AMERSFOORT EN OMSTREKEN Uitgave van de Nederlandse Genealogische Vereniging Afdeling Amersfoort en Omstreken Jaargang 4 april 1995 Nummer 2 VAN KAMERHEER TOT BINNENMOEDER DE RIJKSBARONNEN DE PETERSEN IN DE NEDERLANDEN 1550-1914 Resumé van de vcordracht van 23 januari 1995 door Dr. M.R. Doortmont De spreker is tot het onderzoek naar de familie De Petersen gekomen toen hij de kwartierstaat van zijn achterneef wilde completeren. Hierin kwam in het begin van de 19e eeuw een ongehuwde moeder met twee kinderen voor. Later trouwde zij met de laatste naamdrager van het adellijke geslacht De Petersen, Jhr. Izack Ernst De Petersen. Een nader onderzoek leerde dat het aannemelijk is dat deze Izack Ernst reeds lang voor de dood van zijn eerste echtgenote een verhouding had met zijn tweede echtgenote, het naaistertje Catharina Frederica Reinhardt en tevens de vader was van zeven kinderen die zij tussen 1814 en 1824 het levenslicht liet zien. Deze vondst was aanleiding tot een uitgebreider onderzoek naar het geslacht De Petersen. Er is over dit geslacht al meer gepubliceerd, doch geen enkele publicatie geeft een compleet beeld. Het was dan ook een grote verrassing voor spreker dat hij bij een bezoek dat hij, voorafgaand aan zijn lezing, bracht aan het Gemeentearchief in Amersfoort nog belangrijke feiten ontdekte. De stamvader van het geslacht, Jacob de baron De Petersen (1622-1704) was kamerheer van de Deense koning Frederik III. Door een verkeerde politieke keuze was hij echter genoodzaakt Denemarken te ontvluchten en hij kwam in 1664 naar Nederland onder de bescherming van Hannover. In 1676 werd hij door de Duitse keizer verheven tot baron van het Heilige Roomse Rijk van Duitse Naties. Dat was in de tijd dat de Duitse keizer, die geld nodig had om zijn huurleger te betalen, wel meer titels voor geld verleende. Hij was rijk en kocht het huis De Heiligenberg in de heerlijkheid Asschat (Leusden) waar hij 's zomers ook woonde. In de winter verbleef hij aan het St. Janskerkhof in Utrecht. Wat spreker in het Gemeentearchief in Amersfoort ontdekte was dat Jacob De Petersen de stuwende kracht was achter de stichting van de Lutherse Kerk in Amersfoort en dat, zoals bleek uit een artikel van Ds. Fafié, het nog in gebruik zijnde avondmaalszilver met zijn wapen en initialen, door hem aan de kerk werd geschonken. Het fortuin van de familie gaat over een reeks van jaren op en neer. Was de stamvader welgesteld en iemand die In de hoogste patricische kringen verkeerde, zijn zoon Ernst Jacob was een lapzwans en een rokkenjager die het familiekapitaal er doorheen probeerde te jagen maar hier door zijn vrouw nog net op tijd van werd weerhouden. Zij liet hem opsluiten in een privé verzorgingshuis waar hij in 1717 bij een brand omkwam. Zijn kinderen werden opgevangen door de Amsterdamse burgemeestersfamilie Bicker (familie van hun grootmoeder) en brachten het er weer goed vanaf. Eén zoon werd raadextraordinaris van Indië bij de VOC, één zoon werd directeur-generaal en bevelhebber bij de West-Indische Compagnie en de derde zoon bracht het tot schout-bij-nacht bij de Admiraliteit. De dochter deed een goed huwelijk. De volgende generatie ging het weer wat minder en aan het begin van de 19e eeuw was het aanzien en de omvang van de familie sterk afgenomen. De laatste mannelijke telg, de al genoemde Izack Ernst De Petersen wordt bij het opnieuw uitdelen van adellijke titels door Koning Willem I in 1815 onderbedeeld. Door nog onbekende oorzaak wordt hij "gedegradeerd" tot jonkheer. Vreemd is dat in de aangifte van het overlijden van zijn oudste dochter in 1885 in Amersfoort vermeld staat baronesse De Petersen. Twee dochters uit Izacks tweede huwelijk met Catharina Reinhardt trouwen in de kleine burgerij. De jongste, Jkvr. Ernesta De Petersen werkt o.a. als binnenmoeder in het weeshuis van de Hersteld Evangelisch Lutherse Gemeente in Amsterdam. Met haar overlijden in 1914 sterft het geslacht De Petersen uit. Een opvallend groot aantal leden woonde deze voordracht bij. Zij zullen zeker geen spijt van hun komst hebben gehad. Het was weer een zeer interessante lezing die op een bijzonder vlotte en prettige manier werd gebracht.
VRAGENRUBRIEK Een antwoord op vraag 1995-1 ad 1. Wat is de gebruikelijke vergoeding voor een nummerverwisselaar? De redactie heeft zich verdiept in deze vraag en een van ons schrijft het volgende: Aangezien elke genealoog bij het bestuderen van de huwelijkse bijlagen, te maken krijgt met de certificaten van de Nationale Militie, waar in het gunstigste geval de persoonsbeschrijving van de persoon op staat vermeld, is het misschien wel aardig om hierover iets meer te vertellen. Hiertoe dient een aantal artikelen uit het Staatsblad van 8 januari 1817. Artikel 33. Hij, wiens plaatsvervanger gedurende 18 maanden heeft gediend zal van alle verdere verantwoordelijkheid voor denzelven bevrijd kunnen blijven, mits stortende in de kas van de naastbijgelegenen ontvangergeneraal, of ontvanger-particulier een somma van fl. 150.Artikel 55. Manschappen beneden de maat van één el vijfhonderdzeventig strepen (ongeveer vijf voeten rijnlandsch) zullen niet mogen worden aangenomen, maar naar gelang van hun ouderdom, voor een jaar, of voor altoos, worden vrijgesteldmaar naar gelang van vrijgesteld. Artikel 97. Tot 35 jaren toe, zullen worden aangenomen zij die niet kleiner zijn dan vijf voet en twee duim rijnlandse maat (één meter zeshonderd tweeëntwintig millimeters). Artikel 98. Bij plaatsvervanger moet men storten een som, naarmate de gegoedheid der personen van fl. 25,- tot fl. 75,. Vervolgens bij een publieke akte het contract tussen hem en zijn plaatsvervanger aangaan. De kosten boven de zegelkosten zullen niet meer dan 4 gulden zijn. De plaatsvervanger zelf ontvangt slechts een vijfde deel. De overige viervijfde wordt in de kas van het korps gestort en zal bij gelijke maandelijkse termijnen aan hem worden uitbetaald. de maat van één ei vijfhonderdzeventig strepen rijnlandsch) zullen niet mogen worden aangenomen, hun ouderdom, voor een jaar, of voor altoos, worden In Nederland kennen we achtereenvolgens - De Gewapende Burgerwacht. Deze werd ingevoerd in 1799. - De Conscriptie. Deze werd ingevoerd in 1811. - De persoonlijke dienstplicht. Deze werd ingevoerd in 1897. Hierbij kwam een einde aan het systeem van remplaçanten. - De loting werd in 1938 afgeschaft. In "De Groninger Encyclopedie" van K. ter Laan staat onder Gewapende Burgerwacht: Ingesteld in de Bataafsche Republiek, 1799. Menigeen onttrok zich aan de inschrijving. Het Vertegenwoordigend Lichaam in Den Haag eiste aanwerving van drie mannen per grondvergadering (dat betekent drie mannen per 500 zielen). In 1800 werd het verplichte aantal teruggebracht op 2 per grondvergadering. De plaatselijke bestuurders moesten een boete van ƒ 52,- en 10 stuivers betalen per ontbrekende recruut. In 1809 werd opnieuw de levering van vrijwilligers gelast, nu weer 3 op elke 500 zielen. In 1811 kwam de conscriptie en toen was het niet meer nodig om vrijwilligers te werven. Over conscriptie nog het volgende. De inschrijving voor de dienstplicht werd ingevoerd onder Napoleon in 1811. Velen verdwenen spoorloos. Dan werd er in de huizen van de dienstplichtigen inkwartiering gelegd. De ouders kregen bovendien boete. De conscriptie had plaats in de dorpskerken. Voor de weeshuizen was de gedwongen dienstplicht al ingevoerd in 1806. De conscriptie was zeer gehaat om de eeuwigdurende oorlogen van Napoleon en omdat de welgestelden zich konden vrijkopen door een plaatsvervanger te stellen. Desalniettemin werd Napoleons stelsel door Koning Willem I overgenomen. Het stelsel bleef bestaan tot de persoonlijke dienstplicht werd ingevoerd in 1897. Wat betreft de manier van uitloting schrijft De Rek in zijn boek "Koningen , Kabinetten en Klompenvolk" op pagina 125: "Ook voerde Napoleon onverwijld de conscriptie in. Alle jongelieden van twintig jaar moesten loten. Een ongelukkig nummer betekende vijf jaar dienst in het Franse leger. Mooi ooggetuigenverhaal uit Utrecht. 'de loting geschiedde vóór de middag in de Janskerk. 's Morgens te 7 uuren nam dat werkje een aanvang. Alle manspersonen, die in het jaar 1788 geboren, en bij de laatste aangeving opgeschreven waren, verschenen in gemelde kerk. Allerhande gebrekkigen, blinden,
kreupelen, die van een arm of been berooft waren als meede de getrouwden, alle deeze verschenen. Hen alle wierd een vles met genommerde briefjes voorgehouden, waaruit ieder een der nummers moest trekken. Die de laagste nummers te beurt vielen waren soldaat - gebrekkigen, geestelijken, studenten en nog eenige anderen, deze moesten vervangen door de naast opvolgende nummers, tot het getal van 62 gladden en gaaven vervult was. Dit liep zover dat zelfs no. 102 nog dienen moest.' Naar onze begrippen is Napoleon wel matig gebleven: slechts 3000 recruten per jaar. En dan kon men ook een plaatsvervanger sturen. Wie kon kocht voor zijn zoon een remplaçant. Er waren verzekeringsmaatschappijen tegen de dienstplicht, de premie was hoog, maar als men er inlootte betaalde de assurantie de plaatsvervanger. Het Nederlandse contingent bestond daardoor geheel uit armoedzaaiers. De ene helft kon de remplaçant niet betalen, de andere helft had zich van honger verkocht." Einde citaat. Op pagina 180 van hetzelfde boek wordt vermeld dat na terugtocht van de Fransen uit Nederland de gehate conscriptie werd afgeschaft. Maar Napoleon was nog niet verslagen en dus was er een leger nodig. "De opperbevelhebber, kroonprins Willem, had een leger van 1350 man. Met vijf kanonnen. Zijn oproep om vrijwilligers leverde er nog geen tweeduizend op. Meer door de honger gedreven dan door vaderlandsliefde. Omdat de schatkist slechts ƒ 300.000,- bevatte vroeg de soeverein vorst het volk ' een vrijwillige gift, uitsluitend bestemd ter uitrusting der soldaten'. De opbrengst was dertien ton. Een mooie som, maar toch niet om wonderen van te doen. Naar Pruisisch voorbeeld heeft de regering toen een welgeregelde landstorm' ingesteld. Alle weerbare mannen tussen 17 en 50 moesten de wapenhandel oefenen om in tijd van nood hun eigen streek te verdedigen. Monter hebben de landlieden een half jaar lang 's zondagsmiddags met lange pieken en bonestaken geëxerceerd. Tot juli. Toen werd het hooibouw. Maar het leger dan? Van armoe kondigde Koning Willem I de conscriptie weer af. Hij besefte dat de tijd der huurlegers toch voorbij was. De Nederlanders beseften dat niet. Zij vonden dat de bondgenoten hen maar moesten verdedigen. Wie er inlootte mocht, evenals onder Napoleon, een vervanger sturen. Aangezien het toen ineens voordeliger was om zich voor ƒ 500,- als remplaçant te verkopen, kwamen er helemaal geen vrijwilligers meer. Sterker nog: verscheidene vrijwilligers deserteerden en kwamen dan als remplaçant terug. In arren moede heeft de regering maar weer als vanouds vreemde huurtroepen in dienst genomen. Enkele bataljons Luikerwalen, een regiment uit Nassau, drie regimenten Zwitsers. Begin 1814 heette het officieel dat een leger van 20.000 man gereed stond om zich bij de bondgenoten te voegen. In werkelijkheid zijn het er slechts 11.487 geweest." (einde citaat) Een antwoord op vraag 1995-2 1. Te bode doen stellen betekent: laten afkondigen van eigendomsoverdracht van onroerend goed. Verkoop van onroerend goed werd in Friesland 3 maal in de dorpskerk "geproclameerd" (afgekondigd), om het zogenaamde "niaer" mogelijk te maken. Het niaer of naastingsrecht gaf bloedverwanten ("niaer ratione sanguinis") of buren ("niaer ratione vicinitatis") van de verkoper het recht om een te koop aangeboden stuk grond of huis voor de geboden prijs over te nemen in plaats van de oorspronkelijke "vreemde" bieder. 2. De ainse of einse is een Friese oppervlaktemaat, gelijk aan 20 vierkante roeden. Twaalf einsen vormen een pondemaat. De roede verschilde wel eens van plaats tot plaats, maar meest gebruikelijk is de Friese Koningsroede, van 3,9127 meter. Een roede werd weer verdeeld in 12 voeten, en de voet weer in 12 duimen. Een vierkante roede werd ook wel met "penning" aangeduid. In "moderne" eenheden is dus:
3. Utile dominium betekent tijdelijk bezit of vruchtgebruik. Te onderscheiden van supremum dominium: het eigenlijk of bloot eigendom. 4. Een hornleger is de huisstede en het erf van een boerderij. Veelal was hieraan het stemrecht verbonden. Bij verdeling van een boerenbedrijf was het dus van belang om het hornleger te bezitten, aangezien alleen aan dit deel het stemrecht verbonden was, ook als het huis al was afgebroken. In de 17e en 18e eeuw behoorde het opkopen van hornlegers tot de oligarchische praktijken. Toen in 1748 werd bepaald dat er voortaan een huis op moest staan, werd dit voorschrift vaak ontdoken door er een "stemhuisje" op te bouwen. Hieraan kwam in 1795 een einde toen stemrecht en grondbezit werden gescheiden.
5. Cum socus (niet: cum soriis) betekent: met de zijnen. Dat heeft in oude gerechtelijke actes vaak de betekenis van niet nader gespecificeerde familieleden, bijv. broers en zusters. Voorbeeld: één met name genoemde persoon treedt "cum sociis" op als representant van een groep erfgenamen bij de verkoop van hun gemeenschappelijk huis. Wij bedanken Dr. Jelle S. Kaastra die het merendeel van bovenstaande antwoorden voor zijn rekening nam.
DE BIOGRAFISCHE DOCUMENTATIEDIENST Als je op een woensdag ons Verenigingscentrum binnen stapt is het eerste dat je opvalt dat er zoveel mensen bereid zijn een deel van hun vrije tijd op te offeren om als vrijwilliger al dat werk te doen dat nodig is om het Centrum optimaal te laten draaien. Hoeveel leden die naar het centrum komen, zullen zich realiseren hoeveel werk er verricht moet worden om de bezoekers zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Mijn bezoek op die woensdag betrof Mevrouw A.A. de Reus-Vredenburg, het hoofd van de Biografische Documentatie-dienst. Het was voor mij een openbaring te horen wat deze dienst allemaal omvat en wat voor plannen er nog zijn. Het Centraal Naamregister Het meest opvallende deel van de dienst is ongetwijfeld het Centraal Naamregister. Waarschijnlijk is dat ook het deel waar het meest gebruik van wordt gemaakt. Wat houdt het in? Van veel periodieken, boeken, kwartierstaten, enz. worden de daarin voorkomende namen genoteerd op kleine kaartjes die alfabetisch in kaartenbakken worden opgeborgen. Dat betekent dat als u wilt weten in welke publicaties uw naam genoemd wordt, u eenvoudig de betreffende kaartenbak hoeft te pakken om een aantal kaartjes te vinden (en dat kunnen er heel veel zijn) waarop staat aangegeven waar u moet zoeken. De publicaties staan aangegeven met afkortingen. Een lijst met de betekenis van deze afkortingen staat tot uw beschikking, maar als u veel gebruik maakt van het Centraal Naamregister kunt u misschien beter het boekje aanschaffen waarin alle afkortingen worden verklaard en dat in het centrum te koop is. Natuurlijk zijn niet alle boekwerken en periodieken die in de bibliotheek voorkomen geficheerd. Er is een lijst samengesteld van de publicaties die altijd geficheerd worden en hier vindt u natuurlijk o.a. de belangrijkste periodieken als Gens Nostra, Ons Voorgeslacht, de Navorser, de Nederlandse Leeuw en vele andere. Bezwaar Aan het systeem kleeft één groot bezwaar. Vooral als u een vrij veel voorkomende naam hebt, kan het aantal kaartjes dat u moet raadplegen vrij groot zijn. Als u nu na bijvoorbeeld een jaar wilt kijken of er iets bijgekomen is, dan zit er niets anders op dan alle kaartjes opnieuw te raadplegen en de gegevens te vergelijken met die van uw eerste poging. Dit probleem gaat men nu oplossen. Alle nieuwe gegevens worden niet meer op kaartjes geschreven maar opgeslagen in een computer. Eens per jaar of misschien eenmaal per twee jaar (dat is nog niet besloten) worden de gegevens geprint en als boek in de bibliotheek opgenomen. Heeft u dus eenmaal de kaartjes geraadpleegd, dan hoeft u straks alleen maar deze boeken te bekijken en u bent weer helemaal bij. Voorwaar een grote verbetering.
Bidprentjes, geboortekaartjes e.d. Een belangrijk onderdeel van de Documentatiedienst is de verzameling bidprentjes en andere drukwerken zoals geboortekaartjes, rouwcirculaires, trouw- en jubileumaankondigingen, enz. Deze verzamelingen zijn veel omvattend. Alleen van bidprentjes of kopieën daarvan zijn er meer dan 300.000 aanwezig. De bidprentjes en andere drukwerken worden niet geficheerd maar kunnen bij een bezoek aan het centrum op naam worden opgevraagd. Voorts is er nog een verzameling "Originele Akten". Hierin vindt u koopcontracten, notariële akten, persoonsbewijzen en andere officiële stukken. Alle namen die hierin voorkomen worden wel geficheerd en die vindt u dus terug in het Centraal Naamregister. Kwartierstaten die door de leden worden aangeboden komen, als het geen boekwerk betreft, ook bij de Documentatiedienst terecht. Het "totale werk" van een stamboomonderzoeker krijgt een speciale behandeling. De collectie wordt zoveel mogelijk bij elkaar gehouden en krijgt de naam van de samensteller, ook als deze geen lid van de
NGV is geweest. Ook dit werk wordt ontsloten door fichering. Dankzij een prettige samenwerking met het Rijksarchief in Haarlem heeft het Centrum de beschikking gekregen over de huwelijksgegevens van alle kleinere plaatsen in Noord-Holland. Het gaat hierbij vooral om de DIBzij voor de leden op gemakkelijke wijze toegankelijk worden. Is er geen familienaam vermeld doch alleen een patroniem dan wordt gesorteerd per gemeente. Is echter wel een familienaam bekend dan wordt op naam gesorteerd. Dit heeft het grote voordeel dat men niet precies behoeft te weten in welk dorp het huwelijk is gesloten om de gegevens toch te vinden. Op het ogenblik zijn de gegevens van meer dan 100 plaatsen al bewerkt. Op het moment van het interview was men bezig met het invoegen van de gegevens van Weesp en 's-Graveland. Toekomst Het was een hele opsomming van hetgeen de Biografische Documentatiedienst allemaal omvat. Als u het geduld kunt opbrengen om verder te lezen dan ga ik u vertellen wat er in de nabije toekomst nog bijkomt. Zo wordt er een verzameling van akten aangelegd anders dan de hierboven al genoemde. U moet hierbij denken aan restanten van akten. Leden beschikken vaak over overlijdensakten, doopinschrijvingen, enz. Hiervan staan er dan meerdere op één bladzijde. Heeft men voor eigen onderzoek de andere niet nodig dan is de Documentatiedienst u daar dankbaar voor als er tenminste een bronvermelding bijstaat. Ze worden beschouwd als losse stukken die in een plakboek terecht komen en worden geficheerd. Volgend jaar zal dit onderdeel hopelijk "operationeel" zijn. Voorts verzamelt men thans "grote stukken" die geknipt zijn uit dagbladen e.d. Zijn knipsels kleiner dan het A4-formaat, dan komen ze meestal terecht bij de knipseldienst. Grotere stukken worden apart opgelegd. U moet hierbij vooral denken aan beschrijvingen van een oude boerderij, een oude straat enz. Deze gegevens worden op plaatsnaam gesorteerd. Aan deze verzameling is men nog maar net begonnen. U zult met het raadplegen daarvan dus nog wel even geduld moeten hebben. Men is ook bezig met een aparte verzameling aan te leggen van honderdjarlgen. Deze gegevens komen dus niet bij de knipseldienst terecht maar worden apart opgelegd en geficheerd Tot slot wil ik dan nog noemen de "portrettengalerij" die in opbouw is. Men beschikt inmiddels al over een aardige verzameling portretten. Natuurlijk heeft een portret alleen zin als bekend is wie er is afgebeeld. Een korte biografie maakt een portret extra interessant. Oproep Al enkele malen eerder had ik het genoegen voor u diensten van het Verenigingscentrum te beschrijven. Steeds weer eindigde ik met een oproep om uw medewerking aan zo'n dienst te geven. Voor de nu behandelde Dienst is een dergelijke oproep wel bijzonder zinvol. U kunt uw medewerking verlenen als vrijwilliger op woensdag voor het ficheren, het sorteren en het invoegen van gegevens en stukken. Een gedeelte van het werk zoals ficheren en sorteren kan trouwens ook thuis gebeuren. Maar een belangrijke bijdrage kunt u ook leveren door het beschikbaar stellen van bidprentjes, geboortekaartjes, akten en alles wat ik hierboven heb genoemd. Als u de originelen niet wilt missen zijn ook kopieën van harte welkom. Eventueel kunnen die in het Centrum worden gemaakt. Ik ben zeer onder de indruk gekomen van het werk van mevrouw De Reus en haar vele medewerkers en medewerksters. Vanaf deze plaats onze dank. J.J. van Dort G.G.M.van der Kroon EEN BEETJE GELUK Bij genealogisch onderzoek komt het geluk ons soms een handje helpen. Zelf had ik in 1975 daar niet over te klagen. Een eeuw werd aan mijn gegevens toegevoegd. Ik wil u mijn verhaal, hoe onbelangrijk wellicht, niet onthouden. Het gaat over de familie (Van) Valkenburg. Kinderen van Jan Jacob (1815-1916) hebben vóór 1940 de toenmalige secretaris van de gemeente Scherpenzeel verzocht een stamboom op te stellen. Zijn gegevens gingen niet verder terug dan ene Cornelis (1748-1808). In mijn grootouderlijk huis hing de door de navorser gemaakte stamboom. Na hun overlijden kwam ik in het bezit van die stamboom. Voor mij was dat aanleiding om "wat" aan onderzoek te gaan doen. Dat leidde er toe dat de vader en moeder van Cornelis achterhaald werden. Ik vond in een trouwregister van de gemeente Woudenberg de grootouders van Brand (1805-1873), zoon van Cornelis. Die grootvader stond te boek als Joris. Bovendien kreeg ik van een bekende een vondst toegespeeld, gedaan in het Rijksarchief te Arnhem over een zekere Joris Falckenborgh, tamboer-majoor in het regiment van Generaal Ronph.
In 1975 was er een grote reünie in de plaats Valkenburg ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de VVV. Je denkt soms tot een enig en uniek geslacht te behoren. Dat blijkt slechts zelden het geval te zijn. Dat bleek daar in 1975 ook. Ik had een uitgewerkte stamboomtekening aangeleverd, van adres voorzien; die was daar opgehangen. Enige tijd daarna werd ik benaderd door een Rob van Valkenburg, die alles verzamelde van Valkenburgers, waar ook ter wereld. Van het Scherpenzeelse geslacht had hij niets en of hij mijn gegevens mocht hebben. Uiteraard zegde ik ze toe en bij onze eerste ontmoeting suggereerde hij dat we beslist familie van elkaar moesten zijn, vanwege mijn gelijkenis met zijn vader, de haarinplant en de vorm van onze handen. Helaas, het bewijs was nog niet geleverd. Hoe er achter te komen? Waar kwam Joris vandaan? Ik naar het RA in Den Haag, waar men mij het personeelsregister van het regiment ter hand stelde. En al bladerend vond ik Joris Falckenborgh, geboren in Den Bosch en andere gegevens als leeftijd, lengte en functie. Toen ik die informatie aan Rob Valkenburg doorgaf, werd de link gelegd. Joris was namelijk als Georgius van Valkenborgh in 1725 in Den Bosch gedoopt. Hij vestigde zich in 1749 in Scherpenzeel. Dus in 1999 komt de familie Valkenburg 250 jaar In Scherpenzeel en omgeving voor. Rob was tot ± 1630 terug, toen een zekere Peter Petersen uit 't Lant van Valkenburg zich in Den Bosch vestigde en verder het leven doorging als Peter van Valkenburg. Zodoende kreeg ik er een eeuw bij. Tuurlijk, hij twee. J.H. Valkenburg
UIT HET GAARDERSBOEK ALBLASSERDAM VANAF 1750 "Begraven 27 Januarij 1777 tlijk van Jan Westerhout, zoon van Adriaen Westerhout, sijnde inden AlbIas ontrent de Kortelandse Brugge opden 20e deser in den avondt op schaatse rijdende verdronken, aangegevn mde 4e classis en dees ontfangen ƒ 3-0-0" Het betreft hier Jan Adriaense Westerhout, ged. Alblasserdam 1-4-1753, overl./begr. 20/27-11777, ongehuwd, zn. van Adriaen Willemse Westerhout, meester smid en Marijtje Janse van den Berg. Het vermoeden bestaat dat het ijs eerst een aantal dagen na het ongeluk het lichaam van Jan heeft prijsgegeven gezien de week die ligt tussen het overlijden en het begraven. Ook ruim tweehonderd jaar geleden waren er soms omstandigheden die, in dit geval de gaardermeester, er toe brachten een zeer ongebruikelijke, nadere toelichting te geven op hetgeen was voorgevallen. Dit ongeluk moet veel indruk hebben gemaakt op deze besloten gemeenschap. Schaatsen in 1777, wat kunnen wij ons daarvan voorstellen? In wat wij nu kennen als Nederland bestonden wellicht reeds in de 6e eeuw primitieve schaatsen, gemaakt van paarde- of runderbeenderen. Het is niet met zekerheid bekend wanneer schaatsen met ijzeren glijders in gebruik zijn genomen. Vast staat echter dat zij al in de 14e eeuw voorkwamen. A. Groen
In de protocollen van notaris Henry Moullant te Mélen (Prov. Luik) in België vonden wij tijdens onderzoek naar de familiegeschiedenls van mijn echtgenote M.J. Fassotte het volgende verhaal. Op de familie moet deze gebeurtenis toch wel een grote indruk hebben gemaakt.
EEN VLUCHT NAAR PARIJS In het jaar 1700 en 20, van de maand januari de laatste dag, is voor mij Henry Moullant, notaris, in aanwezigheid van getuigen en op de hierna genoemde plaats persoonlijk verschenen de achtbare Denis Fassotte, jonge man van omtrent 29 jaar enerzijds, en anderzijds de achtbaren Wathy en Jacques Fassotte, zijn broers, en met hen Lambert Grailet, hun zwager. Welke hebben verklaard hoe de eerste comparant het ongeluk heeft gehad beschuldigd te worden te Luik een man te hebben verwond en gedood, op de feestdag van Sint Simon en Sint Judas laatstleden. En dat hij zich vervolgd wist door de Officier, zodat het zelfde ongeluk hem noodzaakte het land te verlaten. Omdat hij geld nodig heeft om te reizen en zich, zo mogelijk, in het buitenland te vestigen, zoals hem was aangeraden, heeft hij uit zuivere vrije wil verkocht en overgedragen, hetgeen hij bij deze doet, ten gunste van zijn broers en zwagers en deze accepterende, het hele deel van de huizen, goederen, pachten en rente die hij hen kan toekennen. Alles komende van de nalatenschap van wijlen de achtbare Denis Fassotte, zijn vader en van de achtbare vrouwe Marie Wathy Servais, zijn moeder. En dit door middel van de somma van 30 ecus, in presentie van mij en van de nagenoemde getuigen geteld en aan hemzelf ter hand gesteld tot zijn volle tevredenheid. Waarvan hij door
deze kwijting gaf aan zijn genoemde broers en zwager, die het hem hebben gegeven voor een derde deel, in de vorm van 406 brabantse guldens, die genoemde eerste comparant schuldig was. Hij zal die terugbetalen als het zou gebeuren, dat zijn onschuld ontdekt zou worden en hij zich op die wijze aan de affaire zou kunnen onttrekken. Ook zou hij dan vrij zijn om terug te keren in zijn vroegere staat (van erfgenaam). Deze verklaring werd opgesteld ten huize van de notaris Henri Moullant te Micheroux, parochie van Mélen, in aanwezigheid van de getuigen de heer François Collard en van Marie Micheroux, echtgenote van de notaris. Dan volgt een afrekening, van de hand van Denis Fassotte: Staat van hetgeen ik heb ontvangen van mijn moeder, op voorwaarde dat ik het haar zal teruggeven naar vermogen. Het is aan ontvangen geld en aan het hierna [genoemde] van wat ik heb verdiend, door alle diensten die ik heb verleend aan mijn moeder: Eerst 110 brabantse guldens aan de Baljuw van Retinne, aan Jean le Comte 50 brab. guldens. Om mijn reis naar Parijs te maken 40 brab. guldens. Terug in het land 12 brab. guldens. Terug zijnde om te doen rehabiliteren 50 brabantse guldens. Enige tijd later nog ontvangen 9 brab. guldens. Nog ontvangen voor kleding 50 brabantse guldens. Weer enige tijd later 15 brabantse guldens en voor de laatste uitgaven nog 10 brab. guldens. En om mij van alles te voorzien en tevens om mijn reis te maken 40 brabantse guldens en dat is zonder te rekenen wat ik heb gekregen in verschillende keren en dat nog wel eens de waarde kan hebben van 40 brabantse guldens. w.g. Denis Fassotte. Zijn handschrift mij bekend zijnde en door genoemde getuigen aan mij, notaris in bewaring gegeven. Het originele handschrift van Denis ontbrak helaas in het dossier. In de boeken van het Hof van Fléron vonden wij een afschrift van deze akte, gevolgd door de verklaring van alle betrokkenen, dat Denis, nadat hij door de Luikse overheid was gerehabiliteerd, veilig was teruggekeerd. Overigens was dat wel bijna vijf jaar na zijn vlucht. Q.B.I. van der Voort
OUDE MUNTEN, MATEN EN GEWICHTEN Iedere genealoog wordt op den duur geconfronteerd met oude munten, maten en gewichten, waarbij de nieuwsgierigheid wordt gewekt wat in hedendaagse termen vergelijkbare maten en gewichten zijn. De waarde van munten kan alleen worden gerelateerd aan hun plaats in het toenmalige economische verkeer. Van maten en gewichten hebben in de 17e en 18 eeuw bijna evenveel soorten bestaan als er landstreken, steden en dorpen in de Republiek waren. Bovendien hebben zij met inbegrip van de munten de onhebbelijkheid nog lang niet toe te zijn aan een decimaal stelsel. Je waant je in Groot-Brittannië van vóór 1940, waar eerst na de 2e Wereldoorlog het decimale stelsel werd ingevoerd en daarna, over een vrij lange periode, de maten en gewichten aan de beurt kwamen. U begrijpt het al, er valt geen regel op te stellen waaraan u enig houvast hebt! Een naslagwerk is de juiste oplossing. In dit verband is sterk aan te bevelen een uitgave van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, gevestigd aan de Keizersgracht 569-571 te Amsterdam, getiteld "De oude Nederlandse munten en gewichten", geschreven door J.M. Verhoef. Ter completering van dit onderwerp kan nog worden vermeld dat ingevolge een wet van 21 augustus 1816 een tiendelig stelsel werd aangenomen, waarvoor bij besluit van 29 maart 1817 de benamingen werden vastgesteld. In dit stelsel staan alle lengte-, oppervlakte- en inhoudsmaten, alsmede de gewichten, in een tiendelig verband tot elkaar. Tot grondeenheid werd aangenomen de lengte van het tienmiljoenste gedeelte van een meridiaanboog van de aarde tussen de pool en de evenaar en dus het veertigmiljoenste gedeelte van de gehele omtrek der aarde. Deze grondeenheid werd de Nederlandse elle (meter) genoemd, verdeeld in tien palmen (decimeters), die werden verdeeld in tien duimen (centimeters), die tenslotte werden verdeeld in 10 strepen (millimeters). Men noemde de elle, palm, duim en streep "Nederlandse benamingen" en de tussen haakjes geplaatste "systematische benamingen". Wij vinden de Nederlandse benamingen tot het einde van de 19e eeuw onder meer terug in de stamboeken van militairen als onderdeel van hun signalement. Oppervlakte- en inhoudsmaten werden op dezelfde wijze vastgesteld. Bij gewichten werd de grondeenheid van het stelsel het pond (systematische benaming kilogram) gelijkgesteld aan het gewicht in het luchtledige van 1 kubieke palm zuiver gedistilleerd en tot de hoogste graad van dichtheid gebracht water, waarbij 1 palm 1 decimeter = 10 centimeter, in kubieke vorm 10 x 10 x 10 centimeter = 1000 kubieke centimeter = 1 liter bij een soortelijk gewicht van 1 = 1 kilogram, in die tijd echter met de "Nederlandse benaming" 1 pond, niet te verwarren met het huidige pond = ~ kilogram. Er zit meer achter oude munten, maten en gewichten dan u wellicht vermoedde! A. Groen