Voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg in verband met een uitkering aan zelfstandigen bij zwangerschap en bevalling en een verruiming van de periode voor deelname aan een vrijwillige verzekering in enkele socialezekerheidswetten (Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen) Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet arbeid en zorg te wijzigen om een uitkering mogelijk te maken voor zelfstandigen bij zwangerschap en bevalling, alsmede enkele socialezekerheidswetten te wijzigen om de periode te verruimen waarin op grond van deze wetten deelname aan een vrijwillige verzekering kan worden verzocht; Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel I Wijziging van de Wet arbeid en zorg De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift van artikel 1:1 komt te luiden: Algemene begrippen. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd: c. winst uit onderneming: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5, van die wet; d. dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet; e. aanmerkelijk belang: aanmerkelijk belang, als bedoeld in hoofdstuk 4, van de Wet inkomstenbelasting 2001; f. inkomsten uit tegenwoordige arbeid: het gezamenlijke bedrag van: 1° het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, bedoeld in afdeling 3.3, van de Wet inkomstenbelasting 2001; 2° het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid, bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001; 3° het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en 4° het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als
bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. B Het opschrift van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden: De zelfstandige en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst. C Artikel 3:17 komt als volgt te luiden: Artikel 3:17 Het begrip zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst 1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: a. beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Ziektewet, geen werknemer in de zin van die wet is; b. zelfstandige: de persoon, jonger dan 65 jaar, die: 1º in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; 2º niet in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; 3° anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet; 4° anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft; 5º directeur-grootaandeelhouder is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is; 6º anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige als bedoeld in de onderdelen 1º tot en met 5º meewerkt in de onderneming van een echtgenoot of geregistreerde partner. 2. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in het eerste lid onderdeel 5º, wordt verstaan. D Artikel 3:18 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Recht op uitkering voor de zelfstandige en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst. 2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst. 3. De volgende leden worden toegevoegd: 2. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende tenminste zestien weken. 3. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een 2
arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. 4. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen. 5. Voor de toepassing van het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten. 6. Geen recht op uitkering heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het zesde lid ten aanzien van: a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht; b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Zo nodig in afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is. 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. E In artikel 3:21 wordt “de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst” telkens vervangen door: de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst. F Artikel 3:22 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt voor “vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst” ingevoegd: vrouwelijke zelfstandige of de. 2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na “zwangerschapsverlof” ingevoegd: , respectievelijk het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tweede lid,. 3. In het tweede lid wordt voor “beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst” ingevoegd: vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke. G Aan artikel 3:23 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3
3. Zo nodig in afwijking van het tweede lid bedraagt de uitkering in verband met zwangerschap en bevalling 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige, aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen tenminste het aantal uren heeft besteed dat is vermeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. H In artikel 3:29 wordt, onder vernummering van het derde tot en met het zevende lid tot het vierde tot met het achtste lid, een lid ingevoegd, luidende: 3. Indien een vrouwelijke zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst over eenzelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1, als op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, worden haar, in afwijking van het tweede lid, zowel de uitkering op grond van zowel paragraaf 1, als de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald, mits de vrouwelijke zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst niet vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet en voor zover: a. werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst worden verricht; en b. de uitkering op grond van paragraaf 1 en de uitkering op grond van paragraaf 2 samen niet meer bedragen dan 100% van de som van de inkomsten uit of in verband met arbeid die de vrouwelijke zelfstandige ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat. Artikel II Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen In artikel 19, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt “vier weken” telkens vervangen door: dertien weken. Artikel III Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Artikel 83 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, wordt “vier weken” vervangen door: dertien weken 2. In het tweede lid wordt “vier weken na de dagtekening” vervangen door: dertien weken na de dagtekening. Artikel IV Wijziging van de Werkloosheidswet In artikel 54, tweede lid, van de Werkloosheidswet wordt “vier weken” telkens vervangen door dertien weken. Artikel V Wijziging van de Ziektewet In artikel 66 van de Ziektewet wordt in het eerste lid “vier weken” telkens vervangen door: dertien weken en wordt in het tweede lid “vier weken na de dagtekening” vervangen door: dertien weken na de dagtekening. 4
Artikel VI Overgangsbepaling 1. De bepalingen van deze wet zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet zijn niet van toepassing op vrouwelijke zelfstandigen wier bevalling heeft plaatsgevonden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet. 2. De verplichting, bedoeld in artikel 3:22, van de Wet arbeid en zorg, om, indien de vrouwelijke zelfstandige voor een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling in aanmerking wenst te komen, uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof een aanvraag in te dienen geldt niet voor de vrouwelijke zelfstandige wier bevalling binnen tien weken na inwerkingtreding van deze wet plaatsvindt. De vrouwelijke zelfstandige, bedoeld in de vorige zin, kan een aanvraag voor een uitkering voor de periode van zwangerschap en bevalling uiterlijk vier weken na de datum van bevalling indienen. Artikel VII Evaluatie Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Artikel VIII Inwerkingtreding Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel IX Citeertitel Deze wet wordt aangehaald als: Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
5
MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen 1.
Inleiding
Met dit wetsvoorstel wordt in de Wet arbeid en zorg een recht voor vrouwelijke zelfstandigen, meewerkende echtgenoten, beroepsbeoefenaars zonder arbeidsovereenkomst en directeur-grootaandeelhouders (verder zelfstandigen) opgenomen op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering gedurende tenminste 16 weken (analoog aan de uitkeringsduur voor werkneemsters). In zijn algemeenheid kiezen zelfstandigen voor het ondernemerschap met alle daaraan verbonden risico’s en voordelen. Wel moet een zelfstandige in staat zijn zelf bepaalde risico’s te dragen. De regering heeft vanuit dit vertrekpunt een zorgvuldige afweging gemaakt over de invoering van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen. Op de private verzekeringsmarkt geldt voor de verzekering van inkomensderving als gevolg van zwangerschap en bevalling vaak een wachttijd van twee jaar. Verzekering is alleen mogelijk in aanvulling op een private arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het risico bestaat dat vrouwelijke zelfstandigen die geen financiële voorziening hebben getroffen in geval van zwangerschap en bevalling te lang doorwerken tot de bevalling en te snel weer starten na de bevalling. Hiermee kunnen zij de eigen gezondheid of de gezondheid van hun kind in gevaar brengen. Met een wettelijke regeling wil de regering de financiële noodzaak hiertoe verminderen. De regering heeft daarom besloten tot de invoering van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen. De uitkering is gebaseerd op de winst van de zelfstandige in het voorafgaande boekjaar, met een maximum van 100% van het wettelijke minimumloon. Financiering van de voorziening vindt plaats uit de collectieve middelen. De voorziening wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Voormalig verplicht verzekerden kunnen hun verzekeringen met betrekking tot de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) bij UWV voortzetten in de vorm van een vrijwillige verzekering. De huidige aanmeldtermijn hiervoor bedraagt vier weken. Dit wetsvoorstel voorziet in verlenging van de aanmeldtermijn van vier weken naar dertien weken. Hiermee wordt de toegang tot de vrijwillige verzekering verbeterd. Dit wetsvoorstel vormt de uitwerking van de afspraak uit het Coalitieakkoord van 7 februari 2007 1 waarin is opgenomen dat de mogelijkheid van een uitkeringsregeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandigen en meewerkende partners zal worden bezien. 2 2.
Achtergrond van het wetsvoorstel
Op 1 januari 1998 werd de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingevoerd. De WAZ regelde een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen op minimumniveau. De WAZ kende ook een dekking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen.
1
Kamerstukken II, 2006/07, 30 891, nr. 4. Hiermee komt de regering tevens tegemoet aan een advies van de Commissie Gelijke Behandeling en verschillende moties van de Tweede Kamer over dit onderwerp. 2
6
Op 1 januari 2001 is de zwangerschaps- en bevallingsregeling voor zelfstandigen opgenomen in de Wet arbeid en zorg. De WAZ voorzag vanaf dat moment alleen nog in een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. Op basis van een nadere beschouwing van de noodzaak en wenselijkheid van een verplichte publieke verzekering voor het arbeidsongeschiktheidsrisico van zelfstandigen is de toegang tot de WAZ per 1 augustus 2004 afgesloten. Ten grondslag aan dit besluit lag onder meer de constatering dat onder zelfstandigen geen behoefte bestond aan een verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering in de vorm van de WAZ. De inkomenssolidariteit werd als te groot ervaren en de premie als te hoog. Bovendien was er een alternatief voorhanden, in de vorm van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Met de Wet einde toegang WAZ is tevens de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen uit de Wet arbeid en zorg komen te vervallen. Sinds de beëindiging van de toegang tot de WAZ is in de praktijk gebleken dat de verzekerbaarheid van inkomstenderving als gevolg van zwangerschap een aantal beperkingen kent. Allereerst is op de private markt een verzekering voor inkomensderving door zwangerschap en bevalling niet los verkrijgbaar. Inkomensderving door zwangerschap en bevalling is alleen verzekerbaar als aanvulling op een private arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarnaast hanteren veel verzekeraars voor deze verzekering meestal een wachttijd van twee jaar. Deelname aan de vrijwillige werknemersverzekeringen bij het UWV kan de hiervoor beschreven beperkingen slechts in beperkte mate wegnemen, aangezien de vrijwillige verzekering slechts open staat voor zelfstandigen die vanuit een dienstbetrekking of naast een dienstbetrekking werkzaamheden als zelfstandige verrichten en ook bij de vrijwillige verzekering geldt dat de dekking tegen het financiële risico van zwangerschap en bevalling onderdeel is van een breder pakket. Met betrekking tot de vrijwillige verzekering geldt voorts dat de huidige aanmeldtermijn van vier weken kort is. Dit wetsvoorstel voorziet daarom in verlenging van de aanmeldtermijn van vier weken naar dertien weken. Conform het standpunt van de regering bij het afsluiten van de toegang tot de WAZ, heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2007 (nr. 257427/HAZA 06-170) geoordeeld dat er geen juridische noodzaak is tot het treffen van een publieke voorziening voor zelfstandigen. In zijn vonnis heeft de rechtbank bepaald dat de Staat niet verplicht is op grond van internationaalrechtelijke bepalingen een publiekrechtelijke zwangerschaps- en bevallingsregeling voor vrouwelijke zelfstandigen te treffen of te handhaven. De regering heeft herinvoering van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen zorgvuldig afgewogen. Enerzijds kiezen zelfstandigen bewust voor het ondernemerschap met alle daaraan verbonden voordelen en risico’s. Desgewenst kunnen zij zich tegen deze risico’s verzekeren op de private markt. Dit was destijds de belangrijkste reden om de toegang tot de WAZ inclusief de zwangerschaps- en bevallingsuitkering te beëindigen. Anderzijds is de bescherming van de gezondheid van moeder en kind van groot maatschappelijk belang. Verzekeringen tegen het financiële risico als gevolg van zwangerschap kennen over het algemeen een wachttijd van één of twee jaar. Daarnaast is de verzekering veelal gekoppeld aan verzekering tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Mede daardoor ligt het in de praktijk niet binnen hun bereik om zich adequaat te verzekeren. In zijn algemeenheid is bekend dat circa 45% van de zelfstandigen een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid heeft afgesloten. Het gevolg van het onverzekerd zijn, kan zijn dat de desbetreffende vrouwen te lang doorwerken vóór de bevalling en te snel weer beginnen na de bevalling, waardoor de gezondheid van moeder en kind in gevaar kan komen. Voor de regering heeft de doorslag gegeven dat het belang van de gezondheid van moeder en kind voorop moet staan. Na ampele overweging, met name ingegeven door het feit dat de WAZ eerst recent werd ingetrokken, heeft de regering besloten tot de herinvoering van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. De regering erkent dat dit een 7
wijziging in het beleid is, maar ziet dit vanwege het maatschappelijke belang dat met de regeling gediend is, niet als reden om af te zien van herinvoering van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. 3.
Inhoud van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel voorziet in twee wijzigingen: - voor de inkomensderving van vrouwelijke zelfstandigen als gevolg van zwangerschap en bevalling wordt een separate publieke voorziening getroffen; - de aanmeldtermijn voor een verzoek tot toelating tot de vrijwillige verzekeringen bij het UWV wordt verruimd van vier weken naar dertien weken. 3.1 Zwangerschapsvoorziening Dit wetsvoorstel regelt dat in hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg een recht voor zelfstandigen op een uitkering in geval van zwangerschap en bevalling wordt opgenomen. Het betreft een recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering gedurende tenminste 16 weken, waarbij de hoogte van de uitkering is gebaseerd op de winst van de zelfstandige en maximaal 100% van het wettelijke minimumloon bedraagt. De wijze van verstrekking van de uitkering is analoog aan de regeling die al geldt voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst. Een uitkering in de vorm van een uitkering terzake van vervanging behoort zodoende tot de mogelijkheden. Aansluiting bij de bestaande bepalingen uit de Wet arbeid en zorg en de ervaringen met de WAZ heeft als voordeel dat de uitvoeringspraktijk hiermee bekend is en dat de benodigde implementatietermijn beperkt is. Vrouwelijke zelfstandigen, beroepsbeoefenaars zonder arbeidsovereenkomst, directeurengrootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten krijgen een aanspraak op een uitkering. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het algemeen overleg met de Tweede Kamer van 26 september 2007 dat hij de positie van de meewerkende echtgenoot nader zal bezien. Het recht op zwangerschapsuitkering vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. Het recht loopt tot en met de dag van de bevalling. Indien de betrokkene dat wenst vangt het recht op uitkering aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. Het recht op bevallingsuitkering vangt aan op de datum na de bevalling en bedraagt tien weken. Hierbij worden opgeteld de dagen dat de zwangerschapsuitkering minder dan zes weken heeft bedragen. In geval de feitelijke datum van bevalling ligt na de uitgerekende datum van bevalling kunnen de bevallings- en zwangerschapsuitkering samen meer dan zestien weken bedragen. De hoogte van de uitkering is gebaseerd op de winst van de zelfstandige of de inkomsten als beroepsbeoefenaar in het boekjaar voorafgaand aan de uitkering, met een maximum van 100% van het wettelijke minimumloon. Uit enquêteonderzoek blijkt dat er 85.000 vrouwen zijn in de leeftijd van 20 tot 40 jaar met als primaire inkomstenbron winst. 29% van deze vrouwen kent een inkomen van maximaal € 5.000. Voor werkneemsters in diezelfde leeftijdscategorie geldt dit in 9% van de gevallen. In verhouding tot werkneemsters hebben relatief veel vrouwelijke zelfstandigen een gering inkomen. Hoofdlijn is dat de hoogte van de uitkering wordt gerelateerd aan de winst die betrokkene in het voorafgaande boekjaar gemiddeld per dag heeft genoten. Indien de betrokkene in dat jaar minimaal 1225 uren heeft gewerkt – het urencriterium dat in de Wet Inkomstenbelasting 2001 recht geeft op 8
zelfstandigenaftrek - wordt als fictie gehanteerd dat de winst in het voorafgaande boekjaar minimaal het wettelijk minimumloon van het desbetreffende jaar heeft bedragen. De uitkering wordt dan vastgesteld op 100% van het wettelijk minimumloon. Indien minder dan 1225 uren per jaar is gewerkt, wordt de uitkering vastgesteld naar rato van de gederfde winst/inkomsten. Hiermee wordt voorkomen dat het aantrekkelijk is, met het oog op het recht op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering, om zich te presenteren als zelfstandige zonder dat feitelijk inkomsten als zelfstandige zijn genoten. Overigens geldt dat, in het geval betrokkene zich heeft verzekerd voor de vrijwillige verzekering, op grond daarvan reeds aanspraak bestaat op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. In dat geval bestaat voor dat deel geen aanspraak op een uitkering tot een maximum van 100% van het wettelijk minimumloon op grond van dit wetsvoorstel. Dit om te voorkomen dat het totaal van beide uitkeringen meer kan bedragen dan 100% van het dagloon. In het geval betrokkene deels werkzaam is als werknemer en deels als zelfstandige geldt dat betrokkene voor het deel dat als werknemer werkzaamheden worden verricht recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof conform de huidige bepalingen in de Wet arbeid en zorg. Met dit wetsvoorstel wordt dat aangevuld met een uitkering voor de inkomstenderving als zelfstandige, voor zover betrokkene niet vrijwillig verzekerd is. 3.2 Verlenging aanmeldtermijn vrijwillige verzekering De ZW, de WW, de WAO en de Wet WIA bieden onder andere de mogelijkheid aan (ex-)werknemers, die starten als zelfstandige, om deze verplichte verzekering op vrijwillige basis voort te zetten bij het UWV. Circa 75% van de zelfstandigen start uit een dienstverband of uitkering. Voor hen staat de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de verplichte werknemersverzekering open. De mogelijkheid van vrijwillige verzekering bestaat ook voor andere groepen dan startende zelfstandigen waarvan de verplichte verzekering eindigt, bijvoorbeeld personen die tijdelijk in het buitenland werkzaam zijn. Uit cijfers van UWV valt af te leiden dat circa 2% van de vrouwelijke doelgroep in de leeftijd van 20 jaar tot 40 jaar zich daadwerkelijk verzekerd bij UWV. De aanmeldtermijn voor de vrijwillige verzekeringen is nu vier weken na beëindiging van de verplichte verzekering. Deze periode wordt als te kort ervaren. Met dit wetsvoorstel wordt deze periode verlengd naar dertien weken. Hiermee wordt potentiële deelnemers aan de vrijwillige verzekering meer dan nu het geval is – een redelijke termijn geboden om een afweging te maken om al dan niet deel te nemen aan de vrijwillige verzekering. Anderzijds wordt zoveel mogelijk voorkomen dat sprake is van risicoselectie. Dit zou het geval kunnen zijn indien de aanmeldtermijn voor een langere periode wordt verlengd. In dat geval zou bovendien de relatie met de voorafgaande verplichte verzekering verwateren. Daarnaast zal de voorlichting over de vrijwillige verzekering bezien worden. Voorts studeert het kabinet op de problematiek van arbeidsongeschiktheid van zelfstandige ondernemers. In het eerste kwartaal van 2008 zal het kabinet de Tweede Kamer hierover nader informeren. 4. Overgangsbepalingen en evaluatiebepaling Het recht op zwangerschapsuitkering bestaat vanaf de dag van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor alle vrouwelijke zelfstandigen die op of na de dag van inwerkingtreding bevallen. Dit is ook het geval als sprake is van een recht op zwangerschapsuitkering van één of enkele dagen. Het recht op zwangerschapsuitkering loopt door tot en met de dag van de bevalling. Aansluitend volgt een bevallingsuitkering. Voorgesteld wordt om die vrouwelijke zelfstandigen recht op een bevallingsuitkering te geven die bevallen op of na de dag van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Degene die voor inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel is bevallen, kan hieraan geen recht op uitkering ontlenen. Deze overgangsbepaling sluit aan bij de betreffende bepaling bij de invoering van de WAZ. 9
De verruiming van de aanmeldtermijn voor de vrijwillige verzekering is van toepassing op alle gevallen waarin de verplichte verzekering is geëindigd op of na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel en waarvan de (op dit moment geldende) aanmeldingsperiode van vier weken nog niet is verstreken. Dat betekent dat sprake is van onmiddellijke werking op dit punt. Het wetsvoorstel wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal specifiek bezien worden in welke mate de regeling er in de praktijk toe heeft geleid dat zelfstandige onderneemsters ook daadwerkelijk eerder stoppen met werken of minder gaan werken in de periode vóór en na de bevalling. Op dat moment kan vastgesteld worden of de regeling daadwerkelijk zijn doel heeft bereikt en wat de betekenis daarvan moet zijn voor de opzet van de regeling. 5. Financiering en financiële en economische gevolgen 5.1 Financiering De financiering van de lasten als gevolg van de zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen vindt plaats uit de collectieve middelen. Hiertoe wordt jaarlijks een rijksbijdrage gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds. De te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen komen, op grond van artikel 115, eerste lid, onderdelen c en e, van de Wet financiering sociale verzekeringen, ten laste van dit fonds. De hoogte van de Rijksbijdrage wordt jaarlijks door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld op basis van een raming van de gerealiseerde en te verwachten uitkeringslasten en uitvoeringskosten. Als alternatief voor deze wijze van financiering is premieheffing bij zelfstandigen bezien. Dit sluit immers aan op de financieringswijze van de regeling voor werknemers. De uitvoeringskosten (circa € 10 mln) en administratieve lasten verbonden aan de inning van deze premies staan echter in geen verhouding tot de te verstrekken uitkeringen. 5.2 Financiële en economische gevolgen Zwangerschapsuitkering Naar verwachting zullen ruim 5000 vrouwelijke zelfstandigen per jaar een beroep doen op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering die wordt voorgesteld. Dit aantal is gebaseerd op instroomgegevens over de periode 2000 – 2004. Enerzijds is er sprake van een stijgend aantal zelfstandigen. Anderzijds is er sprake van een dalend geboortecijfer. Ook de samenstelling van de zelfstandigenpopulatie wijzigt. Er is zodoende niet een één-op-één relatie tussen de groei van het aantal zelfstandig ondernemers en het verwachte aantal zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen. Zonder uitvoeringsgegevens is er daarom op dit moment onvoldoende reden om aan te nemen dat het aantal uitkeringen (veel) zal afwijken van de 5000 uitkeringen per jaar ten tijde van de WAZ. De uitkeringslasten worden geraamd op € 25,5 mln per jaar. De met de uitvoering gemoeide uitvoeringskosten bedragen naar schatting circa € 1,5 mln per jaar. Bij de raming is uitgegaan van invoering per 1 juli 2008. Kosten zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen (x € 1 mln) 2008
2009
2010
2011
2012
Structureel
Uitkeringslasten Uitvoeringskosten - structureel - implementatie
12,75
25,5
25,5
25,5
25,5
25,5
0,75 1
1,5 0
1,5 0
1,5 0
1,5 0
1,5 0
Totaal
14,5
27
27
27
27
27 10
Vrijwillige verzekering De aanleiding voor de uitbreiding van de aanmeldtermijn voor de vrijwillige verzekering van vier naar dertien weken is gelegen in de signalen dat startende ondernemers de huidige termijn als erg kort ervaren. Met een verlenging van de aanmeldtermijn wordt tegemoet gekomen aan de tijdsdruk die startende ondernemers op dit punt ondervinden. Een langere aanmeldtermijn biedt starters de gelegenheid om een betere afweging te maken van de alternatieven om zich te verzekeren tegen de risico’s van inkomensderving door ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dit kan zowel tot meer als tot minder gebruik van de vrijwillige verzekering leiden. In hoeverre de huidige aanmeldtermijn van invloed is op het feitelijke gebruik van de vrijwillige verzekering is niet bekend. Verondersteld wordt dat de verruiming van de aanmeldtermijn per saldo niet tot een substantieel hoger of lager gebruik van de vrijwillige verzekering zal leiden, omdat het arbeidsongeschiktheidsrisico voor startende ondernemers niet wezenlijk zal veranderen als gevolg van de verlenging van de aanmeldingstermijn. Om dezelfde reden wordt verondersteld dat er geen effect op de uitkeringslasten en premie-inkomsten optreedt. Bedrijfseffecten en administratieve lasten Het wetsvoorstel heeft een positief effect op de positie van vrouwelijke zelfstandigen. Aan de aanvraag van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering zijn administratieve lasten verbonden. Deze administratieve lasten hebben betrekking op het doen van de aanvraag en het verkrijgen van de benodigde verklaring van de arts of verloskundige. De extra administratieve lasten worden geraamd op circa € 0,5 mln per jaar. Het UWV kan bij de uitvoering van de onderhavige regeling in voorkomende gevallen op basis van artikel 54 SUWI mede gebruik maken van informatie over het inkomen van zelfstandigen die bij de Belastingdienst aanwezig is. Bij deze gegevenslevering kan in de toekomst mogelijk worden aangesloten bij de inkomensbegrippen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Basisregistratie Inkomen (BRI). Voorts zal te zijner tijd bezien worden of met de invoering van de BRI conform de uitgangspunten van de Wet eenmalige gegevensuitvraag een separate uitvraag van gegevens bij zelfstandigen door het UWV achterwege kan blijven. 6. Ontvangen commentaren Het wetsvoorstel is op uitvoerbaarheid beoordeeld door het UWV, op administratieve lasten door Actal en op toezichtbaarheidsaspecten door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). De IWI voorziet geen problemen bij het toezicht op de uitvoering van de nieuwe en aangepaste wetsartikelen. In de uitvoeringstoets geeft het UWV aan dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. Ook de beoogde invoeringsdatum van 1 juli 2008 is haalbaar. Conform de suggestie van het UWV in de uitvoeringstoets zijn de dereguleringsmogelijkheden nader bezien in nauw overleg met het UWV. Dit heeft geleid tot een vereenvoudigde grondslagvaststelling. In het oorspronkelijke concept wetsvoorstel – dat voor de uitvoeringstoets was voorgelegd aan het UWV – dienden altijd de inkomensgegevens te worden uitgevraagd bij de betrokkene. Dat is thans niet meer het geval. In het voorliggende wetsvoorstel wordt immers uitgegaan van de fictie dat de betrokkene in het voorafgaande boekjaar minimaal het wettelijk minimumloon heeft verdiend indien zij in dat jaar meer dan 1225 uur heeft gewerkt. Aangezien het hier naar schatting gaat om circa 75% van het totaalaantal aanvragen, betekent deze vereenvoudiging een reductie van de 11
uitvoeringskosten en de administratieve lasten. In de overige gevallen vindt de vaststelling van de hoogte van de uitkering plaats op basis van de winst- en verliesgegevens. In de toets op de administratieve lasten wijst Actal erop dat er mogelijk alternatieven zijn waarmee de administratielasten voor de aanvrager kunnen verminderen. In absolute termen zijn de administratie lasten reeds zeer beperkt. Deze lasten bedragen circa € 0,5 mln. Zoals hiervoor is toegelicht, is de grondslagvaststelling vereenvoudigd naar aanleiding van zowel het commentaar van het UWV als van Actal. Als gevolg van deze vereenvoudiging worden de administratieve lasten gereduceerd.
Artikelsgewijs Artikel I Onderdeel A Voor het begrip zelfstandige wordt aansluiting gezocht bij de definities van zelfstandige in andere socialezekerheidswetten. In de WAZ en in de ZW is een zelfstandige degene die winst uit (Nederlandse) onderneming geniet. Om het begrip winst uit onderneming te verduidelijken wordt een definitie van deze begrippen opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Deze definitie sluit aan bij de begrippen in de definitie van zelfstandige in de Wet inkomstenbelasting 2001 en is nodig voor het vaststellen van de grondslag van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Ook voor de begrippen aanmerkelijk belang en inkomsten uit tegenwoordige arbeid wordt aangesloten bij de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor zover het gaat om het begrip dienstbetrekking wordt aangesloten bij hetgeen in de ZW verstaan wordt onder dienstbetrekking. Het gaat daarbij zowel om een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Onderdelen B en C Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een vrouwelijke zelfstandige het recht te geven op een uitkering van tenminste zestien weken in verband met zwangerschap of bevalling. De voorgestelde wijziging van artikel 3:17 van de Wet arbeid en zorg bepaalt daarvoor eerst het begrip zelfstandige. Het voorgestelde onderdeel a van het eerste lid, bevat de definitie voor beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst zoals de Wet arbeid en zorg die nu ook kent. In het voorgestelde eerste lid, onderdeel b, wordt onder 1º en 2º het begrip zelfstandige gedefinieerd, zoals dat in diverse fiscale en sociale zekerheidswetten wordt gehanteerd. Onder het begrip zelfstandige wordt onder 3º en 4º tevens een beroepsbeoefenaar zonder arbeidovereenkomst verstaan. Deze persoon is geen werknemer en kan thans geen recht op uitkering krijgen op grond van de Wet arbeid en zorg. Ook een directeur-grootaandeelhouder wordt onder 5º in het voorgestelde eerste lid, onderdeel b, onder het begrip zelfstandige in de zin van deze wet gebracht en krijgt recht op een uitkering voor de periode van zwangerschap en bevalling voor tenminste zestien weken. In het voorgestelde eerste lid, onderdeel b, onder 6º, krijgt tot slot ook een meewerkende echtgenoot het recht op een uitkering op grond van deze wet, voor zover deze persoon niet onder één van de andere categorieën van het tweede lid valt of op grond van een arbeidsovereenkomst met haar echtgenoot als werknemer moet worden beschouwd. Overigens hebben alfahulpen, die voldoen aan de gestelde voorwaarden in de ZW, over het algemeen reeds aanspraak op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering omdat zij dan gezien worden als beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst. Voor de invulling van de begrippen zelfstandige, beroepsbeoefenaar zonder arbeidsovereenkomst, directeurgrootaandeelhouder en meewerkende echtgenoot is aangesloten bij de terminologie in andere socialezekerheidswetten, in het bijzonder de WAZ en de ZW. In het onderhavige wetsvoorstel gaat het 12
evenwel steeds om de vrouwelijke zelfstandige, beroepsbeoefenaar zonder arbeidsovereenkomst, directeurgrootaandeelhouder of meewerkende echtgenoot of geregistreerde partner. Het voorgestelde tweede lid maakt het mogelijk ten aanzien van het begrip directeur-grootaandeelhouder nadere regels te stellen. Dit zal worden uitgewerkt door de Regeling aanwijzing directeurgrootaandeelhouder, die nu geldt voor de ZW, de WAO en de WW, aan te passen, opdat deze regeling ook voor directeuren-grootaandeelhouders in deze wet van toepassing zal zijn. Onderdelen D, E en F In de onderdelen D, E en F wordt voorgesteld de artikelen van de Wet arbeid en zorg omtrent het recht op en de aanvraag van een uitkering zo te wijzigen dat ook een vrouwelijke zelfstandige in de zin van deze wet een uitkering kan aanvragen. Hierbij kan het gaan op het recht op een uitkering voor de periode van zwangerschap en bevalling of om een uitkering in verband met vervanging. Dit geldt op grond van artikel 3:18, in samenhang met artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, alleen voor de vrouwelijke zelfstandige in de zin van deze wet. De vrouwelijke zelfstandige die aanspraak wenst te maken op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering of een uitkering ter zake van vervanging, doet hiertoe een aanvraag bij het UWV uiterlijk twee weken voor de datum waarop het recht op uitkering moet ingaan. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van bevalling is aangegeven (zie artikel 3:22 van de Wet arbeid en zorg). Voor de uitkeringsvoorwaarden wordt aangesloten bij de huidige bepalingen in de Wet arbeid en zorg met betrekking tot beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst. Op hen is in artikel 3:27 van de Wet arbeid en zorg een aantal bepalingen uit de WAZ van overeenkomstige toepassing verklaard en worden voorts ten aanzien van de kring van verzekerden enige bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen toegevoegd. Onderdeel G Onderdeel G stelt voor om een derde lid toe te voegen aan artikel 3:23 van de Wet arbeid en zorg. In dit artikellid wordt bepaald dat indien een vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het recht op zwangerschaps- of bevallingsuitkering tenminste het aantal uren heeft gewerkt dat wordt vereist voor het urencriterium in de Wet inkomstenbelasting 2001, de hoogte van de uitkering altijd 100% van het minimumloon bedraagt. Het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder meer gehanteerd voor de zelfstandigenaftrek en voor de meewerkaftrek. Een vrouwelijke zelfstandige, bedoeld in artikel 3:17, wordt in dat geval geacht tenminste het wettelijke minimumloon te hebben verdiend met haar arbeid in dat kalenderjaar. Op dit moment geldt hiervoor dat 1225 uur of meer moet zijn gewerkt. Dit kan aangetoond worden doordat (voorlopig) zelfstandigenaftrek of meewerkaftrek is verkregen of indien dit niet het geval is door bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of opdrachtverlening. Indien door een vrouwelijke zelfstandige minder dan 1225 uur is gewerkt in het kalenderjaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering, dan wordt de hoogte van de uitkering op grond van artikel 3:23, eerste lid, vastgesteld overeenkomstig artikel 8 van de WAZ. Onderdeel H In onderdeel H wordt een nieuw lid voorgesteld in artikel 3:29 van de Wet arbeid en zorg, waarin wordt aangegeven hoe bij samenloop van werkzaamheden in dienstbetrekking en werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of als beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst wordt omgegaan met de rechten op uitkering op grond van paragraaf 1 en 2, van afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg. In dat geval geldt dat betrokkene voor het deel dat als werknemer werkzaamheden worden verricht recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof conform de huidige bepalingen in paragraaf 1 van afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg. 13
Met dit wetsvoorstel wordt die uitkering aangevuld met een uitkering voor de inkomstenderving als vrouwelijke zelfstandige of als beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, voor zover betrokkene niet vrijwillig is verzekerd. De uitkeringen op grond van paragraaf 1 en paragraaf 2 mogen samen niet meer bedragen dan 100% van de som van de inkomsten die de vrouwelijke zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat. Het is nodig dit laatste te regelen met het oog op de persoon die een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet WIA ontvangt. Ter verduidelijking wordt het volgende voorbeeld geschetst. Een persoon ontvangt een WGA-uitkering (en is op grond van artikel 3:6 van de Wet arbeid en zorg werknemer in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van die wet) met een loongerelateerde uitkering die werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of als beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst gaat verrichtten. Het dagloon is 100 en de verrichte werkzaamheden leveren naar verwachting 50 per dag op. De WGA-uitkering bedraagt daarom 35 per dag. De totale inkomsten zijn daardoor 85 per dag. Ingeval van zwangerschap, heeft deze persoon zowel recht op een uitkering op grond van paragraaf 1, als op een uitkering op grond van paragraaf 2. De uitkering op grond van paragraaf 1 is gebaseerd op het dagloon en bedraagt, gelet op artikel 3:13 van de Wet arbeid en zorg, 100 per dag. De uitkering op grond van paragraaf 2 is gebaseerd op de inkomsten als vrouwelijke zelfstandige of als beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst en bedraagt, gelet op artikel 3:23 van de Wet arbeid en zorg, 50 per dag. Totaal aan uitkeringen bedraagt daarmee 150. Haar totale inkomen is dus 65 hoger dan de inkomsten die zij had vóór het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dat is niet gewenst. Om te voorkomen dat in zo'n situatie de uitkering oploopt tot 150 dienen beide uitkeringen tot uitbetaling komen, voor zover deze uitkeringen niet meer bedragen dan 100% van de inkomsten die de zelfstandige ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat. Dit wordt geregeld in het voorgestelde derde lid, onderdeel b. Voor vrijwillig verzekerden geldt op grond van het tweede lid van artikel 3:29 dat een uitkering op grond van paragraaf 2, van afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, slechts kan worden verkregen voor zover deze uitkering de uitkering op grond van paragraaf 1, van afdeling 2 overtreft. Artikelen II tot en met V De voorgestelde wijzigingen in de artikelen II tot en met V wijzigen in de Wet WIA, de WAO, de ZW en in de WW de aanvraagtermijn voor een verzoek om toelating tot de vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering, de vrijwillige Ziektewetverzekering en de vrijwillige werkloosheidsverzekering. Deze periode wordt verruimd van vier weken naar dertien weken. Na de inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen zal voor diegenen waarvoor de nu geldende aanvraagtermijn van vier weken nog niet is verstreken en voor toekomstige gevallen de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering worden verruimd naar dertien weken. Deze verruiming geldt voor de zelfstandige, maar ook voor de andere groepen die op grond van de Wet WIA, de WAO, de ZW en de WW in aanmerking kunnen komen voor deelname aan een vrijwillige verzekering. Artikel VI Aangezien het doel van dit wetsvoorstel is voor toekomstige gevallen bescherming te bieden aan de gezondheid van moeder en kind door te voorkomen dat zelfstandigen bij zwangerschap te lang doorgaan met werken en te vroeg hun arbeid hervatten, wordt voorgesteld om uitsluitend zelfstandigen wier bevalling heeft plaatsgevonden op of na de dag van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in aanmerking te laten komen voor een uitkering. 14
Verder wordt voorgesteld om voor vrouwelijke zelfstandigen in de zin van de Wet arbeid en zorg wier bevalling uiterlijk tien weken na de inwerkingtreding van deze wet plaatsvindt, een uitzondering te maken op de indieningsvereisten van de aanvraag om uitkering. Zij kunnen niet voldoen aan de eis, bedoeld in artikel 3:22 van de Wet arbeid en zorg, om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de datum van ingang van het zwangerschapsverlof een aanvraag om uitkering in te dienen. Om te voorkomen dat de uitkeringsverstrekking los komt te staan van de periode van zwangerschap en bevalling is ervoor gekozen een periode van vier weken na de datum van bevalling te hanteren. De betrokkene kan in dat geval alsnog een aanvraag indienen binnen vier weken na de datum van bevalling. Hierbij geldt wel dat het UWV pas tot uitbetaling kan overgaan nadat een aanvraag is ingediend. Artikel VIII De regering acht een evaluatie na afloop van drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wenselijk om te bezien of de wetswijzing de beoogde effecten van bescherming van moeder en kind zal hebben. Artikel IX Voorgesteld wordt om het onderhavige wetsvoorstel een citeertitel te geven, aangezien de uitkering voor zwangerschap en bevalling weliswaar een onderdeel zal vormen van de Wet arbeid en zorg, maar een op zichzelf staande uitkering voor vrouwelijke zelfstandigen vormt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
15