Programma
Bachelorscriptiecongres 12-06-2013 Rijksuniversiteit Groningen
behorende bij het studieonderdeel
Academisch Schrijven en Presenteren II (Nederlandse taal en cultuur)
Voorwoord Voor u ligt het programmaboekje voor het congres van 12 juni dat in het kader van het vak Academisch Schrijven en Presenteren II, onderdeel van de bachelor Nederlandse taal en cultuur, gehouden wordt. Op deze dag zullen 44 studenten hun bachelorscriptie of een onderzoek van een ander vak uit de bachelor aan u presenteren. De presentaties zijn verdeeld over vier zalen en in dit boekje staan de proposals van de studenten alfabetisch gerangschikt. Op pagina 5 vindt u een inhoudsopgave per specialisatie, waar tevens alle onderwerpen worden aangekondigd. Op de achterkant vindt u het programma met zaalindeling. Tevens zijn wij verheugd te kunnen mededelen dat Gertjan van Noord (Rijksuniversiteit Groningen) de dag zal openen met een lezing getiteld Towards Understanding Dutch Automatically en dat Karina van Dalen-Oskam (Universiteit van Amsterdam, Huygens ING) het congres zal afsluiten door over het project The Riddle of Literary Quality te spreken. Beschrijvingen van beide presentaties zijn eveneens in het programmaboekje opgenomen Wij wensen u veel plezier! Vriendelijke groet namens de congrescommissie, Bart Nieuwenhuis, Yvonne Staal
3
4
Inhoudsopgave
(alfabetisch)
Keynotes Gertjan van Noord Karina van Dalen-Oskam
8 9
Bachelorscripties Jantine Boswijk Ellie Brouwer Lynn Bruijsten Marion Bruinenberg Anne Deiman Eline Eelkema Femke van Essen Marjon ter Harmsel Merel Heerink Mirjam Hoekstra Sigo Hoekstra Jaap Jansen Dominick Keus Madelon Kroes Renske Laroo Lotte Leijenaar Yolanda Leinenga Jeanine Lindeboom Nicole Lucassen Sietse Manning Bart Nieuwenhuis Abel Nijman
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Marieke Oosterhuis Emma Oosterveld Sjors van Ooij Jetske Popken Emmie Postema Simone Prinsen Anouk Raterink Annika Schoonbeek Anneke Slomp Charlotte Speekenbrink Yvonne Staal Mariëlle Timmer Dorieke van Turennout Jacomine van der Veer Rozemarijn Visser Anniek Voor in’t Holt Gea Weites Niek Wind Riemer Witteveen Evelien Wijbenga Lilian Zielstra Anne Zwaferink
32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53
5
Inhoudsopgave bachelor(scriptie)presentaties per specialisatie Moderne letterkunde Jantine Boswijk
Het occultisme van Vestdijk
10
Eline Eelkema
Culturele identiteit in Dit zijn de namen
15
Femke van Essen
Muziek in woorden
17
Mirjam Hoekstra
Adolescentenliteratuur: een opgroeiend genre
19
Lotte Leijenaar
Moraal in kinderpoëzie
25
Yolanda Leinenga
Literatuuronderwijs in de Tweede Fase
26
Nicole Lucassen
Literaire bestsellers
28
Abel Nijman
Een literair-kritische analyse van Spinvis
31
Marieke Oosterhuis
Pesten in vijf geselecteerde literaire werken
32
Jetske Popken
Gender in migratieliteratuur
34
Annika Schoonbeek
De verfilming van het non-fictie boek Sonny Boy
39
Charlotte Speekenbrink
Succesvolle kolonisten en luie inlanders
41
Mariëlle Timmer
‘Maar in mijn armen was ze altijd Lolita‘
43
Jacomine van der Veer
Een stilistische analyse van Zwarte Zwaan
45
Rozemarijn Visser
Het Nederland van Boudou en Amatmoekrim
46
Anniek Voor in’t Holt
Toverkunst en mythische monsters in de polder?
47
Gea Weites
Sociale ongelijkheid in de negentiende-eeuwse literatuur 48
Riemer Witteveen
Het schrijven van een schilderij, hoe doe je dat?
50
Lilian Zielstra
Nederlandse schrijverscollectieven en hun positionering
52
Jaap Jansen
Spelen en vechten op Parnas
21
Dominick Keus
Functieanalyse van tableaux vivants van de Gentse spelen 22
Renske Laroo
De nieuwe, pedagogische Robinson Crusoë
24
Jeanine Lindeboom
Kunstenaars en wijndrinkers
27
Yvonne Staal
Karakterrepresentatie in de Gentse Spelen van 1539
42
Anne Zwaferink
Wat las de vrouw in de late Middeleeuwen?
53
Historische letterkunde
6
Taalkunde Lynn Bruijsten
Partikels, een nieuwe woordsoort
12
Merel Heerink
Ritme, reductie of ruis?
18
Sjors van Ooij
Comparatieven vergeleken
34
Anneke Slomp
Invloed van het topic bij ‘welke’-vragen
40
Evelien Wijbenga
“Wat een oen!”
51
Taalbeheersing Ellie Brouwer
Verslikt in de laatste hap: hbo-masterscripties van leraren 11
Madelon Kroes
Creatief schrijven met WhatsApp
23
Bart Nieuwenhuis
Een betrouwbare beoordeling van academisch schrijven
30
Emma Oosterveld
Wat vind jij van wat ik vind van jou
33
Emmie Postema
Drogredenen in online discussies
36
Simone Prinsen
Fuck it, feedback
37
Anouk Raterink
Introductie van de rekenles
38
Dorieke van Turennout
Help, een boze brief van de gemeente op de deurmat!
44
Marion Bruinenberg
Kunduz: van militaire missie naar trainingsmissie
13
Anne Deiman
Een verhaaltje voor het slapen gaan?
14
Marjon ter Harmsel
De zoektocht naar de beste feedback
16
Sigo Hoekstra
Het beleg van Breda door de ogen van de ‘vijand’
20
Sietse Manning
Self-fashioning van schrijvers in het damesblad ‘Libelle’ 29
Niek Wind
Doe eens normaal man!
Overig
49
7
Keynotes
Towards Understanding Dutch Automatically
Als je een computer een natuurlijke taal wilt laten begrijpen, is automatische analyse van die taal een eerste stap, betoogt Gertjan van Noord. Hij vertelt waarom dat zo is, welke problemen er bestaan bij automatische natuurlijk-taalverwerking en hoe sommige daarvan zijn opgelost. Een berucht probleem wordt gevormd door de inherente ambiguïteit van natuurlijke taal: voor mensen een onderdeel van het dagelijks leven, maar voor computers een fundamenteel obstakel.
Gertjan van Noord is hoogleraar Taaltechnologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
[9.00-9.45 uur: Heymanszaal] 8
Computationele literatuurwetenschap
Door de groeiende beschikbaarheid van digitale teksten en van computersoftware voor tekstanalyse krijgen ook literatuurwetenschappers steeds meer mogelijkheden in hun onderzoek. Het arsenaal aan beschikbare methoden en technieken groeit gestaag. In deze lezing geeft Karina van Dalen-Oskam aan de hand van enkele voorbeelden een overzicht van de stand van zaken in wat zij de "computationele literatuurwetenschappen" noemt. Daarbij gaat zij onder meer in op het project The riddle of literary quality.
Karina van Dalen-Oskam is hoofd van de afdeling Letterkunde van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (KNAW) en hoogleraar Computationele literatuur-wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam.
[15.30-16.15 uur: Heymanszaal] 9
Bachelorscriptiepresentaties
Het occultisme van Vestdijk. Een interpretatie van de occulte opvattingen van Simon Vestdijk in Heden ik, morgen gij. Jantine Boswijk Bij het lezen van het boek Heden ik, morgen gij komt al snel aan de orde dat het voornamelijk draait om het occultisme. Dit verschijnsel wordt in de meeste gevallen afgeschilderd als mysterieus en bovennatuurlijk. En wordt vaak in verband gebracht met Nederlands Indië. Ook in dit boek is er een mysterieuze halfbloed die deze occulte gaven bezit. Na enig literatuuronderzoek bleek dat er over Vestdijk in combinatie met het occultisme vrijwel niks geschreven is. En dat het overduidelijk is dat de ideeën omtrent het occultisme van de hand komen van Vestdijk (Ter Braak, 1943). De opvattingen van Vestdijk over het occultisme zijn voorzichtig ambivalent te noemen. Ondanks zijn grote interesse in het occulte en verschijnselen als telepathie, beïnvloeding op afstand en zelfs ectoplasma, wordt er ook op niet mis te verstane wijze gewezen op zwendelarij. En lijken beide auteurs de occulte krachten van het hoofdpersonage niet serieus nemen (Ter Braak, 1943). Uit briefwisseling tussen de twee auteurs blijkt dat er wel degelijk geloofd wordt in het bestaan van het occultisme. Er wordt onder andere verwezen naar parapsychologische onderzoekingen van Richet en Crookes . Aan de hand van deze onderzoekingen worden de occulte verschijnselen in het boek beschreven. In de periode rond 1900 was het occultisme een veelbesproken en veel beschreven onderwerp. Er is veel onderzoek naar gedaan, maar er is nooit echt duidelijk geworden wat hier precies onder verstaan wordt. Veel auteurs houden er dan ook een eigen mening op na. In het geval van Heden ik, Morgen gij, neemt de houding van het occultisme als zwendelarij de overhand. En kan dus gezegd worden dat beide auteurs, maar met name Vestdijk het occulte ziet als oplichterij, het werk van een charlatan. Trefwoorden: Occultisme, Nederlands Indie, Telepathie, Beinvloeding op afstand, Ectoplasma, Zwendelarij, Parapsychologische onderzoekingen Richet en Crookes
[11.20-12.20 uur: 1312.0013] 10
Verslikt in de laatste hap Een kwantitatief en casusonderzoek naar de belemmerende factoren die leraren ervaren bij het schrijven van een hbo-masterscriptie. Ellie van Beers-Brouwer Nieuwe masteropleidingen en het Actieplan Leerkracht hebben leraren massaal teruggebracht in de schoolbanken. Hongerig als ze zijn, smullen ze van alle nieuwe kennis die hen wordt opgedist en verlekkerd beginnen ze aan het toetje: de afstudeeropdracht. Ze hebben het zelf gekozen en kunnen het in vertrouwde omgeving verorberen. Maar in de laatste hap verslikken ze zich: de scriptie wordt afgekeurd. Eerder is aangetoond dat academisch schrijven niet voor iedereen een gemakkelijke opgave is ( Nesi & Gardner 2012), maar van ervaren leraren zou men toch mogen verwachten dat zij een scriptie kunnen produceren. Wordt het probleem wellicht veroorzaakt door de keuze van de onderwijspraktijk als onderzoeksterrein, die volgens Anderson en Herr (1999) garant staat voor complicaties bij het uitvoeren van de afstudeeropdracht? Mankeert er iets aan de begeleiding van deze leraar-studenten of zijn er andere oorzaken aan te wijzen? Mijn onderzoek richt zich op leraren die na jaren werken in het middelbaar beroepsonderwijs een hbomasteropleiding hebben gevolgd. Problemen met het schrijven van de afstudeerscriptie komen geregeld voor, maar hoe vaak? Wat belemmert deze categorie studenten het schrijven? Een online enquête en twee casusonderzoeken maken het mogelijk oorzaken op te sporen en enkele oplossingen aan te dragen. Trefwoorden: academisch schrijven, handelingsonderzoek, onderzoek in het onderwijs, veelstemmigheid.
[10.00-11.00 uur: 1312.0019] 11
Partikels, een nieuwe woordsoort Lynn Bruijsten Iedereen gebruikt ze wel eens, maar slechts weinigen zijn zich ervan bewust: woordjes zoals maar in ‘Ga maar zitten’ of vast in ‘Het gaat morgen vast regenen’. Wat zijn dit voor een woordjes? Op de basisschool en het voortgezet onderwijs leren we een heel aantal woordsoorten, maar maar en vast uit bovenstaande zinnen zijn niet te scharen onder een van de deze woordsoorten. Er is een nieuwe woordsoort ontdekt: de partikels. Deze kleine, onverbuigbare woordjes komen niet even frequent voor in alle talen. Het Duits en Nederlands hebben er bijvoorbeeld heel veel, terwijl ze in het Engels vrijwel niet voorkomen. Dit maakt het erg lastig om zinnen met partikels erin te vertalen. Wat is er nu zo bijzonder aan deze woordjes? Waarom zijn ze anders dan andere woorden en waarom zijn ze pas relatief laat (in de twintigste eeuw) ontdekt? Waren ze er dan voorheen al wel of zijn ze pas later ontstaan? Waaruit zijn ze dan ontstaan? En waarom? In mijn onderzoek richt ik me op vier partikels: maar, zeker, best en vast. De eerste drie zijn al vaker onderzocht (o.a. Foolen 1993, Van der Wouden 2000 en Hoeksema 2008), maar over het partikel vast is nog niets bekend. Daarom zal mijn aandacht ook vooral naar dit laatste woordje uitgaan. Op basis van corpusonderzoek toets ik uitspraken uit ander partikelonderzoek en vul ik het partikelonderzoek dat tot nu toe is gedaan aan met nieuwe informatie over de mogelijkheden en beperkingen van deze woordjes. Naar aanleiding van mijn onderzoek blijkt dat enkele stellingen waarover meerdere auteurs het al lange tijd eens zijn niet altijd blijken te kloppen. Trefwoorden: partikels, partikelonderzoek, woordsoorten, corpusonderzoek, Eindhovense corpus.
[14.20-15.20 uur: 1312.0019] 12
Kunduz: de transformatie van een militaire missie naar een trainingsmissie. De invloed van de politieke voorkeur en achtergrond van kranten op de wijze van berichtgeving. Marion Bruinenberg De missie in de Afghaanse provincie Kunduz (2011) was één grote mediabom. Honderden artikelen met verschillende invalshoeken, achtergronden en zelfs meningen: de berichtgeving verschilde van krant tot krant. Hoe zijn deze significante verschillen te verklaren? Is het misschien zo dat kranten hun politieke ideeën en idealen verdisconteren in de verslaggeving van een nieuwsfeit? Laten zij zich wellicht als het ware leiden door de politieke voorkeuren en achtergrond van hun lezerspubliek? Uit eerder onderzoek is al gebleken dat door middel van het “framen” (het in een bepaald kader stellen) van nieuwsfeiten de publieke opinie kan worden beïnvloed (Reese, 2001). Semetko en Valkenburg (2000) hebben specifieke frames ontwikkeld die in dit onderzoek zijn gebruikt: de conflict, human interest, responsibility, morality en economische frame. Door gebruik van deze frames heb ik verklaringen geprobeerd te vinden voor de grote verschillen. Daarbij heb ik ook zelf twee frames ontwikkeld: een VVD frame (waarin de nadruk ligt op economie en het militaire karakter van de missie) en een Groen Links frame (waarin de nadruk ligt op mensenrechten, educatie en het trainingskarakter van de missie). De verslaggeving van de Kunduz missie heb ik geanalyseerd in de Volkskrant en de Telegraaf. Deze twee kranten zijn gekozen omdat ze geacht worden elkaars tegenpolen te zijn. Uit onderzoeken van Reese en de redactiestatuten kan namelijk worden geconcludeerd dat de Telgraaf zich meer richt op VVDstemmers, en de Volkskrant meer op Groen-Links en D66-stemmers. In mijn presentatie ga ik verder in op de resultaten van dit onderzoek, en sta ik stil bij de gevolgen hiervan. Is het bijvoorbeeld winstegevend voor de verkoop van kranten zich te richten op een bepaalde politieke gestemde groep? Is de verdeeldheid onder kranten bevorderlijk voor de democratie? En willen we als publiek eigenlijk wel objectieve verslaggeving? Trefwoorden: framing, Kunduz, GroenLinks, VVD, Politiek(e voorkeur/achtergrond), Volkskrant, Telegraaf, Publiek
[10.00-11.00 uur: 1312.0025] 13
Een verhaaltje voor het slapen gaan? De ontwikkeling van geruststellingstechieken van het NOS Jeugdjournaal. Anne Deiman Duizend bommen en granaten! Geweld in nieuwsuitzendingen blijft toenemen. Het jonge publiek is tegenwoordig niet meer beschermd tegen oorlogen, natuurrampen en andere verschrikkingen. Experts zeggen dat gewelddadige beelden negatieve effecten hebben op kinderen. De beelden zijn realistisch en dat zorgt ervoor dat kinderen emotioneel betrokken zijn. Dit leidt tot bezorgdheid en angst onder kinderen. Daarom is er een speciaal journaal voor kinderen gemaakt in de leeftijd van 9 tot 12 jaar: Het NOS Jeugdjournaal. Het gewelddadige nieuws wordt eerlijk en voorzichtig gepresenteerd met achtergrondinformatie. Het jeugdjournaal gebruikt zogenaamde geruststellingstechnieken om mogelijke schadelijke effecten van gewelddadige nieuwsonderwerpen te compenseren. De geruststellingstechnieken kunnen worden toegepast op programma level, item level en shot level. In wetenschappelijke kringen is nog weinig aandacht besteed aan deze technieken. De relatie tussen mediageweld en de weergave van agressief gedrag bij jonge kinderen is vooral besproken. Het feit dat schokkende beelden gevoelens van angst creëren bij de jonge kijkers krijgt minder aandacht: ‘Kunnen we bijvoorbeeld onze kinderen wel naar het jeugdjournaal laten kijken? Liggen onze kinderen niet trillend en rillend in bed na het kijken van het jeugdjournaal? Past het jeugdjournaal haar technieken wel aan op het toenemende geweld in nieuwsuitzendingen?’ Mijn presentatie richt zich in andere woorden op de volgende vraag: Hoe beperkt het Jeugdjournaal de angstreacties bij kinderen rond schokkende/ gewelddadige nieuwsuitzendingen door de tijd heen? Door middel van een kwantitatieve analyse op drie uitzendingen uit 1995, 2001 en 2011 met schokkende, gewelddadige nieuwsonderwerpen is hier antwoord op gevonden. Journaals kunnen de resultaten gebruiken om hun uitzendingen te verbeteren, wat kan leiden tot minder angst onder kinderen. Hoeft u straks geen krokodillen meer onder het bed te jagen? Trefwoorden: NOS Jeugdjournaal; geruststellingstechnieken; schokkende/gewelddadig onderwerpen; kwantitatieve analyse; kinderen
[13.00-14.00 uur: 1312.0025] 14
Wat bepaalt wie je bent? Culturele identiteit in Tommy Wieringa’s Dit zijn de namen Eline Eelkema Pontus Beg, hoofdpersonage van Tommy Wieringa’s roman Dit zijn de namen, verlangt nu hij ouder wordt naar antwoorden op vragen over zijn herkomst. Een liedje in zijn hoofd, sinds de begrafenis van zijn moeder als een schrille piep in zijn oren aanwezig, vormt de aanleiding voor zijn zoektocht. Het liedje blijkt Joods, waardoor Beg zich afvraagt waarom zijn moeder hem een liedje van de Joden had geleerd. Als zij Joods was, dan was hij dat ook. Vragen naar zijn herkomst betekenen vooral ook vragen naar zichzelf: Beg is bezig met een zoektocht naar zijn eigen identiteit. Wat bepaalt wie hij is? Dergelijke vragen omtrent identiteitsvorming staan centraal in Wieringa’s roman. Overkoepelend thema is culturele identiteit. In de hedendaagse samenleving waarop multiculturaliteit, globalisering en secularisering in toenemende mate hun stempel drukken, is culturele identiteit veelvuldig onderwerp van debat. Het moderne individu is steeds vaker op zoek naar authenticiteit, naar de wortels van zijn of haar bestaan om invulling te geven aan wie hij of zij is. Culturele identiteit, volgens Hogan, is niet alleen middelpunt van politiek, maar tevens van het dagelijks leven dat doordrongen is van de incarnaties van culturele identiteit, namelijk: etnische, nationale en religieuze identiteit. Deze verschillende aspecten van culturele identiteit gelden in mijn onderzoek als signaleringen van culturele identiteit, maar vooral ook als bouwstenen in de constructie van culturele identiteit. Door te onderzoeken welke noties de identiteit van de personages in Wieringa’s roman vormgeven, is gezocht naar het antwoord op de vraag wat bepaalt wie je bent in Dit zijn de namen. Trefwoorden: Tommy Wieringa, Dit zijn de namen, culturele identiteit, etniciteit, nationaliteit, religie
[13.00-14.00 uur: 1312.0013] 15
Muziek in woorden. Een onderzoek naar de functie van muziek in Streken van Natalie Koch. Femke van Essen Nederlandse romans waarin muziek een belangrijke rol lijkt te spelen, zijn niet gemakkelijk te vinden. De bekendste en misschien wel de duidelijkste voorbeelden zijn de romans van Anna Enquist, waarin de muziek een betekenisbijdrage heeft die verder gaat dan het referentiële niveau. Dit oeuvre is echter al meerdere malen onderwerp van onderzoek geweest. Daarom richt dit onderzoek zich op een nieuw onderzoeksobject: de debuutroman Streken van Natalie Koch. Aan de hand van dit werk wordt de relatie tussen muziek en literatuur besproken en met deze (gedeeltelijke) analyse wordt getracht een bijdrage te leveren aan een interpretatie van de roman. Het referentiële niveau gaat over de ‘inhoud’ van de roman. Het verhaal gaat over een beroemde (fictieve) cellist Arthur Bronckhorst. In Londen, waar hij masterclasses geeft, ontmoet hij het jonge cello-talent Chrissie Pagett. Tevens worden vele concrete muziekvoorbeelden en bekende musici genoemd, waarvan enkele in de roman voorkomen als ‘couleur locale’ of meer betekenis in zich dragen, bijvoorbeeld het vervullen van een symbolische functie of die invloed hebben op de verhaalhandeling. In het laatste geval is de muziek verbonden met de structuur van de roman, op thematisch of vormtechnisch vlak. Om dit te onderzoeken werden vragen gesteld als: ‘Welke muziekvoorbeelden worden genoemd en waarom juist deze?’ ‘Op welke manier wordt de muziek precies opgeroepen in de roman?’ En uiteindelijk: ‘Welke functie vervult de muziek in Streken?’ In het formuleren van antwoorden op deze vragen is gekeken naar vergelijkbare onderzoeken, zoals van Emanuel Overbeeke, Emile Wennekes of Gilles Dorleijn. Trefwoorden: muziek in literatuur, moderne literatuur, interpretatief onderzoek, intermedialiteit
[13.00-14.00 uur: 1312.0013] 16
De zoektocht naar de beste feedback Marjon ter Harmsel Feedback geven en krijgen, beide zijn reeds bekende manieren om het schrijven te verbeteren. Waar men bij het geven van feedback inzicht krijgt in de structuur en organisatie van teksten, kan men met hulp van anderen ook met een kritische blik kijken naar eigen werk. Waar in voorgaande onderzoeken het nut is aangetoond van feedback, wil ik mij in mijn onderzoek vooral richten op de verschillende manieren van feedback geven en hoe deze soorten feedback worden ontvangen. Daarnaast zal er ook onderzoek worden gedaan naar de veranderingen die naar aanleiding van de verschillende soorten feedback worden doorgevoerd. Het onderzoek zal plaatsvinden onder eerstejaarsstudenten aan de Letterenfaculteit. Elk van deze studenten zal een tekst schrijven, die daarna door een vast team van vijf docenten zal worden gecorrigeerd. Dit team zal elke student op verschillende manieren feedback geven. Er valt hierbij te denken aan een motiverende manier van feedback geven, het alleen maar aanwijzen van fouten of het aandragen van opties voor verbeteringen. Studenten kunnen naar aanleiding van deze feedback aangeven met welke feedback zij het meeste konden. De student zal ook zijn artikel herzien aan de hand van de verschillende soorten feedback die hij heeft ontvangen. Hij zal daarbij alleen verbeteringen doorvoeren wanneer hij in de feedback commentaar heeft gekregen op een bepaalde keuze. De student levert uiteindelijk dus een veelvoud in van het artikel waarmee hij is begonnen. Daarna zal het team van docenten zich weer buigen over de artikelen en zal concluderen welke manier van feedback geven zorgt voor de meeste verbetering. Dit onderzoek zal uitkomsten hebben die van belang zijn voor docenten en studenten die feedback geven en ontvangen. Wanneer docenten urenlang bezig zijn met het geven van feedback, terwijl deze feedback niet goed aanslaat, is er sprake van tijdverspilling. Dit moet zeker voorkomen worden.
[10.00-11.00 uur: 1312.0025] 17
Ritme, reductie of ruis? Een bijdrage aan de discussie over syllable- en stress-timed talen. Merel Heerink Tot nu toe is onderzoek tussen syllable-timed talen en stress-timed talen altijd uitgevoerd aan de hand van (spontane) spraak. Op deze manier werden talen vergeleken. Maar dit onderzoek gaat uit van één opdracht die door alle proefpersonen, die allen een andere moedertaal hebben, op dezelfde manier moet worden uitgevoerd. Een heel nieuwe methode om onderzoek te doen naar verschillen tussen de meest basale elementen van elke afzonderlijke taal. In 1945 al onderscheidde Kenneth Pike syllable-timed talen van stress-timed talen. De eerste groep (waartoe Frans en Spaans behoren) realiseert tussen de lettergrepen in een zin min of meer gelijke tijdsafstanden, elke lettergreep is dus ongeveer even lang. De tweede groep (o.a. Nederlands en Duits) laat gelijke tijdsafstand tussen de klemtonen in de zin zien, maar de lettergrepen zijn daardoor dus zeer verschillend in lengte, zo stelde Pike. Onderzoeker Peter Roach (1982) is het daar allerminst mee eens. De door Pike gehoorde verschillen tussen de taalgroepen zijn geen gevolg van verschillende ritmepatronen, zo stelt hij, maar van het reduceren van de vocaal op de onbeklemtoonde lettergreep, waardoor een schwa ontstaat. Dit gebeurt in stress-timed talen wel, in syllable-timed talen niet. Dit onderzoek werpt een geheel nieuw licht op deze discussie. In dit onderzoek hebben alle proefpersonen, ieder met zijn eigen taal, dezelfde taak verricht. Op deze wijze zijn de verschillen tussen de talen in kaart gebracht. De taak die de proefpersonen moesten volbrengen was eenvoudig: zij moesten melodieën nazingen, op zelfgekozen onzintekst (ladida, pompidom). Op onbeklemtoonde lettergrepen is onderzocht of de stress-timedtaalgroep meer vocaalreductie realiseert, daarnaast is van veel noten de lengte gemeten, om erachter te komen of de syllable-timedtaalgroep meer gelijke lettergreeplengtes realiseert. Dit onderzoek brengt een onverwachte invalshoek: zingen is natuurlijk, onzintaal is de uiterst versimpelde vorm van de moedertaal. Zowel de geproduceerde klanken als de vocaallengtes worden vergeleken, en op basis hiervan worden conclusies getrokken. Een tipje van de sluier: de stress-timed spreker realiseerde wel degelijk heel andere vocaallengtes dan de syllable-timed spreker. Had Pike dan toch gelijk? Trefwoorden: syllable-timed, stress-timed, vocaalreductie, zingen, ritme, fonologie, schwa, Pike, Roach
[14.20-15.20 uur: 1312.0007] 18
Adolescentenliteratuur: een opgroeiend genre Een vergelijkende analyse over de houdbaarheid van de grens tussen adolescenten- en volwassenenliteratuur. Mirjam Hoekstra De discussie omtrent de grens tussen adolescentenliteratuur en volwassenenliteratuur is al jaren gaande. Er is in de vakliteratuur zelfs een benaming voor: het ‘grensverkeerdebat’. Tot nu toe werd adolescentenliteratuur voornamelijk gezien als een genre dat zich op enigerlei manier moet onderscheiden van volwassenenliteratuur. Maar is dat wel nodig? De jury van de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs 2012 bekroonde enkel boeken die uitgegeven waren voor volwassenen. Zij maakten een statement door romans te selecteren die jongeren zouden kunnen “inspireren, prikkelen en verrassen”. Uit mijn onderzoek is gebleken dat er geen eenduidig antwoord te geven is op de vraag in hoeverre een adolescentenroman die uitgegeven is voor de jeugd verschilt van een adolescentenroman voor volwassenen. Dit omdat er niet of nauwelijks een aantoonbaar verschil is tussen beide. Een groot aantal elementen die in de romans aanwezig zijn maken dat de adolescentenroman voor volwassenen ontzettend dicht in de buurt komt bij de adolescentenroman voor de jeugd, al dan niet andersom. In mijn bijdrage bespreek ik vier adolescentenromans: twee adolescentenromans die uitgegeven zijn voor volwassenen, maar bekroond zijn met de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs 2012 en twee adolescentenromans die uitgegeven zijn voor de jeugd. Deze jeugdliteraire adolescentenromans zijn op basis van overeenkomsten met de volwassenenliteratuur geselecteerd, zowel op inhoudelijk vlak als qua thematiek. Het gaat hier respectievelijk om Glijvlucht van Anne-Gine Goemans en Magnus van Arjen Lubach, in vergelijking met Delilah van Sarah Ockler en Rotmoevie van Marian de Smet. De romans zijn vanuit drie perspectieven geanalyseerd. Het eerste perspectief betreft de adaptatietheorie, waarmee gekeken is naar in hoeverre de auteur rekening houdt met de jeugdige lezer, vanuit het tweede perspectief is gekeken naar literatuuropvattingen en het derde perspectief legde de nadruk op een begrip dat we de ‘impliciete lezer’ noemen. Trefwoorden: jeugdliteratuur, adolescentenliteratuur, grensverkeerdebat, Dioraphte Jongerenliteratuurprijs
[13.00-14.00 uur: 1312.0019] 19
Het beleg van Breda door de ogen van de ‘vijand’ Een literair-historische benadering van de berichten over het beleg van Breda (1624-1625) in de Nieuwe Tijdinghen, Sigo Hoekstra In 1624 wordt Breda omsingeld door het Spaanse leger. Een groepje Franse edelen, in dienst van de Hollanders, probeert de stad te ontsnappen. Zij verlaten midden in de nacht Breda, maar worden gegrepen door de Spanjaarden en voorgeleid aan de opperbevelhebber. Hoe loopt het met deze edelen af? Welk vonnis spreekt de opperbevelhebber uit? Hoe gebruikten de Spanjaarden deze gebeurtenis voor eigen gewin? In oorlogssituaties speelt propaganda altijd een grote rol. Dat was tijdens de Tachtigjarige Oorlog ook het geval. In de Zuidelijke Nederlanden werd een krant gedrukt en verspreid die duidelijk de kant van de Spaanse koning had gekozen. Deze zogenaamde Nieuwe Tijdinghen is door historica Kristin van Damme ingedeeld naar onderwerpen die erin worden behandeld. Daar waar zij alle Nieuwe Tijdinghen op basis van de titels heeft bestudeerd, heb ik ingezoomd op een specifieke gebeurtenis. Het beleg van Breda duurde ongeveer een jaar en dat betekent dat er ook een jaar aan krantenberichten is. Door bestudering van deze berichten heb ik zeven zeer interessante thema’s ontdekt waarover werd gepubliceerd: Spaanse leger, Staatse leger, context, avonturen, Madrid, Breda en overgave. De ontdekking van deze thema’s is een belangrijke bijdrage aan onze kennis over de Nieuwe Tijdinghen. Na een simpele optelsom van het aantal woorden per onderwerp bleek waaraan de drukker destijds het meeste belang toekende. Door de thema’s ook op hun inhoud te toetsen, heb ik laten zien op wat voor manieren propagandatrucs werden gebruikt. Bij twee thema’s heb ik een opvallende conclusie moeten trekken. De religie neemt slechts een kleine plaats in het totaal aantal berichten in. Het andere opvallende thema is dat van de context. Antwoorden op vragen over het hoe en waarom van de thema’s moet worden gevonden in de historische en de literaire context van propaganda. Trefwoorden: Beleg-van-Breda (1624-1625), Drukkerijen, Journalistiek, Propaganda, 17e-eeuw
[13.00-14.00 uur: 1312.0025] 20
Spelen en vechten op Parnas De Amsterdamse Parnassuspamfletten in een speels licht Jaap M. Jansen Spel, satire en politiek komen bijeen in het onderzoek naar de Amsterdamse Parnassuspamfletten, die in 1690 geschreven zijn naar aanleiding van een conflict tussen stadhouder-koning Willem III en de regenten. Het ‘gedrag’ van deze pamfletten blijkt uitstekend te analyseren met de speltheorie van Roger Caillois (1961). Sterker nog, de pamfletten lijken zijn standpunten zo nu en dan te nuanceren. Wanneer door hem voorgestelde spelcategorieën als agon (‘strijd’), ilinx (‘desoriëntatie’) en mimicry (‘nabootsing’) in verband worden gebracht met deze pamfletten, blijkt een van de voornaamste uitgangspunten van Caillois, namelijk dat spel ‘carefully [is] isolated from the rest of life’, toch enige nuance behoeft. Het spel dat hier gespeeld wordt, is namelijk geenszins geïsoleerd van het leven: de angst voor de Fransen, vetes tussen pamflettisten en natuurlijk het hoog oplopende conflict tussen de stadhouder en het stadsbestuur – alles komt in de pamfletten terug. De Parnassuspamfletten hebben telkens dezelfde setting: een vergadering van Apollo en de zijnen (Machiavelli, Erasmus et cetera) op de berg Parnassus. Deze pamfletten zijn satirisch: ze hekelen de tegenpartij op een humoristische, speelse manier. Spelanalyses zijn al wel binnen satirische pamfletten uitgevoerd, maar door de afzonderlijke pamfletten als bijdragen aan één groot spel te beschouwen en onderling te vergelijken, kan een volstrekt nieuwe analyse worden toegepast. Wat zijn de spelregels? Waar begint het spel en waar eindigt het? En is er ook een winnaar, of juist een spelbreker? Na te zijn getoetst aan de Parnassuspamfletten, kan het (aangepaste) model van Caillois wellicht van pas komen bij het bestuderen van pennenstrijd en polemiek (men neme de ingezonden brieven in de krant). Trefwoorden: agon, Caillois, ilinx, mimicry, pamfletten, Parnassus,pamflettenstrijd, satire, spel
[10.00-11.00 uur: 1312.0007] 21
“Tvleeschs crachten vergaen my als een druckigh tempeest” Een functieanalyse van het tableaux vivant van de Gentse spelen in een humanistische context Dominick Keus De tableaux vivants, ook wel levende beelden, werden tot nu toe meer als een schoon plaatje bij het praatje gezien. Dit onderzoek laat echter zien dat het tableau vivant in de Spelen van de Gent een belangrijke argumentatieve functie heeft ten behoeve van het betoog van het toneelstuk. In 1539 werd in Gent een landjuweel gehouden waaraan 19 kamers uit verschillende delen van Vlaanderen en Holland deelnamen. Ze moesten de vraag beantwoorden wat de stervende mens het meeste troost bood. Het antwoord daarop volgens de jury was: “de verryzenesse des vleeschs”. In het wetenschappelijk discours van de Gentse Spelen stond eerder vooral de tekst centraal maar werd weinig aandacht geschonken aan tableaux vivants. Deze komen ongeveer drie tot acht keer per toneelstuk voor. Hummelen (1992) heeft de functie van het tableau vivant in het algemeen geanalyseerd en Ramakers (2007) heeft de Gentse Spelen uitvoerig besproken. In dit onderzoek heb ik aangetoond dat de tableaux vivants niet alleen zorgden voor een visuele indruk bij de toeschouwers, maar ook een argumentatieve functie hebben. Daarnaast versterkt het tableau vivant de humanistische grondslag van de toneelstukken in de Gentse Spelen, wat een verwerping betekent van de overheersende gedachte van een scholastische rederijkerscultuur. (Spies 1990) Bij het onderzoek heb ik gebruikt gemaakt van Gentse Spelen in de editie van Erné en Van Dis. Twee toneelstukken heb ik geanalyseerd middels een performatieve analyse en met elkaar vergeleken. De resultaten daarvan zou ik graag willen presenteren op het congres. Daardoor, om met middeleeuwse woorden te spreken: “zijn mijn zinnen in roere staende!” Trefwoorden: Gentse Spelen, Tableau Vivant, Toog, Rederijkers, Toneelstuk, Enargeia
[13.00-14.00 uur: 1312.0007] 22
Creatief schrijven met WhatsApp. Jongeren gebruiken een andere stijl van schrijven tijdens het WhatsAppen dan zij op school leren. Madelon Kroes WhatsApp Messenger is hèt nieuwe fenomeen voor de smartphone. Deze app bestaat sinds 2007 en werd in 2012 door tientallen miljoenen mensen wereldwijd gebruikt. (Whatsappen.nl, 2013). Naar WhatsApp is nog weinig onderzoek gedaan. Zodoende zijn ook veel mensen angstig, dat het gebruik van WhatsApp en andere sociale media de schijfvaardigheid van jongeren aantasten. Is deze angst rechtvaardig? Jongeren willen deel uit maken van een groepsidentiteit, waarvoor ze vaak eigen taaltjes gebruiken. Dit zie je terug in de schrijfstijl in WhatsApp. René Appel, taalkundige, benadrukte dat de eigen taaltjes niet komen door een geringe beheersing van de standaardtaal. Juist jongeren die het Nederlands goed beheersen, zijn inventief straattaal en sms-taal gaan gebruiken (Hoek van Dijke, 2010). Uit eigen onderzoek blijkt, dat ook tijdens het whatsappen creatief met taal wordt omgegaan door jongeren. Aan de hand van twee analysemodellen is de schrijfstijl in gesprekken via WhatsApp bepaald. Een gesprek als op de afbeeldingen weergegeven is niet uitzonderlijk. Veel klinker herhaling, onconventionele afkortingen en uitroeptekens komen voor. Maar ook worden er veel spelfouten gemaakt en is het juiste gebruik van interpunctie ver te zoeken. Komt dit nou door het gebrek aan kennis van de schrijfconventies of ligt het gewoon aan het onhandige toetsenbord van de mobiele telefoons? Wanneer jongeren op een laptop typen of op papier schrijven doen ze dit wellicht in de juiste stijl zonder fouten. Om na te gaan of de jongeren de schrijfstijl alleen tijdens het WhatsAppen gebruiken of ook tijdens hun schoolwerk heeft een groep leerlingen persoonlijke en zakelijke brieven geschreven. De door de jongeren gehanteerde stijl in de brieven wordt vergeleken met de stijl in de gesprekken via Whatsapp. Uit de vergelijking zal blijken of de angst voor de aantasting van de schrijfvaardigheid van jongeren door sociale media, zoals WhatsApp, gerechtvaardigd is.
Trefwoorden: WhatsApp Messenger, Social Media schrijfstijl, Briefconventies, Corpusanalyse
[11.20-12.20 uur: 1312.0019] 23
De nieuwe, pedagogische Robinson Crusoë Een nieuwe analyse van Defoe’s Robinson Crusoë naar een kinderboek Renske Laroo Robinsonades zijn in de loop van de geschiedenis uitgebreid besproken en beschreven. Over de bewerking voor kinderen die J.H. Campe heeft gemaakt en die werd uitgegeven in 1780, Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd, is echter weinig te vinden. In dit onderzoek staat centraal welke aspecten uit een nieuwe pedagogiek, die in de 18de eeuw werd ontwikkeld, naar voren komen in de onderzochte bewerking. Is het schrijven in dialoogvorm volgens deze nieuwe pedagogiek bijvoorbeeld beter? Zijn de personages en hun karakters veranderd om beter aan te sluiten bij de behoeften van kinderen? Of zijn de verschillen tussen het verhaal voor volwassenen en die voor kinderen klein? Zo ja, waar komt dit dan door? Een voorbeeld van een pedagogisch verschijnsel is dat J.H. Campe zijn lezer waarschuwt in zijn inleiding: er komt een ander verhaal dan men verwacht bij een verhaal over Robinson Cusoë. Hij geeft verschillende redenen waarom hij weinig heeft kunnen gebruiken van het oorspronkelijke verhaal. Zo wilde hij jonge kinderen niet besmetten met de ‘sentimentele koorts’, die op dat moment heerste in Duitsland. Met zijn bewerking wilde hij een boek ontwikkelen dat geschikt was voor kinderen en dat hen vertelde over een eenvoudig onderwerp dat tegelijkertijd ook nuttig was. Het moest kinderen aansporen om zich te ontwikkelen en te leren (Campe, 1780). Aan de hand van het boek van Willeke Los, Opvoeding tot mens en burger, onderzoek ik hoe de nieuwe pedagogiek in het werk van J.H. Campe wordt weergegeven. J.H. Campe zet de pedagogische aspecten zeer subtiel in, omdat het een leesbaar boek voor kinderen moest blijven. De dialoogvorm waarin J.H. Campe zijn bewerking heeft geschreven, had tevens een pedagogische bedoeling. Welke bedoeling had J.H. Campe hier precies mee? In mijn presentatie zal ik uiteenzetten welke manieren J.H. Campe gebruikte om pedagogische aspecten te verstoppen in de tekst en welke redenen hij hiervoor had. Trefwoorden: Campe, Robinson Crusoë, Defoe, Kinderbewerkingen, Nieuwe Pedagogiek, Kinderliteratuur.
[13.00-14.00 uur: 1312.0007] 24
Moraal in kinderpoëzie Een historische en vergelijkende analyse van kindergedichten over een periode van tweehonderd jaar. Lotte Leijenaar De kindergedichten van Hieronymus van Alphen leefden nog lang na in de kinderpoëzie. Jantje zag eens pruimen hangen is bij de meeste mensen nog bekend. Ook de kindergedichten van Annie M.G. Schmidt zijn populair: met haar “vrolijke anarchie” weet ze menig kinderhartje te veroveren. In de periode tussen Van Alphen en Schmidt is veel veranderd op het gebied van kinderpoëzie. Van Alphen schreef versjes die een pedagogische functie hadden terwijl Schmidt het pedagogische gehalte overboord probeerde te gooien. Dit verschil lijkt zich te manifesteren in de moraal van hun gedichten, met van Van Alphen’s: ‘Zou ik, om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen’ versus 'Ik ben lekker stout' van Schmidt. Met mijn onderzoek toon ik aan op welke wijze de moraal in kindergedichten over een periode van tweehonderd jaar zich manifesteert en op welke wijze de moraal verschuift. Op het gebied van jeugdliteratuur en kinderpoëzie is weinig onderzoek gedaan naar de moraal, waarbij een historisch onderzoek nog niet aan bod is geweest. Ik wil inzicht verschaffen in het beeld van de moraal in kinderpoëzie over een tijdsperiode van ruimschoots tweehonderd jaar. Vijfentwintig kindergedichten van diverse auteurs binnen de tijdsperiode 1778 en 1960 heb ik vergeleken op focalisatie, vertelstandpunt, personages en het gebruik van de imperatief. Zo vergeleek ik of het kind zelf, een extern personage, de verteller of de auteur de moraal uit. Tevens heb ik onderzocht of de imperatief voor bestraffende of belonende doeleinden wordt gebruikt. De analyse is tekstueel en in die analyse zijn primaire teksten behandeld. De resultaten laten zien dat de moraal in kindergedichten niet mindert naar verloop van tijd maar dat deze zich juist weer manifesteert in latere gedichten. Jantje kan dus om een handvol pruimen beter niet lekker stout zijn. Trefwoorden: moraal, kinderpoëzie, kindergedichten, jeugdliteratuur, historisch onderzoek, analyse, primaire werken
[11.20-12.20 uur: 1312.0007] 25
Een studie naar het literatuuronderwijs in de Tweede Fase Het literaire leerplan van het Gomarus College te Groningen Yolanda Leinenga Bij iedere vorm van onderwijs zijn zeker drie partijen betrokken: de onderwijzer, de leerling en de gehanteerde lesmethode. In dit onderzoek is gekeken hoe deze drie aspecten zich voor het letterkundig onderwijs in de tweede fase van het Gomarus College tot elkaar verhouden. De uitkomst hiervan behelst een analytische beschrijving van het literaire leerplan in combinatie met de visie hierop van de betrokken docenten en leerlingen. Deze studie dient docenten Nederlands in het algemeen en de sectie Nederlands van deze school in het bijzonder. Hij fungeert als instrument dat docenten in de gelegenheid stelt op praktijkervaringen gebaseerde beslissingen te maken over het behouden, aanpassen of bijstellen van het literaire leerplan. Deze beslissingen worden van belang geacht als het gaat om het bewaren en/of verhogen van het gewenste lesniveau wat betreft het literatuuronderwijs. Het onderzoek schenkt aandacht aan de boekenlijst en aan de twee lesmethodes die op het Gomarus College worden gebruikt: Eldorado, verschenen onder redactie van Simone Uittenbogaard, en Literatuur, geschiedenis en theorie van J. A. Dautzenberg,. Daarnaast zijn door middel van diepte-interviews met zowel docenten als leerlingen de ervaringen met de huidige onderwijsvormen onderzocht. Gekeken is naar de individuele invulling die de docenten aan het leerplan geven en in aanvulling hierop zijn door middel van groepsinterviews de percepties en ideeën van de leerlingen van en over het leerplan in kaart gebracht en weergegeven. De op praktijkvoorbeelden gefundeerde informatie is in het bijzonder voor het Gomarus College van belang, maar zeker ook breed inzetbaar op het gebied van literatuuronderwijs in het algemeen. Trefwoorden: Literatuuronderwijs, Tweede Fase, boekenlijst, lesmethode
[14.20-15.20 uur: 1312.0013] 26
Kunstenaars en wijndrinkers Beeldvorming van Italianen door Nederlanders in de 17e eeuw Jeanine Lindeboom In de Vroegmoderne tijd werd er door Nederlanders veel gereisd. Niet alleen voor handel, maar ook om ervaring als reiziger op te doen. Een veelgemaakte reis vas de zogenaamde Grand Tour. Deze reis werd door jongemannen van goede komaf gemaakt als afsluiting van hun opvoeding. Tijdens de Grand Tour deden zij verschillende landen aan, waaronder vaak Italië (Rudolph Dekker, 1994). Daarnaast werden er ook veel handelsreizen ondernomen. Voor de voorbereiding op zo’n grote reis bestonden reisgidsen. Een reisgids moest reizigers leren wat reizen was, waarom het nuttig was en wat zij tijdens hun reis moesten doen om er zoveel mogelijk van te leren. Ook de juiste voorbereiding werd genoemd en de reiziger werd op mogelijke gevaren gewezen. Dergelijke reisgidsen staan bol van de beeldvorming. Vaak kopieerden schrijvers van reisgidsen zonder het zelf na te gaan beschrijvingen van andere landen van andere schrijvers. Reisgidsen waren vaak een samenraapsel van allerlei oudere publicaties (Marijke Meijer Drees, 1997). De reisgids die ik voor mijn onderzoek gebruik is de Wegh-wyser door Italien van Lambert van den Bosch uit 1665. Door een combinatie van contextonderzoek en close reading probeer ik erachter te komen welke beelden van Italianen uit de reisgids naar voren komen en hoe deze beelden tot stand zijn gekomen. De wetenschap van beeldvorming, imagologie, heeft de laatste jaren grote sprongen gemaakt. Maar is hoe Nederlanders in die tijd dachten over Italianen is nog niet veel onderzocht. Mijn onderzoek zal hieraan een bijdrage geven. Trefwoorden: imagologie, reisgids, Italië, vroegmoderne tijd, Wegh-wyser door Italien.
[10.00-11.00 uur: 1312.0007] 27
Literaire bestsellers Een onderzoek naar de ontvangst van bestsellers in literaire kritieken Nicole Lucassen De Nederlandse letterkunde en literaire wereld hebben oorspronkelijk geen hoge pet op van bestsellers, vanwege het standaardpakketje (spanning, thriller, seks, eigentijdsheid, makkelijk leesbaar etc.) dat gegarandeerd succes oplevert. Bonita Avenue, de debuutroman van Peter Buwalda is zo’n bestseller. Echter is deze roman zeer positief beoordeeld door literaire critici. Is Bonita Avenue een uitzondering of verandert er iets in de manier waarop bestsellers worden ontvangen in de literaire kritieken? Er is nog weinig onderzoek gedaan naar een eventueel veranderende kijk op bestsellers in de literaire wereld. Mensen die zich in deze literaire wereld bevinden spreken over het algemeen vaak snel kwaad over bestsellers. Wanneer blijkt dat er wel degelijk een nieuwe tendens ontstaat waarin critici positief/ positiever over bestsellers worden, kan dit een interessante invloed hebben op de status van bestsellers en tevens hoe er naar Literatuur met een hoofdletter L wordt gekeken. Dit onderzoek naar de ontvangst van bestsellers is gerealiseerd door literaire kritieken van verschillende bestsellers met elkaar te vergelijken. Naast Bonita Avenue zijn de vier best verkochte bestsellers gekozen uit dezelfde periode (2011) aldus CPNB.nl (stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek). De boeken die hiervoor geselecteerd zijn, zijn Sonny boy, Zomerhuis met zwembad, Koorts en Haantjes. Deze boeken zijn geanalyseerd op grond van de kritieken van en de ontvangst in de literaire wereld. De aanname bij aanvang van het onderzoek luidt dat de recensies over de andere boeken dan Bonita Avenue minder positief zijn vanwege hun status als ‘bestsellers’. Trefwoorden: bestsellers, literaire critici, Bonita Avenue, paradoxale situatie
[11.20-12.20 uur: 1312.0013] 28
Self-fashioning van schrijvers in het damesblad ‘Libelle’. Een strijd tussen hoog en laag. Sietse Manning Sinds jaar en dag is er discussie over wat nou precies een goede schrijver is, en wat goed schrijverschap nou precies inhoudt. In een wereld waarin steeds meer mensen kunnen lezen ziet men duidelijke afscheidingen tussen leesgebieden ontstaan, terwijl aan de andere kant ook alle verhalen onder de noemer ‘het geschreven woord’ geschaard kunnen worden. De scheiding tussen ‘hoge en lage literatuur’ is er één die door sommige schrijvers krampachtig in stand wordt gehouden terwijl andere schrijvers juist propageren dat die scheiding niet bestaat. Allerlei filosofen, waaronder Bourdieu, benaderen het schrijverschap vanuit een filosofisch oogpunt. Bourdieu heeft het onder andere over de omgekeerde economie. Dit houdt in dat de schrijver in eerste instantie alleen schrijft voor ‘het hogere doel’, en op de tweede plaats pas voor het geld schrijft. Deze gedachtengang is gebaseerd op de vroegere cultuur, waar schrijven een unicum was en waar de algemene aanname was dat men schreef voor het hogere doel, niet voor het geld. Wat ik wil gaan onderzoeken is het begrip ‘self-fashioning’ door schrijvers in de interviews van de Libelle. Hoe presenteert een schrijver zich aan het beoogde publiek van dit blad, namelijk vrouwen tussen de 40 en 68 jaar? Door de interviews te analyseren en naar hun ingenomen standpunten te kijken omtrent ‘het schrijverschap’ en ‘de literatuur’, hoop ik tot een conclusie te komen waarbij ik verschillende schrijvers in verschillende vlakken kan onderverdelen. Het type’geboren schrijver’ het type ‘geldschrijver’ en het type ‘hoger doel schrijver’ zijn waarschijnlijk drie verschillende uitkomsten waaronder ik enkele schrijvers kan gaan scharen.
[11.20-12.20 uur: 1312.0025] 29
Vieren en achten voor hetzelfde essay Een betrouwbare beoordeling van academisch schrijven: een case-study Bart Nieuwenhuis Het beoordelen van teksten is een notoir moeilijk karwei. Het antwoord op de vraag ‘wanneer is een tekst goed?’ staat immers niet vast en is nogal contextgevoelig. De beoordelaar en diens voorkeuren, voorkennis en tekstopvattingen is niet de minste bron van variatie in de waardering en beoordeling van een tekst. Wanneer een team van elf student-assistenten essays van andere studenten beoordeelt, zoals het geval is in mijn onderzoek, staat de betrouwbaarheid van de beoordeling dan ook continu onder druk. Om die betrouwbaarheid te vergroten, gebruiken de student-assistenten een beoordelingsmodel. Dat model, en het gebruik ervan, staat centraal in mijn onderzoek. Immers, ook het beoordelings-model is een bron van variatie, ontdekte Schoonen (2005). Hoe gebruiken de student-assistenten het model in het beoordelingsproces? En als bijvoorbeeld ‘structuur’ een beoordelingsaspect is, wat verstaan ze daar dan onder? Dit ‘signifisch effect’ (Schoonen en De Glopper, 1992) is één van de mogelijke verklaringen voor variatie in beoordelingen. Ik onderzocht hoe deze en andere beoor-delingseffecten zich in de praktijk manifesteren en vooral hoe desondanks tot een betrouwbare tekstbeoordeling gekomen kan worden. ‘De praktijk’ is in dit geval het beoordelingsproces van 100 academische essays, geschreven door tweedejaars biologiestudenten. Die essays worden beoordeeld door elf student-assistenten, die het niet zelden met elkaar oneens zijn. Een statistische analyse van hun beoordelingen laat zien op welke punten onenigheid bestaat en hoe die tot verschillende cijfers leidt. Met de inhoudsanalyse van een groepsinterview met alle beoordelaars probeer ik de verschillen in cijfers te verklaren. Uiteindelijk kom ik, met die empirische data en met de theorie over tekstbeoordeling, tot adviezen ter verbetering van het beoordelingsmodel en -proces. Trefwoorden: tekstbeoordeling, focusgroep, beoordelingsmodel, beoordelingseffecten
[11.20-12.20 uur: 1312.0019] 30
Poëtische teksten met een hoog literair gehalte. Een literair-kritische analyse van de liedteksten van Spinvis. Abel Nijman In de literatuurwetenschap komt het nauwelijks voor dat liedteksten worden geanalyseerd. Liedteksten worden überhaupt niet vaak beschouwd, ook niet in muziekbladen. Het gaat in die muziekbladen weleens over de betekenis van een nummer, maar daarbij is er dan geen sprake van een enigermate grondige analyse en interpretatie. Er zijn echter genoeg muzikanten, die teksten schrijven die veel literaire kenmerken bevatten. Spinvis is zo’n muzikant. Vanwege deze leemte in het vakgebied (Moderne Letterkunde) en uit persoonlijke voorkeur voor de mooie teksten van Spinvis was het interessant om een literair-kritische analyse uit te voeren op de liedteksten van het album Tot Ziens, Justine Keller (2011), geschreven door Spinvis. De uitkomsten van het onderzoek laten zien, dat het vruchtbaar kan zijn om liedteksten op een literairkritische wijze te analyseren. De teksten van Tot Ziens, Justine Keller zijn dan wel niet uitgegeven als literaire teksten, desondanks bevatten ze veel literaire en poëtische kenmerken. De totstandkoming van betekenis en het gebruik van stijlfiguren als allegorieën, rijm en ellips is gelijkwaardig aan hoe dit in de poëzie wordt toegepast. Daarnaast zijn de motieven en thema’s die voorkomen in Spinvis’ teksten, bijzonder, en van een dusdanig niveau, dat het zonde zou zijn als dit soort teksten niet op een literairkritische wijze beschouwd zouden worden. De methode die hiervoor is gebruikt, is ontleend aan de masterscriptie van Maurice Dumont: “als je luistert naar de wolken...”; Een pleidooi voor literair-wetenschappelijke aandacht voor Nederlandse liedteksten. Dit behelst een beschrijving van epische, lyrische en dramatische elementen, het perspectief en opvallende formele aspecten. Trefwoorden: Spinvis, Literaire tekstinterpretatie, Liedteksten
[10.00-11.00 uur: 1312.0013] 31
Wat ik zie, wat jij voelt, wat wij beleven… Een kwalitatief onderzoek naar het onderwerp pesten in vijf geselecteerde literaire werken Marieke Oosterhuis De afgelopen tijd is ons land opgeschrikt door de zelfmoord van Tim Ribberink en recenter de zelfdoding van Fleur Bloemen. De overeenkomst tussen deze verschrikkelijke gebeurtenissen is dat beide jongeren werden gepest en dit heeft hen uiteindelijk dermate opgebroken dat ze tot een wanhoopsdaad hebben besloten. In de media laait de discussie over pesten en de gevolgen daarvan op. Er zijn ook vele literaire werken voorhanden waarin pesten het hoofdthema is. In mijn onderzoek richt ik mij op een kleine selectie van Nederlandse literatuur die over pesten handelt. Het gaat hierbij om een mix van literatuur voor volwassenen, adolescenten en jongeren. In mijn presentatie besteed ik aandacht aan de diverse literaire kenmerken van de boeken die ik heb onderzocht. Het gaat om de focalisatie, personages, ruimte en motieven die in de literaire werken naar voren komen. Uiteindelijk wil ik komen tot een weergave van de overeenkomsten en verschillen tussen de manier waarop de auteur literaire middelen inzet om het thema pesten te presenteren. De eerste resultaten van mijn onderzoek wijzen uit dat interne focalisatie het meest voorkomt in de boeken die ik heb onderzocht. Dit sluit aan bij de hypothese die ik vooraf heb gesteld, want pesten is een persoonlijk en intern proces dat mijn inziens het beste weergegeven kan worden door gebruik te maken van een manier van focalisatie die binnen het gezichtsveld van een personage ligt (Bal, 1980). Trefwoorden: pesten, focalisatie, (jeugd)literatuur, kwalitatief onderzoek
[11.20-12.20 uur: 1312.0007] 32
Wat vind jij van wat ik vind van jou De attitudes van studenten ten opzichte van peer feedback Emma Oosterveld Het onderzoek op het gebied van peer feedback is in de meeste gevallen gericht op de voor- en nadelen en op het effect van deze vorm van feedback (o.a. Hansen & Liu, 2005; Teo, 2006). Maar er is meer te onderzoeken op dit gebied. Wat vinden studenten bijvoorbeeld ervan dat zij peer feedback moeten schrijven en dat ze het ontvangen? Is dit nuttig, vervelend of juist motiverend? En maakt het uit van wie we deze peer feedback krijgen of aan wie we het geven? Deze vragen staan centraal in dit onderzoek naar de attitudes van eerstejaars studenten die de cursus Academisch Schrijven en Presenteren 1 volgen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze cursus wordt gevolgd door studenten Nederlanse Taal en Cultuur en Communicatie- en Informatiewetenschappen. Het eerdere onderzoek dat al wel op dit gebied is gedaan maakt verschillende dingen duidelijk. Uit een onderzoek van Min (2005) blijkt bijvoorbeeld dat het geven van peer feedback als nuttig wordt ervaren. Verder komt uit onderzoek van Can (2009) naar voren dat emoties, zelfvertrouwen en motivatie een rol spelen bij het ontvangen van peer feedback. Dit onderzoek is specifiek gericht op de rol van peer feedback tijdens de cursus Academisch Schrijven en Presenteren 1. Duidelijkheid over de attitudes van studenten ten opzichte van peer feedback is van belang voor de cursus. De resultaten van dit onderzoek kunnen dus gebruikt worden voor de invulling, en mogelijke aanpassing, van ASP1. Deze resultaten zullen in de presentatie uitgebreid aan de orde komen. Voor dit onderzoek is onder andere een enquête onder de studenten verspreid. In deze enquête worden de onderwerpen van dit onderzoek bevraagd. Daarnaast is er tijdens een focusgroep ruimte geweest voor een kleine groep studenten om met elkaar in discussie te gaan over het onderwerp. Ook werd tijdens deze focusgroep dieper op het onderwerp in gegaan. Trefwoorden: peer feedback, attitudes, studenten, schrijfopdrachten
[10.00-11.00 uur: 1312.0019] 33
Comparatieven vergeleken Het gedrag van adjectieven en deelwoorden in elliptische comparatieven in beeld gebracht. Sjors van Ooij In de loop der tijd is er een uitgebreide literatuur over de comparatiefzin ontstaan. Velen hebben zich gewaagd aan analyses van het type ‘Jaap is langer dan Kim’, een voorbeeld van een frasale comparatief. De ogenschijnlijk elliptische structuur laat zich niet voor één verklaring vangen. Ruwweg zijn er twee uiteenlopende analyses te onderscheiden (Lechner, 2001). In een elliptische aanpak wordt de comparatief gezien als een afgeleide uit een onderliggende bron. Door elliptische operaties zoals gapping en right node raising is een volledige comparatief (Jaap is langer dan Kim x-lang is) te reduceren tot een frasale comparatief (Pinkham, 1982). De alternatieve visie houdt een directe analyse in, waar er sprake is van een basisgegenereerde aanpak en waarbij ‘dan’ een clausale constructie inluidt (Hankamer, 1973; Hoeksema, 1983). Veel comparatieven worden in dit kader bekeken. Echter, comparatieven die steunen op adjectieven en deelwoorden ontbreken tot nu toe in de analyses. Hoe verhoudt een comparatief van het type ‘sneller dan normaal’ en ‘sneller dan verwacht’ zich tot de bestaande theorieën? Is dit type te plaatsen binnen deze analyses? In deze scriptie zal ik een theoretisch overzicht geven van de mogelijkheden en beperkingen van de comparatief. Aan de hand van deze syntactische benadering zal ik de bekijken hoe adjectieven en deelwoorden zich gedragen in elliptische comparatieven. Daarbij zal ik ingaan op hun mogelijkheden en distributie. Onderzoek naar dergelijke constructies is relevant omdat het nieuwe inzichten in de vorming van comparatieven kan bieden. Daarmee zou het een bijdrage kunnen leveren aan de omvangrijke discussie over de analytische aanpak van elliptische comparatieven. Trefwoorden: comparatief, ellipsis, deelwoorden, adjectieven
[14.20-15.20 uur: 1312.0019] 34
Gender in migratieliteratuur De positionering van de vrouw in romans afkomstig van Marokkaans-Nederlandse schrijvers Jetske Popken Maaike Meyer deed in haar boek In tekst gevat: inleiding tot een kritiek van representatie al onderzoek naar sekse en gender ten opzichte van etniciteit in de roman Rubber van Madelon Székely-Lulofs. Zij liet zien hoe de Nederlandse vrouw en de ‘andere’ vrouw op verschillende wijze werden gepresenteerd in deze koloniale roman (Meyer 141). Naar koloniale literatuur, hoofdzakelijk afkomstig uit Indië, is al veel onderzoek gedaan, maar dit is niet meer recent te noemen. Er is veel minder onderzoek gedaan naar migratieliteratuur, een opkomende literatuurstroom. Het onderzoek dat gedaan is naar deze literatuur, spitst zich voornamelijk toe op schrijvers en hun cultuur. De representatie van de vrouw is daarmee een leemte in het onderzoeksgebied. Voor mijn onderzoek heb ik de werken Bruiloft aan Zee (Abdelkader Benali), Paravion (Hafid Bouazza) en Het Schnitzelparadijs (Khalid Boudou) onderworpen aan een grondige (tekstuele) analyse. Van deze romans heb ik specifieke uitspraken en situaties verzameld die betrekking hebben op het concept ‘vrouw’. Opvallend is dat uit deze tekstpassages blijkt dat er verschillende rollen bestaan voor de vrouw, onder te verdelen in o.a. de moeder, de zus, de dochter, maar vooral de Marokkaanse vrouw en de Nederlandse vrouw. Niet alleen zijn deze rollen vaak erg verschillend, ze lijken veelal het tegenovergestelde van elkaar. Dit kan uitgelegd worden in termen van binaire opposities. Bij het analyseren van de tekstpassages ben ik hoofdzakelijk opzoek gegaan naar tegenstellingen tussen de Marokkaanse vrouw en de Marokkaanse man, de Marokkaanse man en de Nederlandse vrouw en als laatste heb ik de resultaten van de Marokkaanse vrouw en de Nederlandse vrouw naast elkaar gelegd, om zo aan te kunnen duiden welke tegenstellingen er tussen hen worden getoond. Trefwoorden: Gender, migratieliteratuur, Marokkaanse schrijvers
[11.20-12.20 uur: 1312.0007] 35
Argumentum ad hominem (ca. 340 v. Chr.) op het World Wide Web (ca. 1991) Drogredenen in online discussies Emmie Postema Plato en Aristoteles omschreven als eersten drogredenen, zo’n 340 jaar voor Christus. En nu, anno 2013, kan hun werk nog steeds als model gebruikt worden om discussies binnen een geheel nieuw medium, waarvan Plato en Aristoteles zich het bestaan waarschijnlijk niet eens konden voorstellen, te onderzoeken. Vanuit de leerstoelgroep Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica van de Universiteit van Amsterdam is een overzicht van drogredenen gemaakt en onderzoek gedaan naar de bijzondere condities voor discussie op online fora. En aan onze eigen Rijksuniversiteit Groningen doet dhr. Ensink onderzoek naar online discussies. Er is onder andere gebleken dat het internet als medium voor discussie veel ruimte biedt voor interactie (Ensink 2010) en voor het uiten van kritiek (Lewínski). Het analyseren van online discussies op een argumentatie-analytische wijze kan dus bijdragen aan het begrip van debatteren en de omgang met drogredenen. In deze studie zijn de online discussies afkomstig van één krantensite en drie online fora; namelijk nrc.nl, Joop, Sargasso en Frontaal Naakt. In deze studie wordt het voorkomen van en omgaan met drogredenen in online discussies behandeld. Er wordt ingegaan op het meer of minder voorkomen van bepaalde drogredenen en er wordt uitgebreid gekeken naar hoe discussanten omgaan met drogredenen. Bijvoorbeeld het argumentum ad hominem (persoonlijke aanval) komt veel voor, maar er wordt weinig op ingegaan, terwijl het gebruik van analogieën een hele nieuwe discussie op een soort metaniveau kan ontlokken. Ook blijken discussanten soms een tegenstander van het gebruik van een drogreden te beschuldigen terwijl dit niet het geval is. En zelfs wanneer een drogreden terecht wordt geïdentificeerd, kan de wijze waarop dit gebeurt sterk variëren. Trefwoorden: drogreden, online discussie, online fora, argumentatie-analyse
[11.20-12.20 uur: 1312.0019] 36
Fuck it, feedback De bijdrage van feedback aan het reviseren van literatuuropdrachten voor het college Academisch schrijven en presenteren I. Simone Prinsen “Fuck it, feedback,” woorden die waarschijnlijk door menig student worden uitgeroepen bij het schrijven van het zoveelste feedbackrapport. Feedback wordt vaak als een vervelende en tijdrovende onderneming bestempeld door studenten Nederlandse taal en cultuur. Zij volgen het eerstejaarscollege Academisch schrijven en presenteren I (ASPI), een college waar de hoeveelheid werk vooral zit in het geven van feedback en het reviseren naar aanleiding van de ontvangen feedback. Mijn onderzoek betreft een vergelijking tussen concept- en eindversies van literatuuropdrachten geschreven voor het college ASP1. Hierbij zal ik kijken naar de ontvangen feedback en naar de aanpassingen in de eindversies ten opzichte van de conceptversies. Feedback is een veelvuldig onderzocht concept binnen het gebied van de taalbeheersing. Zo hebben Nelson en Schunn (2009) onderzoek gedaan naar de relatie tussen diverse typen feedback en het feedbackproces en schreven Hattie en Timperley (2007) een artikel over de kracht en betekenis van feedback in het onderwijs. Dit zijn slechts enkele namen. Mijn onderzoek zal een nieuw licht werpen op het concept feedback, namelijk binnen een specifiek college van de opleiding Nederlandse taal en cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het is van belang om met regelmaat een kwaliteitscontrole uit te voeren binnen het onderwijs gezien het onderwijs regelmatig in opspraak is. Ook is het belangrijk om de kwaliteit van het onderwijs in al zijn facetten, opleidingen en colleges/lessen, te waarborgen. Uit eerder onderzoek blijkt dat feedback een positieve invloed kan hebben op schrijfopdrachten. De verwachting is dan ook dan dat ondanks de negatieve connotatie bij het begrip feedback, feedback toch een enorm positieve invloed zal hebben op schrijfopdrachten. Wordt feedback gebruikt en daarmee teksten daadwerkelijk verbeterd? Trefwoorden: feedback, literatuuropdracht, Academisch schrijven en presenteren I
[11.20-12.20 uur: 1312.0013] 37
Introductie van de rekenles Beschrijvend onderzoek van de handelingen van de leerkracht tijdens introductie van de rekenles. Anouk Raterink Drie keer drie is? Waarschijnlijk komt deze vraag voor velen volledig uit de lucht vallen. Een inleiding of introductie is van belang om de aandacht van het publiek te trekken en bovendien een context te creëren voor hetgeen dat komen gaat. Dit geldt niet alleen voor presentaties en teksten zoals deze, maar is ook van belang tijdens lessen in het basisonderwijs. Dit onderzoek richt zich op de introductie van de rekenles en behelst een conversatie analyse van de specifieke taalhandelingen van de leerkrachten die tijdens deze introductie naar voren komen. Tegenwoordig wordt er in het onderwijs de nadruk gelegd op realistisch rekenen en wordt er aandacht besteed aan interactief leren. Realistisch rekenen houdt in dat er vanuit context sommen moeten worden beantwoord. Maar hoe zit het met de context en opbouw van de rekenles zelf? Welke handelingen voert de leerkracht uit en met name, wordt er een inleiding/introductie gegeven aan het begin van de rekenles en aan het eind weer een samenvatting gemaakt van er in de les is besproken? Emanuelsson en Sahlström (2008) beschrijven in hun onderzoek hoe context wordt onderwezen en welke leerprocessen hierbij aanbod komen. Zij richten zich op de gehele les, ik richt mij nu specifiek op de introductie. De conversatie analyse is gedaan aan de hand van observaties van de rekenlessen en doormiddel van transcripten zijn verdere analyses gemaakt. Het onderzoek heeft de vorm van een casestudy. Doel is meer inzicht krijgen in de opbouw en structuur van een rekenles en een bijdrage leveren aan het verbeteren van het rekenonderwijs. De eerste bevindingen zijn dat er niet altijd gebruik wordt gemaakt van een introductie, maar dat de lessen soms bijna vanuit het niets opgestart worden. In welke vormen de lesintroductie precies plaatsvindt, is te horen tijdens mijn presentatie.
[14.20-15.20 uur: 1312.0007] 38
De verfilming van het non-fictie boek Sonny Boy; op zoek naar de fictieve elementen. Annika Schoonbeek Het verfilmen van een boek is geen nieuw fenomeen. Zolang de film bestaat, is dit genre een feit. Het spreekt voor zich dat niet elke verfilming even goed is geslaagd. In 2011 kwam de film Sonny Boy uit, naar het gelijknamige boek van Annejet van der Zijl. Al snel bleek uit de recensies dat de film niet kon tippen aan het mateloos populaire boek. Grote verschillen zullen er tussen de film en het boek echter niet zijn. De regisseur van de film Maria Peters heeft namelijk aangegeven dat ze met een waargebeurd verhaal te maken had, waarmee ze niet aan de haal wilde gaan en daarmee de gebeurtenissen naar haar hand te zetten. Naar aanleiding van deze uitspraak valt te verwachten dat fictieve scènes achterwege zijn gelaten. Heeft Peters zich inderdaad aan de feiten uit het boek gehouden of heeft ze meer vrijheid genomen dan zij toegeeft? Het is relevant te kijken of de film met recht de benaming non-fictie heeft of dat de kijker in werkelijkheid naar een fictieve film kijkt. Ik heb de film en het boek op verschillende aspecten naast elkaar gelegd en op deze manier heb ik een vergelijkende analyse gemaakt. Er kwamen duidelijke verschillen naar voren. Het belangrijkste verschil is de dialoog. In het boek zijn een aantal citaten en brieven te vinden maar geen dialogen, terwijl er dialogen in overvloed zijn in de film. Daarbij zijn de citaten die in het boek staan, sporadisch terug te vinden in de film. Daarnaast komen meerdere scènes uit de film niet als zodanig in het boek voor. In een enkel geval komt de gebeurtenis uit de film helemaal niet voor in het boek. Met dit in het achterhoofd, vergelijk ik de belangrijkste scènes uit de film met het boek. Heeft Peters zich werkelijk aan de feiten uit het boek gehouden, of heeft zij wél de gebeurtenissen naar haar hand gezet? Trefwoorden: boekverfilming, Sonny Boy, vergelijkende analyse, fictie/non-fictie
[10.00-11.00 uur: 1312.0013] 39
Kietelt de boerin de prinsessen of kietelen de prinsessen de boerin? De invloed van het topic op het begrip van ‘welke’-vragen Anneke Slomp De vraag Welke boerin hebben de prinsessen gekieteld? is een typisch voorbeeld van een objectvraag. Kinderen hebben moeite met het begrijpen van dergelijke objectvragen en zijn geneigd deze vragen als subjectvragen te interpreteren (Van der Meer et al. 2001). Een kind zal aangeven dat de boerin kietelt, terwijl het in deze zin juist de prinsessen zijn die kietelen. Uit onderzoek van Metz et al. (2010) en Schouwenaars (2012) blijkt dat kinderen niet letten op de aanwijzing die het hulpwerkwoord hun geeft, namelijk dat hebben overeenkomt met prinsessen en dat het dus de prinsessen zijn die iets doen. Wellicht kan de introductie van het topic er wèl voor zorgen dat kinderen de ‘welke’-vragen juist interpreteren en dit wordt onderzocht in het huidige onderzoek. Tijdens het experiment kijken vijf- en achtjarige kinderen naar een afbeelding. Tegelijkertijd luisteren ze naar een verhaaltje, waarin òf het subject uit de doelzin wordt geïntroduceerd, òf het object. Als het verhaaltje afgelopen is, wordt de doelzin afgespeeld, bijvoorbeeld welke boerin hebben de prinsessen gewassen? De kinderen geven antwoord op de vraag door op het plaatje de juiste referent aan te wijzen (boerin of prinsessen). Als kinderen door hebben dat het geïntroduceerde topic in verhaaltjes over het algemeen als subject moet worden gezien (Wubs et al. 2009), wordt het gemakkelijker om te bepalen wat het subject en wat het object is in de zin. Door het topic te introduceren, zou het voor kinderen dus gemakkelijker zijn om een objectvraag te interpreteren. Of dit werkelijk zo is, zal in mijn presentatie worden besproken. Zal het effect van topicintroductie bij vijf- en achtjarige kinderen hetzelfde zijn? Trefwoorden: taalverwerving, ‘welke’-vragen, topicalisatie, objectvragen, subjectvragen
[14.20-15.20 uur: 1312.0007] 40
Succesvolle kolonisten en luie inlanders De visie op het koloniale systeem van Heren van de Thee Charlotte Speekenbrink Indonesië, het voormalig Nederlands-Indië, is een populair en geliefd onderwerp in de Nederlandse literatuur. Een voorbeeld hiervan is Hella S. Haasses Heren van de Thee, een kassucces uit 1992. Ondanks dat deze roman decennia na het eindigen van het koloniale tijdperk is verschenen, beschuldigen sommigen Haasse van een ouderwetse visie op het koloniale systeem. In Maaike Meijers visie presenteert Haasse alleen de witte, koloniale en negentiende-eeuwse visie. Zo stelt Meijer dat de autochtone bevolking van Indië nauwelijks aan het woord komt in Heren van de Thee. Het bestuderen van eerdere uitgaven van analyses en beoordelingen van de roman, leverde helaas vele verschillende standpunten en daardoor geen duidelijkheid op. Ook in Meijers stellige betoog blijft een uitvoerige analyse van de roman uit. In mijn onderzoek heb ik haar oordeel van het perspectief van Heren van de Thee als ouderwets en koloniaal getoetst met een uitgebreide analyse van de roman die bij Meijer ontbreekt. Om een eenduidig beeld te schetsen, was deze analyse van de roman nodig. Binnen deze analyse was er aandacht voor de verschillende vertellers en focalisatoren in Haasses werk en welke visie op het koloniale systeem door hen wordt uitgedragen. Ook was er bijzondere aandacht voor tekstelementen die een duidelijke scheiding creëren tussen ‘de succesvolle kolonist’ en ‘de luie inlander’ (=technieken van ‘othering’). Uit deze analyse heb ik een beeld te geschetst van de visie op het koloniale systeem dat uitgedragen wordt door Heren van de Thee. In mijn presentatie zal ik verder toelichten hoe ik tot dit beeld gekomen ben en of dit inderdaad genuanceerder is dan het beeld dat door Meijer wordt geschetst. Trefwoorden: Hella S. Haasse, Heren van de Thee, koloniaal, postkoloniaal
[13.00-14.00 uur: 1312.0013] 41
Wat je zegt ben je zelf? Karakterrepresentatie in De Gentse Spelen van 1539, kwantitatief bestudeerd Yvonne Staal De kwantitatieve benadering binnen het (historisch-)letterkundig onderzoek is een veelgebruikte methode voor auteursherkenning. Dat is echter niet het enige waarvoor digitale programmatuur kan worden ingezet, bewijzen Culpeper (2009) en McIntyre (2010). Beide hebben onderzoek gedaan naar ‘charactertalk’, met als doel om middels het woordgebruik van bepaalde personages (in respectievelijk Romeo and Juliet en Reservoir Dogs) hun identiteit te achterhalen. In mijn onderzoek wordt een soortgelijke methode gebruikt voor een Nederlandse tekst: De Gentse Spelen van 1539. Culpeper (2009) en McIntyre (2010) hebben reeds bewezen dat personages hun karakter uitdragen in de dialogen. De Gentse Spelen onderscheidt zich van bovenstaande teksten, doordat de personages allegorisch zijn: hun namen geven de verschillende karakters al weer. Het doel van mijn onderzoek is niet alleen het construeren van identiteit, maar ook om vervolgens het allegorische karakter te controleren. Het merendeel van de 19 spelen bevat in ieder geval een personage dat het schrift (de Bijbel) vertegenwoordigt, die personages samen vormen een type. Andere prominente typen zijn mens, geest (Heilige geest) en verleider. Middels een comparatieve concordantieanalyse laat ik zien in hoeverre het karakter dat door de naam wordt aangegeven, wordt bevestigd door de woorden die zij gebruiken in de dialogen. Aangezien het onderzoek comparatief van aard is, zullen de woordfrequenties van een type (bijvoorbeeld schrift) vergeleken worden met de woordfrequenties van de andere typen (bijvoorbeeld mens, geest en verleider). Het type schrift refereert bijvoorbeeld onder andere meer naar de Bijbel, wat de allegorische naam eveneens uitdraagt. Deze bevestiging nodigt uit tot veel nieuw onderzoek: dragen de verschillende spelen ook uit of ze protestants of katholiek zijn? Kan van de verschillende typen op spelniveau een onderling onderscheid worden gemaakt? En kan deze methode ook toegepast worden op een roman in plaats van enkel toneelteksten? Trefwoorden: karakterrepresentatie, comparatieve concordantieanalyse, woordgebruik, allegorie, De Gentse Spelen van 1539
[13.00-14.00 uur: 1312.0007] 42
‘Maar in mijn armen was ze altijd Lolita’ Een receptieonderzoek naar de verschuiving in het denken over pedofilie en pedoseksualiteit in de literatuur aan de hand van Lolita. Mariëlle Timmer Seksualiteit van kinderen en seksualiteit tussen volwassenen en kinderen gaan in de huidige Nederlandse maatschappij gebukt onder hardnekkige taboes. Pedofilie en pedoseksualiteit waren vroeger min of meer geaccepteerde fenomenen binnen de westerse cultuur. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld transgender, een fenomeen dat vroeger erg onder druk stond en dat zich tegenwoordig steeds meer geaccepteerd weet, kunnen pedofilie en pedoseksualiteit steeds minder op begrip rekenen. Een interessante verschuiving in denkbeelden. ‘Lolita’ is een in 1955 gepubliceerde roman die onder meer verhaalt over een pedoseksuele relatie tussen een volwassen man en een minderjarig meisje. Aan de hand van deze roman wordt onderzocht of ook binnen de literatuur een verschuiving is waar te nemen in hoe gedacht wordt over pedofilie en pedoseksualiteit. De roman is al bijna zestig jaar oud, maar hierdoor niet minder bekend. ‘Lolita’ is vooral voor dit onderzoek zeer interessant. Niet alleen door de bekendheid, maar ook door het feit dat de roman al in de jaren vijftig is gepubliceerd en dus een groot deel van de verschuivingen in de denkbeelden over pedofilie en pedoseksualiteit heeft doorgemaakt. Door middel van een literatuuronderzoek is een overzicht gegeven van de verschuiving in het denken over pedofilie en pedoseksualiteit door de jaren heen. Vooral de jaren ’70 en ’80 blijken tolerante jaren te zijn met het zicht op pedofilie. Alles moest kunnen. Een bespreking van recensies vanaf het moment van publicatie van ‘Lolita’ tot aan nu die zich richt op hoe de thema’s pedofilie en pedoseksualiteit besproken worden. Vraag hierbij is of de tolerante jaren ’70 en ’80 ook recensies hebben voortgebracht met een verdraagzamere toon dan in de jaren eromheen. Het is ook mogelijk dat bijvoorbeeld recensies tegenwoordig positiever over pedofilie spreken dan verwacht. Weerspiegelt de waardering van deze omstreden klassieker de maatschappelijke overtuiging? Trefwoorden: pedoseksualiteit, pedofilie, Lolita, Vladimir Nabokov, moderne letterkunde, receptieonderzoek, recensies.
[10.00-11.00 uur: 1312.0025] 43
Help, een boze brief van de gemeente op de deurmat! De kwaliteit van handhavingsbrieven van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht Groningen Dorieke van Turennout Ambtenaren geven met het schrijven van brieven een visitekaartje af van de gemeente. Wanneer burgers een goed beeld hebben bij de overheid, zal deze effectiever kunnen optreden. Omdat een brief bijdraagt aan die beeldvorming is een kwalitatief goede tekst belangrijk. Uit onderzoek blijkt echter dat er veel klachten zijn over overheidsteksten: ze zouden onpersoonlijk, onaantrekkelijk en onbegrijpelijk zijn (Janssen, 2001). Met name slechtnieuwsbrieven presteren slecht. Volgens onderzoekers heeft het echter geen zin om tijd en geld te investeren in tekstverbetering. De afdeling Bouw- en Woningtoezicht verstuurt zulke slechtnieuwsbrieven, maar zij menen dat ze wel kwalitatief goede brieven versturen. Hebben zij dan wel een oplossing voor goede slechtnieuwsbrieven? De afdeling verstuurt handhavingsbrieven in drie oplopende fasen, de constatering, de aanmaning en uiteindelijk de sanctie. Het doel van een brief is dat de ontvanger uitvoert wat er van hem verlangd wordt, maar dat kan alleen als de kwaliteit goed is. Wanneer een ontvanger van een brief het gevraagde sneller uitvoert, zal dat niet alleen tijd maar ook geld besparen, daarom heeft tekstverbetering wel degelijk zin. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een tekstanalyse die de kwaliteit meet van slechtnieuwsbrieven van de genoemde afdeling. Hiervoor is het Duidelijkheid en Bejegeningsmodel van Pool en Brandt (2008) aangepast aan de eisen van het CCC-model van Renkema (2004). Aangezien de eerste indruk allesbepalend is voor de perceptie van brieven is eerst de verwachting van de inhoud gemeten met behulp van een lijst met stellingen. Deze stellingen hadden betrekking op de verwachtte inhoud, het belang, de aantrekkelijkheid en de professionaliteit. Uit het onderzoek blijkt dat de drie gradaties van brieven effecten sorteren voor de eerste indruk, duidelijkheid en bejegening. Naar mate de brief dwingender wordt is er meer gebruik gemaakt van ambtenarentaal en is de tekst langer. Uit de resultaten blijkt ook dat de afdeling inderdaad op de goede weg zit, maar met een ruime voldoende zijn ze er nog niet. De uitkomsten kunnen in een breder perspectief geplaatst worden en bieden inzicht in mogelijkheden om tekstkwaliteit te onderzoeken en te verbeteren. Trefwoorden: Overheidscommunicatie, Slechtnieuwsbrieven, Handhavingsbrieven, Handhavingsgradaties, Tekstkwaliteit, Duidelijkheid & Bejegening, Eerste Indruk, Tekstverbetering
[10.00-11.00 uur: 1312.0019] 44
Bijzonder uitzonderlijk? Een stilistische analyse van Gideon Samsons jeugdboek Zwarte Zwaan. Jacomine van der Veer ‘Meesterlijk jeugdboek’, ‘thrillerachtig spannend’, ‘onthutsend einde’ en ‘de compositie van dit boek is ronduit meesterlijk’. Zomaar enkele termen uit recensies over Zwarte Zwaan. Sinds het verschijnen van dit boek in 2012 verschenen er al meer dan 30 recensies, interviews en artikelen. Een duidelijk teken dat dit boek de tongen losmaakt. Maar wat maakt dit boek zo bijzonder? Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van een stilistische analyse van Zwarte Zwaan. Het analysemodel dat hierbij wordt gebruikt is ontleend aan Jeugdliteratuur in perspectief van Rhita Ghèsquiere. Daarbij zal Literair Mechaniek van Erica van Boven en Gillis Dorleijn ter aanvulling worden gebruikt. Zelf heb ik intertekstualiteit toegevoegd. Zwarte Zwaan zit namelijk vol verwijzingen naar het oeuvre van jeugdboekenschrijver Daan Remmerts de Vries. Maar waarom? Mijn onderzoek naar dit werk laat zien dat je bestaande analyses kunt verrijken met je eigen inzichten. Bovendien geeft het Zwarte Zwaan de aandacht die het verdiend. Het wordt niet voor niets een ‘meesterlijk’ jeugdboek’ genoemd.. Trefwoorden: jeugdliteratuur, stilistische benadering, intertekstualiteit
[13.00-14.00 uur: 1312.0019] 45
Het Nederland van Boudou en Amatmoekrim Beeldvorming van culturen binnen de allochtone jeugdliteratuur Rozemarijn Visser Floortje Zwigtman, Guus Kuijer, Toon Tellegen, Annie M.G. Schmidt, Tonke Dragt, Edward van de Vendel, Jan Terlouw en Sjoerd Kuyper. Nederland kent veel succesvolle kinderboekschrijvers. Maar zoals al uit dit rijtje blijkt, zijn er weinig allochtone jeugdliteratuurschrijvers. Pas de laatste jaren wordt dit verschijnsel zichtbaar. Een algemeen verschil tussen autochtone en allochtone jeugdliteratuur is dat in allochtone jeugdliteratuur de Nederlandse cultuur en dan met name het verschil tussen deze en de ‘eigen’ cultuur een grote rol speelt. Hoe de beeldvorming van deze culturen is, is onderwerp van dit onderzoek. Het begrip ‘allochtone literatuur’ is omstreden. Het zou veronderstellen dat de afkomst van de schrijver van invloed zou zijn op de thema’s van zijn geschreven literatuur. Echter, kennen hoofdpersonages in romans die onder dit ‘genre’ worden geschaard vaak dezelfde etniciteit als de schrijver van betreffende roman. Paasman, docent koloniale en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, schrijft dat er in allochtone literatuur gewild of ongewild een beeld wordt neergezet van de Nederlandse cultuur en de cultuur van het land van herkomst (van de ouders). Dit blijkt ook binnen de allochtone jeugdliteratuur, zoals‘Pizzamaffia’ van Khalid Boudou en ‘Het gym’ van Karin Amatmoekrim. Beide romans gaan over tieners met ouders die in het buitenland zijn geboren, respectievelijk Turkije en Suriname. Het zal niet toevallig dat Boudou en Amatmoekrim ook respectievelijk in Turkije en Suriname zijn geboren. Uit mijn onderzoek blijkt hoe zowel de Nederlandse cultuur als de autochtone cultuur in de romans worden neergezet. Extra aandacht is hierbij uitgegaan naar de wrijving tussen de Nederlandse en autochtone cultuur. Trefwoorden: allochtone literatuur; jeugdliteratuur; Boudou; Amatmoerkim; beeldvorming
[11.20-12.20 uur: 1312.0025] 46
Zwaarden, toverkunst en mythische monsters in de polder? De rol van fantasy in de Nederlandse literatuur voor volwassenen Anniek Voor in’t Holt Bij het begeleiden van een onderdeel van de jaarlijkse College Carrousel, een voorlichting waarbij 4vwo’ers met een CM-profiel kennis kunnen maken met (een aantal) Letterenstudies, was het de bedoeling een aantal omschrijvingen voor te lezen, waarop de deelnemers moest zeggen om welk boek het ging. Een van de beschrijvingen begon als volgt: ‘Een gouden ring…’. Daarna was het overbodig de zin af te maken, het antwoord1 werd al meteen geroepen. Dit is exemplarisch voor de populariteit van het genre fantasy. En het genre is niet alleen bij jongeren populair, maar ook zeker bij volwassenen. Daarmee is de verbinding gelegd met het doel van dit onderzoek. Aan de hand van een analyse van een aantal voor het genre representatieve werken zal een schets worden gegeven van hoe het genre fantasy eruit ziet in de Nederlandse literatuur voor volwassenen. Om daartoe te komen wordt in de eerste plaats onderzocht hoe het genre fantasy in de Nederlandse literatuur is ontstaan. Daarop volgt een globale schets van hoe het genre er nu uit ziet, door te achterhalen welke Nederlandse auteurs werken hebben geschreven die tot het genre fantasy gerekend kunnen worden. De eigenlijke analyse heeft dan betrekking op werken van een kleine, representatieve selectie van deze auteurs. Aan de hand van deze analyse is het dan mogelijk het genre te karakteriseren. Vanessa Joosen stelt in ‘Uitgelezen Jeugdliteratuur’ dat fantasy te onderscheiden is in verschillende subgenres, zoals mixed fantasy en secondary-world fantasy. De keuze van te analyseren werken is onder andere gebaseerd op deze subgenres en op kenmerken, zoals die onder andere genoemd worden in de inleidende bundel van de Meulenhoff-serie ‘Oneindig Moment’. Trefwoorden: fantasy, Nederlandse literatuur, volwassenenliteratuur
[14.20-15.20 uur: 1312.0013] 1 ‘The Lord of the Rings’ van J.R.R. Tolkien
47
Sociale ongelijkheid in de negentiende-eeuwse literatuur Een narratologische analyse van realistische verhalen van Hildebrand, Kneppelhout, Van Maurik en Cremer. Gea Weites In de tweede helft van de negentiende eeuw ging de literatuur zich steeds meer in de realistische richting bewegen. In deze nieuwe literaire stroming kwam het realistische karakter onder andere tot uiting in het beschrijven van sociale ongelijkheid in het alledaagse leven. Iedere schrijver kende zijn eigen, pragmatische manier van het optekenen van dit soort verhalen. Mijn scriptie heb ik daarom toegespitst op de vraag hoe auteurs van het realisme de negentiende-eeuwse standenmaatschappij behandelden. Om deze literaire omgang met de sociale ongelijkheid te analyseren, heb ik gebruik gemaakt van vier illustratieve teksten: De familie Stastok uit Hildebrands Camera Obscura, Fabriekskinderen van Jacob Jan Cremer, Een heel lieve soirée uit de bundel Verhalen van Johannes Kneppelhout en Een menschenleven uit de novelle Uit het volk van Justus van Maurik. De manier waarop schrijvers van het realisme de standenmaatschappij behandelden heb ik geanalyseerd aan de hand van de narratologie, een facet van de literatuurwetenschap. Ik heb hierbij gebruik gemaakt van het model dat Mieke Bal biedt in De theorie van vertellen en verhalen. Bal gaat in dit boek in op de vraag hoe de schrijver zich verhoudt tot het vertelde verhaal. Zij hanteert hierbij een verhaalstructuur van drie lagen: de tekst, het verhaal en de geschiedenis. In mijn analyse heb ik alleen gebruik gemaakt van de verhaallaag, omdat deze het meest relevant is geweest voor het onderzoek. In de verhaallaag wordt ingegaan op volgorde, ritme, frequentie, personages, ruimte en focalisatie. Aan de hand van de uitkomsten van mijn analyse heb ik beschreven hoe de realistische schrijvers hun mening over de sociale ongelijkheid impliciet naar voren hebben laten komen in hun teksten. Ook heb ik gekeken naar een eventueel onderscheid tussen maatschappijbeschrijvingen van de bekeerde, romantische realisten Beets en Kneppelhout ten opzichte van de latere realisten Cremer en Van Maurik. Trefwoorden: sociale ongelijkheid, standenmaatschappij, narratologie, negentiende eeuw
[13.00-14.00 uur: 1312.0019] 48
Doe eens normaal man! Kwantitatief onderzoek naar ruw taalgebruik in de Tweede Kamer door PVV-kamerleden. Niek Wind Het is 1910, in de Tweede Kamer spreek dhr. Schaper: ‘de grootste onbeschoftheid is begaan door u en uw lelijke kornuiten’. In het boek Over lijken (2006) schrijven Peter Bootsma en Carla Hoetink over de parlementaire schrapbepaling die bestond tussen 1934 en 2001. Deze bepaling hield in dat de voorzitter van de Kamer bepaalde uitlatingen uit de Handelingen mocht halen. Na 2001 wordt niets meer uit de Handelingen van de Tweede Kamer gehaald. Twaalf jaar later hebben we het doe-eens-normaalmanmomentje gehad. De leden van de PVV-fractie staan bekend om hun niet-parlementaire woordkeuze. Een recent voorbeeld is het Marokkanendebat. Hoewel er veel studie gedaan is naar de politieke positie van de PVV tijdens en na het eerste kabinet-Rutte is er nog niet gekeken naar het taalgebruik van de PVV-fractieleden tijdens deze periode. In hoeverre verschilt de woordkeuze van de Kamerleden? Is er sprake van een verruwing van teksten na de val van het kabinet-Rutte I? Louter op basis van gevoel geven veel parlementair journalisten aan dat zij een verruwing van het taalgebruik waarnemen, er wordt kortom meer gebruik gemaakt van een idioom dat niet gebruikelijk is binnen de grenzen van het Binnehof. Maar de vraag is of dit alleen maar een gevoel is of dat het rust op feiten. Trefwoorden: politiek, ruw taalgebruik, schrapbepaling
[13.00-14.00 uur: 1312.0025] 49
'Het schrijven van een schilderij, hoe doe je dat?' Een comparatieve analyse naar de samenhang tussen een schilderij van James Ensor en een boek van Dimitri Verhulst, beide genaamd 'De intrede van Christus in Brussel'. Riemer Witteveen 123 jaar nadat James Ensor De intrede van Christus in Brussel schilderde, schreef Dimitri Verhulst zijn gelijknamige boek. De gelijkenis van beide werken houdt niet op bij de naam. Waar Ensor een chaotisch België schildert, beschrijft Verhulst eenzelfde chaotisch België. Daarnaast bevat het boek Christelijke elementen; de hoofdstukken worden 'staties' genoemd en daar zijn in totaal 14 van, gelijk de Roomskatholieke kruiswegstatie. De centrale vraag die ik heb gesteld luidt als volgt: Kan het boek 'De intrede van Christus in Brussel' van Dimitri Verhulst op zichzelf bestaan of kan het alleen volledig waardering genieten met kennis van het schilderij van Ensor en het Christendom.” In andere woorden, is er, vanuit het boek gezien, sprake van een drie-eenheid. Jaap Goedegebuure (2010) deed onderzoek naar religieuze elementen bij Nederlandse schrijvers tussen 1960 en 2010 en ook het schilderij van Ensor is uitvoerig beschreven in vakliteratuur. Gebruik makend van deze literatuur is er een comparatieve analyse tot stand gekomen die beide werken analyseert en kijkt of er sprake is van samenhang en eventueel afhankelijkheid. Tijdens mijn presentatie zal ik verslag doen van deze analyse en ingaan op de uitkomsten. De presentatie is opgebouwd volgens dezelfde drie-eenheid als waarmee de scriptie is vormgegeven. Tijdens de presentatie zal duidelijk worden dat er op verschillende onderzoeksterreinen is gewerkt, wat zorgt voor een interessante kijk op het onderwerp. Kunstwetenschap, literatuurwetenschap en theologie komen en onderlinge verbinden tussen deze onderzoeksterreinen komen aan bod. Trefwoorden: Dimitri Verhulst, James Ensor, Intrede van Christus in Brussel, Christelijke symboliek, Vlaamse literatuur, België in Literatuur
[10.00-11.00 uur: 1312.0013] 50
“Wat een oen!” Een taalkundige analyse van de tweehonderd meest voorkomende combinaties na de uitspraak ‘wat een’. Evelien Wijbenga ‘Wat een heerlijk weer!’ Laten we een terrasje nemen! ‘Wat een lekkere koffie hier! Die ober was wel onhandig, wat een oen! En zie je die vrouw, wat een benen! En kijk daar, wat een mooie auto!’ Zomaar een greep uit het alledaagse Nederlandse taalaanbod. Opvallend aan deze voorbeelden is het vele voorkomen van de uitspraak ‘wat een’ en daarmee gepaard gaand de variatie van verschillende woordsoorten die voorkomen na de uitroep ‘wat een’. Zo is het woord ‘oen’ een gradeerbaar zelfstandig naamwoord: gradeerbaar omdat persoon A bijvoorbeeld meer oen kan zijn dan persoon B (Klein, 1997). De mate van ‘oenigheid’ kan per persoon verschillen (Bennis, 2000). Ook komen niet gradeerbare zelfstandige naamwoorden voor na ‘wat een’ zoals ‘benen’ en ‘auto’. Verder kunnen ook andere syntactische categorieën volgen op ‘wat een’, zoals bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (Zwart, 2011). In dit onderzoek zijn de tweehonderd meest voorkomende combinaties die voorkomen na ‘wat een’ bekeken en zal ik het verband tussen deze verschillende combinaties toelichten, evenals begrippen als ‘exclamatief’ (uitroep) en ‘gradeerbaarheid’, om een zo breed mogelijk beeld te verkrijgen van de (achtergrond van de) mogelijke combinaties. Verder zal ik bespreken in hoeverre een uitspraak die voorkomt na ‘wat een’ impliciet dan wel explicit een graad aanduidt. In een uitroep als ‘wat een benen’ is het woord ‘benen’ niet gradeerbaar, maar er wordt impliciet iets bedoeld dat wel gradeerbaar is, bijvoorbeeld ‘mooi’ of ‘dik’. Ook wordt behandeld in hoeverre woorden met een positieve (“Wat een mooie broek!”) als negatieve klank (“Wat een slecht weer!”) voor kunnen komen na ‘wat een’. Door dit onderzoek komt naar voren hoe de mogelijke combinaties na de uitroep ‘wat een’ zich tot elkaar verhouden. Daarmee zal door de exclamatief ‘wat een’ centraal te stellen in dit onderzoek de kennis over exclamatieven en de kennis over gradeerbaarheid met elkaar gecombineerd kunnen worden. Trefwoorden: exclamatief, uitroep, gradeerbaarheid, woordcombinaties
[14.20-15.20 uur: 1312.0019] 51
Vele handen maken licht werk Drie Nederlandse schrijverscollectieven en hun positionering Lilian Zielstra Wanneer men de literaire kritiek induikt, is het opmerkelijk te zien dat critici zich voornamelijk richten op de individuele werken van auteurs (Van Rees 1996). Op het moment zijn er meerdere schrijverscollectieven actief in Nederland, sommigen van hen zijn duidelijk aanwezig en genereren veel aandacht. In mijn scriptie behandel ik drie van deze – prominente – groepen: de schrijverscollectieven Nightwriters en Writers on Heels, en het dichtcollectief Utrechts Dichtersgilde. Hoe positioneren zij zichzelf in het literaire veld? Om deze vraag te beantwoorden, wordt gekeken naar de literatuursociologie van Bourdieu. In zijn werken behandelt hij het literaire veld, hoe nieuwkomers zich in dit literaire veld positioneren (Bourdieu 1993) en hoe cultureel kapitaal wordt verworven. De nadruk ligt dus op een institutionele benadering van de literatuur. Verder wordt gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, uitingen van groepsleden over hun groep, en vermeldingen in andere media. De collectieven maken veelvuldig gebruik van andere media; zo waren de groepen bijvoorbeeld te gast bij Barend en Van Dorp en De Wereld Draait Door. Opmerkingen van bijvoorbeeld Kluun over Nightwriters zijn hierbij van waarde, omdat het hier opvattingen over hun eigen positionering betreft (Ivanič 1994). Het onderzoek gaat in op de manier waarop de schrijverscollectieven zich positioneren in het literaire veld. Hierbij wordt júist gekeken naar de collectieve activiteiten, en het nut dat het collectief heeft voor de individuele leden. Dit is dus anders dan de traditionele benadering van onderzoek en kritiek, waarbij (zoals eerder gezegd) de nadruk ligt op de individuele auteur. Uiteindelijk zal ik laten zien dat de groepen zich positioneren als jong en hip, vernieuwend en entertainend: tegenhangers van de zogenaamde “zware” literatuur. Verder wordt ook duidelijk dat het nut van een schrijverscollectief vooral wordt gevonden in de reclame (het genereren van aandacht) en het hebben van peers tijdens het schrijven, om feedback van te kunnen ontvangen. Trefwoorden: literaire veld, positionering, schrijverscollectie,f writers on heels, nightwriters, utrechts dichtersgilde
[14.20-15.20 uur: 1312.0013] 52
Wat las de vrouw in de late Middeleeuwen? Het typeren van de leescultuur van een veelzijdige vrouw: Maria van Loon. Anne Zwaferink Maria van Loon, echtgenote van Johan IV - graaf van Nassau, heeft in haar tijd eigenhandig een boekenlijstje samengesteld. Neerlandicus Herman Brinkman (1993) trof dit lijstje aan op het schutblad van één van de werken die Maria van Loon samen met haar echtgenoot Johan IV van Nassau in haar bezit had. Brinkman begint met een analyse van het lijstje en koppelt enkele titelbeschrijvingen aan fysieke handschriften, die ook daadwerkelijk eigendom inscripties van het paar bevatten. Dit is het punt waarop Brinkman stopt en waar het daadwerkelijke onderzoek naar de boeken op de lijst kan beginnen. Welke boeken heeft Maria van Loon voor haar lijstje geselecteerd? En waarom heeft zij juist voor die werken gekozen? Het beantwoorden van deze vragen, brengt ons een stapje dichterbij de leescultuur van Maria van Loon. Wanneer we een blik werpen op de lijst, zien we veertien religieuze werken geschreven in volkstaal. Het is opvallend dat Maria van Loon enkel en alleen religieuze literatuur heeft geselecteerd voor haar boekenlijstje. Het is namelijk bekend dat Maria van Loon ook in het bezit was van wereldse literatuur. Hieruit komt naar voren dat we te maken hebben met een veelzijdige vrouw. Naast haar identiteit als leken-vrouw, geeft ze met haar religieuze literatuur ook invulling aan een meer religieuze identiteit. Het is interessant om Maria van Loon ook te gaan plaatsen in een meer religieuze context. En haar lijst analyseren en vergelijken met andere boekenlijsten van religieuze instellingen toentertijd, zodat we uiteindelijk haar leescultuur kunnen typeren. Analyse van de lijst laat haar oriëntatie op en behoefte naar de voorbereiding op een geestelijk leven zien. Uit literatuurstudie blijkt dat deze leefstijl waarin het wereldse samengaat met het religieuze, aansluit bij de vrome leefstijl van andere weduwen in de veertiende eeuw. Dit onderzoek geeft inzicht in de leescultuur van vrouwen gedurende de late Middeleeuwen. Onderzoek naar tekstcultuur is populair, maar de lezer achter de boeken is ook interessant en verdient ook aandacht.
Trefwoorden: Leescultuur van vrouwen, late Middeleeuwen, Maria van Loon, religieuze literatuur in volkstaal
[10.00-11.00 uur: 1312.0007] 53
54
8.45 9.00-9.45
Opening Congres Keynote : Gertjan van Noord - Towards Understanding Dutch Automatically (Heymanszaal) 1312.0007
10.00-11.00
1312.0013
1312.0019
1312.0025
Anne Zwaferink
Annika Schoonbeek
Emma Oosterveld
Mariëlle Timmer
Jaap Jansen
Abel Nijman
Ellie Brouwer
Marion Bruinenberg
Jeanine Lindeboom
Riemer Witteveen
Dorieke van Turennout
Marjon ter Harmsel
Voorzitter
Dominick Keus
Charlotte Speekenbrink
Emmie Postema
Sietse Manning
Camera
Madelon Kroes
Anouk Raterink
Evelien Wijbenga
Lilian Zielstra
11.00-11.20 11.20-12.20
PAUZE Jetske Popken
Simone Prinsen
Bart Nieuwenhuis
Sietse Manning
Lotte Leijenaar
Jantine Boswijk
Emmie Postema
Rozemarijn Visser
Marieke Oosterhuis
Nicole Lucassen
Madelon Kroes
Voorzitter
Gea Weites
Jacomine van der Veer
Dorieke van Turennout
Marjon ter Harmsel
Camera
Jeanine Lindeboom
Femke van Essen
Abel Nijman
Anneke Slomp
12.20-13.00 13.00-14.00
PAUZE Yvonne Staal
Eline Eelkema
Gea Weites
Anne Deiman
Dominick Keus
Charlotte Speekenbrink
Mirjam Hoekstra
Sigo Hoekstra
Renske Laroo
Femke van Essen
Jacomine van der Veer
Niek Wind
Voorzitter
Merel Heerink
Annika Schoonbeek
Riemer Witteveen
Rozemarijn Visser
Camera
Lynn Bruijsten
Marieke Oosterhuis
Nicole Lucassen
Yolanda Leinenga
14.00-14.20 14.20-15.20
PAUZE Anouk Raterink
Lilian Zielstra
Sjors van Ooij
Merel Heerink
Anniek Voor In’t Holt
Lynn Bruijsten
Anneke Slomp
Yolanda Leinenga
Evelien Wijbenga
Voorzitter
Lotte Leijenaar
Anne Zwaferink
Ellie Brouwer
Camera
Jetske Popken
Jaap Jansen
Emma Oosterveld
15.20-15.30
Terug naar Heymanszaal
15.30-16.15
Keynote : Karina van Dalen - The Riddle of Literary Quality (Heymanszaal)
Na afloop
Borrel (Café Wolthoorn)
55
56