APPY1™ Test Kit - Nederlands Beoogd gebruik De APPY1-test is een kwalitatieve in vitro diagnostische multivariantindextest (IVDMIA) die wordt gebruikt als hulpmiddel bij de identificatie van patiënten die een laag risico van acute appendicitis hebben. De APPY1-test meet door middel van een laterale flow-immunoassay de concentraties van het myeloïde-gerelateerde eiwitheterocomplex MRP 8/14 (calprotectine) en C-reactief eiwit (CRP) in EDTA-plasma. De kwantitatieve concentraties van MRP 8/14 en CRP worden dan samen met een onafhankelijke telling van witte bloedcellen (WBC) verwerkt in een berekening met een voorgeprogrammeerd speciaal algoritme om een APPY1-test resultaat te genereren. Gebruiksindicaties The APPY1-test is geïndiceerd voor gebruik bij kinderen, adolescenten en jongvolwassen patiënten, in de leeftijd van 2 tot 20 jaar, die last hebben van buikpijn en andere fysieke en klinische tekenen en symptomen die een acute appendicitis suggereren. Uitsluitend voor gebruik door deskundigen Samenvatting en toelichting De diagnoses van patiënten met buikpijn blijft één van de meest voorkomende en uitdagende kwesties in de spoedeisende geneeskunde. In 2010 kwamen er in Europa en de VS meer dan 22,2 miljoen patiënten naar afdelingen Spoedeisende Hulp van ziekenhuizen met buikpijn als primaire klacht.1,2 Appendicitis heeft de hoogste incidentie bij kinderen, adolescenten en jongvolwassen patiënten in de leeftijd van 1019 jaar3 maar de diagnose van appendicitis bij deze patiënten is nog steeds een uitdaging omdat kinderen een grote verscheidenheid aan typische klinische symptomen vertonen.4 Tot 50% van jonge kinderen met AA kunnen atypische klachten en symptomen vertonen,5 die de diagnose vertragen en levensbedreigende complicaties tot gevolg kunnen hebben, zoals een geperforeerde appendix, buikabcessen, peritonitis, sepsis en shock. Het is dan ook belangrijk om diagnostische hulpmiddelen te identificeren die kunnen helpen bij een objectieve, tijdige en accurate diagnose en risicostratificatie van patiënten waarvan vermoed wordt dat zij een acute appendicitis (AA) hebben. Momenteel is het vermogen om appendicitis accuraat te diagnosticeren beperkt tot een verzameling fysieke en klinische tekenen en symptomen en verscheidene diagnostische modaliteiten. Er zijn meerdere klinische voorspellende hulpmiddelen ontwikkeld die gebruik maken van klassieke symptomen als hulpmiddel bij de diagnose van appendicitis. De prestaties van deze puntensystemen zijn inconsistent en variëren sterk.5,6 Bovendien worden deze systemen niet routinematig door Spoedeisende Hulp gebruikt.7 Routinematig wordt een telling van witte bloedcellen (WBC) uitgevoerd, maar als enige indicator is deze beperkt bruikbaar gebleken, zelfs als de telling wordt gecombineerd met tekenen en symptomen die AA suggereren.8 Afhankelijk van de eerste risicobeoordeling door de arts kan een diagnostische beeldvormingstest, waaronder echografie van de buik of computertomografie (CT) met of zonder contrast, worden aangevraagd voor gevallen waarbij het klinische beeld dubbelzinnig is en er meer informatie nodig is. Hoewel CT heel nauwkeurig is voor het diagnosticeren van acute appendicitis wanneer de appendix goed zichtbaar kan worden gemaakt, vergroot CT het risico van verhoogde blootstelling aan ioniserende straling aanzienlijk en aldus worden minder schadelijke testen vaker gebruikt.9-12 Uit recente rapporten is gebleken dat het gebruik van CT bij de pediatrische populatie een plateau heeft bereikt; de bezorgdheid over blootstelling aan CT, in het bijzonder voor jonge patiënten, is echter niet minder geworden.12,13 Door de combinatie van drie biomarkers in de APPY1-test, in plaats van het gebruik van een enkele marker, is het vermogen om patiënten met laag risico consistent te identificeren aanzienlijk verbeterd.7 De APPY1-test verschaft, bij gebruik in combinatie met fysieke klinische bevindingen, additionele objectieve informatie om te assisteren bij het nemen van klinische beslissingen tijdens de risicostratificatie van patiënten met buikpijn die een acute appendicitis zou kunnen suggereren. Patiënten die in de APPY1-test een laag risico scoren, kunnen op behoudendere wijze worden behandeld, bijv. met minimale of geen extra testen of beeldvorming, dus alleen observatie, of eerder worden ontslagen. Principes van de test Het APPY1-systeem bestaat uit het APPYReader™-instrument (de lezer), een APPY1-testcassette voor eenmalig gebruik, een flacon verdunningsbuffer voor eenmalig gebruik en een flacon met gevriesdroogde antilichamen die zijn geconjugeerd aan fluorescent gelabelde microdeeltjes, eveneens voor eenmalig gebruik. Volgens de testprocedure moet plasma van de patiënt worden toegevoegd aan de verdunningsbuffer, gevolgd door het aanmaken van het gevriesdroogde conjugaat met verdund plasma/buffer. Vrij MRP 8/14 en CRP complexen in het APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 56
verdunde patiënten monster en binden aan het aangemaakte antilichaamconjugaat. Een monster van dit mengsel wordt vervolgens aangebracht op de testcassette, waar de nu fluorescent gelabelde MRP 8/14- en CRP-complexen aan de corresponderende meetzone-antilichamen op het nitrocellulosemembraan binden. De testcassette wordt onmiddellijk in de lezer gestoken en deze meet de concentratie van elk analyt dat aanwezig is in het monster op basis van de fluorescentie-intensiteit van elke test lijn in de meetzone. De concentraties aan in het monster aanwezig MRP 8/14 en CRP worden berekend op basis van voorgeprogrammeerde calibratie curves op de RFID-tags die in elke afzonderlijke testcassette aanwezig zijn. De concentraties van de twee markers in combinatie met de WBCwaarden, verkregen van een hematologie-analyseapparaat van het ziekenhuis en ingevoerd in de lezer, worden gebruikt voor het berekenen van het APPY1-testresultaat voor de patiënt volgens een voorgeprogrammeerd speciaal algoritme. Het APPY1-systeem omvat ook elektronische (droge) en procedurele (vloeibare) kwaliteitsreferenties om de integriteit van de resultaten te garanderen. De totale tijd die nodig is voor het verwerken en testen van een monster is ongeveer 20 minuten. MRP 8/14 (ook bekend als S100A8/A9 of calprotectine) is een calciumbindend eiwitcomplex dat aanwezig is in het cytoplasma van neutrofielen en is geassocieerd met niet-specifieke acute ontstekingen. Er is gevonden dat MRP 8/14 differentieel verhoogd is in het appendixweefsel en in perifeer bloed bij patiënten met acute appendicitis.15-18 C-reactief eiwit (CRP) wordt geproduceerd door de lever en is gerelateerd aan ontsteking. CRP is een acute-fase eiwit dat verhoogd is bij diverse ziektes en toestanden die geassocieerd zijn met niet-specifieke acute ontsteking. Verhoogde concentraties CRP in perifeer bloed zijn in verband gebracht met acute appendicitis.19-21 De analytische prestatiekenmerken van de CRP-test in de APPY1-test zijn consistent met die van een CRP-test met hoge gevoeligheid (hsCRP), zoals hieronder beschreven. Een hogere totale WBC-telling hangt samen met acute appendicitis als de symptomen 24 uur of langer aanwezig zijn.22 Leukocytose is niet specifiek voor acute appendicitis, aangezien dit ook wordt waargenomen bij diverse andere infectieuze en inflammatoire stoornissen. Onderzoeken suggereren dat bij een normale WBC-telling in combinatie met lage niveaus van MRP 8/14 en CRP en andere biomarkers, de waarschijnlijkheid van acute appendicitis lager is.18 Reagentia en materialen F10000 • APPY1 Test Kit, 25 testen »» APPY1-testcassette, in zakje, 25 x • Nitrocellulosemembraan waarop streepsgewijs monoklonale antilichamen zijn aangebracht die specifiek zijn voor CRP en MRP 8/14 en een niet-verwant polyklonaal geiten-antikippen-IgY als interne referentie. »» APPY1-testbuffer, 990 µl, 25 x »» APPY1-testconjugaat, gevriesdroogde reagens, 25 x »» Gebruiksaanwijzing, 1 x Materialen die niet meegeleverd maar wel nodig zijn • APPYReader Kit • APPYReader QC Cassette, in zakje, 1 x
F10008
F10004
F10005 • APPY1 Control Kit, 10 flacons »» APPY1 referentieniveau 1, 40 µl, 5 x »» APPY1 referentieniveau 2, 40 µl, 5 x • Centrifuge voor verwerking, rotor met vaste hoek ≥ 45 graden of rotor met schommelreservoirs, met capaciteit van 1300 x g ± 100 (relatieve centrifugaal kracht, RCF) • Gekalibreerde micropipetten en wegwerppunten voor micropipetten met een capaciteit voor het afgeven van 10 µl, 70 µl en 150 µl • Vortex-mixer • Mini-centrifuge (voor puls centrifuge van referenties indien nodig) • Persoonlijke beschermingsmiddelen en reservoirs voor afvoer van bio gevaarlijk afval Opslag en stabiliteit • Bij ontvangst moet de APPY1-testkit bij 2°-8°C (35,6°-46,4°F) en beschermd tegen direct licht worden bewaard. De kitonderdelen moeten ongeopend in de oorspronkelijke verpakking worden bewaard totdat zij klaar zijn voor gebruik. Bij de aanbevolen opslag is de APPY1 Test Kit stabiel tot de verloopdatum die op de kit doos en testonderdelen is aangegeven.
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 57
• De APPYReader-kwaliteitscontrole-cassette (QC) moet ongeopend in de oorspronkelijke verpakking bij 15°30°C (59°-86°F) worden bewaard totdat hij voor de eerste keer wordt gebruikt. De QC cassette kan worden hergebruikt en moet telkens na gebruik onmiddellijk weer luchtdicht worden verpakt in het oorspronkelijke zakje. Niet wegwerpen. Niet blootstellen aan direct licht. • De APPY1 Control Kit moet in de oorspronkelijke verpakking bij ≤ -20°C (-4°F) worden bewaard. Niet bewaren in een rijp-vrije vriezer. Ontdooi vlak voor gebruik niet meer dan het benodigde aantal referentieflacons en voer deze na het testen af. De APPY1 flacons met referentie 1 en referentie 2 mogen na ontdooien niet opnieuw ingevroren worden. Voorzorgsmaatregelen Algemene voorzorgsmaatregelen • Uitsluitend voor gebruik door deskundigen. • Elke testcassette is bedoeld voor eenmalig gebruik met één patiëntmonster. Testcassettes kunnen niet opnieuw worden gebruikt. • Vermeng bestanddelen van verschillende testkit-partijen niet met elkaar, aangezien de bestanddelen voor de beste prestaties op elkaar afgestemd zijn binnen elke kit-partij. • Verwijder testcassettes niet uit hun zakje voordat u klaar bent om ze te gebruiken. Verwijder geen testconjugaat uit de kitverpakking voordat u klaar bent om het te gebruiken. • Bewaar de APPYReader QC Cassette tussen verschillende malen gebruik in het oorspronkelijke, tegen licht beschermende, hersluitbare zakje. Na gebruik moet u de QC cassette altijd terugstoppen in het oorspronkelijke, hersluitbare zakje. Niet wegwerpen. • Gebruik geen APPY1-referentieflacons die ontdooid en opnieuw ingevroren zijn. • Beschadig of doorboor de testcassette niet bij het hanteren voorafgaand aan gebruik. Mocht dit toch gebeuren, werp dan de cassette weg en gebruik een nieuwe testcassette. • Gebruik kitbestanddelen niet na de aangegeven verloopdatum op de kit doos en etiketten van de onderdelen. • Nadat u het testmonster in de monsterpoort van de testcassette geladen heeft, sluit u onmiddellijk de cassettelade om te beginnen met de test gang. Vertragingen kunnen in ongeldige testresultaten resulteren. • Om een geldig resultaat te verkrijgen, moet u binnen 90 minuten na aanvang van een test gang een bevestigde patiënt-WBC-waarde invoeren. • Alle materialen die in aanraking zijn gekomen met menselijk bloed of derivaten daarvan moeten als bio gevaarlijk afval worden afgevoerd. • De APPY1 Control Kit bevat derivaten van samengevoegd plasma (pools) uit menselijke bronnen. Elke afzonderlijke donoreenheid is m.b.v. door de FDA goedgekeurde methoden getest op HBsAg, HCV, HIV1, HIV-2, HIV-1Ag, HIV-1-NAT, ALT en syfilis en heeft voor alle testen een negatieve uitslag. Omdat geen enkele testmethode volledige garantie kan bieden dat er geen infectueuze stoffen aanwezig zijn, moeten deze reagentia als potentieel infectueus menselijk plasma worden behandeld. Het gebruik van universele voorzorgsmaatregelen en veiligheidsrichtlijnen voor bloedpathogenen wordt aanbevolen. Elk laboratorium moet de vastgestelde instituutsrichtlijnen voor laboratoriumveiligheid in acht nemen. • De testbuffer bevat 0,095% natriumazide als conserveermiddel. Bij aanraking met de huid goed wassen met veel water. Natriumazide kan met loden en/of koperen buizen reageren en explosieve metaalazides vormen; spoel na het afvoeren met veel water na. • Alle patiënten monsters moeten behandeld worden alsof zij een ziekte over zouden kunnen dragen. Het gebruik van universele voorzorgsmaatregelen en veiligheidsrichtlijnen voor bloedpathogenen wordt aanbevolen. Elk laboratorium moet de vastgestelde instituutsrichtlijnen voor laboratoriumveiligheid in acht nemen. Afname en opslag van monsters Bloed van patiënten moet afgenomen worden door een routinematige venapunctie of een aanwezige IV-lijn (met spoelen) en worden opgevangen in een K2-EDTA-buisje (lavendelkleurige dop) dat 1,8 mg EDTA/cc bloed bevat. Na de bloedafname moet het buisje 10 minuten bij 1300 x g ± 100 (RCF) en kamertemperatuur worden gecentrifugeerd. De centrifugatie moet binnen één (1) uur na afname van het monster worden gestart. De centrifuge moet ofwel een vaste rotorhoek hebben die groter is dan 45 graden, dan wel een rotor met schommelreservoirs. Voor het berekenen van de conversie van RPM in RCF kunt u de gebruikershandleiding van het centrifugemodel raadplegen of contact opnemen met de afdeling Technische Ondersteuning van Venaxis®.
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 58
Testprocedure Set-up van de Lezer • Volg de aanwijzingen voor de set-up van de lezer zoals beschreven in de gebruikershandleiding en/of de opstartgids van de APPYReader. • Meld u aan op de lezer met het u toegekende Gebruikers-ID. • Laat de lezer ten minste 10 minuten opwarmen voordat u patiënten monsters gaat analyseren. De QC- en testreagentia voorbereiden • Voor het uitvoeren van kwaliteitscontrole (QC) met vloeistoffen verwijdert u het benodigde aantal flacons met Referentie 1 en Referentie 2 uit de APPY1 Control Kit die bij ≤ -20° C wordt bewaard. Laat ze bij kamertemperatuur ontdooien terwijl de lezer aan het opwarmen is. Lees de gebruiksaanwijzing bij de APPY1 Control Kit voor meer informatie. • Verwijder voldoende testcassettes, flacons testbuffer en flacons testconjugaat zoals nodig voor het uitvoeren van alle testen (QC en patiënten monsters) uit een APPY1 Test Kit die wordt bewaard bij 2-8° C. Laat de bestanddelen bij kamertemperatuur ontdooien terwijl de lezer aan het opwarmen is. De QC Cassette gebruiken • Elke dag dat u patiënte testen uitvoert en/of voorafgaand aan het gebruik van Referentie 1 en 2 moet u eerst de QC cassette testen. Monsters van patiënten kunnen niet worden getest, tenzij de QC Cassette binnen de voorafgaande 24 uur een geldig resultaat (PASS, GOED) heeft gekregen. • BELANGRIJK: Om de verwachte bruikbare levensduur van de QC cassette te bereiken, moet u blootstelling aan licht vermijden. Verpak de QC cassette altijd direct na gebruik luchtdicht in het oorspronkelijke foliezakje om hem te bewaren. Voer de QC cassette pas af als de verloopdatum ervan bereikt is. • Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de APPYReader QC Cassette voor meer informatie. 1. Log in als operator of schakel over op de operator-modus. 2. Druk op om het scherm Main Menu (Hoofdmenu) weer te geven. en om Maintenance (Onderhoud) op te laten lichten en drukt u op Select (Selecteren). 3. Gebruikt u en om Check APPYReader (APPYReader controleren) op te laten lichten en druk op 4. Gebruik Select (Selecteren). 5. Gebruik en om APPYReader QC Cassette op te laten lichten en druk op Select (Selecteren). De lade van de lezer gaat open en het scherm Insert Cassette (Cassette insteken) wordt weergegeven. Als de test voltooid is, wordt het scherm APPYReader QC Cassette weergegeven. 6. Het resultaat van de QC Cassette afdrukken: a. Druk op Options (Opties). en om Print Result (Resultaat afdrukken) op te laten lichten en druk op Select b. Gebruik (Selecteren). 7. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de APPYReader als u het resultaat naar een laboratoriuminformatiesysteem wilt sturen. 8. Druk op Back (Terug) om terug te keren naar het scherm Check APPYReader (APPYReader controleren) of druk op om terug te keren naar het scherm Main Menu (Hoofdmenu). • Verwachte waarden a. Als de op de QC Cassette aangetroffen waarden voor de relatieve fluoresentie-eenheden (RFU) binnen het geaccepteerde bereik liggen zoals dat is geprogrammeerd op de RFID-chip van de QC Cassette, wordt het testresultaat gerapporteerd als PASS (GOED). b. Als de op de QC Cassette aangetroffen RFU-waarden buiten het geaccepteerde bereik liggen dat is geprogrammeerd op de RFID-chip van de QC Cassette, wordt het testresultaat gerapporteerd als FAIL (FOUT) en wordt de operator uitgesloten van het bewerken van monsters van patiënten. Herhaal de test met een andere QC Cassette. c. Als het resultaat van de tweede QC Cassette PASS (GOED) is, begin dan met het testen van monsters van patiënten. d. Als er geen andere QC Cassette beschikbaar is of als het resultaat van de tweede QC Cassette FAIL (FOUT) is, blijft de lezer vergrendeld. Neem voor assistentie contact op met de technische dienst van Venaxis op +1-303-794-2000 of met uw plaatselijke leverancier. APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 59
Patiënten monsters testen • De APPY1-testcassette voorbereiden 1. Meld u aan als gebruiker of ga naar de gebruikersmodus. om het gebruikersscherm Main Menu (Hoofdmenu) weer te geven. 2. Druk op en om Run Test (Test uitvoeren) op te laten lichten en druk op Select (Selecteren). 3. Gebruik 4. Voer het patiënten-ID in op één van de volgende manieren: • Handmatig gebruikt u het nummertoetsenbord voor invoering van het patiënten-ID. a. Druk op Keypad (Toetsenpaneel) om letters, spaties en interpunctie in te voeren. b. Als het toetsenpaneel weergegeven wordt op het scherm van de lezer, gebruikt u , en om het gewenste teken op te laten lichten.
,
c. Druk op Confirm & Next (Bevestigen en volgende) om het opgelichte teken toe te voegen aan het patiënten-ID. d. Herhaal Stap a, b en c zoals nodig. e. Als het patiënten-ID voltooid is, drukt u op Back (Terug) of selecteert Done (Klaar) om de toetsenpaneelfunctie te verlaten. • Met behulp van de optionele externe barcodelezer scant u de barcode van de patiënt. 5. Op het scherm Enter Patient ID (Patiënten-ID invoeren) drukt u op Confirm (Bevestigen). 6. Als de WBC van de patiënt beschikbaar is, voert u deze in en drukt op Confirm (Bevestigen). Anders drukt u op Skip (Overslaan). Als u op Skip (Overslaan) drukt, wordt u na de test gevraagd de WBC van de patiënt in te voeren. 7. Verwijder de testcassette uit het zakje en plaats hem in de cassettelade. • Plasmamonsters van de patiënt voor testen voorbereiden 1. Zet de flacons met testbuffer en testconjugaat klaar. 2. Gebruik voor elke overdracht een nieuwe wegwerp-pipetpunt. 3. Neem 10 µl van het patiëntenplasmamonster uit het gecentrifugeerde K2-EDTA-buisje, waarbij u oplet dat u de buffy coat niet verstoort. Breng dit over in de flacon met testbuffer. Sluit af met dop en schud goed m.b.v. vortex of meng handmatig 4. Breng 150 µl van het verdunde patiëntenplasmamonster over in de flacon met testconjugaat. Meng goed door 8-10 keer op en neer te pipetteren, ervoor zorgende dat het conjugaat geresuspendeerd wordt. Zorg dat u geen lucht in het mengsel inbrengt, dan ontstaat er een schuim. • De run starten 1. Breng onmiddellijk 70 µl van het mengsel van verdund patiënten monster/antilichaam conjugaat over naar de monsterpoort van de testcassette. 2. Sluit de lade voorzichtig. De test begint automatisch. 3. De lezer geeft de status van de test weer op het Scherm Run Test (Test uitvoeren). 4. Als de test voltooid is, wordt u verzocht de WBC in te voeren of de voor de test ingevoerde WBC te bevestigen. De testcassette moet gedurende deze handeling in de lezer blijven. 5. Voer de patiënten-WBC opnieuw in en druk op Confirm (Bevestigen). Vervolgens wordt het scherm Test Result (Testresultaat) weergegeven. 6. Druk op Next (Volgende) om het scherm Confirm Patient ID (Patiënten-ID bevestigen) weer te geven. 7. Bevestig dat het op het scherm weergegeven patiënten-ID correct is. • Resultaten bekijken en afdrukken 1. Als het patiënten-ID correct is: druk op Confirm (Bevestigen) om het testresultaat te bekijken op het scherm Result List (Resultatenlijst). Als de automatische afdrukfunctie van de lezer aan staat, wordt het resultaat automatisch afgedrukt. 2. Als het patiënten-ID niet correct is: • Voer het betreffende patiënten-ID in en druk op Confirm (Bevestigen) om het scherm Patiënten-ID klopt niet weer te geven. • Voer het patiënten-ID opnieuw in en druk op Confirm (Bevestigen) om het testresultaat te bekijken op het scherm Result List (Resultatenlijst). APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 60
3. Als de automatische afdrukfunctie van de lezer aan staat, wordt het resultaat automatisch afgedrukt. om de lade te openen. Verwijder de testcassette en werp deze weg in de bak voor bio 4. Druk op gevaarlijk afval. Interpretatie van de resultaten APPY1-TESTRESULTAAT
INTERPRETATIE
NEGATIEF/Laag risico van appendicitis
Onder het klinische beslissingspunt van de test. De patiënt heeft een laag risico van acute appendicitis.
Risico van appendicitis is NIET EENDUIDIG
Boven het klinische beslissingspunt van de test. Geen eenduidig risico van acute appendicitis. Zie Beperkingen hieronder.
ONGELDIG RESULTAAT OF FOUTMELDING
Herhaal de test. Als er na opnieuw testen nog steeds een ongeldig resultaat of foutmelding verkregen wordt, raadpleegt u de gebruikershandleiding van de APPYReader voor aanwijzingen om problemen op te lossen of neemt u contact op met de afdeling Technische Ondersteuning.
Kwaliteitscontrole Geïntegreerde controlefuncties • De software van de lezer bevat een zelfcontrole bij initialisatie die de optische motoren kalibreert, het cassettetransportsysteem controleert, het optische ontvangsysteem controleert en een integriteitscontrole van de instellingen van de lezer uitvoert. Als niet aan de voorgeprogrammeerde specificaties wordt voldaan, heeft dit een ongeldig resultaat of een foutmelding tot gevolg. Externe referenties • APPYReader QC Cassette De APPYReader QC Cassette verschaft een optische en systeemgeschiktheidscontrole van de juiste werking van de lezer en deze moet dagelijks uitgevoerd worden voordat u vloeibare QC-reagentia of patiënten monsters gaat testen. De QC cassette moet succesvolle resultaten opleveren om verder te kunnen gaan met het testen van patiënten monsters. • APPY1 Control Kit Vloeibare kwaliteitsreferenties zijn beschikbaar als een procedurele controle van de APPY1-test. De vastgestelde bereiken voor elke referentie worden bij elke kitpartij gegeven. Volg de gebruiksaanwijzing die bij elke kit geleverd wordt voor het testen van de referenties indien nodig. De referenties moeten in de volgende gevallen worden getest: »» Ten minste eenmaal per maand. »» Bij elke nieuwe partij en nieuwe zending APPY1 Test Kits. »» Als er twijfels zijn over de systeemintegriteit, de opslagcondities van de reagentia of de betrouwbaarheid van een testresultaat. »» Conform de nationale of plaatselijke richtlijnen. »» Conform de QC-procedures van uw laboratorium. Beperkingen 1. Een Negatief/laag risico van appendicitis APPY1-testresultaat sluit een diagnose van acute appendicitis niet uit. In de vroege fasen van de acute reactie (<24 uur na aanvang van de symptomen) of bij focale appendicitis hebben de plasmaniveaus van MRP 8/14 en CRP wellicht nog niet het klinisch significante niveau bereikt, waardoor een fout-negatief testresultaat verkregen wordt. 2. Een APPY1-testresultaat dat niet eenduidig voor appendicitis is, mag niet worden gebruikt als diagnostische test voor acute appendicitis of als “positief” worden geïnterpreteerd, omdat andere ontstekingsreacties of infectieziekten verhoogde plasmaspiegels van MRP 8/14 en CRP en een verhoogde WBC-waarde kunnen laten zien. 3. Het APPY1-testresultaat is gebaseerd op een score die berekend wordt m.b.v. een gesloten algoritme en met multivariabele invoerwaarden. De score wordt vervolgens vergeleken met een vooraf bepaald klinisch beslissingspunt om tot het APPY1-testresultaat te komen. APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 61
4. Bij inflammatoire aandoeningen zoals acute infecties, acute weefselschade en andere ontstekingsaandoeningen zijn MRP 8/14, CRP en WBC aspecifiek verhoogd. Derhalve moet acute appendicitis altijd in de context van de patiënten geschiedenis en fysieke en klinische bevindingen worden gediagnosticeerd. 5. De intra-individuele variaties in CRP-niveaus kunnen variëren van 30 tot 60%. De variabiliteit in MRP 8/14-niveaus is eveneens goed gekarakteriseerd. 6. Fouten bij de monsterverwerking kunnen fout-negatieve of fout-positieve resultaten tot gevolg hebben. Verwachte resultaten Het algoritme en het klinische beslissingspunt/de grenswaarde werden verkregen uit een klinisch pilootonderzoek bij 503 patiënten. Uitgaande van een ROC-analyse (Receiver Operating Curve) en klinische afspraken betreffende de diagnose bij ontslag, werd het klinische beslissingspunt voor de APPY1-test vastgesteld. . Patiënten resultaten onder de grenswaarde worden beschouwd als NEGATIEF/laag risico van acute appendicitis en resultaten boven de grenswaarde worden beschouwd als een NIET EENDUIDIG risico van acute appendicitis. Klinische prestaties Het onderzoek naar de klinische validatie van het APPY1 System werd uitgevoerd met gearchiveerde bevroren plasmamonsters. De monsters werden afgenomen tijdens een eerder multi-site, prospectief, open-label observatieonderzoek betreffende de evaluatie, veroordeling, sortering en dispositie van patiënten van 2 – 20 jaar oud die op de Spoedeisende Hulp kwamen met symptomen die acute appendicitis suggereren. Van de patiënten die deelnamen aan het onderzoek werd bloed afgenomen, dit werd verwerkt tot plasma en vervolgens binnen 2 uur ingevroren. De monsters werden ter plaatse bij ≤ -70ºC bewaard tot verzending naar Venaxis, alwaar zij gearchiveerd werden en tot het testen bij ≤ -70ºC werden bewaard. Monsters werden blind getest in het Venaxis-laboratorium m.g.v. het APPY1 System. De APPY1-testresultaten werden vergeleken met de oorspronkelijke diagnose bij ontslag (negatief voor acute appendicitis, AA-) of met de histopathologie (positief voor acute appendicitis, AA+). In totaal werden 465 patiënten monsters die afgenomen waren tijdens eerdere klinische pilootonderzoeken en die groot genoeg waren voor de volledige analyse gebruikt in het validatie-onderzoek. De patiënten varieerden in leeftijd van 2 tot 20 jaar, de gemiddelde leeftijd was 12,0 ± 4,3 jaar. Er waren ongeveer 49% jongens en 52% meisjes. De meesten waren Kaukasisch, namelijk 70%, 19% was van Latijns-Amerikaanse afkomst en 11% was van overige afkomst. Er was geen significant verschil in de gemiddelde leeftijd tussen AA+-cohort (12,5±3,8) en de AA--cohort (11,9±4,5). APPY1-testresultaten vergeleken met klinische diagnose APPY1-testresultaat N=465
AA-
AA+
Onder grenswaarde: NEGATIEF/Laag risico van AA
154
6
160
Boven grenswaarde: Risico van AA is NIET EENDUIDIG
179
126
305
333
132
465
Gegevens klinische prestaties Criterium
Schatting (95% betr.int.)
AA Prevalentie
28,4% (24,5 – 32,6)
Gevoeligheid
95,5% (90,4 – 97,9)
Specificiteit
46,2% (41,0 – 51,6)
NVW
96,3% (92,1 – 98,3)
PVW
41,3% (35,9 – 46,9)
Positieve likelihood-ratio Negatieve likelihood-ratio
1,78 (1,60 – 1,99) 0,098 (0,045 – 0,217)
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 62
Analytische prestaties Detectiegrens De blanco grens (LOB), detectiegrens (LOD) en kwantificeringsgrens (LOQ) werden bepaald door 2 gebruikers die 3 partijen APPY1 Test Kits hebben getest op 6 plasmamonsters en blanco monsters van APPY1-testbuffer over een periode van 3 dagen, waarbij de monsters elke dag gerandomiseerd werden. LOD, LOB en LOQ Grenswaarde Blanco Detectie Kwantificering
CRP, µg/ml 0,201 0,254 0,341
MRP, µg/ml 0,030 0,045 0,064
Lineariteit Voor elk analyt werd de lineariteit aangetoond over een interval van ongeveer LOD/LOQ tot boven de bovenste afkapwaarde van de test. De test is voor beide analyten lineair in het bereik van de klinische grenswaarde. De MRPtest is lineair van 0,052 tot 0,933 µg/ml; de CRP-test is lineair van 0,187 tot 51,4 µg/ml. Bij gebruik van CRP LOD als de lage waarde is de CRP-test lineair van 0,254 µg/ml tot 51,4 µg/ml.
Gemeten MRP 8/14 µg/ml
Lineariteit MRP 8/14 1,2 y = 0,9998x - 0,0062 R² = 0,9959
1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 0,0
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
Geschat µg/ml
Gemeten CRP µg/mL
Lineariteit CRP 70 60 50 40 30 20 10 0 0 -10
y = 1,0545x - 0,451 R² = 0,9915
10
20
30
40
50
60
Geschat µg/mL
Precisie De precisieprestaties van de APPY1-test werden geëvalueerd conform de CLSI-richtlijn EP-5A2, “Evaluatie van precisieprestaties van kwantitatieve meetmethoden; goedgekeurde richtlijn.” Vijf plasmamonsters tussen LOQ en de grenswaarde of nabij de grenswaarde (APPY1-testscore 4,0) en met intervallen boven de grenswaarde, werden getest over een periode van 20 dagen met 2 testgangen per dag, 2 replica’s per test gang en 1 gebruiker. Elke testdag werden de monsters gerandomiseerd over 5 lezers. Voor de berekening van de APPY1-testscore werd aan elk monster een vaste WBC-waarde toegekend. De totale procentuele variatiecoëfficiënt (% CV) varieerde van 0,0 tot 2,8% voor de APPY1-testscore, van 6,5 tot 12,0 % voor MRP 8/14 en van 4,8 tot 15,1% voor CRP. Nabij het klinische beslissingspunt was de % CV voor zowel MRP 8/14 als CRP ≤ 10,6%.
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 63
Precisietesten: APPY1-testscore met vaste WBC
Monster 1 2 3 4 5
N 80 80 80 80 80
APPY1-testscore (gemiddeld 3,2 3,9 4,0 4,1 5,2
In test gang SD 0,000 0,000 0,050 0,037 0,143
%CV 0,0 0,0 1,2 0,9 2,8
Tussen testgangen SD 0,000 0,000 0,000 0,027 0,000
%CV 0,0 0,0 0,0 0,7 0,0
Totaal SD 0,000 0,000 0,050 0,046 0,148
%CV 0,0 0,0 1,2 1,1 2,8
Precisietesten: MRP 8/14-concentratie Parameters MRP 8/14 µg/mL Gemiddelde Herhaalbaarheid (in test gang) Tussen testgangen Totaal
SD %CV SD %CV SD %CV
1
2
Monster 3
4
5
0,10 0,006 6,3 0,000 0,0 0,006 6,5
0,15 0,009 6,1 0,007 4,5 0,011 7,1
0,24 0,024 10,0 0,002 0,7 0,025 10,6
0,31 0,016 5,1 0,012 3,8 0,021 6,9
0,52 0,058 11,2 0,000 0,0 0,062 12,0
1
2
Monster 3
4
5
0,58 0,027 4,6 0,013 2,3 0,028 4,8
2,31 0,126 5,5 0,097 4,2 0,149 6,5
5,06 0,341 6,7 0,280 5,5 0,453 8,6
5,25 0,364 6,9 0,262 5,0 0,453 8,6
18,88 2,953 15,6 0,000 0,0 2,851 15,1
Precisietesten: CRP-concentratie Parameters CRP µg/ml Gemiddelde Herhaalbaarheid (in test gang) Tussen testgangen Totaal
SD %CV SD %CV SD %CV
Reproduceerbaarheid De reproduceerbaarheid werd in het Venaxis-laboratorium door 3 gebruikers geëvalueerd, zij hadden elk een eigen lezer, en de resultaten van de andere gebruikers werden geblindeerd. Een combinatie van gebruiker + lezer werd als een afzonderlijke “locatie” gezien, in totaal waren er 3 locaties. Elke gebruiker testte 5 plasmamonsters plus 2 referenties gedurende 3 dagen, 2 testgangen per dag, 2 replica’s per test gang. De volgorde van de monsters werd voor elke test gang gevarieerd. Voor de berekening van de APPY1-testscore werd aan elk monster een vaste WBCwaarde toegekend. Voor APPY1-testscores was de % CV in de test gang (herhaalbaarheid) ≤ 3,4%, de % CV tussen testgangen was ≤ 0,9%, de % CV tussen dagen was ≤ 0,7% en de % CV tussen gebruiker/locatie was ≤ 0,5%. De totale onnauwkeurigheid (reproduceerbaarheid) was ≤ 3,4%. De resultaten voor de APPY1-testscore, MRP 8/14 en CRP worden hieronder weergegeven:
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 64
Reproduceerbaarheidstesten: APPY1-testscore met vaste WBC 1
2
Monster 3
4
5
SD %CV
3,2 0,014 0,4
3,9 0,019 0,5
4,0 0,048 1,2
4,2 0,049 1,2
5,4 0,168 3,1
SD
0,004
0,010
0,019
0,017
0,049
%CV SD %CV SD %CV SD %CV
0,1 0,005 0,1 0,003 0,1 0,015 0,5
0,3 0,014 0,4 0,005 0,1 0,026 0,7
0,5 0,010 0,2 0,011 0,3 0,054 1,3
0,4 0,012 0,3 0,010 0,3 0,054 1,3
0,9 0,036 0,7 0,030 0,5 0,182 3,4
1
2
Monster 3
4
5
SD %CV
0,10 0,003 2,9
0,15 0,010 6,6
0,25 0,029 11,5
0,34 0,026 7,7
0,59 0,656 11,1
SD
0,002
0,005
0,009
0,008
0,013
%CV SD %CV SD %CV SD %CV
1,9 0,003 2,6 0,010 9,6 0,009 8,6
3,1 0,007 4,7 0,002 1,6 0,013 8,8
3,5 0,006 2,4 0,006 2,5 0,031 12,6
2,3 0,007 2,0 0,006 1,7 0,029 8,4
2,3 0,017 3,0 0,015 2,5 0,071 12,0
1
2
Monster 3
4
5
SD %CV
0,10 0,003 2,9
0,15 0,010 6,6
0,25 0,029 11,5
0,34 0,026 7,7
0,59 0,656 11,1
SD
0,002
0,005
0,009
0,008
0,013
%CV SD %CV SD %CV SD %CV
1,9 0,003 2,6 0,010 9,6 0,009 8,6
3,1 0,007 4,7 0,002 1,6 0,013 8,8
3,5 0,006 2,4 0,006 2,5 0,031 12,6
2,3 0,007 2,0 0,006 1,7 0,029 8,4
2,3 0,017 3,0 0,015 2,5 0,071 12,0
Parameters APPY1-testscore Gemiddelde Herhaalbaarheid (in test gang) Tussen testgangen Tussen dagen Tussen gebruikers Reproduceer-baarheid (totaal)
Reproduceerbaarheidstesten: MRP 8/14-concentratie Parameters MRP 8/14 µg/ml Gemiddelde Herhaalbaarheid (in test gang) Tussen testgangen Tussen dagen Tussen gebruikers Reproduceer-baarheid (totaal)
Reproduceerbaarheidstesten: CRP-concentratie Parameters CRP µg/ml Gemiddelde Herhaalbaarheid (in test gang) Tussen testgangen Tussen dagen Tussen gebruikers Reproduceer-baarheid (totaal)
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 65
Interferentie Monsters van plasmapools die lage, matige en hoge concentraties MRP 8/14 en CRP bevatten, werden getest op interferentie met hemoglobine, bilirubine (wel en niet geconjugeerd), lecithine, menselijke anti-muizenantilichamen (HAMA), Reumatoïde Factor (RF) en Immunoglobuline G (IgG). De referentiewaarden voor elke plasmapool (L, M, H) werden bepaald m.b.v. het gemiddelde van 3 herhaalde metingen . Het effect van elke interfererende stof werd beoordeeld door het gemiddelde van 3 herhaalde metingen op elke plasmapool. Elke plasmapool kreeg een vaste WBC-waarde toegewezen voor de berekening van de APPY1-testscore. De lage plasmapool kreeg een WBC-waarde 4 toegewezen, de matige plasmapool kreeg een WBC-waarde 7 toegewezen en de hoge plasmapool kreeg een WBCwaarde 10 toegewezen, wat in APPY1-testscores van respectievelijke 3,1, 3,6 en 4,6 resulteerde. Voor geen van de interfererende stoffen werd significante interferentie waargenomen op de APPY1-testscore, alle verschillen waren minder dan 10%. Er werd echter mogelijke interferentie geconstateerd bij lage niveaus MRP 8/14 onder invloed van niet geconjugeerd bilirubine op deze testniveaus. Zoals aangetoond in de grafiek hieronder, heeft deze interferentie zeer weinig effect op de APPY1-testscore. Bovendien werd er interferentie gedetecteerd bij lage niveaus CRP bij vergelijking van het RF-positieve plasmamonster met de referentie. In dit monster werden echter lage niveaus CRP gedetecteerd door immunoblot, onafhankelijk van de testpools. Bij het testen van een schonere bron RF is het % verschil dat hieronder weergegeven wordt, lager. Een vergelijkbaar resultaat werd verkregen bij alle niveaus van MRP 8/14 bij testen van IgG als interfererende stof. Er werd aangetoond dat het gezuiverde IgG gecontamineerd was met MRP 8/14 en bij gebruik van een schoner bronmateriaal zouden de hieronder weergegeven interferentie-effecten ook lager moeten zijn. Interferentietesten: APPY1-test Matige pool APPY1-testscore = 3,6
Hoge pool APPY1-testscore = 4,6
Mogelijke interferentie veroorzakende entiteit
Concentratie
Lage pool APPY1-testscore = 3,1
Hemoglobine
2 g/l
score = 3,1
-0,79
Bilirubine, niet-geconjugeerd
342 µmol/l
1,37
0,56
1,78
Bilirubine, geconjugeerd
342 µmol/l
-0,28
-1,52
-1,80
Lecithine
11,1 mmol/l
0,38
-0,09
0,17
HAMA
153,3 ng/ml
0,24
-0,93
-2,18
% Verschil met referentiemonster of NSD -0,08
Reumatoïde Factor
60 IU/ml
0,06
0,42
-1,99
IgG
52,8 mg/ml
5,55
7,06
4,30
De APPY1 test kit is uitsluitend voor gebruik buiten de USA. Venaxis is een gedeponeerd handelsmerk van Venaxis, Inc. APPY1 en APPYReader zijn handelsmerken van Venaxis, Inc.
APPY1 Test Instructions for Use • L10003NL 04 • Nederlands • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 66
REFERENCES 1.
EU Market Study by Venaxis, Inc. (Benelux, France, Italy, Germany, UK), 2012.
2.
Venaxis analysis of data from: National Hospital Ambulatory Medical Care Survey, 2010. Available at: http://www.cdc.gov/nchs/ahcd/ ahcd_questionnaires.htm#public_use. Accessed November 2012.
3.
Addiss D, et al. The Epidemiology of Appendicitis and Appendectomy in the United States. American Journal of Epidemiology. 1990;132:910-25.
4.
Becker, et al. Atypical Clinical Features of Pediatric Appendicitis. Academic Emergency Medicine. 2007;14:124-129.
5.
Brennan G. Pediatric Appendicitis: Pathophysiology and appropriate use of diagnostic imaging. Canadian Journal of Emergency Medicine. 2006;8:425-432.
6.
Kharbanda, et al. A Clinical Decision Rule to Identify Children at Low Risk for Appendicitis. Pediatrics. 2005;116:709-716.
7.
Huckins DS, et al. A novel biomarker panel to rule out acute appendicitis in pediatric patients with abdominal pain, American Journal of Emergency Medicine. (in press), http://dx.doi.org/10.1016/j.ajem.2013.06.016.
8.
Cardall, et al. Clinical Value of the Total White Blood Cell Count and Temperature in the Evaluation of Patients with Suspected Appendicitis. Academic Emergency Medicine. 2004;11:1021-1027.
9.
Hennelly K and Bachur R. Appendicitis Update. Current Opinion Pediatrics. 2011;23:1-5.
10. Wan M, et al. Acute Appendicitis in Young Children: Cost Effectiveness of US versus CT in Diagnosis – A Markov Decision Analytical Model. Radiology. 2009;250:378-386. 11. Glatter R. What role do imaging studies play in diagnosing pediatric appendicitis in the ED? MedScape Emergency Medicine, Web MD. June 18, 2010. Available at: http://www.medscape.com/viewarticle/723549. Accessed April 9, 2012. 12. Stoker J, et al. Imaging patients with acute abdominal pain. Radiology. 2009;253:31-46. 13. Bachur R, et al. Advanced Radiologic Imaging for Pediatric Appendicitis: 2005-2009 Trends and Outcomes. Journal of Pediatrics. 2011. 14. Menoch M, et al. Trends in Computed Tomography Utilization in the Pediatric Emergency Department. Pediatrics. 2012:129:e690-e697. 15. Bealer J and Colgin M. S100A8/A9: A potential New diagnostic Aid for Acute Appendicitis. Academic Emergency Medicine. 2010:17:333-336. 16. Mills A, et al. Diagnostic Characteristics of S100A8/A9 in a Multicenter Study with Patients With Acute Right Lower Quadrant Abdominal Pain. Academic Emergency Medicine. 2012;19:48-55. 17. Kharbanda A, et al. Novel Serum and Urine Markers for Pediatric Appendicitis. Academic Emergency Medicine. 2012;19:56-62. 18. Thuijl G, et al. A Pilot study on potential new plasma markers for diagnosis of acute appendicitis. 2010. 19. Shindoh J, et al. Diagnostic Power of Inflammatory Markers in Predicting Severity of Appendicitis. Hepato-Gastroenterology. 2011;58:2003-2006. 20. Cole M, Maldonado N. Evidence-Based Management of Suspected Appendicitis in the Emergency Department. Emergency Medicine Practice. 2011;13:1-32. 21. Siddique K, et al. Diagnostic accuracy of white cell count and C-reactive protein for assessing the severity of paediatric appendicitis. Journal of the Royal Society of Medicine. 2011;2:59. 22. Doraiswamy NW. Progress of acute appendicitis: a study in children. British Journal of Surgery 1978;65:877-9.
Symbol Key: Symbolschlüssel: Leyenda de los símbolos: Légende des symboles: Descrizione dei simboli: Verklaring van symbolen: Symbol Symbol Símbolo Symbole Simbolo Symbool
EN DE ES FR IT NL
Used for Verwendet für Significa Utilisé pour Spiegazione Gebruikt voor
CE Mark CE-Zeichen Marca CE Marque CE Marcatura CE CE-markering
Contents Inhalt Contenido Contenu Contenuto Inhoud
Venaxis, Inc.
Emergo Europe
1585 South Perry Street Castle Rock, CO 80104 USA
Molenstraat 15 2513 BH, The Hague, The Netherlands
www.venaxis.com Tel: +1-303-794-2000 Fax: +1-303-798-8332
The APPY1 Test Kit is for U.S. Export Only.
Venaxis is a registered trademark of Venaxis, Inc. APPY1 and APPYReader are trademarks of Venaxis, Inc. APPY1 Test Instructions for Use • L10003 04 • © 2014 Venaxis, Inc.
Page 67