Arborisico’s in de branche Onderwijs
Zoekprofiel: Onderwijs: SBI 92* (BIK 80) or UDC 37*
1
Inleiding In de sector Onderwijs werken zo’n 475 duizend werknemers verdeeld over diverse vormen van onderwijs. Veel onderwijsinstellingen voldoen niet aan de wettelijk eisen met betrekking tot het invoeren van een arbo- en verzuimbeleid. De instellingen geven – wegens gebrek aan tijd of middelen – een (te) lage prioriteit aan een goed arbobeleid. Het schort bij de schoolleiding met name aan managementvaardigheden. Een beleidsvoerend vermogen op het gebied van personeels- en organisatiebeleid, waarin het arbo- en verzuimbeleid kan worden ingebed, ontbreekt. Wel beschikken het Vervangingsfonds en het Participatiefonds over 9 zogenaamde regioadviseurs, die scholen in het land ondersteunen en adviseren over verzuim-, arbo- en personeelsbeleid. De arbeidsinhoud van docenten wordt steeds zwaarder. Een docent is niet alleen bezig met lesgeven en het halen van lesdoelen, maar moet tevens emotioneel en maatschappelijk betrokken zijn bij de leerlingen. Ook de arbeidsomstandigheden zijn niet ideaal. Docenten staan alleen voor de klas, hebben vaak geen eigen plek om zich te kunnen terugtrekken. Nakijken wordt vaak thuis gedaan, zodat het gevoel ontstaat nooit klaar te zijn. Ook op de arbeidsvoorwaarden en arbeidsinhoud van onderwijsgevenden is nogal wat aan te merken: docenten ervaren de werkbelasting als hoog en de honorering als onvoldoende. Bij het onderwijsgevend personeel blijkt vermoeidheid de meest genoemde gezondheidsklacht te zijn. Het verzuim in het onderwijs ligt nog altijd een stuk boven het landelijk gemiddelde. Toch wordt er vanwege de hoge verzuimdrempel in het onderwijs nogal eens ziek doorgewerkt, met risico’s van verergering van de klachten. Een branchegerichte aanpak van het ziekteverzuim wordt bemoeilijkt door de grote diversiteit in werksituaties. Uit inspectieprojecten van de Arbeidsinspectie en een rapport van TNO Arbeid is gebleken, dat er op gebouw en inrichting van een groot aantal basisscholen het een en ander valt op te merken. Bovendien is de Bedrijfshulpverlening nog onvoldoende van de grond gekomen. Zowel onderwijzend als onderwijsondersteunend personeel ondergaat in min of meerdere mate, en variërend per onderwijstype en organisatiestructuur, een vorm van psychische belasting. Bij veel onderwijsinstellingen is sprake van duidelijke werkstressrisico’s met het risico van personeelsuitval wegens overspannenheid en burn-out. Psychische klachten zijn voor meer dan 40 procent de reden voor instroom in het WAO-bestand. De grootste werkdruk wordt ervaren in het voortgezet onderwijs en onder personeel van 50 jaar en ouder. Op 22 mei 2000 zijn 2 deelconvenanten afgesloten over reïntegratie en verzuimbegeleiding. Voorts zijn op 28 november 2000 deelconvenanten gesloten over werkdruk in het basis- en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en het hoger onderwijs en de universiteiten. Hiermee is het arboconvenant voor de sector onderwijs voltooid. Doel is de werkdruk met tien procent en het ziekteverzuim met een aantal procentpunten te laten dalen.
2
1 Arbozorg en arbeidsorganisatie Risicogroepen en effecten: De arbeidsinhoud van alle docenten wordt steeds zwaarder. Een docent is niet alleen bezig met lesgeven en het halen van lesdoelen, maar moet tevens emotioneel en maatschappelijk betrokken zijn bij de leerlingen. Ook de arbeidsomstandigheden zijn niet ideaal. Docenten staan alleen voor de klas, hebben vaak geen eigen plek waar ze zich kunnen terugtrekken. Nakijken doen ze vaak thuis, dus hebben ze nooit het gevoel dat ze helemaal klaar zijn. Ook op arbeidsvoorwaarden en arbeidsinhoud van docenten is nogal wat aan te merken: docenten ervaren de werkbelasting als hoog en de honorering onvoldoende. Verder zijn er nauwelijks carrièreperspectieven. Maar ook de voortdurende verandering binnen het onderwijs – de sector wordt geconfronteerd met het fenomeen dat de ene verandering nog niet is ingevoerd als de volgende zich al weer aandient – wordt als negatief ervaren. Al die factoren leveren de nodige spanning op. De omgang met leerlingen is ingewikkelder geworden, voor omgang met collega’s is vaak te weinig tijd en door alle fusies bij onderwijsinstellingen, met name bij het beroepsonderwijs, is het management veel verder van de werkvloer komen te staan. Vooral dat laatste ervaren veel docenten als uiterst negatief. Veel onderwijsinstellingen voldoen niet aan de wettelijke eisen met betrekking tot het voeren van een arbo- en verzuimbeleid. De instellingen geven – wegens gebrek aan tijd of middelen – een (te) lage prioriteit aan een goed arbobeleid. Het schort met name aan managementvaardigheden bij de schoolleiding. Een beleidsvoerend vermogen op het gebied van personeels- en organisatiebeleid, waarin het arbo- en verzuimbeleid kan worden ingebed, ontbreekt. Wel beschikken het Vervangingsfonds en het Participatiefonds over 9 zogenaamde regioadviseurs, die scholen in het land ondersteunen en adviseren over verzuim-, arbo-, en personeelsbeleid. Sinds 1 maart 1997 moeten basisscholen en scholen voor middelbaar onderwijs een bedrijfshulpverleningsorganisatie (BHV) in huis hebben. Voor hogescholen en universiteiten bestaat die verplichting al sinds 1994. Toch heeft de BHV vanwege tijdgebrek en een krap budget van scholen vaak een lage prioriteit. De overheidssubsidie voor arbeidsomstandigheden gaat meestal op aan verzuimbegeleiding. Bij het onderwijsondersteunend personeel nemen gezondheidsklachten toe met het aantal jaren dat men in het onderwijs werkt. Ook het (langdurig) verzuim neemt toe met het aantal jaren dat men binnen het onderwijs actief is. Toch is leeftijd geen grote factor bij ziekteverzuim. Oudere leerkrachten blijken in gunstige werkomstandigheden even goed mee te draaien als hun jongere collega’s. Het verzuimpercentage van het onderwijsondersteunend personeel is hoger dan van het onderwijzend personeel. Bij dat onderwijzend personeel blijkt vermoeidheid de meest genoemde gezondheidsklacht te zijn. Onderwijsgevenden in het basis- en speciaal onderwijs hebben doorgaans wat minder gezondheidsklachten dan hun collega’s in het secundair onderwijs. Toch is het verzuim van leraren in het speciaal onderwijs het grootst: in 1999 was dat 9,43 procent (8,36 procent in 1998). In het primair onderwijs 8,65 procent (7,77 procent in 1998) en het voortgezet onderwijs 7,36 procent (7,02 procent in 1998). Verder zijn het grotere verzuim op grote scholen en in de meest verstedelijkte gebieden opmerkelijk. Het ziekteverzuim in het onderwijs is hoger dan in andere bedrijfssectoren. Toch wordt er vanwege de hoge verzuimdrempel in het onderwijs nogal eens ziek doorgewerkt met het risico van verergering van de gezondheidsklachten. Onder mannen is het ziekteverzuim lager dan onder vrouwen. Oorzaak daarvan is dat vrouwelijke leerkrachten langer ziek zijn en zich ook iets vaker ziek melden dan mannen. Ook de baanomvang speelt een rol. Leerkrachten met een werkweek van minder dan 19 uur, en degenen met een voltijdbaan (meer dan 33 uur per week) verzuimen het minst. Het hoogste ziekteverzuim wordt gevonden bij leerkrachten met een werkweek tussen de 19 en 33 uur. Een branchegerichte aanpak van het ziekteverzuim wordt bemoeilijkt door de grote diversiteit in werksituaties en aantal werknemers in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Dat betekent ook dat het arbobeleid op de diverse onderwijsinstellingen op zeer diverse wijze invulling krijgt. 3
De terugkeer van ziek onderwijspersoneel in het arbeidsproces verloopt niet optimaal. Dit komt door gebrek aan kennis, coördinatie en door onduidelijkheid over de verdeling van de verantwoordelijkheid onder werkgevers, werknemers, de arbodiensten en USZO. Een aanzienlijk deel van het onderwijzend personeel voelt zich sterk belast door situaties die duidelijk schoolgebonden zijn (schoolleiding, collega’s, materiële omstandigheden). Zo ervaren docenten op scholen met een hoog verzuim weinig flexibiliteit, autonomie en sociale steun. Alhoewel de werkomstandigheden binnen de verschillende schoolsoorten duidelijk verschillen, is het toch niet het soort onderwijs waarin onderwijsondersteunend en/of onderwijzend personeel werkt, maar eerder de hoeveelheid werkervaring en de functie die men uitoefent of het vak dat men geeft die bepalend zijn of men al dan niet tot een risicogroep behoort. De grote schaarste aan leraren in het voortgezet onderwijs leidt ertoe dat scholen er niet voor terugschrikken om onbevoegde en onbekwame studenten en docenten voor de klas te zetten. Het aantal oudere leerkrachten in het gehele onderwijs groeit en zij blijven tevens – als gevolg van steeds minder mogelijkheden tot vervroegde uittreding – tot op hogere leeftijd werken. Gemiddeld is de lerarenpopulatie ouder dan de gemiddelde werkende populatie in Nederland. De oudere leraren in het voortgezet en beroepsonderwijs bevolken de hogere salarisschalen en belemmeren zo, door de beperkte budgetten, het uitzicht van de jonge garde op doorstroom naar de hogere salarissen. Door de geringe mobiliteit van vooral ouder personeel in het hoger beroepsonderwijs (HBO) is er weinig ruimte voor nieuwe instroom en doorstroom van zittende medewerkers. In het HBO neemt het percentage werknemers boven de 50 jaar flink toe. Op termijn zal een relatief grote uitstroom van oudere werknemers plaatsvinden en een grote vervangingsvraag ontstaan. De huidige schaarste aan leraren in het voortgezet en hoger onderwijs zal dan ook en vooral in het HBO merkbaar zijn. In het Wetenschappelijk onderwijs en de onderzoeksinstellingen is sprake van een minder scheve leeftijdsopbouw. Uit een onderzoek van de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam blijkt dat werknemers in de gehele Nederlandse onderwijssector in het algemeen relatief tevreden zijn over de inhoud van hun werk. Vaker dan gemiddeld geven ze evenwel aan de werkbelasting niet aan te kunnen. Ook zijn zij vaker van mening dat het werk in de afgelopen jaren zwaarder is geworden. Op het eerste gezicht lijkt het gemiddelde salaris in de onderwijssector bovengemiddeld. Dit wordt echter voornamelijk veroorzaakt door de gemiddeld hoge leeftijd en het hoge opleidingsniveau van het onderwijspersoneel. Bij correctie van deze effecten, valt het salaris terug tot ver onder het Nederlandse gemiddelde. In internationaal perspectief blijkt dat de Nederlandse leraar zwaarder wordt belast dan in het buitenland: hij geeft meer lessen per jaar aan gemiddeld meer leerlingen in de klas. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Onvoldoende arbo- en verzuimbeleid.
Preventiemaatregelen 1) Opstellen van een Plan van aanpak en uitvoeren van een Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E). Beide zijn verplicht. Voor het realiseren van een gestructureerd arbo-, verzuim- en organisatiebeleid de VAO-vragenlijst : verzuim audit onderwijs en de RI&E in scholen (Praktijkreeks arbobeleid in de school) als instrumenten gebruiken. Ook de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen heeft diverse instrumenten ontwikkeld.
2) Hoog ziekteverzuim.
2) Organisatiestructuur en –processen van de onderwijsinstelling doorlichten. Personeel meer taakvariatie, vrijheid, autonomie, en afwisseling en zelfstandigheid in het werk bieden. Verder zou het 4
personeel meer invloed op en/of participatie in belangrijke (organisatie)beslissingen gegeven kunnen worden. Voor het realiseren van een gestructureerd arbo-, verzuim- en organisatiebeleid de VAO-vragenlijst : verzuim audit onderwijs en de diverse instrumenten/producten van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen als hulpmiddelen gebruiken. Om iets aan het stijgende ziekteverzuim in het onderwijs te doen heeft het ministerie van OCenW al verschillende maatregelen getroffen. Zo is er in de CAO voor het primair en voortgezet onderwijs (PO/VO), het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (BVE) structureel 50 miljoen beschikbaar gesteld om de instellingen te ondersteunen bij de verbetering van de arbodienstverlening en het terugdringen van het ziekteverzuim en kunnen de schoolbudgetten (totaal circa 340 miljoen gulden) ingezet worden om bijvoorbeeld de werkdruk aan te pakken. 3) Doorwerken tijdens ziekte vanwege hoge verzuimdrempel.
3) Adequate sociaal-medische begeleiding geven en verzuimgesprekken voeren, m.a.w. het verzuim bespreekbaar maken. Het ziekteverzuimbeleid niet primair richten op verhoging van de verzuimdrempel en snelle werkhervatting na ziekte.
4) Onvoldoende tijd en geld om een voldoende BHV op te zetten.
4) Een BHV is verplicht. Daartoe kan het document Bedrijfshulpverlening in het onderwijs : controlelijst voor primair- en voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, ontwikkeld door TNO Milieu en uitgegeven door de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs (Heerlen, 1996) gebruikt worden. In specifieke situaties kunnen scholen een beroep doen op extra financiering vanuit het Aanvullend Pakket bedrijfsgezondheidszorg.
5) Onvoldoende arbo- en verzuimbeleid.
5) Gebruik van diverse voor het onderwijs ontwikkelde instrumenten als basis en ondersteuning voor een structureel en efficiënt arbo- en verzuimbeleid. Van overheidswege beter onderling afstemmen van financiële regelingen voor het onderwijs, het geven van voorlichting over deze financiële regelingen en het vergroten van de betrokkenheid bij en deskundigheid m.b.t. arbeidsomstandigheden door het aanstellen van een arbodeskundig medewerker per school..
6) Vergrijzing en relatief veel oudere leerkrachten.
6) Oudere leerkrachten niet als aparte groep behandelen, maar een leeftijdsbewust personeelsbeleid voeren voor alle docenten. Dat beleid is erop gericht een uitdagende en prettige werkomgeving te creëren
5
in verschillende fasen van de loopbaan. 7) Weinig mobiliteit van het personeel en 7) Een leeftijdsbewust personeelsbeleid voeren met een hoog percentage werknemers boven aandacht voor: de 50 jaar, vooral in het HBO. Een kritisch gebruik van kwantitatieve regelingen voor flexibele en gedeeltelijke uittreding, arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers, deeltijdwerk en sabbatsverlof. Door toepassing hiervan kunnen instellingen de uitstroom van ouder personeel geleidelijker laten plaatsvinden, en tegelijkertijd oudere werknemers langer optimaal laten functioneren; Langere en optimale inzet van personeel bevorderen door aanpassing van de kwalitatieve werkinhoud aan de belastbaarheid van de individuele werknemer; Mobiliteit op basis van vrijwilligheid met gebruikmaking van mobiliteitsbevorderende instrumenten als tijdelijke detacheringen en taakroulatie; Door gebruik van functionerings-, beoordelingsen loopbaangesprekken kunnen problemen vroegtijdig worden gesignaleerd; Door scholing wordt de blijvende inzetbaarheid van het personeel vergroot. 8) Gevolgen van het overheidsbeleid op de arbeidssituatie, zoals fusies en voortdurende veranderingen.
8) Onderwijsinnovaties invoeren met behulp van een goed implementatieplan. Zorgen voor heldere organisatiestructuren en communicatie.
9) Te grote klassen, te veel lessen, geen eigen ruimte voor leerkrachten en te veel informatie die (in korte tijd) verwerkt moet worden.
9) Meer investeringen van overheidswege in het onderwijs, bijvoorbeeld door kleinere klassen te creëren.
2 Inrichting arbeidsplaatsen (o.a. vluchtwegen, kleedruimtes en bouwkundige voorzieningen) Risicogroepen en effecten: Personeel op basisscholen vormt een belangrijke risicogroep. Uit inspectieprojecten van de Arbeidsinspectie blijkt dat er op gebouw en inrichting van een groot aantal basisscholen het een en ander valt aan te merken. Bedrijfshulpverlening is nog onvoldoende van de grond gekomen. Er zijn nog nauwelijks ontruimingsplannen opgesteld, oefeningen worden niet gehouden en op veel basisscholen ontbreken noodverlichting, alarminstallatie, brandwerende deuren en de aanduiding van vluchtwegen. Deuren en ramen zijn vaak niet voorzien van veiligheidsglas, maar van gewoon (dun) vensterglas. Andere knelpunten op veiligheidsgebied zijn: onvoldoende brandbestrijdingsmiddelen, onveilige elektrische installatie, onveilige vloeren en bestrating van het speelplein, onveilige kapstokken, gevaarlijke uitgang naar de openbare weg, onveilige speeltoestellen in speellokaal en op het speelplein en een onveilige ondergrond van die speeltoestellen. Andere geconstateerde tekortkomingen betreffende de inrichting op basisscholen zijn: onvoldoende EHBO- en noodhulpmiddelen, onvoldoende verlichting en ventilatie, geluidsoverlast, verouderde zitgelegenheid leerkrachten en leerlingen, slechte beeldschermwerkplekken,
6
onvoldoende bergruimte, ontoegankelijkheid gehandicapten, onvoldoende inrichting nevenruimten, ontbreken van buitenzonwering, onvoldoende afvalberging en onvoldoende onderhoud. Volgens een onderzoek van TNO Arbeid lijken oorzaken, die hun basis vinden in de invulling en systematiek van het bekostigingsstelsel dat de overheid voor basisscholen hanteert, de knelpunten mede te veroorzaken. Omdat gebouwspecifieke factoren niet worden meegenomen en wordt uitgegaan van een gemiddelde school, hebben bijvoorbeeld oudere scholen en stedelijke scholen meer problemen om rond te komen met het vastgestelde bedrag. Daarnaast leidt onduidelijkheid over de bekostiging van het onderwijs in zijn algemeenheid tot een weinig integrale aanpak waarbij de knelpunten te lang blijven liggen. Ook op scholen in het voortgezet- en beroepsonderwijs zijn diverse tekortkomingen geconstateerd, zoals het geblokkeerd zijn van nooduitgangen, en het niet aangegeven of het afwezig zijn van vluchtwegen. Dat wordt mede verklaard doordat de wettelijke bepalingen inzake Bedrijfshulpverlening (BHV) pas ingaande 1 januari 1997 verplicht zijn voor scholen. In (theorie)lokalen in het voortgezet onderwijs zitten soms te veel leerlingen in een te kleine ruimte. De ruimte tussen de voorste rij leerlingen en het bord behoort tussen de 2 en 2.20 meter te zijn, maar bedraagt soms slechts een meter. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Verschillende tekortkomingen op het gebied van ruimte en inrichting, i.c. de ruimte is niet veilig ingericht.
Preventiemaatregelen 1) Het in het kader van de Bedrijfshulpverlening houden van ontruimingsoefeningen waardoor tekortkomingen op het gebied van nooduitgangen, vluchtwegen enz. tijdig gesignaleerd worden. Voorbeelden: In het bekostigingsstelsel van de overheid moeten Noodverlichting en de aanduiding van posten worden toegevoegd vanwege nieuw beleid nooduitgangen ontbreekt; (bedrijfshulpverlening en brandveiligheid) en vanwege Gebarricadeerde nooduitgangen en het bestaand, maar nog niet in het bekostigingsstelsel ontbreken van een noodtrap; geïncorporeerd beleid, en ontwikkelingen in het Computers zijn in gangen geplaatst en onderwijs. Verder zouden de normbedragen voor veel met allerlei verlengsnoeren bestaande posten moeten worden opgehoogd en de aangesloten; afschrijvingstermijn verkort. Tenslotte moeten Vloeren, trappen en bordessen zijn in gebouwspecifieke factoren in het bekostigingsstelsel een dusdanige toestand dat het gevaar worden opgenomen. van uitglijden, struikelen en misstappen aanwezig is; Gebrekkige afzuiging in kleed- en doucheruimten bij gymlokalen. 2) Slechte en ondoelmatige zitgelegenheid.
2) Ontwerpen van een integrale werkplek, waarin doelmatige zitgelegenheid ingebed moet zijn. Stoelen aanschaffen die voldoen aan de Nederlandse Norm NEN 1812 type HR of LR.
3 Gevaarlijke stoffen Risicogroepen en effecten: Alle onderwijsinstellingen waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen en waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt zijn een risicogroep. Onderwijsinstellingen die gevaarlijke
7
stoffen in grote verpakkingen opslaan en/of niet aan de wettelijke eisen voldoen voor de opslag van grote hoeveelheden (en dat zijn andere eisen dan bij kleine hoeveelheden) lopen een verhoogd risico. Vooral personeel dat in of nabij chemielaboratoria van hogescholen of universiteiten werkt en degenen die belast zijn met de verwijdering van chemische afvalstoffen van die laboratoria zijn een risicogroep. De verschillende faculteiten van universiteiten en hogescholen die met gevaarlijke stoffen werken beschikken doorgaans over procedures, voorschriften en instructies, die gericht zijn op het verminderen van de risico’s voor mens en milieu. Deze zijn echter over het algemeen onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Er ontbreekt vaak een overzicht in de maatregelen met een structuur en een samenhang daarin. Deze ongestructureerde toestand kan bij ongevallen of calamiteiten tot inefficiënte beslissingen en gevaarlijke situaties leiden. Doorgaans zijn chemielokalen die nog in gebruik zijn in oude (school)gebouwen niet (geheel) veilig. Extra risico’s ontstaan voor degenen die in gebrekkig ingerichte of slecht onderhouden lokalen en/of gebouwen werken. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Bewaren en opslaan van gevaarlijke stoffen die niet in het lesprogramma staan en niet aan de wettelijke eisen voldoen.
Preventiemaatregelen 1) Een grote schoonmaakactie houden en het inkoopbeleid wijzigen. Opslaan van de overige, toegestane en relevante stoffen zo veel mogelijk gescheiden, in compartimenten
2) Aanschaf van gevaarlijke stoffen in grote verpakkingen.
2) Wijzigen van het inkoopbeleid. Gericht aanschaffen en in kleine hoeveelheden.
3) Ontbreken van of niet bijhouden van een register gevaarlijke stoffen.
3) In Arbojaarplan en/of V&G-plan opnemen en zo nodig tot aparte taak van onderwijsondersteunend personeel maken. Verder kan het opstellen van een producten- en stoffenoverzicht door de leerlingen zelf overwogen worden.
4) Onvoldoende etikettering van gevaarlijke stoffen.
4) In praktijklokaal en laboratorium moet minimaal informatie aanwezig zijn waarin leerlingen of studenten kenmerken van de producten en stoffen die ze gebruiken of bereiden kunnen opzoeken.
5) Studenten of leerlingen die onzorgvuldig met stoffen en producten omgaan.
5) Zorgen dat er een uitgebreide veiligheidsvoorlichting wordt gegeven.
6) Blootstelling van personeel of leerlingen aan gevaarlijke stoffen.
6)
Maatregelen aan de bron nemen om de emissie zo veel mogelijk te beperken; Proeven die in de klas worden uitgevoerd doorlichten op veiligheidsaspecten. Waar nodig moeten alternatieven worden gezocht; Ventilatie: in leskeukens en vaklokalen scheikunde met zuurkasten moet een minimaal ventilatievoud (aantal keren per tijdseenheid dat de lucht in een ruimte volledig wordt ververst) van 6 worden bereikt. Als dat niet wordt bereikt, dan zijn beperkende maatregelen aangaande het gebruik van les- of praktijklokalen noodzakelijk;
8
Oogspoelvoorzieningen; Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen; Leerkrachten chemie aansporen om een EHBOcursus te volgen. Ook leerlingen moeten voldoende geïnformeerd worden in het gebruik van beschermings- en reddingsmiddelen; Ook moeten leerkrachten en leerlingen voorlichting krijgen over het gebruik van afvalcontainers en de vernietiging of het hergebruik van afval. 7) Gebrek aan overzicht en samenhang bij procedures, voorschriften en instructies t.a.v. gevaarlijke stoffen tussen de verschillende faculteiten van universiteiten en hogescholen.
7) Op centraal niveau algemene voorschriften en procedures vaststellen en slechts incidenteel in specifieke protocollen. Verder moeten er regelmatig instructies en voorlichting gegeven worden.
8) Gebrekkig ingerichte chemielokalen en/of chemielokalen in slecht onderhouden (school)gebouwen
8) Bij plannen voor nieuwbouw of verbouw rekening houden met veiligheidsaspecten van praktijkruimten waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Behalve ligging, omvang en constructie ook veiligheidsvoorzieningen treffen. Zo moeten er afvalcontainers komen waarin het chemisch afval gescheiden gedeponeerd wordt.
4 Biologische agentia Risicogroepen en effecten: Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) worden binnen de laboratoria, plantenkassen en dierenverblijven van universiteiten en hogescholen steeds meer gebruikt. De wet- en regelgeving legt hieraan steeds strengere eisen op. Aan GGO’s zijn risico’s verbonden. Door genetische modificatie zouden nieuwe organismen kunnen ontstaan die ziekte kunnen veroorzaken bij mensen, dieren of planten. Ook zouden GGO’s genetisch materiaal aan andere organismen kunnen overdragen, waardoor nieuwe ziekten zouden kunnen ontstaan. Het hoogste risico is het werken met biologische agentia. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Het gebruik van GGO’s binnen universiteiten en hogescholen.
Preventiemaatregelen 1) Gebruik van organismen die een geringe mogelijkheid hebben om te overleven buiten het laboratorium; Aan het GGO een modificatie meegeven waardoor verspreiding buiten het laboratorium wordt bemoeilijkt; Het aanbrengen van bouwkundige en/of technische voorzieningen aan werkruimten, installaties en apparatuur om het ontsnappen van GGO’s te voortkomen of te beperken; Bijzondere procedures en technieken toepassen
9
om de verspreiding van GGO’s te beperken. Zo mogen ruimtes waar met GGO’s wordt gewerkt alleen betreden worden door mensen die op de hoogte zijn van de risico’s en getraind zijn in de omgang hiermee. 2) Werken met biologische agentia (BA)
2) Schriftelijke procedures voor het werken met BA zijn verplicht. Opslag, hantering, vervoer en afvoer moeten met doeltreffende middelen risico vrij worden uitgevoerd. Verpakkingen dienen hermetisch gesloten zijn en duidelijk zijn gekenmerkt. Verder moeten doeltreffende maatregelen bij de bron worden genomen om blootstelling aan BA te voorkomen of maximaal te beperken. Als laatste mogelijkheid kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld.
5 Fysieke belasting Risicogroepen en effecten: Vooral leerkrachten die in de onderbouw van het basisonderwijs werkzaam zijn bij de jongste kinderen ondervinden rug- en schouderklachten vanwege het veelvuldig bukken en tillen. Dat wordt veelal veroorzaakt door onvoldoende of slechte zitgelegenheid. De kinderen zitten op laag meubilair, waardoor de leerkracht al snel te hoog zit. Rugklachten leiden vaak tot ziekteverzuim en bij herhaalde belasting tot (langdurige) arbeidsongeschiktheid. De vakleerkrachten voor gymnastiek hebben vooral klachten over slijtage aan het bewegingsapparaat. Met name administratief en onderwijs ondersteunend personeel dat veel op computerwerkplekken doorbrengt die niet aan de normen voor beeldschermwerk voldoen, vormen eveneens een risicogroep van fysieke belasting. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Slechte en ondoelmatige zitgelegenheid.
Preventiemaatregelen 1) Stoelen aanschaffen die voldoen aan de Nederlandse Norm NEN 1812 type HR of LR.
2) (Te) hoge stoelen voor leerkrachten, 2) Aanschaf van verstelbare stoelenvoor de (te) lage stoelen voor de jongste kinderen. leerkrachten. 3) Computerwerkplekken die niet aan de normen voor beeldschermwerk voldoen.
3) Raadplegen en volgen van beschreven richtlijnen in Arbo-Informatieblad 2 Werken met beeldschermen (Den Haag : Sdu Uitgevers, 1997).
4) Fysieke belasting bij docenten lichamelijke opvoeding.
4) De Beweegwijzer LO van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen raadplegen.
10
6 Fysische factoren (o.a. geluid, trillingen, straling, klimaat, verlichting en uitzicht) Risicogroepen en effecten: Op scholen met een slechte akoestiek van lokalen en/of het ontbreken van een integrale aanpak van de geluidsproblematiek bestaat voor leerkrachten die vaak een aantal lesuren achter elkaar in een praktijklokaal staan het gevaar van lawaaibelasting. Dat uit zich onder meer in vermoeidheid aan het einde van de dag. Dat probleem doet zich vooral voor op basisscholen. Op scholen die in oudere gebouwen zijn gevestigd laat de klimaatbeheersing nogal te wensen over. Verder is een probleem de ventilatie in lokalen, die door veel te grote groepen worden gebruikt. Slechte klimaatbeheersing en onvoldoende ventilatie kan leiden tot benauwdheid, verkoudheid en aandoeningen aan de luchtwegen. De kwaliteit van de binnenlucht is in veel schoolgebouwen matig tot slecht. Een slechte binnenluchtkwaliteit kan leiden tot verschillende gezondheidsklachten, zoals allergische reacties, aandoeningen aan longen en luchtwegen, sufheid, en concentratievermindering, hoofdpijn, irritatie van ogen of huid, en irritatie van de slijmvliezen. Uit onderzoek blijkt dat leerkrachten en leerlingen die aangeven dat ze gebrek hebben aan frisse lucht ook vaak last hebben van een droge mond, hoofdpijn en vermoeidheid. Uiteindelijk kunnen dergelijke ongezonde situaties in schoollokalen leiden tot het verminderen van prestaties en zelfs tot het uitvallen van personeel en leerlingen. Ook de kwaliteit van de verlichting laat vaak te wensen over. Klachten over verblinding door zonlicht komen regelmatig voor, ook op scholen waar de lokalen van zonwering zijn voorzien. Die klachten zijn tranende ogen, sufheid en hoofdpijn. Gymlokalen waar ook examens worden afgenomen hebben voor dat doel veel te weinig licht. In het algemeen is de (kunst)verlichting van ruimten waarin onderwijs wordt gegeven niet goed. Hoewel de verlichting in alle scholen moet voldoen aan de Arbowet, is de werkelijkheid nog verre van dat. In veel gevallen is de toelaatbare luminantie van de verlichtingsarmaturen onvoldoende geregeld. In klaslokalen komen kale montagebalken voor, waardoor het licht van de onafgeschermde lampen direct naar buiten straalt en dus de omgeving verlicht in plaats van de lokalen. Dat is hinderlijk voor leerkrachten en leerlingen door de te grote oppervlaktehelderheid in het gezichtsveld. Slechte verlichting kan leiden tot oogklachten en hoofdpijn. Uit inspectieprojecten van de Arbeidsinspectie blijkt dat de hygiëne op de basisscholen in veel gevallen te wensen over laat. Er wordt slecht schoongemaakt in gangen, gymlokalen, toiletten, en in douche- en wasruimten van gymlokalen. Vaak wordt ook de zandbak niet afgedekt. Deze onhygiënische situaties kunnen leiden tot blootstelling aan micro-organismen met mogelijk infectieziekten als gevolg. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Slechte akoestiek van (vak)lokalen en geluidsoverlast.
Preventiemaatregelen 1) Instructie aan leerkrachten, gebruik van doelmatige beschuttingsmiddelen en een integrale aanpak van geluidsproblematiek.
2) Slechte kwaliteit van de binnenlucht.
2)
Zorgen voor voldoende ventilatie en op de juiste wijze gebruikmaken van ventilatievoorzieningen; Lucht het lokaal, ook als de hele dag door wordt geventileerd, in elke pauze. Als de ventilatievoorzieningen onvoldoende zijn, moet ook na ieder lesuur worden gelucht; Beperk de warmteproductie door goede zonwering, door het uitschakelen van (onnodige) verlichting en door het niet onnodig aan laten
11
staan van apparatuur; Lokalen stofvrij en gezond houden, dus geen dieren, planten, afval, rondslingerende spullen, (natte) jassen, wollige vloerbedekking en gordijnen in het lokaal; Beperk de hoeveelheid inloopvuil door bijvoorbeeld rubberen ringmatten en roosters voor de ingang van school en lokaal en het regelmatig schoonvegen van het schoolplein; Voor de kwaliteit van de binnenlucht is het essentieel dat de lokalen goed worden schoongehouden, zodat allergenen, stof en microorganismen worden verwijderd; Zorg dat vocht, wat bijvoorbeeld ontstaat bij koken en wassen in praktijklokalen, goed wordt afgevoerd; naar buiten en niet naar andere ruimten; De handleiding Verbetering kwaliteit van de binnenlucht in scholen van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen raadplegen. 3) Onvoldoende ventilatie.
3)
4) Slechte klimaatbeheersing.
4)
Zorgen voor voldoende en meerdere ventilatievoorzieningen, zoals roosters, ventilatoren of te openen ramen; Zorg dat de ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden gebruikt (tijdig ventileren en niet pas als het al muf ruikt of benauwd is); Als ventilatie alleen door het openen van ramen kan plaatsvinden, dan moeten de ramen zo geopend kunnen worden dat er geen tocht optreedt (kierstand); Roosters moeten hoog geplaatst zijn; aldus krijgt de verse (en koude) lucht voldoende tijd krijgt om zich te mengen met de (warme) lucht in het lokaal; Roosters en ventilatoren moeten schoon zijn, ze zijn goed te regelen en te gebruiken, en er zijn geen belemmeringen zoals voorhangende gordijnen; Zorgen voor goede zonwering, die in gesloten toestand niet de ventilatieopeningen afdekt. Zorgen voor voldoende ventilatie en op de juiste wijze gebruikmaken van ventilatievoorzieningen; Beperk de warmteproductie door goede zonwering, door het uitschakelen van (onnodige) verlichting en door het niet onnodig aan laten staan van apparatuur; Elke radiator in de lokalen voorzien van een radiatorventiel. Hierdoor zal bij een hoge binnentemperatuur de verwarming automatisch geen warmte meer afgeven en dus ook niet meer bijdragen tot een te hoge temperatuur; Klimaatinstallaties goed en schoon beheren, dat betekent dat bij het ontwerp en de keuze van 12
materialen en filters al rekening moet worden gehouden met het tegengaan van corrosie en vervuiling tijdens het functioneren. Het onderhoud moet gericht zijn op het schoon, droog en zonder corrosie functioneren van de installatie. Regelmatig moet inspectie plaatsvinden en filters minimaal éénmaal per jaar vervangen. 5) De toelaatbare luminantie van de verlichtingsarmaturen is onvoldoende.
5) Gebruik maken van goed afgeschermde armaturen voorzien van fluorescentielampen, die lichttechnisch overeenkomen met armaturen in de richtlijnen van de Rijksgebouwendienst. Zo wordt de verlichting minder hinderlijk en kan tevens met minder lampen worden volstaan om hetzelfde verlichtingsniveau in de lokalen te krijgen.
6) Onhygiënische situaties op basisscholen
6) Verbeteren en efficiënter maken van de schoonmaak.
7 Arbeidsmiddelen (o.a. gereedschappen, machines) Risicogroepen en effecten: Risicogroepen zijn scholen voor beroepsonderwijs waar diverse machines – voor onder meer houten metaalbewerking – worden gebruikt. Machines die onvoldoende zijn beveiligd, smalle doorgangen langs de machines en weinig ruimte om de machines te bedienen kunnen tot gevaarlijke situaties leiden met het risico van ongevallen. Verder zijn er machines die voor professioneel gebruik misschien veilig genoeg zijn, maar niet voor gebruik door studenten. Specifieke risicogroepen zijn: werkplaatsassistenten, docenten handvaardigheid, personeel van technische dienst en repro, en de leerlingen. Technische installaties in de klaslokalen van scholen voor technisch onderwijs blijken nogal eens gebrekkig te zijn. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren Preventiemaatregelen 1) Onvoldoende beveiliging van en rondom 1) Machines moeten voldoen aan machines en werktuigen. beveiligingsrichtlijnen van het Arbobesluit. In het algemeen is er een noodstopschakelaar voor machines en elektrische gereedschappen nodig. De doorgangen langs werktuigen en tussen werktuigen moeten voldoende breed zijn. Ook moeten de plaatsen waar degene staat die de machine bedient, vrij voor de bediening worden gehouden. 2) Gebrekkige technische installaties.
2) Installaties vervangen of aanpassen aan het juiste veiligheidsniveau als bij CE-gewaarmerkte installaties. 13
8 Specifieke werkzaamheden (zoals laden, lossen, onderhoud, asbestsloop e.d.) Risicogroepen en effecten: Geen informatie aangetroffen. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren -
Preventiemaatregelen -
9 Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering Risicogroepen en effecten: Op scholen waar grondstoffen en materialen worden bewerkt – in het technisch beroepsonderwijs bijvoorbeeld – lopen personeel en leerlingen kans op verwondingen als er geen (geschikte) beschermingsmiddelen als brillen en dergelijke worden gebruikt. Personeel op basisscholen is ten aanzien van veiligheids- en gezondheidssignalering de grootste risicogroep. Een duidelijk beleid en planning inzake veiligheid, gezondheid en welzijn, en/of een arbeidshygiënische strategie ontbreekt hier nogal eens. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Bewerking van grondstoffen en materialen.
Preventiemaatregelen 1) Gebruik van goedgekeurde persoonlijke beschermingsmiddelen ter bescherming van ogen, handen, armen en benen.
2) Ontbreken van een veiligheids- en gezondheidsplan en –beleid.
2) Als instrument bij het realiseren van een gestructureerd arbo-, gezondheids- en veiligheidsbeleid kan de RI&E in scholen (Praktijkreeks arbobeleid in de school) worden gebruikt. Ook de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen heeft diverse instrumenten ontwikkeld.
10 Werktijden, overwerk en werkdruk Risicogroepen en effecten: Zowel onderwijzend als onderwijsondersteunend personeel ondergaat in meer of mindere mate, en variërend per onderwijstype en organisatiestructuur, een vorm van psychische belasting. Bij veel onderwijsinstellingen is sprake van duidelijke werkstressrisico’s met het risico van
14
personeelsuitval wegens overspannenheid en “burn-out”. Dit kan leiden tot langdurig ziekteverzuim en zelfs arbeidsongeschiktheid. De cijfers in de sector onderwijs over de instroom in het invaliditeitspensioen zijn relatief hoog. Psychische klachten zijn voor meer dan 40 procent de reden voor instroom in het WAO-bestand. Leerkrachten hebben doorgaans last van emotionele en cognitieve uitputting, depersonalisatie (zelfvervreemding) naar leerlingen en collega’s, slaapproblemen en psychosomatische klachten. Onderwijsondersteunend personeel heeft last van psychische klachten en klachten op het gebied van welbevinden. Onderzoek toont aan dat dit personeel zich vaker minder goed of gezond voelt dan onderwijsgevend personeel. Verder ervaren onderwijsondersteunende medewerkers een hoge werkbelasting. Als oorzaken worden aangegeven: de relatie met schooldirectie en docenten, fysieke werkomstandigheden, gebrek aan promotiemogelijkheden, tijdgebrek, agressieve leerlingen en weinig mogelijkheden tot inspraak. Personeel dat relatief lang in het onderwijs werkt, vertoont meer klachten dan personeel dat korter in het onderwijs werkt. Daar staat tegenover dat personen die het langst in het beroep werken (30 jaar of langer) weer wat minder klachten hebben (‘healthy worker effect’). Tot de klachten behoren slecht slapen, gehoorklachten, een beklemmend gevoel op de borst en pijn in de bovenste of onderste ledematen. Vrouwen vertonen ongeveer evenveel gezondheids- en psychische klachten als hun mannelijke collega’s, maar zij geven wel vaker aan last te hebben van buikpijn, pijn of stijfheid in de bovenste ledematen, nekpijn, ernstige hoofdpijn en allergische reacties. De grootste kans op burn-out of emotionele uitputting hebben leerkrachten in het basisonderwijs die zich onvoldoende gesteund weten door management en collegae, veel druk van leerlingen ervaren, onder tijdsdruk staan en degenen met extra taakbelasting. Bij docenten in het Voorbereidend Beroepsonderwijs (VBO) wordt het zich belast voelen in hoofdzaak bepaald door leerlingfactoren. Bij docenten in het Algemeen Voortgezet Onderwijs (AVO) wordt het zich belast voelen in hoofdzaak bepaald door organisatie- en onderwijsfactoren. De werkdruk wordt algemeen als hoog ervaren. De belasting als gevolg van werkdruk kan per onderwijsinstelling variëren. Doorslaggevend hiervoor lijkt te zijn de stijl en kwaliteit van management en in samenhang hiermee het interne sociale klimaat op school. In gevallen van gebrekkig management is er vaker sprake van een negatief klimaat op school, dat als psychisch belastend wordt ervaren. Daarnaast zijn andere factoren aangaande werkdruk genoemd, zoals onder meer toekomstonzekerheid, de beperkte materiële en financiële ruimte en lastiger gedrag van leerlingen. In het algemeen beschikken leraren niet over voldoende regelmogelijkheden om alle problemen in hun werk of klas zelfstandig op te lossen. De kwaliteit van sociaal-emotionele ondersteuning door directe leiding en collega’s, als buffer tegen stress-risico’s, schiet op de gemiddelde school tekort. Een actief personeelsbeleid, gericht op persoonlijke coaching, ontbreekt nog op veel scholen, of bevindt zich nog in een opstartsituatie. Niet alleen leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel ervaren werkdruk, ook onder directieleden is de werkdruk hoog. De grootste werkdruk wordt ervaren in het voortgezet onderwijs en onder personeel van 50 jaar en ouder. Verder blijkt dat naarmate de aanstelling meer uren omvat, personeel zich eerder door werkdruk belast voelt. Tot de risicogroepen behoren ook wetenschappelijk personeel, onderwijsondersteunend personeel en assistenten in opleiding aan universiteiten. Zij hebben last van hoge werkdruk, wat zich uit in veelvuldig piekeren, grote behoefte hebben aan herstel of verbetering en ontevredenheid over management, collega’s en salaris. Leerkrachten met emotioneel belastende taken belanden door een hoog werktempo en veel werk in de rol van onderhandelaar met de leerlingen. De leerkracht moet steeds afwegen of er voldoende tijd is om persoonlijke aandacht aan leerlingen te geven. Een leerkracht die bepaalde leerdoelen moet halen en met leerlingen te maken heeft die emotionele aandacht nodig hebben, is voortdurend bezig compromissen te sluiten die bij voortduring tot stress en overspannenheid kunnen leiden.
15
Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren 1) Hoge werkdruk, tijdsdruk en extra taakbelasting.
Preventiemaatregelen 1) Stresspreventie volledig integreren in het totaalbeleid en de dagelijkse bedrijfsvoering; Een actief personeelsbeleid met aandacht voor de individuele belasting en belastbaarheid; De mogelijkheid om taken, bevoegdheden en regelmogelijkheden daadwerkelijk te delegeren door onder meer teamwork; Mogelijkheden benutten om de werkdruk evenwichtiger te regelen door het voeren van een systematisch taakbelastingbeleid en het aanreiken van methoden om de intensieve belasting van het traditionele lesgeven actief af te wisselen met andere vormen van onderwijs; Niet lesgebonden taken evenwichtig onder leerkrachten verdelen. Iedereen moet zijn steentje bijdragen; Werk- en rusttijden beter regelen, met name de pauzes tussen de lessen in; Rooster en pauzes conform de Arbeidstijdenwet aanpassen en erop toezien dat de pauzes genomen (kunnen) worden.
2) Onvoldoende steun van management en collegae.
2)
3) Onvoldoende participatie van leerkrachten in de organisatie.
3) Meer inspraak van leerkrachten, niet alleen bij de lespraktijk, maar ook bij organisatorische en beleidsbeslissingen over (bijvoorbeeld) de aankoop van didactisch materiaal, het lestijdenpakket, de toewijzing van coördinatiefuncties en andere extra taken, en de ‘marketing’ van de onderwijsinstelling naar buiten.
4) Scholen waarin lesgeven wordt beschouwd als een uitsluitend individuele opdracht en waar leerkrachten een erg grote autonomie hebben.
4) Meer teamwork en werkoverleg.
5) De schooldirectie heeft te weinig zicht op de dagelijkse werkzaamheden van de onderwijs ondersteunende medewerkers, waardoor er onder meer te weinig waardering is voor hun werk. Van de zijde van de leerkrachten is er gebrek aan steun voor deze medewerkers.
5)
Individuele begeleiding; (Meer) werkoverleg; Open communicatiestructuur; Door functionerings-, beoordelings- en loopbaangesprekken tussen management en personeel kunnen problemen vroegtijdig worden gesignaleerd.
Verbeteren van de communicatie tussen onderwijs ondersteunend personeel en directie middels het voeren van regelmatig, gestructureerd werkoverleg, het voeren van functioneringsgesprekken en het aanstellen van een contactpersoon binnen de directie; Regelmatige en positieve feedback van de
16
directie op de werkzaamheden van onderwijs ondersteunende medewerkers; Periodiek overleg tussen onderwijs ondersteunend en onderwijsgevend personeel. 6) Persoonlijke houding en gedrag.
6) Volgen van een cursus omgaan met stress en werkdruk.
7) Voortdurende veranderingen in het onderwijs en de interactie met leerlingen.
7) Volgen van praktijkgerichte cursussen op het gebied van algemene vaardigheden en maatschappelijke ontwikkelingen.
8) Grote hoeveelheid werk, hoge emotionele belasting, gebrek aan taakvariatie, weinig afwisseling in het werk, en gebrek aan leer- en loopbaanmogelijkheden.
8) Er moet meer tijd beschikbaar komen door bijvoorbeeld het afstoten van oneigenlijke taken. Het (traditionele) lesgeven zou afgewisseld kunnen worden met andere vormen van onderwijs. Ook zou het management een duidelijk en actief opleidingsen loopbaanbeleid moeten ontwikkelen.
9) Gebrek aan voorbereidingstijd. Gebrek aan tijd om werkzaamheden af te ronden. Het uitvoeren van werkzaamheden buiten de gewone werktijden.
9) Een systematisch taakbelastingbeleid voeren en leerkrachten een cursus time-management laten volgen.
11 Agressie en geweld, seksuele intimidatie Risicogroepen en effecten: In grote steden worden leerkrachten van met name basis- en voortgezet onderwijs in toenemende mate geconfronteerd met agressie en geweld. Preventiebeleid op dit terrein en op dat van seksuele intimidatie ontbreekt veelal. Opvang en begeleiding is nog vaak onvoldoende. Personeel in het onderwijs doorloopt als gevolg van confrontatie met geweld een psychologisch verwerkingsproces, de zogenaamde ‘schokverwerking, dat onder meer gepaard gaat met verminderde interesse, teruggetrokkenheid, achterdocht en gevoelens van angst, woede, neerslachtigheid, zelfverwijt, schuld en schaamte. Andere effecten zijn een verhoogde prikkelbaarheid, overmatige waakzaamheid, en slaap- en concentratiestoornissen. Uiteindelijk kunnen deze effecten leiden tot posttraumatische stress stoornis (PTSS), depressiviteit of andere psychische stoornissen. Seksuele intimidatie komt in alle onderwijstypen en op alle niveaus voor. Eigenlijk vormen alle functies in het onderwijs een risicogroep. Vandaar dat voor onderwijsinstellingen een wettelijke verplichting bestaat om regels te stellen inzake preventie en bestrijding van seksuele intimidatie, waarbij leidinggevenden, personeel en leerlingen zowel dader als slachtoffer kunnen zijn. Docenten uit het voortgezet (beroeps) onderwijs lopen het risico op burn-out als gevolg van ordeverstoringen door leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat ordeverstorend gedrag van leerlingen een aantoonbaar effect heeft op de mate van burn-out onder docenten in het voortgezet (beroeps) onderwijs en dat het oordeel van docenten over hun competentie aangaande het in goede banen leiden van het gedrag van leerlingen een gunstige invloed heeft. Persoonlijke bekwaamheid blijkt voornamelijk een direct positief effect op de eigen competentie van docenten te hebben. Risicofactoren en preventiemaatregelen:
17
Risicofactoren 1) Agressie en geweld op scholen in grote steden.
Preventiemaatregelen 1) Ontwikkelen van opvang- en preventiebeleid t.a.v. agressie, geweld en seksuele intimidatie.
2) Agressief, vernielzuchtig en ordeverstorend gedrag van leerlingen.
2) Schoolleiding moet erkennen dat agressie en geweld een organisatieprobleem is. Dat moet zich uiten in een intentieverklaring waarin probleembeschrijving en de uitgangspunten van het beleid staan vermeld. Voorts moet er een positieve binding worden gerealiseerd tussen leerling en school: duidelijke omgangsvormen, consequent optreden, strakke omgang met huisregels, goed voorbeeldgedrag van het personeel en een positieve pedagogische benadering. Ook preventieve teamgerichte trainingen zijn zinvol. De Arbodienst GG&GD heeft het instrument Veilig op school ontwikkeld, waarmee scholen en arbodiensten een beeld kunnen krijgen van de knelpunten op het terrein van seksuele intimidatie, agressie en geweld. Hierin worden ook maatregelen genoemd zoals voorlichting, pesten en agressie bespreekbaar maken in de les, draaiboek voor incidenten ontwerpen, trainingen aan leidinggevenden en medewerkers geven, verbeteren van het pedagogisch schoolklimaat, afspraken met de politie over aangifte en/of interventie maken, en afspraken met het bestuur over eventuele maatregelen tegen leerlingen. Ook met de Vragenlijst Agressie & Geweld van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te Heerlen kunnen mogelijke knelpunten op dit gebied worden geïnventariseerd.
3)Seksuele intimidatie.
3) Omgangsregels opstellen waarbij het belangrijk is dat directie en personeel het goede voorbeeld geven. Op het overtreden van de regels moeten sancties staan. In de lessen aandacht besteden aan het vóórkomen en voorkómen van seksuele intimidatie. Bovendien moeten leerlingen en personeel in de gelegenheid worden gesteld om vaardigheden te ontwikkelen gericht op (sociale) weerbaarheid. In geval van klachten zijn de volgende zaken van belang: Een functionele klachtenprocedure; Een vertrouwenspersoon voor opvang, hulp en begeleiding; Een zorgvuldige behandeling van klachten in de vorm van formeel onderzoek door een onafhankelijke klachtencommissie; Adequate maatregelen van het bevoegd gezag. Tenslotte is de communicatie naar leerlingen, personeel en ouders van belang over zowel de overheidsmaatregelen als het schoolbeleid.
18
12 Overige: activiteiten ter verbetering in en door de branche Risicogroepen en effecten: In 1991 heeft het Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs met een aantal grote BGD’s – nu Arbodiensten - een netwerk opgezet voor verzuimpreventie en –begeleiding in het onderwijs en zijn er afspraken gemaakt om die BGD’s technische instrumenten aan te reiken. Er is toen een RI&E-instrument gemaakt voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs (VO) en beroeps- en volwasseneneducatie (BVE). Deze Algemene School Verkenning (ASV) is later verder uitgewerkt om te kunnen voldoen aan de eisen van de arbeidsinspectie. NIA TNO heeft een RI&E-instrument voor het VO en de BVE ontwikkeld. Het is een handleiding om het algemene doel van de ASV in beide onderwijssectoren te verwezenlijken. De handleiding bestaat uit 4 instrumenten: 1. De ASV-intakelijst, een hulpmiddel voor het verzamelen van voldoende gegevens ten behoeve van het opzetten van een RI&E; 2. De ASV-vragenlijst. Deze is modulair opgebouwd om de arbodienst de mogelijkheid te bieden vragenlijsten op maat samen te stellen. 3. De ASV-controlelijsten, een hulpmiddel bij de inventarisatie van veiligheid, gezondheid en de fysieke arbeidsomstandigheden; 4. De handleiding ASV-VO/BVE, die relevante informatie bevat voor de uitvoerder van de RI&E voor het toepassen van de ASV-VO/BVE als RI&Einstrument. Begin 1998 is een welzijnsinstrument ontwikkeld om door middel van het PAGO de belasting en belastbaarheid te meten bij leerkrachten. Deze vragenlijst is in opdracht van de Diensten Vf/Pf door het instituut voor Werk en Stress ontwikkeld. Ter validering zijn de bevindingen over werkbelasting bij zieke medewerkers afgezet tegen gezonde medewerkers in het onderwijs. Ook bestaat er een GVO-stresshanteringsproject, bestaande uit een vragenlijst waarmee een leerkracht een beeld krijgt van zichzelf in het omgaan met stressvolle werksituaties. Na de invoering van de Arbowet heeft het Vervangingsfonds met vier grote (koepels van) arbodiensten een raamovereenkomst afgesloten over het type en de hoeveelheid dienstverlening die zij de schoolorganisaties kunnen bieden. Ter borging van de kwaliteit van de dienstverlening is er ook een keurmerk ontwikkeld voor arbodiensten die in het onderwijs actief zijn. In mei 2000 heeft de Algemene Onderwijsbond (AOb) middels een brief aan alle fractievoorzitters van de Tweede Kamer met klem aangedrongen op een drastische verhoging van de schoolbudgetten ter vermindering van de werkdruk. De in het CAO-akkoord overeengekomen schoolbudgetten zijn niet voldoende om werkelijk iets te doen aan de problemen rondom werkdruk. De werkdruk in het onderwijs is voor een belangrijk deel gerelateerd aan onderwijskundige ontwikkelingen die een intensiever onderwijs beogen. Deze ontwikkelingen, zoals individuele leerroutes, begeleiding en maatwerk vragen om een hogere inzet van formatie. Daar komt nog bij dat voor het bevorderen van de aantrekkelijkheid van het beroep en de vermindering van het lerarentekort een forse werkdrukvermindering een onmisbare stap is. Gezien het feit dat de werkdrukproblematiek ook al bestond voordat vernieuwingen werden doorgevoerd, lijkt het de AOb ondenkbaar dat er ten aanzien van deze operaties nog verder uitgegaan kan worden van budgettaire neutraliteit. Onderzoek van het OESO laat zien dat het onderwijspersoneel in Nederland relatief zeer veel werk verzet en een hoge productiviteit kent. De AOb vraagt om verhoging van de schoolbudgetten om het werken in de onderwijssector weer perspectiefrijk te maken. Op 22 mei 2000 zijn tussen Ministerie van OCenW en sociale partners twee deelconvenanten ondertekend. De ondertekenaars van de convenanten willen dat zieke werknemers sneller weer aan het werk kunnen en dat de werkdruk vermindert. Ook willen zij de instroom in de WAO beperken. Het convenant “Verzuimbegeleiding en Reïntegratie Primair en Voortgezet Onderwijs” regelt de komst van casemanagers in het primair en voortgezet onderwijs. Zij gaan langdurig ziek personeel begeleiden om terug te keren in het arbeidsproces. Ook komen er meer regio-adviseurs. Zij ondersteunen en adviseren scholen over verzuim-, arbo-, en personeelsbeleid. Het convenant “Poortwachter” bevat een betere samenwerking tussen werkgevers, werknemers, de arbodiensten 19
en USZO. De twee deelconvenanten lopen vooruit op het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen van 28 november 2000. Dit overkoepelende arboconvenant, dat tussen de ministeries van SZW, OCenW en de sociale partners is gesloten, loopt tot 1 december 2004. Het convenant moet ervoor zorgen dat de werkdruk en het ziekteverzuim in het onderwijs worden teruggedrongen. Het bestaat uit 3 deelconvenanten: 1) Het deelconvenant voor het primair en voortgezet onderwijs (PO/VO) regelt onder meer dat er vanaf 1 juni 2001 via het Vervangingsfonds een subsidie beschikbaar komt voor preventie van werkdruk en uitval wegens ziekte. Deze subsidie moet het mogelijk maken werknemers, die door een te hoge werkdruk ziek dreigen te worden, in een vroeg stadium te laten begeleiden. 2) In het deelconvenant beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) verplichten de partijen zich om de werkdruk en het ziekteverzuim uiterlijk op 1 december 2004 terug te dringen met tien procent. Het op te richten Servicepunt arbeidsomstandigheden gaat vanaf 1 mei 2001 een grote rol spelen in de uitwerking van de afspraken uit het convenant. Zo moet dit servicepunt er onder meer voor zorgen dat de instellingen per 1 januari 2002 op een eenduidige manier het ziekteverzuim registreren. Ook kunnen instellingen bij het servicepunt subsidieaanvragen indienen voor reïntegratieprojecten voor langdurig zieke werknemers. 3) De partijen in de sector hoger onderwijs en onderzoek (HOO) willen de werkdruk en het ziekteverzuim voor werknemers vóór 1 december 2004 terugdringen met tien procent. Ook in deze sector komt uiterlijk op 1 maart 2001 een servicepunt, vooral voor de coördinatie van activiteiten die uit het convenant voortkomen, zoals bijvoorbeeld verzuimregistratie en voorlichting over werkdruk. Alle partijen verplichten zich om voor 1 december 2004 tenminste 250 langdurig zieke werknemers geheel of gedeeltelijk te reïntegreren bij de eigen of een andere werkgever. Risicofactoren en preventiemaatregelen: Risicofactoren -
Preventiemaatregelen -
Bronnen: 1 Arbozorg en arbeidsorganisatie Evaluatie bekostigingsstelsel basisonderwijs : eindrapportage [samenvatting] / A. Venema, R. Hijmans, J.G. Simons. – Hoofddorp : TNO Arbeid, 2000. – 5 p. Bedrijfshulpverlening in het onderwijs : controlelijst voor primair- en voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie / F.J. Verheij, P.C. van Beek. – Heerlen : Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, 1998. – 30 p. Van klacht naar kracht : seniorenbeleid als een aspect van leeftijdsbewust personeelsbeleid, versie primair onderwijs / N. Raaijmakers, I. Diepstraten, J. Oosterhuis. – Utrecht : Forum Vitaal Leraarschap, 1995. – 100 p. Ziekmakende factoren in schoolorganisaties / R.I. Bos. – Amsterdam : Universiteit van Amsterdam, Coronel Laboratorium, 1996. – 39 p. De VAO-vragenlijst : verzuim audit onderwijs. – Amsterdam : NIA TNO, 1998. – 38 p. RI&E in scholen. – Alphen aan den Rijn, Samsom, 1998. – 70 p. – (Praktijkreeks Arbobeleid in de school ; 5) Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). Kansrijke invullingen van leeftijdsbewust personeelsbeleid binnen het hoger onderwijs / S. Bavinck, L. Samson, H. Weening. – Leiden : Research voor Beleid, 1997. – 61 p.
20
De leraar op de drempel van het millennium : onderzoek naar de arbeidssatisfactie van leraren in het voortgezet onderwijs / P.H.G. Berkhout, M. Zijl, B.M.S. van Praag. – Amsterdam : Stichting voor Economisch Onderzoek, 1998. – 117 p. Het ene vak is het andere niet : gezondheidsrisico’s in het onderwijs / J. van Poppel, P. Kamphuis. – In: Arbeidsomstandigheden 72 (1996) no. 12, p. 607-609. Het ene vak is het andere niet : gezondheidsrisico’s in het onderwijs deel 2 / J. van Poppel, P. Kamphuis. – In: Arbeidsomstandigheden 73 (1997) no. 1, p. 14-17. Ziekteverzuim onderwijs hoger dan in de meeste bedrijfstakken / O. Bosma. – In: Onderwijsblad 3 (1999), no. 5, p. 24. Van ziek doorwerken wordt niemand beter : verzuimdrempel onderwijspersoneel hoog / P. Kamphuis, J. van Poppel. – In: Arbeidsomstandigheden 74 (1998) no. 1, p. 24-27. TNO maakt checklist bedrijfshulpverlening voor scholen : bhv in basis- en middelbaar onderwijs blijft ‘restrisico’ / E. Goudriaan. – In: Alert 14 (1997) no. 5, p. 22-25. Deskundigen over stressbestrijding op school : ‘in het team moet het vooral gezellig zijn’ / G. van der Mee, A. van Unen. – In: Onderwijsblad 3 (1999) no. 13, p. 32-35. Arbo in het onderwijs : branche-aanpak van werkdruk en fysieke belasting / M. Spinhoven. – In: Arbo & Milieu 7 (1999) no. 5, p. 18-20. Persbericht van het Ministerie van OcenW, het Ministerie van SZW en het Vervangingsfonds, 22 mei 2000. Persbericht van het Ministerie van SZW, nr. 2000/211, 28 november 2000. 2 Inrichting arbeidsplaatsen Evaluatie bekostigingsstelsel basisonderwijs : eindrapportage [samenvatting] / A. Venema, R. Hijmans, J.G. Simons. – Hoofddorp : TNO Arbeid, 2000. – 5 p. Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). Slechte verlichting en te weinig frisse lucht : leerprestaties nadelig beïnvloed door arbeidsomstandigheden / T. Snel. – In: Onderwijsblad 2 (1998) no. 17, p. 32-33. Arme scholen : basisonderwijs komt geld te kort / J. van Aken. – In: FNV Magazine 16 (2000) no. 18, p. 14-17. 3 Gevaarlijke stoffen Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). Hoe veilig samen … werken met gevaarlijke producten in het onderwijs of hoe veilig samenwerken met gevaarlijke producten in het onderwijs. – Brussel : Nationale Vereniging tot Voorkoming van Arbeidsongevallen (NVVA), 1997. – 109 p. Arbozorg in het HBO / A. Goudswaard, I.L.D. Houtman, S. van den Heuvel. – Leiden : TNO Preventie en Gezondheid, 1996. – 66 p. Gevaarlijke stoffen w.o. (extreem) toxische, carcinogene en reprotoxische stoffen : beleid en voorlichting bij de Universiteit Utrecht / K. de Haas. – Utrecht : Universiteit Utrecht, 1998. – 47 p. 4 Biologische agentia Biologische veiligheid aan de Universiteit Utrecht : over veilig werken met genetisch gemodificeerde organismen en biologische agentia / A. Ontskul. – Utrecht : Universiteit Utrecht, afdeling Arbo en Milieu, 1996. – 57 p. – (PHOV scriptie). Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). 5 Fysieke belasting Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557).
21
Arbo in het onderwijs : branche-aanpak van werkdruk en fysieke belasting / M. Spinhoven. – In: Arbo & Milieu 7 (1999) no. 5, p. 18-20. 6 Fysische factoren Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). Arbozorg in het HBO / A. Goudswaard, I.L.D. Houtman, S. van den Heuvel. – Leiden : TNO Preventie en Gezondheid, 1996. – 66 p. Naar een betere atmosfeer… : ‘hoe verbeteren we de kwaliteit van de binnenlucht in onze school’ / F. van Vree, A. Hoekstra, J. Bullens. – Heerlen : Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, 1998. – 86 p. Schoon beheren van klimaatinstallaties vermindert binnenklimaatproblemen / I. Thierauf. – In: Tijdschrift voor bedrijfsverpleegkunde 13 (1998) no. 2, p. 15-17. Slechte verlichting en te weinig frisse lucht : leerprestaties nadelig beïnvloed door arbeidsomstandigheden / T. Snel. – In: Onderwijsblad 2 (1998) no. 17, p. 32-33. Schoolverlichting schreeuwt om aandacht : belang goede verlichting niet met paplepel ingegoten / R. Visser. – In: Licht 10 (1996) no. feb., p. 14-16. 7 Arbeidsmiddelen Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). Arbo in het onderwijs : branche-aanpak van werkdruk en fysieke belasting / M. Spinhoven. – In: Arbo & Milieu 7 (1999) no. 5, p. 18-20. Arbozorg in het HBO / A. Goudswaard, I.L.D. Houtman, S. van den Heuvel. – Leiden : TNO Preventie en Gezondheid, 1996. – 66 p. 8 Specifieke werkzaamheden 9 Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering RI&E in scholen. – Alphen aan den Rijn, Samsom, 1998. – 70 p. – (Praktijkreeks Arbobeleid in de school ; 5) Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). 10 Werktijden, overwerk en werkdruk Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). De ervaren arbeidsbelasting van onderwijs ondersteunend personeel / C.B.M. van Straaten. Amsterdam : Universiteit van Amsterdam, Coronel Instituut, 1998. – 33 p. Ziek van school? : onderzoek naar de mening van onderwijsgevenden, die 8 maanden verzuimen, over de rol van de factor arbeid bij het ontstaan van hun ziekte en ziekteverzuim / K.J. Snippe, E. Kraaier. – Amsterdam : Netherlands School of Public Health, 1998. – 49 p. – (Corvu rapport ; 13) Burnout in het basisonderwijs : een onderzoek naar belastende factoren / M.J.J. Buscher. – Utrecht : Netherlands School of Public Health (NSPH), 1998. – 42 p. Burnout bij docenten in het voortgezet onderwijs / M.A.G. Jansen, A. Lont. – Amsterdam : Universiteit van Amsterdam, Coronel Instituut, 1999. Werkstress in beeld : psychosociale arbeidsbelasting en werkstress in Nederland / J.P.J. Broersen, R.J. Fortuin, M. van Veldhoven. – Amsterdam : Stichting Kwaliteitsbevordering Bedrijfsgezondheidszorg, 1999. – 84 p.
22
Werkdruk en arbeidsorganisatie in het onderwijs : stress bij leerkrachten : de school maakt het verschil. – In: Preventie en bescherming 52 (1999) no. 2, p. 7-9. Emotionele belasting zwaarst in het onderwijs : grootste onderzoek in Nederland naar werkstress / G. van der Mee. – In: Onderwijsblad 3 (1999) no. 21, p. 6-8. Deskundigen over stressbestrijding op school : ‘in het team moet het vooral gezellig zijn’ / G. van der Mee, A. van Unen. – In: Onderwijsblad 3 (1999) no. 13, p. 32-35. Wie wordt ziek? : PAGO-vragenlijst voor het onderwijs / D. Calje. – In: Arbeidsomstandigheden 74 (1998) no. 6, p. 48-50. Werkdruk grootste probleem : enquête Het Onderwijsblad : Ritzen en Netelenbosch gezakt met 5,2 / O. Bosma, G. van der Mee. – In: Onderwijsblad (1998) no. 4, p. 6-10. 11 Agressie en geweld, seksuele intimidatie Van bovenmeester tot manager : rapportage pilot inspectieproject basisonderwijs 1995-1996. – Amsterdam : Arbeidsinspectie Regio Noord-West, 1997. – 23 p. – (Project ; 635). Meesterlijk managen : landelijk project onderwijs 1994-1996 : evaluatieverslag. – Roermond : Arbeidsinspectie Regio-Zuid, 1997. – 60 p. – (Project ; 557). De ervaren arbeidsbelasting van onderwijs ondersteunend personeel / C.B.M. van Straaten. Amsterdam : Universiteit van Amsterdam, Coronel Instituut, 1998. – 33 p. Seksuele intimidatie : preventie en bestrijding binnen arbobeleid / A.M. Visser. – Alphen aan den Rijn : Samsom Bedrijfsinformatie, 1997. – 74 p. – (Praktijkreeks Arbobeleid in school ; 4). Leerkracht gaat gebukt onder agressie en geweld : angst, woede, schuld- en schaamtegevoelens / M.J. Kelder, S.J. Frielink, H.A. Lemette. – In: Arbeidsomstandigheden 73 (1997) no. 2, p. 6671. Ordeverstorend gedrag van leerlingen, waargenomen eigen competentie en burnout onder leraren / A. Brouwers, W. Tomic. – In: Nederlands tijdschrift voor psychologie 54 (1998) no. 5, p. 173-183. 12 Overige: activiteiten ter verbetering in en door de branche Handleiding ASV-RIE VO/BVE : RI&E-instrument voor het voortgezet onderwijs en de BVEsector : Algemene School Verkenning / J.G. Simons, I.M.A.J. Halewijn. – Amsterdam : NIA TNO, 1998. – 218 p. Arbo in het onderwijs : branche-aanpak van werkdruk en fysieke belasting / M. Spinhoven. – In: Arbo & Milieu 7 (1999) no. 5, p. 18-20. Persbericht van het Ministerie van OcenW, het Ministerie van SZW en het Vervangingsfonds, 22 mei 2000. Persbericht van het Ministerie van SZW, nr. 2000/211, 28 november 2000.
Literatuur verwerkt t/m juni 2000
23