Brussel, 23 mei 2008 230508 Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
Advies voorontwerp van decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
Inhoud 1.
INLEIDING ......................................................................................................... 3
2.
IMPACTANALYSE VAN HET DECREET OP HET RUIMTEGEBRUIK ............... 4
3.
NOG GEEN OPSTAP NAAR PARTNERSCHAPSMODEL ................................. 4
4.
ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING EN RECHTSZEKERHEID BIJ DE VERGUNNINGSPROCEDURE MOET EEN DOELSTELLING ZIJN ................... 5 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7.
VERGUNNINGSPLICHT, MELDINGSPLICHT EN VRIJSTELLING ................................ 5 BEOORDELINGSGRONDEN................................................................................ 5 DUURTIJD VAN DE VERGUNNINGSPROCEDURE ................................................... 6 AFSTEMMING MET DE MILIEUVERGUNNING......................................................... 6 PRINCIPIEEL GEKANT TEGEN STILZWIJGENDE BESLISSINGEN .............................. 6 BEROEPSPROCEDURE ..................................................................................... 6 GEZAGHEBBEND ADVIES ................................................................................. 6
5.
ONTVOOGDE VS. NIET ONTVOOGDE GEMEENTEN ...................................... 7
6.
MAATSCHAPPELIJK BELANGRIJKE DOSSIERS: STRATEGISCHE PROJECTEN ..................................................................................................... 7
7.
VRAGEN BIJ PLANOLOGISCH ATTEST VOOR ZONEVREEMDE CONSTRUCTIES ............................................................................................... 7
8.
PLANSCHADE EN PLANBATEN ...................................................................... 8 8.1.
PLANSCHADE ................................................................................................. 8
8.1.1 Economisch waardeverliesbij omzetting van ‘geel’ naar ‘groen’ ............. 8 8.1.2 Geen vervaltermijn voor planschade ......................................................... 8 8.2. PLANBATENHEFFING ....................................................................................... 8
9.
VERJARING BOUWOVERTREDING ................................................................. 9
10. ANDERE BEMERKINGEN ................................................................................. 9 10.1. 10.2. 10.3.
ACTIEVE KENNISGEVING NODIG ........................................................................ 9 VERGUNNINGENBELEID, DEFINITIES .................................................................. 9 VERRUIMING MOGELIJKHEDEN MINNELIJKE SCHIKKING ...................................... 9
2
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
1. Inleiding De Vlaamse Regering keurde op 11 april 2008 twee voorontwerpen van decreet principieel goed. Het ene heeft betrekking op de aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid. Het andere heeft betrekking op het grond- en pandenbeleid. Voorliggend advies gaat in op het voorontwerp van decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid. Het advies wordt gevraagd op een termijn van dertig dagen na ontvangst van het dossier. Gelet op deze korte termijn beperkt de raad zich tot een advies op hoofdlijnen. Als globale bemerking stelt de raad vast dat er talrijke wijzigingen worden aangebracht aan het DRO van 1999. Dergelijke fundamentele wijzigingen vereisen in feite een gecoördineerde versie om de bespreking ervan te faciliteren en om zeker te zijn dat alle wijzigingen correct zijn geformuleerd. Overigens kan men de vraag stellen of nu eindelijk een stabiel juridisch kader is bereikt, gelet op de frequente wijzigingen die sinds 1999 zijn doorgevoerd. De raad dringt dan ook aan op een wetgevende stabiliteit in de komende periode, wat ook ten goede zal komen aan de besturen die met de nieuwe decretale basis worden geconfronteerd. De raad vindt het wel positief dat voorliggende wijzigingen het coördinatiedecreet van 1996 overbodig maakt, zodat de legistieke basis voor de ruimtelijke ordening aan duidelijkheid kan winnen. Verder is er de vaststelling dat er sprake is van een mix van zeer gedetailleerde wijzigen bv. planschade), samen met eerder globale wijzigingen die pas echt gestalte krijgen met uitvoeringsbesluiten (bv as built attest). De leesbaarheid van het ontwerp wordt hierdoor bijzonder moeilijk en soms onbegrijpelijk. Tot slot van de algemene bemerkingen wenst de raad zijn positieve appreciatie uit te drukken voor het opnieuw erkennen van de SERV als belangrijk adviesorgaan in het tot stand komen van het ruimtelijk ordeningsbeleid. De raad wijst er in dit verband op dat ook op provinciaal Sociaal-Economische Raden voor de Regio (SERR) actief zijn. De raad meent dat ook deze raden dienen betrokken te worden bij het provinciale planningsproces, op gelijkaardige wijze zoals de SERV is betrokken bij de planningsproces op Vlaams niveau.
3
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
2. Impactanalyse van het decreet op het ruimtegebruik Het is niet duidelijk wat de ruimtelijke impact zal zijn van de wijzigingen ten opzichte van de mogelijkheden in de huidige wetgeving. De raad vraagt naar een ruimtelijke impactanalyse van voorliggend ontwerp. De raad meent dat wijzigingen in de wetgeving in eerste orde een inbreidingsgericht beleid moet ondersteunen. Mede in dit licht moeten de vergunningsgerichte oplossingen versus de planologische oplossingen geëvalueerd worden.
3. Nog geen opstap naar partnerschapsmodel De raad pleitte in het verleden1 voor de opbouw van een partnerschapsmodel. Enerzijds is het een waarborg van gelijktijdige en evenwaardige afweging van sectorale belangen. Anderzijds is het een waarborg voor een gestructureerde dialoog tussen de sectoren en de ruimtelijke ordening. In zijn aanbeveling van 14 mei 2008 vroeg de raad dat de inbouw van het partnerschapsmodel zou verzekerd worden via het globaal decretaal initiatief terzake. De raad stelt vast dat de betrokkenheid van de sectoren niet is geregeld in voorliggende aanpassing en aanvulling. Wel is er voor het aspect wonen, in samenhang met het ontwerpdecreet grond- en pandenbeleid, een eerste opstap. Er zijn echter geen aanknopingspunten voor de andere aspecten. De raad meent dat het decreet ruimtelijke ordening tevens de aanknopingspunten moet bevatten om de doelstellingen met ruimtelijke implicaties van andere sectoren te kunnen realiseren. Zoals in zijn aanbeveling Agenda 2007 gesteld, is het belangrijk dat sectorale doelstellingen met ruimtelijke repercussies door een eigen sectorale decretale basis worden verzekerd, waardoor ook de relatie met de wetgeving ruimtelijke ordening duidelijk wordt.
1
Agenda 2007, Aanbeveling over de betrokkenheid van de ruimtevragende beleidssectoren bij het tot stand komen van ruimtelijke visies, doelstellingen en de realisatie ervan. Brussel 10 december 2003.
4
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
4. Administratieve vereenvoudiging en rechtszekerheid bij de vergunningsprocedure moet een doelstelling zijn 4.1. Vergunningsplicht, meldingsplicht en vrijstelling Bij de stedenbouwkundige vergunningen wordt een driedeling ingevoerd voor oprichten van constructies en doorvoeren van functiewijzigingen: Vergunningsplicht, meldingsplicht en vrijstelling. De raad beklemtoont dat het doel van deze regeling administratieve vereenvoudiging moet zijn, uiteraard zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen van het ruimtelijke ordeningsbeleid en met respect voor de rechtszekerheid. De raad kan inkomen in de motivering achter de meldingsplicht, wanneer inderdaad de regels en voorschriften zodanig vastliggen (bv. verkaveling) dat er in de praktijk nog weinig vrijheidsgraden zijn. Toch vraagt de raad zich af of de categorie die zal vallen onder meldingsplicht, duidelijk genoeg te definiëren valt waardoor zowel de aanvrager als de beoordelaar zeker is van de rechtssituatie. Dit is wel niet onbelangrijk omdat bij meldingsplicht onmiddellijk met de werken of functiewijziging kan gestart worden. Een duidelijk definiëring van de bouwwerken en functiewijzigingen die meldingsplichtig zijn dringt zich dan ook op. Mogelijk kan de meldingsplicht worden vervangen door een ruimere vrijstelling. Hoe dan ook kan er geen sprake zijn van een omgekeerde beweging waarbij de van vergunning vrijgestelde werken nu meldingsplichtig zouden worden.
4.2. Beoordelingsgronden De raad vindt het evident dat de direct werkende internationale normen een beoordelingsgrond zijn voor de vergunning. De raad kan evenwel niet akkoord gaan met de weigering op basis van doelstellingen en zorgplichten zoals bepaald in het nieuwe art 28 / art 99.3. Net zoals structuurplannen geen beoordelingsgrond vormen voor een vergunning, kan dit ook niet het geval zijn met andere sectorale elementen die niet in voor de burger bindende voorschriften zijn vastgelegd. Dit zou een verregaande aantasting zijn van de rechtszekerheid. Overigens kan men aannemen dat deze elementen ook via de advisering vanuit de verschillende instanties aan bod zullen komen.
5
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
4.3. Duurtijd van de vergunningsprocedure Voorst meent de raad dat de globale verlenging van de vergunningsprocedure van 75 dagen naar 105 dagen niet kan, zeker niet omdat men vandaag heel wat inspanningen doet om de termijn van 75 dagen te kunnen halen. Verder kan voor de meer complexe vergunningsaanvragen de aanvrager beroep doen op de mogelijkheid van de projectvergadering in het kader van het stedenbouwkundig attest. Ook in die gevallen is er dus geen reden om de vergunningstermijn te verlengen. Overigens kan men zich de vraag stellen of het niet zinvol is om het principe van de projectvergadering te verruimen naar de vergunningsaanvraag.
4.4. Afstemming met de milieuvergunning De raad ondersteunt de procedure van het unieke loket. De raad is immers reeds lang vragende partij voor de oprichting van een uniek loket op gemeentelijk niveau. Gelet op de aan de gang zijnde evolutie, waarbij meer bedrijven tot klasse II zullen gaan behoren, zal dit voor veel bedrijven een belangrijke administratieve vereenvoudiging betekenen.
4.5. Principieel gekant tegen stilzwijgende beslissingen De raad meent dat ieder bestuur zijn opdrachten dient te vervullen. Specifiek in de vergunningscontext kan geen enkele overheid zich ontrekken aan het nemen van een gefundeerde beslissing tijdens eender welke fase van de vergunningsprocedure. Dit impliceert dat op het einde van de vergunningsperiode van 75 dagen de vergunningsaanvrager in ieder geval in kennis wordt gesteld van een beslissing.
4.6. Beroepsprocedure Het is evident dat enkel diegenen die zich tijdens het openbaar onderzoek hebben kenbaar gemaakt ook nadien de beroepsprocedure kunnen opstarten.
4.7. Gezaghebbend advies De raad ondersteunt het principe van het gezaghebbend advies. Hierdoor weet de vergunningsaanvrager, bij een afwijzen van het beroep door provincie, aan welke voorwaarden hij dient te voldoen opdat de vergunning wel kan verleend worden.
6
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
5. Ontvoogde vs. niet ontvoogde gemeenten In het decreet wordt een dubbele vergunningsprocedure ingevoerd die rekening houdt met de ontvoogding. De vaststelling is dat er vandaag nog slechts een beperkt aantal gemeenten zijn die voldoen aan de voorwaarden voor ontvoogding. De kans is niet onbestaande dat deze toestand, die in principe als tijdelijk werd beschouwd, nog een zeer lange tijd kan aanslepen. De raad vraagt daarom dat de Vlaamse overheid een evaluatie van het ontvoogdingsbeleid, ten einde na te gaan op welke wijze het einddoel hiervan sneller kan bereikt worden.
6. Maatschappelijk belangrijke dossiers: strategische projecten Voor strategische projecten op de drie bestuurlijke niveaus wordt een uitzonderingsprocedure ingevoerd, waarbij er een samensporen komt van de opmaak van uitvoeringsplannen en de wijziging van het betrokken structuurplan (indien de geplande werken niet mogelijk zijn in het kader van het betrokken structuurplan). De raad stelt hierbij de principiële vraag waarom de overheid voor zichzelf uitzonderingsmaatregelen voorziet, waardoor zij de bestaande normale procedures niet dient te volgen. Het uitgangspunt van de raad is dat strategische projecten uitzonderlijk zijn en gebonden zijn aan een motiveringsplicht Hoe dan ook is een duidelijk beperkend kader noodzakelijk waarbij categorieën van werken worden aangeduid die kunnen vallen onder het begrip strategisch project. Voor de raad zijn grootschalige strategische projecten eerste orde belangrijke infrastructuurwerken van groot maatschappelijk belang die op het ogenblik van de opmaak van het betrokken structuurplan niet voorzien waren.
7. Vragen bij planologisch attest voor zonevreemde constructies De raad ondersteunt de bedrijfsregeling inzake planologische attesten. De raad ondersteunt evenwel niet de invoering van het planologisch attest voor zonevreemde constructies. De raad meent dat dit een administratieve last zal veroorzaken die niet in verhouding staat tot het potentiële probleem en die de normale planologische opdrachten in gevaar kan brengen. De raad dringt hier aan op een globale planologische oplossing op gemeentelijk niveau via de ruimtelijke uitvoeringsplannen zonevreemde constructies.
7
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
Wel dient ten aanzien van het planologisch attest voor zonevreemde bedrijven te worden bekeken of de nu gehanteerde minimumdrempels niet te hoog liggen.
8. Planschade en planbaten 8.1. Planschade 8.1.1
Economisch waardeverliesbij omzetting van ‘geel’ naar ‘groen’
De planschaderegeling wordt uitgebreid tot de omzetting van agrarische bestemmingen naar groene bestemmingen De raad ondersteunt deze uitbreiding. In het afsprakenkader goedgekeurd door de Vlaamse regering op 18/01/2008 werd opgenomen dat er naast vergoeding voor kapitaalschade eveneens een vergoeding voor gebruikerschade dient te worden uitgewerkt en dat het actief worden van beide schaderegelingen gelijktijdig dient te zijn. De raad stelt vast dat dit niet het geval is. Daarom vraagt de raad dat de gebruikersschade regeling alsnog wordt uitgewerkt en parallel wordt behandeld en ingevoerd met de planschaderegeling voor de eigenaar. 8.1.2
Geen vervaltermijn voor planschade
De raad meent dat er geen reden bestaat om het recht op planschade aan een termijn te koppelen (cf art 85, §1, laatste allinea). Daarom vraagt de raad de schrapping van deze alinea. De raad ziet ook geen reden om de planschadevergoeding te beperken tot 80% van de waardevermindering.
8.2. Planbatenheffing Er wordt een gedetailleerde heffing uitgewerkt, inclusief bedragen. De raad dringt erop aan dat deze regeling, in tegenstelling tot vroegere eveneens decretaal vastgelegde regelingen, nu effectief van kracht wordt. De raad heeft vragen bij de gehanteerde basistarieven. De raad dringt erop aan dat de basistarieven op basis van effectieve marktwaardes van gronden, gekoppeld aan bestemmingszones, worden bepaald.
8
Advies ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid
Ook dient de evolutie van de waarde op basis van een effectieve waardevermeerdering wordt bepaald en kan deze niet worden gekoppeld aan de gezondheidsindex die in se geen enkele indicatie geeft van de evoluties in de vastgoedmarkt. Tevens vraagt de raad dat de heffingen die ontstaan al gevolg van omzettingen op gewestelijk niveau naar de gebiedcategorie van bedrijvigheid worden gebruiken voor ruimtelijkeconomische projecten, ondermeer ter verbetering van de kwaliteit van de economische ruimtes. Nu is voorzien dat deze in het Rubiconfonds worden gestort.
9. Verjaring bouwovertreding De raad gaat ervan uit dat de verjaring van de bouwovertreding absoluut is en dat dus ook geen burgerlijke procedures kunnen aangespannen worden na verjaring van de overtreding.
10. Andere bemerkingen 10.1. Actieve kennisgeving nodig Een ruimtelijk uitvoeringsplan, met wijzigingen op het vlak van bestemmingen en stedenbouwkundige voorschriften, heeft bindende gevolgen voor de betrokken burgers en bedrijven. Naast gevolgen op het verkrijgen van vergunningen kunnen ook planbaten en planschade een gevolg zijn. De raad meent dat het getuigt van behoorlijk bestuur dat de eigenaars die getroffen worden door een ruimtelijk uitvoeringsplan, actief in kennis gesteld worden van deze situatie door de overheid, zodat zij vervolgens de nodige stappen kunnen zetten.
10.2. Vergunningenbeleid, definities In artikel 92, ten 5° wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijven en andere constructies. De raad vraagt naar de reden van dit onderscheid.
10.3. Verruiming mogelijkheden minnelijke schikking De raad ondersteunt de verruimde mogelijkheden inzake minnelijke schikking.
9