Beleidsregel Krediethypotheek en pandovereenkomst 2014 De wettelijke grondslag van de beleidsregel Gelet op artikel 34 en artikel 50 van de Wet werk en bijstand is het verstrekken van een krediethypotheek en het opstellen van een pandrecht door de gemeente in deze beleidsregel nader uitgewerkt. De beleidsregel vind in deze artikelen haar wettelijke grondslag. De voorbereiding De beleidsregel is gebaseerd op de model-beleidsregel Krediethypotheek van de VNG en is opgesteld in overleg met het cluster WWb. Ook is de beleidsregel besproken met de afdeling BMO voor de juridische toets. Op grond van de Inspraakverordening gemeente Groesbeek 2009 en afdeling 3.4 Awb is de concept-beleidsregel zes weken ter inzage gelegd, van 4 maart tot en met 15 april 2014. Er zijn ……. zienswijzen binnengekomen (eventuele toelichting op de zienswijzen) Vaststelling, publicatie en inwerkingstreding. datum vaststelling college: datum bekendmaking / publicatie: datum inwerkingtreding:
De beleidsregel Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet en het Burgerlijk Wetboek (BW). 2. In de beleidsregel wordt verstaan onder: a. belanghebbende: de persoon die recht heeft op algemene bijstand op grond van de Wwb; b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek; c. geldlening: geldlening als bedoeld in artikel 50, lid 2 van de Wwb; d. hoofdwoning: de woning zoals bedoeld in artikel 3, lid 6 van de Wwb, waar men feitelijk verblijft;
e. in aanmerking te nemen vermogen: de WOZ-waarde van de hoofdwoning met bijbehorend erf verminderd met de openstaande hypotheek en de vrijlating zoals genoemd in artikel 34 Wwb; f. krediethypotheek: een zekerheidsrecht in de vorm van hypotheek indien een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend op grond van artikel 50 van de Wwb; g. pandrecht: een zekerheidsrecht waarmee een roerende zaak of een vordering bezwaard kan worden, indien een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend op grond van artikel 50 van de Wwb; h. rente: de enkelvoudige wettelijke rente; Artikel 2 Krediethypotheek 1. De bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde hoofdwoning met bijbehorend erf, heeft de vorm van een geldlening in de vorm van krediethypotheek dan wel pandrecht indien het in aanmerking te nemen vermogen in de hoofdwoning met bijbehorend erf het bedrag van het vrij te laten vermogen als bedoeld in art 34 lid 2 sub d overschrijdt. 2. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst alsmede overige bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. Voor deze kosten wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.
Artikel 3 Hoogte geldlening 1. De geldlening bedraagt de WOZ-waarde van de hoofdwoning met bijbehorend erf, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten deel van de waarde in de hoofdwoning met bijbehorend erf, zoals aangegeven in artikel 34, lid 2 sub d van de Wwb. 2. De WOZ-waarde betreft de laatstelijk door de gemeente vastgesteld WOZ-waarde van de hoofdwoning met bijbehorend erf.
Artikel 4 Voorwaarden Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in artikel 5, 6 en 7 van deze beleidsregels. De onder artikel 5 bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of akte van pandrecht.
Artikel 5 Aflossing en rente geldlening 1. De aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats. 2. Het maandelijks af te lossen bedrag is 6% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm, plus 50% van het inkomen dat meer bedraagt dan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm. 3. Het maandelijks af te lossen bedrag wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.
4. Belanghebbende is verplicht wijzigingen in het inkomen terstond te melden aan de gemeente. 5. Indien omstandigheden (waaronder inkomen) van belanghebbende daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandelijks af te lossen bedrag op een lager dan wel hoger bedrag vast. 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld onder lid 5, wordt rekening gehouden met noodzakelijk, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten, zoals genoemd in artikel 35 van de Wwb. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen. 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening onverwijld opeisbaar en is tevens rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening ervan in verzuim is geweest. 8. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd. Artikel 6 Restant vordering na tien jaar 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar. 2. Na 10 jaar aflossing van de geldlening kan het college besluiten tot buiten invordering stellen van het restant van de vordering, of is vanaf dat moment rente verschuldigd over het restant. 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. 4. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.
Artikel 7 Verkoop van de hoofdwoning met bijbehorend erf 1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de hoofdwoning met bijbehorend erf tenzij het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de bijgeschreven rente terstond afgelost. 2. Indien bij verkoop van de hoofdwoning met bijbehorend erf op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil buiten invordering gesteld.
Artikel 8 Opnieuw recht binnen twee jaar Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.
Artikel 9 Opgave stand van de geldlening en rentevorderingen Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen. Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Artikel 11 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking.
Artikel 12 Citeertitel Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel ‘Krediethypotheek en pandovereenkomst 2014’.
De toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de Wwb of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. De begrippen die niet in genoemde wetten staan beschreven worden in het tweede lid verduidelijkt.
Artikel 2 Krediethypotheek Zekerheid in de vorm van een krediethypotheek c.q. pandrecht wordt alleen gevestigd als er bijstand in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt op grond van de Wwb omdat de overwaarde van het vermogen in de eigen hoofdwoning met bijbehorend erf meer dan het in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de Wwb bedraagt. De eventueel benodigde bijstand voor de kosten die verband houden met de vestiging van de krediethypotheek komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten wordt bijzondere bijstand verstrekt. Deze wordt niet opgenomen in de geldlening. In artikel 50 lid 2 van de Wwb is opgenomen dat dit niet mogelijk is en verstrekt moet worden als bijzondere bijstand om niet. Denk hierbij aan de kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst alsmede overige bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. Het in aanmerking te nemen vermogen is het bedrag waarmee het vermogen in de hoofdwoning met bijbehorend erf de vrijlating overschrijdt. Als de overschrijding, over een periode van een jaar, meer is dan het netto minimumloon als bedoeld in artikel 37 ld 1 van de Wwb wordt hypotheekrecht gevestigd als er sprake is van vermogen in een onroerende zaak en pandrecht als er sprake is van vermogen in een roerende zaak. De wijze waarop het vermogen in de hoofdwoning met bijbehorend erf wordt bepaald, vloeit voort uit de Wwb. Vastgesteld moet worden hoe hoog het in aanmerking te nemen vermogen in de hoofdwoning met bijbehorend erf is, dat in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt. Anders dan in de per 1 januari 2004 ingetrokken Algemene bijstandswet, is in de Wwb niet bepaald dat de als lening verstrekte bijstand moet worden gezekerd met een hypotheek- of, waar het niet registergoederen betreft, pandovereenkomst. Zoals blijkt uit de toelichting op de Wwb is de regering van oordeel dat de betreffende bepalingen uit het civiele recht voldoende soelaas bieden. Het is aan het college om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd. Hier bestaat dus beleidsruimte. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het vestigen van een hypotheek alleen mogelijk is bij registergoederen (woningen en ingeschreven schepen). Voor bepaalde schepen is registratie verplicht. Een woonschip zal in veel gevallen ook kunnen worden ingeschreven in het register bij het Kadaster, maar zal bijna nooit voldoen aan de eisen van verplichte registratie. Omdat alleen bij registratie in het Kadaster de mogelijkheid bestaat van het vestigen van een hypotheek, die meer zekerheid
biedt dan een pandrecht, kan de gemeente op grond van artikel 48 lid 3 Wwb registratie verlangen van de eigenaar van een woonschip (bij het bewuste schip). Bij niet-registergoederen (woonwagens) is het vestigen van een hypotheek niet mogelijk, en is het vestigen van een (bezitloos) pandrecht de enige manier waarop zekerheid kan worden verkregen. Deze zekerheid is echter relatief omdat een pandrecht wordt geregistreerd bij de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst of bij een notaris. Deze registers zijn echter niet openbaar, en hebben daardoor een beperkte kenbaarheid voor derden. Het is daardoor mogelijk dat een zaak waarop pandrecht rust wordt verkocht zonder dat de koper bekend was met het pandrecht.
Artikel 3 Hoogte geldlening De geldlening bedraagt de WOZ-waarde van de hoofdwoning met bijbehorend erf, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten deel van de waarde in de hoofdwoning met bijbehorend erf, zoals opgenomen in de Wwb. De waarde van de hoofdwoning met bijbehorend erf wordt vastgesteld op de waarde zoals die in de meest recente WOZ beschikking is vermeld.
Artikel 4 Voorwaarden Bij gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte of de akte van geldlening moeten worden opgenomen kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.
Artikel 5 Aflossing en rente geldlening De aflossingscapaciteit wordt, na beëindiging van de uitkering, vastgesteld op 6% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerdere boven de voor betrokkene geldende bijstandsnorm. Wettelijke enkelvoudige rente wordt berekend als niet tijdig aan de betalingsverplichtingen wordt voldaan en daardoor de aflossingsperiode langer wordt dan noodzakelijk.
Artikel 6 Restant vordering na tien jaar De maximale periode van aflossing is tien jaar. Na die periode wordt over het restant wettelijke enkelvoudige rente berekend. Het college kan ook besluiten het restant van de vordering buiten invordering te stellen, als verwacht wordt dat belangrijk in de toekomst weinig afloscapaciteit zal hebben.
Artikel 7 Verkoop van de hoofdwoning met bijbehorend erf Een verkoop van de hoofdwoning met bijbehorend erf hoeft niet terstond gepaard te gaan met een financiële afwikkeling van de krediethypotheek. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de hoofdwoning met bijbehorend erf. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald. Aan gehuwden worden samenlevingsverbanden gelijkgesteld, zoals vastgelegd in artikel 3 lid 1 en 2 van de Wwb. Dit houdt in dat samenwonenden, met uitzondering van ouder/kind relaties, worden aangemerkt als gehuwden.
Artikel 8 en 9 Een toelichting op deze artikelen is niet noodzakelijk.
Artikelen 10,11 en 12 Slotbepalingen In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.