Association belge des Vétérans et des Compagnons de l Ommegang, asbl. Membre de la FNV-Fédération Nationale des Vétérans et de la CAMILOM

163

1

2

Association belge des Vétérans et des Compagnons de l’Ommegang, asbl. Membre de la FNV-Fédération Nationale des Vétérans et de la CAMILOM.

Belgische Vereniging van Veteranen en Compagnons v/d Ommegang, vzw. Lid van de NFV-Nationale Federatie van Veteranen en het VOMILOZ.

TAM TAM OMMEGANG N° 163 ~ 3/2014 CONGO & RUANDA-URUNDI 60, OMMEGANG, RED & BLACK DRAGONS 64, RED BEAN 78, GREEN BEAM, BLUE BEAM, SILVER BACK, SUNNY WINTER, GREEN STREAM, DAS, MAMBA-ARTEMIS, UNMO, WINTER LODGE, SHARP, SOUTHERN BREEZE, RESTORE HOPE, UNOSOM, MINURSO, UNAMIR, UNDP-CMAC, COLUMBUS, IFOR, UNTAES, UNSCOM, SFOR, ALBA, ALBALODGE, AFOR, KFOR, ALLIED HARVEST, ALLIED FORCE, LAOS, EUMM, AMBER/FOX, ISAF, CONCORDIA, ESSENTIAL HARVEST, AVENIR, ACTIVE ENDEAVOUR, WEST SHARK, TSUNAMI, BELBAT, MOVING STAR, BOSNIA ROAD, JOINT FALCON, SAHEL, ALTHEA, AMIS, DUTCH / BELGIAN DRAGON, ENDURING FREEDOM, UNMIK, UNMIS, UNMOGIP, UNTSO, BELUFIL, EUFOR UAV, PPM. Editeur responsable—Verantwoordelijke uitgever : Président - Voorzitter Compagnon Michel Neyt Boulevard des Invalides, 171/9 B-1160 Bruxelles Tam Tam Ommegang est un périodique bilingue qui publie des articles dans la langue choisie par leurs auteurs. Les textes sont reproduits sous la responsabilité de leurs auteurs. Tam Tam Ommegang is een tweetalig tijdschrift waarin de artikels worden uitgegeven in de door de schrijvers gekozen taal. De ingezonden teksten worden onder de verantwoordelijkheid van hun opstellers gepubliceerd. Cotisation/Lidgeld & abonnement : Belgique/België : 9€ — A l’étranger/In het Buitenland : 20€ Compte bancaire/Bankrekening: BE17 3101 7279 9021 (BIC : BBRUBEBB) Compagnons Ommegang à Bruxelles/te Brussel

www.Compagnons-Ommegang.com [email protected] 1

INHOUDSTAFEL / SOMMAIRE 3

Beheerraad / Conseil d’administration

4

Het Woord van de Voorzitter

5

Le Mot du Président

6

“Avec les Paras à STAN et à PAULIS” par LtCol (R) Léopold HENROT

14

“Leopold II: Een ten onrechte bekladde Koning” (deel 2) / “Léopold II: Un Roi injustement dénigré” (partie 2) door Ere (R) LtKol / par le LtCol (R) Hre/Hubert DE BECO

21

ERRATUM TTO door / par le Compagnon Freddy VANDER LINDEN

22

Operatie Amherst : “Een duizend geharde Franse en Belgische soldaten van de SAS landen in bezet Nederland voor de oprukkende Canadese pantsereenheden uit” door LtGen b.d. Jef SEGERS

27

Congo 1960 : “Objectif Léopoldville” (partie 11) révisé par le Compagnon J-P. SONCK

32

Nieuws van onze leden / Nouvelles de nos membres door / par le Compagnon Guy BRUNEEL

33

Het hoek van de internetgebruiker / Le coin de l'internaute door / par le Compagnon Luc MARCHAL

34

Procès-verbal de l'AG 2014

36

AV / AG 2014 : Bijlage aan verslag van de Penningmeester / Annexe au rapport du Trésorier

37

Notulen van de AV 2014

39

Inschrijvingsformulier: Plechtigheden 50e verjaardag Operatie Ommegang

40

Formulaire d’inscription: Cérémonies 50e anniversaire Opération Ommegang

      

Cover 1 : Nationaal Defilé / Défilé National : 50e verjaardag / 50e anniversaire Red+Black Dragon & Ommegang Cover 2 : “Bekeijk onze Website !” / “Regardez notre Site internet !”

Cover 3 : Foto’s Cenotaph Londen / Photos Cénotaphe Londres Cover 4 : Nationaal Defilé / Défilé National : 50e verjaardag / 50e anniversaire Red+Black Dragon & Ommegang

2

CAMILOM

VOMILOZ

Confédération des Associations de militaires, d’anciens militaires et leurs amis servant ou ayant servi au Congo Belge ou Outre-mer.

Verbond der Verenigingen van militairen, oud-militairen en hun vrienden, in dienst of die gediend hebben in Belgisch Kongo of Overzee.

AMACIEL BAKA.

AMI FP VRIEND

C.R.A.O.C.A

C.T.M.

OMMEGANG

U.R.F.R.A.C.O.L.

OMMEGANG

Conseil d’administration / Beheerraad Président Voorzitter

Compagnon Michel Neyt

Tel: 02 660 61 76 [email protected]

Secrétaire Secretaris

Compagnon Guy Bruneel

Tel: 0475 824 156 [email protected]

Boulevard des Invalides 171/9 B-1160 Bruxelles

Groot-Brittanniëlaan 23 B-9000 Gent

Trésorier Compagnon Gilbert Desmet Penningmeester Avenue Franklin Roosevelt 1A B-1340 Ottignies

Tel: 010 41 08 83 [email protected]

Administrateurs Compagnon Jempy Bonjean Breughelpark 16/19 B-1731 Zellik Beheerders

Tel: 0475 769 586 [email protected]

Documentation historique / Historische documentatie

Compagnon Joël De Decker

Tel: 0486 477 017 [email protected]

Compagnon Michel de Hasque

Tel: 0475 743 662 [email protected]

Avenue Reine Elisabeth 10 B-1410 Waterloo Avenue des Pagodes 388 B-1020 Bruxelles

Porte-drapeau / Vaandrig

Compagnon Léon De Wulf

Tel: 02 759 98 95 [email protected]

Compagnon Luc Marchal

Tel: 010 657 357 [email protected]

Compagnon Freddy Vander Linden

Tel: 0476 64 72 09 [email protected]

Twee Leeuwenstraat 8 B-3078 Everberg Rue du Linchet 4 B-1435 Corbais Rédacteur en chef / Hoofdredacteur Website Rue du Sans-Fond 21 B-7090 Braine-le-Comte

Tam Tam Ommegang Conseiller Raadgever

Tanguy de Hasque Webmaster

[email protected]

3

Het Woord van de Voorzitter Beste Compagnons, In de laatste TTO eindigde ik mijn « woord van de voorzitter » met een droom van 50 veteranen van 1964 op kop van het defilé van 21 juli … neen het was geen droom: ze waren met 73 en het was prachtig ! Ik dank hen alsook de 25 anderen die eveneens aanwezig waren. Ik ben echter niet zeker dat onze vorst op de hoogte was dat het kopdetachement bestond uit veteranen, die zich 50 jaar geleden hebben onderscheiden tijdens de operaties Rode Draak en Ommegang. Het officiële programma, dat aan de autoriteiten en de genodigden werd overhandigd, sprak daar niet over maar beklemtoonde wel het begin van de Eerste Wereldoorlog, de 70ste verjaardag van D-Day en … de 40 jaar van de oprichting van de Medische Dienst ! Het spijt me dit te moeten zeggen: het ontbreken van de vermelding van de 50 ste verjaardag, van de meest roemrijke militaire operatie sinds de oorlog in Korea, is een belediging voor hen die hieraan hebben deelgenomen en tot wie koning Boudewijn zich had gericht met de volgende woorden: « het enthousiasme, de inzet, de discipline en de zelfverloochening waarvan ge blijk hebt gegeven zijn voortaan ingeschreven in ieders geheugen. Door deze eigenschappen terug te vinden bij de elite waarvan ge deel uitmaakt, vervult me met fierheid en vertrouwen voor de toekomst van ons land ». Dit werd in geen geval ingeschreven in het geheugen van zekere « bevoegde personen »... Twee belangrijke plechtigheden moeten echter nog plaatsvinden in het kader van de vijftigste verjaardag van de operaties van 1964. Op zaterdag 20 september 2014 om 10.30 Hr zullen Monseigneur LEONARD, Aartsbisschop van Mechelen Brussel en Monseigneur UTEMBI TAPA, Aartsbisschop van Kisangani, een mis concelebreren in de Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal in Brussel, ter nagedachtenis van de burger en militaire slachtoffers – Congolese en “expatriées” – van de opstand van 1964. Ik zal er een delegatie leiden met onze vlag. Vijftien Compagnons zijn reeds ingeschreven. Degene die dit nog niet hebben gedaan, nodig ik uit ons te vervoegen via het bijgevoegd formulier. De plechtigheid wordt gevolgd door een receptie in het hotel Sheraton, Rogierplein (en NIET hotel Meridien zoals werd meegedeeld in de vorige TTO) Op dinsdag 25 november eerstkomend om 11.30 Hr zal onze vereniging de 50 ste verjaardag van de bevrijding van Stanleystad plechtig herdenken aan het Graf van de Onbekende Soldaat. De Paracommando’s van Rode Draak alsook de overlevenden en de gijzelaars van de opstand zullen eveneens worden uitgenodigd. Erecompagnon Patrick NOTHOMB, Belgisch consul in Stanleystad in 1964, zal er een toespraak houden. Ik kan niet genoeg aandringen op de morele plicht om deel te nemen aan deze plechtigheid, waardoor wij de doden eren van deze Congolese tragedie van 1964 en in het bijzonder deze van de Ommegang: 10 Belgische officieren en onderofficieren, 95 Congolezen en 46 buitenlandse vrijwilligers. Deze hulde zal gevolgd worden door onze traditionele « Dag van het Weerzien » onder vorm van een « walking lunch » in de Prins Albertclub, waar eveneens al de deelnemers van de plechtigheid zullen uitgenodigd worden. Ik vraag aan de Compagnons die nog niet ingeschreven zijn, dit te doen met het bijgevoegd formulier en degene die reeds ingeschreven zijn, nota te nemen van modaliteiten voor de betaling van de deelname aan de receptie. Anderzijds wordt u, zoals elk jaar, uitgenodigd om deel te nemen aan de herdenking van de Wapenstilstand van 11 november aan het Graf van de Onbekende Soldaat in aanwezigheid van Z.M. de Koning ( RV voor het defilé om 1030Hr, Koningsstraat ± ter hoogte van het Nr 111 ) Er blijft me nog alleen de wens uit te drukken u talrijk terug te zien op de plechtigheden: het is niet alle dagen dat men zijn 50ste verjaardag viert ! Met mijn hartelijke groet

Michel NEYT Compagnon Voorzitter 4

Le Mot du Président Chers Compagnons, Dans le dernier TTO, je terminais mon « mot du président » en rêvant de voir une cohorte de 50 vétérans de 1964 en tête du défilé du 21 juillet ... non, je ne rêvais pas : ils furent 73 …et étaient magnifiques ! Merci à eux ainsi qu’aux 25 Compagnons qui étaient également présents. Je ne suis cependant pas certain que notre souverain ait su que le détachement de tête était formé des vétérans qui s’étaient illustrés il y a 50 ans lors des opérations Dragon Rouge et Ommegang ; le programme officiel remis aux autorités et aux invités n’en soufflait mot mais mettait l’accent sur le début de la Première Guerre, les 70 ans du D-Day et …les 40 ans de la création du Service Médical ! Je suis désolé de devoir le dire : l’omission de la mention du cinquantenaire de la plus glorieuse des opérations militaires belges depuis la guerre de Corée est une insulte à ceux qui y ont participé et à qui le Roi Baudouin s’était adressé en leur disant : « …l’enthousiasme, l’allant, la discipline et l’abnégation dont vous avez fait preuve sont désormais inscrits dans la mémoire de tous. D’avoir retrouvé ces qualités parmi l’élite que vous constituez me remplit de fierté et de confiance pour l’avenir de notre pays ». Cela n’a en tous les cas pas été inscrit dans la mémoire de certaines « personnes compétentes »… Deux importantes cérémonies doivent cependant encore marquer le cinquantenaire des opérations de 1964. Le samedi 20 septembre 2014 à 10.30 H, Monseigneur LEONARD, Archevêque de Malines -Bruxelles et Monseigneur UTEMBI TAPA, Archevêque de Kisangani concélèbreront une messe, en la cathédrale des Saints Michel et Gudule à Bruxelles, à la mémoire des victimes civiles et militaires – congolaises et expatriées – de la rébellion de 1964. J’y conduirai une délégation avec notre drapeau ; 15 Compagnons sont déjà inscrits, j’invite ceux qui ne l’auraient pas encore fait, à nous rejoindre via le formulaire joint. La cérémonie sera suivie d’une réception à l’hôtel Sheraton, Place Rogier (et NON à l’hôtel Méridien comme annoncé dans le précédent TTO). Le mardi 25 novembre prochain à 11.30 H, notre association commémorera solennellement le 50 ème anniversaire de la libération de Stanleyville au Tombeau du Soldat Inconnu, les para-commandos de Dragon Rouge ainsi que les rescapés et les otages de la rébellion seront invités à se joindre à nous. Le Compagnon d’Honneur Patrick NOTHOMB, consul de Belgique à Stanleyville en 1964, nous fera l’honneur de prononcer une allocution. Je ne saurais assez insister sur l’obligation morale de participer à cette cérémonie par laquelle nous rendrons hommage aux morts de la tragédie congolaise de 1964 et en particulier à ceux de l’Ommegang : 10 officiers et sous-officiers belges, 95 congolais et 46 volontaires étrangers. Cet hommage sera suivi de nos traditionnelles « retrouvailles » sous forme d’un « walking lunch » au Club Prince Albert auquel seront également conviés tous ceux ayant participé à la cérémonie. Je convie les Compagnons qui ne se seraient pas encore inscrits à le faire au moyen du formulaire joint et ceux qui se sont précédemment déjà inscrits à y prendre connaissance des modalités de paiement de la participation aux frais de la réception. D’autre part, comme chaque année, vous êtes invités à participer à la commémoration de l’Armistice du 11 novembre au Tombeau de Soldat Inconnu en présence de S.M. le Roi ( RV pour le défilé à 10.30 H, rue Royale ± à hauteur du n° 111 ). Il ne me reste qu’à souhaiter vous retrouver nombreux lors de ces cérémonies : ce n’est pas tous les jours que l’on fête un 50ème anniversaire ! Avec mon salut le plus cordial,

Michel NEYT Compagnon Président 5

Récit d'Ancien : Les Paras à STAN et PAULIS -1964 STANLEYVILLE ET PAULIS (Articles parus dans le journal « Le Rappel » en 1964)

L’un des officiers belges qui participèrent au sauvetage des otages à Stanleyville et à Paulis a bien voulu nous communiquer les notes qu’il a prises au cours de cette expédition. Nous avons tenu à les donner telles quelles parce qu’elles constituent un témoignage dont l’intérêt documentaire n’échappera pas à nos lecteurs.

Avec les Paras à STAN et à PAULIS Carnet de route d’un officier des Commandos : Léopold HENROT

I Encore une alerte ! en grognant, les dormeurs sortent de leur sleeping. L’immense hangar de Kamina contient le bataillon entier. Chacun s’affaire. Remplissage des chargeurs, distribution des grenades. Les 6

Avec les Paras à STAN et à PAULIS kitbags s’empilent par compagnie. Un gars s’est mis à siffler « Les enfants du Pirée ». De proche en proche, chacun se mêle au concert et bientôt tout le hangar résonne d’une mélodie nostalgique et prenante. Les parachutes sont prêts, ce n’est pas la première alerte. On embarque dans la nuit et…on part ! Trois heures et demie, ficelé comme un saucisson, empêtré dans un parachute, un réserve, un sac alourdi par les munitions, un travelling bag contenant arme, cartouchières et gourde, engoncé dans un smock aussi lourd que le sac (tout ce qui n’a pu entrer dans le sac va dans les nombreuses poches), cela vous donne envie de sauter au plus vite. “ Prepare for action !”. Après une lutte exténuante et sans espoir à défaut d’entraide, les chestbags sont fittés. « Stand up ! » ; « Hook up ! ». Les quatre files que contient le merveilleux C-130 finissent par être parées. « Stick O.K. ». Le jour vient de se lever. Le « red on » est mis depuis de nombreuses minutes ; on attend. Un brouhaha, une file s’ébranle, puis l’autre. Beaucoup de vent à la sortie. Chute, ouverture de la voilure, balancements…En dessous, une longue piste en macadam piquetée de touques à essence et de carcasses de véhicules.

CA Y EST ! Chaque quadrimoteur a largué soixante-quatre hommes en une fois. Il y a du monde en l’air, mais personne ne se préoccupe des proximités. Nous avons été droppés de 700 pieds, pas le temps d’admirer le paysage ! Larguer cet encombrant réserve en vitesse ! Les crochets coincent, bien entendu ; enfin ça y est ! Ca y est si bien que le réserve brutalisé se déploie en tombant : voilure blanche dans les corolles kakis. On entend une pétarade assez nourrie, sans trop savoir d’où cela peut venir. Tout le stick tire les « bonnes » suspentes pour tomber près de la piste. Las, la majorité sera engloutie par les matitis ! Les favorisés, dont je suis, ont droit à un bosquet. Branches qui cassent, le dôme dans l’arbre, moi en bas. Nous sommes arrivés !

AU SOL ET AU PAS DE COURSE En vitesse l’action au sol et au pas de course (entrecoupé de chutes dans le fouillis de la végétation) vers la piste. Le centre de l’aérodrome est relativement calme. La 11° compagnie, à l’aérogare semble être accrochée assez fort. En bout de piste, la compagnie EMS tiraille un peu. Ici, chacun se choisit une touque et l’expulse de la piste à grands coups de pied. Le sous-officier infirmier soigne les « pieds tordus » qui sont parfois des jambes cassées. Les C 130 reviennent larguer les colis. Allez demander à un mortier de 60 de tirer les bonnes suspentes ! Ils tombent encore plus loin que nous dans les arbres. Aller les récupérer devient toute une expédition. Enfin les colis sont vidés, les blessés rassemblés à la piste dégagée. La 12° atterrit, à son tour dans la bagarre. Tout le monde aurait été heureux de la voir à Paulis, la 12°. Plus on est de fous plus on rit et 140 copains en plus c’est drôlement utile. Un quadrimoteur a été mouché, il atterrit une hélice « en drapeau ». Pas encore vu un muléliste. S’ils ne viennent pas, on va aller les chercher.

LE BOY DE LA COMPAGNIE La radio fonctionne à merveille. Rendez-vous à l’aérogare. La compagnie se regroupe au vol à hauteur des hangars et poursuit sur sa lancée. Quelques balles sifflent et les jeunes soldats répondent un peu au hasard. « Cessez le feu ! ». Nous courons le risque de tirer sur la 11° ou la 12°, prudence ! Une magnifique voiture blanche, étoilée d’impacts, est en travers de la route. Le chauffeur gît dans une flaque de sang avec, près de lui, une mirobolante casquette d’officier. On continue ! Un noir vient de se faire cravater. En swahili, on lui demande où sont les otages européens. Il s’appelle Gustave et prétend ne rien savoir. Une taloche pas bien méchante, un Fal sous le nez et Gustave se souvient soudain de beaucoup 7

Avec les Paras à STAN et à PAULIS de choses. Il nous servira de guide et nous finirons par le prendre en amitié. Lorsque, plus tard, nous aurons partagé nos rations avec lui, il se bombardera lui-même « boy de la compagnie » et ne prétendra plus nous quitter. Gustave n’avait qu’un défaut : chaque détonation, amie ou ennemie, le projetait au sol et nous avions toutes les peines du monde à le remettre en marche. Quelques balles passent, déclenchant le tir. « Cessez le feu ! ». Les « bleus » finissent par s’habituer.

PREMIER ACCROCHAGE SERIEUX Des corps le long de la route. Certains noirs sont très jeunes. Ils se sont emplumés ou coiffés de fourrure ; à côté d’eux, des lances et des machettes. Mais d’autres sont embusqués dans les couverts et tirent avec de bonnes armes fabriquées à Herstal. A notre passage, tout un couvent se vide. Les pères barbus nous font de grands gestes heureux. Nous les envoyons vers la plaine. Nous sommes maintenant au milieu de la ville. « Les distances ! Observez dans vos secteurs ! ». Quelques européens apparaissent aux fenêtres et nous acclament…Râââ ! Premier accrochage sérieux. Les jeeps Recce nous ont rejoint et en mettent un coup. On continue.

UNE MITRAILLADE NOURRIE Soudain, une explosion sourde. Un blindicide a pris le milieu de la colonne pour cible. Une MAG ouvre le feu et nous partons à l’assaut d’un building (une banque). Nous sommes habitués à assaillir une « position ennemie », mais pas dans un immeuble à étages. Nous finissons par nous en sortir, mais les farceurs ont décampé. On repart. Acclamations, canardages, nous commençons à ressentir la chaleur et le poids du barda. Nous avons adjoint trois volontaires à notre bon ami Gustave. A quatre, ils trottent au milieu de nous en portant les munitions de 60 mm. Plus tard, nous moderniserons notre « charroi » en réquisitionnant deux brouettes. Une mitraillade nourrie vient d’éclater. La Recce de tête s’est trouvée nez à nez avec une jeep armée d’une Mi .50 chinoise et suivie d’un tracteur d’artillerie. On broque et cela détale ou cela tombe. Nous venons d’arriver au camp Ketele, à l’autre extrémité de la ville. Après une courte fusillade, le PC/Cie s’installe dans le camp et, avec les Recce et les mortiers, nous organisons un road block un peu plus loin

UNE FLECHE DANS LE PALMIER Gustave et ses copains se rendent utiles en nous aidant à construire un parapet en blocs de béton. Un sifflement bizarre, un claquement sec mais ténu, une flèche vient se planter dans le palmier qui nous domine. D’autres flèches suivent mêlées à des balles. Tout le monde est à plat sur le sol. Gustave a disparu complètement (mais oui !) sous une brouette renversée. Nous sommes enserrés dans les matitis ; impossible de repérer les tireurs adverses. La plaisanterie a assez duré. Nous tirons quelques all-ways vers les détonations, ce qui ramène un calme relatif. Entre-temps, l’un de nous a écopé d’une balle dans le dos. Cigarette aux lèvres, il attend les événements et une possibilité de transport. Un groupe de noirs, se croyant hors de portée, nous nargue au bout de la route. Pas de chance pour eux, les mortiers leur expédient une volée d’éclats qui les met en fuite. Le calme est tout à fait revenu. Un B26 tourne au-dessus de la ville. De la cité indigène, on lui expédie des rafales de Vigneron qui le laissent indifférent. Lorsqu’il a repéré un objectif, il plonge et nous entendons les détonations sourdes de ses canons de bord. Une jeep a jailli au-dessus de la crête au bout de la route. Le mitrailleur de la Recce bondit sur son siège et déjà une bombe de 60 est partie en chuintant. D’autres véhicules suivent la jeep. Malheur ! Voilà les fusées de reconnaissance qui montent vers le ciel. Moment de panique… heureusement ils ont stoppé et notre projectile tombe court, sans mal.

LES VOLONTAIRES BLANCS 8

Avec les Paras à STAN et à PAULIS Barbus et hilares, pas rancuniers envers les mortiers, les volontaires blancs traversent notre position. Ils parlent un peu toutes les langues, mais le pouce levé remplace les discours. Nous sommes contents les uns des autres. En queue de colonne (prudence avant tout !), quelques noirs représentent l’Armée Nationale Congolaise. Une autre colonne suit bientôt la première. Des noirs à bérets rouges l’occupent. Ils vont procéder au « nettoyage » du camp Ketele. Plus aucun muléliste n’occupe les bâtiments, mais l’A.N.C. tient à faire « son » attaque. Un demi-wagon de munitions y passe et c’est pour nous une des phases les plus dangereuses de l’opération. Il pleut des balles. Tout le monde cherche fébrilement un couvert et nous attendons que l’averse passe. Quand les gradés européens sont enfin parvenus à faire cesser le tir, ils sont impuissants à rassembler les pillards. Le camp KETELE ressemble bientôt à un marché aux puces, version africaine. Plutôt les mulélistes en face que d’être pris dans un « nettoyage » de l’A.N.C. Quand l’ordre vient de regagner la ville, il est bien accueilli.

II En colonne de sections, nous nous dirigeons vers le marché pour y débloquer les civils européens. La progression est lente, entrecoupée de mitraillages. Les simbas continuent à nous prendre pour cible, en petits groupes ou isolément. Ce n’est pas bien dangereux, mais plutôt énervant. Ils tirent mal, sans doute, mais, à la longue, ils finiront par toucher quelqu’un. Nous rassemblons les européens sur une place entourée de magasins semblables aux saloons du Far-West. La soif règne. S’ils ne s’étaient enfuis, les marchands de limonade feraient fortune. Leurs casiers abandonnés sont bientôt vides…C’est la guerre.

LA BREVE CARRIERE D’UNE MASCOTTE Lorsque les derniers civils ont embarqué, nous reprenons, à pied, le chemin de l’aérodrome. Au milieu de nous, dans un charroi hétéroclite, marqué de grandes croix jaunes pour éviter les méprises, nos protégés sourient béatement. Pour eux, le cauchemar touche à sa fin. A la vue de tant de bérets rouges et verts, ils s’épanouissent. Notre colonne a hérité d’une mascotte : un charmant chevreau noir que sa mère suit pas à pas. On néglige la balle qui passe pour faire des grâces aux bestioles. Malheureusement, un camion, insensible à cette image pacifique, écrasera Biquette junior. Maman chèvre restera longtemps à nous poursuivre de ses bêlements plaintifs. Complètement « vannés », nous atteignons les maisons qui jouxtent l’aérogare et nous nous y installons provisoirement. Les « commandos » mulélistes nous y ont précédés et ont « orné » murs et portes de graffiti guerriers. Des pièces d’équipement et du matériel traînent un peu partout.

EN ROUTE ! Le commandant de compagnie revient de l’O-Group. La compagnie va s’installer en défensive le long de la piste pour la nuit. Il paraît que certains enragés viennent de temps à autre faire le coup de feu à partir des couverts qui bordent le tarmac. En route donc ; ce ne sera pas bien fatigant. La compagnie s’étire le long de la piste pour rejoindre son secteur, au centre. Arrivés en place, arrêt en attendant le détail des instructions. Tiens, on tire en bout de piste ? Certains ironisent. C’est le muléliste de service qui vient faire pan pan ! Un peloton de chez nous tient le bout de la piste, donc pas de danger. Une jeep Recce nous dépasse à toute vitesse et ouvre le feu vers les arbres. Progressivement, le feu s’intensifie et tout un côté des couverts crache des projectiles qui ricochent près de la jeep. Cela devient plus sérieux ! Un peloton de notre compagnie monte à la rescousse.

DES MULELISTES DROGUES Cette fois, c’est vraiment le baptême du feu ! Le bruit est assourdissant. On progresse par bonds. La jeep avance puis rétrograde à notre hauteur. Par radio, elle demande du renfort. Le peloton de garde, à bout de munitions, se replie sur nous. Quelle chance d’avoir d’aussi piètres tireurs en face ! Mais cela ne fait que commencer. Un cortège carnavalesque envahit la piste. Manifestement drogués, une centaine de mulélistes armés de lances s’avancent en chantant une mélopée. Les « réguliers » des matitis n’ont pas l’air de manquer de munitions ; ils tirent à jet continu. Insensible à la beauté du spectacle, un quadrimoteur va se poser. Deux nuages de fumée naissent soudain devant son nez et le pilote relance son appareil vers une altitude moins hostile. Les bombes de mortier tombent maintenant un peu partout, mais parfois désagréablement près. Deux nouvelles jeeps Recce entrent dans la danse et, enfin, nos mortiers donnent la réplique à leurs confrères. La progression reprend. Sur le tarmac, les chanteurs tombent par paquets, mais les survivants continuent à avancer. Leur comportement est à peu près celui des Gilles de Binche. Les pauvres bougres, confiants en leurs dawas, se font hacher presque jusqu’au dernier. Quelques uns finissent quand même par s’enfuir. 9

Avec les Paras à STAN et à PAULIS Les tireurs invisibles se découragent et le feu s’éteint peu à peu. Le soir vient. Deux Harvards décollent et lancent leurs fusées sur les mulélistes en retraite. Ils n’atterrissent qu’à la nuit noire. Nous nous installons pour la nuit sur les parachutes abandonnés dans l’herbe. Jusqu’au matin, des fusillades, proches ou lointaines, se chargeront de réveiller les sentinelles exténuées qui ne parviennent plus vraiment à combattre le sommeil.

UN DANGEREUX ENNEMI : LA CHALEUR A l’aube, le dispositif se réorganise. Nous découvrons les autres compagnies, également éreintées, de part et d’autre de la nôtre. Le bord de la piste prend des allures de bidonville. Au moyen de touques, de toiles de tente et de branches coupées, chacun se construit un abri. Les despachers viennent malheureusement récupérer les parachutes et nous perdons notre meilleur matériau de construction. Parfois, le muléliste de service nous expédie quelques projectiles, mais il ne recueille, en général, qu’une attention distraite. Ou bien on dort, ou bien on répare les cahutes, constamment détruites par le souffle des hélices. Le trafic aérien est intense et international. Anglais, Français, Suisses, Belges, Américains atterrissent et décollent sans arrêt. L’attente se poursuit. Les premières victimes des coups de chaleur sont évacuées vers l’aérogare. La compagnie quitte enfin la piste et est envoyée au repos vers midi. Je reste sur place avec deux sections en attendant la relève. Lorsque celle-ci arrive enfin, beaucoup plus tard que prévu, ce ne sont pas les commandos de la 12° qu’on nous avait annoncés, mais deux pelotons de noirs de l’A.N.C.

VOUS N’ETES PAS FATIGUES, N’EST-CE PAS ? « Mes hommes, ce sont des Katangais ! Ils laissent venir et puis, crac, ils te descendent ! » Plutôt sceptique, je passe les consignes aux deux gradés européens et je les laisse se débrouiller. Un quart d’heure plus tard, ils seront durement accrochés. Les rebelles préfèrent se frotter à leurs congénères qu’à nous. Avec mes deux sections, je rejoins l’aérogare. Tantôt, quand le colonel, payant de sa personne, est venu faire son petit laïus : « N’est-ce pas que vous n’êtes pas fatigués ? », le moral n’était pas très haut. Contents mais crevés et saoulés de chaleur. Maintenant, ils trottent derrière moi, préoccupés uniquement de trouver une bouteille de n’importe quoi et un coin, n’importe où, pour dormir. A l’aérogare, nous sommes absorbés par une invraisemblable pagaille. Militaires, civils, aviateurs, paras, « Affreux », commandos, prisonniers, femmes, enfants grouillent comme des termites. Après une bonne heure de recherche, nous rentrons en possession de nos sacs et, sans tenter une impossible installation, nous nous effondrons parmi les copains agglutinés dans le hall. Trop crasseux pour trouver le sommeil, je vais partager un mince filet d’eau avec un Sud-Africain et un civil. Ouf, cela fait du bien ! Assis

10

Avec les Paras à STAN et à PAULIS sur mon sac, j’avale, sans enthousiasme, une boîte de « singe ». « Les officiers au briefing ! ». La nuit est venue. Je quitte le caravansérail que nous partageons d’ailleurs avec les corps des européens tués hier. Demain seulement, je remarquerai que ma veste répand une odeur de cadavre.

DU BROUILLARD SUR LA PISTE : VOICI PAULIS Briefing. Chacun flirte avec une bouteille de « Primus », « trouvée » dans le stock de l’Etat-major. On va à Paulis demain. Sticks de 15 simultanés. Tu t’occuperas de ratisser la piste jusqu’au bout et de rassembler les mitrailleurs et les mortiers. Dès que c’est fait, tu me rejoins à la tour. Le commandant de compagnie prépare ses listes d’avion. A travers une douce somnolence, je regarde la photo aérienne. On verra bien demain !…Je me glisse dans mon sleeping-bag. On me marche dessus ; quelques enragés discutent encore ; une rafale dehors ; tout s’estompe…je dors. « Dummy run ». Alors, ils la trouvent la DZ, les Ricains ? Chacun se cramponne à sa statique. Cela tangue, ça roule, on se cogne l’un contre l’autre. Tout le monde dort debout. Pas même d’appréhension. Résignés et somnolents, nous attendons. Ce n’est pas encore notre problème. Enfin, « Red on ! », « Green on ! », le premier stick sort. Habituel bruit de ferraille des snaphooks contre l’extrémité du câble. Le deuxième stick se pousse vers la porte. Nouveau roulis. Je jette un coup d’œil dehors. Tiens, il y a du brouillard. Voilà ça avance ; je suis la file…331,332,333, parachute…deux bâtiments sans étage, un stock de fûts, une piste brunâtre…Cela ressemble à la photo. En plus, comme à l’habitude, des vilains ont semé d’autres fûts sur la piste. Par endroit flottent des nappes de brouillard.

III Maintenant, en vitesse, il me faut larguer mon parachute de réserve pour être plus vite prêt au sol. Les crochets se calent à nouveau ! Cela crépite ferme en bas. Le brouillard m’engloutit. Le dernier crochet cède enfin. Vlan ! La pelle sur une jambe et en plein sur la piste. Juron…Je me dépêtre du harnais. Debout, l’arme en main, on boîte bien un peu mais on avance. Ah, voilà mon TS. Cela pétarade toujours. Dans la brume, on est peinards. « Roulez les touques ». Les mortiers sont là…Comme d’habitude, les colis ont atterri dans les arbres. »Allez ! Dégagez-moi cette plaine ! ». Le brouillard est moins dense ici. « Signalez : Piste libre ».

ON ENTRETIENT LA CONVERSATION Crénom ! Voilà des noirs qui sortent des couverts en hurlant. Et maintenant, cela s’allume tout le long des matitis. « A couvert ! » (il faudrait qu’il y en ait des couverts, mais le principe est sauf). « Ouvrez le feu ! ». Les premiers tombent ; les autres hésitent puis disparaissent dans les bananiers. Maintenant une Mi commence à nous arroser. Attends un peu. Où se cachent-ils ? Cela vient de là. Râââ…Rafale. Coup d’œil…un peu plus à droite, peut-être ? Râââ…Piouw ! Piouw ! Flûte! Ils ont une seconde Mi qui nous canarde. Quelques balles font voler la poussière. Heureusement qu’ils tirent comme des pieds.

J’ai deux équipes MAG pour entretenir la conversation avec les confrères d’en face. Si seulement on pouvait repérer exactement d’où ils nous arrosent. La température monte. Nous massacrons la végétation et nos frères noirs font des ricochets sur le cailloutis de la piste. Je souhaiterais être moins volumineux ou disposer d’une ravine plus spacieuse… « Epargnez les munitions ! »…Râââ ! Piouw ! Piouw ! Les impacts se rapprochent.

EN FUITE A TRAVERS LES MATITIS Ah, voilà le premier C130 transportant le matériel. « Couvrez le zinc ! ». Grondement des turbopropulseurs. Souffle. La poussière s’élève d’un coup en un rideau impénétrable. A la tour, on dirait qu’il fait chaud aussi. On me réclame les MAG par radio. Désolé, j’en ai besoin. Entre deux nuages de poussière, on se canarde gentiment. Plus question de se balader debout. Ils ont fini par trouver l’azimut. Piouw ! Piouw ! On s’y habitue…Tiens, de la poussière en sens inverse : deux jeeps Recce foncent en crachant du feu. « Attention aux copains ! Suspendez le tir ! » Dans les matitis, on dirait que cela détale. Le calme…On tient la piste. « Direction la tour, prenez vos distances ! » Un C130 fait du point fixe. Un militaire y enfourne une femme européenne en pyjama. D’autres déchargent des caisses avec une frénésie de film muet. Sur les marches de la tour, un Doc s’affaire auprès d’un blessé. « C’est grave ? » - « Il s’en tirera. Blessé dans la porte en sautant. ». Le quadrimoteur décolle. Poussière. Souffle…La défense s’organise. La 11° est déjà dans la ville. Les premiers civils récupérés arrivent sous bonne escorte. Quelques cadavres, ici et là. Des gars d’en face…Dawas de mauvaise qualité. Une MAG sur la plate-forme ; un coin pour les TS. « Tu n’as rien à boire ? ». 11

Avec les Paras à STAN et à PAULIS Les civils arrivent plus nombreux, volubiles, heureux, les nerfs ébranlés. Les tenues sont diverses : le vieux-monsieur-bien-mis-qui-nous-attendait et les vêtements plus que sommaires de ceux qui ont été surpris au lit par leurs libérateurs.

LE SOLDAT WELVAERT EST TUE Une jeep Recce, un camion grue de récupération, une section, un guide civil…allez récupérer les européens dans ce quartier-là. En route ! « Secteurs…Ouvrez l’œil. ». Des cadavres le long du chemin. Un road-block de la 11°. « Nous venons d’avoir un tué : Welvaert ». On repart. « Vos secteurs ! »

DEUX GRENADES Première halte. La dame que nous devions embarquer est déjà partie. Deux braves chiens viennent nous faire fête, pauvres toutous. La fusillade reprend, s’arrête, continue, parfois assez près, en général lointaine. Cela ressemble à un bruitage en studio. Notre guide paraît surtout préoccupé de récupérer ses bagages. C’est très humain, mais nous ne sommes pas venus pour récupérer des valises. « Ici, attention. Les simbas occupent cette maison. Un camion militaire stationne devant la barza. Infiltration à travers les parcelles. Massifs de fleurs, haies, bosquets. Quel coupe-gorge. Paf ! La maison nous canarde. « L’équipe de gauche tient la façade. .Le Falo de droite en coupe retraite. Les autres en avant. Vos distances ! » Râââ ! Râââ ! La base de feu s’amuse à faire dégringoler les vitres. Pourvu qu’ « ils » ne lancent pas de grenades. Les fenêtres sont bouclées et protégées par du treillis. Pas le temps de s’amuser. Une grenade qu’il faut introduire délicatement entre les fils de protection…Bang ! une seconde…Bang !…Silence. Une équipe reste en observation et nous allons récupérer l’européen tapi dans la villa suivante. – « Embarquez ! ». Le doigt sur la détente, on observe en roulant. La jeep fait des cartons sur un groupe embusqué qui ne croit soudain plus aux dawas. Dommage que les jeux olympiques soient terminés. Les survivants auraient peut-être gagné une médaille au 3000 mètres steeple. Ne nous attardons pas ; en route.

DES RELIGIEUSES DE BONNE HUMEUR A l’hôpital, nous prenons en charge deux braves sœurs qui soignaient un de nos blessés. Les deux paras de garde ont l’air contents de nous voir arriver. On tire toujours. Une tuile, cassée par un impact, glisse le long du toit. Les mulélistes semblent tirer de loin. Ils ont pris une frottée et se méfient. Nous embarquons le haut chariot d’hôpital sur lequel « notre » blessé sourit aux copains. « Doucement, doucement ». Toute la section s’ingénie à élever sans secousse le chariot dans la benne. Ce n’est pas facile, mais on y parvient. Au tour des religieuses maintenant. Braves sœurs ! Tirées, poussées, hissées, elles gardent leur bonne humeur. Le véhicule est maintenant bourré au maximum ; civils et blessé au centre, la section, armes pointées, sur les bords. Une seule balle dans la benne ferait du dégât. Bah ! Les prières de nos passagères valent bien les dawas de Mulele. Roulez ! Retour à l’aérodrome. La foule européenne grouille maintenant autour de nous. Quelques mamas noires s’y mêlent, le crâne hérissé de longues mèches de cheveux artistement ficelées. De petits mulâtres courent partout. Moins nombreux, les enfants européens se serrent contre leurs parents. On s’interpelle en français, en flamand, en grec, en portugais, en allemand, c’est toute la civilisation européenne qui reflue.

DES DAWAS PEU EFFICACES Des prisonniers arrivent, en général blessés. La garde doit s’interposer fermement pour leur éviter d’être lynchés par la foule. Ils ont l’air mauvais et étonné à la fois : les dawas n’ont pas été efficaces…Sûrement que ces blancs tombés du ciel ont des fétiches plus puissants que ceux de Mulele. Les C130 embarquent tour à tour leur cargaison de réfugiés et redécollent. Un jeune noir, apeuré, semble craindre beaucoup plus ce grand oiseau bruyant que tous les mulélistes de la terre. Tiré par sa mère, il se résigne enfin à embarquer. Le calme revient. Plus d’avions aujourd’hui. Le soir tombe très rapidement et les sentinelles une fois en place, chacun succombe au sommeil. Les palmiers se découpent en noir sur le ciel clair de la nuit africaine. Comme ce pays devait être merveilleux au temps de la pax belgica ! Une étoile tournoie lentement au-dessus de nous, un B26 qui vient faire le relais radio. Je m’endors…De temps à autre, une rafale crépite. Les dormeurs bougent, grognent, tendent l’oreille…rien de grave. Le calme revenu, on se rendort instantanément.

ON REMBARQUE Le soleil recommence à taper dur. Quel jour sommes-nous ? Un coup d’œil à mon agenda…vendredi 27 novembre 1964. Briefing. Cette fois, les volontaires européens (L’A.N.C. qu’est-ce que c’est ?) ne viendront pas nous relever. Nous allons réembarquer dans les avions qui, un à un, viendront se poser 12

Avec les Paras à STAN et à PAULIS pour nous emmener. Je ne voudrais pas être dans le dernier bac ! Réflexion idiote. Ma compagnie reste la dernière, me diton, donc j’y serai dans le dernier avion. Le travail est réparti. Le commandant de compagnie restera à la tour de contrôle avec un peloton et je suis chargé du bout de piste (je commence à le connaître !) avec une section et une MAG. Le camion-grue est de la partie. En avant pour le pique-nique. La section se répartit dans la crevasse (3O cm) que les pluies équatoriales ont creusée le long de la piste. Il est 9 heures, cela durera jusqu’à 13 heures 30. Le camion est garé en bordure du dégagement, du côté le moins hostile( ?). Il viendra nous prendre, en marche arrière, au signal convenu. Le rembarquement est minutieusement réglé. Il ne reste plus qu’à attendre. Un ordre vient par radio : ne pas tirer quand les avions sont en approche pour ne pas provoquer d’ « overshoot ». Les américains ont été magnifiques, mais leurs appareils troués d’impacts les rendent un peu nerveux. Vers 10 heures, le premier quadrimoteur se pose en nous saupoudrant de terre brune. Une fois chargé, il décolle. Un à un, ils viennent et s’en vont, emportant le reste des réfugiés d’abord, nos armes lourdes ensuite. Cette fois, en cas de pépin, les Recce ne viendront plus ! D’abord assez espacés, les C130 se succèdent de plus en plus vite. Il y en aura onze. Menteur celui d’entre nous qui prétendra ne pas avoir aspiré intensément à l’arrivée du onzième.

ADIEU PAULIS Poussière des arrivées, poussière des décollages, soleil de plomb, la soif, la nervosité intérieure que personne ne veut montrer. Encore trois atterrissages et ce sera notre tour. A douze cents mètres de nous, là où les copains rembarquent, la fusillade se rallume. Encore deux zincs. Le briefing du départ est répété en détail à chacun. Soudain, dans les bananiers en face de nous, une chanson s’élève. Un disque yé-yé en plus monotone. Ils sont là ! « Ne pas tirer ! ». L’avant-dernier avion semble ne pas vouloir décoller. Attendant son tour, le dernier, le nôtre, tourne lentement dans le ciel. Près de l’aérogare, les rafales se succèdent en alternance avec des détonations isolées. Enfin, dans un grondement sympathique, le quadrimoteur se soulève de la piste et saute la colline qui termine le strip. Le chauffeur lance le moteur de notre camion. Il tourne ! Notre avion (jamais nous n’avons eu une telle amitié pour un avion !) vire sur l’aile et, tous volets sortis, se rapproche de nous. Piouw ! Les chants sont maintenant tout proches et les premières balles passent. Honnêtement, personne n’est à son aise, mais pas un coup de feu ne sera tiré et le rembarquement se fera avec un calme exemplaire. En quatre jours, les « bleusailles » sont devenus des troupiers chevronnés. Notre appareil se pose. Coup de sifflet ; Le camion s’ébranle et vient stopper à l’endroit prévu. Piouw ! Trop tard pour nous avoir, mon vieux ! Déjà nous roulons rapidement sur la piste. Chacun est en position de tir, mais la poussière que soulèvent nos roues nous dérobe aux regards malveillants.

MISSION ACCOMPLIE Voilà l’avion. L’appareil est entouré de paras dont certains tiraillent sur un ennemi que je n’aperçois pas. Ma section embarque. Le colonel a l’air de jubiler. Lui aussi est du dernier lift. Malgré le tonnerre des moteurs et les explosions, l’embarquement dégage une réconfortante impression d’ordre. Les derniers se coulent dans le ventre du gros oiseau. La trappe arrière se referme, nous roulons déjà. Le C130 s’arrache. Le train d’atterrissage rentre avec un grincement aigu. La chaleur est insupportable. La sueur ruisselle sur les torses nus. Dans trois heures nous serons à Kamina. Mission accomplie ! 13

Un peu d’histoire

Een brokje geschiedenis

Leopold II : een ten onrechte bekladde Koning (Deel 2)

Léopold II : un Roi injustement dénigré (Partie 2)

Ere (R) LtKol Hubert de Beco

LtCol (R) Hre Hubert de Beco

Het dossier over Leopold II gestart in onze vorige nummer had, in grote lijnen, de voormalige geschiedenis van Afrika beschreven met de komst van de “beschavende europeanen”. Hun koloniale begripsvorming was zeer verschillend alnaargelang zij Hollanders en Engelsen, Duitsers, Fransen of Portugezen waren.

Le dossier consacré à Léopold II, que nous avons ouvert dans le précédent numéro, avait, à grands traits, parcouru l’Histoire ancienne de l’Afrique pour y voir arriver les « civilisateurs européens ». Leurs conceptions de la colonie étaient très différentes selon qu’ils étaient Hollandais et Britanniques, Allemands, Français ou Portugais.

De schandelijke mensenhandel van de zwarte inwoners werd door allen toegepast ten voordele van Amerika maar was sinds lang afgeschaft op het ogenblik dat Leopold II, in 1885, de Vorst van de onafhankelijke staat Congo werd. Daarentegen, de arabische slavernij breidde zich verder uit naar het binnenland van het Continent en de razzias van de slavenhandelaars decimeerden al de congolese etnies.

Tous s’adonnèrent à la traite des noirs au profit des Amériques mais ce commerce honteux était aboli depuis longtemps quand Léopold II devint en 1885, le souverain de l’Etat indépendant du Congo. Par contre, l’esclavagisme arabe ne cessait de s’étendre vers l’intérieur du continent et les razzias des négriers décimaient toutes les ethnies congolaises.

Onze grote Koning ondernam het herstel van rust en orde. Na tien jaren kon hij deze plaag uitroeien na heldhaftige gevechten tegen de arabische colonnen en hun bantoes bemiddelaren. Hij spande zich in om een einde te maken aan de stammen oorlogen; de overwonnen samen met vrouw en kinderen bevoorraadden de deportatie netten en de gruwelijke karavanen naar Zanzibar. Deze gevechten en rivaliteiten onderhielden het klimaat van geweld waarvan zwart Afrika sinds eeuwen het onverbiddelijk slachtoffer was. Juist zoals zijn vader Leopold I wilde hij, kost wat kost, België verrijken met een kolonie. Hij stelde heel zijn talent ten dienste van deze volhardende strategie. Zijn intelligentie gaf hem de humanitaire en wetenschappelijke argumenten om de internationale aardrijkskundige Conferentie en het

Notre grand Roi mit à son programme et à son actif la pacification de son Etat. En dix ans de temps il parvint à éradiquer ce fléau en livrant des batailles héroïques contre les colonnes arabes et leurs intermédiaires bantous. Il s’efforça aussi de mettre fin aux guerres tribales dont les vaincus, femmes et enfants alimentaient les chaînes de déportation et les horribles caravanes vers Zanzibar. Ces luttes et ces rivalités perpétuaient le climat de violence dont l’Afrique noire était inexorablement la victime depuis la nuit des temps. Comme Léopold I, son père, il entendait doter, coûte que coûte, la Belgique d’une colonie. Il mit tous ses talents au service de cette patiente stratégie… Son intelligence lui donne les arguments humanitaires et scientifiques pour lancer et organiser la Conférence géographique internationale et le Comité d’études du Haut Congo. Son dynamisme lui rallie de nombreux explorateurs dont le fidèle Stanley et les nombreux pionniers qui le secondèrent. Sa diplomatie lui permet de se concilier nombre de personnages influents dans le monde et de parvenir à neutraliser les velléités des grandes puissances dans cette région qui lui appartient déjà, par la technique du fait accompli.

Et pour finir, malgré les pressions de toutes natures, sa volonté et son entêtement lui font tenir bon jusqu’au moment tant attendu où la Belgique finit par accepter de poursuivre, à sa place, l’œuvre civilisatrice. Nous étions en 1908, presque 20 ans d’exploration, d’organisation et de mise en valeur se sont déjà écoulés. 14

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré Studiecomité voor Hoog-Congo op touw te zetten. Zijn energie verenigde vele ontdekkingsreizigers waaronder de trouwe Stanley en vele pioniers die hem bijstonden. Zijn diplomatie liet hem toe tal van invloedrijke personen aan te werven en erin te slagen het verzet van de grote mogendheden in dit gebied, dat hem toebehoorde, te neutralizeren door de techniek van het voldongen feit. En ten lange laatste, ondanks de druk van allerlei aard, hadden zijn wilskracht en koppigheid hem toegelaten stand te houden tot het zo verwachte ogenblik dat België uiteindelijk besliste om in zijn plaats de beschavingsonderneming voort te zetten. We waren toen in 1908.; twintig jaar exploratie, organisatie en exploitatie waren reeds voorbij. In de aangrenzende gebieden, in het Zuiden de Portugezen, in het Noorden de Fransen, in het Oosten de Duitsers en Engelsen, kon deze overgang geen gelijke tred vinden. Congo die volgens de regels handel dreef had reeds een voorsprong hetgeen door meerdere buitenlandse bewijzen bevestigd werd, onder andere door de engelse Consul te Boma, Casement, die later een van de meest hevige critici van de Belgen werd. Wij hebben de eerste schandalige engelse beschuldigingen aangehaald die tegen de Koning en zijn administratie gericht waren; zij gingen uit van oude uitgeschakelde ambtenaren; zij brachten aan het licht geïsoleerde en oude feiten met de poging om ze te veralgemenen zonder weergave van elementaire bewijzen en maakten de namen 1 van de verantwoordelijken bekend . Kapitein Burrows had lange tijd maar tevergeefs getracht zijn mandaat in Congo te verlengen. Het werd hem geweigerd en in januari 1902 koos hij voor een andere strategie : Mr Everett, zijn uitgever, en hijzelf wilden een bezwarend boek uitgeven tegen de omgeving van de f …”voorstellen om de zaak tegen betaling in de doofpot te stoppen”. (In het engels : blackmail). Beiden werden veroordeeld door het engels gerecht die in 1904 de onterecht beschuldigde ambtenaren vrijsprak. De uitgave van het boek “De verdoemenis van Centraal Afrika” werd levenslangs verboden. Te noteren dat de drie eerste verhalen van Kapitein Burrows in het maandschrift Wide World zijn levenservaring beschreven zonder enige buitensporigheid te vermelden die hij later wel deed vanaf het moment dat hij gewaar werd niet meer in dienst te zullen mogen treden van de onafhankelijke Staat.

Dans les territoires voisins, portugais au Sud, français au Nord, allemands et britanniques à l’Est, la cadence est loin de supporter la comparaison. Le Congo, statutairement ouvert au commerce, est déjà en avance, ce qui ressort de nombreux témoignages de l’extérieur dont celui des consuls britanniques Pitergils (en 1898) et Casement (en 1899). Ce consul de Boma, deviendra 5 ans plus tard l’un des plus vifs détracteurs des belges. Nous avons évoqué les premières accusations scandaleuses venues d’Angleterre, elles visaient le Roi et son administration, elles émanaient d’anciens fonctionnaires évincés, elles dénonçaient des faits isolés et anciens, en citaient nommément les coupables, tentaient de les généraliser mais n’y 1 apportèrent pas les preuves élémentaires . Le capitaine Burrows avait longtemps et vainement essayé de renouveler son terme au Congo. Essuyant un refus, il opta, en janvier 1902 pour une stratégie de rechange : Son éditeur Mr. Everett et lui, voulurent publier un livre accablant contre l’entourage du Roi ou… « consentir à étouffer l’affaire contre paiement » (en anglais, blackmail). Les maîtres chanteurs furent condamnés devant la justice anglaise qui innocenta, en 1904, tous les fonctionnaires injustement incriminés. Le livre « Damnation de l’Afrique Centrale » fut interdit à perpétuité. Il faut noter que les trois premiers récits du Capitaine Burrows dans le mensuel Wide World racontaient son expérience de vie au Congo, sans y relater aucun des excès qu’il évoqua plus tard. Il se mit à annoncer « les révélations » à partir du moment où il comprit qu’il ne serait plus engagé au service de l’Etat Indépendant. Cette cabale et quelques autres plus ou moins spontanées allaient cependant rebondir dans le monde anglo-saxon et déclencher une énorme vague dans plusieurs pays d’Europe jusqu’après la mort de Léopold II et bien longtemps après qu’il ait été mis fin aux abus incriminés.

Dit samenspannen, en enkele andere min of meer spontaan, zullen nochtans weer oplaaien in de engels-saksische wereld en een grote golf ontketenen in verschillende europese landen tot

A l’origine de toutes ces dénonciations - « il n’y a jamais de fumée sans feu » - des faits apparentés à du travail forcé dans la récolte de l’ivoire et surtout dans celle du caoutchouc et même des accusations de mutilations et de massacres

1

1

“The story of the Congo Free State”. Henry Wack. New-York en Londen Putnam 1905.

« The story of the Congo Free State ». Henry Wack New york et Londres Putnam 1905.

15

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré aan de dood van Leopold II en zelfs nog geruime tijd nadien. De oorzaak van deze aanklagingen – er is geen rook zonder vuur – zijn de feiten gebonden aan de dwangarbeid in het verzamelen van ivoor en vooral het oogsten van rubber, en beschuldigingen van het systematisch toepassen van algemene verminkingen en moordpartijen. De eerste feiten dateren van 1892 en werden aan het licht gebracht vanaf 1902. toegeschreven aan de 2 beheerders van het koninklijk domein en aan de grote private concessies vinden hun verklaring in het objectief van een maximale produktie : de Koning heeft zeer grote middelen nodig om de ambtenaren te betalen die hij in gans Europa aanwierf om zijn onafhankelijke Staat te besturen en te ontwikkelen. De private vennootschappen waarvan de beursaandelen de hoogte insloegen, bezuinigden niet op de middelen om steeds meer te produceren. Ondanks de zeer stricte reglementeringen opgelegd aan de dorpen op het werk 3 van “collectief belang” , veroorzaakte deze druk van hoger hand ongekontroleerde gedragingen die niet werden aangegeven of schijnbaar geminimaliseerd door de europese hiërarchie. Het economisch beleid en het gerechtelijk controle lagen in dezelfde handen en ze verkozen de mishandeling van de “zwarten tegen de zwarten” te verzwijgen en zichzelf een goed geweten te geven zoals Pontius Pilatus.

généralisés et instaurés en système. Les premiers faits incriminés qui remontent à 1892 sont dénoncés à partir de 1902. Ils sont imputables 2 aux gestionnaires du domaine royal et aux grandes concessions privées (anglaises le plus souvent) et ils trouvent leur explication dans un objectif de productivité maximum et sans limite : le Roi a besoin d’énormes moyens pour payer les commis qu’il recrute dans toute l’Europe, pour gérer et pour développer son Etat indépendant. Les compagnies privées dont les valeurs en bourse explosent, ne lésinent devant aucun moyen pour récolter toujours plus. Bien qu’il existe des réglementations très strictes sur les travaux « d’intérêt collectif » 3 imposés aux villages , cette pression d’en haut provoque des comportements incontrôlés qui ne sont pas dénoncés du tout ou qui semblent être minimisés pour la hiérarchie européenne. Les textes ne sont pas appliqués. Les exactions ne sont pas éradiquées. L’initiative économique et le contrôle judiciaire appartenaient aux mêmes et ils préférèrent taire les sévices des « noirs contre les noirs » et se donner la bonne conscience des Ponce Pilate. Ces abus : pousser à l’extrême la productivité des villages récalcitrants en prenant des otages et en procédant, pour l’exemple, à des punitions corporelles ou à des représailles collectives

2

Een onmetelijk gebied in de Evenaarprovincie waarvan de Koning zich het monopool toe-gëeigend had. 3 Congolese Codes en gebruikelijke wetten: - decreet van 26 mei 1888 : “zal gestraft worden door een strafrechtelijk onderworpenheid van twee maanden tot twee jaar en van een boete van 25 tot 500 franken al wie een menselijk lijk zal hebben verminkt”. - decreet van 14 september 1896, art 7 : “de autochtonen, die de rubber oogsten, zullen aan de Staat, ten teken van staatsheffing en belasting en tegen kwitantie, een hoeveelheid in natura moeten uitleveren, die zal vastgelegd worden door de gouverneur generaal, maar die in geen geval 1/5 de van de grootste hoeveelheid zal overschrijden.” , art 8 : “de gebieden bezet door de inheemse bevolking zullen verder beheerd worden volgens de tradities en plaatselijke gebruiken.” - decreet van 18 september 1896 : “de expeditieleiders en de districtcommissarissen moeten heel speciaal voor zorgen dat hun ondergeschikten, aan welke categorie zij ook toebehoren, de nodige tact hebben in hun betrekkingen met de autochtonen om conflicten te vermijden die zouden kunnen resulteren uit misverstanden of praktijken die de zeden en gewoonten van de autochtonen te brutaal zouden kwetsen.”

16

2

Un territoire immense dans la Province de l’Equateur dont le Roi s’était attribué le monopole. 3 Codes Congolais et lois usuelles: - décret du 26 mai 1888 : «sera puni d’une servitude pénale de deux mois à deux ans et d’une amende de 25 à 500 francs, quiconque aura mutilé un cadavre d’être humain» - décret du 14 septembre 1896, art 7 : «les indigènes récoltant le caoutchouc devront remettre à l’Etat à titre de redevance domaniale et d’impôt et contre quittance, une quantité en nature qui sera déterminée par le gouverneur général mais qui n’excédera en aucun cas, le cinquième de la quantité récoltée» , art 8 : «les terres occupées par les populations indigènes continuent à être régies par les coutumes et les usages locaux » - décret du 18 septembre 1896 : « les chefs d’expédition et les commissaires de district doivent tout spécialement veiller à ce que leurs sous-ordres, à quelque catégorie qu’ils appartiennent, mettent dans leurs relations avec les indigènes, le tact nécessaire pour éviter les conflits qui pourraient résulter de malentendus ou de pratiques heurtant trop brusquement les us et coutumes des indigènes »

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré Deze misbruiken waren voornamelijk de produktie uiterst opdrijven van de weerspannige dorpen door gijzelnemingen en lijfstraffen of collectieve vergeldingen (brandstichtingen van dorpen). Tien jaar na de ondertekening van de Akte van Berlijn; de anti-slavernij campagne in het Oosten ging onverbiddelijk voort, de economische aktiviteit en de oogst van rubber waren veel verder geraakt in de Evenaarprovincie, sneller dan het centraal Bestuur en de Napoleon Code. Of we het nu willen of niet, en deze vaststelling is ook geldig in al de aangrenzende koloniën, de gewoontes van de gearabiseerde bevolking of de gewone folteringen zijn nog wel aanwezig, en de buitensporigheden van het rijk van Leopold II hebben ook geen aangrenzende landen gespaard. Onze grote en rivaliserende geburen hebben met een kwaadaardig plezier het voetlicht gericht op de persoon op wie zij jaloers waren om de aandacht af te wenden van hun eigen gedrag. De af te keuren feiten zullen als volgt weer naar boven gehaald worden en hun verspreiding georchestreerd worden op grote schaal op het internationaal vlak door samenloop van omstandigheden en combinaties van eigenbelangen.

(incendies de villages). Nous sommes dix ans après la signature de l’Acte de Berlin, la campagne antiesclavagiste bat son plein dans l’Est, l’activité économique et la récolte de la gomme des lianes à caoutchouc ont déjà pénétré, à l’Ouest dans la province de l’Equateur, bien plus loin en forêt que l’administration centrale, le code Napoléon et ses juridictions. On estime à environ 250 le nombre d’européens présents dans un territoire qui ferait seize fois la Belgique ! . Qu’on le veuille ou non, et cette constatation est valable aussi dans toutes les colonies limitrophes, les habitudes des arabisés et les châtiments coutumiers sont encore bien présents et les excès que l’empire Léopoldien a connus, n’ont épargné aucun des territoires transfrontaliers .Nos grands voisins rivaux ont pris le malin plaisir de braquer les feux de la rampe sur celui qu’ils jalousaient tous pour détourner l’attention de leurs propres comportements. Les faits répréhensibles vont remonter à la surface et leur diffusion sera orchestrée à très grande échelle sur la scène internationale par des concours de circonstances et des combinaisons d’intérêts de la façon suivante.

Morel

Morel

Waarschijnlijk het echte vertrekpunt van heel de anti-Leopold II campagne. Edmund Morel werd geboren in 1873 in Parijs, avenue d’Eylau, van een franse vader, Morel de Ville, en van een engelse moeder. Zijn studies in Engeland werden onderbroken wegens gebrek aan inkomen; hij trad in dienst van een transportfirma in Liverpool die de lijn Antwerpen – Boma verzekerde. Als bijverdienste schreef hij artikels, eerst tegen het franse protectionisme dat de activiteit van zijn transportfirma belemmerde, dan tegen het kolonialisme in Afrika en in het bijzonder dat van Leopold II. Gefascineerd door de winst van de rubberhandel (vanaf 1895), schreef hij in 1900 een reeks artikels met als basis de beschuldigingen van de protestantse missionarissen (Angelsaksische en Scandinavische). Hij kon in geen geval het bestaan van een koloniale staat verdragen, opgericht en bestuurd door één enkele persoon, en dit zonder enige controle. Idealist, investeerde hij zich volledig in deze kruistocht, nam ontslag van zijn job en alarmeerde de engelse publieke opinie met enkele geschriften en vooral pamfletten met alle overdrijvingen en overmaat gebonden aan dit soort literatuur. Hij kreeg de steun van religieuse kringen maar voornamelijk ook van de economische belangen van Liverpool ( verontrust door de bliksemsnelle ontwikkeling van Antwerpen)

Probablement le vrai point de départ de toute la campagne anti Léopold II. Edmund Morel naquit en 1873 à Paris, avenue d’Eylau. Son père est français, Morel de Ville, sa mère est anglaise. Ses études en Angleterre sont interrompues par manque de ressources et il entre au service d’une compagnie de transports à Liverpool qui assure la liaison AnversBoma. Il se fait naturaliser anglais. Pour arrondir ses fins de mois, il rédige des articles, d’abord contre le protectionnisme français qui entrave l’activité de sa compagnie puis contre la colonisation en Afrique et celle de Léopold II en particulier. Fasciné par les profits que réalise le commerce du caoutchouc (depuis 1895), il écrit en 1900 une série d’articles pour relayer les accusations des missionnaires protestants (anglo-saxons et scandinaves). Il ne peut surtout pas supporter l’existence d’un Etat colonial créé de toutes pièces, dirigé par un seul homme, sans la moindre possibilité de contrôle. Idéaliste, il s’investit totalement dans cette croisade, abandonne son métier et alerte l’opinion publique anglaise par quelques ouvrages et bien davantage de pamphlets avec toutes les exagérations et les excès liés à ce genre littéraire. Il trouve encouragement dans les sphères religieuses mais c’est surtout les intérêts économiques de Liverpool (inquiets du 17

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré die hem toelieten zijn eigen dagblad op te richten en zijn veelvuldige acties van sensibilisering uit te voeren. Hij werd gefinancierd, ten laste opgenomen en gesteund door de Kamer van Koophandel van Liverpool. Eerst aarzelend maakte het Lagerhuis zich ongerust. Het Imperium, zijn belangen en zijn opportunisme kwamen in actie. De britse consul in Boma, Roger Casement, werd gelast met de nauwkeurige onderzoek van de gang van zaken…

développement fulgurant d’Anvers) qui lui permettent de fonder son propre journal et de mener ses multiples actions de sensibilisation. Il est financé, pris en charge et appuyé par la Chambre de Commerce de Liverpool.

Morrisson

Morrisson

Presbyteriaans missionaris van Lexington, Virginia, onthulde de gruweldaden die hij zou gezien hebben maar die hij vooral heeft horen vertellen. Hij verbleef sinds zes jaren in de streek van 4 Luebo en vermenigvuldigde de stappen om van vrijstelling te mogen genieten van taksen en militie voor zijn missie en de bevolking van zijn streek.

Missionnaire presbytérien de Lexington en Virginie, il dévoile les atrocités qu’il aurait vues mais qu’il aurait surtout entendu relater. Il est depuis six ans 4 dans la région de Luebo et multiplie les démarches pour obtenir exemption de taxe et de milice pour sa mission et les populations de sa région.

Hij wenste een staat in de Staat en zich zo te ontrekken aan de centrale autoriteit. Dit werd hem door Brussel geweigerd in 1903 na een ontmoeting met de Congolese Administratie. Nooit heeft hij tijdens dit bezoek iets afkeuringswaardig aangehaald. Enkele weken nadien verbleef de Dominee in Londen waar hij de ongelijkmatige politiek ten opzichte van de missionarissen onderlijnde en sloot hij zich aan bij de engelse antiCongo beweging om Congo en de gruwelijkheden 5 van zijn regime door het slijk te halen .

Il souhaiterait un état dans l’Etat et se soustraire à l’autorité centrale. Cette exception lui est refusée à Bruxelles en 1903 où il rencontre l’administration congolaise mais où il n’a jamais évoqué quoi que ce soit de répréhensible. Quelques semaines plus tard, le Révérend est à Londres où il clame les inégalités de politique à l’égard des missionnaires et il se joint au mouvement anglais des congophobes pour vilipender le Congo et les 5 horreurs de son régime .

Casement

D’abord réticente, la Chambre des Communes s’inquiète. L’Empire, ses intérêts et son opportunisme se mettent en branle. Le consul britannique à Boma, Roger Casement est envoyé en inspection….

Casement Sir Roger Casement est consul britannique à Boma (première capitale) et (en 1897) l’auteur de rapports élogieux sur la manière dont l’Etat indépendant a réussi à développer routes, organisation du commerce et sécurité à l’intérieur du Pays. En 1904, chargé par Londres d’une enquête sur la question du caoutchouc, il dépose un rapport accablant étayé par les témoignages de missionnaires, tous protestants, sur les exactions.

Sir Roger Casement was britse consul in Boma (eerste hoofstad) en in 1897 de auteur van met vol lof geschreven rapporten op de manier waarop de onafhankelijke Staat erin geslaagd is in de ontwikkeling van wegen, handelsorganisatie en de veiligheid te bevorderen in het binnenland. Belast door Londen met een onderzoek over de kwestie “ rubber ” overhandigde hij een 4

Op de Lulua, in Kasai.

5

J.W.Wack : The story of the Congo free state 1905 chap. 31, citeert : “de oneerlijkheid van diegenen die handel drijven teneinde de Congolese Administratie te bekladden door, o.a. de bewering van dominee Morrisson van de bijna onmogelijkheid om vestigingen te verkrijgen”. In mei 1903 werd vastgesteld dat er meer dan honderd missies waren waaronder 44 katholieke en waarschijnlijk evenveel protestantse.

18

C’est un coup de fouet pour la campagne anti Léopoldienne. C’est un appui inespéré pour la Congo Reform Association que Morel lance en 1904. Organisation de prosélytisme humanitaire, elle pourra tout se permettre en faisant appel aux consciences des bienpensants contre le seul auteur de tous les maux, le monarque isolé et seul propriétaire 4 5

Sur la Lulua au Kasaï.

J.W.Wack “ The story of the Congo free state” 1905 - Chap 31 : « la mauvaise foi de ceux qui font commerce de ternir l’administration du Congo, par exemple cette affirmation du Révérend Morrisson de la quasi impossibilité d’obtenir des implantations » . Le bilan arrêté en mai 1903 montrait plus d’une centaine de missions dont 44 catholiques et probablement l’équivalent ou plus de la foi protestante.

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré bezwarend rapport, gebaseerd op de getuigenissen van de protestantse missionarissen over de machtsmisbruiken. Het is een zweepslag voor de anti-Leopold II campagne. Het is een onverwachte steun voor de Congo Reform Association, gelanceerd in 1904 door Morel. Deze organisatie van menselijk proselitisme zal zich alles veroorloven door beroep te doen op de weldenkende gewetens tegen de enige verantwoordelijke van alle kwalen, de geïsoleerde monarch en enige eigenaar van het begeerd gebied. De twee trans-Atlantische Continenten zullen zijn aanhangers vinden via de protestantse en anglicaanse Kerken, hun talrijke liefdadigheidsverenigingen en hun gebruikelijke pers. De preciese beschuldigingen die op het gerechtelijk vlak werden weerlegd in de zaak Burrows-Everett werden voortaan aan de medias overgemaakt, uitgebreid en zonder niets met elkaar gemeen te hebben gebruikt. Morel, de missionarissen en de andere propagandisten wenden een hol gepraat van hardnekkige strijd aan om beter hun protest te laten doorschemeren. Zij deden ruim beroep op de getuigenissen van dominees waarvan men op geen enkel ogenblik zou mogen twijfelen over hun integriteit. Zij deden beroep op karikaturen en op fotografie die vele beelden weergaf zonder ooit de streek in Afrika te vermelden waar ze genomen waren. De “literatuur om te overtuigen” werd gebruikt om te ontroeren maar zonder bewijzen aan te halen. Morel, die nooit in Congo geweest is, schetste in zijn twee boeken van 1904 en 1906 taferelen van een rustig en stralend leven in de congolese dorpen vóór de colonisatie en beschreef de invoering van de hel met het dwangarbeidsysteem van de rubber produktie, van de strafexpedities, moorden en razzias in de dorpen die weerspannig waren tegenover het systeem. Het engels protest was niet geïnspireerd door een perfect humanisme; de politieke en handelsbelangen in verhouding tot Congo speelden een grote rol alsmede de religieuse sektarismen zoals de volksvertegenwoordiger John Campbell in 1904 het 6 verklaarde in het Lagerhuis . In vergelijking met de andere grote koloniale mogendheden : Frankrijk, Duitsland en Portugal 6

In het Lagerhuis verklaarde John Campbell, volksvertegenwoordiger voor South Armagh (Noord-Ierland), in hoofdzaak het volgende : “Ik vind het grappig de ijver warmee eerbare leden hebben getracht aan te tonen dat hun motieven de meest pure en meest nobel zijn; het belang van de mensheid, ziedaar hun consigne. Maar de effectieve reden was de handel. Het moet aangegeven worden dat deze conspiratie om Congo te discrediteren gepaard gaat met de groei van het budget van Congo. Het is ook mijn plicht om met klem te beweren dat de religieuse kwestie een rol speelt in dit debat. België is een katholiek land en de getuigenissen in verband met de zogenaamde atrociteiten zijn principieel die van de baptist missionarissen, mannen en vrouwen”. Bulletin van de « Société d’Études Coloniale, maart 1904 ».

du territoire convoité. Les deux continents transatlantiques trouveront leurs adeptes via les Eglises protestantes et anglicanes, leurs nombreuses associations caritatives et leurs presses habituelles. Les accusations précises qui avaient été réfutées sur le plan judiciaire dans l’affaire Burrows-Everett sont désormais livrées aux media, amplifiées et utilisées sans aucune mesure. Morel, les missionnaires et les autres propagandistes emploient une rhétorique de lutte acharnée pour mieux faire passer leurs messages de protestation. Ils ont largement recours aux témoignages des révérends dont on ne pourrait oser un seul instant contester l’honnêteté. Ils ont recours à la caricature mais aussi à la photographie qui reproduit de nombreuses images sans jamais pouvoir certifier l’endroit d’Afrique où elles auraient pu avoir été prises. La « littérature pour convaincre », si elle est faite pour émouvoir, se passe fort bien d’apporter des preuves. Dans ses deux ouvrages de 1904 et 1906, Morel qui n’a jamais été au Congo, peint des tableaux de la vie paisible et radieuse dans les villages congolais d’avant la colonisation et raconte l’instauration de l’enfer avec le système du travail forcé du caoutchouc, ses expéditions punitives, meurtres et razzias pour les villages récalcitrants au système. Les protestations anglaises n’étaient pas inspirées par un humanisme parfait ; les intérêts politiques et commerciaux par rapport au Congo y jouaient un grand rôle, mais aussi les sectarismes religieux comme l’explique à la Chambre des Communes le 6 député John Campbell en 1904 . 6

A la Chambre des Communes, John Campbell, député pour le South Armagh (Irlande du Nord) disait en substance ceci : « J’ai trouvé amusante l’ardeur avec laquelle d’honorables Membres ont cherché à établir que leurs seuls mobiles sont les plus purs et les plus nobles, l’intérêt de l’humanité, voilà leur mot d’ordre. Mais le fond de tous ces discours a été le commerce. C’est une chose digne de remarque, que le progrès de cette conspiration pour discréditer le Congo, est parallèle à l’accroissement du budget du Congo. J’estime aussi qu’il est de mon devoir d’affirmer en termes catégoriques que la question religieuse joue un rôle dans le débat actuel. La Belgique est un pays catholique et les témoignages au sujet des prétendues atrocités sont principalement ceux de missionnaires baptistes, hommes et femmes ». Bulletin de la Société d’Etudes Coloniales, mars 1904.

19

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré stond de belgische Koning in een zwakke positie ; vandaar dat men hem onbeheerst aantastte. Hij was zelfs niet gesteund door België. De Congo van Leopold was een ongewone hybridisch systeem waarop iedereen alle kwalen van de kolonisatie kon afschuiven. De andere landen, “allen ziek van de pest” zoals in de fabel en met schuldgevoel voor het toenmalig racisme, hebben zeer snel de “kale, de schurftige van wie al het kwade komt” gevonden. Frankrijk die zich ook moest verweren tegen gelijkaardige beschuldigingen in zijn Congo nam het initiatief : zij bracht in 1905 aan het licht haar “congolese atrociteiten” en de onmiddellijke en voorbeeldige sancties die zij “durfde nemen”. Dit certificaat van goed gedrag rehabiliteerde haar ogenblikkelijk ten overstaan van haar gebuur 7 waarmee men niet kon omgaan . Op het ogenblijk dat Europa nog kinderen in de mijnen liet werken, legde de sensatie literatuur de nadruk op de buitensporigheden van een koloniaal systeem (dat van de onafhankelijke Staat) maar men onthield zich de vraag te stellen over de gang van de europese kolonisatie in het algemeen.

Deze sensatieliteratuur (ver van de feiten en getuigenissen) berustte op de karikatuur en op de wreedheden die de gemanipuleerde publieke opinie fascineerde. De basisroman, in feite de “bijbel”, van deze aanloop is zonder twijfel de “Heart of darkness” van Joseph 8 Conrad , waarin de hoofdpersoon Kurtz de rol speelt van een voorbeeldige, hebzuchtige en sadistische koloniaal. Andere geschriften hebben zijn themas overgenomen om intriges op te stellen in stripsverhalen met uiterste vereenvoudigingen : de fransen als decadent, de belg zonder scrupules, de britse missionarissen als idealisten en liefdadig, de amerikaan als onschuldig en heldhaftig, en steeds de zwarte als een gefolterde. Deze literatuur is te vinden in Italië, Frankrijk en Zwitserland. Men kan het volgende lezen: “voor gewoon gebruik, dagelijks, overdreven, is de zweep het brutaal symbool van het geweld dat neerkomt op de bevolking van Congo. Er is geen zwarte in de onafhankelijke Staat die geen littekens draagt tussen de nieren en de schouders.” 7

De kwestie Gaud-Toqué, in 1905.

8

Joseph Conrad, door Morel aangespoord, weigerde zijn persoonlijke medewerking aan deze anti-congolese campagne. Zijn boek was voor hem slechts fictie een roman en niet een reportage.

20

Et par rapport aux autres super-puissances coloniales : France, Allemagne et Portugal, le roi belge se trouvait dans une position faible qui permettait qu’on l’attaque sans retenue. Il n’était même pas appuyé par la Belgique. Le Congo Léopoldien est ce système hybride atypique sur lequel le grand public peut rejeter tous les maux de la colonisation. Les autres nations « toutes malades de la peste » comme dans la fable et culpabilisées par le racisme de l’époque ont bien vite trouvé « le pelé, le galeux d’où leur vient tout le mal » La France qui devait elle aussi se défendre contre des accusations bien similaires dans son Congo, choisit la fuite en avant : elle révéla en 1905 son « affaire d’atrocités congolaises » et les sanctions exemplaires immédiates qu’elle « osait prendre » Ce certificat de bonne conduite la dédouanait instantanément de son voisin 7 infréquentable . Au moment où l’Europe connaît encore le travail des enfants dans les mines, on multiplie une littérature à sensation sur les excès d’un seul système colonial (celui de l’Etat Indépendant) mais on se garde bien de remettre en question la colonisation européenne en général. Cette littérature à sensation (on est déjà bien loin des faits et des témoignages) ne repose plus que sur la caricature et sur cette horreur qui fascine l’opinion publique manipulée. Le roman de base, la « bible » en quelque sorte de cet élan est sans doute « Heart of 8 darkness » de Joseph Conrad dont le héros Kurtz est le colonial modèle, cupide et sadique. D’autres ouvrages ont repris ses thèmes pour en arriver à des intrigues de bandes dessinées aux simplifications extrêmes : les français décadents, le belge sans scrupules, les missionnaires britanniques idéalistes et charitables, l’américain innocent et héroïque, et toujours l’homme noir supplicié avec ou sans raffinements. On retrouve cette littérature en Italie, en France, en Suisse. On peut y lire : « d’un usage habituel, quotidien, excessif, la chicote est le symbole brutal de la force abattue sur les populations du Congo. Il n’est pas un noir, dans l’Etat indépendant, qui n’en porte les cicatrices entre les reins et les épaules » 7 8

L’affaire Gaud-Toqué en 1905.

Joseph Conrad, sollicité par Morel, refusa de prêter son concours personnel à la campagne anti-congolaise. Son livre n’était pour lui qu’une œuvre de fiction et pas un reportage.

Een ten onrechte bekladde Koning —— L E O P O L D Ⅱ —— Un Roi injustement dénigré

Conan Doyle

Conan Doyle

De Congo Reform Association zal haar verwoestende acties voortzetten tot 1913.

La Congo Reform Association continuera ses actions dévastatrices jusqu’en 1913.

Conan Doyle, die weinig voor de katholieken voelde, liet zich overhalen en zal in de versies van de protestantse missionarissen al de elementen vinden voor zijn boek “het misdrijf van Belgisch Congo”, verschenen in Londen in 1909. Conan Doyle is ook zeer betrokken bij de campagne die voordeel trekt uit de reputatie van Sherlock Holmes en zijn dierbaar Watson. Wanneer Sir Roger Casement enkele jaren nadien werd aangehouden en opgehangen wegens 9 hoogverraad kwam Doyle hem ter hulp. Er was slechts één uitleg voor zijn gedrag: Casement had gewoond en gewerkt in de tropen, de ziektes en het klimaat had hem mentaal aangetast: Conan Doyle pleitte dat zijn vriend gek was.

Elle aura rallié à sa cause Conan Doyle qui, déjà peu favorable aux catholiques trouvera dans les montages des missionnaires protestants tous les éléments de son livre « le crime du Congo belge » paru à Londres en 1909. Conan Doyle est très impliqué lui aussi dans cette campagne qui profite utilement de la renommée mondiale de Sherlock Holmes et de son cher Watson. Ses deux héros, leur intégrité et la sympathie qu’ils suscitent donnent du poids à Doyle qui ne fait pourtant que relayer un grand courant d’agressivité partisane et romanesque. Lorsque Sir Roger Casement fut arrêté quelques années plus tard et pendu pour 9 haute trahison , Doyle vola à son secours. Casement avait vécu et travaillé sous les tropiques, Il ne pouvait y avoir qu’une seule explication à sa conduite : les maladies et le climat avaient affecté sa santé mentale : en bref, Conan Doyle plaida que son ami était…fou. (à suivre)

(te volgen) 9

Casement was een britse diplomaat en stond geheel achter het idee van de onafhankelijkheid van Ierland. Hij ging naar Duitsland en stelde de duitsers voor dat de ierse gevangenen samen met hen zouden vechten in ruil van … dat Duitsland de onafhankelijke ierse beweging zou steunen alsmede de onafhankelijkheid van Ierland na de oorlog.

9

Casement diplomate britannique né en Irlande était acquis à l’idée de l’indépendance de l’Irlande. Il se rendit en Allemagne et proposa que les prisonniers irlandais puissent combattre dans les rangs allemands en échange de quoi l'Allemagne aiderait le mouvement indépendantiste irlandais et l’indépendance de l’Irlande après la guerre. Il fut jugé et pendu à la prison de Pentonville le 3 août 1916.

ERRATUM TTO TTO’s 154 t/m / à 162, Bladzijde / Page Beheerraad / Conseil d’Administration Compagnon Luc Marchal : “Tel: 010 657 357” (i.p.v. / au lieu de “… 537”) Opgemerkt door / Remarqué par le Compagnon Francis HAESEVOETS TTO 162 ~ Bladzijde 14 : Nationale Veteranendag—7/04/2014 1ste lijn : “Op 17 november 1964, ..” (i.p.v. “… 1994…”) TTO 162 ~ Page 14 : Journée Nationale des Vétérans—7/04/2014 3ème ligne : “… le 17 novembre 1964, …” (au lieu de “… 1994…”) Compagnon Freddy Vander Linden Redacteur Tam Tam Ommegang 21

Operatie Amherst “Een duizend geharde Franse en Belgische soldaten van de SAS landen in bezet Nederland voor de oprukkende Canadese pantsereenheden uit” ( Maandblad Oorlog - September 1981 ) Brigadier Michael Calvert By courtesy of LtGen b.d. Jef SEGERS

Eenheden van de Duitse 3de Parachutisten Divisie waren onderge­bracht in het noordoostelijke deel van Nederland. Deze troepen hadden een rustperiode en behoorden tot de Duitse reserves. In de avond van 7 april 1945 was de Duitse hoofdmacht in gevecht met de 2e, 3e en 4e Canadese Infanteriedivisies plus de 1ste Poolse en de 4de Canadese Pantserdivisies langs de lJsseI en de Twentse kanalen. De hoofdaanval van de Canadezen ging tegen Emden en Bremen. Een nevenaanval was gericht tegen ZwoIle, Meppel, Assen, Groningen en de steden Coevorden en Winschoten. Deze aanval liep door het zwaar doorsneden terrein ten oosten van het lJsselmeer. In Groningen bevond zich een Duitse infanteriedivisie. Een stroom van Duitse verzorgingseenheden en vluchtelingen bewoog zich uit het westen van Nederland via de Afsluitdijk en ZwolIe naar het oosten om zich in West-Duitsland veilig te stellen. De enige Duitse eenheden, die nog aan hevige tegenstand dach­ten, waren de 3de Parachutisten Divisie en een brigade van de 34de Landstorm Nederland Waffengrenadier Division, Nederlandse SS. Beide eenheden hadden tot nu toe de bewoners van Noord Oost-Nederland door intimidatie er onder kunnen houden. De Duitse Fallschirmjager meenden dat zij redelijk comfortabel en veiling van hun rustperiode konden genieten. Zij werden plotseling opgeschrikt door het geluid van mortiervuur en automatische wa­pens. Boven hun hoofden vlogen de onvermijdelijke Engelse bom­menwerpers op weg naar Duitsland. In de mistige ochtend van 8 april kwamen van alle kanten alarme­rende berichten binnen. Een sterke afdeling para’s was geland en overal werd zwaar gevochten. De Duitsers maakten enkele krijgs­ gevangenen. Tot hun verbazing waren dat Fransen die een hoog moreel hadden en weinig onder de indruk waren van hun Duitse tegenstanders. Zij weigerden te zeggen van welk onderdeel zij waren en wat hun opdracht was. In de verwarring begon de 3e Para Divisie aan de uitvoering van een noodplan. Dat hield in een concentratie in de buurt van Coevorden bij de Duitse grens. De eerste Duitse eenheden, die het kleine stadje wilden binnentrek­ken, vonden dit echter bezet door Belgische troepen met gepant­serde jeeps. Toen zij rechtsomkeert maakten ontmoetten zij vluch­tende Duitse eenheden, die wisten te melden dat men langs de weg Meppel-Hoogeveen herhaaldelijk in hinderlagen gevallen was. Het optreden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrach­ten bracht nog meer verwarring. De kans om wraakte nemen voor vier jaar onderdrukking werd gretig aangegrepen. Geallieerde Typhoon jagerbommenwerpers vielen konvooien langs de wegen aan en maakten de ellende voor de vijand nog groter.

Offensief denkende parachutisten Het Duitse leger, dat nu 5 1/2 jaar in oorlog was, had echter meer noodtoestanden meegemaakt. Toen de wegverbindingen verbro­ken waren, begonnen zij snel compagnies en bataljonsperime­ters te vormen. De volgende dagen probeerden zij de paraafdelin­gen, die van overal tevoorschijn kwamen, te lokaliseren en uit te schakelen. Een paar bruggen in de laterale wegen waren door de Fransen vernield, andere bruggen op de wegen naar het noorden waren veroverd. De Duitse springladingen had men verwijderd. De Duitsers, ingesteld op het gebruik van voertuigen, hadden moeite met de lichtbewapende, mobiele Fransen. Achter elke kanaaloe­ver en iedere sloot schenen Fransen te liggen. Als gevolg hiervan boden de Duitsers in Oost-Nederland alleen hier en daar weer­stand. Een georganiseerde tegenstand met grote eenheden die gecoördineerd optraden, bestond niet meer. De snelheid waar­mee het Canadese Leger dit gebied kon bezetten, was uitsluitend afhankelijk van de logistieke mogelijkheden. De plannen voor deze operatie, bedoeld om te voorkomen dat Oost Nederland een slagveld zou worden, waren slechts negen dagen voor het neerkomen van de para’s ontstaan. Tijdens het overschrijden van de Rijn bracht brigadegeneraal Michael Calvert, commandant van de SAS (Special Air Service) een bezoek aan het hoofdkwartier van de 21e Engelse Legergroep. Calvert had in Essex twee bataljons Franse SAS troepen onder zijn bevel. Ingeval de aanval in de Weselsector vertraagd werd, vormden de beide SAS bataljons een zeer goede reserve voor de alsdan in te zetten geallieerde luchtlandingsdivisies. Wanneer de aanval vlot bleef verlopen, kwamen het 2ème en 3ème Regiment des Chas­ seurs Parachutistes beschikbaar voor andere opdrachten.

“MAD MIKE” Michael CALVERT

22

Op 28 maart bespraken generaal-majoor Sir Francis W. de Guingand, de chef-staf van veldmaarschalk Sir Bernard L. Montgomery en brigadegeneraal Calvert de situatie in Brussel. Beide Franse eenheden

Operatie Amherst werden aangeboden aan luitenant-generaal Henry D. G. Crerar van het 1ste Canadese Leger. De Franse paras zouden goed kunnen worden gebruikt bij de acties in het moeilijke gebied ten oosten van het IJsselmeer. Een vastberaden vijand, die zich hier ter verdediging had ingericht, kon in deze streek met veel kanalen, grote last veroorzaken. Hun verdediging zou ook aan vele Duitse eenheden de kans geven uit het westen van Nederland te ontsnappen. Deze troepen konden daarop weer door de vijand worden ingezet. Het lijden van het Nederlandse volk zou nog langer duren. Generaal-majoor De Guingand stuurde Calvert naar Crerar toe. Dat gebeurde op 30 maart. De Canadezen namen het voorstel aan. Luitenant-generaal Cuy G. Simonds van het 2e Canadese Korps, maakte met Calvert een globaal plan. De commandant van de SAS vloog daarna terug naar zijn hoofdkwartier te Halstead (noordwest van Colchester, Essex) en ontwierp samen met Air Commodore Singer, SASO (Senior Staff Officer) van No 38 Groep, RAF Transport Command, een vliegplan. Calvert gaf zijn plaatsvervanger, kolonel Guy Prendergast op­dracht, samen met Wingcommander Lloyd Joel (hoofd operaties van Groep 38) de details te regelen met het Canadese hoofdkwar­tier. Daarna richtte Calvert zijn commandopost in bij het Canadese Leger. Prendergast keerde naar Engeland terug om de af mars te regelen. Calvert organiseerde met generaal Simonds eveneens de inzet van het Belgische SAS Regiment (280 man met 35 gepantserde jeeps, onder bevel van majoor Edouard Blondeel, DSO). De Belgen bezetten Coevorden op 6 april. Calvert wou de Belgische SAS dicht bij de droppingzones (DZs) van de Fransen hebben om deze zo nodig te kunnen steunen wanneer de Canade­ zen binnen 72 uur na het afspringen geen contact hadden ge­maakt. Op 6 april vloog Calvert terug naar het vliegveld Earls Colne bij Halstead, vanwaar de operatie ging beginnen. De Fransen waren daar verzameld voor het krijgen van de laatste gegevens. Toen dat gebeurd was vloog Calvert snel naar Nederland om de landing af te wachten.

Veel vastberadenheid en initiatief nodig In de nacht van 7 op 8 april startten 47 viermotorige Stirling transportvliegtuigen van Earls Colne. Op 46 verschillende DZs werden 684 para’s afgeworpen. Dat ging in sticks’ van 15 (twee van 12) door een bewolking van 10/10 en van 1500 voet hoogte. Er hing een dichte grondmist, de wind was te verwaarlozen. De navigatie gebeurde met radar. Elke stick’ zou springen op het snijpunt van een tweede radargolf die de eerste onder een hoek sneed. Helaas was op diverse plaatsen de hoek erg klein, wat leidde tot onnauwkeurigheden. Een groot aantal sticks kwam daardoor op een twee tot vijf kilometer van de voorgenomen DZ’s neer. Sommige para’s Iandden nog verder weg. Het vroeg veel vastberadenheid en initiatief van de naast de DZ’s neergekomen para’s om hun opgegeven doelen te vinden of, op eigen initiatief, andere geschikte aanvalsdoelen te lokaliseren. De Franse corn­rnandanten lieten zich echter door deze tegenslag geenszins in verwarring brengen. Alle groepen vielen zonder aarzeling aan op de dichtstbijzijnde Duitse bezetting of legden hinderlagen langs de wegen in de buurt. Bijna alle Fransen waren voortgekomen uit het Franse verzet, de Maquis. De omstandigheden waaronder zij moesten vechten, waren hun niet vreemd. Een vliegtuig moest wegens motorstoring terugkeren. De 12 pa­ra’s wilden met alIe geweld aan de actie deelnemen. Zij werden de volgende nacht afgeworpen. Bij de eerste dropping kwamen ook 219 containers met wapens, munitie en voorraden neer. Hiervan waren 30 containers speciaal bestemd voor de Nederlandse BS in het gebied. Om de DZ’s heen werden speciale ploegen met radio neergelaten, de zogenaamde Jedburgh teams’, die opdracht hadden vijandelijke troepenbewegingen op de flanken te melden en het verzet te steunen. Ten behoeve van Amherst was ook een misleidingplan samengesteld. Daaraan nam RAF Bomber Com­mand deel door het uitvoeren van aanvallen in de omgeving en het bombarderen van nabij gelegen doelen in Duitsland. Ook No 38 Groep had een taak bij de misleiding. Na het afwerpen van de para’s cirkelden de vliegtuigen rond en gooiden vuurna­bootsers aan kleine parachutes uit. Dit vuurwerk bootste mortier­vuur, mitrailleurvuur en andere geluiden na om 48 uur lang de vijand in verwarring te brengen. De Fransen hadden het niet op de vuurnabootsers begrepen. Zij gaven later toe dat het geluid de Duitsers misleidde maar hadden er zelf ook last van. Een aantal para’s had zich zorgvuldig ingegraven en gecamoufleerd in een hinderlaag langs de weg. Juist toen de vijand verscheen begon een vuurnabootser op een paar meter van hun hinderlaag te knallen. De Duitsers vluchtten vóór het vuur kon worden geopend. Een jonge piloot van een RAF Stirling Transport had een soortgelij­ke, onaangename ervaring. Boven het hele gebied had men geen luchtdoelvuur ontvangen. Plotseling werd de Stirling van achter aangevallen. De bemanning zag en hoorde ontploffingen terwijl er geen enkele vijandelijke jager in de buurt was. De Stirling verbrak de radiostilte voor een spoedbericht over een nieuw Duits wapen. Dit moest worden 23

Operatie Amherst doorgegeven voor men werd afgeschoten. Het wonderwapen volgde het vliegtuig overal, geen enkele manoeu­vre had succes. De vlieger vertelde een zeer dramatisch verhaal over de radio, dat door iedereen werd gehoord toen men de basis naderde. Na de landing werd hij hartelijk uitgelachen. Er was een vuurnabootser aan de staart blijven haken. Het ding knetterde nog toen hij landde. Het gevecht op de grond kan over zes hoofdgebieden worden verdeeld. Daardoor kan jammer genoeg geen aandacht worden besteed aan het optreden van vele kleine groepjes Fransen. Zij toonden veel initiatief bij het beschieten van Duitse konvooien en door gezamenlijk met de verzetsbeweging op te treden. De hoofd­opdracht van de para’s bestond uit het stichten van verwarring in dit voor verdediging zeer geschikte gebied. Voorkomen moest dat de vijand zich vóór aankomst van de Canadezen grondig ter verdedi­ging inrichtte. De sticks die in de zuidelijke sector neerkwamen, dat was ten zuiden en oosten van Meppel, vielen in het algemeen niet verder dan drie kilometer van de aangewezen DZ’s at. Zij rapporteerden dat Meppel, Zwolle en Ommen sterk verdedigd werden. Bij de weg Zwolle-Coevorden kwamen 60 para’s neer. Deze waren 65 km van hun doel terechtgekomen. De groep maakte snel contact met 18 Canadian Arrnoured Car Regiment (12 Manitoba Dragoons). Daarna vochten zij met de Canadezen verder. De volgende dagen legden zij diverse hinderlagen en doodden daarbij ook een gene­raal van de Gestapo. Zij bemoeilijkten de concentratie van de 3e Fallschirrnjager bij Coevorden en bliezen een aantal bruggen in de laterale weg naar Coevorden op. Een paar bruggen in de naar het noorden leidende wegen werden veroverd. Het 2ème Regiment de Chasseurs Parachutistes werd gecom­mandeerd door luitenant-kolonel Jacques de Bollardière. Hij werd later een bekend generaal en diende onder andere in Vietnam en Algerije. De Bollardière was de hoogste officier ter plaatse. Hij landde bij Spier ten noordoosten van Meppel. In de bossen ten westen van Spier had hij al gauw meer dan 100 man van verschil­lende sticks bij elkaar. Binnen de 72 uur die hem ter beschikking stonden, wou hij een belangrijk doel in handen hebben. Op 8 april besloot hij het dorp Spier aan te vallen, dat langs de hoofdweg naar Assen ligt. Hij vroeg het Canadese hoofdkwartier om luchtsteun even voor de aanval. Dat werd geweigerd. Een stafofficier gaf te kennen dat ‘het niet de gewoonte was om Neder­landse dorpen in puin te gooien tenzij het tactisch absoluut nood­zakelijk was’. Aan dat hautaine antwoord had De Bollardière na­tuurlijk niets. De brigadecommandant van de SAS gaf nu de Fransen een rechtstreekse verbinding met hoofd operatie van groep 84, de 29 jaar oude Group Captain Denys E. Gillam. Deze jonge officier was driemaal onderscheiden met de DSO, had twee­maal het DFC en was ook drager van een AFC. GiIlam deed daarna alle moeite om de Fransen te steunen. Hij leidde persoonlijk een groot aantal sorties van de Tyfoons en zorgde ook voor de bevoorrading van de para’s. Luitenant-kolonel De Bollardière stel­de zijn aanval 24 uur uit tot de Canadese grondstrijdkrachten dichterbij waren. Ondertussen verdeelde hij zijn troepen en deed vanuit het schuilgebied bij Spier vele aanvallen op Duitse troepen­verplaatsingen langs de weg Hoogeveen-Beilen-Assen. Toen de Duitsers ‘s nachts een trein gebruikten, bliezen zij de rails op. De trein kon echter wegkomen. De vijand reageerde agressief met gevechtspatrouilles. Deze konden worden ontlopen of in hinderla­gen gelokt. De Bollardière vroeg geen tweede keer om luchtsteun. Zonder artillerie viel hij in de nacht van loop 11 april aan. Een compagnie Fallschirmjäger werd verjaagd en het dorp met 40 man bezet. De overige troepen gebruikte hij voor gevechtspatrouilles verder weg. Ongeveer 20 Duitsers werden gedood of gewond. De Fransen kregen twee gewonden. De Duitsers stuurden nu 200 fallschirmjãger uit Assen om de Fransen te verdrijven. In de och­tend van 11 april kwam het tot een fel gevecht. De SAS-mensen waren in het nadeel door hun lichte bewapening. Zij hadden slechts pistoolmitrailleurs Sten (waar zij een grondige hekel aan hadden), karabijnen en een enkele Bren. Na 90 minuten vechten zaten de Duitsers op4O meter van de Franse opstellingen. Op dat kritieke moment verschenen de pantserwagens van 8 Recce Regi­ment (12 Canadian Hussars) en de vijand werd verdreven. De Duitsers leden hierbij 40 man aan verliezen. De plaatsvervanger van de Bollardière, commandant (majoor) Simon en zes andere Fransen sneuvelden. De Bollardiére stuurde zijn gewonden en uitgeputte soldaten naar de SAS-liaisongroep onder kolonel Prendergast. Deze groep was juist met een aantal SAS-jeeps in Coe­vorden aangekomen. De voertuigen waren de eerste nacht nlet door de Halifaxes afgezet. De Bollardière rukte daarna naar het noorden op om de rest van zijn bataljon te helpen. 24

Operatie Amherst Deze troepen waren nog steeds zwaar in gevecht. De brigadecommandant maakte zich zorgen over de Langzame Canadese vorderingen. Hij reed met een commandowagen voorzien van Engelse vlag en een gepantserde jeep naar het noorden. Een stafofficier, majoor Potter MilIer-Mundy, vergezelde hem. Zijn doel was de Duitsers te over­bluffen en geïsoleerde groepjes vijand in de waan te brengen dat het allemaal voorbij was. Hij wou ook de verzetsbeweging geheel inschakelen. Die konden de verspreide Duitsers gevangen nemen. Tot Assen had hij enig succes. In de nacht bij het begin van de actie hing erboven de DZs een zware mist. De RAF weigerde de jeeps onder deze omstandig­heden neer te laten. Prendergast hield vol dat het al de moeite waard was indien 50% van de jeeps bij de para’s terechtkwam. De luchtmacht was niet te vermurwen. Na overleg met het 1 ste Gealli­eerde Luchtlandingsleger besloot men de jeeps niet per parachute neer te laten. Prendergast begon nu zo goed hij kon, de voertuigen infiltratiegewis naar de Fransen op te voeren. Een 30 jeeps wer­den door majoor Nigel Neilson uit Engeland naar Nederland over ­gevlogen. Engelse chauffeurs van de brigadestaf brachten de voertuigen daarna naar Coevorden. Toen de Fransen het moeilijk kregen, kwamen deze voertuigen ter beschikking. De para’s ruk­ten daarna naar het noorden op om hun kameraden te helpen tot de operatie beëindigd werd. Zonder hun jeeps voelden de Fransen zich zeer onthand. Dat is niet verwonderlijk als men ziet wat deze voertuigen konden preste­ren. De gepantserde jeeps waren ontstaan uit de ideeën van een luchtmachtdeskundige en een officier van de Technische Dienst. Majoor Frank Griff Caldwell, stafofficier bij de SAS Brigade (later werd hij inspecteur der Genie van het Engelse leger) had zich bijzonder ingespannen voor het in praktijk brengen van de ideeën. De gepantserde jeeps hadden zelfdichtende benzinetanks en jerrycans, gepantserde radiators en kogelvrije voorruiten. De be­wapening bestond uit vijf luchtgekoelde Vickers mitrailleurs 0.303 inch met patroontrommel of drie Vickers met een Browning 0.50 inch op pivot-affuit. De jeeps waren allemaal voorzien van radio, hadden kogelvrije banden en een schijnwerper. De bemanning bestond uit drie man. Achter het voertuig hing een aanhangwagen met munitie, reservebenzine en andere bagage. De jeeps waren ideaal voor vuurovervallen op de Duitse konvooien die naar het noorden reden. Majoor Roy Farran had dit soort voertuigen al in Italië gebruikt en was er enthousiast over. De jeeps konden zich onder dekking van een eigen rookgordijn terugtrekken. Deze voor­ziening was bij de uitlaat aangebracht. Men was ook bezig om de voertuigen met antitankraketten te bewapenen. De proeven wa­ren bij het eind van de oorlog evenwel nog niet klaar. Het 3èrne Regiment de Chasseurs Parachutistes onder bevel van Commandant Püch-Samson was bij Westerbork terechtgeko­men. De sticks landden hier vrij nauwkeurig op de afgesproken plaatsen en konden zonder veel moeilijkheden verzamelen. Van de Nederlandse verzetsbeweging hoorden zij dat zich te Wester­bork het Duitse Politiehoofdkwartier voor Oost-Nederland bevond. Püch-Samson vond dat een bijzonder aantrekkelijk doel. Met Nederlandse gidsen viel hij op het hoofdkwartier aan en doodde het grootste deel van de aanwezige staf. De politiecommandant kreeg een schot in de borst en overleed twee dagen later. Puch ­Samson verloor onder andere drie officieren. De volgende avond legde hij een hinderlaag bij een brug over het Oranjekanaal en bracht de vijand opnieuw verliezen toe. De Duitsers ontruimden daarna Westerbork. Toen zij zagen dat hun tegenstanders betrekkelijk zwak waren, rukten zij met sterke krachten uit Assen op om Westerbork te heroveren. De Fransen verlieten Westerbork maar hielden twee bruggen over het Oranjekanaal bezet. De Pierre Sicaud commandant van de 2e Cie. 3eme R.C.P. oprukkende Polen maakten hier later dankbaar Kapitein met de Franse vlag. 13 April 1945 bij de brug in Appelscha gebruik van. Op 10 april maakten de Belgische SAS-jeeps van Majoor Blon­deel, gesteund door Poolse pantserwagens, contact met de Fran­sen. Zij voerden gewonden at en zorgden voorde herbevoorrading van hen die met de actie doorgingen. Een van de sticks, die ver van de andere was neergekomen kreeg een bazooka met raketten van de verzetsbeweging. Deze para’s schakelden een aantal Duitse voertuigen uit en maakten krijgsgevangenen die zij aan de Polen overdroegen. Op de wegen naar Assen, meer naar het noorden, ageerden de Fransen zo agressief dat zij de stad Assen een tijdlang afsloten. Kapitein Gramond bleef tot 12 april in actie en had toen vier voertuigen en 45 man krijgsgevangen gemaakt. Over de radio vroeg hij bevoorrading aan. Group Captain GiIlam gooide met succes rantsoenen, munitie en zware wapens at. De contai­ners waren aan de bommenrekken bevestigd. Hoewel de sticks in groepen van 15 konden optreden, vond men bet beter vanuit een zelfde basis te opereren. Dat was bet bosgebied 25

Operatie Amherst ten zuiden van Assen. De Duitsers konden hier niet met pantservoertuigen werken, door de vele sloten. Deze para’s kregen ook een bazooka van de verzetsbeweging en schoten daarmee ontelbare voertui­gen stuk. Zij doodden de bewaking van twee bruggen over bet kanaal en namen de springlading weg. De bruggen bleven gespaard voorde opmars van de Canadezen. Zij vroegen luchtaanvallen aan op een Duitse kazerne en de Typhoons vielen met succes aan. Tenslotte veroverden zij een dorp langs de hoofdweg Beilen-Assen (Hoog­halen?) en hielden dit bezet tot de komst van de Canadezen. In de beide andere hoofdgebieden bij Smilde-Appelscha en de meest gevaarlijke streek bij Groningen-Assen was de gang van zaken vrijwel hetzelfde. Ook hier bezetten de Fransen met hulp van het verzet dorpen en bruggen en vroegen Typhoon-aanvallen aan op door hen onderkende Duitse opstellingen. De commandant van het garnizoen Assen werd gedood. Zij maakten een plaatselijke Nazi-bons gevangen, die prompt door bet verzet werd neergeschoten. Kapitein Sigaud, commandant in dit gebied, was in een dennenbos neergekomen. Twee dagen lang kon hij niets zien door de dennennaalden. Zodra zijn gezichtsvermogen op peil was, nam hij bet commando weer op zich en begon met bet beheersen van de weg MeppelAssen. Ook deze groepen werden door de Typhoons bevoorraad. Op 13 april kregen de Fransen contact met andere SAS-eenheden uit bet zuiden en een paar Canadese pantserwa­gens. Zij hadden bet toen zes dagen lang uitgehouden. In bet gebied juist ten zuiden van Groningen, maakte de SAS een zeer moeilijke tijd door. Een stick kwam in de stad Assen zelf terecht. Een paar ervan werden gevangen genomen, de overigen moesten van bet begin at voor hun leven vechten. In deze streekwaren veel Duitse sympathisanten. Een aantal para’s werd gevangen geno­men door verraad. Zij waren tegen Nederlanders opgelopen die beweerden tot het verzet te behoren maar hen aan de vijand overleverden. De Nederlandse SS-brigade was in en rand Gronin­gen gelegerd. De Nederlandse Waffengrenadiers vochten als katten in bet nauw. Zij wisten dat overgave voor de komst van geallieerde troepen voor hen een zekere dood betekende. Het verzet zou hen zonder pardon neerschieten. De Fransen gaven ook hier een aantal doelen door aan de Typhoons. De Flak om Groningen zorgde echter voor een zwaar afweervuur. De para’s konden een neergeschoten vlieger in veiligheid brengen. Het gevecht dreigde hier uit de hand te Iopen. Nederlanders vochten tegen elkaar, de Fransen wisten niet meer wie zij konden vertrouwen. Van de 67 gevangen geno­men para’s was bet grootste deel door verraad in gevangenschap gekomen. Later werden zij losgelaten toen de Belgische SAS met de Canadezen en Polen in Oost Nederland doordrong.

De Fransen waren afgesprongen met een rantsoen voor vijf da­gen. Zij kregen eerst na acht dagen contact met de grondstrijd­ krachten. Dat was voornamelijk een gevolg van onvermijdelijke logistieke vertragingen bij bet Canadese leger. Door de hulp van de Typhoons en met steun van de bevolking, kon men het tot 13 april uithouden. Toen had de Belgische SAS gesteund door een gemechaniseerde Poolse batterij artillerie, Winschoten veroverd. Dat gebeurde met een briljant uitgevoerde verrassende overval. Met bet verlies van Winschoten verdween een van de Iaatste ontsnappingsonmogelijkheden naar bet oosten. De Franse SAS, gesteund door de Belgische en Engelse SAS versterkingen die door Prendergast werden aangevoerd, had op uitstekende wijze in dit moeilijke terrein een weg gebaand voor de Canadese en Poolse eenheden. Deze konden daarna bet hele gebied bezetten zonder veel gevechten en met minimale schade voor de bevolking. Het was moeilijk een inzicht te krijgen in de Franse verliezen. Veie vermisten kwamen na dagen weer boven water na de meest uitzonderlijke avonturen te hebben doorgemaakt. Van de 696 afgesprongen para’s werden er 29 gedood, 35 gewond en onge­veer 15 vermist. Volgens Franse schattingen verloren de Duitsers in de periode van 8 - 15 april 260 man aan doden, 220 aan gewonden en 186 aan krijgsgevangenen. Een van de opmerkelijk­ste aspecten bij Operatie Amherst was de korte voorbereidingsfa­se. Tijdens de uitvoering leidde dit tot zekere tekortkomingen. De Fransen wiste deze evenwel op bewonderenswaardige manier op te vangen. Zij kwamen alle moeilijkheden te boven en hun moreel bleef uitstekend. Volgens luitenant-generaal Richard N. Gale, chef stat van bet 1 ste Geallieerde Luchtlandingsleger, was Operatie Amherst een der best geslaagde luchtlandingsancties van de hele oorlog. Franse SAS monument in ASSEN

26

Objectif Léopoldville (11)

Compagnon JP Sonck

Renforts en armes pour la guérilla Les divertissements étaient rares à Bekili et les volontaires sud-africains improvisèrent une corrida dans une ferme. Un des commandos du 52e peloton fut encorné par une vache et le lieutenant Louw prononça son oraison funèbre au cours d’une cérémonie le 21 octobre 1964. La veille de l’offensive, le major Lemercier convoqua les officiers d’Ops Tshuapa pour un briefing au QG. Il leur expliqua en détails l’attaque en tenaille sur Boende. L’effet de surprise dépendait en grande partie de la progression du navire fluvial « M/B Ottignies » vers l’objectif. Il transportait le groupe Sud du lieutenant Forsbrey chargé de débarquer sur les arrières de l’ennemi. Pour que le « rafiot marche », Pierre Lemercier affecta à la timonerie un volontaire bruxellois du 52e peloton qui avait des notions de navigation. Il était muni d’une bonne provision de bouteilles de whisky pour encourager le capitaine Ekota. Le navire lâcha les amarres dans la nuit du 22 octobre et il remonta la Busira jusqu’à l’embouchure de la Lomela. Le 23 octobre à l’aube, le groupe Nord de Siegfried Mueller laissa Bekili à la garde de gendarmes congolais et le 52e peloton se mit en route vers Boende. Ben Louw avait placé le blindé l’Unimog et la jeep-mitrailleuse de la section légère en avant-garde. La section d’armes lourdes du lieutenant Schricker progressait en arrière-garde du 52e peloton avec la jeep de Mueller et le camion-radio. Un grand écart séparait la colonne du lieutenant Louw de celle du commandant Makito. Les camions transportant trois compagnies de gendarmes congolais et l’intendance traînaient loin derrière. La progression du groupe Nord se fit sous la pluie et Siegfried Mueller ordonna une halte à mi-chemin pour attendre l’aviation. Le commandant Makito les rejoignit assez rapidement. Hauptman Müller tenta de contacter les pilotes avec le poste VHF du camion-radio Chevrolet, mais il était en panne. Le capitaine Bracco et le lieutenant Libert avaient décollé de l’aérodrome de Coquilhatville aux premières lueurs de l’aube. Ils avaient pris la direction de Boende et vers 08h00, ils survolèrent la colonne à l’arrêt à faible altitude. Les gendarmes congolais de Makito furent pris de panique. Ils quittèrent leurs véhicules et s’égaillèrent dans la nature. Cette troupe en désordre prêtait à confusion et le capitaine Bracco prit ses dispositions pour l’attaquer. Siegfried Mueller eut des sueurs froides et il grimpa torse nu sur le toit du camion-radio en agitant sa veste camouflée pour se faire reconnaître. Le flight de T-6 reprit son vol vers Boende à la recherche de rebelles et la colonne se rapprocha de l’objectif. Vers neuf heures, le 52e peloton occupa le carrefour de Lofonda et l’avant-garde progressa sur la digue avec le blindé pour s’emparer du bac. Elle entra en contact avec l’ennemi qui tenait position sur l’autre rive de la Tshuapa et elle fut soumise à des tirs intensifs. Le lieutenant Schricker mit le canon de 75 mm SR et les mortiers en batterie et 27

Objectif Léopoldville quelques obus filèrent vers la ville. La mission principale de du groupe Nord était de fixer les rebelles sur la rive opposée pendant que le groupe Sud débarquait à l’arrière de Boende. La fusillade dura jusqu’au soir et le capitaine Mueller rejoignit le lieutenant Louw pour discuter de la situation. ils décidèrent de bivouaquer sur place, car la nuit tombait. Le 24 octobre à huit heures du matin, les T-6G réapparurent dans le ciel de Boende et ils attaquèrent les positions ennemies. Un véhicule chargé de Simba tenta de quitter la ville et il fut détruit à coups de mitrailleuses. Pendant ce temps, le « M/B Ottignies » rejoignait son objectif au sud-ouest de Boende et le capitaine Ekota accostait avec son navire au port de l’Otraco de la Lomela. Les véhicules furent débarqués de la barge et du ferry et les commandos du lieutenant Forsbrey foncèrent vers Boende. L’intrusion de la colonne Sud composée de cinq jeeps et de deux camions surprit les rebelles qui ne s’attendaient pas à être attaqués par l’arrière. Le 54e peloton s’empara des bâtiments de la mission du Sacré Cœur, poste de commandement du major Jérôme Bomisy. Le centre de Boende fut occupé vers 09h30. Les Simba du bataillon N’Djali ne tentèrent aucune résistance et prirent la fuite par la route d’Ikela. Un DC-3 de la Fatac survola la ville et le colonel Marlière, responsable des opérations dans l’Equateur, assista à l’attaque menée par le major Lemercier. L’appareil était en contact radio avec l’aviation qui assurait un appui tactique direct pour briser les centres de résistance. Le quartier administratif de Boende vu de l’embarcadère

De l’avis de l’observateur américain qui accompagnait le colonel Marlière, l’effet psychologique de l’aviation sur l’ennemi fut considérable. Les T-6 facilitèrent la capture de la ville presque sans pertes. Le colonel Marlière annonça au général Mobutu une nouvelle victoire. Le 52e peloton occupa l’embarcadère et récupéra le bac pour permettre au groupe Nord de traverser la Tshuapa. Les gendarmes de l’ANC se répandirent dans Boende, mais le grand bac qui assurait la traversée du groupe Nord tomba en panne et il partit à la dérive. Il fallut employer un bac plus petit qui ne pouvait transporter que deux camions. A onze heures, l’occupation de Boende était complètement terminée et le major Lemercier installa le PC d’Ops Tshuapa dans la mission du Sacré Cœur. La piste d’aviation fut débarrassée des fûts remplis de terre disposés en chicane et le trou causé par le tir de mortier fut rebouché. L’aérodrome fut rouvert au trafic aérien et une demande de ravitaillement fut envoyée au Vue du bac de Boende sur la Tshuapa lieutenant Cauffmann.

Les combattants de l’APL avaient abandonné un stock important de bouteilles de bière et la troupe s’enivra. La situation devint anarchique et Boende fut livrée au pillage. Le cinéaste Jacopetti tourna certaines scènes du film « Adieu Afrique » à ce moment là. On y voit notamment la mise à sac du bâtiment de l’administration par les Sud Africains du 54e peloton ivres morts. Ils y découvrirent des malles remplies d’argent abandonnées par les rebelles en fuite. C’était la solde des troupes chargées de l’offensive sur Léopoldville. Le Lieutenant Louw fut chargé par le major Lemercier de mettre fin au pillage avec les hommes du 52e peloton. Il parvint à stopper les soldats déchainés en employant la manière forte. Le major Lemercier se plaignit auprès du général Mobutu du comportement des trois commandants de compagnie congolais. Il ajouta que dans l’armée belge en temps de guerre, ces trois officiers du secteur d’Ops Tshuapa auraient été fusillés pour abandon de commandement au combat, pillage, incendie de villages, refus d’ordres répétés, sévices contre la population civile, etc… Le major rebelle Yuma réfugié à Ikela informa le colonel Opepe à Stanleyville : « Le district de Boende est tombé aux mains des Impérialistes ».

L’Armée Populaire de Libération en déroute Pendant ce temps, les offensives lancées par les vaillants Simba de l’APL connaissaient d’énormes problèmes de logistique. Le chef du QG Ops Kindu refusait de poursuivre les opérations suite aux ennuis financiers rencontrés le 17 octobre. Le Conseil des Sages institué à Kindu se plaignait des Jeunesses MNC/L au service de l’APL. Ces jeunes désertaient leur unité et regagnaient leur village, car ils ne touchaient plus leur ration de riz et ils exigeaient d’être payés de manière régulière. L’offensive vers Katako-Kombe démarra de Kindu le 25 octobre, mais l’APL rencontra des difficultés. Les troupes du 1er Groupement de l’ANC commandées par le colonel Masiala tenaient fermement le bac de Mulenda sur la 28

Objectif Léopoldville Lomami et elles patrouillaient sur la route de Lusambo. Les militaires de l’ANC passés dans les rangs de l’APL causaient d’autres problèmes. Ils se servaient en priorité du ravitaillement. Le président Gbenye transmit le 26 octobre une lettre urgente au ministre de la Défense Soumialot. Il se plaignait de la discrimination qui existait entre Simba populaires et Simba ex-militaires ANC dans le domaine du ravitaillement. Il faisait référence à une lettre du 11 octobre adressée au QG de l’APL par l’adjudant-chef Useni qui avait déposé plainte pour comportement discriminatoire. Le président de la république populaire insista sur le fait qu’il ne pouvait exister de groupes au sein de l’APL, qui est par sa définition, l’armée de l’unité du peuple congolais. Dans une lettre datée du 27 octobre, le major Yuma informa le colonel Opepe de la mort de huit rebelles Simba « tués dans un accident de voiture » près d’Ikela. Ils avaient peut être rencontré un avion en patrouille ! Il demanda que les deux docteurs d’opération (sorciers) apportent les médicaments nécessaires (Dawa) pour lancer une contre-attaque. Dans beaucoup de régions du Congo, la sorcellerie restait particulièrement active. Michel Marinos, métis de nationalité grecque qui servait dans l’APL, perdit plusieurs Simba dans une attaque aérienne sur le front d’Ikela. Il demanda des renforts au QG du 3e Groupement de l’APL.

Le colonel Opepe défile dans une jeep ex-ONU lors des célébrations d'une victoire de l’armée populaire à Stanleyville

Le colonel Opepe lui envoya par télégramme un ordre impératif : « Vous êtes une femme ou un homme ? Connaissez -vous que vos troupes sont avancées à Coquilhatville et vous avoir peur au lieu d’encourager vos Simba - Stop - L’avion ne fera rien - Stop - Faites toujours des patrouilles partout Fullstop ». Le père de Michel Marinos était conseiller de Gaston Soumialot à Bujumbura et l’avait beaucoup aidé au début de la rébellion. Nicolas Olenga préleva 180.000.000 de Francs Congolais à la banque nationale de Stanleyville pour financer les opérations à l’arrêt. Le commandant en chef de l’APL s’était permis d’empiéter sur les compétences du ministère de la Défense. Ce retrait d’argent effectué sans l’autorisation du ministre Soumialot déclencha un conflit larvé entre les deux chefs rebelles. Le général Olenga se rendit à Shabunda et il remit une partie de la somme au commandant d’Ops Bukavu. Il avait pour instructions de mettre sur pieds une armée de 5.000 hommes et de relancer l’offensive sur Bukavu. Olenga avait pris soin de placer des Atetela de sa tribu dans la chaîne de commandement de la colonne Ops Bukavu en formation.

Le commandant d’Ops Kindu envoya un télégramme alarmant au commandant en chef de l’APL. Il était prié d’honorer de sa présence les valeureux rebelles Simba de Kibombo afin de régler la question de l’avance ennemie. Nicolas Olenga répondit par message radio qu’il fallait renforcer d’urgence la garnison de Kibombo. Il ajoutait qu’il viendrait dès que possible avec la célèbre sorcière Mama Onema qui baptiserait les recrues mobilisées sur place. Le général Olenga espérait recevoir les armes promises par la Chine Populaire et les pays amis. Des armes tchèques avaient été réceptionnées en septembre par le colonel Bidalira pour le maquis d’Uvira. A Fizi, le colonel Anzuluni en avait reçu également, mais ces deux officiers gardaient une grande partie de l’armement pour leurs troupes. Au cours de la dernière semaine d’octobre, le major Tshenda accusa réception d’un message l’avertissant d’une attaque tshombiste dans les deux jours. La garnison de l’APL à Kindu fut mise en alerte sur ordre du commandant en chef de l’APL. La colonne Lima I de l’Ommegang s’apprêtait à se mettre en route à Kongolo et l’échange de messages radios entre le QG de l’armée populaire à Stanleyville et le major Tshenda à Ops Kindu augmenta considérablement. Les raids aériens étaient la hantise des rebelles et ils menacèrent d’abattre deux otages européens pour chaque Simba tué. La panique régnait à Kibombo, car cette localité du Maniéma était le premier objectif de Lima I sur la route de Kindu. A Stanleyville, le président Gbenye annonça au micro de Radio Uhuru : « A la guerre comme à la guerre, vu l’ingérence belge et américaine, nous nous défendrons ». La plainte adressée au ministre de la Défense Nationale par le président Gbenye le 20 octobre à Stanleyville à son retour d’Aketi suivait son cours et Gaston Soumialot 29

Objectif Léopoldville commanda trente mille lances, flèches et machettes au ministre des Travaux Publics François Sabati. Cet armement était destiné aux militants révolutionnaires d'Ops Aketi. Il confia la fabrication de 10.000 lances aux ateliers des Travaux Publics, 6.300 machettes furent achetées à la firme Iatrou et 400 à la firme Hermes. Le ministre de la Défense Nationale Soumialot se rendit à Bujumbura pour une rencontre importante avec des représentants du gouvernement algérien et égyptien. Les discussions traitèrent de la livraison d’armes modernes et le représentant algérien lui assura que le président Ben Bella était d’accord d’aider la rébellion. Il avait pris contact avec le gouvernement de Milton Obote en Ouganda. Le service d’écoute de l’ANC intercepta un message de Gaston Soumialot qui logeait à l’hôtel Paguidas de Bujumbura. Il s’inquiétait d’un virement de 600.000 francs burundais qui ne lui était pas parvenu. Un premier chargement d’armes fut préparé en Algérie. Il fut amené le 31 octobre par le quadrimoteur Douglas C-54 d’Air Algérie immatriculé 7T-VAP sur l’aérodrome d’Arua en Ouganda. Selon un informateur de la Sûreté Nationale du Congo, l’avion-cargo avait débarqué dix tonnes d’armes et de munitions. Il était retourné à Alger avec un chargement d’or constituant le paiement de la livraison. A cette époque, Air Algérie possédait neuf avions cargos Douglas C-54 cédés par Air France en 1962 et ils étaient tous mobilisés pour le trafic d’armes vers l’Ouganda.

Formation de guérilleros pour l’APL A son retour de Bujumbura, Gaston Soumialot prit connaissance de la note du ministre des Travaux Publics. La firme Iatrou demandait le paiement de 1.038.500 FC en cash pour l’achat de 6.300 machettes. En ce qui concernait la fabrication de flèches, le ministre François Sabati précisa que des pourparlers étaient en cours avec les représentants des ethnies Bambole et Topoke spécialistes du tir à l’arc. Le 27 octobre, trois T-28D du Wigmo survolèrent la route de Bumba vers Aketi et ils mitraillèrent les barrages. Cette attaque du secteur Ops Aketi rendit les Simba furieux. Le major Motobani ordonna d’arrêter tous les Européens. Une centaine d’étrangers furent conduits à la prison sous les coups. Entre temps, les camps d’entraînement créés par les Chinois, à Impfondo sur la rive droite du fleuve Congo au Congo Brazzaville, poursuivaient la formation de guérilleros destinés à l’Armée Populaire de Libération.

Les instructeurs chinois et des congolais qui avaient suivis un stage en Chine Populaire apprenaient aux recrues de l’APL les tactiques de guerre révolutionnaire. Les cours s'articulaient autour de quelques points forts dont les techniques de harcèlement à utiliser contre l'ennemi, l’organisation d’embuscades, la création de bases d'appui, ainsi que l'idéologie et la propagande pour mobiliser le peuple en armes. Les déserteurs de l’ANC étaient les meilleurs élèves grâce à leur formation militaire. Le major Motobani organisa une parade militaire le 2 novembre à Aketi et près de 2.000 Simba défilèrent avant de se mettre en route vers le front. Une nouvelle promotion de guérilleros acheva sa formation et elle renforça le secteur d'Ops Aketi qui prévoyait de reprendre Bumba à l’ANC. Ils s’infiltrèrent dans la plantation de Yaligimba et semèrent la désolation dans les villages des travailleurs. Ils se conduisaient en pays conquis, vivant sur le pays et razziant les femmes et les chèvres. Ces actes se brigandage dressèrent la population contre eux. Le colonel Marlière, conseiller du général Mobutu au QG/ANC, établit une directive opérationnelle consistant en une offensive principale dirigée contre Stanleyville par la 5e Brigade Mécanisée du colonel Vandewalle et des zones d’opérations secondaires confiées aux quatre Groupements de l’ANC pour obliger les rebelles à disperser leurs forces. Deux équipes logistiques composées de quatre officiers et de quatre sous-officiers de l’Assistance Technique Militaire Belge arrivèrent à Léopoldville le 27 octobre. Elle devait rejoindre la 5e Brigade Mécanisée, mais le colonel Marlière demanda au général Mobutu de pouvoir en disposer pour renforcer les Major Génis secteurs d’opération Ops Nord et Ops Tshuapa. Le colonel Vandewalle protesta auprès du premier-ministre et après d’âpres discussions, l’équipe du major Clément put rejoindre Baka. 30

Objectif Léopoldville Le colonel Marlière affecta l’équipe du major Génis à Bumba pour remplacer le major Demol. Il annonça son arrivée par radio au major Itambo. Elle arriverait à Bumba le 1er novembre par avion FATAC. Le secteur d’opérations Ops Nord dépendait du 2e Groupement du LtCol Monyanga. Il était chargé de progresser vers Paulis bien qu’il ne disposait pas de forces importantes. L’arrivée de cette équipe logistique permettrait de relancer l’offensive. Elle se composait des capitaines Defreyne, Asselberghs et Schoeters. Le lieutenant Passager arriva à Bumba le 12 novembre et le lieutenant Glorieux débarqua un peu plus tard. Il y avait également quatre sous-officiers spécialistes, les adjudants Serpieters (Mécanicien), Saeys (Transmissions), Vandeweerdt (Armurier et ménage) et Noël e 52 Commando à (Infirmier). Début novembre, une forte l'assaut concentration de rebelle fut signalée sur la route d’Aketi. Elle fut attaquée par l’aviation et dispersée à coups de mitrailleuse. Les Simbas se replièrent sur Bokata et la rive gauche de l’Itimbiri. Le 3 novembre, le major Motobani se rendit en voiture à Stanleyville pour réclamer au général Olenga dix millions de FC. Ils lui étaient nécessaires pour payer la solde de ses hommes. Il demanda également un million pour assurer la nourriture des troupes en opération autour de Bumba et d’Aketi. Ce jour là, le président Gbenye répondit à une demande de fonds de 25 millions de francs congolais que lui adressait Gaston Soumialot (Lettre n° 625/Cab./ Déf./64) : « Monsieur le ministre de la Défense, je vous rappelle qu’il existe une ordonnance portant création de l’Armée Populaire de Libération qui dirige les différents fronts. Seul le département de la Défense Nationale doit pourvoir aux vivres et non le Comité National de Libération ». Le 6 novembre, les gardiens qui surveillaient otages d’Aketi aiguisèrent les machettes, car Kindu avait été prise par l’ANC avec l’aide des bombardiers américains. Le commandant en chef de l’APL demanda au féticheur Muheshimiwa de confectionner des remèdes pour prémunir les combattants contre les attaques aériennes, mais sans grand succès. Au même moment, le Wigmo reprenait les raids aériens sur Aketi. La localité fut survolée une à deux fois par semaine par les T-28D de Big Bill et le 9 novembre, ils tirèrent à coups de mitrailleuses et lancèrent des roquettes sur certains objectifs, notamment sur les barrages. Cette activité aérienne rendait les Simba furieux et ils menaçaient les otages d’une mort horrible. Ils leur racontaient aussi que les balles des avions se transformaient en eau et qu’elles ne faisaient aucun dégât. Le 52e peloton commando sud-africain du lieutenant Ben Louw fut prélevé sur le secteur Ops Tshuapa pour remplacer le 51e peloton de Wilson qui avait été renvoyé à Baka. Il débarqua à Bumba le 10 novembre. Le peloton de volontaires de Bob Noddyn reçut un homme en renfort, un Bruxellois qui demandait sa mutation du 52e peloton. Treize camions de tranport et un Chevrolet GRC 38 furent été livrés par l’Otraco. Le camion-radio était équipé d’un poste AN/GRC9, d’un central téléphonique d’un poste PRC10 et d’un poste VHF. Quatre jeepsradio avec AN/GRC9 étaient également arrivées, ainsi que quinze PRC10 pour la troupe. C’était du matériel usé, mais en bon état.

Le volontaire Georg Krahl interroge des prisonniers rebelles (Heidermann)

Les troupes d’Ops Nord disposaient à ce moment d’une vingtaine de jeeps, de vingt cinq camions de transport et de deux camionnettes. Huit camions étaient affectés à l’équipe logistique et dix-sept au transport de troupes et à l’intendance. A suivre... 31

Nieuws van onze leden / Nouvelles de nos membres ~ Lijst afgesloten op / Liste arrêtée le 7-08-2014

Aidez le secrétaire

Helpt de secretaris

De Préférence par écrit !

Graag Schriftelijk !

Communiquez-lui tout changement dans votre situation administrative (changement d’adresse ou d’affectation, promotion, etc…)

- Meldt hem schriftelijk iedere wijziging in uw administratieve toestand : adreswijziging of affectatie, promotie, enz. - Iedere inlichting tot het terugvinden van uit het oog verloren leden is welkom. (zie het rubriek "TTO terug naar afzender")

Secretaris Secrétaire

Compagnon Guy BRUNEEL Groot-Brittanniëlaan 23 B-9000 GENT

Tel 0475/824156 [email protected]

Naam / Nom

Adres / Adresse Email - Tel

Operatie / Opération Peters / Parrains

Luc DEGREUS Membre adhérent 1409

Rue Général Buisseret 5 7060 HORRUES [email protected]

ParaCdo 1976/77 Parrains: Compagnons Michel DE HASQUE & Michel RASSON

Claude NAVIAUX Membre effectif 1410

Rue du Petit Bois 39 6464 RIÈZES 0495/638221 [email protected]

BELUFIL XI (2010) - Appui Méd.: 2Cdo Kindu (2012), Hop. Anc. Comb. Kinshasa (2006/07/10), Anc. Comb. Corée Séoul (2003)

Willy MARCUS Membre effectif 1411

Drève de Dieleghem 46 1090 JETTE [email protected]

RED BEAN Parrains: Compagnons Michel NEYT & Léon DE WULF

Maurice DECOSTER Effectieve lid 1412

Chaussée de Mons 148 1480 TUBIZE 02/3558838

RED & BLACK DRAGONS 1Para 11Cie Pl.Mortieren

Jean-Louis THIRION Membre effectif 1413

Avenue de Paepedelle 52 Bte 12 1160 AUDERGHEM 02/6609390 - 0493/501941

CONGO 60 - RUANDA 62

Rue de la Station 145 6210 RÈVES

CT Congo 61-88 - Affaires étrangères Service Personnel expatriés - Parrains: Compagnons Charles LOURTIES & Michel NEYT

Marcel LEROY Membre adhérent 1414 32

- Tout renseignement permettant de retrouver les membres perdus de vue est le bienvenu. (voir la rubrique "TTO retournés à l’expéditeur")

Naam / Nom

Inlichtingen / Renseignements

Jean-Pierre DEMEY

[email protected]

Edouard DINANT

Chemin Baron Derosé 3 - 5537 ANHEE

Oscar DEMANEZ

0471/626414

Christophe HELD

Zur Burg 6.2.2 App.2-4 - 4780 ST-VITH

Léon DE WULF

[email protected]

WIJ ZOEKEN EEN KANDIDAAT Wij zoeken een Compagnon, met voldoende kennis van informatica, om Compagnon Freddy Vander Linden te helpen bij het beheer van de website van de Compagnons van de Ommegang. De huidige site werkt met het beheersysteem JOOMLA. Het doel is te beschikken over twee compagnons, die de structuur en de inhoud van onze site beheersen, zodat deze toegankelijk blijft zonder belangrijke onderbrekingen (wat ongelukkiglijk het geval was deze laatste maanden). Dank aan de vrijwilliger(s) die zich willen melden op het adres hieronder.

[email protected]

APPEL A CANDIDATURE Il est fait appel à un Compagnon disposant de connaissances informatiques suffisantes pour seconder le Compagnon Freddy Vander Linden dans la gestion du site Web des Compagnons de l’Ommegang. Le site actuel est basé sur le système de gestion JOOMLA. L’objectif recherché est de disposer de 2 Compagnons sachant maîtriser l’architecture et le contenu de notre site, de façon à pouvoir assurer un accès au site sans interruption majeure (comme ce fut malheureusement le cas ces derniers mois). Merci au(x) volontaire(s) de se faire connaître à l’adresse mail ci-après. [email protected] 33

Procès-verbal de l'Assemblée Générale statutaire de l’

Association Belge des Vétérans et Compagnons de l'Ommegang ASBL, qui s'est tenue le jeudi 24 avril 2014 au Club Prince Albert à Bruxelles La séance débute à 11:00 H Mot d'introduction par le Compagnon président Le Compagnon président accueille les Compagnons présents, leur souhaite la bienvenue et les remercie pour leur fidélité à l'association, ils forment le noyau de fidèles sur lesquels on peut toujours compter. Il rappelle que cette année est fort importante pour l'association, celle-ci compte aujourd'hui 40 ans d'existence officielle comme ASBL, bien qu'elle existât déjà pratiquement depuis 1967, lorsque quelques vétérans de la 5ème Brigade Mécanisée décidèrent de se constituer en association. Il salue la présence des Compagnons Gérard VANDEWIELE et Eddy WASTELAIN, membres depuis 40 ans. Il rappelle que tous les Compagnons sont invités pour le défilé du 21 juillet, mais, que les Vétérans qui ont participé à l'Ommegang et à Dragon Rouge / Dragon Noir formeront un détachement commun qui ouvrira le défilé. Une cérémonie religieuse sera organisée à la mémoire des victimes civiles et militaires, congolaises et expatriés, de la rébellion de 1964 en la cathédrale des Saints Michel et Gudule à Bruxelles le samedi 20 septembre à 10.30 Hr. Le Compagnon président tient à mettre en exergue le fait que notre association compte encore 52 Compagnons qui ont participé à ces opérations. Il salue la présence parmi nous de 8 de ces Vétérans: les Compagnons Joël DE DECKER, Dragon Rouge, Jean-Marie JACQUEMART, Gérard VANDEWIELE et Eddy WASTELAIN, militaires belges détachés, Michel DE HASQUE, Edouard DINANT, Gilbert HENRIVAUX et Georges SPEECKAERT, volontaires au 6Cdo. Il déclare ensuite l'AG 2014 ouverte. 1. Approbation du PV de l'AG 2013 Les Compagnons ayant eu l'occasion de prendre connaissance du PV de l'AG 2013 dans le TTO 159, aucune remarque n'a été soulevée ; le PV de l'AG 2013 est donc approuvé à l'unanimité. 2. Lecture de la lettre adressée à SM le Roi Le Compagnon président lit la lettre qui a été déposée le matin même au palais royal. 3. Rapport du trésorier Les Comptes sont conformes au budget établi lors de l'exercice précédent avec un léger boni. Les comptes ont été vérifiés par le Compagnon Jean-Claude POCHET qui a constaté la concordance entre l'actif et les différents documents comptables. Il propose aux Compagnons de donner décharge au CA pour l'exercice comptable 2013. A l'unanimité les membres donnent décharge aux administrateurs. Le budget 2014 est similaire à celui de l'année écoulée. 4. Administrateurs Les mandats des Compagnons Guy BRUNEEL, Joël DE DECKER, Michel DE HASQUE, Gilbert DESMET, Jean-Pol HAVAUX et Luc MARCHAL viennent à expiration en 2014. Rééligibles, ils se représentent aux suffrages de l’assemblée à l’exception de Jean-Pol HAVAUX, qui pour raisons personnelles, ne désire pas se représenter. Aucun autre candidat ne s’étant présenté, les membres sortant, hormis Jean-Pol HAVAUX, sont réélus à l’unanimité. 34

5. Rapport du secrétaire Le secrétaire rappelle que, comme pour le trésorier, sa fonction est en grande partie un travail répétitif reprenant chaque année les mêmes thèmes: la gestion des membres et l'énumération des activités. La gestion du fichier des membres est loin d'être parfaite mais, grâce à la parfaite collaboration et un "Cross check" permanent entre le secrétaire et le trésorier, les erreurs ou omissions sont devenues rares. Le secrétaire donne ensuite un résumé des différentes activités auxquelles les membres ou le CA ont participés durant l'année écoulée. L'axe principal de l'activité du CA a été et reste encore la préparation des commémorations du 50ème anniversaire de la libération de Stanleyville. 6. Situation des membres Total au 1 Jan. 2013 ............................. 360 Nouveaux membres ............................... 10 Décédés ................................................... 3 Démissionnaires ..................................... 24 Total au 31 Déc. 2013 .......................... 343 Outre ceux qui ont donné leur démission, sont considérés comme tels, ceux qui durant deux années consécutives, n'ont malgré les rappels, pas payé leur cotisation. Le nombre de membres a légèrement diminué depuis l'an dernier. Ce fait est constaté dans pratiquement toutes les associations sœurs. 7. Tam Tam Ommegang Les TTO paraissent quatre fois par an. En fonction des activités à programmer ou des disponibilités de l'imprimerie, le timing de parution peut être adapté. Un quart de ces pages sont réservées aux informations récurrentes telles que «Le mot du président», "Nouvelles des membres", etc… Le restant est consacré aux articles de fond avec, chaque fois que possible, un équilibre linguistique. Un problème permanent est le manque d'articles en néerlandais; le président fait appel aux rédacteurs néerlandophones.

8. Rapport du webmaster Notre site internet ayant été attaqué et contaminé par des virus, a malheureusement du être rendu indisponible. Le Compagnon Freddy Vander Linden a consacré beaucoup de temps et d'énergie pour le débloquer et le remettre en fonction et, nous espérons que, dans quelques jours, il sera à nouveau opérationnel. 9. Cotisation La cotisation restant inchangée, le trésorier demande comme chaque année à l'assemblée l'autorisation de pouvoir la porter à 12€ dans le cas où nous perdrions l'appui de la Défense pour l’expédition postale. Cette autorisation est donnée à l'unanimité des membres. Ayant épuisé l'ordre du jour, la séance est clôturée à 12:10 H. Le Compagnon président

Le Compagnon secrétaire

Michel NEYT

Guy BRUNEEL 35

COMPTE D'EXPLOITATION 2013 REKENINGEN Prévu / Voorzien

Réalisé / Uitgevoerd

RECETTES Cotisations

ONTVANGSTEN 3.000,00

2.709,00

Lidgeld

400,00

307,00

Giften

3.500,00

2.645,00

Festiviteiten

600,00

136,20

Allerlei

Stock ventes

0,00

510,00

Stock verkopen

Intérêts CE

0,00

126,60

Interest SR

TOTAL

7.500,00

6.433,80

Dons Festivités Divers

DEPENSES

TOTAAL

UITGAVEN

Admin & TTO

2.000,00

1.781,26

Admin & TTO

Festivités

3.700,00

2.403,50

Festiviteiten

Divers

1.800,00

1.420,19

Allerlei

0,00

140,18

Stock

7.500,00

5.745,13

0,00

688,67

Stock TOTAL BALANCE

TOTAAL BALANS

BILAN 2013 BALANS € AVOIR NET

1/01/2013

NETTO VERMOGEN

Compte courant

2.711,32

Courantrekening

Compte épargne

16.227,09

Spaarrekening

Valeur du stock

3.512,84

Stock waarde

50,00

Liquiditeit

Argent liquide TOTAL

22.501,25

AVOIR NET

31/12/2013

TOTAAL NETTO VERMOGEN

Compte courant

3.413,57

Courantrekening

Compte épargne

16.353,69

Spaarrekening

Valeur du stock

3.372,66

Stock waarde

50,00

Liquiditeit

Argent liquide TOTAL

23.189,92 SOLDE 2013

36

+ 688,67

TOTAAL SALDO 2013

Belgische Vereniging van Veteranen en Compagnons van de Ommegang, vzw. Notulen Statutaire Algemene Vergadering (AV) van donderdag 24 april 2014 in de Prins Albertclub te Brussel De vergadering begint om 11Hr. Inleidend woord van de Compagnon voorzitter De Voorzitter verwelkomt de aanwezige Compagnons en dankt hen voor hun trouw aan de vereniging. Zij behoren tot de kern op wie men altijd kan rekenen. Hij herinnert eraan dat dit jaar heel belangrijk is voor de vereniging, die vandaag officieel 40 jaar bestaat als vzw maar in feite reeds bestond vanaf 1967, wanneer enkele veteranen van de 5de Gemechaniseerde Brigade beslist hadden een vereniging op te richten.

Ik begroet de Compagnons Gérard VANDEWIELE en Eddy WASTELAIN, die reeds 40 jaar lid zijn. Ik herinner eraan dat alle Compagnons uitgenodigd zijn voor het defilé van 21 juli en dat de Veteranen, die hebben deelgenomen aan de Ommegang en aan Rode Draak/Zwarte Draak, een gezamenlijk detachement zullen vormen, dat het defilé zal openen. Een godsdienstige plechtigheid zal georganiseerd worden op zaterdag 20 september in de St-Michiels en St-Goedelekathedraal in Brussel ter nagedachtenis van de burgerlijke en militaire slachtoffers, Congolese en “expatriés”. De Compagnon voorzitter wenst te onderlijnen dat onze vereniging nog 52 compagnons telt die aan deze operaties hebben deelgenomen. Hij begroet 8 van deze veteranen die vandaag bij ons zijn: de Compagnons Joël DE DECKER, Rode Draak, Jean-Marie JACQUEMART, Gérard VANDEWIELE en Eddy WASTELAIN, Belgische afgedeelde militairen, Michel DE HASQUE, Edouard DINANT, Gilbert HENRIVAUX en Georges SPEECKAERT, vrijwilligers bij het 6 Cdo. Hij verklaart de AV 2014 voor geopend. 1. Goedkeuring van het notulen van de AV 2013 De Compagnons, die de gelegenheid hadden om kennis te nemen van de notulen van de AV 2013 in de TTO 159, hadden geen opmerkingen ; daarom de notulen van de AV 2013 worden met eenparigheid goedgekeurd. 2. Voorlezing van de brief aan ZM de Koning De Compagnon voorzitter leest de brief voor die deze morgen op het Koninklijk Paleis werd afgegeven. 3. Verslag van de penningmeester De rekeningen stemmen overeen met het budget dat werd vastgelegd tijdens vorig boekjaar met een kleine bonus. De rekeningen werden gecontroleerd door Compagnon Jean-Claude POCHET, die de overeenkomst heeft vastgesteld tussen het actief en de verschillende boekhoudkundige documenten. Hij stelt aan de AV voor om kwijting te geven aan de Beheerraad voor het boekjaar 2013. Met eenparigheid geven de leden kwijting aan de beheerders. Het budget 2014 is analoog aan dit van het voorbije jaar. 4. Beheerders De mandaten van de Compagnons Guy BRUNEEL, Joël DE DECKER, Michel DE HASQUE, Gilbert DESMET, Jean-Pol HAVAUX en Luc MARCHAL lopen ten einde in 2014. Herverkiesbaar en stellen zich kandidaat voor een nieuw mandaat met uitzondering van Jean-Pol HAVAUX die, om persoonlijke reden, geen kandidaat meer is. Daar er geen andere kandidaten zich gemeld hebben, zijn de uittredende leden, uitgenomen Jean-Pol HAVAUX, met eenparigheid herverkozen. 37

5. Verslag van de secretaris De secretaris herinnert eraan dat zijn functie, zoals deze van de penningmeester, in belangrijke mate een werk is dat zich elk jaar herhaalt en dezelfde thema’s behandelt: het beheer van het personeel en de opsomming van de activiteiten. Het beheer van de personeelslijsten is niet perfect maar dank zij de goede samenwerking en de permanente “Cross check” met de penningmeester zijn vergissingen en weglatingen zeldzaam geworden. De secretaris geeft daarna een samenvatting van de verschillende activiteiten waaraan de leden of de Beheerraad deelgenomen hebben gedurende het voorbije jaar. De voornaamste activiteit van de Beheerraad was en blijft de voorbereiding van de herdenkingen van de 50ste verjaardag van de bevrijding van Stanleystad.

6. Situatie van de leden Totaal op 1 Jan. 2013........................... 360 Nieuwe leden ......................................... 10 Overleden ................................................ 3 Ontslagnemend ...................................... 24 Totaal op 31 Dec. 2013 ........................ 343 Worden beschouwd als ontslagnemend, zij die hun ontslag ingediend hebben en degene die gedurende twee opeenvolgende jaren hun lidgeld niet betaald hebben, niettegenstaande meerdere rappels. Het aantal leden is lichtjes gedaald sinds vorig jaar.

Dit feit wordt ook vastgesteld in praktisch alle zusterverenigingen. 7. Tam Tam Ommegang De TTO verschijnt vier maal per jaar. In functie van de voorziene activiteiten of de beschikbaarheid van de drukkerij kan de datum van verschijnen aangepast worden. Een kwart van de pagina’s zijn voorbehouden aan weerkerende informatie zoals ”Het woord van de Voorzitter”, “Nieuws van de leden”, enz.… De rest zijn artikels met telkens indien mogelijk het taalevenwicht. Het permanent probleem is het ontbreken van Nederlandstalige artikels. De voorzitter vraagt om Nederlandstalige redacteuren.

8. Verslag van de webmaster Onze website werd aangevallen en besmet door een virus, spijtig genoeg had onbeschikbaar worden gemaakt. Compagnon Freddy VANDER LINDEN heeft er veel tijd en energie in gestoken om deze te deblokkeren en terug te doen functioneren. Wij hopen dat de site teug operationeel zal zijn binnen enkele dagen. 9. Lidgeld Het lidgeld blijf onveranderd ; zoals elk jaar de penningmeester vraagt aan de AV de toelating om deze op 12 € te brengen, in het geval dat de steun van Defensie zou wegvallen voor de verzending. Met eenparigheid wordt toelating gegeven. De dagorde is uitgeput. De AV wordt beëindigd om 12.10 Hr.

38

Compagnon voorzitter

Compagnon secretaris

Michel NEYT

Guy BRUNEEL

 1964 – OMMEGANG – 2014 INSCHRIJVINGSFORMULIER

Plechtigheden 50ste verjaardag Operatie Ommegang — Inschrijvingsformulier

Terug te sturen, indien mogelijk per e-mail, aan [email protected] of per post aan Michel NEYT, Invalidenlaan 171 bus 9 te 1160 BRUSSEL

NAAM & Voornaam : .............................................................................................................................. ADRESS : ............................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................. E-Mail : .........................................................................................

Tel : ............................................

ZATERDAG 20 SEPTEMBER ANTWOORD VOOR 10 september 2014 ! Ik zal aanwezig zijn op de kerkelijke plechtigheid in de kathedraal van Brussel : ............... JA - NEEN* RV 10.00 U ingang van de kathedraal Ik zal aanwezig zijn op de receptie in Hotel Sheraton : ....................................................... JA - NEEN*

DINSDAG 25 NOVEMBER ANTWOORD VOOR 10 november 2014 ! Ik maak er een erezaak van om aanwezig te zijn op de plechtigheid aan het Graf van de Onbekende Soldaat : ........................................................................................................ JA - NEEN* RV 11.15 U Onbekende Soldaat Ik neem deel aan de daaropvolgende receptie in de Prins Albertclub : .............................. JA - NEEN* Ik zal vergezeld zijn door (aantal) : …….perso(o)n(en) en ik stort op bankrekening BE17 3101 7279 9021 (BIC : BBRUBEBB) van de Compagnons van de Ommegang te 1160 Brussel, het bedrag van 20 € per persoon.



(* : schrappen wat niet past) 39



1964 – OMMEGANG – 2014 FORMULAIRE D'INSCRIPTION A renvoyer si possible par e-mail, à [email protected] ou par la poste à Michel NEYT, Boulevard des Invalides 171 bte 9 à 1160 BRUXELLES

ADRESSE : .......................................................................................................................................... .............................................................................................................................................................. E-Mail : .........................................................................................

Tel : ............................................

SAMEDI 20 SEPTEMBRE RÉPONSE AVANT le 10 septembre 2014 ! J’assisterai à la cérémonie religieuse à la cathédrale de Bruxelles : ................................... OUI – NON* RV 10.00 H entrée de la cathédrale J’assisterai à la réception qui suivra à l’Hôtel Sheraton : ..................................................... OUI – NON*

MARDI 25 NOVEMBRE RÉPONSE AVANT le 10 novembre 2014 ! Je me fais un point d’honneur à être présent à la cérémonie d’hommage au Tombeau du Soldat Inconnu : ................................................................................................................. OUI – NON*

Cérémonies 50ème anniversaire Opération Ommegang — Formulaire d’inscription

NOM & Prénom : ...................................................................................................................................

RV 11.15 H Soldat Inconnu Je participe à la réception qui suivra au Club Prince Albert : ............................................... OUI – NON* Je serai accompagné de (nombre)……….personnes et je verse au compte bancaire BE17 7279 9021 (BIC : BBRUBEBB) des Compagnons de l’Ommegang à 1160 Bruxelles, la somme de 20 € par personne. 40



(* : barrer les mentions inutiles)

CENOTAPH PARADE LONDON — July 12, 2014 1

2