structuren betrokken, indien deze van belang zijn voor de stabiliteit van het beschouwde gedeelte van een gebouw. GEBOUW
103X
108X
STRUCTUREN
SYSTEMEN
COMPONENTEN
Centraal gedeelte van het gebouw, waar radioactieve materialen opgeslagen zijn. Het geheel gebouw als samenstelling van twee delen: • Hoofdblok (met onder andere de 4 warme cellen en de Rosenblad verdamper) • het gebouw van de NCP eenheid
• Opslagtanks van 60 m³ voor hoogactief vloeibaar afval: 521-1, 2, 3a en 3b • Drain tank 521-4 (5 m³)
110Z
Pilot hall (116) en de warme vleugel
120A
Hoofdschoorsteen site 1
123Y
Geheel gebouw, behalve het uit dienst genomen verwerkingsgedeelte aan de oostkant
124X
Geheel gebouw
Opslagtanks van 500 m³ voor hoogactief vloeibaar afval: 540-10, 11, 12, 13 en 14
127X
Bunkers 01, 02, 03 en 04
• Rolbruggen in de middengang en de zijingang • Stalen afsluitschotten van bunkers 01 en 02
129X
PAMELA opslagplenum, fase 1 en fase 2
• Opslagkokers voor canisters • Rolbrug
131X
Geheel gebouw, met onderscheid tussen • Gecontroleerde binnenkern (lokalen 0.020 tot 0.022, 0.028, 0.029 en 0.034 tot 0.038) • Perifere zone
• Alfadichte afsluiters van cel • Ventilatiekokers tussen alfacel en eerste filterbanken • Filterbanken van de alfacel
• Schuifdeur naar doorvoercel 0.034 • De opvangtank voor effluenten van afvalverwerking (hot waste tank 8261 B1)
136X
Geheel gebouw
Ventilatiesysteem van de opslagkokers
• Opslagkokers voor canisters • Rolbrug
151X
Geheel gebouw
Rolbrug
155X
Geheel gebouw
Rolbrug
156X
Geheel gebouw
Rolbrug
270E
Geheel gebouw
270G
Geheel gebouw
270M
Geheel gebouw
Rolbrug
38
280X
Geheel gebouw
• Isolatieafsluiters van de alfacellen 1.003 en 1.004 • Filterbanken op de lucht aanen afvoer van de alfacellen
Tabel 3 – Overzicht van belangrijke structuren, systemen en componenten op de sites van Belgoprocess.
Opslagtanks 60RT01 en 60RT02
De aardbevingsbestendigheid van de gebouwen, structuren en componenten, die in het kader van de stress test werden geselecteerd, werd geëvalueerd. Tabel 4 geeft per gebouw een overzicht van de zwakheden of te verwachte schade in geval van de beschouwde aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar: GEBOUW
STRUCTUREN
SYSTEMEN
COMPONENTEN
103X 108X
110Z
• Er bestaat een kleine waarschijnlijkheid dat de bevestigingen van een aantal wandpanelen in cellenbeton van de Pilot hall loskomen onder beweging van de structuur • Voor de warme vleugel is de kans op het afvallen van de wandpanelen erg groot in oost-westelijke richting, omdat de draagstructuur op de eerste verdieping in die richting niet voorzien is van dwarsversterkingen
120A 123Y Opslagtanks 540-10, 11, 12 en 13 kunnen onstabiel worden indien te veel gevuld
124X 127X 129X
131X
Mogelijke geringe schade aan de perifere zone, maar geen directe of indirecte schade aan de centrale gecontroleerde zone (binnenkern) van het gebouw
Schuifdeur naar doorvoercel 0.034 Bepaalde ondersteuningen van de komt mogelijk los en valt naar ventilatiekokers zijn niet verankerd beneden
136X 151X
Structurele schade niet uit te sluiten
155X 156X 270E 270G 270M 280X Tabel 4 – Overzicht van te verwachte schade na de beschouwde aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar.
39
Uit Tabel 4 blijkt dat de beschouwde structuren die belangrijk zijn voor het statisch confinement van radioactieve stoffen op de sites van Belgoprocess kunnen weerstaan aan de beschouwde aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar. Uit de evaluatie (zie Tabel 4) van de bestendigheid van structuren, systemen en componenten tegen de beschouwde aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar (die voortaan als “referentieaardbeving” voor de site kan beschouwd worden) volgt onderstaand actieplan (Tabel 5). Deze verbeteringen worden aangebracht op een manier dat de betreffende uitrustingen ook bestand zijn tegen de aardbeving “buiten ontwerp”, namelijk deze met een terugkeerperiode van 8575 jaar. GEBOUW 110Z 124X 131X 151X
ACTIE Aanbrengen van dwarsversterkingen op twee draagkaders in oost-westelijke richting op de eerste verdieping van de warme vleugel. Opvulling van tanks 540-10, 11, 12 en 13 beperken tot een peil van 4.7m Verankering van alle steunen van ventilatiekokers tussen de alfadichte afsluiters en de filterbanken
Aanbrengen van steunen aan de schuifdeur naar doorvoercel 0.034 Uitvoeren van een gedetailleerde structurele analyse van gebouw 151X.
Tabel 5 – Acties voor conformiteit van het ontwerp met de beschouwde aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar.
2.1.2.2. Belangrijke operationele maatregelen Belgoprocess beschikt over een intern noodplan dat flexibel genoeg is om elk incident op te vangen dat de veiligheid van de installaties of personen bedreigt of een impact op de omgeving zou kunnen hebben. Na een aardbeving zal 40
de noodplanorganisatie in voege treden om de gevolgen van de aardbeving in kaart te brengen, en de gepaste acties ondernemen om het ongeval te beheren, in functie van de ernst (mogelijke radiologische impact voor de omgeving). In het kader van de stress tests werd het noodplan opnieuw geëvalueerd (zie Hoofdstuk 6).
2.1.2.3. Onrechtstreekse gevolgen van de DBE Interne overstroming Mogelijk contact van water met de eerste barrière van insluiting van radioactief afval heeft geen gevolgen op korte termijn. De specifieke bekommernis is daarom dat de werking van veiligheidssystemen die nodig zijn na een aardbeving (zie Tabel 3) niet in het gedrang kunnen komen door wateroverlast of contact met water (bijvoorbeeld door breuk van blus- of industriële waterleidingen). Rondgangen op site hebben aangetoond dat de beschouwde systemen niet getroffen kunnen worden door een interne overstroming als gevolg van aardbeving. De gevolgen van een aardbeving worden dus niet verergerd door een eventuele interne overstroming. Uitval extern elektriciteitsnet De actieve systemen die van groot belang zijn voor de insluiting van radioactieve afvalstoffen zijn het ventilatiesysteem van de opslagkokers in gebouw 136X en de alfadichte afsluiters van de verwerkingscellen van gebouwen 131X en 280X. De afsluiters van de verwerkingscellen sluiten bij verlies van extern net. Bovendien is de structurele lekdichtheid van de verwerkingscellen na DBE verzekerd. Zoals blijkt uit Tabel 4 (geen schade aan structuren, componenten of systemen van gebouw 136X), hebben de stress test analyses aangetoond dat het ventilatiesysteem voor de koeling van de opslagkokers met verglaasd afval bestand is tegen de beschouwde aardbeving ter verificatie van de DBE (terugkeerperiode van 1225 jaar). In geval van defect van het normale net
neemt een dieselgroep, gelegen in gebouw 131X, de elektrische voeding over. Via dit noodstroomnet wordt onder andere het ventilatiesysteem van de opslagkokers gevoed. Indien dit noodstroomnet toch onbeschikbaar zou zijn, kan het ultiem noodstroomnet gevoed worden door een mobiele dieselgroep (zie ook §2.1.3.2). Hierop zijn de extractieventilatoren van de opslagkokers voor verglaasd afval aangesloten. Bijkomend dient vermeld te worden dat er via het noodplan maatregelen zijn beschreven om over te gaan op natuurlijke convectie in de opslagkokers. De afmetingen van de gehele afkoelingskring en de schoorsteen zijn immers zo gekozen dat een luchtcirculatie in natuurlijke convectie kan worden gecreëerd voor zover langs de luchtbehandelingsgroepen en de extractiefilters wordt heengegaan. Het overbruggen van de extractiefilters is aanvaardbaar omdat de integriteit van de canisters en de kokers zijn verzekerd na aardbeving. De interventietijd voor het herstel van natuurlijke convectie bedraagt 72 uur (zie ook §5.2.3).
2.1.3. Conformiteit met de huidige vergunning 2.1.3.1. Vergunning verzekeren Ter verlenging van de uitbatingsvergunning ondergaan nucleaire inrichtingen in België om de 10 jaar een uitgebreide veiligheidsherziening. In het kader van deze Tienjaarlijkse Herzieningen wordt onderzocht of de installatie ondanks mogelijke effecten van veroudering tenminste hetzelfde of een hoger veiligheidsniveau heeft vergeleken met de beginsituatie of de vorige tienjaarlijkse herziening en in overeenstemming is met de gangbare nationale en internationale praktijken. Belgoprocess heeft voor site 2 de laatste 10 jaarlijkse herziening ingediend in 2006, en voor site 1 gebeurde dit in 2008. Als gevolg van deze tienjaarlijkse herzieningen werden verschillende verbeteringsacties gedefinieerd, waarvan een aantal worden opgelijst in §2.1.3.4.
2.1.3.2. Organisatie van mobiele uitrustingen Er bestaat een contract met een externe firma om voor de koeling van de canisters in gebouw 136X een mobiele dieselgroep te voorzien op de site binnen een termijn van 12 uur na oproep. De bijkomende aankoop van een eigen mobiele dieselgroep voor de site is voorzien.
2.1.3.3. Mogelijke afwijkingen en lopende correctieve maatregelen Met betrekking tot aardbeving werden er in het verleden geen afwijkingen vastgesteld ten opzichte van de ontwerpbasis van gebouwen en uitrustingen, zoals beschreven in de veiligheidsrapporten van de installaties.
41
2.1.3.4. Acties vergunninghouder Volgende acties werden vastgelegd in het kader van de afgelopen Tienjaarlijkse Herziening: GEBOUW
ACTIE VAN TIENJAARLIJKSE HERZIENING • Uitvoeren van een evaluatie omtrent de verdere exploitatie van de stelconhal en in functie daarvan een
270E
herevaluatie van de veiligheidsaspecten van de loods uitvoeren. • Vastleggen van het afvoerprogramma voor bestaande afval (A3X-afval en bronnen)
270M 123Y
Opmaken en nadien uitvoeren van het actieplan voor afvoer van het afval, inclusief het herconditioneren conform de richtlijnen van NIRAS. Organiseren van de afvoer op korte termijn van handschoenkasten (voormalige uitrustingen van Belgonucleair)
Tabel 6 – Actieplan na afgelopen Tienjaarlijkse Veiligheidsherziening.
2.2. Evaluatie van de marges 2.2.1. Aardbeving buiten ontwerp Voor de aardbeving buiten ontwerp werd in de probabilistische/deterministische studie uitgevoerd door de Koninklijke Sterrenwacht van België het
42
aardbevingsspectrum bepaald voor een waarschijnlijkheid van voorkomen van 4% tijdens een levensduur van een installatie van 350 jaar. Dit stemt overeen met een terugkeerperiode van 8575 jaar en leidt tot waarden van maximale horizontale versnelling aan de oppervlakte (PGA) van 0.24g. De beschouwde duurtijd bedraagt ongeveer 21 seconden. Figuur 20 – Response spectra in functie van frequentie bij verschillende dempingswaarden voor de review level earthquake met terugkeerperiode van 8575 jaar.
Deze aardbeving wordt in wat volgt Review Level Earthquake (RLE) genoemd, wat de geijkte
term is voor een aardbeving die gekozen wordt om, binnen de grenzen van de aannemelijkheid, af te tasten welke schade toegebracht wordt aan de gebouwen/installaties bij een zeer zware aardbeving waarvoor de kans op optreden gedurende de uitbatingsperiode van de installaties zeer klein is. Het spectrum van horizontale oppervlakteversnelling van de RLE wordt gegeven in Figuur 20. De veronderstelde demping bedraagt 5% (losse zandgrond). Het verticale spectrum wordt verondersteld 2/3 te bedragen van het horizontale, wat in de meeste gevallen een conservatieve veronderstelling is.
2.2.2. Gevolgen van aardbeving voor de confinementfuncties Er werd nagegaan of alle onderzochte systemen en componenten (zie Tabel 3) die weerstaan aan de aardbeving met een terugkeerperiode van 1225 jaar ook bestand zijn tegen de RLE. Zoals hoger aangegeven, zullen de voorgestelde correctieve acties aan systemen en componenten die van belang zijn voor de beperking van de gevolgen en momenteel nog niet voldoen, uitgevoerd worden op een manier dat de betreffende uitrustingen ook bestand zijn tegen de RLE. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de structurele schade die de gebouwen oplopen door de gekozen aardbeving buiten ontwerp (RLE): GEBOUW
103X 108X
110Z
STRUCTUREN Geen • Faling van de funderingspalen van de NCP blok, waardoor dit gedeelte kan omkantelen; • Indirecte beschadiging van de NCP blok indien de schoorsteen na val gebouw 108X raakt (de kans hierop is kleiner dan 10%). Loskomen en vallen van de panelen in cellenbeton uit de buitenwanden van de pilot hall en de warme vleugel
120A (HoofdKantelen of instorten van de schoorsteen schoorsteen site 1) 123Y
• Mogelijk instorten van bakstenen structuren van twee verdiepingen hoogte • Uitvallen van de panelen uit cellenbeton in de buitenwanden
124X
• Geen instorting, maar mogelijk scheurvorming in het beton en plastische vervorming van de wapening (onder conservatieve veronderstellingen) • Indirecte beschadiging van de lekbak of een opslagtank indien de schoorsteen na val gebouw 124X raakt (de kans hierop is kleiner dan 10%) en de dakplaat lokaal instort nabij de plaats van eerste impact (dakrand).
127X
Schuiven van de bunkers (01 tot 04) in noord richting, zonder structurele faling (4)
129X
Geen
131X
Mogelijke schade aan de perifere zone, maar geen directe of indirecte schade aan de centrale zone (binnenkern) van het gebouw
136X
Geen
151X
Zware structurele schade aan het gebouw kan niet worden uitgesloten
155X
Geen
156X
Beschadiging aan de bodemplaat en de dakplaat (uit voorgespannen welfsels)
270E
Geen
270G
Geen
270M
Geen
280X
• Glijden van het gebouw, grondbreuk, en bezwijken van enkele wanden • Instorten van de schouw
Tabel 7 – Gevolgen van de RLE op de verschillende gebouwen en installaties.
4
De krachten van de aardbeving die groot genoeg zouden zijn om de structuur van het gebouw aan te tasten kunnen niet op de structuur overgebracht worden, omdat de kracht die maximaal op de structuur overgedragen kan worden maar zo groot is als de grootste kracht die het gebouw niet doet schuiven.
43
Toelichting: • Gebouw 156X: door de containerfabrikant werd het geval onderzocht waarbij de containers na een zware aardbeving bedolven zouden geraken onder de brokstukken van het ingestorte opslaggebouw. Zowel de integriteit als de beperking van de interne druk en temperatuur beneden de limietwaarden werden hierbij aangetoond. • Gebouwen 131X en 280X: in elk van deze gebouwen gebeuren de kritische activiteiten (namelijk de verwerking) in het binnenste gedeelte van het gebouw, dat een beduidend zwaardere structuur heeft dan de omliggende structuren. De schade aan de buitenkant die veroorzaakt wordt door een aardbeving buiten ontwerp heeft geen impact op deze binnenste kern en dus ook niet op de statische (structurele) insluiting van het afval dat in de verwerkingscellen van de verpakking ontdaan is.
2.2.3. Zwakke punten en cliff edge effecten • De NCP cel van gebouw 108X kan omvallen door het bezwijken van de paalfunderingen. In het geval dat de NCP indamper in werking zou zijn, zal dit mogelijk leiden tot het vrijkomen van alle warme middelactieve vloeistof aanwezig in de indamper in de gehavende NCP cel en mogelijk ook in de omgeving via scheuren in de cel of via afgeknapte leidingen5. Bovenop het inkapselen van de gehavende NCP cel zal mogelijk een interventie noodzakelijk zijn om het insijpelen van de vloeistof in de bodem tegen te gaan. • De stapelingen van colli in de pilot hall van gebouw 110X kunnen omvallen door de aardbeving, waardoor plots een beperkte fractie van de inhoud zal vrijkomen als aerosolen. Tegelijkertijd kunnen ook de bevestigingspunten van de cellenbeton panelen aan de buitenzijde van gebouw 110X falen ten gevolge van de bewegingen van het draagskelet van het gebouw, waardoor een gedeelte van de panelen allicht naar buiten toe zullen uitvallen. Hierdoor verliest het gebouw
44
zijn containment functie en zal een fractie van de in het gebouw vrijgekomen aerosolen in de omgeving terecht komen6. • Gebouw 123Y kan net zoals gebouw 110X zijn containment functie verliezen door het naar buiten uitvallen van cellenbeton panelen. Binnen in het gebouw kunnen een aantal bakstenen structuren instorten, maar dit zal niet gepaard gaan met een vrijgave van radioactief materiaal. • Op basis van de huidige analyse kan niet uitgesloten worden dat gebouw 151X ernstig beschadigd raakt. Indien het gebouw zou instorten, zal een gedeelte van de in het gebouw opgeslagen colli met geconditioneerd afval beschadigd raken door de dakstructuur en de liggers. Hierdoor zal een heel kleine fractie van de inventaris vrijkomen als radioactieve aerosolen in het ingestorte gebouw, waarvan ook een gedeelte in de buitenlucht zal terecht komen7. • De schoorsteen 120A zou in extreme omstandigheden kunnen ineenstorten of omvallen. In dat laatste geval is een kleine kans dat de NCP cel van gebouw 108X of gebouw 124X beschadigd raken door de impact van de schouw. De gevolgen van het instorten van de schouw op de NCP cel zullen in het slechtste geval vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het instorten van de NCP cel zelf. In het geval de schoorsteen op gebouw 124X valt, zou mogelijk de lekbak en/ of een opslagtank van gebouw 124X beschadigd kunnen raken door brokken beton die aan de binnenzijde van de cel zouden kunnen loskomen ten gevolge van de impact. Indien de tank gevuld is met vloeistof en de beschadiging zich onder het vloeistofniveau bevindt, zal een gedeelte van de in de tank aanwezige vloeistof vrijkomen in de lekbak. Het De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling, maar lokaal op de site kunnen noodmaatregelen noodzakelijk zijn. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen buiten de site allicht nergens overschreden worden. 6 De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling, maar lokaal op de site kunnen noodmaatregelen noodzakelijk zijn. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen buiten de site allicht nergens overschreden worden. 7 De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling, maar lokaal op de site kunnen noodmaatregelen noodzakelijk zijn. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen buiten de site allicht nergens overschreden worden. 5
gebouw is echter voorzien van de nodige middelen om de vloeistof vanuit de lekbak over te pompen naar een andere opslagtank. Gelet op de hiervoor benodigde tijd zal mogelijk toch een gedeelte van de vloeistof door de eventueel beschadigde lekbak in de betonnen bodemstructuur van het gebouw sijpelen. Het gebouw zal dan niet meer verder kunnen gebruikt worden en er zullen dan mogelijk maatregelen dienen genomen te worden om de verdere insijpeling van deze vloeistof in de bodem tegen te gaan. • In het solarium (270G) bevinden zich een aantal betoncontainers met historisch Na en NaK houdend afval. Aangezien deze containers blootgesteld geweest zijn aan de natuurelementen tot 1990, kan de aanwezigheid van water in de containers niet uitgesloten worden. In het geval van een zware aardbeving kan de mogelijk al gedegradeerde primaire verpakking van het Na en NaK afval beschadigd raken, waardoor een explosieve reactie van het Na en NaK met het mogelijke water in de container niet totaal uitgesloten kan worden. In het specifieke geval van een aantal colli met mogelijk onbehandelde NaK vloeistof bestaat bij een aardbeving ook een risico op explosie indien er zich tijdens de opslagperiode een oxidelaag heeft kunnen vormen op het NaK vloeistofoppervlak en het bovenste gedeelte van deze oxidelaag in contact komt met vloeibaar NaK. De explosies zijn relatief beperkt en zullen in het slechtste geval het betonnen deksel van de betoncontainer oplichten. Een gedeelte van de in het Na of NaK afval aanwezige radioactiviteit kan echter wel vrijkomen in de buitenlucht als aerosolen8.
2.2.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen Gebouw 123Y zal op korte termijn niet meer gebruikt worden voor de opslag van handschoenkasten, en de ontmanteling van de interne structuren wordt voorbereid. Het in gebouw 110X aanwezige afval wordt stelselmatig verwerkt, en op middellange termijn zal een nieuw opslaggebouw voor niet geconditioneerd afval de functie van onder meer gebouw 110X overnemen. Voor gebouw 151X zal een meer uitgebreide studie uitgevoerd worden met betrekking tot de weerstand van het gebouw tegen de DBE en RLE aardbevingen. Voor de centrale schouw zal de noodzaak aan bijkomende verankeringen worden bestudeerd.
2.2.5. Aardbeving buiten ontwerp gepaard gaande met overstroming buiten ontwerp In de overstromingsstudie die uitgevoerd werd in het kader van de stress tests (zie Hoofdstuk 3) werd het meest ernstig denkbare scenario bekeken, waarbij een aardbeving aanleiding zou kunnen geven tot een externe overstroming, namelijk het (op zeer ongunstige wijze) falen van sluizen op het kanaal Bocholt-Herentals, samen met een ‘dijkbreuk’ ter hoogte van site 2. Zelfs voor dit scenario werd voor beide sites een overstroming uitgesloten.
8
De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling, maar lokaal op de site kunnen noodmaatregelen noodzakelijk zijn. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen buiten de site allicht nergens overschreden worden.
45
46
Hoofdstuk 3
overstroming 47
3.1. Ontwerpbasis 3.1.1. Overstroming waartegen de installaties bestand zijn 3.1.1.1. Kenmerken van de design basis flood (DBF) Site 1 Voor de oprichting van de gebouwen op site 1 werd het natuurlijke terrein (gemiddeld op 25.6 m TAW) aangeaard en opgehoogd tot 27 m TAW1. Dit niveau is de basis voor de bescherming van site 1 tegen een externe overstroming. Site 2 Omdat site 2 niet kunstmatig opgehoogd werd, ligt het gemiddelde grondniveau er lager dan op site 1. Het vloerpeil van de gebouwen van site 2 wordt gegeven in Tabel 8.
48
GEBOUW
Vloerpeil (mTAW)
270E
26.23
270G
24.79
270M
26.68
280X
26.58
Tabel 8 – Vloerpeil van de onderzochte installaties op site 2.
Het Solarium (gebouw 270G) heeft een vloerpeil dat aanzienlijk lager is dan dat van de andere gebouwen. Het bestaat uit een betonnen vloerplaat gelegen in een dal dat omgeven is door een wal van ongeveer 26.6 m TAW, en is volledig overdekt. Er is een toegangsweg voorzien die geleidelijk afdaalt naar het vloerpeil. Door deze omstandigheden, is gebouw 270G niet gevoeliger dan de andere gebouwen voor een overstroming door omgevende waterlopen of kanalen. Op het laagste punt is er een wateropvang en -afvoer voorzien om eventueel intredend regenwater af te voeren.
3.1.1.2. Methode voor evaluatie van de DBF Site 1 Bij ontwerp van site 1 werd er rekening gehouden met het grondwaterpeil en met het waterniveau in het kanaal Bocholt-Herentals. De bovenste watertafel werd voor de oprichting van de Eurochemic fabriek op site 1 onderzocht door het boren van 20 putten van een diepte tussen 8 m en 10 m. De grondwatertafel wordt gevoed vanaf de zuidoostelijke en zuidwestelijke hoek en stroomt af naar het noorden en in het riviertje de Witte Neet. De maximale grondwaterstand, gemeten over de periode van maart tot november 1964, bedroeg 24.55 m TAW.
1
TAW = Tweede Algemene Waterpassing is de referentiehoogte waartegenover hoogtemetingen in België worden uitgedrukt. Een TAW-hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagwater te Oostende.
Voorts werd uitgegaan van een waterniveau in het kanaal Bocholt-Herentals van 25.40±0.20 m TAW. Door de ophoging van het grondniveau van site 1 tot 27 m TAW werd een ruime marge gecreëerd ten aanzien van deze waterstanden. Site 2 De methode voor evaluatie van DBF bij ontwerp van site 2 is niet gekend, maar op grond van de gemeten vloerpeilen kunnen we aannemen dat dezelfde site-specifieke parameters in rekening werden gebracht.
3.1.1.3. Toereikendheid van de DBF Voor de analyse van de toereikendheid van de DBF wordt beroep gedaan op studies van het overstromingsrisico in de omgeving. Deze studies gaan uit van volgende elementen welke aanleiding zouden kunnen geven tot overstroming: waterlopen in de buurt, hevige regenval en opstijgend grondwater. De Belgoprocess sites liggen aan weerszijden van het kanaal BocholtHerentals, waarvan het peil geregeld wordt door middel van sluizen. In de Figuur 21 - De gesimuleerde overstromingen met een overschrijdingsfrequentie 10-7 per jaar bij het hoge klimaatscenario voor site 1.
nabijheid van de sites van Belgoprocess (tussen de sluizen V en VI) heeft de dijk van het kanaal Bocholt-Herentals een hoogte van 25.7 m TAW. Men kan eigenlijk niet spreken van een echte dijk, aangezien er nagenoeg geen hoogteverschil is tussen de dijk en het achterliggende gebied. Het hoogste niveau van de grondwatertafel dat ooit op site 1 werd geregistreerd bedroeg 25.3 m TAW. Site 1 bevindt zich in het stroomgebied van de Breyloop en de Hooibeek; s i t e 2 i n h e t s t ro o m g e b i e d
Figuur 22 - De gesimuleerde overstromingen met een overschrijdingsfrequentie 10-7 per jaar bij het hoge klimaatscenario voor site 2
van
de
Daelemansloop.
He t
overstromingsrisico werd uitgebreid geanalyseerd aan de hand van
berekeningsmodellen en gebruik makend van tijdreeksen van neerslag over 100 jaar van het KMI station in Ukkel. Deze meetreeksen werden bovendien aangepast om op een conservatieve wijze rekening te houden met de invloed van klimaatverandering (het zogenaamde “hoog klimaatscenario”, zoals opgesteld in het kader van het CCI-HYDR-project van de KU Leuven en het KMI). Voorts werd verondersteld dat de bodem maximaal verzadigd is, wat erg conservatief is gezien
49
de zanderige ondergrond. Met neerslaggegevens voor Dessel en Mol (IDF-curven, zie §4.1.1.1), die over een aanzienlijk kortere periode beschikbaar zijn dan deze van Ukkel, werd aangetoond dat het gebruik van de neerslagwaarden voor Ukkel geen onderschatting kan betekenen van de lokale neerslagactiviteit. Er werd aangetoond dat de frequentie van overstroming van sites 1 en 2 van Belgoprocess vanuit de nabijgelegen waterwegen kleiner is dan 10-7/jaar. Dit wordt geïllustreerd door Figuur 21 voor site 1 en Figuur 22 voor site 2. Figuur 21 toont duidelijk aan dat er zelfs voor de beschouwde overschrijdingsfrequentie van 10-7/jaar nergens in de nabije omgeving van site 1 een overstroming mogelijk is. Op Figuur 22 (site 2) worden de waterpeilen aangegeven in m TAW in de overstroomde gebieden bij de overstroming met een overschrijdingsfrequentie van 10-7/jaar. Site 2 en site 1 blijven gevrijwaard. Naast de mogelijke overstroming van nabijgelegen waterlopen werd nagegaan of de sites rechtstreeks kunnen overstromen door hevige regenval of door opstijgend grondwater. Het resultaat van deze studie van hevige regenval wordt gegeven onder §4.1.1. Met betrekking tot de overstromingskans ten gevolge van opstijgend grondwater werd een analyse uitgevoerd van metingen van de grondwaterstand in een twintigtal peilputten in de omgeving van de site gedurende een periode van gemiddeld 30 jaar. Voor ieder van de peilbuizen werd de afstand tot het dichtstbijzijnde oppervlaktewaterlichaam gemeten en de variatie van de grondwaterstanden berekend. Niet gedraineerde grondwatertafels, op grote afstand van regulerende waterlichamen, hebben doorgaans een grotere fluctuatie dan de grondwatertafel in de nabijheid van een oppervlaktewater (met vast peil). Dit doet zich voor als gevolg van het neerslagoverschot tijdens de wintermaanden. Uit de analyse blijkt dat de grondwaterstanden in de buurt van de site hieraan voldoen. De installaties van site 1 liggen binnen een straal van minder dan 700 m van oppervlaktewater (het pand tussen sluizen 6 en 7 op het kanaal Bocholt-Herentals en/of nabijgelegen 50
lagune). Site 2 is nooit verder gelegen van oppervlaktewater (Nucleavijver) dan 300 meter. Omdat site 2, in tegenstelling tot site 1, niet opgehoogd is en een gemiddeld lager grondpeil heeft dan site 1, mag men aannemen dat grondwaterstijging eerder voor site 2 een probleem zou kunnen vormen dan voor site 1. Daarom werd een statistische “extreme waarden”analyse uitgevoerd van de meetwaarden van het grondwaterstandmeetpunt dat het meest nabij site 2 gelegen is. Hieruit blijkt dat voor een terugkeerperiode van 107 jaar een verwachte maximale grondwaterstand overeenstemt van 24.7 mTAW. Dit is nog ruim beneden het laagste vloerpeil van de installaties op site 2, op het Solarium (270G) na, waarvan het vloerpeil ongeveer op dit niveau ligt.
Besluit Uit de bijkomende analyses die in het kader van de stress tests uitgevoerd werden, kan worden besloten dat een overstroming van site 1 of site 2 als gevolg van overstroming van waterlopen en kanalen, opstijgend grondwater zo goed als uitgesloten is. Een overstroming als rechtstreeks gevolg van hoge neerslagintensiteit wordt behandeld onder §4.1.1. De waarschijnlijkheid op een overstroming met een overschrijding door het water van het vloerpeil van de installaties ligt ruim beneden 10-7/jaar. De ontwerpbasis (DBF) tegen overstroming is dus erg robuust.
3.1.2. Voorzieningen ter bescherming tegen de Design Basis Flood 3.1.2.1. Structuren, systemen en componenten (SSC) Zoals in §3.1.1.3 en §4.1.1 uiteengezet, is het ontwerppeil van de site erop voorzien om de site droog te houden.
3.1.2.2. Bijkomende voorzieningen Omdat geen van beide sites overstromingsgevoelig is, zijn er geen bijkomende voorzieningen.
3.1.2.3. Belangrijke operationele maatregelen Omdat geen van beide sites overstromingsgevoelig is, zijn er geen operationele maatregelen tegen overstroming voorzien.
3.1.2.4. Andere mogelijke gevolgen van DBF Omdat dit niet in detail geanalyseerd werd, moet verondersteld worden dat een overstroming buiten het domein van de site aanleiding zou kunnen geven tot verlies van uitwendige elektrische voeding. Gezien de installaties droog blijven, is dit scenario voor de te verzekeren veiligheidsfuncties op site volledig equivalent met het verlies van externe voedingen. Hoofdstuk 5 gaat hier dieper op in. Op basis van de studies van het overstromingsrisico in de omgeving zijn er geen aanwijzingen dat de toegankelijkheid van de site in het gedrang kan komen (zie Figuur 21 en Figuur 22).
3.2. Conformiteit met de huidige vergunning 3.2.1. Het verzekeren van de vergunning In het kader van de tienjaarlijkse veiligheidsherzieningen werden overstromingen van externe oorsprong nooit aangeduid als problematiek.
3.2.2. Organisatie mobiele uitrustingen Er moeten geen mobiele uitrustingen ter beschikking staan in geval van DBF.
3.2.3. Mogelijke afwijkingen en lopende correctieve maatregelen Niet van toepassing.
3.2.4. Acties vergunninghouder Niet van toepassing.
51
3.3. Evaluatie van de veiligheidsmarges 3.3.1. Omstandigheden waaronder overstroming van de site zou kunnen optreden Om een beeld te vormen van de grootte van de veiligheidsmarges, werd de bescherming van de sites van Belgoprocess tegen overstroming onderzocht door simulatie van de meest ongunstige denkbare combinatie. Dit komt neer op een situatie waarbij de kanaalsluizen op het kanaal Bocholt-Herentals falen in combinatie met de meest ongunstige dijkbreuk. Omdat site 2 niet opgehoogd is en daarom gemiddeld lager gelegen is dan site 1, werd de kanaaldijkbreuk gesimuleerd aan de zuidelijke oever van het kanaal. Men kan hier echter niet echt spreken van een dijkbreuk, aangezien er geen significant hoogteverschil is tussen de kanaaldijk en het achterliggende gebied. In werkelijkheid dient de kanaalwand te falen en dient er zich een lokale uitschuring te ontwikkelen. De precieze aannames van deze simulatie zijn de volgende: • Falen van de twee sluizen (sluizen 4 en 5) van het Kanaal Bocholt Herentals opwaarts van de site. Hierdoor komt een watermassa vrij vanaf sluis 6 op het kanaal Bocholt-Herentals tot de kruising met het kanaal Kwaadmechelen-Dessel, het kanaal Kwaadmechelen-Dessel, het Alberkanaal vanaf de Sluis te Beringen tot de sluis in Hasselt, evenals het volume in de aangesloten zandwinningsputten. • Sluis 6 op het kanaal Bocholt – Herentals blijft behouden voor opstuwing. • Kanaaldijk van kanaal Bocholt – Herentals breekt door t.h.v. site 2. 52
• De evacuatie via de Congovaart wordt niet beschouwd. • De oevers van het kanaal Bocholt-Herentals op kanaalpand 6-5 zijn op alle locaties (met uitzondering van de locaties van de dijkdoorbraak) voldoende hoog. Er wordt geen water over de noordelijke kanaalrand gestort, noch over de zuidelijke. De gesimuleerde overstroming die het gevolg is van dit heel extreme scenario wordt geïllustreerd in Figuur 23. De cijfers in het zwart duiden de gesimuleerde waterpeilen aan (in m TAW).
Figuur 23 – Gesimuleerde overstroming van site 2 bij dijkdoorbraak.
We stellen vast dat er op site 2 geen overstromingen optreden en dit omwille van de gunstige hoogteligging. Het water, dat binnenstroomt via de bres, stroomt enerzijds verder naar het zuiden, richting Daelemansloop, en anderzijds naar het oosten, over de N18. Daar stroomt het water verder naar het zuiden, om vervolgens terug over de N18 te stromen, eveneens richting Daelemansloop. Vooraleer het waterpeil ter hoogte van site 2 een kritieke waarde kan bereiken, wordt het water dus afgevoerd naar de Daelemansloop. Omdat site 1 is opgehoogd ten opzichte van zijn omgeving (tot een hoogte van 27 mTAW) en daarom aanzienlijk hoger ligt dan site 2, is het duidelijk dat een gelijkaardige kanaalbreuk aan de noordelijke oever site 1 evenmin onder water kan zetten.
3.3.2. Gevolgen van overstroming voor de veiligheidsfuncties Niet van toepassing
3.3.3. Zwakke punten en cliff edge effecten Niet van toepassing
3.3.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen Omdat het overstromingsrisico voor de sites van Belgoprocess onbestaand is, zijn er geen maatregelen te nemen.
53
54
Hoofdstuk 4
Andere extreme gebeurtenissen 55
4.1. Meteorologische omstandigheden Volgende extreme meteorologische omstandigheden worden hierna meer in detail besproken: zware regenval, extreme windsnelheden, tornado, bliksem, hevige sneeuwval, hevige hagelbuien. De extreme meteorologische omstandigheden die omwille van de geografische ligging voor de site van Belgoprocess niet van toepassing zijn, zijn tropische cycloon, tyfoon, orkaan, storm van zand of stof, waterhoos.
4.1.1. Hevige regenval 4.1.1.1. Gegevens IDF-curven – of Intensiteit-Duur-Frequentie-relaties – geven weer hoe vaak een bepaalde hoeveelheid regen valt in een bepaalde duur. In een uitgave van de afdeling Water van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werden de IDFcurven opgesteld voor, onder meer, Mol, op basis van gemeten neerslaghoeveelheden in de periode 1967-1997. De IDFcurve voor Mol wordt gegeven in Figuur 24.
56
Figuur 24 – Intensiteit-Duur-Frequentie-curven voor de jaarlijkse neerslag in Mol.
Op basis van tijdreeksen van neerslag over 100 jaar van het KMI station in Ukkel heeft de Universiteit Leuven onderzoek gedaan naar trends in de regenval over de voorbije eeuw. Besluit van het onderzoek was dat er geen noemenswaardige trend kon worden vastgesteld. Het onderzoek bevestigt dat korte hevige regenbuien vooral in de zomermaanden voorkomen. Verder onderzoek van het
KMI naar de evolutie van het klimaat in België, gebaseerd op gegevens gaande tot 2007, bevestigt dat er geen opmerkelijke evolutie is van de neerslaghoeveelheden in korte periodes (1 uur tot enkele uren). Er wordt opgemerkt dat er tijdens de maand augustus 2011 tweemaal sprake was van extreme neerslaghoeveelheden op korte tijd. Uit de persberichten van het KMI naar aanleiding van deze gebeurtenissen worden volgende neerslagwaarden afgeleid: voor het onweer van 18 augustus 2011 werden neerslaghoeveelheden geregistreerd van 36.6 mm in 1 uur en 70.1 mm in 24 uur (gemeten in Bertem). Voor het onweer van 22-23 augustus 2011 werden neerslaghoeveelheden geregistreerd van 32.4 mm in 20 minuten, 38 mm in 1 uur en 44.3 mm in 24 uur (gemeten in Ukkel). Tabel 9 geeft een overzicht van de normale hoeveelheden neerslag (uitgedrukt in mm, totaal per maand) voor de verschillende maanden, met aanduiding van de gemeten grootste hoeveelheden neerslag en ter vergelijking, de normale maandelijkse waarde. Deze waarden geven een idee van de hoeveelheid regen die over langere periodes kan vallen. NEERSLAG maximum meetwaarde
JAN 143.6
normalen
68.4
FEB 149 53.5
MAA
APR
MEI
JUN
JUL
AUG
SEP
OKT
NOV
DEC
138.1
130.4
145.6
153.7
196.5
231.2
198.8
227.1
174.6
171.9
61.3
57
61.9
66.5
79.8
69.6
63.4
70.5
75.1
75.7
Tabel 9 – Overzicht van meetwaarden voor de natste maanden van de twintigste eeuw (bron: KMI).
4.1.1.2. Ontwerpbasis De belangrijkste experimentele neerslaggegevens die beschouwd werden in de karakterisering van de site uit 1965 van de voormalige Eurochemic fabriek (vandaag site 1 van Belgoprocess) zijn gebaseerd op een periode van 30 jaar en geven volgende beschrijving van de neerslag op dagbasis in de streek van Mol:
57
• De gemiddelde dagelijkse neerslag bedraagt in 90% van de regendagen minder dan 10 mm. • De maximale regenval op één dag (gedurende de meetperiode van 30 jaar) was 58 mm. In de huidige toestand van site 1 is slechts een deel van de verhardingen en gebouwen voor regenwaterafvoer verbonden met de riolering. Het resterende deel van de verhardingen en gebouwen is niet aangesloten op de riolering. Dat regenwater moet naast de weg of via infiltratiewaaiers infiltreren in de bodem. Voor de huidige toestand werd de kans op wateroverlast onderzocht aan de hand van composietbuien die opgesteld zijn op basis van neerslagmetingen in Ukkel en consistent zijn met de IDF curven. De composietbuien werden opgesteld voor een beperkt aantal terugkeerperioden (van 2 tot 100 jaar). De composietbuien hebben een duurtijd tot maximaal 48 uur met een kortstondig maximum gedurende 10 minuten. Tijdens het maximum (rond 24 uur) stijgt de piekintensiteit tot de waarde uit onderstaande tabel: TERUGKEERPERIODE IN JAAR
NEERSLAGINTENSITEIT IN MM/UUR
2
52.6
5
65.5
10
75.2
20
85.0
50
97.9
100
108
Tabel 10 – Neerslagintensiteit in functie van terugkeerperiode.
De uitgevoerde simulatie heeft aangetoond dat water overal op de site steeds voldoende onder het maaiveld blijft en dat er geen wateroverlast ontstaat op de regenafvoerbuizen. Dit geldt ook voor buien met een terugkeerfrequentie van 100 jaar.
4.1.1.3. Zwakke punten en cliff edge effects Lokale afwatering Er werd onderzocht of er gebouwen bestaan op site 1 of 2 met een toegang die gelegen is naast of in de buurt van een lokaal dal waar de afwatering van regenwater onvoldoende zou kunnen zijn. Dat blijkt voor site 1 niet het geval te zijn. Voor site 2 stelt zich een mogelijk probleem aan de ingang van het Solarium (gebouw 270G) waar een toegangsweg afdaalt tot het vloerniveau. We merken op dat het dak van gebouw 270G over een afwateringssysteem beschikt dat hemelwater afvoert naar de zijkanten van de loods om vervolgens in de lagune geloosd te worden. 58 Er bestaat een extrapolatie van de meest recente IDF-verbanden in Ukkel tot een terugkeerperiode van 10000 jaar, uitgevoerd door KU Leuven (Willems, Figuur 25 – Aanduiding mogelijke probleemzone (rode ellips) bij ingang 270G.
2012). Hierbij werd gebruik gemaakt van neerslagstatistieken die geactualiseerd
werden, rekening houdend met de huidig beschikbare kennis over de toekomstige klimaatevoluties. Er werd rekening gehouden met de onzekerheden op de inschatting van deze toekomstige evoluties. Tabel 11 geeft voor verschillende terugkeerperioden deze IDF-waarden, voor een aggregatieduur van 1 dag. TERUGKEERPERIODE [JAAR] IDF-waarde [mm/h]
2
5
20
100
1.000
10.000
1.7
2.05
2.71
3.94
6.12
8.33
Tabel 11 – IDF-neerslagwaarden voor verschillende terugkeerperioden, voor een aggregatieduur van 1 dag (Willems, 2012).
In Figuur 26 worden deze waarden geëxtrapoleerd naar terugkeerperiode van 10 tot 1000 keer langer (105, 106 en 107 jaar).  De neerslagintensiteit die overeenstemt met een terugkeerperiode van 107 jaar bedraagt 13.48 mm/h voor een aggregatieduur van 1 dag, wat overeenkomt met een neerslaghoogte van 323 mm. Op het laagste niveau aan de ingang van het Solarium is er een goot die via een buis met een diameter van 35 cm en een put verbonden is met de installatie voor Behandeling van Radioactieve Effluenten (BRE). Overtollig regenwater wordt verpompt naar dit gebouw waar verschillende 150 m³ tanks een ruime opvangcapaciteit voorzien. De oppervlakte van de
Figuur 26 – Extrapolatie van het IDF-verband (aggregatieduur 1 dag) in Ukkel.
geleidelijk afdalende oprit naar het Solarium is kleiner dan 300 m². Het maximale hoogteverschil bedraagt 1.8 m. Als we de regenwaterafvoer van het Solarium niet beschouwen en geen rekening houden met infiltratie in de grond en evapotranspiratie, zou er een maximaal watervolume van ongeveer 300 m³ vergaard kunnen worden in deze geul. Na 1 dag regen met een gemiddelde intensiteit die overeenstemt met een waarschijnlijkheid van 10-7/jaar kan er echter niet meer dan 100 m³ vergaard worden. Indien dit watervolume wordt verspreid over het Solarium, dat een binnenvloeroppervlakte heeft van ongeveer 2500 m², wordt een waterstand bereikt van 4 cm boven het vloerpeil. De waterlaag maakt dan slechts contact met het onderste gedeelte van de opgeslagen containers. Hierdoor kan het water onmogelijk infiltreren in de containers en dus ook geen fysische of chemische reactie veroorzaken met het opgeslagen afval. Deze waterlaag kan geen veiligheidssystemen beïnvloeden of buiten werking stellen. Wateraccumulatie op platte daken met opstaande rand Omdat de meeste gebouwen op de site van Belgoprocess platte daken hebben met opstaande randen, moet er rekening gehouden worden met mogelijke accumulatie van regenwater op de daken. Zoals blijkt uit Tabel 15, is het niet ondenkbaar dat er op één maand een waterlaag van 20 cm ontstaat op een plat dak met opstaande randen, indien er geen regenwaterafvoer zou zijn. Voor sommige gebouwen houdt dit een risico in op instorting van het dak. Er kan zich accumulatie van regenwater op het dak voordoen bij alle (beschouwde) gebouwen behalve bij 270M (halfrond dak), 270 E, 270G en 123Y (hellende daken). Verschillende daken zijn uitgerust met een overstort op ongeveer 20 cm boven de dakvloer. Deze daken kunnen dus maximaal belast worden met 200 kg/m² bij verstopping van de aflopen. De belasting van daken met opstaande randen die niet voorzien zijn van overstorten, kan na langdurige periodes van quasi aanhoudende regenval nog hoger oplopen bij verstopping van de aflopen. Aan de hand van de veiligheidsmarges die berekend werden voor de extreme sneeuwbelasting werd per gebouw beoordeeld of en welke maatregelen genomen dienen te worden. Deze maatregelen staan beschreven in de volgende paragraaf.
59
4.1.1.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen Gebouw 103X, 108X, 110Z: De mogelijke regenbelasting is meestal groter dan de sneeuwbelasting. Omdat de daken van dit gebouw een vrij geringe marge hebben ten opzichte van de extreme sneeuwbelasting stellen we voor de randen van daken boven de lokalen met nucleaire opslag te voorzien van een overstort. Gebouw 124X: Dit gebouw heeft een vrij grote marge ten opzichte van de maximaal mogelijke regenbelasting. Er wordt aangeraden de aflopen regelmatig te inspecteren om verstopping te voorkomen. Gebouw 127X: Dit gebouw heeft een zeer grote marge ten opzichte van de maximaal mogelijke regenbelasting. Gebouw 129X: Omdat de dakranden vrij hoog zijn, waardoor bij verstopte aflopen de regenbelasting hoog kan worden, wordt voorgesteld de dakrand te voorzien van een overstort. Omdat het om een licht hellend plat dak gaat, wordt ook aangeraden de aflopen regelmatig te inspecteren op eventuele verstopping. Gebouw 131X: Het gedeelte van het dak dat behoort tot de centrale beveiligde zone, heeft een zeer grote marge ten opzichte van de maximale regenbelasting. Voor de andere delen van het dak volstaat een regelmatige inspectie van de aflopen en een inspectie van de daken na langdurige en hevige regenbuien (accumulatie van 100 à 200 mm in enkele dagen). Gebouw 136X: Omdat de dakranden erg hoog zijn, wordt voorgesteld de randen van daken boven de lokalen met nucleaire opslag of verwerking te voorzien van een overstort. Bij verstopte aflopen kan de regenbelasting namelijk hoog worden. Gebouw 151X: Omdat de dakranden vrij hoog zijn, wordt voorgesteld de dakrand te voorzien van een overstort. Bij verstopte aflopen kan de regenbelasting namelijk hoog worden. Gebouw 155X: Omdat de dakranden hoog zijn, wordt voorgesteld de dakrand te voorzien van een overstort. Bij verstopte aflopen kan de regenbelasting namelijk hoog worden. Gebouw 156X: Het dak van dit gebouw is voorzien van een overstort. 60
Gebouw 280X: De daken van hoofd- en bijgebouw zijn alle voorzien van een overstort.
4.1.2. Hevige wind 4.1.2.1. Gegevens Uit de waarnemingen in België van 1850 tot 1949 blijkt dat de maximale windsnelheid (windstoot) slechts twee of drie keer 40 m/s overschreed. De maximale windsnelheid van 45 m/s werd gemeten in 1929 in Haren. Uit recentere gegevens blijkt dat de hoogst waargenomen windsnelheid (windstoot) in België 46.7 m/s bedroeg (Bevekom, 1990). Voor de site van Belgoprocess zijn windgegevens beschikbaar voor de periode van 1998 tot 2009. Deze gegevens werden gemeten door een meetmast op de nabijgelegen site van het SCK-CEN. De meetmast is gekenmerkt door volkomen gelijkaardige omgevingsfactoren. Het betreft 10-minutengemiddelden van de gemeten windsnelheid op verschillende hoogtes. De opgemeten jaarmaxima volgen een stochastische verdeling waarmee bepaald kan worden welke windsnelheid jaarlijks overschreden wordt met een waarschijnlijkheid van 2%. Met andere woorden: welke extreme windsnelheid statistisch een terugkeerperiode heeft van 50 jaar. De analyse van de meetgegevens wijst uit dat de extreme waarde van de 10-minutengemiddelde windsnelheid met een terugkeerperiode van 50 jaar voor de site van het SCK 16.5 m/s bedraagt op 24 m hoogte en 21.3 m/s op 48 m. De internationale standaard voor ontwerp van windturbines IEC 61400-1 (2005) hanteert een factor van 1.4 voor de overgang van 10-minutengemiddelden van windsnelheid met een terugkeertijd van 50 jaar naar ogenblikkelijke (3-secondengemiddelde) waarden met dezelfde terugkeertijd. Dit houdt dus in dat de ogenblikkelijke extreme windsnelheid die voor de site van Belgoprocess te verwachten valt, 23.1 m/s zou bedragen op 24 m hoogte, en 29.8 m/s op 48 m hoogte.
4.1.2.2. Ontwerpbasis Om een idee te vormen van de bestendigheid tegen windbelasting van de verschillende gebouwen van de sites van Belgoprocess is het aangewezen de destijds geldende normen voor bouwwerken te raadplegen: Voor de periode 1960 – 1988: Belgische norm NBN460-00: deze norm stelt ontwerpwaarden voor van “uitzonderlijke maximale windsnelheid” die geïnterpreteerd wordt als een extreme waarde van een windstoot. Deze bedraagt 38 m/s op een hoogte van 10 m en 49 m/s op een hoogte van 25 m boven het maaiveld Voor de periode 1988 - 2009: NBN B03-002 hanteert de basiswindsnelheid. Dit is de grootste ogenblikkelijke windsnelheid in vlak of licht heuvelachtig terrein met een terugkeerperiode van 10 jaar. De basiswindsnelheid wordt bepaald door de hoogte boven het maaiveld en de oppervlakteruwheid van de omgeving volgens een opdeling in vier terreinklassen. Op een hoogte van 10 m bedraagt de basiswindsnelheid in landelijk gebied met alleenstaande gebouwen of bomen (terreinklasse II) 36.4 m/s. Op een hoogte van 25 m bedraagt de basiswindsnelheid 41 m/s. In nijverheids- of bosgebied (terreinklasse III) liggen de waarden lager (32.2 m/s op 10 m; 37.8 m/s op 25 m). Omdat de terreinklasse van de site van Belgoprocess het midden houdt tussen beide terreinklassen, mag aangenomen worden dat de conservatievere waarden van klasse II werden gehanteerd bij het ontwerp van de gebouwen.
4.1.2.3. Zwakke punten en cliff edge effects Ter informatie worden hieronder de bouwjaren van de verschillende gebouwen opgegeven: 61 103X
1965
129X
1984
108X
1965
131X
1981
270E
1990
270G
Overdekking in 1990
110Z
1964
136X
1996
123X
1978
151X
1990
270M
1983
124X
1971
155X
2003
280X
2000
127X
1978
156X
2002
Tabel 12 – Overzicht bouwjaren van de geanalyseerde gebouwen.
Uit de beschikbare lokale windgegevens voor de site blijkt duidelijk dat de verwachte extreme windsnelheid, zelfs op 48 m, aanzienlijk lager ligt dan de beschouwde ontwerpwaarden op 25 m hoogte. Bovenvermelde bouwnormen zijn in principe toepasselijk op alle bouwwerken, zodat besloten kan worden dat ze aan deze ontwerpwaarden voldoen en dus bestand zijn tegen het lokale windklimaat. Omdat de ontwerpgegevens met betrekking tot windbelasting echter niet voor alle structuren teruggevonden werd, werd een extrapolatie uitgevoerd van de resultaten van de stress test analyses van de structurele impact van een EF3-tornado (Enhanced Fujita-schaal), die overeenstemt met 75 m/s (zie §4.1.3). Uit deze extrapolatie volgt dat enkel 270M, met een lichtere structuur, mogelijk structurele schade kan lijden bij windstoten groter dan 30 m/s. Voor het ontwerp van nieuwe inrichtingen voor opslag van nucleair afval in de omgeving wordt als ontwerpwaarde een extreme 10-minutengemiddelde windsnelheid (met terugkeerperiode van 50 jaar) van 25 m/s beschouwd. Volgens de hoger gegeven omrekeningsfactor van 1.4 stemt dit overeen met een extreme ogenblikkelijke windsnelheid van 35 m/s. Deze
waarde is ruim omhullend voor het windklimaat op de site van Belgoprocess en bovendien kleiner dan de ontwerpwaarden volgens de vroeger gehanteerde Belgische normen.
4.1.2.4. Maatregelen om de robuustheid van de installatie te verhogen Voor site 1 zijn er geen maatregelen nodig. De bescherming tegen hevige wind is afdoende. Voor de minder robuuste installaties (i.e. 270M) op site 2 zal prioriteit gegeven worden aan de verwerking van risicohoudend afval of de overplaatsing ervan naar gebouwen die een betere weerstand bieden tegen extreme wind.
4.1.3. Tornado 4.1.3.1. Gegevens Tornado’s komen vooral voor in de VS. In België wordt het fenomeen hooguit gerangschikt in klasse F2 op de originele Fujitaschaal (maximale windsnelheid tussen 50 m/s en 70 m/s) (gegevens 1880-1940). De windsnelheid bij een tornado is de optelsom van de rotatiesnelheid en de translatiesnelheid. De laagste categorie van tornado begint bij de windsnelheden eigen aan een heel zware storm. • In de periode 1970-1984 was er één tornado met hoge intensiteit, in Léglise (20 september 1982). De maximale windsnelheid werd geschat op 70 m/s en de breedte op 50 m. Er was aanzienlijke schade. Daken werden afgerukt en
62
gebouwen werden vernietigd. • Een tornado met hoge intensiteit en vergelijkbare schade kwam voor in Oostmalle (25 juni 1967). • Verder kwamen er jaarlijks tornado’s voor in België, maar met minder hoge intensiteit. • Het Franse ‘département du Nord’ (Hautmont, 3 augustus 2008) kende een tornado van heel hoge intensiteit. De schade was heel aanzienlijk, zelfs over verschillende kilometers. Deze tornado werd geklasseerd in categorie EF4 op de Enhanced Fujitaschaal2 (windsnelheid tussen 75 en 89 m/s). Enkele algemene gegevens: • In Europa komen 4 tot 7 keer minder tornado’s voor dan in de VS. • Er wordt aangenomen dat België jaarlijks 4 tot 6 tornado’s kent met min of meer belangrijke schade. • Er zijn geen representatieve gegevens beschikbaar over de intensiteit van de tornado’s. Zware tornado’s van categorie EF3 zijn heel zeldzaam in België. De meeste tornado’s bevinden zich tussen EF0 en EF2. Hautmont (zie boven) toont wel aan dat recent een tornado van intensiteit EF4 is voorgekomen in het noorden van Frankrijk. • Het is niet zo dat zich in de loop der jaren een bepaalde trend heeft afgetekend. • Het is evenmin zo dat op bepaalde plaatsen in België meer tornado’s voorkomen dan op andere plaatsen. • De helft van de in België gerapporteerde tornado’s doet zich voor tijdens de zomermaanden, maar een tornado tijdens de winter is niet uitgesloten. • Een tornado op Belgisch grondgebied duurt in de meeste gevallen slechts enkele minuten. De diameter van de wervels varieert van enkele meters tot enkele tientallen meters. De lengte van de schadesporen varieert van enkele tientallen tot enkele honderden meters. 2
De Enhanced Fujitaschaal (EF-schaal, 2007) is gelijk aan de originele schaal met toevoeging van schade-indicatoren en schadedrempels. De windsnelheden van de originele Fujitaschaal werden verminderd.
4.1.3.2. Ontwerpbasis Bescherming tegen tornado’s maakt geen deel uit van de ontwerpbasis van de gebouwen van de sites van Belgoprocess.
4.1.3.3. Analyse In het kader van de stress tests werd de weerstand tegen dit extreme natuurfenomeen onderzocht op basis van de structurele eigenschappen van de gebouwen. Daarbij werden tornado’s beschouwd van EF3 (nog niet voorgekomen in België) met windsnelheid van 75 m/s. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de structurele schade die de gebouwen zouden kunnen oplopen door de beschouwde EF3 tornado: GEBOUW
EF3
103X
Stukgeslagen ramen, kozijnen naar binnen geblazen
108X
Mogelijke schade aan NCP cel indien de schoorsteen valt en de NCP cel raakt (kans hierop is kleiner dan 10%).
110Z
• Wand- en dakpanelen in cellenbeton worden afgerukt • In de pilot hall (hal 116) worden de ramen wellicht stukgeslagen en de kozijnen naar binnen geblazen
120A
Omkantelen van de schoorsteen
123Y
• • • •
124X
Indirecte beschadiging van de lekbak of een opslagtank indien de schoorsteen na val gebouw 124X raakt (de kans hierop is kleiner dan 10%) en de dakplaat lokaal instort nabij de plaats van eerste impact (dakrand).
127X
Geen
129X
• Stalen afsluiting aan de noordflank wordt afgerukt (naar buiten toe) • Kleine dakpanelen worden afgerukt
131X
Lokale beschadigingen aan het metselvulwerk van de perifere zone
136X
Geen
151X
De kopse gevels –die, in tegenstelling tot de langse gevels, niet voorzien zijn van tussenkolommen- kunnen bezwijken onder de winddruk, met andere woorden, naar binnen toe invallen.
155X
Een windstoot van 75 m/s vormt een belasting die licht hoger is dan de beschouwde drukimpact van de externe explosie waarvoor het ontwerp berekend is. Men kan met zekerheid zeggen dat het ontwerp een windstoot van 69 m/s doorstaat. Vooralsnog werd geen analyse uitgevoerd van de beschikbare marges ten aanzien van het ontwerp om de bestendigheid tegen EF3 tornado definitief te bevestigen, maar verwacht wordt dat er zich geen problemen zullen voordoen.
156X
Geen
270E
Dak en wandbekleding worden afgerukt, maar de stalen structuur van het gebouw blijft wellicht overeind
270G
Dak en wandbekleding worden afgerukt.
270M
De gehele structuur valt om of wordt opgelicht en weggeblazen
280X
Vallen van de schouw zonder verdere structurele schade aan het gebouw.
Dakpanelen worden afgerukt Wandpanelen in cellenbeton worden naar binnen geblazen Instorten van de draagstructuur van het dak Roldeuren aan buitenzijde worden naar binnen geblazen
Tabel 13 - overzicht van de structurele schade die de gebouwen zouden kunnen oplopen door de beschouwde EF3 tornado.
63
De centrale schoorsteen kan mogelijk omkantelen ten gevolge van een extreme tornado en hierbij mogelijk de NCP cel van gebouw 108X of 124X beschadigen. Deze scenario’s werden reeds besproken bij de behandeling van de extreme aardbeving buiten het ontwerp (RLE). In het geval van 123Y kunnen cellenbeton wandpanelen loskomen van de draagstruktuur en mogelijk op de paar verpakte handschoenkasten terecht komen die zich nog in 123Y bevinden. Er wordt verwacht dat deze panelen geen of slechts beperkte schade zullen kunnen toebrengen aan de handschoenkasten. De draagstruktuur van gebouw 123Y kan het mogelijk begeven ten gevolge van de krachten van een extreme tornado. In dit geval kan er belangrijke schade ontstaan aan de handschoenkasten, waardoor een fractie van de in de handschoenkasten aanwezige radioactiviteit kan vrijkomen in de vorm van aerosolen3. Gebouw 151X kan beschadigd raken aan de kopse gevels die waarschijnlijk naar binnen toe zullen invallen. Hierdoor kan een gedeelte van de colli die zich aan het uiteinde van het gebouw bevinden beschadigd raken door de brokstukken, waardoor een heel kleine fractie van de inventaris kan vrijkomen als radioactieve aerosolen in het gebouw, waarvan ook een gedeelte in de buitenlucht zal terecht komen4. Een tornado buiten de site kan de externe elektrische voedingen of een hoogspanningspost op de site impacteren, en bijgevolg aanleiding geven tot gedeeltelijk of geheel verlies van externe voedingen. Gezien de gebouwen die aangetast worden door de tornado geen beroep doen op actieve veiligheidssystemen, kan voor beide sites van Belgoprocess gesteld worden dat de gevolgen van een hevige wind voor de site niet verergerd worden door het gelijktijdig optreden van verlies van extern net.
4.1.3.4. Besluit In een groot aantal gebouwen zal lichte schade ontstaan door een extreme tornado, zonder directe gevolgen voor de 64
veiligheid. In een aantal gevallen is belangrijke schade te verwachten, enerzijds door het mogelijk instorten of omvallen van de betonnen schoorsteen op een gebouw en anderzijds door het instorten van een gedeelte van een gebouw. Het risico op schade aan de opgeslagen handschoenkasten in gebouw 123Y zal weldra wegvallen omdat deze handschoenkasten op korte termijn uit het gebouw zullen verwijderd worden.
4.1.4. Bliksem 4.1.4.1. Gegevens Het gemiddelde aantal blikseminslagen in de regio van Mol bedraagt 0.95/km² per jaar en ligt daarmee een beetje lager dan het gemiddelde voor België (1.19/km² per jaar). Het gemiddelde voor België is op zich laag ten opzichte van het gemiddelde in de wereld.
De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis vergelijkbaar met of lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling, maar lokaal op en rond de site wordt verwacht dat noodmaatregelen noodzakelijk zullen zijn. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen mogelijk enkel in de directe omgeving van de site overschreden worden. 4 De impact van deze gebeurtenis op de wijde omgeving blijft bij representatieve meteorologische condities op de site beperkt tot een dosis veel lager dan de jaarlijkse dosis ten gevolge van natuurlijke en kosmische straling. De bodemcontaminatielimieten voor landbouw zullen op en buiten de site allicht nergens overschreden worden. 3
4.1.4.2. Ontwerpbasis Op site 1 zijn gebouwen 110Z, 120A, 129X, 131X, 136X, 155X en 156X voorzien van een bliksemafleidingsysteem. Op site 2 is gebouw 280X voorzien van een bliksemafleiding.
4.1.4.3. Analyse Site 1 Een recente analyse volgens de huidige norm NBN EN 62305-2 toont aan dat de huidige risico’s verbonden met blikseminslag geen aanpassing vereisen aan de gebouwen die bekeken worden in het kader van de stress tests. De centrale schoorsteen van site 1 dekt een groot opvangoppervlak voor blikseminslag en vormt zo een belangrijke factor in de bescherming tegen blikseminslag. Site 2 Belgoprocess heeft de universiteit van Bergen de opdracht gegeven om een risicoanalyse uit te voeren van de blikseminslag op de gebouwen van site 2 die in september 2012 wordt uitgevoerd. Op basis van deze resultaten zal worden bepaald of er bijkomende bliksemafleidingen moeten worden geïnstalleerd. Men dient op te merken dat de overige (beschouwde) gebouwen van site 2 een metalen skelet en dakstructuur hebben, wat gunstig is voor de spreiding van de energie en de ontlading.
4.1.4.4. Besluit Voor site 1 werd aangetoond dat de bescherming tegen blikseminslag conform is aan de gangbare praktijken. Voor site 2 zal in de nabije toekomst een soortgelijke analyse worden uitgevoerd.
4.1.5. Sneeuw 4.1.5.1. Gegevens In Laag- en Midden-België is sneeuwval een relatief onbelangrijk meteorologisch verschijnsel: er valt gemiddeld niet meer dan 6 à 13 cm sneeuw. Laag- en Midden-België tellen gemiddeld 15 sneeuwdagen (10 aan de Kust). De periode dat de bodem met sneeuw is bedekt, varieert tussen de 3 à 5 dagen. Op 10 februari 1902 lag in Ukkel een sneeuwtapijt van 35 cm dik. Op de Hoge Venen lag er op 9 februari 1953 1.15 m, de dikste sneeuwlaag ooit officieel gemeten in België (volgens klimaatgegevens KMI vanaf 1900).
4.1.5.2. Ontwerpbasis Zoals blijkt uit Tabel 14, is de voorgeschreven sneeuwbelasting voor het ontwerp van bouwwerken in de loop der jaren lichtjes toegenomen. De huidige waarde van 500 N komt voort uit de Eurocode en vertegenwoordigt de karakteristieke sneeuwbelasting op de grond met een herhalingstijd van 50 jaar.
65
JAAR
REFERENTIE
1963
HOOGTE BOVEN DE ZEESPIEGEL H (M)
SNEEUWBELASTING PER M² HORIZ. OPP. (1/M²)
0 - 100
35 kg
100 - 200
40 kg
200 - 300
45 kg
300 - 400
50 kg
400 - 500
55 kg
500 - 600
60 kg
600 - 700
65 kg
0 - 200
400 N (= 40 kg)
200 - 700
400 + (h - 200) N
0 - 100
500 N (= 50 kg)
100 - 700
500 + 7 (h - 100) /6 N
NBN 15
1977
NBN B 15-103
2003
NBN EN 1991-1-3
Tabel 14 – Ontwerpwaarden van sneeuwbelasting volgens gebruikte normen.
4.1.5.3. Analyse Voor de stress tests werd de momenteel gangbare ontwerpwaarde van 500 N omgerekend naar een representatieve waarde 66
met een herhalingstijd van 10000 jaar. Deze bedraagt 1.06 kN/m². Tabel 15 geeft in functie van het type sneeuw weer met welke laagdikte dit overeenstemt. TYPE SNEEUW
DICHTHEID (KN/M³)
DIKTE (CM)
Verse sneeuw
1.0
106
Gezette sneeuw (verschillende uren of dagen na zijn val)
2.0
53
Oude sneeuw (verschillende weken of maanden na zijn val)
2.5-3.5
35
Natte sneeuw
4.0
27
Tabel 15 – Dikte sneeuwlaag voor een belasting van 1.06kN/m².
Alle gebouwen werden onderzocht op deze belasting. Steeds met gunstig resultaat, al vormt Frisomat 270M de uitzondering. Het dak is namelijk samengesteld uit boogvormige spanten bekleed met golfplaten. Onder de invloed van sneeuw zal het dak sterk doorbuigen en mogelijk instorten. Deze constructies dienen voor de bescherming van de eronder opgeslagen containers tegen zon en regen en spelen dus geen rol voor de insluiting van het radioactief materiaal. De impact van de instorting van het dak op de afvalcontainers zal niet leiden tot een vrijzetting van radioactief materiaal. Bovendien zal de loods binnen afzienbare tijd ontruimd zijn.
4.1.5.4. Besluit Uit de analyses blijkt dat de mogelijke belasting van de gebouwen als gevolg van extreme sneeuwval nooit zo groot kan zijn dat dit een radiologische impact op de omgeving zou hebben.
4.1.6. Hagel Hagel is een kortstondig en lokaal meteorologisch fenomeen. De enige plaatsen waar schade kan toegebracht worden door hagel zijn de transparante golfplaten die het dak vormen van de Frisomats op site 2 en de lichtstraat in gebouw 123X. Hagel kan echter onmogelijk de verpakking van het afval aantasten en dus ook niet tot enige significante vrijzettingen leiden.
4.2. Bosbrand 4.2.1. Inleiding Elk jaar breken er in Europa zo’n 45.000 bosbranden uit. Tussen 1989 en 1993 is alleen al in het Europese Middellandse-Zeegebied 2.6 miljoen hectare bos door brand vernietigd. Dit komt erop neer dat elke vijf jaar een gebied met de omvang van België van de kaart verdwijnt. Deze branden veroorzaken grote schade in menselijk opzicht (verlies van mensenlevens) en voor het milieu (aantasting van de flora en fauna). Ook de economische gevolgen zijn niet gering: vernietiging van woningen, schade aan de bosbouw, kosten van de brandbestrijding, enz. Figuur 27: Luchtfoto Belgoprocess - site 1.
De meeste van deze branden worden door de mens veroorzaakt. Er zijn echter ook heel wat natuurlijke factoren, zoals droogte, windsnelheid of terreingesteldheid, die invloed hebben op de snelheid waarmee de branden zich uitbreiden en bepalend zijn voor de omvang van de aangerichte schade. Belgoprocess is gelegen in een bosrijk gebied (zie figuren hiernaast). De bossen rond site 1 bestaan hoofdzakelijk uit naaldbomen. Site 2 is bijna volledig omgeven door water. Enkel aan west- en zuidzijde staat een naaldbos van beperkte omvang.
Figuur 28: Luchtfoto Belgoprocess – site 2.
Hoewel het risico in België aanzienlijk lager is dan
67
in de mediterrane landen (minder warm en droog, minder uitgestrekte bossen, veelal loofbossen …), kan een bosbrand ook hier niet helemaal worden uitgesloten. Een dergelijke brand zou de installaties bij Belgoprocess op verschillende manieren kunnen bedreigen: 1. Overslag van de brand naar de installaties op de site door aanstraling of door vliegvuur; 2. De brand bedreigt de operatoren door het vrijzetten van rook of toxische gassen; 3. De brand veroorzaakt mogelijk het verlies van de externe elektriciteitsbronnen. De rookgassen kunnen bovendien de goede werking van bepaalde veiligheidssystemen zoals ventilatiesystemen en dieselgroepen in het gedrang brengen. In deze paragraaf beperken we ons tot het gevaar van vlamoverslag naar de installaties. Voor wat betreft het risico voor blootstelling van de operatoren aan toxische rookgassen wordt verwezen naar de analyse in §4.4. Het verlies van de externe voeding (Loss of Off-site Power) en eventueel de dieselgroepen (Station Black-out) wordt behandeld in hoofdstuk 5.
4.2.2. Beschrijving van de in de ontwerpbasis in beschouwing genomen gebeurtenissen en de reden voor hun selectie 4.2.2.1. Ontwerp Een externe brand werd niet specifiek opgenomen in de ontwerpbasis van de gebouwen bij Belgoprocess. Echter, zowel 68
voor de nieuwe als voor de oudere gebouwen werd steeds een veiligheidsafstand van 16 m bewaard van het gebouw tot de nabij liggende bossen.
4.2.2.2. Tienjaarlijkse veiligheidsherziening Het externe brandrisico maakt onderdeel uit van de tienjaarlijkse veiligheidsherevaluatie. In dit kader werd: • Nagegaan of de veiligheidsafstand van 16 m gerespecteerd werd voor alle gebouwen op de site. Deze afstand is afkomstig van de (toenmalige) richtlijn voor industriële gebouwen waarbij voor een gebouw met een minimale brandweerstand een veiligheidsafstand van 16 m wordt gehanteerd. • Het hydrantennet geëvalueerd. Hieruit bleek dat de ganse site is voorzien van een hydrantennet (conform de geldende normen die voorschrijven dat de uiterste hydranten een minimaal debiet van 3600 l/minuut moeten hebben) zodat in geval van nood overal water voorhanden is om daken van gebouwen/terreinen nat te spuiten om brandoverslag door vliegvuur en/of warmtestraling te beperken. Er zijn ook voorzieningen zodat de brandweerkorpsen van Mol en Geel snel grote hoeveelheden en debieten bluswater kunnen aanspreken met pompwagens vanuit het Kempens kanaal, de lagune of de nabijgelegen zandputten.
4.2.2.3. Bijkomende evaluatie in het kader van de stress tests 4.2.2.3.1. Veiligheidsperimeter In eerste instantie werd in samenwerking met de buurbedrijven (SCK-CEN, IRMM, FBFC) en in overleg met de lokale
brandweerkorpsen (Mol en Geel) getracht een gemeenschappelijke veiligheidsperimeter vast te leggen. De publicaties over dit onderwerp hebben uitsluitend betrekking op uitgestrekte bosgebieden waar kroonvuur (zie inzet) een regelmatig terugkerend fenomeen is (Zuid-Europa, Australië, Californië…). Omdat kroonbranden in België zeldzaam zijn en gezien de al bij al beperkte omvang van de bossen rondom Belgoprocess (max. 6 km²) kan de representativiteit van deze resultaten voor Belgoprocess in vraag worden gesteld. Desalniettemin werd, na overleg met de lokale brandweerkorpsen, besloten dat kroonvuur ook in onze contreien niet voor 100% kan uitgesloten worden.
Types bosbrand In de literatuur worden algemeen drie grote types bosbrand onderscheiden: Grondvuur Grondvuur is een brand in de humuslaag op de grond en woedt grotendeels onder de grond. De voortplanting van deze vorm van brand gaat vrij traag maar de brandbestrijding is zeer moeilijk omdat de vuurhaard moeilijk bereikbaar is. Grondvuur komt niet alleen in bossen voor maar ook in heidegebieden. Loopvuur Loopvuur is een brand in de onderste vegetatielaag in het bos. Het gaat dan om de laag dood of afgevallen materiaal en gras, dunne takken en struiken laag boven de grond. Loopvuur kan zich in verschillende richtingen verspreiden, in principe met de wind mee. Loopvuur kan zich ontwikkelen tot kroonvuur maar is met een redelijke kans van slagen te bestrijden voordat het kroonvuur wordt. Kroonvuur Kroonvuur is het verschijnsel dat de kronen van de bomen vlam vatten en elkaar aansteken. Dit verschijnsel komt voornamelijk voor bij naaldbomen. Kroonvuur kan zich met wind razendsnel verspreiden omdat er veel zuurstof bij de brandbare naalden en takken kan komen. Zeker wanneer er wind waait en/of de brand zich op een heuvel naar boven beweegt, kunnen zeer grote snelheden tot wel 60 km/h worden bereikt. Kroonvuur is zeer moeilijk te blussen vanwege de hevigheid van de verbranding. Bovendien kunnen brandende sintels (vliegvuur), vooral afkomstig van naaldbomen, bijkomende brandhaarden veroorzaken op grote afstand. Het ligt voor de hand dat de veiligheidsperimeters die in de verschillende referenties worden vermeld, het hoogst zijn voor bosbranden van het type kroonvuur.
Het overleg met de brandweer wees bovendien uit dat: • Er momenteel geen enkele officiële standaard, code, norm noch richtlijn wordt gehanteerd in België over veiligheidsafstanden tussen bossen en gebouwen. De brandweerdiensten zijn bovendien niet bevoegd om een officiële veiligheidsperimeter te bepalen. • De Belgische brandweerkorpsen richten zich momenteel wel op de Franse ervaringen en opleidingen. In Frankrijk wordt de richtlijn DFCI – Guide des equipements de défense de la Forêt contre l’incendie gehanteerd. Hierin wordt een
69
veiligheidsperimeter van 50 m aangehouden tussen (uitgestrekte) bosgebieden en woongebieden. • In België werd een nationale werkgroep (Belgische brandweer) opgericht die een algemene richtlijn over bos- en heidebranden probeert uit te werken, gebaseerd op een uitgebreide risico-evaluatie. Het is niet zeker dat hierin een vaste perimeter gebouw ten opzichte van bos zal worden opgenomen, wel dat hierin tal van te nemen maatregelen zullen worden gedefinieerd, ten einde bos- en heidebranden zo veel als mogelijk te beperken. In dit kader wordt bovendien de brandgevoeligheid van risicogebieden in België in kaart gebracht (schaal 1/25000 of 1/10000). Voor het gebied Mol-Dessel-Geel bestaat dit echter niet. 4.2.2.3.2. Evaluatie van de preventieve en mitigerende maatregelen 4.2.2.3.2.1. Inleiding Bij gebrek aan een officiële veiligheidsperimeter werden de preventieve en de mitigerende maatregelen besproken en geëvalueerd, zoals de organisatie en de algemene aanpak bij brand door brandweerkorpsen, te voorziene (blus)middelen, regels van goed bosbeheer … 4.2.2.3.2.2. Methodiek De basis van de evaluatie betreft een rondgang met de brandweerkorpsen van Mol en Geel. De evaluatie steunt op de volgende principes: • Voldoende blusmiddelen dienen snel beschikbaar te zijn. • Voldoende water is cruciaal – indien niet onsite beschikbaar, dient nagedacht over een eventueel grootwatertransport. • Toegangswegen – liefst rondom het gebouw 70
-- moeten aanwezig zijn en verhard (brandweerwagens zijn niet allemaal voorzien van vierwielaandrijving); -- dit houdt in dat een minimale perimeter (doorgang van een bluswagen) vooropgesteld wordt. • Bij een brandinterventie is niet het blussen van de brand de hoofdprioriteit, wel de brandhaard beheersen en naburige gebouwen vrijwaren (o.a. door koeling). • Vliegvuur kan over grote afstand nieuwe brandhaarden doen ontstaan. 4.2.2.3.2.3. Beschrijving van de blusmiddelen 4.2.2.3.2.3.1. Blusmiddelen van Belgoprocess Op site 1 zijn 39 hydranten aanwezig en een bluswatertank met een gegarandeerde bluswatercapaciteit van 800 m³ (1000 m³ maximaal). Op site 2 zijn 14 hydranten aanwezig en is de hoeveelheid bluswater onbeperkt omdat het water er rechtstreeks uit de lagune wordt gepompt. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de beschikbare blusmiddelen, wordt verwezen naar hoofdstuk 6. 4.2.2.3.2.3.2. Blusmiddelen van de brandweer Mol en Geel Bij elke bosbrand zal steeds de brandweer Mol worden ingeroepen, welke bij aankomst de coördinatie over de blusmiddelen overneemt. Indien nodig wordt de hulp ingeroepen van de brandweer van Geel (en indien nodig nog van andere korpsen). De brandweerdiensten van Mol en Geel beschikken naast de conventionele brandbestrijdingsmiddelen, ook over de middelen om binnen een termijn van één uur grootwatertransport op te zetten. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de beschikbare blusmiddelen, wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
4.2.3. Zwakke punten en cliff edge effecten Op basis van de evaluatie met de brandweerkorpsen werden volgende zwakke punten geïdentificeerd: • Het gebouw 280X voldoet vandaag ten zuiden niet aan de door Belgoprocess gebruikte veiligheidsperimeter van 16 m. • Voor Belgoprocess vormen de grotere stukken bos ten westen en oosten van site 1 (respectievelijk 40-45 ha en 10-15 ha), het grootste risico voor kroonvuur. Er kan wel worden opgemerkt dat: -- Het bos ten westen zal verdwijnen door de bouw van de bergingsinstallatie (cat A) en de installatie voor productie van monolieten (IPM) op deze locatie. Enkel ter hoogte van gebouw 151X zal nadien een stukje bos (ongeveer 3 ha) overblijven. -- Het bos aan de oostkant is relatief dicht bij de gebouwen 110X, 136X, 155X en 156X gelegen. De omvang van deze bossen is echter relatief beperkt waardoor het risico op bosbrand als laag werd beoordeeld. • De meeste gebouwen hebben platte daken en zijn voorzien van bitumineuze dakbedekkingen, in sommige gevallen bedekt met een laag ballast (kiezel). • De inlaatroosters van de ventilatie zijn niet beveiligd tegen mogelijk binnenzuigen van brandende deeltjes.
4.2.4. Voorzieningen om de robuustheid van de site te verhogen • Er zal een bosbeheersplan worden uitgewerkt. • De minimale veiligheidsperimeter van 16 m aan gebouw 280X zal worden voorzien. • Bepaalde tussenliggende terreinen bevatten een aantal kleinere bomen. De noodzaak om deze bomen te verwijderen zal worden geëvalueerd. • Om de bereikbaarheid van gebouw 136X te verzekeren zal: -- de lage, onnodige omheining aan het gebouw worden verwijderd; -- een verharde weg worden aangelegd rond het gebouw. • De gebouwen zullen worden uitgerust met droge stijgleidingen met DSP koppeling (naast de kooiladders), zodat de daken sneller en gemakkelijker geblust/gekoeld kunnen worden in geval van een brand. Hierbij zal men zich in eerste instantie focussen op de gebouwen met een bitumineuze dakbedekking zonder ballast. • Inlaatroosters worden beveiligd tegen het aanzuigen van brandende deeltjes (met gaasdraad of een speciale inlaatkoker met een hindernis voor de opvang van brandende deeltjes).
4.3. Terroristische aanslag (vliegtuigimpact) In overeenstemming met de geldende regelgeving wordt dit onderwerp in detail bestudeerd in een confidentieel deel van het rapport. De tekst hieronder betreft de publiek toegankelijke samenvatting van dit rapport. In het kader van de stress tests worden de crashscenario’s gedefinieerd op basis van: (1) De mogelijke schaduweffecten van het ene gebouw op het andere. (2) Een eerste indruk van de mogelijke schade die een impact kan veroorzaken op een gebouw. Op deze manier worden voor elk van de gebouwen de mogelijke impactscenario’s gedefinieerd welke in een volgende stap gedetailleerd worden uitgewerkt en waarvan uiteindelijk de gevolgen worden onderzocht. In eerste instantie worden de 3 categorieën van vliegtuigen in rekening genomen, meer bepaald de algemene luchtvaart (lichter dan 5.7 ton), de commerciële luchtvaart (zwaarder dan 5.7 ton) en ten slotte de militaire luchtvaart. De analyse geeft aan dat de gevolgen van de impact van commerciële vliegtuigen omhullend zijn. De gevolgen van een
71
dergelijke impact zullen, naargelang het gebouw waarover men spreekt, variëren van relatief lichte beschadigingen tot het verlies van lekdichtheid en beschadigingen met vrijzetting van een bepaalde fractie van de radioactiviteit aanwezig in het gebouw. De radiologische gevolgen zullen echter in lijn liggen met deze van de referentieongevallen beschreven voor de gebouwen in het kader van het noodplan. Op voorwaarde weliswaar dat de brand volgend op de crash beperkt blijft in de tijd. Dit is in het bijzonder van toepassing voor de gebouwen waarin zich brandbaar afval bevindt. Dit geeft onmiddellijk het belang aan van een goed functionerende, efficiënte interventieploeg, uitgerust met voldoende en aan het ongeval aangepaste blusmiddelen. Voor de delen van het gebouw welke nog intact zijn, is het belangrijk om na de impact de ventilatie en de elektriciteit zo snel als mogelijk te herstellen zodat hun veiligheidsfunctie wordt hersteld. Om de robuustheid van de beveiliging tegen dergelijke impact nog verder te verhogen, werden bovendien een aantal aanbevelingen gemaakt: • Het nut en de haalbaarheid van het bouwen van bijkomende obstakels om kwetsbare gebouwen te beschermen (‘schaduweffect’) zal worden onderzocht. • Waar nodig en indien mogelijk zullen extra maatregelen worden genomen om de verspreiding van het vuur sneller tegen te kunnen gaan.
4.4. Site specifieke impact veroorzaakt door toxische gassen 72
4.4.1. Ongevallen weerhouden als ontwerpbasis De ontwerpbasis betreffende toxische gassen moet ervoor zorgen dat de operatoren altijd de controle over de operaties behouden zodat een vrijzetting van deze gassen in de omgeving niet zou leiden tot verlies van kritische veiligheidsfuncties bij Belgoprocess. Controlezalen moeten zodanig worden ontworpen en uitgerust zodat hun bewoonbaarheid verzekerd blijft in geval van vrijkomen van toxische gassen in de omgeving. Ook andere noodgebouwen en hun ventilatiesystemen moeten voldoen aan deze ontwerpeisen. Algemeen kan worden gesteld dat dergelijke ongevallen bij Belgoprocess niet zijn weerhouden in de ontwerpbasis van de verschillende gebouwen. De reden hiervoor is de afwezigheid van bronnen van toxische gassen in de omgeving van het bedrijf, waardoor de probabiliteit van optreden van een dergelijk ongeval als verwaarloosbaar wordt beoordeeld. In het kader van de stress tests werd daarom op deterministische wijze het risico voor het overdrijven van toxische gaswolken bepaald. De analyse omvat: A. In eerste instantie een onderzoek van de industriële activiteiten van de bedrijven (Seveso-bedrijven) binnen een straal van 8 km rond de site van Belgoprocess, met betrekking tot aanwezigheid van toxische stoffen. B. Een onderzoek van de aanwezigheid van toxische producten bij de buurbedrijven (SCK, BN, FBFC). C. Tenslotte werden eveneens de gevolgen van een radioactieve wolk, afkomstig van één van de buurbedrijven geëvalueerd. Het enige Seveso-bedrijf binnen een straal van 8 km, is de AGC Flat Glass Europe Mol Plant, wegens de opslag van waterstoffluoride. Rekening houdende met de in het Omgevingsveiligheidsrapport, van augustus 2006, vermelde effectafstanden (1% letaliteit op 330 m van het bedrijf) en het gegeven dat Belgoprocess zich op 6.5 km ten noordwesten van de plant bevindt, is het risico door dit bedrijf verwaarloosbaar. De installaties van de buurbedrijven bevatten slechts een beperkte hoeveelheid aan toxische stoffen. De effecten van een
toxische gaswolk vanuit deze bedrijven is bijgevolg nagenoeg onbestaande. Toch werden in het kader van deze stress tests de gevolgen geëvalueerd van het overdrijven van een accidentele toxische wolk over de site van Belgoprocess met verlies van de bemanning van de werkposten en controlezalen.
4.4.1.1. Opslaggebouwen Geconditioneerd Afval (127X, 129X, 136X, 151X, 155X, 156X, 270M). De analyse geeft aan dat, tijdens operationele periodes, telkens slechts 1 collo gelijktijdig wordt gemanipuleerd. In het slechtste geval zal dus, indien de operator niet meer in staat is de manipulatie te onderhouden, 1 collo geconditioneerd afval kunnen vallen. In de diverse veiligheidsrapporten werd dit scenario van de val van een collo als referentieongeval bekeken. Telkens werd geconcludeerd dat er geen radiologische gevolgen zijn, noch voor de werknemers, noch voor bevolking en milieu.
4.4.1.2. Opslaggebouwen Niet Geconditioneerd Afval (103X, 110Z, 123X, 124X, 270E, 270G). De opslag van niet-geconditioneerd afval gebeurt doorgaans in enkelwandige metalen verpakkingen (vast afval in gebouwen 103X, 110Z, 123X, 270E, 270G) of tanks (vloeibaar afval in gebouw 124X). 4.4.1.2.1. Vast afval Net als voor het geconditioneerd afval gebeuren de manipulaties van niet geconditioneerd vast afval in de gebouwen 103X, 110Z, 123X, 270E, 270G, telkens met slechts 1 collo gelijktijdig. In het slechtste geval kan dus eveneens slechts 1 collo niet-geconditioneerd afval vallen, met verspreiding van de inhoud tot gevolg. Door de beperkte bronterm blijven de gevolgen hiervan echter beperkt. Uitzondering: in gebouw 270G staan een aantal betoncontainers met Na en NaK afval, waarvoor, omwille van mogelijk ontploffingsgevaar, extra veiligheidsvoorschriften en –uitrustingen (explosieklem) om de containers te manipuleren, werden uitgewerkt. Dit specifiek geval werd meegenomen in de stress tests voor aardbeving. Tijdens transporten op de site worden evenwel verschillende colli gelijktijdig getransporteerd. De lading is geborgd op het transportmiddel en het transport gebeurt met een heftruck met een beperkte snelheid. Als de bestuurder de controle over het voertuig verliest, zal dit tegen lage snelheid gebeuren, zonder beschadiging van de lading. 4.4.1.2.2. Vloeibaar afval (gebouw 124X) Een gedeelte van het in gebouw 124X aanwezige vloeibaar afval wordt behandeld in gebouw 108X en dient daarom te worden verpompt. De transfer gebeurt door 2 operatoren (1 operator in 124X, 1 operator in 108X). Eenmaal het verpompen gestart is, wat betekent dat de ontvangst in gebouw 108X is vrijgegeven, dient deze manueel te worden gestopt in gebouw 124X. In het scenario van het overdrijven van een toxische wolk, zal de operator niet in staat zijn het verpompen stil te leggen. In dat geval kan een volle tank met 500 m³ vloeibaar afval naar gebouw 108X worden verpompt. Gebouw 108X bevat 2 met elkaar verbonden ontvangsttanks met een inhoud van 57.5 m³ (65 m³ bruto), wat dus niet voldoende is om de volledige inhoud van de tank van 500 m³ op te vangen. De eerste ontvangsttank in gebouw 108X zal bijgevolg overlopen in de tweede, waarbij de hoog niveau alarmen in werking treden. Omdat de operatoren bewusteloos zijn, zal er geen gehoor gegeven worden aan de alarmen. Echter: • De stoomjet die wordt ingezet voor de transfer heeft een beperkt maximaal debiet van 5 m³/h. Het duurt bijgevolg
73
minstens 13 uur voordat de tweede tank ook vol is. • Overlopen van de ontvangsttanks veroorzaakt de verspreiding van het vloeibaar afval via de leidingconnecties op de tanks naar nog andere tanks (o.a. nog 2 tanks met een inhoud van 65 m³ bruto). • Uiteindelijk zal de kelder onderlopen. De kelder is voldoende groot om het restant op te vangen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het vloeibaar afval niet direct in de omgeving terecht kan komen. Bijgevolg hoeven geen bijkomende maatregelen te worden genomen. 4.4.1.2.3. Gebouwen voor afvalbehandeling (108X, 131X, 280X) Tijdens verwerkingsactiviteiten, kan een toxische wolk, enkel bij een continu proces dat niet automatisch wordt gestopt, problemen geven. In de gebouwen 131X en 280X worden afvalcolli één per één behandeld. De behandelingsstappen worden door de operatoren van op afstand bediend (met manipulatoren) uitgevoerd. Bijgevolg ontstaat er geen gevaar bij het wegvallen van de operatoren. In gebouw 108X bevindt zich de NCP (indamper) die continu blijft werken indien de operatoren wegvallen. De NCP kan hierdoor volledig droog dampen, waarna deze een hoge concentratie radioactief materiaal zal bevatten. Tegenover de omgeving is er echter geen gevaar.
4.4.1.3. Gevolgen van een radioactieve wolk, afkomstig van de buurbedrijven 74
Bij een ongeval in de naburige, nucleaire bedrijven kan een radioactieve wolk ontsnappen die mogelijk een impact heeft op de sites van Belgoprocess (besmetting, wolkstraling). Het nucleair noodplan wordt in dit geval zeker afgekondigd en de site kan/zal gecontroleerd geëvacueerd worden. Alvorens de site te verlaten, zullen indien mogelijk alle installaties in een veilige toestand worden gebracht. De ventilatie wordt, in dit geval, bij voorkeur afgezet. Voor de gebouwen 108X, 124X, 131X en 136X kan dit echter voor problemen zorgen. Enerzijds is er een kwaliteitsprobleem voor de glascontainers in gebouw 136X. Anderzijds ontstaat er mogelijk een veiligheidsprobleem bij gevulde tanks in de gebouwen 108X, 124X en 131X (Er zal een beperkte overdruk in de tanks gecreëerd worden door de borrelbuizen die blijven werken. Hierdoor kunnen besmette gassen de tanks verlaten en andere delen van het gebouw besmetten, echter zonder significante impact voor de omgeving). Afhankelijk van de grootte van de radioactieve uitstoot, de luchtbesmettingsniveaus op de sites van Belgoprocess en de inschatting van de toegankelijkheid, dient op dat moment, door de crisisstaf, beslist te worden of de ventilatie in die gebouwen effectief zal worden uitgeschakeld. Er zal alvast een analyse worden uitgevoerd om te bepalen in welke omstandigheden de ventilatiesystemen al dan niet zullen worden uitgeschakeld.
4.4.2. Bestaande voorzieningen De beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals wegwerpoveralls, FP3-filtermaskers, actieve koolfilters en de maskers met ademluchtflessen voor de brandweer worden in detail besproken in hoofdstuk 6 van het stress test rapport.
4.5. Impact van explosieve gassen en drukgolven op de installaties 4.5.1. Ongevallen weerhouden als ontwerpbasis Het extern explosiegevaar kan worden gerelateerd aan de aanwezigheid van industriële activiteiten (inclusief transport) in de nabijheid van de inrichting waarbij explosief materiaal zoals gas, olie, chemicaliën gebruikt of opgeslagen worden of door transport van dergelijke materialen. Er zijn drie belangrijke soorten explosie bronnen: • gaswolkexplosies (‘vertraagde ontsteking’), • barsten van tanks gevuld met gas, • explosie van vaste, explosieve materialen (TNT). Gangbaar is dat de omliggende industriële bedrijvigheid en vervoer per vrachtwagen, per schip, per trein of per pijpleidingen in kaart wordt gebracht om de aard en de hoeveelheid van de behandelde of vervoerde stoffen, de geografische ligging ten opzichte van de getroffen installatie, de effectafstanden, de frequentie van vóórkomen van relevante explosies… te bepalen. Vervolgens wordt aan de hand van een probabilistisch acceptatiecriterium de ontwerpbasis (lees: de piekoverdruk waartegen men zich moet beschermen) vastgelegd. Algemeen kan worden gesteld dat het scenario van een externe explosie niet is opgenomen in het ontwerp van de gebouwen bij Belgoprocess. Er werd evenwel, hetzij bij ontwerp, hetzij bij de periodieke veiligheidsevaluaties aangetoond dat de kans van optreden van een externe explosie lager is dan een bepaalde grenswaarde. Voor de bestaande gebouwen op de Belgoprocess site is deze grenswaarde vastgesteld op 10-6 per jaar, zodat reglementair gezien deze gebouwen niet dienen ontworpen te worden om te kunnen weerstaan aan een externe explosie. Enkel voor gebouw 136X wordt in de specificaties vermeld dat het gebouw is ontworpen om de belasting door een explosie van waterstof, welke een overdruk van 0.06 bar veroorzaakt, te kunnen weerstaan. Bovendien kan ervan worden uitgegaan dat de voorzieningen die zijn getroffen ter bescherming tegen vliegtuigval omhullend zijn voor wat externe explosies betreft. In het kader van de stress tests werd een bijkomende, deterministische evaluatie uitgevoerd van de robuustheid van de gebouwen bij een explosie buiten de site, rekening houdende met de bouwkundige karakteristieken van de gebouwen. De gevarenbronnen die in rekening zijn genomen zijn: • een tankwagen gevuld met LPG op de dichts gelegen openbare weg, hetzij op de Gravenstraat (voor Site 1), hetzij op de Boerentang (voor Site 2); • een LPG-binnenschip op het Kanaal Bocholt-Herentals; • het Fluxys gasstation. Uit de analyse blijkt: • dat omwille van de afstand tot het gasreduceerstation, een explosie aan dit station nooit tot belangrijke schade zal leiden aan de nucleaire gebouwen van Belgoprocess. • dat omwille van de afstand tot respectievelijk de openbare weg of het kanaal, een explosie aan een LPG-tankwagen of een LPG-binnenschip nooit tot belangrijke schade zal leiden aan de gebouwen op site 1. • op basis van de beperkte afstand tot de openbare weg niet kan worden uitgesloten dat een gaswolkexplosie bij een lek aan de LPG-tankwagen tot belangrijke schade zal leiden aan een aantal gebouwen op site 2. In het bijzonder gebouwen
75
270E, 270G en 270M. Voor gebouw 270M geldt dit ook voor het scenario van een gaswolkexplosie bij een lek aan het binnenschip in het kanaal. Hierbij dienen enkele opmerkingen gemaakt te worden: -- De conclusies gelden enkel voor het scenario van een lek of breuk aan de tankwagen of het binnenschip met vertraagde ontsteking. In geval van een onmiddellijke ontsteking van de gaswolk na het openbarsten van de tankwagen wordt geen belangrijke schade verwacht aan de gebouwen ten gevolge van de overdruk of de warmtestraling. Eventueel kunnen fragmenten van de tankwagen die worden weggeslingerd door de explosie bepaalde gebouwen op site 2 raken. De trefkans is echter zeer beperkt en de gevolgen daarvan zullen plaatselijk en zeer beperkt zijn. -- Uitgezonderd gebouw 270M, worden de betrokken gebouwen op site 2 min of meer afgeschermd door obstakels ten opzichte van de openbare weg. Zo wordt gebouw 270G afgeschermd door gebouwen 280X en 270H en in beperkte mate door de kuipen van de waterbehandeling. Gebouw 270M daarentegen wordt enkel afgeschermd door een bos. Voor dit gebouw werd evenwel beslist om het op korte termijn te ontruimen.
4.5.2. Bestaande voorzieningen Uitgezonderd voor gebouw 136X, zijn momenteel geen voorzieningen aanwezig die specifiek dienst doen als bescherming tegen de effecten van een externe explosie. Uit de analyse blijkt echter dat een dergelijke explosie voor het merendeel van de gebouwen geen gevolgen zal hebben. Bovendien zijn heel wat gebouwen robuust gebouwd. Op basis van de analyse in het kader van de stress tests, worden volgende aandachtspunten vermeld: • Gebouw 270E zal waarschijnlijk schade oplopen bij een explosie. De gevolgen voor de omgeving zullen echter beperkt blijven. • Indien een gebouw getroffen wordt door een explosie, is het belangrijk om de confinering en de ventilatie zo snel 76
mogelijk te herstellen. • Gebouw 270M zal op korte termijn worden leeggemaakt.
4.6. cyberaanvallen In overeenstemming met de geldende regelgeving wordt dit onderwerp in detail bestudeerd in een confidentieel deel van het rapport. De tekst hieronder betreft de publiek toegankelijke samenvatting.
4.6.1. Gebeurtenissen weerhouden als ontwerpbasis Een cyberaanval is een door de mens geïntroduceerde gebeurtenis waarbij ongeoorloofd gebruik gemaakt wordt van interne computersystemen met als doel schade toe te brengen aan het geviseerde bedrijf. Dit document beschrijft de voorzorgen die Belgoprocess neemt met de bedoeling ongeoorloofd gebruik van computersystemen te voorkomen en de impact ervan te minimaliseren. Volgende scenario’s werden in dit kader beschouwd: a. Externe cyberaanval Een cyberaanval kan geïnitieerd worden van buiten het bedrijf. De aanvallers bevinden zich fysiek buiten de bedrijfssite en trachten, gebruikmakend van de bestaande externe verbindingen, door te dringen tot het interne bedrijfsnetwerk. b. Interne cyberaanval Een cyberaanval kan geïnitieerd worden van binnen het bedrijf. De aanvallers bevinden zich fysiek op de bedrijfssite
en trachten rechtstreeks toegang te krijgen tot het interne bedrijfsnetwerk. c. Cyberaanval op lokale systemen Een cyberaanval kan via een lokaal systeem geïnitieerd worden. De aanvallers bevinden zich fysiek binnen gecontroleerde zone van een nucleaire installatie en trachten van daaruit de interne systemen te beïnvloeden.
4.6.2. Conclusies Gezien de voorzorgen die werden genomen met betrekking tot externe en interne cyberaanvallen en de geringe gevolgen die een lokale aanval met zich kan brengen, is het niet mogelijk om significante scenario’s door een cyberaanval te initiëren.
77
78
Hoofdstuk 5
verlies van elektrische voeding en verlies van ultieme koudebron
79
5.1. Verlies van externe stroomvoorziening 5.1.1. Ontwerp-voorzieningen die rekening houden met het verlies van externe stroomvoorziening 5.1.1.1. De elektrische voedingen Site 1 van Belgoprocess wordt gevoed op 15 kV via een ringleiding, vertrekkende uit een schakelpost van het openbaar distributienet aan de nabij gelegen elektriciteitscentrale. Er zijn 2 hoofdtransformatoren die de 15 kV omvormen tot 6 kV voor verdere verdeling op de site. Vanuit het 6 kV-verdeelpaneel wordt de 6 kV verder verdeeld tot bij de verschillende transformatorstations. Vanuit de verschillende transformatorstations wordt de elektriciteit verder verdeeld op 400 V. Site 2 wordt gevoed via 2 kabels op 10 kV vanuit het 10 kV-verdeelnet van het SCK. Er zijn 2 transformatoren op site 2 die elk door één van de voedingskabels gevoed worden. Eén transformator voedt het 400 V-net, de andere transformator voedt het 240 V-net. Zowel op site 1 als site 2 wordt het laagspanningsnet onderverdeeld in: • Normaalnet: dit net wordt enkel van elektriciteit voorzien vanuit de transformatorposten via het openbaar elektriciteitsnet. Vanuit het normaalnet vertrekken ook de voedingen die in normale omstandigheden het noodnet voeden. 80
• Noodnet (P-net): dit net wordt in normale omstandigheden van elektriciteit voorzien vanuit het normaalnet en bij defect van het normaalnet of schade aan het normaalnet wordt het noodnet gevoed vanuit één of meer dieselgroepen. • Ononderbroken net: het ononderbroken net is een deel van het 400 V/240 V elektriciteitsnet dat voorzien is van UPS-systemen met batterijback-up. In normale omstandigheden wordt dit net gevoed vanuit het noodnet. Om te bepalen welke gebruikers vanuit welk net gevoed moeten worden, maken we een onderscheid tussen veiligheidskritische gebruikers enerzijds en niet-veiligheidskritische gebruikers anderzijds. • De niet-veiligheidskritische gebruikers zijn aangesloten op het normaalnet en kunnen geen beroep doen op het noodnet. Bij defect van het normaalnet worden deze gebruikers dus niet meer van voeding voorzien. Volgende gebruikers zijn niet veiligheidskritisch: -- pulsieventilatie -- gedeelte van de extractieventilatie, -- buitenverlichting, -- procesuitrusting, -- administratieve gebouwen, -- … • De veiligheidskritische gebruikers zijn aangesloten op het noodnet. Dit betekent dat deze gebruikers bij defect van het normaalnet gevoed zullen worden door de dieselgroepen en dus kunnen blijven functioneren. Volgende gebruikers zijn veiligheidskritisch: -- gedeelte van de extractie, -- bepaalde compressoren, -- stoomvoorziening,
-- water (industrieel en bluswater) -- gedeelte van de radiomonitoring, -- schouwmonitoring, -- hand- en voetmonitoren, -- kritische rolbruggen, -- bepaalde verlichtingskringen, -- het noodhoofdkwartier, -- … • De veiligheidskritische gebruikers die gevoelig zijn voor spanningsonderbrekingen of die constante stroomvoorziening vereisen, zijn aangesloten op het ononderbroken net. Bij defect van het normaal- of noodnet, worden deze gebruikers gevoed vanuit de UPS-systemen. Volgende veiligheidskritische gebruikers zijn aangesloten op het ononderbroken net: -- sturingen, -- alarmen, -- gedeelte van de radiomonitoring, -- het serverlokaal, -- communicatiesystemen, -- securitysystemen, -- PLC-systemen, -- … Sommige veiligheidskritische gebruikers zijn redundant uitgevoerd (zoals bepaalde ventilatiekringen). Deze gebruikers zijn zodanig opgesteld dat één gebruiker gevoed wordt vanuit het normaalnet terwijl de redundante gebruiker wordt gevoed vanuit het noodnet. Op deze manier is bij een enkelvoudige fout (uitval van het normaalnet of uitval van het noodnet), steeds een deel van de veiligheidskritische gebruikers voorzien van elektriciteit. Hierdoor blijft de veiligheid gegarandeerd.
5.1.1.2. De dieselgroepen Er kan beroep worden gedaan op zes dieselgroepen verdeeld over beide sites. Vijf dieselgroepen zijn vast opgesteld, één dieselgroep is verplaatsbaar. De vast opgestelde dieselgroepen schakelen automatisch in bij verlies van het extern elektriciteitsnet (normaalnet) en leveren voldoende vermogen om alle veiligheidskritische gebruikers die zijn aangesloten op het noodnet (P-net) van voeding te voorzien. Elke vast opgestelde dieselgroep is gekoppeld aan een dieseltank die voldoende brandstof bevat om de bewuste dieselgroep ten minste 24 uur te laten draaien. De dieseltanks van de dieselgroepen in gebouwen 131X, 137X en 236X zijn aangesloten op een voorraadtank met een inhoud van 10000 liter of 20000 liter, al dan niet uitgerust met automatische bijvulling. In de tabel op de volgende bladzijde is een overzicht van de beschikbare dieselgroepen opgenomen.
81
GEBOUW
INHOUD DAGTANK
INHOUD VOORRAADTANK
GEM. VERBRUIK
AUTONOMIE
(liter)
(liter)
(liter/24h)
(uur)
BIJVULLING GEKOPPELDE DAGTANK GEBOUWEN
Diesel 1000 kVA
103 X
3000
/
2.500
24 tot 30
/
103, 108, 110, 123, 124, 127, 109, 116
Diesel 800 kVA
131 X
3000
10000
1.250
Dag: 55 Voorraad: 190
Autobijvulling
129, 131, 136, 155, 156
Diesel 500 kVA
137 X
2000
20000
675
Dag: 70 Voorraad: 700
Manuele bijvulling
151, 137, 150
Diesel 250 kVA
260 X
1200
/
550
50
/
280, 260, 234
Diesel 86 kVA
236 X
200
10000
200
Dag: 24 Voorraad: 1200
Autobijvulling
236, 230
Diesel 100 kVA
200 X
230
/
450
12
/
Back-up Verplaatsbaar
Tabel 16 - Overzicht dieselgroepen.
Op site 2 is een mobiele dieselgroep van 100 kVA aanwezig. Deze is oorspronkelijk bedoeld als back-up voor de vast opgestelde dieselgroep van 86 kVA, maar kan in geval van nood worden verplaatst en voor andere doeleinden worden ingezet. Alle dieselgroepen worden periodiek onderhouden. Maandelijks wordt een belastingtest uitgevoerd en jaarlijks wordt een 82
black-out test uitgevoerd (waarbij het normaalnet wordt afgekoppeld).
5.1.1.3. De UPS-systemen Bij een defect van het normaalnet is er tijdens de overname van de dieselgroepen een korte spanningsonderbreking (ongeveer 20 tot 30 seconden), namelijk de tijd die nodig is om de dieselgroepen op te starten. De UPS-systemen vangen deze onderbreking storingsvrij op. De veiligheidskritische gebruikers die gevoelig zijn voor spanningsonderbrekingen of die constante stroomvoorziening vereisen, zijn aangesloten op de UPS-systemen. Er zijn diverse types van UPS-systemen in gebruik afhankelijk van de benodigde capaciteit. De UPS-systemen met beperkte capaciteit worden meestal voor één enkele gebruiker toegepast. De UPS-systemen met een groter vermogen (10 kVA tot 30 kVA bij 400 V) voeden meestal een beperkt verdeelnet waarop diverse gebruikers zijn aangesloten. Alle UPS-systemen worden periodiek onderhouden. Maandelijks wordt een belastingtest uitgevoerd en jaarlijks wordt een black-out test uitgevoerd (waarbij het normaalnet wordt afgekoppeld).
5.1.1.4. De pompen van het bluswaternet De voedingspompen van het bluswaternet (zowel op site 1 als site 2) zijn redundant uitgevoerd. Elk bluswaternet is uitgerust met een elektrische pomp die wordt gevoed vanuit het normaalnet en een dieselpomp die wordt gevoed vanuit een eigen dagtank.
In normale omstandigheden wordt het bluswater geleverd door de elektrische pomp. Bij verlies van het normaalnet start de dieselpomp automatisch op en zal het bluswater worden geleverd door de dieselpomp.
5.1.2. Autonomie van de on-site noodstroomvoorzieningen De tabel in hoofdstuk 5.1.1.2 geeft een overzicht van de dieselgroepen en hun autonomie. • De autonomie van de vast opgestelde dieselgroepen werd berekend op basis van de werkelijke belasting van de dieselgroepen aangezien alle verbruikers gekend zijn. • De autonomie van de verplaatsbare dieselgroep (100 kVA) werd berekend op basis van de verbruikscijfers bij vollast omdat er niet op voorhand kan worden beoordeeld waarvoor deze dieselgroep zal worden ingezet (en welke verbruikers er zullen op worden aangesloten) in noodsituaties. De autonomie van de dieselpompen van het bluswaternet bedraagt ongeveer 8 uur. De UPS-systemen op zich hebben een autonomie van minimaal 10 minuten en waar relevant meer. De autonomie blijft beperkt omdat de UPS-systemen enkel bedoeld zijn om de onderbreking tussen het wegvallen van het normaalnet en het opkomen van het noodnet op te vangen. Echter zolang de dieselgroepen draaien (en de batterijen van de UPS-systemen dus worden opgeladen door de dieselgroepen), is de autonomie van de UPS-systemen gelijk aan de autonomie van de dieselgroepen.
5.1.3. Maatregelen die de autonomie van de on-site noodstroomvoorzieningen verlengen De autonomie van de dieselgroepen en dieselpompen van het bluswaternet kan verlengd worden door brandstof tussen de verschillende tanks te verpompen of door de voorraadtanks te laten bijvullen door een externe leverancier. Er zullen minimumbrandstofvoorraden worden vastgelegd zodat de dieselgroepen ten minste één week onafgebroken kunnen draaien zonder dat er van buiten de site brandstof moet worden aangevoerd. Tevens worden transfersystemen voorzien waarmee de brandstof tussen de verschillende tanks kan worden overgeheveld.
5.1.4. Maatregelen die kunnen overwogen worden om de robuustheid van de plant te verhogen Op site 1 is nog een dieseltank met een inhoud van 100000 liter aanwezig. Deze tank wordt gebruikt om de stoominstallatie van brandstof te voorzien. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is om 50000 liter van deze tank permanent beschikbaar te houden voor de dieselgroepen als extra back-up. Hierdoor zou de autonomie van de dieselgroepen met één week stijgen. Wat de totale autonomie op twee weken brengt. De bestaande procedures zullen worden geëvalueerd, meer in het bijzonder met betrekking tot de beschikbaarheid van brandstof en het beheer van de noodstroomvoorzieningen.
83
5.2. Verlies van externe stroomvoorziening en verlies van on-site back-up stroomvoorzieningen 5.2.1. Voorzieningen in het ontwerp De actieve systemen die van groot belang zijn voor de insluiting van radioactieve materialen zijn het ventilatiesysteem van de opslagkokers in gebouw 136X en de alfadichte afsluiters van de verwerkingscellen van gebouwen 131X en 280X. Met betrekking tot deze installaties kunnen volgende voorzieningen worden vermeld: • Aan de buitenzijde van gebouw 136X is een aansluiting voorzien van waaruit het ultiem noodstroomnet, waarop de extractieventilatoren van de opslagkokers voor verglaasd afval zijn aangesloten, gevoed kan worden door een mobiele dieselgroep. • Ook in gebouw 136X bestaat de mogelijkheid om over te gaan op natuurlijke convectie in de opslagkokers. De afmetingen van de gehele afkoelingskring en de schoorsteen zijn immers zo gekozen dat een luchtcirculatie in natuurlijke convectie kan worden gecreëerd voor zover langs de voorbereidingsgroepen en de extractiefilters wordt heengegaan. • De verwerkingscellen in gebouwen 131X en 280X bevinden zich in het midden van het gebouw, hebben een hoge lekdichtheid en worden volledig omsloten door andere vertrekken. De ventilatiekanalen van de verwerkingscellen zijn uitgerust met alfadichte afsluiters. De afsluiters sluiten de ventilatiekanalen automatisch af bij verlies van elektrische voeding zodat de radioactieve materialen ingesloten blijven in de verwerkingscellen. 84
Meer algemeen kunnen volgende voorzieningen worden vermeld: • Om een mogelijk defect van een vast opgestelde dieselgroep op te vangen, zijn al deze dieselgroepen voorzien van een noodaansluiting waarop een mobiele back-up dieselgroep kan worden aangesloten. • Om een zo sterk mogelijke barrière te vormen tussen de opgeslagen radioactieve stoffen en de buitenwereld, wordt in alle installaties het principe van meervoudige insluiting van radioactief afval toegepast: de insluiting van radionucliden volgt een model van verschillende barrières of lagen van zogeheten statisch confinement (muren, filters, tanks, verpakkingen, containers, afvalmatrix,...). • In alle gebouwen zijn de grijpers van de rolbruggen zodanig ontworpen dat ze de last niet laten vallen bij verlies van elektrische voeding. Tevens kunnen alle kritische rolbruggen in geval van nood manueel, zonder elektrische aandrijving, verplaatst worden.
5.2.2. Batterijcapaciteit en duurtijd De UPS-systemen hebben een autonomie van minimaal 10 minuten en waar relevant meer. De autonomie blijft beperkt omdat de UPS-systemen enkel bedoeld zijn om de onderbreking tussen het wegvallen van het normaalnet en het opkomen van het noodnet op te vangen.
5.2.3. Autonomie van de site voor ernstige schade of lozing De opslagkokers met verglaasd afval in gebouw 136X zijn voorzien om maximaal 72 uur zonder koeling (natuurlijke convectie via de schoorsteen of gedwongen convectie via de ventilatiegroepen) te blijven. Na deze termijn zal er geleidelijk
aan schade optreden aan het verglaasd afval. Door het langdurig afwezig zijn van de koeling zal de temperatuur van het afval lokaal stijgen en kan de samenstelling van de glasmatrix worden aangetast. Er is dus geen onmiddellijk risico na de termijn van 72 uur, maar om de kwaliteit van de glasmatrix van het afval te garanderen, is het belangrijk dat de koeling na 72 uur is hersteld. In de opslagtanks met middelactief vloeibaar afval worden beperkte hoeveelheden waterstof gevormd door radiolyse. Bij verlies van de externe stroomvoorzieningen en de on-site back-up stroomvoorzieningen, werkt de afzuiging van de tanks niet meer en zal de concentratie waterstof in de tanks gaan stijgen. Een te hoge waterstofconcentratie betekent een risico op ontbranding of ontploffing. Berekeningen hebben aangetoond dat het verschillende dagen tot weken zal duren voordat er gevaarlijke waterstofconcentraties worden bereikt. Deze termijn is sterk afhankelijk van het vrij volume in de tank en de hoeveelheid vloeistof in de tank. Dit betekent ook dat er niet in alle tanks gelijktijdig gevaarlijke waterstofconcentraties zullen voorkomen. In het slechtste geval hebben we dus enkele dagen tijd om de ventilatie van de tanks te herstellen. Wanneer de ventilatiekanalen van de verwerkingscellen van gebouwen 131X en 280X eenmaal gesloten zijn, kan er ook dankzij de hoge lekdichtheid van de cellen geen significantie lozing van radioactieve materialen naar de omgeving zijn. Ook in de overige opslaggebouwen kan het verlies van de externe stroomvoorzieningen en de on-site back-up stroomvoorzieningen nooit leiden tot significante radioactieve vrijzettingen naar de omgeving.
5.2.4. Voorziene (externe) acties om ernstige schade of lozing te voorkomen Specifiek voor gebouw 136X werd een contract afgesloten met een externe firma die binnen een tijdspanne van 12 uur een mobiele dieselgroep van 550 kVA ter plaatse kan brengen. In noodsituaties waarbij zowel het extern elektriciteitsnet als de vast opgestelde dieselgroep in gebouw 131X zouden falen, kan het ultiem noodstroomnet gevoed worden door de mobiele dieselgroep. Hiertoe is een aansluiting voorzien aan de buitenzijde van gebouw 136X waarop de extractieventilatoren van de opslagkokers voor verglaasd afval zijn aangesloten. Na schade zal de ventilatie van de opslagtanks met middelactieve vloeistoffen zo snel mogelijk worden hersteld. Ten minste zal er voor gezorgd worden dat er minimale luchtverversing is in de tanks. De nodige middelen hiervoor zijn beschikbaar. De mobiele dieselgroep van 100 kVA zal worden ingezet waar nodig. Indien noodzakelijk, zal worden getracht om extra mobiele dieselgroepen in te huren bij een externe leverancier (zie ook § 5.2.5).
5.2.5. Maatregelen die kunnen overwogen worden om de robuustheid van de plant te verhogen Er zal worden onderzocht of het mogelijk is om de vloeistofniveaus in de opslagtanks met middelactieve vloeistoffen te beperken zodat het langer duurt voordat er gevaarlijke waterstofconcentraties worden bereikt in de tanks en er dus meer tijd beschikbaar is om de ventilatie te herstellen. Een mobiele dieselgroep van 500 kVA à 800 kVA zal worden aangekocht. Deze dieselgroep kan dan dienst doen als extra back-up en is onmiddellijk beschikbaar op de site.
85
5.3. Verlies van externe stroomvoorziening en verlies van alle on-site back-up stroomvoorzieningen (volledige station black-out) Deze scenario’s zijn reeds besproken in de vorige hoofdstukken.
5.4. Verlies van de primaire ultieme koudebron Op de sites van Belgoprocess is de veiligheidsfunctie koeling enkel van belang voor de opslag van verglaasd afval in gebouw 136X. Deze koeling wordt gerealiseerd door het ventilatiesysteem, wat reeds volledig werd behandeld in de vorige hoofdstukken.
86
5.5. Verlies van de primaire ultieme koudebron en de alternatieve koudebron Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor Belgoprocess.
5.6. Verlies van de primaire ultieme koudebron, gecombineerd met een Station Black-out Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor Belgoprocess.
87
88
Hoofdstuk 6
Severe accident management 89
6.1. Organisatie om een ongeval en zijn gevolgen te beheren 6.1.1. Geplande organisatie 6.1.1.1. Organisatie door de uitbater Zodra een crisissituatie ontstaat, wordt een intern noodplan afgekondigd en worden alle betrokkenen opgeroepen. De volgende personen zijn gemachtigd om het intern noodplan in werking te stellen (in hiërarchische volgorde, de tweede persoon als de eerste niet bereikbaar is): • de algemeen directeur of directieverantwoordelijke met thuiswacht; • de directeur ‘Veiligheid en Milieu’ (VEM) of de persoon met thuiswacht VEM; • in dringende gevallen de directeur van de betrokken installatie. De wachters beschikken over de nodige richtlijnen om de juiste personen in kennis te stellen, zowel tijdens als buiten de normale diensturen. Het personeel met thuiswacht is permanent bereikbaar buiten de normale diensturen en dient binnen de veertig minuten de maatschappij te vervoegen. 90
Bij activering van het noodplan wordt er bij Belgoprocess onderscheid gemaakt tussen 3 verschillende alarmfasen van het noodplan. A. FASE1: Conventionele ongevallen Hiertoe behoren brand, explosie, verspreiding van milieugevaarlijke stoffen,... waarbij er geen sprake is van potentiële radioactieve besmetting van lokalen, een gebouw en de omgeving. De ongevalmelding wordt doorgegeven via het intern noodnummer naar de wachter. De wachter brengt binnen de diensturen de ploegleider van de bedrijfsbrandweerploeg of de vervanger op de hoogte. De interne brandweerploeg wordt opgeroepen langs het omroepsysteem. De Gewestelijke Brandweer Mol wordt door de wachter site 1 opgeroepen. Buiten de diensturen wordt in geval van brand onmiddellijk de Gewestelijke Brandweer Mol opgeroepen. Het alarmeren van de werknemers van de getroffen installatie gebeurt langs het omroepsysteem en/of via het evacuatiesignaal van de brandcentrale van de getroffen installatie. De wachter verwittigt altijd zijn hiërarchie in functie van de evaluatie van het ongeval en de begeleiding van de hulpdiensten. B. FASE 2: Ongevallen met gevolgen van nucleaire aard of een ‘inwendig nucleair ongeval’ Wanneer zich een ernstig incident of ongeval voordoet waarbij de radioactieve besmetting zich beperkt tot één gebouw wordt fase 2 van het intern noodplan uitgeroepen. De crisisstaf komt vervolgens bijeen. De melding van een ongeval wordt steeds doorgegeven via het intern noodnummer naar de wachter. In zover het een brand betreft in een gecontroleerde zone blijven de richtlijnen voor verwittiging identiek als voor een conventioneel ongeval. Onmiddellijk na de oproep van de hulpdiensten dient het afdelingshoofd VEM en de directie te worden ingelicht.
C. FASE 3: Uitwendig nucleair ongeval Deze fase wordt uitgeroepen als de radioactieve besmetting buiten het gebouw is getreden. Ingeval van een belangrijk ongeval, bijvoorbeeld brand in een gecontroleerde zone waarbij er een reëel of een potentieel gevaar is voor de omgeving, wordt fase 3 van het intern noodplan uitgeroepen. De totale structuur van het intern nucleair noodplan treedt in werking. 6.1.1.1.1. De crisisstaf Vanaf het uitroepen van fase 1 van het intern noodplan komt de crisisstaf samen in het noodhoofdkwartier (NHK). De crisisstaf is samengesteld uit de algemene directie (algemeen directeur en/of adjunct algemeen directeur), de directeurs van de algemene diensten (AGD), uitbating (UBT) en veiligheid (VEM) of hun plaatsvervangers. Er wordt gezorgd voor “administratieve ondersteuning” door één of meer secretaressen. Later kan deze crisisstaf uitgebreid worden met een afgevaardigde van de erkende instelling Bel V en andere instanties. De algemeen directeur of zijn plaatsvervanger vervult de taak van “Emergency director” van het bedrijf. Hij zal de documenten die naar de overheid worden doorgestuurd, ondertekenen. De taken van de crisisstaf bestaan erin: • instructies naar het personeel doorgeven in verband met de beschermende maatregelen, bepaling van de aanwezigen op de sites en hun lokalisatie • meldingen aan de bevoegde overheden • doorgeven van het notificatie- of meldingsniveau met de standaardformulieren die hiervoor bestemd zijn • beslissen tot het nemen van de nodige maatregelen om de toestand in de door het ongeval getroffen installatie onder controle te houden en/of te krijgen • beslissen welke maatregelen in niet getroffen installaties moeten uitgevoerd worden • continu evalueren van de toestand zowel binnen als buiten het bedrijf, en de evolutie doorgeven aan het crisiscentrum van de regering • nodige informatie bezorgen aan het publiek (pers), familie van het personeel, naburige bedrijven • nodige maatregelen nemen om gekwetste en/of besmette personen te evacueren • bijhouden van het logboek van de gebeurtenissen en feiten • evacuatie verzorgen van het personeel aanwezig op de sites • radiologische controle laten uitvoeren zowel op de sites als in de onmiddellijke omgeving • vertegenwoordiger aanduiden voor het provinciaal crisiscomité • de noodtoestand als beëindigd verklaren 6.1.1.1.2. De taakgroepen De crisisstaf kan in fase 1 of 2 van het intern noodplan beroep doen op een aantal taakgroepen. In fase 3 treden bepaalde taakgroepen onmiddellijk op. 6.1.1.1.2.1. Taakgroep “Radiologische Evaluatie” Deze taakgroep kan worden opgesplitst in twee deeltaakgroepen: • Groep 1 onder leiding van de verantwoordelijke “berekeningen” VEM/ST, met als voornaamste taken: -- uitvoeren van impactberekeningen met het noodplanmodel “Kempen” (NPK) -- opvolgen van de meteorologische omstandigheden -- doorgeven aan de crisisstaf van alle gegevens noodzakelijk om de notificatieformulieren op te stellen -- specifieke taken uitvoeren in opdracht van de crisisstaf
91
• Groep 2 onder leiding van de manager VEM/VM, met als voornaamste taken: -- voortdurende evaluatie van de radiologische toestand op de sites. Hiertoe worden interventieteams samengesteld. Deze worden belast met het uitvoeren van metingen en het nemen van monsters -- specifieke taken uitvoeren in opdracht van de crisisstaf De verantwoordelijke “berekeningen” bevindt zich ook in het noodhoofdkwartier, waar de middelen aanwezig zijn voor het berekenen van de lozingen. Groep 2 heeft zijn locatie o. a. in de plaatselijke lokalen van VEM/VM van de installatie waar zich het ongeval heeft voorgedaan. 6.1.1.1.2.2. Taakgroep “Exploitatie” Deze taakgroep wordt op de plaats van het ongeval geleid door de supervisor verantwoordelijk voor de door het ongeval getroffen installatie of zijn plaatsvervanger. Deze taakgroep heeft als opdracht alle acties voor te stellen en/of te ondernemen die nodig zijn om de noodtoestand in de getroffen installatie onder controle te krijgen. Alle acties worden uitgevoerd in opdracht van en/of in samenspraak met de crisisstaf. Aan de hand van ongevalscenario’s in het veiligheidsdossier worden voor alle installaties specifieke acties opgesteld. De uitbaters van andere niet getroffen installaties dienen desnoods ook bewarende maatregelen te nemen. Hiertoe wordt de taakgroep uitgebreid naar andere installaties als dit noodzakelijk is. 6.1.1.1.2.3. Taakgroep “Middelen” Deze taakgroep wordt geleid door een supervisor of manager onderhoud die aangeduid wordt door de crisisstaf. 92
Taken: • coördinatie van de interventieteams die belast zijn met de ontsmetting van zowel de directe omgeving als van de voertuigen • coördinatie van de interventieteams “radioactief afval” en “ventilatie” • middelen ter beschikking stellen van brandweer en andere hulpdiensten • middelen ter beschikking stellen voor evacuatie van personeel, met inbegrip van radioactief besmette en/of gekwetste personen • steun aan de exploitatiedienst in verband met ventilatie, installaties, aanwezigheid van nutsvoorzieningen • ter beschikking stellen van bedrijfsvoertuigen • bevoorrading van middelen verzekeren 6.1.1.1.2.4. Taakgroep “Communicatie” Deeltaakgroep “Interne communicatie” Taken: • informatie aan het personeel in verband met te nemen acties • contact met wachtpersoneel • contacten met de blokhoofden en de andere taakgroepen • communicatie tussen de crisisstaf en de rest van het bedrijf verzekeren in de beide richtingen Deeltaakgroep “Externe communicatie” Taken: • doorgeven van de meldings- of notificatieniveaus aan het CGCCR • meldingen aan overheid (gouverneur, burgemeester, ....) • contact nemen met hulpdiensten: civiele Bescherming, medische interventieploegen, politie
• meldingen aan omliggende bedrijven • contact met arbeidsgeneesheer, ziekenhuizen, ... • communicatie tussen de crisisstaf en externe instanties verzekeren Deeltaakgroep “Public Relations” Taak: • instaan voor de informatie naar de pers in samenspraak met en volgens de richtlijnen van de crisisstaf. 6.1.1.1.2.5. Taakgroep “Bewaking - Hulpdiensten” Deze taakgroep wordt geleid door de supervisor VEM/BS of zijn plaatsvervanger. Taken: • controle op in- en uitgaand verkeer • bevriezen van de toegang(en) tot het domein • oproepen van personeel met thuiswacht in opdracht van de crisisstaf • begeleiding van personen • oproep en begeleiding van externe brandweerdiensten en andere hulpdiensten • verlenen van eerste hulp (verpleegdienst, bedrijfshulpverleners,…) • oproep van de bedrijfsbrandweerploegleden verzekeren tijdens de normale diensturen • inventarisatie van de aanwezigen op de sites • omroepen van richtlijnen voor het personeel in opdracht van de crisisstaf 6.1.1.1.2.6. Het blokhoofd Voor een reeks gebouwen met een belangrijke personeelsbezetting werden blokhoofden en vervangers aangeduid. Als geen van deze aangeduide personen aanwezig zijn, neemt de persoon met de hoogste hiërarchische graad, die op dat ogenblik geen andere taken te vervullen heeft in het kader van het intern noodplan, de taak van blokhoofd op zich. Buiten de normale werktijden treedt de terreinverantwoordelijke op als blokhoofd in de getroffen installatie. De taken zijn: • contact met het noodhoofdkwartier en de crisisstaf • melding van relevante feiten aan de crisisstaf • uitvoeren van taken in opdracht van de crisisstaf • aanduiden van adjuncten voor het uitvoeren van opgedragen opdrachten • controle van in- en uitgaande personen in het gebouw • instructies naar de personen aanwezig in het “opvanglokaal” en/of de “verzamelplaats” • distributie van jodiumtabletten na beslissing hiertoe door de overheid • uitvoeren van taken in het kader van de voorbereiding van of een opdracht tot evacuatie van het gebouw 6.1.1.1.3. Regeling thuiswacht Om buiten de normale diensturen de veiligheid te kunnen garanderen of voor bepaalde alarmaanduidingen te kunnen tussenkomen, worden thuiswachtregelingen uitgewerkt. Deze personen zijn bereikbaar langs de wachter en zijn binnen 40 minuten aanwezig op de site. Volgende permanente thuiswachtfuncties zijn voorzien: • directie, • veiligheid, • technische diensten
93
Variabele thuiswachtfuncties • exploitatie, • mechanica, • elektriciteit. • veiligheidstoezicht Daarnaast zijn steeds een terreinverantwoordelijke en een wachter aanwezig op beide sites. Voor technische bijstand (techniekers, elektriciens, brandweermannen, taakgroepleden, …) wordt beroep gedaan op de personen die het eerst telefonisch bereikt kunnen worden. Deze thuiswacht wordt periodiek op een onaangekondigd moment getest. 6.1.1.1.4. Regeling hulpploegen Men kan na de uren beroep doen op de volgende hulpploegen: • brandweer • communicatie • mechanica • elektriciteit • exploitatie • stralingsbescherming • techniek • ventilatie 94
• radiologische evaluatie • laboranten • bedrijfshulpverleners De wachter beschikt over alle gegevens om deze mensen te contacteren en hen naar Belgoprocess te laten komen bij een noodsituatie. 6.1.1.1.5. Oefeningen en opleidingen Partiële oefeningen die op geregelde tijdstippen georganiseerd worden, houden de paraatheid van de organisatie en van het personeel met betrekking tot het intern noodplan op peil. Tweejaarlijks wordt meegewerkt aan de noodplanoefening die wordt georganiseerd door de overheid. Het intern noodplan bevat specifieke richtlijnen in verband met het periodiek testen van de noodplaninfrastructuur en de middelen die in een noodsituatie ter beschikking gesteld kunnen worden en voor de periodieke actualisatie van de instructies en andere specifieke documenten van dit dossier. Jaarlijks wordt er ook een evacuatieoefening van het voltallige personeel georganiseerd. In samenspraak met de brandweer Mol wordt er op regelmatige basis (via een protocolakkoord) een noodplanoefening gehouden. Oefeningen met de politie gebeuren eveneens in overleg met hen op regelmatige basis. 6.1.1.1.6. Ter beschikking staande ruimten in de noodplanorganisatie 6.1.1.1.6.1. Het noodhoofdkwartier Het noodhoofdkwartier of het crisiscentrum bevindt zich in gebouw 109X. In deze ruimte komt de crisisstaf samen. Dit crisiscentrum is uitgerust met de nodige infrastructuur en
communicatiemiddelen om contact te leggen met de bevoegde overheden, de gebouwen van beide sites, de wachtlokalen van beide sites en de interventiediensten (telefoon, noodtelefoon, telefax, videoconferentiesysteem, computernetwerken,…). Het noodhoofdkwartier beschikt over een verzekerde voeding via de vast opgestelde dieselgroep in gebouw 103X. 6.1.1.1.6.2. De verzamelplaats In elk gebouw met een belangrijke personeelsbezetting is een verzamelplaats aanwezig. Dit is de plaats waar de personen verzameld worden die in principe niet radioactief besmet zijn. Deze verzamelplaats is aangeduid in het groen op het paneel noodplan dat zich aan de ingang van het gebouw bevindt. Op de verzamelplaatsen zijn noodkastjes met noodmaskers voorzien. 6.1.1.1.6.3. De opvangplaats In elk gebouw met een belangrijke personeelsbezetting is een opvangplaats aanwezig. Dit is de plaats waar de personen die mogelijk uitwendig radioactief besmet zijn, zich verzamelen. Deze opvangplaats is aangeduid op het paneel noodplan in het rood. Indien er in het betrokken gebouw geen opvangplaats gedefinieerd werd, wordt op het paneel noodplan de meest dichtbijgelegen opvangplaats aangegeven. Mogelijk besmette personen mogen de opvangplaats niet verlaten voordat ze door een veiligheidstoezichter werden gecontroleerd op besmetting. 6.1.1.1.6.4. Evacuatiepunten en globaal evacuatiepunt Dit is een verzamelplaats op het terrein waar het personeel van één of meerdere omliggende gebouwen moet verzamelen wanneer de betreffende gebouwen moeten worden ontruimd. Het globaal evacuatiepunt is de zone op het terrein waar alle personen die zich op de site bevinden, verzameld worden als de installaties moeten verlaten worden. Deze punten zijn eveneens aangeduid op de panelen noodplan. 6.1.1.1.6.5. Controlelaboratoria Er zijn twee volledig uitgeruste controlelaboratoria die instaan voor meting van allerlei monsters met betrekking tot lozingen en vrijgave als niet radioactief besmet materiaal en voor specifieke biologische monitoring. Deze controlelaboratoria kunnen ook tijdens noodsituaties gebruikt worden om de nodige analyses en metingen uit te voeren. 6.1.1.1.6.6. Verpleeglokalen Op site 1 bevindt zich een volledig uitgerust verpleeglokaal. Op site 2 zijn ook de nodige middelen aanwezig om beperkte medische zorgen toe te kunnen dienen. 6.1.1.1.6.7. Reserve noodhoofdkwartier Er werden afspraken gemaakt met omliggende bedrijven om in de mate van de mogelijkheden te kunnen beschikken over de infrastructuur van het noodhoofdkwartier in deze bedrijven. Op de sites van Belgoprocess is er geen reserve hoofdkwartier ingericht. 6.1.1.1.7. Externe ondersteuning in geval van noodplan Naargelang van de ernst van het ongeval worden de volgende instanties ook op de hoogte gebracht: • CGCCR • Bel V en FANC • Hulpcentrum 112
95
Naargelang van de aard van het ongeval worden ook de burgemeesters van de omliggende gemeentes, de gouverneur en de brandweer rechtstreeks verwittigd. Er zijn verwittigingsschema’s opgesteld waarop wordt aangegeven welke instanties in welke situaties verwittigd moeten worden. De noodplanorganisatie kan beroep doen op volgende externe ondersteuning: • Het SCK-CEN beschikt over een aantal voorzieningen voor noodgevallen waarvan Belgoprocess gebruik kan maken. Dat is uiteraard voor zover het SCK deze niet nodig heeft in het kader van de bestrijding van een noodsituatie in zijn eigen installaties: -- geneeskundige dienst: twee gespecialiseerde geneesheren en verpleegkundigen, met uitgebreide medische infrastructuur -- medische dienst beschikt over 5000 jodiumtabletten en over een speciaal ingerichte ruimte voor ontsmetting van personen -- meetlaboratoria voor controle van stalen evenals in-vivo meting van personen -- een volledig uitgeruste meetwagen om radiologische metingen uit te voeren op de site en buiten de site. • Politie, • Civiele bescherming, • Brandweer Mol en Geel, die naast de conventionele brandbestrijdingsmiddelen ook beschikken over de middelen om binnen een termijn van één uur grootwatertransport op te zetten. Met grootwatertransport kunnen grote hoeveelheden en debieten bluswater worden aangesproken vanuit het Kempens kanaal waardoor de brandweer kan beschikken over een onuitputbare hoeveelheid bluswater. Brandweer Mol beschikt over volgende middelen (in het kader van grootwatertransport): -- grote Hytrans systeem: 8000 l/min bij 2 bar en 1200 m slangen diameter 150 mm, 96
-- slangencontainer met slangen diameter 110 mm: 3 km, Brandweer Geel beschikt over volgende middelen (in het kader van grootwatertransport); -- grote debiet pomp: 10000 l/min (water) bij 3 m aanzuighoogte en 10 bar, -- zware dompelpompen: 2 x 6000 l/min (water), -- slangencontainer met slangen diameter 150 mm: 3 km, -- slangencontainer met slangen diameter 110 mm: 3 km. • Via het hulpcentrum kan er beroep gedaan worden op het ziekenhuis in Mol. Zij hebben een speciale ruimte voorzien om mensen te kunnen decontamineren. Bij een besmetting op de site zal de eerste decontaminatie voorzien worden op de site zelf, door de nijverheidshelpers of de verpleegdienst van Belgoprocess. Indien nodig kunnen besmette personen ook gedecontamineerd worden op het SCK. • Psychosociale opvang voor mensen van de interne brandweerploeg van Belgoprocess die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt, kan worden verzorgd door het FiST team. Het personeel kan verder beroep doen op de preventieadviseur psychosociale aspecten van de externe preventiedienst IDEWE. 6.1.1.1.8. Externe opvangbasis Er zijn geen concrete afspraken gemaakt met vervoersbedrijven om het personeel tijdig te kunnen evacueren. Indien er een evacuatie noodzakelijk is, is het aan de crisisstaf om dit te beslissen en te organiseren.
6.1.1.2. Gebruik van bestaande hulpmiddelen Bij een ernstig ongeval kan er beroep gedaan worden op volgende hulpmiddelen: Brandbestrijdingsmiddelen site 1 • Een volledig uitgeruste brandweergarage voor het bestrijden van een brede waaier van gebeurtenissen (brand, explosie, overstroming, vrijzetting van producten met gevaarlijke eigenschappen). • Een brandweerwagen en een commandowagen (ook inzetbaar op site 2) voorzien van volgende uitrusting: -- lage druk pomp 7 bar – 2700l/min -- hoge druk pomp 40 bar – 250l/min -- 2 x hoge druk slanghaspel 80 m -- 28 liter schuimtank klasse A (hoge druk) -- 200 liter schuimtank AF - schuim (lage druk) -- noodaggregaat voor plaatselijke verlichting, enz. -- verschillende dompelpompen -- een op benzine aangedreven droogzuigpomp met een debiet van 100 m³/h • Een bluswaternet (uitgevoerd als ringleiding) met volgende kenmerken: -- 39 hydranten (bovengronds en ondergronds), zodanig verspreid dat elk gebouw van bluswater kan worden voorzien. De capaciteit van het verst verwijderde hydrant bedraagt 4600 liter/min. -- De ringleiding maakt het mogelijk om eventueel beschadigde secties af te sluiten zonder het volledige bluswaternet te verliezen. -- Een elektrische voedingspomp met een debiet van 250 m³/h en een back-up dieselpomp met een debiet van 250 m³/h. -- Een bluswatertank met een gegarandeerde bluswatercapaciteit van 800 m³ (1000 m³ maximaal). • 16 persluchtflessen met een inhoud van 6 liter op 300 bar en 8 houders. Een volle persluchtfles kan een brandweerman gemiddeld gedurende 35 minuten van ademlucht voorzien. • Er is 150 liter perslucht op 300 bar onmiddellijk voorradig. • Een honderdtal back-up HEPA-filters zodat de filtercapaciteit van de filterbanken gegarandeerd kan worden gedurende een brand. Brandbestrijdingsmiddelen site 2 • Een bluswaternet met volgende kenmerken: -- 14 hydranten (bovengronds en ondergronds), zodanig verspreid dat elk gebouw van bluswater kan worden voorzien. De capaciteit van het verst verwijderde hydrant bedraagt 4320 liter/min. -- Een elektrische voedingspomp met een debiet van 250 m³/h en een back-up dieselpomp met een debiet van 250 m³/h. -- Op site 2 is de watervoorraad onbeperkt omdat het water er rechtstreeks uit de lagune wordt gepompt. • Een brandweerwagen en een commandowagen afkomstig van site 1. • Een honderdtal back-up HEPA-filters zodat de filtercapaciteit van de filterbanken gegarandeerd kan worden gedurende een brand. De bluswaternetten van site 1 en 2 worden onderworpen aan periodieke controles. De regels en periodiciteit hieromtrent werden beschreven in een interne instructie die is gebaseerd op CEA 4001 en EMANI richtlijnen. Daarnaast beschikt Belgoprocess over een brandweerploeg van minimaal 15 personen die op regelmatige tijdstippen brandoefeningen uitvoeren.
97
Noodstroomvoorzieningen • Er kan beroep gedaan worden op vijf vast opgestelde dieselgroepen verdeeld over beide sites (drie dieselgroepen op site 1 en twee dieselgroepen op site 2). De dieselgroepen schakelen automatisch in bij verlies van het extern elektriciteitsnet. • Om de korte tijdspanne (20 tot 30 seconden) te overbruggen die de dieselgroepen nodig hebben om op te starten, zijn er UPS-systemen geïnstalleerd. Alle installaties en componenten die geen invloed mogen ondervinden van deze korte spanningsval, zijn aangesloten op een UPS. Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie over de noodstroomvoorzieningen.
6.1.1.3. Gebruik van mobiele hulpmiddelen, beschikbaarheid van deze middelen en de tijd om deze op de site te brengen en in dienst te nemen. Bij een ernstig ongeval kan er beroep gedaan worden op volgende mobiele hulpmiddelen: Brandbestrijdingsmiddelen Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 6.1.1.2, is op site 1 een volledig uitgeruste brandweerwagen en een commandowagen aanwezig. Deze zijn onmiddellijk inzetbaar en kunnen ook op site 2 worden ingezet. Daarnaast beschikt Belgoprocess over een brandweerploeg van 15 personen. Binnen een termijn van 5 minuten tot maximaal 15 minuten, afhankelijk van de personeelsbezetting en het aantal brandweermannen dat aan het werk is in de gecontroleerde zone, is de voltallige brandweerploeg klaar om uit te rukken. 98 Noodstroomvoorzieningen Op site 2 is een mobiele dieselgroep van 100 kVA aanwezig. Deze is oorspronkelijk bedoeld als back-up voor de vast opgestelde dieselgroep van 86 kVA, maar kan in geval van nood worden verplaatst en voor andere doeleinden worden ingezet. Op site 1 is een mobiele dieselgroep van 12 kVA aanwezig. Deze kan gebruikt worden voor het aandrijven van kleine machines en handgereedschappen. Specifiek voor gebouw 136X, waar de ventilatie van de opslagkokers met verglaasd afval cruciaal is, werd een contract afgesloten met een externe firma die binnen een tijdspanne van 12 uur een mobiele dieselgroep van 550 kVA ter plaatse kan brengen. In noodsituaties waarbij zowel het extern elektriciteitsnet als de vast opgestelde dieselgroep in gebouw 131X zouden falen, kan het ultiem noodstroomnet gevoed worden door de mobiele dieselgroep. Hiertoe is een aansluiting voorzien aan de buitenzijde van gebouw 136X waarop de extractieventilatoren van de opslagkokers voor verglaasd afval zijn aangesloten. Persluchtcompressoren Op site 1 zijn enkele mobiele persluchtcompressoren beschikbaar: • Normale werkdruk: 12 bar • Brandstoftank: 215 liter • Autonomie: minimaal enkele uren • Tijd om in te zetten: 0.5 – 1 uur Deze kunnen worden gebruikt voor het aandrijven van een breekhamer, opblazen van een hefkussen, leveren van ademlucht, …
Ventilatie- en filtergroepen Op site 1 zijn enkele elektrisch aangedreven, mobiele ventilatoren met absoluutfilter aanwezig. Ze hebben een debiet van ongeveer 3000 m³/h en zijn binnen een termijn van 0.5 à 1 uur inzetbaar. Bij volledige uitval van de ventilatie kunnen de mobiele ventilatoren de extractie van de verwerkingscellen van gebouwen 131X en 280X overnemen. Hiertoe is in deze gebouwen een aansluiting voorzien om de mobiele ventilatoren met absoluutfilter op aan te koppelen. Deze groepen kunnen ook gebruikt worden om lokaal voor afzuiging en filtering van (mogelijk) besmette lucht te zorgen. Industriële stofzuigers Op site 1 en 2 zijn meerdere elektrisch aangedreven industriële stofzuigers beschikbaar. Naast hun standaard functie als stofzuiger kunnen ze in noodgevallen ook worden ingezet als mobiele ventilatiegroep omwille van hun debiet van ongeveer 1100 m³/h. Noodverlichting Om ’s nachts of bij duister op gerichte plaatsen voor extra verlichting te kunnen zorgen, zijn er in de commandowagen van de bedrijfsbrandweer 2 mobiele lampen aanwezig. Deze lampen werken op batterijen en hebben een autonomie van 2 uur (grote lamp) en 12 uur (kleine lamp). Het duurt ongeveer 2 minuten om deze lampen te installeren. Ook zijn er verspreid over beide sites verschillende draagbare verlichtingsarmaturen aanwezig, zowel elektrisch als op batterijen aangedreven. De buitenverlichting van beide sites wordt van voeding voorzien vanuit het normaalnet. Bij verlies van externe stroomvoorziening zal de buitenverlichting dus niet meer werken. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is om ten minste een gedeelte van de buitenverlichting aan te sluiten op het noodnet (P-net). Zo wordt er bij verlies van de externe stroomvoorziening een minimale verlichtingssterkte gegarandeerd is. Dosis- en besmettingsmeters Er zijn verspreid over beide sites meerdere mobiele dosismeters, besmettingsmeters en luchtbesmettingsmonitoren beschikbaar. Meetwagen Het SCK beschikt over een volledig uitgeruste meetwagen om radiologische metingen uit te voeren op de site en buiten de site. Belgoprocess kan een beroep doen op deze meetwagen die binnen enkele uren ter beschikking kan worden gesteld. Graafmachine Op site 1 is een graafmachine beschikbaar die in noodsituaties kan worden ingezet om bijvoorbeeld puin te ruimen, brokstukken te verplaatsen, doorgangen terug vrij te maken, enz. Deze is van het merk Fermec, type 960. Afdekzeilen en fixatiespray De bestaande voorraad afdekzeilen en fixatiespray zal worden uitgebreid om beschadigde installaties af te dekken en besmetting te fixeren.
99
6.1.1.4. Beschikbaarheid van hulpbronnen Water Op site 1 is een watertank met een maximale inhoud van 1000 m³ aanwezig. Deze watervoorraad wordt gebruikt als industrieel water en als bluswater. De afvoerleidingen zijn zodanig aangebracht op de tank dat de bovenste 200 m³ benut kunnen worden voor industrieel water en de onderste 800 m³ steeds en uitsluitend beschikbaar blijven voor het bluswaternet. Wanneer het volume in de tank gedaald is tot net boven 800 m³ wordt de tank automatisch bijgevuld. De 800 m³ bluswater stelt de bedrijfsbrandweer van Belgoprocess in staat om de bluswerken onmiddellijk aan te vangen in afwachting van de brandweer van Mol en/of Geel. De brandweer van Mol en Geel zijn uitgerust om grootwatertransport op te zetten. De inzettijd hiervoor bedraagt ongeveer 1 uur. Wanneer in een noodsituatie de watertank volledig leeg zou zijn of zou falen, kan het bluswaternet worden gevoed door de conventionele Pidpa waterleiding of door de 2 grondwaterpompen (2 x 35 m³/h). Op site 2 is er geen watertank aanwezig, maar wordt het bluswater rechtstreeks uit de lagune gepompt. Hier is dus een onuitputbare voorraad bluswater aanwezig. Brandstof Elke vast opgestelde dieselgroep is gekoppeld aan een dieseltank (volume van 200 liter tot 3000 liter) die voldoende brandstof bevat om de betreffende dieselgroep ten minste 24 uur te laten draaien. Bijkomend zijn er op site 1 twee voorraadtanks (inhoud 10000 liter en 20000 liter) aanwezig waarmee de dieselgroepen voor langere termijn van brandstof kunnen worden voorzien. Op site 2 is er een voorraadtank met een inhoud van 10000 liter aanwezig. 100
Er zullen minimumbrandstofvoorraden worden vastgelegd zodat de dieselgroepen ten minste één week onafgebroken kunnen draaien zonder dat er van buiten de site brandstof moet worden aangevoerd. Tevens worden transfersystemen voorzien waarmee de brandstof tussen de verschillende tanks kan worden overgeheveld. Op site 1 is nog een dieseltank met een inhoud van 100000 liter aanwezig. Deze tank wordt gebruikt om de stoominstallatie van brandstof te voorzien. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is om 50000 liter van deze tank permanent beschikbaar te houden voor de dieselgroepen als extra back-up. Hierdoor zou de autonomie van de dieselgroepen met één week stijgen. Wat de totale autonomie op twee weken brengt.
6.1.1.5. Het beheer van radioactieve lozingen In noodsituaties zal er alles aan gedaan worden om radioactieve lozingen te vermijden. Indien dit niet mogelijk is, zal er steeds getracht worden om de lozingen zoveel mogelijk te beperken. 6.1.1.5.1. Gasvormige lozingen Wanneer er radioactiviteit binnen een gebouw zou vrijkomen, zorgen de verschillende lagen van het statisch confinement en het dynamisch confinement (meervoudige insluiting) er voor dat de radioactieve aerosolen binnen het gebouw blijven of worden gefilterd voordat ze in de atmosfeer worden geloosd. In de verwerkingsgebouwen 131X en 280X kunnen de verwerkingscellen met behulp van alfa-dichte kleppen lekdicht worden afgesloten. Bovendien bevinden deze cellen zich centraal in het gebouw, zodat bij een eventueel verlies van de lekdichtheid de radioactiviteit nog steeds binnen het gebouw blijft. De verwerkingsgebouwen en de meeste opslaggebouwen zijn uitgerust met ventilatiesystemen.
Via de ventilatiesystemen wordt een cascade van onderdrukken gecreëerd waardoor wordt verzekerd dat de luchtstroom binnen de gebouwen steeds gericht is naar de lokalen met het hoogste risico op besmetting. Alle lucht die wordt afgezogen uit de lokalen wordt gefilterd over voorfilters en absoluutfilters alvorens het via de verschillende schouwen in de atmosfeer te worden geloosd. De meeste lozingspunten zijn voorzien van een vast opgesteld bemonsteringssysteem dat de afgezogen lucht continu controleert op besmetting. Bij overschrijding van een bepaalde drempel, zal de installatie in alarm gaan. In de installaties waar geen continumeting voorzien is, worden de vaste bemonsteringsfilters dagelijks en/of wekelijks vervangen en gemeten op besmetting. Ook in de gebouwen van Belgoprocess zijn radiomonitoringsystemen opgesteld die de gebouwen controleren op luchtbesmetting en straling. Sommige monitoren hebben een vaste opstelling, anderen daarentegen zijn verplaatsbaar en kunnen opgesteld worden afhankelijk van sommige werkzaamheden en behoeften. 6.1.1.5.2. Vloeibare afvalstoffen Om te vermijden dat radioactieve vloeistoffen in het milieu terecht komen, zijn alle tanks die radioactieve vloeistoffen bevatten en hun hulpinstallaties opgesteld in een lekbak. Tevens zijn de betrokken gebouwen uitgerust met een gescheiden afvoersysteem dat zodanig ontworpen is dat alle radioactieve vloeistoffen en alle vloeistoffen die mogelijk radioactief zijn (bijvoorbeeld water waarmee de vloer van de lokalen in de gecontroleerde zone werd gepoetst), terecht komen in een daarvoor ontworpen opslagtank en dus nooit in het milieu of in de openbare riolering worden geloosd. In het geval dat een tank zou overlopen, zal deze ofwel overlopen in een andere tank ofwel wordt de gelekte vloeistof opgevangen in de lekbak. Er is dus voldoende opvangcapaciteit aanwezig om een mogelijke lozing maximaal uit te stellen. De tanks zijn tevens uitgerust met meerdere hoog niveau alarmen waardoor er tijdig kan worden ingegrepen. Het vloeibaar bedrijfsafvalwater van Belgoprocess wordt in een afvalwaterzuiveringsinstallatie behandeld. Vooraleer het bedrijfsafvalwater Belgoprocess verlaat, worden verschillende controles uitgevoerd op het behandeld effluent in de Netekuipen. Na goedkeuring wordt het bedrijfsafvalwater geloosd via een ondergrondse pijpleiding (ca. 10 km) in de Molse Nete (oppervlaktewater), waarna het automatisch wordt bemonsterd in het meetstation van Belgoprocess te Mol-Ezaart. Ook op deze stalen worden verschillende controles uitgevoerd om de samenstelling van het geloosde afvalwater te bepalen. 6.1.1.5.3. Het omgevingstoezicht Om radioactieve lozingen te detecteren of om de gevolgen ervan in te schatten, zijn er in de omgeving van Belgoprocess verschillende meettoestellen geïnstalleerd en worden analyses uitgevoerd van grondwater, regenwater en het water van de Molse Nete. Luchtbemonstering Naast de bemonsteringssystemen aan de lozingspunten zijn er op verschillende plaatsen op site 1 en site 2 bemonsteringssystemen opgesteld die de omgevingslucht controleren. In het oude gemeentehuis van Dessel is een staalnametoestel aanwezig. Bepaling van de omgevingsstraling Met behulp van TLD’s (thermoluminescente dosismeters) wordt de omgevingsstraling op, aan de rand en in de omgeving van de terreinen van Belgoprocess bepaald. In totaal zijn er achtenveertig dosismeters geplaatst, respectievelijk: • negen dosismeters verspreid binnen site 1, vier op de rand van site 1 en vier in de omgeving van site 1. • twee dosismeters verspreid op site 2, vijf op de rand van site 2 en twaalf in de omgeving van site 2. • twaalf dosismeters langs de oevers van de Molse Nete De dosismeters worden elk trimester vervangen en uitgelezen door het SCK
101
Telerad FANC De volledige noodplanorganisatie kan ook beroep doen op de metingen die worden uitgevoerd door het FANC via Telerad. Er zijn 2 soorten meetstations die door het TELERAD-net worden aangewend om de radioactiviteit in de lucht te meten: • meetstations voor de meting van het externe dosistempo; • meetstations die bovendien ook nog kunnen bepalen welke radionucliden verantwoordelijk zijn voor het gemeten extern dosistempo (de spectrometische stations). Deze zijn geplaatst in de direct omgeving van Belgoprocess. Analyse van het grondwater op Belgoprocess Belgoprocess bepaalt regelmatig de kwaliteit van het grondwater. Op site 1 worden maandelijks twaalf staalnamepunten bemonsterd en na filtratie geanalyseerd. Op site 2 worden tien staalnamepunten maandelijks bemonsterd en geanalyseerd. Daarenboven worden zestien andere meetpunten éénmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd. Analyse van het regenwater op Belgoprocess Belgoprocess bepaalt regelmatig de radioactieve kwaliteit van het regenwater. Op site 1 en in de omgeving ervan zijn vijf staalnamepunten (pluviometers) voor de besmettingscontrole van het regenwater aanwezig. Deze vijf staalnamepunten worden maandelijks bemonsterd. Op site 2 zijn twee staalnamepunten (afvoerputten) voor de besmettingscontrole van het regenwater aanwezig. Wekelijks wordt er een staal genomen van het water in de afvoerputten voor regenwater Analyse van het water van de Molse Nete 102
De Molse Nete wordt op twee plaatsen telkens gedurende een periode van 14 dagen continu bemonsterd door automatische bemonsteringstoestellen, namelijk: • vóór het lozingspunt van Belgoprocess (Borgerhoutsedijk), • na het lozingspunt van Belgoprocess (Kievermont). Na bemonstering worden de stalen geanalyseerd. Driemaandelijks worden er in de Molse Nete (voor en na het lozingspunt van Belgoprocess) schepstalen genomen en geanalyseerd. Analyse van het slib van de Molse Nete Jaarlijks worden op vier verschillende plaatsen slibstalen genomen uit de bedding van de Molse Nete en geanalyseerd. De resultaten van alle bemonsteringen worden periodiek doorgegeven aan de overheid.
6.1.1.6. Beheer van de door medewerkers opgelopen dosissen
6.1.1.6.1. Dosimetrie Om de dosis die werd opgelopen tijdens het werken in de gecontroleerde zone te kunnen bepalen, is het dragen van zowel een TLD (thermoluminescente dosismeter) als een EPD (elektronische dosismeter of alarmdosismeter) verplicht in elke gecontroleerde zone. Deze richtlijnen zijn geldig voor iedereen die de gecontroleerde zone betreedt, dus niet alleen voor de medewerkers van Belgoprocess, maar ook voor bezoekers en externe werkers. In noodsituaties moeten de hulpdiensten ook een dosismeter dragen.
Voor de hulpdiensten is de alarmdosismeter de belangrijkste dosismeter omdat deze actief, zowel visueel als auditief, aangeeft aan welke dosis of welk dosisdebiet de drager wordt blootgesteld. Tevens kunnen er alarmen worden ingesteld. TLD-dosismeters Elke medewerker van Belgoprocess, tewerkgesteld in de gecontroleerde zone, bezit een gepersonaliseerde TLD die hij/zij draagt ter hoogte van de borst. Bij het verlaten van de gecontroleerde zone wordt de TLD geplaatst in een opbergrek dat zich aan de ingang bevindt. Deze plaats is afgeschermd van radioactieve bronnen om een zeer laag achtergrondniveau te bekomen. Dosismetingen laten op deze manier toe een realistische evaluatie te maken van de geabsorbeerde dosis. Externe werkers en bezoekers ontvangen een TLD-dosismeter in het wachtlokaal tijdens de aanmeldprocedure. Voor hen gelden dezelfde regels als voor de medewerkers van Belgoprocess. Deze TLD’s worden elke maand uitgelezen, waarna de opgelopen dosissen worden geregistreerd. Alarmdosismeters (EPD) Iedereen die in de gecontroleerde zone komt, moet een alarmdosismeter dragen ter hoogte van de borst. Deze dosismeter wordt samen gedragen met de TLD-dosismeter. De alarmdosismeters bevinden zich aan de ingang van elke gecontroleerde zone en moeten aan een PC worden ingelezen voor het betreden van de gecontroleerde zone. Na het ingeven van het stamnummer en werknummer, krijgt de persoon toegang tot de gecontroleerde zone. Bij het verlaten van de gecontroleerde zone moeten de elektronische dosismeters via de PC terug worden uitgelezen waarna een automatische registratie van de opgelopen dosis gebeurt. Ten slotte worden de resultaten weggeschreven in het databestand. Om in noodsituaties geen tijd te verliezen met het inlezen van de dosismeters aan een PC beschikt de brandweer van Mol en de brandweerploeg van Belgoprocess over alarmdosismeters die met de hand kunnen worden ingeschakeld. Omgevingsdosimetrie Op verschillende plaatsen op site 1 en site 2 en in het oude gemeentehuis van Dessel zijn bemonsteringssystemen opgesteld die de omgevingslucht controleren. Ook in de gebouwen van Belgoprocess zijn bemonsteringssystemen opgesteld die de lucht in de gebouwen controleren. Ook in de gebouwen van Belgoprocess zijn radiomonitoringsystemen opgesteld die de gebouwen controleren op luchtbesmetting en straling. 6.1.1.6.2. Preventieve maatregelen en veiligheidsvoorzieningen Collectieve beschermingsmiddelen De muurdiktes en gebruikte constructiematerialen van de gebouwen of lokalen waar radioactieve materialen worden opgeslagen of verwerkt, zijn zodanig gekozen dat de radioactieve straling ingesloten blijft binnen het bewuste gebouw of lokaal. Afhankelijk van het dosisdebiet wordt de toegang tot deze ruimtes tot een minimum beperkt of volledig verboden. Zo zijn de meeste opslaggebouwen uitgerust met afstandsbediende rolbruggen die vanuit een afgeschermde controlekamer kunnen worden bediend en zijn de verwerkingscellen van gebouwen 131X en 280X uitgerust met afstandsbediende manipulatoren.
103
Persoonlijke beschermingsmiddelen (Mogelijk) besmette lokalen mogen enkel betreden worden wanneer de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen (ademhalingsbescherming, beschermingskledij, enz.) worden gedragen. De veiligheidstoezichters zijn verantwoordelijk om voor elke interventie te verifiëren of de voorgeschreven beschermingsmiddelen correct gedragen/toegepast worden. Na alle werkzaamheden waarbij een risico op inwendige alfabesmetting bestaat, wordt op het einde van elke interventie systematisch door de veiligheidstoezichter een controle op eventuele besmetting van het gelaat en de binnenkant van het masker verricht. In gebouwen waar verzamelplaatsen zijn, zijn noodkastjes met noodmaskers voorzien voor het personeel. Voor de externe hulpdiensten is een strategische voorraad PBM’s voorradig in zowel het wachtlokaal van site 1 als dat van site 2. De voorraad omvat het volgende: • 15 maskers en stoffilters FP3, • 15 wegwerpoveralls, • 1 rol tape, • 40 paar katoenen handschoenen, • 40 paar huishoudhandschoenen, • 40 paar overhandschoenen. De kist waarin dit materiaal zich bevindt, is verzegeld. Signalisatie Op alle deuren die toegang geven tot (mogelijk) besmette lokalen, zijn pictogrammen aangebracht die aangeven welke 104
persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden om het betrokken lokaal te mogen betreden. Tevens wordt het te verwachten dosisdebiet aangegeven. Veiligheidstoezichters In de belangrijkste gebouwen zijn veiligheidstoezichters aanwezig. Zij moeten er op toezien dat alle richtlijnen en procedures correct worden gevolgd. Vastgestelde inbreuken worden onmiddellijk gemeld aan de betrokken leidinggevende waarna gepaste acties worden genomen.
6.1.1.7. Communicatie- en informatiesystemen (intern en extern)
ASTRID-telefoons en walkietalkie Op site 1 is een ASTRID-mast aanwezig. De mast is geen eigendom van Belgoprocess, maar wordt wel gevoed vanuit het noodnet. Bij verlies van externe stroomvoorziening, zal de ASTRID-mast gevoed worden door de dieselgroep van gebouw 131X. Er is tevens een UPS-systeem (geen eigendom van Belgoprocess) geïnstalleerd met een autonomie van meerdere uren, zodat er in geval van een volledige Station Black-out voldoende tijd is om een herstelling uit te voeren zonder dat de mast uitvalt. De interne brandweer beschikt over een aantal ASTRID-telefoons in de brandweervoertuigen en 3 walkietalkies. Deze laatste zijn uitgerust met de 3 noodplanfrequenties van Belgoprocess en worden gebruikt door de persluchtdragers zodat ze zowel onderling als met de brandweercommandant kunnen communiceren tijdens een interventie. Het wachtlokaal van site 1 beschikt over 2 ASTRID-telefoons. De andere afdelingen van Belgoprocess beschikken over walkietalkies met eigen frequenties. Eveneens staat het noodhoofdkwartier in verbinding met het personeel via een ASTRID-operator die communiceert met
alle blokhoofden op de verzamelplaatsen. Via ASTRID-telefoons kan ook verbinding gemaakt worden met CGCCR, CP-OPS en andere externe betrokkenen (SCK, Brandweer Mol,…). Telefoonverbindingen De telefooncentrale wordt bediend vanuit het wachtlokaal van site 1. Als deze centrale uitvalt, kan beroep gedaan worden op specifieke toestellen (4 stuks) met een rechtstreeks buitennummer die opgesteld zijn in verschillende gebouwen (2 in het noodhoofdkwartier, 1 in het wachtlokaal, 1 bij de directie). In het kader van het thuiswachtsysteem beschikt BP eveneens over GSM-toestellen. In het noodhoofdkwartier is een videoconferentiesyteem opgesteld dat rechtstreeks met het CGCCR verbonden is. Telefax Voor het versturen van faxen, wordt beroep gedaan op de telefaxen die in het noodhoofdkwartier zijn opgesteld. Eén van deze toestellen wordt voorbehouden voor binnenkomende faxen, een multifunctioneel apparaat wordt voorbehouden voor de buitengaande faxen. Personenoproepmiddelen In alle gebouwen en op de terreinen zijn omroepsystemen geïnstalleerd waarmee boodschappen kunnen omgeroepen worden vanuit het centrale wachtlokaal. Mail Het PC-netwerk is voorzien op intern en extern mailverkeer via één primaire verbinding, met een back-up verbinding in stand-by. Taakgroep Communicatie Wanneer het intern noodplan is afgekondigd, kan de crisisstaf beroep doen op de taakgroep communicatie. Deze is onderverdeeld in de deeltaakgroep interne communicatie, de deeltaakgroep externe communicatie en de deeltaakgroep public relations. Deeltaakgroep “Interne communicatie” Taken: • informatie aan het personeel in verband met te nemen acties • contact met wachtpersoneel • contacten met de blokhoofden en de andere taakgroepen • communicatie tussen de crisisstaf en de rest van het bedrijf verzekeren in de beide richtingen Deeltaakgroep “Externe communicatie” Taken: • doorgeven van de meldings- of notificatieniveaus aan het CGCCR • meldingen aan overheid (gouverneur, burgemeester, ....) • contact nemen met instanties: civiele Bescherming, medische interventieploegen, politie • meldingen aan omliggende bedrijven • contact met arbeidsgeneesheer, ziekenhuizen, ... • communicatie tussen de crisisstaf en externe instanties verzekeren
105
Ten velde verloopt de communicatie via de brandweercommandant. Deeltaakgroep “Public Relations” Taak: • instaan voor de informatie naar de pers, in samenspraak met en volgens de richtlijnen van de crisisstaff
6.1.2. Mogelijke storingen met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van accidenten en hiermee geassocieerd management 6.1.2.1. Ernstige schade aan de infrastructuur rondom de installaties, inclusief de communicatie-inrichtingen Bij zware beschadigingen aan de infrastructuur of bij belangrijke obstructies op de site (bijvoorbeeld beschadigde wegen of wegen die versperd worden door brokstukken) moeten aangepaste middelen worden ingezet. De eerste interventies moeten door Belgoprocess zelf worden uitgevoerd onder coördinatie van de crisisstaf. Om puin te ruimen en wegen of toegangen weer vrij te maken, beschikken we over een graafmachine. Indien deze niet zou volstaan, kan er beroep worden gedaan op de civiele bescherming of gespecialiseerde bedrijven. De infrastructuur buiten de site valt niet onder de bevoegdheid van Belgoprocess. Het noodplan voorziet wel in de nodige coördinatie met de bevoegde instanties (ministeries, provincie, civiele bescherming) die op hun beurt de nodige middelen 106
kunnen inzetten om de toegang tot de site te verzekeren. Alle beschikbare communicatiemiddelen zijn beschreven in paragraaf 6.1.1.7. Aangezien er een significant aantal verschillende communicatiesystemen beschikbaar zijn (ASTRID, walkietalkie, telefoon, telefax, GSM, mail, videoconferentie,…) die bovendien verspreid zijn over beide sites, voorzien zijn van een noodvoeding en waarvan sommige redundant zijn uitgevoerd, is het weinig waarschijnlijk dat alle communicatiesystemen gelijktijdig zullen uitvallen in een noodsituatie. Moest er zich toch een volledige communicatie black-out voordoen, schakelen we over op de communicatiesystemen van de buurtbedrijven. Bijkomend zal alles in het werk worden gesteld om de primaire communicatiesystemen terug operationeel te krijgen.
6.1.2.2. Hoge stralingsdosissen, radioactieve besmetting en verwoesting op de site waardoor de noodplanwerking bemoeilijkt wordt Indien er zich een noodsituatie voordoet met zware radiologische besmetting of hoge omgevingsstraling tot gevolg, wordt fase 3 van het noodplan afgekondigd en treedt de volledige noodplanstructuur in werking. De hulpdiensten en betrokken instanties worden onmiddellijk verwittigd. De taakgroep radiologische evaluatie zal de radiologische toestand zowel op de sites als in de omgeving voortdurend evalueren. Hiertoe worden interventieteams samengesteld die worden belast met het uitvoeren van metingen en het nemen van monsters. Indien noodzakelijk zullen zij ook modelberekeningen uitvoeren. De meteorologische omstandigheden worden hierbij permanent opgevolgd.
De leden van de taakgroep kunnen beroep doen op volgende middelen: • een uitgebreid gamma aan mobiele stralings- en besmettingsmeters • de vast opgestelde bemonsteringssystemen die de omgevingslucht controleren • de bemonsteringssystemen die zijn opgesteld in de gebouwen van Belgoprocess • de metingen die worden uitgevoerd door het FANC via TELERAD • de volledig uitgeruste meetwagen van het SCK • software waarmee modelberekeningen kunnen worden uitgevoerd. Via het intern communicatiesysteem zullen de medewerkers van Belgoprocess de nodige richtlijnen ontvangen. Deze kunnen gaan van het sluiten van ramen en deuren, het uitschakelen van ventilatiesystemen (zie 6.1.2.6.) tot het evacueren van de site. Momenteel wordt er gewerkt aan een plan om de medewerkers van de site te evacueren naar een externe opvangbasis op voldoende afstand van de site. Indien er een evacuatie noodzakelijk is, is het aan de crisisstaf om dit te beslissen en te organiseren. In de gebouwen waar verzamelplaatsen zijn, zijn noodkastjes met noodmaskers voorzien voor het personeel. Afhankelijk van het scenario zal de crisisstaf in overleg met de taakgroepen en de betrokken instanties een aangepaste noodplanorganisatie uitbouwen en een interventiestrategie bepalen. Bij het bepalen van de interventiestrategie zal steeds worden getracht om de opgelopen dosis voor alle betrokkenen tot een absoluut minimum te beperken, rekening houdend met de interventierichtlijnen voor radiologische noodsituaties die worden aangegeven in het ARBIS. Deze richtwaarden zijn van toepassing op iedereen die aan de noodinterventie deelneemt. INTERVENTIETYPE
Dringende actie om: • levens te redden; • rampzalige omstandigheden voor de volksgezondheid te voorkomen.
WAARDE 50 mSv (effectieve dosis)
Indien mogelijk deze waarde niet overschrijden, bijvoorbeeld door jobrotatie.
250 mSv (effectieve dosis)
Ernaar streven om dit maximaal niveau na te leven
500 mSv (effectieve dosis) en 5 Sv (equivalente dosis voor de huid)
Alles doen om overschrijding van deze niveaus te vermijden.
20 mSv (effectieve dosis)
Dit is de dosislimiet voor beroepshalve blootgestelde personen. Ernaar streven om deze na te leven.
250 mSv (effectieve dosis)
Indien voldoende gerechtvaardigd, is dit de maximum toelaatbare dosis voor de interventie.
20 mSv (effectieve dosis)
Dit is de dosislimiet voor beroepshalve blootgestelde personen die verplicht moet nageleefd worden.
Andere dringende acties
Post accidentele fase
TOELICHTING
Tabel 17 - Interventierichtlijnen voor radiologische noodsituaties.
Belangrijk hierbij is dat zowel het eigen interventiepersoneel als de externe hulpdiensten de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen (ademhalingsbescherming, wegwerpoverall, handschoenen,…) en een alarmdosismeter (EPD) dragen tijdens het bestrijden van de noodsituatie. De alarmdosismeter is van cruciaal belang aangezien deze dosismeter actief, zowel visueel als auditief, aangeeft aan welke dosis of welk dosisdebiet de drager wordt blootgesteld. Bij het overschrijden van een vooraf ingestelde drempelwaarde (bepaald door de crisisstaf in overleg met de betrokken instanties), gaat de dosismeter in alarm. Voor de betrokken
107
hulpverlener is dit het teken dat hij de interventiezone onmiddellijk moet verlaten. Het is mogelijk dat in bepaalde gevallen het dosisdebiet zo hoog is dat er slechts een beperkte interventietijd mogelijk is. In dit geval moet het interventiepersoneel elkaar afwisselen zodat wordt voorkomen dat bepaalde mensen aan een te hoge dosis worden blootgesteld. Na het verlaten van de interventiezone zullen alle hulpverleners worden gecontroleerd op mogelijke besmetting. Indien besmetting wordt vastgesteld, zullen ze zo snel mogelijk worden gedecontamineerd. Hiervoor zijn volgende locaties beschikbaar: • het verpleeglokaal van Belgoprocess, • de medische dienst van het SCK, • het ziekenhuis van Mol. Bij besmetting van de site, bij hoge omgevingsstraling of bij een zware mechanische impact, is het mogelijk dat het noodhoofdkwartier en/of het wachtlokaal onbruikbaar worden. Volgende tekortkomingen worden vastgesteld: • de lokalen staan niet op overdruk en zijn niet voorzien van ventilatie die radioactieve stoffen kan capteren • de lokalen zijn niet bestand tegen een zware mechanische impact. In geval van bijvoorbeeld een zware aardbeving, kan het dus zijn dat de lokalen beschadigd worden. • het noodhoofdkwartier is afhankelijk van het wachtlokaal voor wat betreft de input van alarmen en camerabeelden. Aangezien er geen back-up noodhoofdkwartier of wachtlokaal is voorzien, zal indien deze situatie zich voordoet, een alternatief noodhoofdkwartier en / of wachtlokaal moeten worden ingericht in een niet getroffen gebouw. In het kader van het Koninklijk Besluit van 17 oktober 2011 (KB betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en 108
de nucleaire installaties) wordt overwogen om een nieuw, multifunctioneel noodhoofdkwartier te bouwen dat voldoet aan de voorschriften van het genoemde KB. Hierbij zal rekening worden gehouden met de hierboven vermelde tekortkomingen. Het nieuwe noodhoofdkwartier kan eveneens dienst doen als wachtlokaal.
6.1.2.3. Management van zware ongevallen met externe oorsprong (aardbeving, overstroming) Externe gebeurtenissen ten gevolge van natuurlijke fenomenen, zoals aardbeving en overstroming, kunnen verschillende gebouwen en installaties gelijktijdig treffen. Het is onmogelijk om de omvang van de schade op voorhand exact in te schatten. Na een ongeval zal de situatie ter plaatse moeten ingeschat worden en op basis van de gemaakte vaststellingen zal een aangepaste noodplanorganisatie worden uitgebouwd en een interventiestrategie worden bepaald. Binnen de normale werkuren zal de eerste fase van het ongeval, in afwachting van de hulpdiensten, opgevangen worden door de medewerkers en interventieploeg van Belgoprocess. Indien het ongeval buiten de normale werkuren gebeurt, zal de wachter alle medewerkers met thuiswacht oproepen en worden de hulpdiensten verwittigd. Tevens zal de wachter de leden van de hulpploegen proberen te bereiken. De eerste fase van het ongeval zal worden opgevangen door de terreinverantwoordelijke die op dat moment aanwezig is. Overstroming wordt in deze paragraaf niet verder behandeld aangezien uit de overstromingsstudie die werd uitgevoerd in het kader van de stress tests (zie hoofdstuk 3) is gebleken dat voor beide sites een overstroming is uitgesloten. In paragrafen 2.1.2 en 2.2.2 wordt een overzicht van de te verwachten schade na een aardbeving gegeven. Aan het merendeel van de gebouwen wordt geen tot slechts beperkte schade verwacht. Globaal gezien kan volgende schade na een aardbeving verwacht worden: • structurele schade aan bepaalde gebouwen waardoor de lekdichtheid niet meer verzekerd is
• de stapels colli kunnen vallen en beschadigd raken • impact van schoorsteen op gebouw 108X of 124X • leidingbreuk van het industrieel- of bluswaternet. Hieronder wordt toegelicht hoe deze schadegevallen kunnen worden aangepakt. 6.1.2.3.1. Enkel schade aan de colli, geen schade aan het opslaggebouw Belangrijk om te vermelden is dat de colli die vallen, aanleiding geven tot een zogenaamde “puff-release”. Dit betekent dat de colli een éénmalige vrijzetting van besmetting veroorzaken. De besmetting komt vrij op het moment dat de colli vallen en beschadigd raken. Nadien treedt er (zo goed als) geen vrijzetting van besmetting meer op. Indien er stapels colli omvallen, maar het gebouw zelf wordt niet beschadigd, zal de radioactieve besmetting het gebouw niet kunnen verlaten en is er dus geen risico voor de omgeving. De ventilatiesystemen in het gebouw zijn defect. In dit geval zouden we de beschadigde colli kunnen afdekken met zeilen om verdere verspreiding van de besmetting tegen te gaan (confinering van de besmetting). De besmette lucht onder de zeilen zal dan worden afgezogen met een mobiele ventilatiegroep met absoluutfilter. Het ventilatiesysteem van het gebouw zal zo snel mogelijk worden hersteld. De beschadigde colli worden afgevoerd als afval en de besmette zone in het opslaggebouw wordt gedecontamineerd. De ventilatiesystemen in het gebouw functioneren correct. In dit geval zal er de eerste dagen na het ongeval geen actie worden ondernomen. De ventilatiesystemen zullen een gedeelte van de luchtbesmetting in het gebouw afzuigen en opvangen op de absoluutfilters. Het overige deel van de besmetting zal neerslaan op de grond en op andere oppervlakken. Wanneer het grootste gedeelte van de besmetting is afgezogen, worden de beschadigde colli afgevoerd als afval en wordt de besmette zone in het opslaggebouw gedecontamineerd. 6.1.2.3.2. Structurele schade aan zowel het opslaggebouw als de colli. Indien naast de colli ook het gebouw structurele schade heeft opgelopen (en de kans dus bestaat dat er zich beschadigde colli buiten het gebouw zullen bevinden), zal alles in het werk worden gesteld om de vrijzetting van radioactieve deeltjes naar de omgeving te beperken. In dit geval zullen de beschadigde colli zo snel mogelijk worden afgedekt met zeilen om verdere verspreiding van de besmetting naar de omgeving tegen te gaan. Tevens kan er fixatiespray worden gebruikt om de besmetting vast te zetten op de ondergrond. Afhankelijk van het aantal beschadigde colli, kan ook worden overwogen om een tent over de beschadigde colli te plaatsen om het opruimen van de colli te vergemakkelijken. De besmette lucht onder de zeilen of tenten zal worden afgezogen met een mobiele ventilatiegroep met absoluutfilter. Ook de openingen in de buitenmuren van het gebouw zullen in de mate van het mogelijke worden afgedekt. Nadat de beschadigde colli zijn opgeruimd, zal de besmette ondergrond worden afgegraven en afgevoerd. Het getroffen gebouw zal ofwel worden hersteld ofwel worden ontmanteld. 6.1.2.3.3. Impact van schoorsteen op gebouw 108X of 124X. Indien de schoorsteen omkantelt en op gebouw 108X terecht komt, kan het gedeelte van het gebouw waarin de NCP-indamper zich bevindt, beschadigd worden. Gevolg hiervan is dat er in het slechtste geval 1 m³ radioactieve vloeistof zal vrijkomen.
109
De afgescheurde leidingen van de NCP zullen worden afgedekt en er zal een tent over de beschadigde constructie worden geplaatst. De lucht in de tent zal worden afgezogen met een mobiele ventilatiegroep met absoluutfilter. De beschadigde structuur en installaties zullen worden ontmanteld. De besmette grond zal worden afgegraven en afgevoerd. Indien de schoorsteen omkantelt en op gebouw 124X terecht komt, bestaat de kans dat zowel het gebouw als de opslagtanks die zich in het gebouw bevinden, beschadigd zullen worden. In dat geval zal er radioactieve vloeistof vrijkomen en weglekken naar de omgeving. Met behulp van pompen zullen de beschadigde opslagtanks worden leeggepompt, eventueel naar tanks in andere gebouwen. De beschadigde structuur en installaties zullen worden ontmanteld. De besmette grond zal worden afgegraven en afgevoerd. 6.1.2.3.4.Leidingbreuk In geval van leidingbreuk in het industrieel- of bluswaternet zal de beschadigde sectie worden geïsoleerd door de bewuste sectie-afsluiters te sluiten. Indien er op meerdere plaatsen breuken in het leidingnet worden vastgesteld, kan het aangewezen zijn om de hoofdafsluiter te sluiten.
6.1.2.4. Onbeschikbaarheid van voedingen Het verlies van externe stroomvoorziening en van alle on-site back-up stroomvoorzieningen wordt besproken in hoofdstuk 5.
110
6.1.2.5. Mogelijke faling van instrumentatie Mogelijke faling van instrumentatie wordt besproken in hoofdstuk 5.
6.1.2.6. Mogelijke impact vanuit naburige installaties Bij een ongeval in de naburige, nucleaire bedrijven kan een radioactieve wolk ontsnappen die mogelijk een impact heeft op de sites van Belgoprocess (besmetting, wolkstraling). Het nucleair noodplan wordt in dit geval zeker afgekondigd en de site kan/zal gecontroleerd geëvacueerd worden. Alvorens de site te verlaten, zullen indien mogelijk alle installaties in een veilige toestand worden gebracht. De ventilatie wordt, in dit geval, bij voorkeur afgezet. Voor de gebouwen 108X, 124X, 131X en 136X kan dit echter voor problemen zorgen. Enerzijds is er een kwaliteitsprobleem voor de glascontainers in gebouw 136X. Anderzijds ontstaat er mogelijk een veiligheidsprobleem bij gevulde tanks in de gebouwen 108X, 124X en 131X (Er zal een beperkte overdruk in de tanks gecreëerd worden door de borrelbuizen die blijven werken. Hierdoor kunnen besmette gassen de tanks verlaten en andere delen van het gebouw besmetten, echter zonder significante impact voor de omgeving). Afhankelijk van de grootte van de radioactieve uitstoot, de luchtbesmettingsniveaus op de sites van Belgoprocess en de inschatting van de toegankelijkheid, dient op dat moment, door de crisisstaf, beslist te worden of de ventilatie in die gebouwen effectief zal worden uitgeschakeld. Er zal alvast een analyse worden uitgevoerd om te bepalen in welke omstandigheden de ventilatiesystemen al dan niet zullen worden uitgeschakeld.
6.1.2.7. Activiteiten op lange termijn na een ongeval Indien blijkt dat de schade aan een bepaald gebouw te groot is of dat de besmetting in het gebouw te ernstig is, kan worden beslist om het gebouw te ontmantelen. In dat geval zal binnen Belgoprocess een ontmantelingsproject worden opgestart. Om in afwachting van de ontmanteling te verhinderen dat de besmetting zich verder kan verspreiden naar de omgeving, zullen de nodige beschermmaatregelen bepaald worden al naargelang de ernst van de vaststellingen.
6.2. Voor nucleaire reactoren Dit hoofdstuk is niet van toepassing op Belgoprocess. Alle relevante aspecten zijn reeds aan bod gekomen in de vorige hoofdstukken.
111
112
Hoofdstuk 7
Besluit en actieplan 113
7.1. Besluit Naar aanleiding van het ongeval in Fukushima op 11 maart 2011 werden op vraag van de overheid de gebouwen/installaties van Belgoprocess onderworpen aan stress tests. Hierbij wordt onderzocht wat de radiologische impact is van extreme initiërende gebeurtenissen, voornamelijk van natuurlijke oorsprong. Drie belangrijke veiligheidsfuncties moeten worden onderzocht: twee daarvan - reactiviteitscontrole en koeling – zijn quasi niet relevant voor de gebouwen/installaties van Belgoprocess. De confinering/insluitingsfunctie is wel relevant. Dit in tegenstelling tot een kerncentrale type Doel of Tihange waar de drie functies veiligheidskritisch zijn. De gebouwen/installaties van Belgoprocess hebben minder potentieel tot belangrijke radiologische impact buiten de site naar bevolking en/of milieu. Een belangrijke initiërende gebeurtenis is een zware aardbeving buiten ontwerp. Omwille van het feit dat de belastingen buiten de ontwerpcriteria liggen, kan dit leiden tot schade aan een aantal gebouwen/installaties. De radiologische impact blijft echter beperkt tot de terreinen en directe omgeving van Belgoprocess. Er is beperkte besmetting buiten de site mogelijk, doch evacuatie of permanente maatregelen voor de voedselketen dringen zich niet op. Voor extreme windbelasting, meer in het bijzonder voor een zware tornado, gelden analoge conclusies. Enkele natuurlijke gebeurtenissen, zoals extreme wateroverlast, veroorzaken geen schade omwille van de gunstige ligging en de historisch genomen maatregelen (ophoging terrein). Door de mens geïnduceerde gebeurtenissen, zoals explosies, toxische wolken maar ook gebeurtenissen vanuit kwaad opzet, zoals een cyberaanval en bewuste vliegtuiginslag, werden eveneens bestudeerd. Een moedwillige vliegtuiginslag 114
is vanzelfsprekend een zeer zware initiërende gebeurtenis. De schade aan het getroffen gebouw/installatie is mogelijk substantieel, doch de radiologische impact blijft beperkt. De impactzone is weliswaar beduidend groter omwille van de bijbehorende kerosinebrand, doch ook een grotere verdunning en verspreiding van de besmetting treedt op. Noch grootschalige evacuatie, noch permanente maatregelen voor de voedselketen zullen noodzakelijk zijn. De uitgevoerde evaluaties hebben een aantal verbeteringsvoorstellen opgeleverd, die toelaten de robuustheid van de gebouwen/installaties tegen extreme initiërende gebeurtenissen te verhogen.
7.2. Actieplan DOEL
Verbeteren van de bescherming tegen aardbeving, overstromingen, extreme weersomstandigheden en explosie.
ACTIE
INDICATIEVE PLANNING
Evalueren van het nut en haalbaarheid van het aanbrengen van dwarsversterkingen op de draagkaders in oost- westelijke richting in de warme vleugel van gebouw 110Z om de seismische weerstand van het gebouw te verhogen.
2013
Tijdige verwerking / afvoer van risicohoudend afval op site 2. Afvoeren van het geconditioneerd afval uit gebouw 270M.
Lopende
Bouwen van een nieuw opslaggebouw voor nietgeconditioneerd afval op site 1, dat zal fungeren als centrale opslag van niet-geconditioneerde afvalstoffen.
Studie gestart
Uitvoeren van een gedetailleerde structurele analyse van gebouw 151X.
2012
Verifiëren of de filterbanken, ventilatieleidingen en ventilatoren in de verwerkingsgebouwen verankerd zijn en indien nodig uitvoeren.
2013
Aanbrengen van steunen aan de afschermdeur naar doorvoercel 0.034 in gebouw 131X.
2013
Procedureel de opvulling van de hot waste tanks in gebouw 124X beperken tot een peil van 4.7 m.
2013
Inspectieprogramma van de daken opstellen: controle van regenwaterafvoeren; controle van sneeuw op de daken; 2012/2013 voorzien in tijdig sneeuwvrij maken van de daken. Overstorten voorzien op de kritieke daken daar waar nodig. Risicoanalyse bliksembeveiliging laten uitvoeren voor 2012 de gebouwen op site 2. Voor de centrale schouw zal de noodzaak aan bijkomende verankeringen worden bestudeerd.
2014
Uitwerken van een bosbeheerplan. Evaluatie van noodzaak verwijderen bomen op tussenliggende terreinen.
2013
Minimale veiligheidsperimeter van 16 m aan gebouw 2012 280X voorzien.
Verbeteren van de bescherming tegen bosbrand.
Om de bereikbaarheid van gebouw 136X te verzekeren: • de lage, onnodige omheining aan het gebouw verwijderen; • een verharde weg aanleggen rond het gebouw.
2013
De gebouwen uitrusten met droge stijgleidingen met DSP koppeling (naast de kooiladders) zodat de daken sneller geblust / gekoeld kunnen worden. Hierbij 2013 zal men zich in eerste instantie focussen op de gebouwen met een roofing dak zonder steenslag. Inlaatroosters beveiligen tegen mogelijke aanzuiging van brandende deeltjes (door middel van gaasdraad of speciale inlaat koker met hindernis voor opvang van brandende deeltjes).
2012/2013
115
DOEL Verbeteren van de bescherming tegen toxische wolk.
Verbeteren van de bescherming tegen vliegtuigimpact.
ACTIE
INDICATIEVE PLANNING
Analyseren in welke gebouwen de ventilatie zal worden uitgeschakeld in geval van radioactieve wolk boven de site.
2012
Evalueren of de bestaande hydranten voldoen om de eerste interventies te kunnen uitvoeren.
2012
De mogelijkheid onderzoeken om obstakels te plaatsen aan de “gevoelige” gebouwen.
2013
Evalueren van de bestaande procedures, meer in het bijzonder met betrekking tot het verhogen van de autonomie van de dieselgroepen.
2013
De aankoop van een mobiele dieselgroep van 500 kVA à 800 kVA. Deze dieselgroep kan dan dienst Verbeteren van de bescherming tegen Aankoopprocedure gestart doen als extra back-up en is onmiddellijk beschikbaar verlies van elektrische voeding en koeling. op de site.
Verbeteren van de noodplanwerking
116
Tabel 18 - Actieplan.
Een studie naar de maximaal toelaatbare vloeistofniveaus in de opslagtanks met middelactieve vloeistoffen om het risico op hoge waterstofconcentraties te vermijden.
2013
Het nut en de haalbaarheid onderzoeken om een gedeelte van de buitenverlichting aan te sluiten op het noodnet (P-net), zodat er bij verlies van de externe stroomvoorziening een minimale verlichtingssterkte gegarandeerd is.
2013
Bestaande voorraad afdekzeilen en fixatiespray uitbreiden om beschadigde installaties af te dekken en besmetting te fixeren.
Aankoopprocedure gestart
Studie omtrent nieuw, multifunctioneel noodhoofdkwartier waarbij rekening gehouden zal worden met de vastgestelde tekortkomingen.
2013
Opstellen van plan om de medewerkers van de site te evacueren naar een externe opvangbasis op voldoende afstand van de site.
Lopende
117
118
Hoofdstuk 8
Verklarende woordenlijst en afkortingen
119
8.1. Afkortingen BRE
Behandelingsinstallatie van Radioactieve Effluenten.
CCI-HYDRE
Climate Change Impact on Hydrological extremes along rivers and urban drainage systems in Belgium. Een onderzoek van de KU Leuven naar de invloed van de klimaatveranderingen op overstromingen.
CGCCR
Centre Gouvernemental de Coordination et de Crise, het CrisisCentrum van de Regering.
CP-OPS
Operationele Commandopost van de hulpdiensten.
DBE
Design Basis Earthquake of ook de referentieaardbeving. Met de term duidt men de aardbeving aan waartegen de gebouwen en installaties bestand moeten zijn.
DBF
Design Basis Flood of ook de referentieoverstroming. Met de term duidt men de overstroming aan waartegen de gebouwen en installaties bestand moeten zijn.
EF-scale
Enhanced Fujita scale. Beoordeelt de kracht van een tornado op basis van de schade die ze aanricht. Deze waardeschaal werd in 1971 geïntroduceerd door Ted Fujita.
EPD
Elektronische dosismeter of alarmdosismeter.
FANC
Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
IDF-curve
Intensiteit-Duur-Frequentie-curve. Geeft weer hoe vaak een bepaalde hoeveelheid neerslag valt in een bepaalde duur.
120
IDEWE
Belgische Externe dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk.
ISDN
Integrated Service Digital Network, is eigenlijk een geavanceerde telefoonlijn.
KMI
Koninklijk Meteorologisch Instituut.
kVA
Kilovoltampère, eenheid van elektrisch vermogen.
kV
Kilovolt, eenheid van elektrische spanning.
MOX
Mixed Oxides. Een vorm van nucleaire brandstof op basis van uranium en plutonium.
MSK-Intensiteit Schaal van Mercalli. Wordt gebruikt om de kracht van een aardbeving te meten op basis van de schade die werd aangericht. mTAW
Tweede Algemene Waterpassing. Is de referentiehoogte waartegenover hoogtemetingen in België worden uitgedrukt. Een TAW-hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagwater te Oostende.
Na
Natrium, scheikundig element met atoomgetal 11.
NaK
Natrium- Kalium legering met laag smeltpunt.
NIRAS
Nationale Instelling voor Radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen.
PGA
Peak Ground Acceleration of de maximale versnelling op grondniveau van een aardbeving.
RAGA
Radiumhoudend Geconditioneerd Afval.
RLE
Review Level Earthquake. Aardbevingsniveau beduidend hoger dan waarvoor de installatie of het gebouw ontworpen werd.
TLD
Thermoluminescente dosismeter.
UPS
Uninterruptable Power Supply, ultieme stroomvoorziening.
8.2. Vakterminologie Achtergrondstraling
Het geheel van ioniserende stralingen die afkomstig zijn van natuurlijke bronnen in ons leefmilieu. Het gaat hier om kosmische straling, afkomstig van de zon en uit het heelal en om de straling van radioactieve stoffen in de bodem, in bouwmaterialen, in het water en in de lucht.
Activiteit
Het aantal atoomkernen in een radioactieve stof dat per seconde vervalt. De eenheid is de becquerel (Bq).
A3X afval
Alfabesmet, laagactief vast afval.
Besmetting
De ongewenste aanwezigheid van radioactieve stoffen op of in voorwerpen, levende organismen of materialen. Bij personen spreekt men van uitwendige besmetting als er zich radioactieve stoffen op de huid bevinden en van inwendige besmetting als zulke stoffen ingeademd, ingeslikt of opgenomen worden via een open wonde.
Besmet materiaal
Materiaal dat vervuild werd met radioactieve stoffen.
Blokhoofd
Persoon aangeduid voor de plaatselijke coördinatie van de verzameling en inventarisatie van personeel in het voor hem/haar aangeduide gebouw.
Borrelbuizen
Vertikale buizen aanwezig in tanks waarmee de densiteit van de vloeistof en het vloeistofniveau kunnen gemeten worden in de tanks via inborreling van lucht.
Canister
Dichtgelaste metalen container waarin hoogactief afval wordt opgeslagen.
Collo
Verpakkingseenheid (bijvoorbeeld een vat). Meervoud is colli.
Composietbuien
Artificieel samengestelde regenbuien.
Conditioneren
Het inkapselen van verwerkt radioactief afval in een stevige, waterbestendige massa (cement, bitumen of glas) om het zo geschikt te maken voor verdere behandeling, transport, opslag en berging. Het doel van conditionering is het afval in te sluiten zodat de radioactieve stoffen zich niet in de biosfeer kunnen verspreiden.
Convectie
Een mechanisme voor warmtestroming door verplaatsing van materiaal. Dit kan plaatsvinden doordat een verschil in temperatuur een verschil in dichtheid veroorzaakt, maar ook door een drukverschil. In dat laatste geval is er sprake van gedwongen convectie.
Decontamineren
Het behandelen van radioactief besmette voorwerpen of personen met als doel de radioactieve besmetting geheel of zo goed mogelijk te verwijderen.
Dienst voor fysische controle Dienst die, volgens de voorschriften van het ARBIS, bevoegd is voor alle aspecten van nucleaire veiligheid. Dosis
Maat voor de biologische impact van in het lichaam geabsorbeerde ioniserende straling.
Dosismeter
Instrument om de stralingsdosis te meten
Dosistempo
De stralingsdosis die per tijdseenheid wordt ontvangen. De gebruikte eenheid is Sv/h of een fractie ervan: mSv/h, µSv/h of nSv/h.
Dynamisch confinement
Systeem dat onvolmaaktheden in het statische confinement opheft door gebruik te maken van luchtstromingen (bijvoorbeeld ventilatie)
Effluent Afvalwater. Evapotranspiratie
Staat voor de beweging van water naar de atmosfeer.
Extractieventilatoren
Ventilatoren die lucht afzuigen en zo het lokaal in onderdruk zetten.
121
Gecontroleerde zone
Zone waarvan de toegang gereglementeerd is en waarin maatregelen voor stralingsbescherming van toepassing zijn, om de blootstelling aan radioactieve straling te beperken en de verspreiding van radioactieve besmetting tegen te gaan.
Ioniserende straling
Straling die voldoende energetisch is om een elektron van een atoom weg te slaan. Hierdoor krijgt het atoom in totaal een positieve lading in plaats van een neutrale lading, het atoom wordt geïoniseerd. Deze straling kan men niet zien, horen, proeven, ruiken of voelen.
Isotopen
Atomen van eenzelfde chemisch element, met hetzelfde atoomnummer, maar met een verschillend massagetal. Ze hebben dus hetzelfde aantal protonen, maar een verschillend aantal neutronen in hun kernen.
Kritikaliteit
Een omstandigheid waaronder in een materiaal of stof voldoende neutronen gegenereerd worden door splijting om een kettingreactie te initiëren.
Luchtbesmetting
De vervuiling van lucht met ongewenste radioactieve deeltjes, stoffen of schadelijke materie.
Matrix
In het beheer van radioactieve afvalstoffen betekent matrix een niet radioactief materiaal dat gebruikt wordt om afvalstoffen te immobiliseren. Voorbeelden zijn cement, bitumen en glas.
Pulsieventilatoren
Ventilatoren die lucht aanzuigen en deze lucht in een lokaal blazen.
Radioactiviteit
Eigenschap van onstabiele atoomkernen om zich spontaan om te zetten in een andere atoomkern door het uitzenden van alfa- of betastraling, of van een aangeslagen toestand naar een lagere energietoestand van dezelfde atoomkern over te gaan door uitzending van gammastraling.
122 Radionuclide
Element met onstabiele atoomkern die spontaan vervalt en daarbij ioniserende straling uitzendt.
Radium
Scheikundig element met atoomgetal 88 dat van nature radioactief is en vervalt tot Radon, die een belangrijke bijdrage levert tot de natuurlijke stralingsdosis.
Statisch confinement
Insluiten van radioactieve deeltjes / het creëren van barrières door gebruik te maken van dooswerking (bijvoorbeeld een opslagvat).
Stoomjet
Met stoom aangedreven systeem om vloeistof te verpompen, gebaseerd op het venturiprincipe.
123
Tel. 014-33 41 11 • Fax 014-33 40 99
www.belgoprocess.be
Verantwoordelijke uitgever: Walter Bogaerts, Gravenstraat 73, B-2480 Dessel • Eindredactie: Bart Thieren • Vormgeving, fotografie & eindredactie: bonsai-publicatiebureau.be
Gravenstraat 73 • B-2480 Dessel