Verslag van het landelijke project
Ambulancehulpverlening 1999
Landelijk inspectieproject Arbeidsinspectie, projectnummer: A 115
1
Colofon
Projectnaam: Projectnummer
Ambulancehulpverlening (BIK 85151) A 115
Uitvoering:
februari 1999 - januari 2000
Contactpersoon:
G. Agsteribbe, landelijk projectleider tel. 020- 5812612
Bijlagen:
1.Projectplan 2.Verslag pilot ambulancediensten 3.Verslag landelijke startbijeenkomst d.d. 11 februari 1999
Datum: 24 augustus 2000
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 2. Doelgroep 3. Doelstelling en resultaat 4. Inspectiepunten 5. arbozorgstructuur, Medezeggenschap 6. Samenvatting 7. Conclusie en Aanbevelingen
3
1. Inleiding In het kader van de Bedrijfstakstrategie Gezondheidszorg, waarbinnen sinds 1994 inspectieprojecten hebben plaatsgevonden, werd in 1997 in Noord-Holland een pilot-project bij de Ambulancediensten gedaan. Opvallend was toen dat de helft van de ambulancediensten in NoordHolland niet beschikte over een Risico-inventarisatie en -evaluatie. Besloten werd tot een landelijk project Ambulancehulpverlening. In het onderhavige verslag worden de bevindingen van dit landelijke project, dat van maart tot en met november 1999 werd uitgevoerd, weergegeven en toegelicht. In totaal zijn 65 ambulancediensten bezocht verspreid over het gehele land. Deze zijn getoetst op hun arbobeleid en arbeidsomstandigheden,. Met gebruikmaking van de regionale verslagen van de projectleiders en de toegevoegde mondelinge informatie van de inspecteurs is dit landelijke verslag tot stand gekomen. De sector wordt gekenmerkt door een hoge mate van samenhang en onderlinge informatieuitwisseling. Van de werkgevers is 95% georganiseerd in een landelijke federatie, de LFAS. Met de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de sector zal dit verslag worden besproken opdat zij, met de onderhavige informatie, een bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling van het arbeidsomstandighedenbeleid.
2.Doelgroep Bij de ambulancehulpverlening doet zich een complex van risico’s voor op het gebied van de de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de hulpverleners en de chauffeurs. In de sector is sprake geweest van een zekere stilstand met betrekking tot arbozorg na een actieve periode in de jaren ’93 en ’94, een periode waarin verschillende arbo-activiteiten op branche-nivo en binnen de organisaties hadden plaatsgevonden. Zo was er b.v. een model voor de risicoinventarisatie voor de ambulancesector ontwikkeld. De voortzetting stagneerde echter, de uitvoering van risico-inventarisaties vond niet of nauwelijks plaats. De sector wordt gekenmerkt door continue-roosters a.g.v. de paraatheidsverplichting: binnen 15 minuten ter plekke. We weten dat continue- roosters een extra belasting vormen voor de gezondheid
4
en het welzijn van werknemers (bron: Rock around the clock van de Vries- Griever e.a.uit 1988, ISBN no. 90 6365 005 1). In een grote stad wordt vrijwel continue een beroep op de ambulancedienst gedaan, in een rustige plattelandsomgeving is dat anders waardoor er meer wachttijden tussen de ritten kunnen ontstaan. Er bestond daardoor altijd een grote verscheidenheid in soorten diensten en roosters. Doordat steeds meer ambulancediensten fuseren om te komen tot een zogeheten RAV, Regionale Ambulance Voorziening, worden de roosterpatronen langzamerhand gelijkvormiger. Per december 1998 is voor deze sector de Arbeidstijdenwet van kracht geworden, voorheen vielen de ambulancediensten onder een aparte paragraaf van de Rijtijdenwet. Gezien het bovenstaande kan dit een ingrijpende verandering tot gevolg hebben voor de medewerkers op de ambulance. Uiteindelijk zal, naar verwachting, deze wetswijziging leiden tot gezondere roosters dan voorheen omdat deze wet en, in het bijzonder, de paragraaf in het Arbeidstijdenbesluit voor de verzorging en verpleging, meer is toegesneden op de hulpverleningspraktijk. Over een aparte paragraaf in dit Besluit, speciaal voor de ambulancemedewerkers, waarin meer ruimte in de roosters komt voor de bijzondere diensten, is al geruime tijd het overleg met de Ministeries SZW en VWS gaande. Hoewel deze paragraaf waarschijnlijk slechts een uitzondering zal creeren voor het maximaal toegestane aantal bijzondere diensten, heeft deze bestaande onduidelijkheid niet bijgedragen tot aanpassing van de roosters. Diverse ambulancediensten verkeren, zoals gezegd, in een fusieproces; daarbij zijn ook fusies tussen GGD-en en particuliere ondernemingen. De fusies kunnen soms tot concrete huisvestingsproblemen leiden: een post die voldeed voor een geringer aantal medewerkers moet na de fusie worden gedeeld met meer mensen. Het nieuwe stelsel van bekostiging door de overheid geeft in sommige, dun bevolkte regio’s, aanleiding tot financiële zorgen. Deze problemen vormen daar, naast problemen voor de kwaliteit van de zorg, een bedreiging voor de arbeidsomstandigheden, zoals werd waargenomen tijdens de inspecties. Over de gehele linie is sprake van een voortgaande professionalisering in de hulpverlening. Door de eisen die de Inspectie Gezondheidszorg stelt, gebaseerd op de diverse wetten in de gezondheidszorg, kan het taxi-bedrijfje dat ook nog ambulancediensten verricht tot de verleden tijd worden gerekend; de kwaliteitseisen die nu gesteld worden aan de dienstverlening binnen de keten van de gezondheidszorg, zijn daarvoor te hoog. Eén van de eisen is dat de verpleegkundige die op de ambulance werkt zijn praktijkervaring op peil houdt door minimaal 60% van een full-time dienstverband als verpleger werkzaam te zijn. Van de chauffeur wordt tegenwoordig meer gevraagd dan vroeger: goed kunnen chaufferen is de basis, hij beschikt ook over een EHBO-diploma en is een actief begeleider van de verpleger. Uiteraard wordt ook hij geconfronteerd met ernstig lijden. De Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector heeft al in juni 1996 een Harmonisatiemodel voor externe kwaliteitsbeoordeling gericht op certificatie in de zorgsector het licht doen zien. Als vervolg daarop is er in oktober 1997 een “Certificatieschema Ambulancezorg” verschenen; voor de Centrale Posten Ambulancediensten, de vroegere meldkamers, is er ook een dergelijk certificeringsschema beschikbaar. Met de Landelijke Federatie van Ambulancezorg is een contract afgesloten waarbij vóór 2001 alle ambulancediensten gecertificeerd moeten zijn. Hoeveel ambulancediensten er al gecertificeerd zijn is niet bekend. Tijdens de inspecties bleken er diverse gecertificeerd danwel bezig met het certificeringstraject.
5
Dit gegeven is ook van belang voor de arbeidsomstandigheden: een correlatie tussen een kwaliteitscertificaat en een goed, gestructureerd arbeidsomstandighedenbeleid zou voor de hand liggend zijn. Helaas zijn in het model de beide systemen niet aan elkaar gekoppeld, waardoor b.v. een Risico-inventarisatie en plan van aanpak geen deel uitmaken van het kwaliteitssysteem. Er wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Bovendien is het nog steeds voor vrouwen een minder aantrekkelijke sector om in te werken. De tendens is wel om meer vrouwen toe te laten tot dit van oudsher “mannelijke bolwerk” binnen de verpleging. De voorzieningen voor de vrouwen zijn vaak niet goed geregeld, wat zichtbaar is aan de geïmproviseerde en krappe kleedruimten. Uiteindelijk zijn er van de ongeveer 100 bestaande ambulancediensten, 65 ambulancediensten geinspecteerd door middel van 102 bezoeken. Bij de selectie is er zorg voor gedragen dat ambulancediensten van GGD-en en van particuliere ondernemingen evenredig werden bezocht. Bij de inspectie op het bedrijf waren betrokken: de directeur en/of het hoofd van de ambulancedienst, de arbo-coordiator, de roosterplanner, een afvaardiging van de ondernemingsraad en een groep uitvoerende verpleegkundigen/chauffeurs. Alle inspecties vonden plaats na een schriftelijke aankondiging vooraf en meestal op afspraak. Van een ambulancedienst met meerdere locaties werden soms twee of meer locaties bezocht. De Centrale Posten Ambulancehulpverlening waar de meldkamers zich bevinden, zijn niet in het kader van dit project geinspecteerd wegens de organisatorische wijzigingen waarin de meeste zich bevonden. Zoals gebruikelijk bij de Arbeidsinspectie is dit verslag opgemaakt nadat de eerste inspectiebezoeken waren afgelegd. De controlebezoeken hadden nog niet plaatsgevonden.
3. Doelstelling en Resultaat Het betrof hier zogeheten systeemgerichte inspecties naar de gevoerde arbozorg en inspecties naar de concrete arbeidsomstandigheden; daarnaast werden de roosters gecontroleerd. Ook werd informatie over de nieuwe Arbeidstijdenwet gegeven en werden gegevens verzameld voor het beleid in Den Haag. De Arbowet werd waar nodig gehandhaafd terwijl de Arbeidstijdenwet alleen werd gehandhaafd bij overtredingen die tot de “excessieve overtredingen” werden gerekend. Dit laatste vormde het zogeheten aangepaste handhavingsbeleid voor de werktijden. De eerste doelstelling van dit project was dat alle geïnspecteerde ondernemingen vóór het jaar 2000 zouden beschikken over een Risico-inventarisatie en -evaluatie met een plan van aanpak In deze Risico-inventarisatie en -evaluaties zouden de voor dit project aangewezen inspectiepunten opgenomen dienen te zijn. De tweede doelstelling betrof de arbeids- en rusttijden: elke onderneming zou worden gestimuleerd tot het opstellen van roosters die voldoen aan de Arbeidstijdenwet. Daarnaast is de wet gehandhaafd waar sprake was van excessieve overtredingen.. Uit het aangeleverde materiaal van de regio’s blijkt het volgende: M.b.t. de eerste doelstelling, de Risico-inventarisatie:
6
Er is 53 keer in 65 bedrijven een tekortkoming geconstateerd inzake de Risico-inventarisatie verplichting (RI&E) Dat is veel, maar betekent niet dat evenzovele keren er helemaal geen RI&E was. Deze was er vrijwel altijd wel maar vertoonde tekortkomingen: b.v. de RI&E was niet meer conform de huidige situatie, hij was niet volledig of niet voorzien van een plan van aanpak. Over deze tekortkomingen zijn in brieven opmerkingen gemaakt, waarbij termijnen zijn gegeven ter opheffing. Wat wel duidelijk werd waargenomen, was dat de kwaliteit en de diepgang sterk uiteenlopend waren. Zo kwamen inspecteurs een RI&E tegen, opgemaakt door een arbodienst, waar alleen de garage werd beschreven De besmettingsrisico’s werden lang niet in alle RI&E ‘s genoemd. De wisselende werktijden en de werkdruk kwamen al helemaal niet aan de orde.
De tweede doelstelling betrof de Werktijden: Er is veel tijd besteed aan het geven van informatie over dit onderwerp. In de bedrijven waar nog met roosters wordt gewerkt die niet zijn aangepast aan de Arbeidstijdenwet bestaat vaak weerstand tegen verandering, niet in de laatste plaats bij de medewerkers die een financieel belang hebben bij de status quo. Er zijn echter ook medewerkers die een verlichting van de roosters toejuichen. Het is bekend dat wisseldiensten meer belastend zijn naarmate de leeftijd van de betrokkene is gevorderd. Roosters kunnen te zwaar zijn doordat er veel bijzondere diensten achterelkaar worden gepland en daarbinnen een groot aantal uren arbeid wordt verricht. De ambulancediensten met alleen parate roosters, zoals in de grote steden en steden-agglomeraties, vertonen over het algemeen een regelmatiger roosterpatroon, maar de werkdruk kan behoorlijk oplopen: een deel van de ritten is nl. op afspraak waar de acute ritten nog bijkomen. De kleine locaties in de rustige gebieden hebben veelal problemen om de piketdiensten rond te krijgen, met name in de vakantieperioden en bij ziekte. Het huidige toegestane aantal piketdiensten wordt regelmatig overschreden. Van alle regio’s werd gemeld dat nevenarbeid voorkomt. Nevenarbeid betekent in dit geval dat de hulpverlener of chauffeur niet alleen voor zijn hoofdwerkgever werkzaam is, maar ook voor een andere ambulancedienst of b.v. in een ziekenhuis. Alleen in de zeer rustige gebieden zou daar minder sprake van zijn. Hoewel de meeste ambulancediensten hun medewerkers verplichten om nevenfuncties te melden, wordt er zelden werkelijk gecontroleerd of er geen strijdigheid met de wet ontstaat. Ondanks het aangepaste handhavingsbeleid, dat nog van kracht bleef gedurende de gehele looptijd van het project, was handhaving van de wettelijke normen in verschillende bedrijven noodzakelijk: er werden 21 tekortkomingen in 65 bedrijven geconstateerd. Dit betroffen tekortkomingen op het gebied van de werktijdenregistratie of tekortkomingen met betrekking tot excessieve overschrijding van de normen voor de arbeidsduur, de rusttijd of het aantal nachtdiensten (voor deze normen zie bijlage projectplan, bijlage 4b). Bij 1 bedrijf heeft dit geleid tot een proces verbaal voor Justitie. Hoewel de meeste ambulancediensten zeggen bereid te zijn aan de Arbeidstijdenwet te voldoen, is daar momenteel geen sprake van. Het aangepaste handhavingsbeleid, aanvankelijk tot 1 januari
7
2000 van kracht, is daarna nog eens tot 1 juli 2000 verlengd. Dat zal de laatste keer zijn geweest dat deze aangepaste vorm wordt toegepast voor deze sector.
4. Inspectiepunten Naast de hierboven genoemde twee onderwerpen, werden de navolgende risico’s onderzocht. a. b. c. d. e. f. g.
Beleid fysieke belasting Beleid psychische belasting Beleid micro-biologische agentia Kleedruimte, Ontspanningsruimte en nachtverblijf Arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) Registratie ongevallen en beroepsziekten Agressie en geweld
a. Beleid fysieke belasting Fysieke belasting kan bij ambulancepersoneel op drie punten een probleem vormen: werkhouding tijdens hulpverlening in de auto, bij het tillen en dragen van patiënten naar en van de auto en bij het dragen van de steeds zwaarder wordende koffers met apparatuur. Een belangrijk TNO-rapport hierover is in 1993 reeds verschenen. Er zijn in de loop der jaren verschillende wetenschappelijke onderzoeken gedaan, o.a. aan de Rijksuniversiteit Limburg. Het Coronel Instituut te Amsterdam heeft in 1998 een wetenschappelijk onderzoek bij een ambulancedienst uitgevoerd naar de inspanningen van het ambulancepersoneel. Soms is er bij een ambulancedienst door een arbodienst onderzoek gedaan naar de fysieke belasting. De ernst van het probleem van de fysieke belasting wordt overal in en buiten de sector onderkend Toch werd door de inspecteurs gevonden dat de technologie achterblijft, d.w.z. dat de ontwikkelingen ter verlichting van de fysieke belasting blijven steken op het individuele nivo van een bedrijf dat b.v. een betere draagband heeft bedacht, of een hogere auto heeft laten ontwikkelen waar de gasflessen en de koffer vanaf de buitenkant zijn te bereiken. Nieuwe auto’s werden overal aangetroffen, overal anders van inrichting. De voornemens die naar aanleiding van het bovenstaand TNO-onderzoek door de werkgevers werden geformuleerd om te komen tot drie standaard uitvoeringen lijken derhalve niet te zijn gerealiseerd. Sinds november 1999 is er wel een nieuwe en volledige NEN-EN norm 1789 voor ambulanceauto’s. Deze norm geeft op sommige punten, b.v. de inschuifhoogte van de achterkant, ook een norm bij de handhaving in het kader van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Fysieke belasting, het ontwikkelen van betere arbeidsmiddelen, zou derhalve een goed punt zijn voor een convenants-afspraak, zoals die door het Ministerie SZW momenteel met diverse andere sectoren al worden gemaakt. De sector zou zich hiervoor kunnen melden, maar heeft dat nog niet gedaan.
8
Bij de onderhavige inspecties is beoordeeld in hoeverre het bedrijf beleid voert om de fysieke belasting zo veel mogelijk te beperken: in de auto’s en bij het transport van patiënten. Of er in de Risico-inventarisatie aandacht aan is besteed, of er plannen liggen en concrete maatregelen zijn getroffen. Ook welke afspraken er zijn gemaakt bij extreme situaties, b.v. de brandweer die met een hoogwerker kan assisteren en de inzet van twee ambulances om meer mankracht te hebben bij het tillen. Gevraagd wordt dan ook naar tilcursussen, al of niet als opfrisser van reeds bestaande kennis. Wanneer tekortkomingen in het beleid op dit onderwerp werden geconstateerd, werd altijd dubbel gecheckt of er sprake was van een incident of een beperkt onderdeel dat niet in orde was. Een negatief oordeel betrof altijd een structureel, beleidsmatig tekort. b) Psychische belasting Ook over de emotionele belasting en het post-traumatisch stresssyndroom bestaat veel kennis binnen de sector, d.w.z. dat overal medewerkers en leiding erover spraken als een herkenbaar en veelvuldig voorkomend risico. Aangegeven werd dat er protocollen voor de opvang aanwezig waren en dat er voorlichting werd gegeven. Dat het in sommige gevallen noodzakelijk is om deskundige hulp via Riaggs of anderszins in te schakelen, werd niet overal herkend. Veelal acht men de collegiale opvang voldoende toereikend. Collegiale ondersteuning is bij dit werk een voorwaarde. De vraag is of men hierop kan vertrouwen bij reorganisaties en fusies., of dat de teambuilding en onderlinge steun meer expliciet bevorderd dienen te worden. Bij de grotere organisaties werd meestal een vaste lijn met externe deskundigen aangetroffen. De verwachting is dat met de vorming van RAV’s de hulpverlening bij trauma’s of emotionele uitputting vaker met deskundige hulp van buiten zal worden opgepakt. c) Micro-biologische belasting Dit onderwerp gaat in feite over de besmettingsrisico’s voor de hulpverleners. De indruk uit de inspecties opgedaan, is dat besmettingen relatief weinig voorkomen. Concrete meldingen van collega’s die besmet waren werden vrijwel nergens gehoord. Handschoenen worden goed gebruikt, de auto’s worden regelmatig gedesinfecteerd. Dat niet iedereen voldoende preventief beschermd is tegen hepatitis, is wel zeker. Het toezicht wordt niet structureel door de leiding uitgeoefend. Een punt van zorg is dit wel, nu dit besmettingsrisico de laatste jaren zoveel meer in de gezondheidszorg blijkt voor te komen. Een ander probleem waar de inspecteurs op stuitten bleek het spanningsveld tussen de privacy van de ziekenhuispatiënt en het belang van informatie voor de ambulancehulpverlers. Het is daardoor, merkten de inspecteurs, niet overal goed gebruik om de ambulancemensen te informeren wanneer een patiënt met een bekend besmettingsrisico, b.v. t.b.c. of m.r.s.a. vanuit het ziekenhuis naar een ander ziekenhuis of naar zijn woning moet worden vervoerd. Hierover zal met de Inspectie Gezondheidszorg, in het kader van dit project, kontakt worden opgenomen. Samenvattend a), b) en c):
9
Totaal werd geconstateerd dat in 17 organisaties het beleid inzake fysieke belasting, in 19 organisaties het beleid voor psychische belasting en in 18 organisaties het beleid voor micro-biologische belasting niet aanwezig was of ontoereikend werd bevonden. Conclusie: in bijna 30% van de ambulancediensten werd het beleid met betrekking tot deze 3 onderwerpen, soms ten aanzien van de ene, dan weer van de andere, als niet voldoende beoordeeld. Omdat deze beleidsonderwerpen als de kern van de risico’s in deze bedrijfstak worden gezien, zou dit gegeven zorgen moeten baren voor de sector: op deze punten mag het eigenlijk nergens schorten! De noodzaak tot aandacht en zorg, ook middels beleid, werd overal wel onderkend. Men is goed op de hoogte van de gevolgen bij het veronachtzamen van deze risico's. Structurele aanpak van de arbeidsomstandigheden geniet echter geen hoge prioriteit. Een deel komt voor rekening van de fusieperikelen, een deel ook voor rekening van de cultuur. De cultuur bij de ambulancemensen wordt sterk beïnvloed door het werk van alledag. Ambulancehulp vereist een 100% persoonlijke inzet, is van kortstondige aard, elke patiënt en situatie is anders; onvoorbereid en onmiddellijk moet er worden besloten hoe te handelen. Intensief, veeleisend werk. Fysiek zwaar. Door weer en wind. Een vorm van psychisch “kortcyclisch” werk. Bij de medewerkers bestaat een sterke cultuur van zelfhulp: “wij weten als hulpverleners wat we moeten doen, ook als het onszelf betreft.” Een grote mate van zelfstandigheid is een vereiste in dit werk. Deze cultuur van zelfcontrole is belangrijk om verantwoord te werken, maar kan ook leiden tot zelfverwaarlozing of onderschatting van de gevolgen voor de eigen gezondheid of het welzijn. Vandaar dat juist de structurele aanpak door de organisatie en de dagelijkse leiding, in samenwerking met de arbodienst, van belang is. d) Kleedruimten, verblijfsruimten, nachtverblijven Met betrekking tot de kleedruimten en andere verblijfsruimten zijn totaal 25 tekortkomingen gesignaleerd. Dit kunnen allerlei zaken betreffen, maar opgemerkt wordt dat daarnaast nog 16 keer werd geschreven dat de kleedruimten niet naar sexe waren gescheiden of niet afsluitbaar. Dit is een signaal met betrekking tot de moeizame instroom van vrouwen, maar kan tegelijk worden benut bij de gewenste en noodzakelijke ombuiging daarvan. e) PAGO Gebleken is dat van alle onderwerpen het (Periodiek) Arbeidsgezondheidskundig onderzoek, het PAGO, het laagst “scoorde”, nl. 15 keer, waaruit we zouden mogen opmaken dat hierin in de meeste bedrijven wel is voorzien. Feit is dat deze “voorziening” al lange tijd in de sector bestaat als een verworven recht. De inspecteurs kwamen echter wel regelmatig tegen dat de PAGO’s al langere tijd niet meer werden uitgevoerd. Ook was de aanpassing van het PAGO aan de huidige eisen, nl. gericht op de specifieke risico’s in het werk die via de RI&E in kaart zijn gebracht, veelal niet gebeurd. Voor een beroep waar diverse gezondheidsrisico’s spelen is het PAGO een middel om structurele tekortkomingen in het arbobeleid op te sporen. Voor de betrokkenen kunnen er preventieve maatregelen worden genomen.
10
Bedrijfsfittness werd door de medewerkers vaak als een wens geformuleerd. f) Registratie van ongevallen De meeste bedrijfsongevallen vinden in het verkeer plaats; deze ongevallen worden altijd geregistreerd i.v.m. de schade-afwikkeling. De ongevalsregistratie in het kader van de Arbowet vindt vaak niet plaats omdat men ervan uitgaat dat de eerder genoemde ongevallenregistratie afdoende is. In 12 van de 65 inspecties is dit als een tekortkoming opgemerkt. De prikaccidenten worden intern wel geregistreerd, zeker wanneer er een kwaliteitscertificering heeft plaatsgevonden, of omdat dit bij de GGD algemeen is geregeld. g) Agressie en geweld werd in het kader van monitoring meegenomen bij de inspecties, dus niet als een te handhaven inspectiepunt op grond van het projectplan. Desondanks leidde deze vraag in 12 gevallen tot de vaststelling dat het ontbreken van beleid inzake agressie en geweld als een tekortkoming moest worden aangemerkt. Bevinding is dat men bij alle ambulancediensten wel last heeft van agressief publiek, met name in de weekends en in de uitgaanscentra. Soms is assistentie van de politie nodig om de hulpverlening naar behoren te kunnen verrichten. Deze assistentie wordt altijd gegeven. De politie heeft in haar opsporende taak bij incidenten uiteraard meer aandacht voor de burgers dan voor het ambulancepersoneel, waardoor deze laatsten zich niet altijd beschermd voelen. Deze problemen zullen, nu de uitgaanscentra allerwege meer onder controle worden gebracht, wellicht spoedig tot het verleden gaan behoren. Agressie door “psychiatrische patiënten”, mensen die van de straat moeten worden opgehaald, is tevens een probleem. Structureel registreren van deze incidenten zou beter moeten gebeuren dan nu het geval is.
5. Arbozorgstructuur en medezeggenschap Een deskundig, onafhankelijk toezicht door de arbodienst naast het toezicht door de directe leiding is van belang. Een goed en frequent kontakt met de arbodienst is belangrijk. Opgemerkt moet dan worden dat er over het hele land verschillende arbodiensten werkzaam zijn voor ambulancediensten. Hierin heeft de sector voor haar leden geen beleid gevoerd, zoals dat bij andere sectoren wel is gebeurd: b.v. door een raamkontract met één arbodienst af te sluiten waardoor deze arbodienst goed raakt ingevoerd in de specifieke risico’s en de cultuur van de bedrijfstak. De kwaliteit van de Risico-inventarisaties was sterk uiteenlopend. Verder bestaat de indruk dat het inzetten van de arbodienst voor b.v. nader onderzoek van gesignaleerde risico’s of voor de regeling van opvang na trauma’s of voor ergonomische adviezen weinig gebeurde, behalve daar waar deze arbodienst, voorheen als bedrijfsgezondheidsdienst, al langere tijd werkzaam was voor de betreffende organisatie. Zo is er gesignaleerd dat de GGD-ambulancediensten over het algemeen kunnen meeprofiteren van de meestal al langer bestaande arbozorg van de GGD, al zijn er ook particuliere organisaties die dit goed hebben geregeld. Binnen de ambulancediensten bestond meestal wel aandacht voor de risico’s, de structurele verankering liet te wensen over.
11
De rol van de medezeggenschap: De organisatiegraad van medewerkers bij ambulancediensten binnen de vakbonden is laag, maar ook de betrokkenheid van de OR bij de structurele verbetering van de arbeidsomstandigheden binnen de organisaties was vaak teleurstellend te noemen. Bij de GGD-en was er meestal een enkel lid in de OR dat namens de ambulancedienst sprak, deze was lang niet altijd medewerker bij de ambulancedienst en ingevoerd in de problematiek Met betrekking tot de werktijden moet worden opgemerkt dat OR-en regelmatig roosters goedkeurden die niet voldeden aan de wettelijke verplichtingen en het verzet tegen aanpassing steunden. Regelmatig werd toegelicht dat het achterwege blijven van de noodzakelijke aanpassingen gebeurde uit zorg voor financieel nadelige consequenties. Aanpassing van het rooster zou b.v. een uitbreiding van het personeelsbestand noodzakelijk maken en/of een vermindering van de extra inkomsten uit toelagen. De zorg voor de “zwakke broeders” stond daarbij niet op de voorgrond. Uiteraard waren hierop ook goede uitzonderingen.
6. Samenvatting Overeenkomstig de Bedrijfstakstrategie Gezondheidszorg werd in 1999 een landelijk inspectieproject in de ambulancehulpverlening uitgevoerd. De ambulancediensten werden geïnspecteerd op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, toegespitst op een aantal in deze sector belangrijke risico’s zoals fysieke, psychische en microbiologische belasting. Het arbeidsomstandighedenbeleid werd beoordeeld en de Risicoinventarisaties zijn opgevraagd. Planningen voor de te nemen maatregelen werden ingezien en bij de belangrijkste risico’s getoetst op realiteit. De ondernemingsraden werden daarbij betrokken. Waar nodig is er gehandhaafd op tekortkomingen. Voor de werktijdenproblematiek werd een aangepaste werkwijze gehanteerd die deels in stimulerende, deels in handhavende zin werd uitgevoerd. De indruk werd bevestigd dat nog steeds in veel ambulancediensten geen goed roosterpatroon bestaat. Zolang het niet duidelijk is welke afwijkingen van de Arbeidstijdenwet zullen worden opgenomen in de nieuwe paragraaf van het Arbeidstijdenbesluit, met name hoeveel bijzondere diensten voor deze sector toegestaan zullen zijn, zal het aangepaste handhavingsbeleid worden voortgezet met als uiterste termijn tot 1 juli 2000. Bij veel ambulancediensten bestaat inzicht en kennis met betrekking tot de eigen arbeidsomstandigheden en de specifieke risico’s bij de uitoefening van het werk. De structurele aanpak door middel van de risico-inventarisatie is onvoldoende verankerd: bij zeer veel bedrijven schortte het op dit punt.
7. Conclusie en Aanbevelingen De aangeleverde kwalitatieve informatie kan toegepast worden in heldere aanbevelingen. Naar de sector: n De maatregelen tegen fysieke belasting door middel van een convenant op een hoger nivo brengen, 12
n De deskundige begeleiding bij de uitvoering van de arbozorg binnen de ambulancediensten intensiveren. De kwaliteit verhogen door bevordering van kennisuitwisseling, n De werktijdendiscussies afronden zodat er wet-conforme arbeidstijdpatronen kunnen ontstaan, n Een actief emancipatiebeleid voeren om meer vrouwen voor het werk te doen interesseren n Het PAGO moderniseren, d.w.z. het geneeskundig onderzoek op grond van de risico’s doen en daadwerkelijk overal weer uitvoeren.
Naar de Arbeidsinspectie: De werktijden opnieuw en intensief controleren in een inspectieproject dat aansluitend volgt op de definitieve vaststelling van de ambulanceparagraaf in het Arbeidstijdenbesluit. Nogmaals en dan diepgaander inspecteren van de hierboven genoemde beleidsonderwerpen inzake fysieke, psychische en micro-biologische belasting.
13