Aanvulling categorie B Waarschuwingslampjes Een brandend waarschuwingslampje moet je altijd serieus nemen. Het kan een belangrijk signaal zijn dat u een groot risico dreigt te lopen. Dit zijn de mogelijke risico’s waar de lampjes voor waarschuwen: Uw veiligheid komt in gevaar. Bijvoorbeeld als de remmen het niet meer doen of de stuurbekrachtiging uitvalt. U komt stil komt te staan met pech. Dat betekent altijd oponthoud, een mogelijk onveilige situatie en wellicht extra kosten. U krijgt een hoge reparatierekening. Als u bijvoorbeeld blijft doorrijden met een kapotte koeling of te weinig olie dan kan dat ernstige, zelfs onherstelbare schade aan de motor opleveren.
Cruisecontrol Dit is een snelheidsregelaar, een middel om de snelheid van een voertuig vast te zetten, zodat men zelf geen gas hoeft te geven.
RVM of dode hoek detectie Dit is een waarschuwingssysteem dat, wanneer er een ander voertuig zich tijdens het rijden in uw dode hoek bevindt, een waarschuwing geeft door middel van een lampje in buitenspiegel aan de zijde van het gevaar.
Motormanagement De motor wordt aangestuurd door middel van een computer. Ook wel het motormanagement genoemd. Als dit lampje brandt is er iets mis met de motor of met de elektronica die de brandstofinspuiting en ontsteking regelt. Als het knippert is er mogelijk een heel ernstig probleem. Controleer peil van motorolie en koelvloeistof. Knippert het lampje, dan direct stoppen op een veilige plaats en de Wegenwacht bellen.
ABS Een antiblokkeersysteem is een elektronisch geregelde variant van pompend remmen. Het voorkomt bij krachtig remmen dat de wielen blokkeren waardoor de auto bestuurbaar blijft.
Bandenspanning Dit lampje gaat branden als waarschuwing voor een te lage bandenspanning. Steeds meer auto’s hebben een controlesysteem voor de bandenspanning en vanaf 2014 is dit op nieuwe auto’s zelfs verplicht. Als dit lampje brandt heeft een van de banden te weinig spanning en is mogelijk zelfs lek. Parkeer de auto op een veilige plaats en controleer de banden. Heeft u een lekke band dan kunt u zelf het wiel verwisselen. Begint u daar liever niet aan bel dan de Wegenwacht. Zij kunnen u ook adviseren hoe u het systeem kunt resetten.
ESP Electronic Stability Program is een actief rijveiligheidssysteem, het ondersteunt de bestuurder van een voertuig wanneer deze in een situatie terechtkomt waarbij het voertuig dreigt te slippen.
1
Auto Start Stop functie De Auto Start Stop functie schakelt de motor bij korte stops, tijdelijk uit en voorkomt daarmee onnodig brandstofverbruik.
Aircosysteem Veel voertuigen zijn tegenwoordig uitgerust met een aircosysteem. Bij (extreem) warm weer kan hiermee de temperatuur in de auto op een aangenaam niveau gehouden worden. Voordeel is dat de bestuurders niet afgeleid worden door de warmte en alert kunnen blijven reageren. Een nadeel is dat de airco vrij veel energie gebruikt. Gebruik de airco dus alleen als het nodig is.
Airbag Een airbag of luchtkussen is een zak die in geval van nood snel wordt opgeblazen tot een beschermend kussen. Bij het oplichten van het controlelampje tijdens het rijden is er mogelijk een storing in de airbag of gordelspanner. Die doen het dus niet bij een eventuele aanrijding, waardoor de kans op ernstig letsel heel groot wordt. Ga zo snel mogelijk naar uw garage om het airbagsysteem te laten controleren.
Veiligheidsgordel Bij het oplichten van het controlelampje is er een veiligheidsgordel niet vastgemaakt op een van de bezette zitplaatsen.
Besturing Als dit lampje op uw dashboard brandt kan er iets mis zijn met de stuurbekrachtiging. Als die uitvalt zult u voelen dat de besturing veel zwaarder is, vooral bij lage snelheden en parkeren. Ga zo snel mogelijk langs bij uw garage om na te laten kijken wat het probleem is.
Roetfilter Dit lampje op uw dashboard brandt als er iets is met het roetfilter. De uitlaat van uw (diesel)auto is voorzien van een roetfilter. Als dit verstopt of defect raakt voldoet uw auto niet meer aan de milieu-eisen. Bovendien kan de motor of het filter zelf schade oplopen. In alle gevallen: olie peilen. Ga naar uw garage om het roetfilter te laten controleren. Is er duidelijk vermogensverlies, rij dan niet verder maar bel de Wegenwacht.
Aanvulling vragen borden inzicht categorie B Niet alleen de betekenis van een bord maar ook wat er bedoeld wordt met dat verkeersbord is belangrijk om er goed naar te kunnen handelen. Hierna enkele voorbeelden. De antwoorden vindt u op pagina 9, 10 en 11. 1.
Wat verdient extra aandacht bij het parkeren van de auto bij dit bord?
A. Zet de voorwielen zo veel mogelijk schuin. B. Trek de parkeerrem helemaal aan. C. Gebruik de parkeerrem en let op de juiste versnelling bij het wegrijden. 2.
Bij welk bord moet tijdens een file ruimte vrij gehouden worden?
A. Bij bord A. B. Bij bord B. C. Bij bord C. 3.
Welk bord geeft een éénrichtingsweg aan?
A. Bord A. B. Bord B. C. Bord C.
3
4.
Bij welk bord mag niet links of rechts afgeslagen worden?
A. Bij bord A. B. Bij bord B. C. Bij bord C. 5.
Wat kunt u verwachten als u dit verkeersbord nadert?
A. Dat de weg glad is door sneeuw of regen. B. Dat de weg glad is door hevige regenval. C. Dat de weg glad is door sneeuw of ijzel. 6.
Mag een weg met dit bord met de auto ingereden worden?
A. Ja. B. Nee. 7.
Wat betekent dit bord met onderbord?
A. Verboden voor fietsers. B. Alle fietsers van links en rechts voor laten gaan. C. Overstekende fietsers en bromfietsers.
4
8.
Bij het naderen van een kruispunt ziet u dit bord. Wat moet u doen?
A. U moet voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. B. U moet stoppen en voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. C. U moet stoppen en voorrang verlenen aan al het verkeer. 9.
Aan de vorm van deze verkeersborden is een overeenkomst te zien. Wat is deze overeenkomst?
A. Het zijn allemaal verkeersborden die ergens voor waarschuwen. B. Deze verkeersborden hebben allemaal te maken met de voorrangsregels. C. Aan de verschillende vormen is te zien dat deze verkeersborden duiden op een geslotenverklaring. 10. Kunt u aan de hand van de plaats van dit bord bepalen of u binnen of buiten de bebouwde kom rijdt?
A. Ja. B. Nee. 11. Aan het begin van een weg is bord C2 geplaatst. Welk bord is aan het andere begin van deze weg geplaatst?
A. Bord A. B. Bord B.
5
12. Aan het begin van een weg staat dit bord. Moet er nog rekening gehouden worden met deze verkeersdeelnemers?
A. Ja. B. Nee.
13. Waarmee moet rekening gehouden worden bij het zien deze borden?
A. Met de snelheid van het vrachtverkeer. B. Met het vroegtijdig wisselen van rijstrook van het overige verkeer. C. Met snelheidsverschillen en rijstrookwisselingen van andere bestuurders. 14. Wat is bedoeld met dit verkeersbord?
A. Een verbod links af te slaan. B. Een verbod om te keren. C. Een gelegenheid om te keren. 15. Wat wordt met de borden D1 t/m D7 geregeld?
A. Ze hebben betrekking op de voorrang. B. Ze hebben betrekking op de verplichte rijrichting. C. Ze hebben betrekking op een geslotenverklaring.
6
16. Deze borden geven een verplichte rijrichting aan. Wat is doel van deze borden?
A. Om een goede omleiding aan te geven. B. Om bepaalde stadsdelen verkeersluw te maken. C. Om de doorstroming en de verkeersafhandeling vlotter te doen verlopen. 17. Wat wordt er verstaan onder stapvoets rijden?
A. Maximum 6 km per uur. B. Maximum 15 km per uur. C. Maximum 30 km per uur. 18. Waar worden deze verkeersborden geplaatst?
A. Alleen buiten de bebouwde kom. B. Op erg smalle wegen binnen en buiten de bebouwde kom. C. Op plaatsen waar inhalen gevaar kan veroorzaken of waar de doorstroming belemmerd kan worden. 19. Waarmee dient rekening gehouden te worden bij het zien van dit bord?
A. In principe nergens mee. B. Met weggebruikers die vaak hun rijgedrag reeds veranderen bij het zien van dit verkeersbord.
7
20. Wat hebben deze borden met elkaar gemeen?
A. Ze geven een verbod aan. B. Ze waarschuwen ergens voor. C. Ze verplichten tot een handeling. 21. Waarschuwt dit bord alleen voor gladheid door sneeuw of ijzel?
A. Ja. B. Nee. 22. Welk gedrag is gewenst bij nadering van dit bord?
A. Zo mogelijk uitwijken zodat de wegwerkers iets meer ruimte hebben. B. Even heel kort claxonneren om de wegwerkers te waarschuwen dat er verkeer aankomt. C. Snelheid matigen en extra alert zijn. 23. Is aan dit bord te zien wat de windrichting is?
A. Ja. B. Nee.
8
24. Waar wordt dit bord geplaatst?
A. In het buitengebied waar vaak zand en modder op de weg ligt. B. Bij steen- en zandgroeves waar vrachtauto’s met zand of grind aan en af rijden en soms iets van hun lading verliezen. C. Bij onderhoud of asfalteren van de weg. 25. Welk rijgedrag past bij nadering van dit verkeersbord?
A. Passeren van voertuigen aan de rechterzijde. B. Tijdig op de linkerrijstrook gaan rijden en zo nodig anderen de ruimte geven. C. Voorkomen dat andere bestuurders op het allerlaatste moment gaan invoegen.
1.
C. Gebruik de parkeerrem en let op de juiste versnelling bij het wegrijden. Het bord geeft alleen een waarschuwing. Wanneer de auto toch te water raakt is het cruciaal om de kalmte te bewaren. Op die manier kan de auto geordend, veilig en zo snel mogelijk verlaten worden.
2.
B. Bij bord B. Bord B geeft een versmalling of einde van een vluchtstrook aan. Bij calamiteiten moeten de dienstverleners op deze plaatsen gebruik maken van de rijbaan. Houd hier rekening mee en geef ze de ruimte.
3.
A. Bord A. Bord A is bord C3 en betekent éénrichtingsweg. Op deze weg mag dus niet gekeerd en teruggereden worden.
4.
B. Bord B. Bord B is bord D4 en betekent gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven. Afslaan is dus verboden.
5.
C. Dat de weg glad is door sneeuw of ijzel. Bord J36 waarschuwt voor ijzel of sneeuw. Op deze plaatsen kan in winterse omstandigheden het wegdek bevriezen. Vaak veroorzaakt door natuurlijke of industriële omstandigheden zoals bijvoorbeeld bij de rand van een bos of een schoorsteen waar stoom uitkomt.
6
A. Ja dat mag. Bord C15 betekent, gesloten voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen. Met de auto, motorfiets of brommobiel mag hier ingereden worden.
7.
C. Overstekende fietsers en bromfietsers. Bord J24 waarschuwt voor fietsers en bromfietsers. Deze combinatie komt vaak voor bij een oversteekplaats voor fietsers en bromfietsers.
9
8.
B. Stoppen en voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. U nadert een stopbord daarom bent u verplicht om te stoppen en voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg.
9.
B. Deze verkeersborden hebben allemaal te maken met de voorrangsregels. De getoonde verkeersborden uit de categorie B (B1 of B2, B6 en B7) die te maken hebben met de voorrang zijn herkenbaar aan de vorm. De vormgeving van deze borden is uniek. Daardoor zijn deze verkeersborden goed herkenbaar, ook als ze zijn bedekt met sneeuw of als alleen de achterzijde te zien is.
10. A. Ja. Bord B1 geeft een voorrangsweg aan.
Binnen de bebouwde kom is dit verkeersbord voor elke verharde zijweg/kruispunt geplaatst. Buiten de bebouwde kom is dit verkeersbord na elke verharde zijweg/kruispunt geplaatst. Verder is de plaats van het bord van belang omdat het buiten de bebouwde kom verboden is om op een voorrangsweg te parkeren. 11. B. Bord B. Eenrichtingsweg (C3). Bord C2 betekent: Eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee. Houd rekening met bestuurders die links voor kunnen sorteren als ze uit deze weg komen. 12. B. Ja. Verkeersbord C15 geeft aan, gesloten voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
Fietsers, bromfietsers of bestuurders van gehandicaptenvoertuigen zijn echter wel te verwachten bij kruisende wegen of oversteekplaatsen. Let ook goed op bij het afslaan over een naast de weg gelegen fietspad of fiets-/bromfietspad. 13. C. Met snelheidsverschillen en rijstrookwisselingen van andere bestuurders. De verkeersborden C23-01, C23-03, C23-03 staan veelal bij de spitsstroken.
De spitsstroken zijn vaak alleen te gebruiken als het druk is en de omstandigheden er geschikt voor zijn. Bij het begin en het einde van een spitsstrook vinden er meer rijstrookwisselingen plaats waarbij er met verschillende snelheden gereden wordt. De overgang in de belijning op het wegdek wordt soms als verwarrend ervaren. 14. B. Een verbod om te keren. Het verkeersbord F7 staat vaak op plaatsen waar het erg gevaarlijk is om te keren. Dit kan bijvoorbeeld zijn waar verkeersstromen gelijktijdig een groen verkeerslicht krijgen of op kruispunten waar met hoge snelheden gereden wordt. 15. B. Ze hebben betrekking op de verplichte rijrichting. De verkeersborden D1 tot en met D7 regelen de verplichte rijrichting. Het betekent dat de richting van de pijl of een van de pijlen gevolgd moet worden. 16. C. Het doel is de doorstroming en de verkeersafhandeling vlotter te doen verlopen. De verkeersborden D1 tot en met D7 regelen de verplichte rijrichting.
Deze verkeersborden zijn niet bij iedere bestuurder bekend.
Ze zijn meestal geplaatst op kruispunten waar de doorstroming en de verkeersafhandeling hierdoor vlotter zal verlopen. Let op voor bestuurders die het verkeersbord pas laat opmerken en plotseling van koers veranderen. 17. B. Maximum 15 km per uur.
Op een woonerf wordt er aanbevolen stapvoets te rijden, hiermee wordt bedoeld dat er niet sneller gereden wordt dan 15 km per uur. 18. C. Op plaatsen waar inhalen gevaar kan veroorzaken of waar de doorstroming belemmerd kan worden. De verkeersborden F1 of F3 worden daar geplaatst waar de weg zodanig verandert of het zicht zodanig wordt belemmerd, dat inhalen gevaar oplevert. Binnen de bebouwde kom kunnen gevaarlijk situaties ontstaan voor fietsers en bromfietsers. 19. B. Met weggebruikers die vaak hun rijgedrag reeds veranderen bij het zien van dit verkeersbord. Dit bord betekent einde van alle door verkeersborden aangegeven verboden. Houd er rekening mee dat weggebruikers hun gedrag al voor het passeren van het verkeersbord veranderen.
10
20. B. Ze waarschuwen ergens voor. Deze driehoekige borden met de punt naar boven waarschuwen voor aankomende gevaarlijke situaties. Deze borden zijn aan hun vorm goed te herkennen en het is voor de veiligheid belangrijk te weten wat ze betekenen en hoe er gehandeld moet worden. 21. B. Nee. Slipgevaar door gladheid ontstaat niet alleen bij sneeuw en vriesweer. Na periode van droogte kan bij een regenbui ook gladheid ontstaan door het oplossen van vuil en olie op het wegdek. Zand en modder op de weg in een agrarisch gebied kan ook voor verraderlijke gladheid zorgen. Pas tijdig de snelheid aan en houd voldoende afstand. 22. C. Snelheid matigen en extra alert zijn. De wegwerkers zijn bezig met de eigen werkzaamheden. Ze letten soms iets minder op het verkeer. Houd hier rekening mee, matig de snelheid en wees extra alert. Let ook op uitrijdend werkverkeer en modder, zand of bouwresten op de rijbaan. Soms is de weg ook iets smaller, houd zo nodig rekening met fietsers en bromfietsers op de rijbaan. 23. B. Nee. In de buurt van dit bord, dat waarschuwt voor zijwind, is vaak een windzak geplaatst.
Bij het zien van deze windzak is de windrichting te zien en ook hoe krachtig de wind is. Bestuurders van auto’s met aanhangers of caravans, motorrijders en vrachtautochauffeurs kunnen extra moeite hebben hun koers te houden bij sterke wind.
Wees extra alert op zwakke verkeersdeelnemers, die instabiel zijn. 24. C. Bij onderhoud of asfalteren van de weg. Dit bord (losliggende stenen) wordt geplaatst bij onderhoud of asfalteren van de weg. Meestal geldt hier dan ook een snelheidsbeperking. Let vooral bij de overgang van het oude en nieuwe wegdek op schrikreacties door wegspringende steentjes en de verandering in grip van de banden. 25. B. Tijdig op de linkerrijstrook gaan rijden en zo nodig anderen de ruimte geven. Pas zo nodig tijdig de snelheid aan bij het naderen van bord J18 (rijbaanversmalling rechts), houd rekening met bestuurders die van rijstrook moeten wisselen en eventuele tegenliggers.
11
Aanvulling vragen categorie B situaties Een bepaalde situatie kan op het CBR-examen op verschillende manieren gesteld worden. Hierna enkele voorbeelden. De antwoorden en motivatie vindt u pagina 12.
1.
Wat is hier de juiste volgorde van voor laten gaan?
A. Auto, snorfiets, motorfiets. B. Auto, motorfiets, snorfiets. C. Snorfiets, auto, motorfiets. 2.
Wie mag als eerste?
A. Auto. B. Motorfiets. C. Snorfiets. 3.
Wie mag als laatste?
A. Auto. B. Motorfiets. C. Snorfiets.
12
4.
Wie mag als eerste?
8.
Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan?
A. Snorfiets. B. Motorfiets. C. Auto.
A. Bromfiets / auto / motorfiets. B. Auto / bromfiets / motorfiets. C. Auto / motorfiets / bromfiets.
5.
9.
Wie mag als laatste?
Wie mag als laatste?
A. Tram. B. Bromfiets. C. Auto.
A. Auto. B. Snorfiets. C. Fiets.
6.
10. Wie mag als eerste?
Wie mag als laatste?
A. Militaire colonne. B. Motorfiets. C. Tram. 7.
A. Snorfiets. B. Auto. C. Vrachtauto.
Wie mag als eerste?
A. Auto. B. Motorfiets en auto. C. Vrachtauto.
13
1.
Voorrang A. Auto, snorfiets, motorfiets. De bestuurder van de snorfiets moet de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De bestuurder van de motorfiets moet de bestuurder van de snorfiets voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De bestuurder van de motorfiets moet ook de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg.
2.
Voorrang A. Auto. De bestuurder van de snorfiets moet de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De bestuurder van de motorfiets moet ook de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg. De auto mag als eerste.
Voorrang 3. B. Motorfiets. De bestuurder van de motorfiets moet de bestuurder van de snorfiets voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De bestuurder van de motorfiets moet ook de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg. De motorfiets gaat als laatste. Voorrang 4. A. Snorfiets. De bestuurders van de motorfiets en de auto moeten op deze gelijkwaardige kruising de respectievelijk van rechts naderende en rechtdoor gaande bestuurder van de snorfiets voor laten gaan. De snorfiets mag als eerste. Voorrang 5. C. Auto. De bestuurder van de auto en de tram moeten de bestuurder van de bromfiets voor laten gaan. De bestuurder van de afbuigende tram mag voor de bestuurder van de auto, omdat voor trams een uitzondering geldt op de regel dat rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg voor gaat. De auto mag als laatste. Voorrang 6. B. Motorfiets. Een militaire colonne mag niet worden doorsneden. De bestuurder van de tram moet de militaire colonne daarom voor laten gaan. Ten opzichte van de bestuurder van de motorfiets gaat de militaire colonne rechtdoor op dezelfde weg. De bestuurder van de motorfiets moet ook de bestuurder van de tram voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De motorfiets mag als laatste. Voorrang 7. B. Motorfiets en auto. De bestuurders van de motorfiets en de auto komen niet met elkaar in conflict. De bestuurder van de vrachtauto moet de bestuurders van de auto en de motorfiets voor laten gaan, omdat zij van rechts komen op een gelijkwaardig kruispunt. De motorfiets en de auto gaan als eerste. Voorrang 8. A. Bromfiets / auto / motorfiets. De bestuurder van de motorfiets moet de bestuurder van de bromfiets en de blauwe auto voor laten gaan. Dit wordt bepaald door het verkeersbord en de ‘haaientanden’ (= verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg). De bestuurder van de afbuigende auto moet de bestuurder van de bromfiets voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg. Voorrang 9. A. Auto. De bestuurder van de auto moet de bestuurders van de fiets en de snorfiets voor laten gaan. Dit wordt bepaald door het verkeersbord en de ‘haaientanden’ (= verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg). De auto mag als laatst. Voorrang 10. B. Auto. De bestuurder van de vrachtauto moet de bestuurder van de auto voor laten gaan, omdat deze van rechts komt op een gelijkwaardig kruispunt. De bestuurder van de afbuigende snorfiets moet de bestuurder van de vrachtauto voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg. De auto mag als eerste.
14
Aanvulling vragen categorie B A1. De lange ondeelbare lading mag niet meer dan ...... meter voor het voertuig uitsteken.
.......... meter.
A2. Mag u hier even stilstaan?
A. Ja. B. Nee.
A3. Beginnende automobilisten kunnen het beginnersrijbewijs, naast de bestaande straf en/of boete, kwijtraken als zij met meer dan ........ km per uur de toegestane maximumsnelheid overschrijden.
........... km per uur.
A4. Wat wordt onder stopafstand verstaan?
A. De remweg. B. De weg afgelegd tijdens de reactietijd en de remweg. C. De weg afgelegd tijdens de reactietijd.
15
A5. Mag u hier stoppen om even door te geven dat u door de file te laat op uw afspraak komt.
A. Ja. B. Nee. A6 U voert een bromfiets aan de hand mee. Geldt deze geslotenverklaring dan ook voor u?
A. Ja. B. Nee. A7. Wat is de maximumsnelheid op autosnelwegen?
A. 100 km per uur. B. 120 km per uur. C. 130 km per uur.
A8. U ziet dat u snelheid moet minderen of stoppen voor een verkeerslicht. Hoe doet u dat? A. U rijdt snel door zodat u vooraan staat. B. U laat tijdig het gas los en laat de auto in de versnelling van dat moment uitrollen. C. U laat het gas los en schakelt terug, zodat u weer vlug op snelheid kan komen.
A9. Deze borden geven u informatie over de:
A. Maximumsnelheid, het routenummer van de autosnelweg, welk wegdeel en kilometeraanduiding. B. Maximumsnelheid, het routenummer van de autosnelweg en kilometeraanduiding. C. Maximumsnelheid en het routenummer van de autosnelweg.
16
A10. Welke bestuurders mogen een weg met dit bord inrijden?
A. Bestuurders van personenauto’s. B. Bestuurders van trekkers met een oplegger. C. Bestuurders van vrachtauto’s.
A11. Welke minimale profieldiepte wordt aanbevolen voor een optimale prestatie van winterbanden?
A. 1,2 mm. B. 4 mm. C. 2 mm.
A12. U komt aan bij een ongeval. Het slachtoffer is mogelijk in shock. Mag u het slachtoffer een glaasje water aanbieden.
A. Ja, dat is goed. B. Nee, dat is niet goed. C. Dat mag maar liever iets zoets.
A13. U komt als eerste aan bij een ongeluk met een motorrijder. Hij ligt stabiel op de grond. Wat doe je?
A. U stopt, u doet zijn helm af en dan belt u de hulpdiensten. B. U belt de hulpdiensten en stop niet. C. U stopt, belt de hulpdiensten, let op het overige verkeer en blijft bij de motorrijder.
A14. Moet u hier rekening houden met slipgevaar?
A. Ja. B. Nee.
17
A15. Geeft het rijden met hoge snelheid, een verhoogde kans op aquaplaning?
A. Ja. B. Nee. A16. Moet u met ingeschakelde cruisecontrol, het gaspedaal blijven bedienen?
A. Ja. B. Nee.
A17. Op welke ruiten is het toegestaan deze te voorzien van een verduisteringsfolie?
A. De achterruit en zijruiten mogen zijn voorzien van een folie of coating. B. De achterruit en achterzijruiten (vanaf de B-stijl) mogen zijn voorzien van een folie of coating als het voertuig beschikt over een rechter buitenspiegel. C. Alleen de achterruit mag zijn voorzien van een folie of coating als het voertuig beschikt over een rechterbuitenspiegel.
A18. Is het toegestaan de vooruit te voorzien van een spiegelfolie?
A. Ja. B. Nee. A19. Mag het zicht naar achter in de binnenspiegel belemmerd zijn als de auto niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel?
A. Ja. B. Nee.
18
A20. De ruitensproeiervloeistof is tijdens een rit opgeraakt. Wat is het beste om te doen?
A. Langs de kant stoppen en de pechdienst bellen. B. Het reservoir met ruitensproeiervloeistof vullen bij een tankstation. C. Het reservoir bij laten vullen bij een volgende onderhoudsbeurt.
A21. Het koelvloeistofpeil is regelmatig te laag. Wat is daar mogelijk de oorzaak van?
A. Het water verdampt en dat is normaal. B. Door het regelmatig controleren verdampt er veel vloeistof. C. Waarschijnlijk is er een kleine lekkage.
A22. Wat is het doel een aftelverkeerslicht?
A. Om sneller te kunnen accelereren als het verkeerslicht op groen springt. B. Om vlotter te reageren als het verkeerslicht op groen springt.
A23. In welk reservoir moet de ruitensproeiervloeistof bij gevuld worden?
B
A A. Afbeelding A B. Afbeelding B. C. Afbeelding C.
C
19
A24. Mag een auto voorzien zijn van blauwkleurige waarschuwingsknipperlichten?
A. Ja, dat mag. B. Nee, dat mag niet. C. Dat mag alleen als ze buiten de bebouwde kom gebruikt worden. A25. U ziet een hulpverlener zwaaien met een gele lamp, wat doe u?
A. U zwaait terug en rijdt door. B. U vermindert snelheid en bent extra oplettend. C. U remt onmiddellijk sterk af. A26. Eén van de geel gekleurde koplampen is stuk. Mag deze vervangen worden door een wit gekleurde koplamp?
A. Ja. B. Nee.
A27. Welk bord geeft een alternatieve route aan?
A
B
A. Bord A. B. Bord B.
A28. U tankt per vergissing enkele liters diesel in uw benzineauto. Wat doet u?
A. U vult de rest van de tank met benzine. Een paar liter is niet erg. B. U laat de Wegenwacht komen om de tank te legen. C. U rijdt voorzichtig naar de dichtstbijzijnde garage.
20
A29. Wanneer moet het motoroliepeil gecontroleerd worden?
A Alleen als het lampje gaat branden. B. Regelmatig, bij een warme motor. C. Regelmatig, bij een afgekoelde motor.
A30. Hoe kan het waarschuwingslampje van de oliedruk gecontroleerd worden?
A. Door het contact aan te zetten. B. Door het contact af te zetten. C. Door in stilstand een keer extra gas te geven.
A31. Wat is het beste moment om de koelvloeistof te controleren?
A. Regelmatig bij een koude motor. B. Regelmatig bij een warme motor. C. Alleen bij een grote beurt. A32. Is het verstandig het ruitensproeierreservoir van de auto altijd te vullen met kraanwater, vermengd met een beetje afwasmiddel?
A. Ja. Dat werkt goed en is goedkoop. B. Nee. In de winter bestaat de kans dat de vloeistof bevriest. A33. Wat wordt er bedoeld met verkeersinzicht?
A. Verkeersinzicht omvat het vermogen en inzicht om in alle verkeerssituaties de juiste beslissingen te nemen en daarnaar te handelen. B. Verkeersinzicht omvat alles wat in het verkeer geregeld is door middel van aanwijzingen, verkeersregels, verkeerstekens. C. Verkeersinzicht is de kennis om goede wegen aan te leggen en in te richten.
21
A34. Hoe herkent u een winterband die voldoet aan de minimale eisen?
A
B
C
A. Aan het profiel. B. Aan een pictogram met een sneeuwvlok boven bergtoppen. C. Aan de markering M+S op de zijwand.
A35. Tijdens een rit gaat de telefoon. Is het verstandig om voor het gesprek even te stoppen op de vluchtstrook?
A. Ja, want dan wordt u niet meer afgeleid door het verkeer. B. Ja, dan u kunt zich volledig op het gesprek concentreren. C. Nee, dit mag niet. A36. U gaat op vakantie naar Oostenrijk. Is het verstandig om in één keer door te rijden?
A. Ja, dan bent u er ook snel. B. Nee, u neemt tussendoor enkele rustpauzes. A37. Wat is de grootste ongevalsoorzaak bij motorfietsongevallen?
A. Door te hoge snelheid uit de bocht vliegen. B. Een botsing op een kruispunt met een personenauto. C. Een ongeval door gladheid of mist. A38. U wilt rechts afslaan, moet u de voetgangers voor laten gaan?
A. Ja. B. Nee.
22
A39. Op welke plaatsen plaatst de wegbeheerder wel eens een verkeersspiegel?
A Op plaatsen waar het heel erg druk is. B. Op plaatsen waar verschillende soorten verkeersdeelnemers elkaar tegenkomen of kruisen. C. Op plaatsen waar het uitzicht wordt belemmerd door bijvoorbeeld gebouwen en bomen. A40. Waarvoor dienen bolle spiegels die soms onder een verkeerslicht zijn gemonteerd?
A. Deze zijn voornamelijk bedoeld als aanvulling voor de dode hoekspiegel van een autobus of vrachtauto. B. Deze zijn geplaatst voor fietsers, omdat fietsen meestal niet zijn voorzien van spiegels.
A41. Is de afstand ten opzichte van de voorligger voldoende?
A. Ja. B. Nee. A42. Is hier de volgafstand voldoende?
A. Ja. B. Nee. A43. Is rijden zonder ruitensproeiervloeistof in het reservoir strafbaar?
A. Ja. B. Nee.
23
A44. Zijn ambulances altijd voorrangsvoertuigen?
A. Ja. B. Nee.
A45. Wat is een plusstrook?
A. Een rijstrook alleen voor autobussen. B. Een plusstrook is een extra linker rijstrook op de autosnelweg mogelijk gemaakt door het smaller maken van de oorspronkelijke rijstroken. C. Een plusstrook is een extra brede rijstrook aan de rechter zijde van de rijbaan, speciaal voor vrachtauto en autobussen.
A46. Wat is doel van een start-stop systeem in een auto?
A. Om goedkoper te kunnen rijden. B. Om minder geluidsoverlast te veroorzaken. C. Om brandstof te besparen en een minder CO2 uit te stoten.
A47. Mag u een rijstrook met een verlicht rood kruis gebruiken?
A. Na het passeren van een rood kruis moet je deze rijstrook zo snel mogelijk verlaten. B. Je mag deze rijstrook gebruiken tot het tweede rode kruis. C. Je mag deze rijstrook niet gebruiken.
A48. Er ligt een man gewond op straat. Mag u hem een glaasje water geven.
A. Ja. B. Nee.
24
A49. Er brandt een lampje op je dashboard. Wat betekend dit?
A. De achterruitverwarming is aan. B. Het start-/stopsysteem is in werking. C. Het mistachterlicht is aan. Antwoorden en motivatie A1. 1.00 m.
Lading Alleen lange ondeelbare lading mag voor het voertuig uitsteken en dan niet meer dan 1.00 meter.
A2. B. Nee.
Stilstaan U mag uw auto niet laten stilstaan op een fietsstrook gemarkeerd met een onderbroken streep. Dit mag ook niet op een fietsstrook gemarkeerd met een doorgetrokken streep.
A3. 50.
Rijbewijzen Bij 50 km per uur overschrijding van de maximumsnelheid.
A4. B.
Maximumsnelheid De weg afgelegd tijdens de reactietijd en de remweg.
A5. B. Nee.
Autosnelwegen Praatpalen staan langs de autosnelweg en daar mag u slechts op de vluchtstrook stoppen in gevallen van noodzaak.
A6 A. Ja.
Verkeersborden Personen die een fiets, snorfiets, bromfiets of een motorfiets aan de hand meevoeren volgen de regels voor voetgangers.
A7. C.
Maximumsnelheid en Autosnelwegen Maximumsnelheid 130 km per uur, is de norm. Alleen waar 130 km niet mogelijk is vanwege het milieu en de verkeersveiligheid geldt een lagere maxinmumsnelheid. Dat wordt dan door borden aangegeven. Dit bord kunt u bij grensovergangen en havens verwachten.
A8. B.
Milieu U laat tijdig het gas los en laat de auto in de versnelling van dat moment uitrollen.
A9. A.
Autosnelwegen Maximumsnelheid, het routenummer van de autosnelweg, welk wegdeel en kilometeraanduiding.
A10. A.
Verkeersborden Gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters, geleiders van rij-, trekdieren of vee. Het onderbord geeft aan dat dit hier alleen voor bestuurders van vrachtauto’s van toepassing is. Een trekker met/zonder oplegger is ook een vrachtauto.
A11. B.
Maximumsnelheid Voor winterbanden wordt een profieldiepte van tenminste 4 mm aanbevolen.
A12. B.
Eerste hulp Laat hem niet drinken. Bij shock blijft het vocht in de maag door verminderde werking van het spijsverteringskanaal. Hierdoor ontstaat een grotere kans op braken.
A13. C.
Eerste hulp Na een ongeluk met motorrijder of bromfietser is het belangrijk dat hij of zij de helm op blijft houden als het niet dringend nodig is zijn helm af te nemen.
A14. A. Ja.
Wegen buiten de bebouwde kom U moet hier rekening houden met de modder op de rijbaan, want menig bestuurder is daardoor al in een ongewilde slip geraakt.
A15. A. Ja.
Maximumsnelheid Bij verschillende weersomstandigheden kan aquaplaning ontstaan, zeker bij een hoge snelheid. Pas uw snelheid daarom aan op de weersomstandigheden.
25
A16. B. Nee.
Zuinig en mileubewust rijden De cruisecontrol houdt de ingestelde snelheid van de auto constant bij wisselende rijomstandigheden, zoals wind en hellingen zonder dat u het gaspedaal bedient.
A17. B.
Inrichtingseisen auto De achterruit en achterzijruiten (vanaf de B-stijl) mogen wel zijn voorzien van een folie of coating, mits het voertuig beschikt over een rechterbuitenspiegel.
Inrichtingseisen auto A18. B. Nee. De voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten van personenauto’s mogen geen beschadigingen of verkleuringen vertonen. In Nederland is het niet toegestaan om de voorste autoruiten te voorzien van folies of coatings die de lichtdoorlatendheid beperken. De lichtdoorlatendheid van de voorruit moet bij toelating van het voertuig minimaal 75% zijn en de lichtdoorlatendheid van de zijruiten aan de voorkant moet minimaal 70% zijn. Voor alle duidelijkheid: 100% is volledige lichtdoorlatendheid. A19. B. Nee.
Inrichtingseisen auto Als een personenauto geen rechterbuitenspiegel heeft, mag de achterruit geen beschadigingen of verkleuringen vertonen en de achterruit mag niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
A20. B.
Ritvoorbereiding Het reservoir met ruitensproeiervloeistof vullen bij een tankstation. De voorruit van de auto moet zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie. De vloeistof is hier een onderdeel van. De bestuurder moet altijd voldoende zicht hebben.
A21. C.
Ritvoorbereiding Waarschijnlijk is er een kleine lekkage. Als er regelmatig grotere hoeveelheden vloeistof bijgevuld moet worden, dan kan dat duiden op een lekkage. Laat dat controleren bij een garage.
A22. B.
Verkeerslichten Om vlotter te reageren als het verkeerslicht op groen springt. Door het vlotter reageren kunnen er meer voertuigen gebruik maken van de groenfase. Bij een start-stop systeem in de auto is er tijd om te laten starten.
A23. A.
Ritvoorbereiding Bij afbeelding A. Dat is te zien aan het ruitensproeiersymbool en het reservoir is meestal voorzien van een blauwe dop. Afbeelding B is van de radiator en afbeelding C is van het remoliereservoir.
A24. B.
Inrichtingseisen auto Nee, dat mag niet. De waarschuwingsknipperlichten en richtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood uitstralen.
A25. B.
Ongevallen U vermindert uw snelheid, bent extra oplettend en rijdt rustig door.
A26. B.
Inrichtingseisen auto Nee. De linker- en rechterkoplamp moeten evenveel licht geven en hetzelfde van kleur zijn. De verlichting aan de voorzijde, het stadslicht, dimlicht en grootlicht moet aan beide zijden naar behoren werken en gelijk zijn. De kleur van de lichten mag niet anders dan wit of geel zijn. Bij de APK wordt ook de hoogte van de lichten gemeten. Als deze vanuit de auto af te stellen zijn, bijvoorbeeld voor het rijden met aanhanger, dan dient deze functie te werken.
A27. C.
Verkeersborden Bord B is een wegwijzer voor fietsers en bromfietsers (stapelbord), met interlokale doelen en een via een alternatieve route te bereiken doel (cursief in groen).
Bord A is een wegwijzer voor fietsers en bromfietsers (handwijzer), met lokaal doel, interlokaal doel, stedelijk fietsroutenummer (boven), en met interlokale doelen en interlokaal fietsroutenummer (onder).
Ritvoorbereiding U laat de Wegenwacht komen om de tank te legen. De Wegenwacht beschikt over voertuigen met een “verkeerd getankt” installatie, waarmee de brandstof op een veilige en verantwoorde manier kan worden afgevoerd.
Diesel in een benzinemotor is niet aan te bevelen. Dat geldt zeker voor de nieuwere benzinemotoren. Diesel ontbrandt namelijk veel slechter dan benzine, waardoor de motor niet lekker zal lopen.
A28. B.
26
Ritvoorbereiding Regelmatig, bij een afgekoelde motor. Controleer bijvoorbeeld één keer per maand. Peil de olie bij voorkeur als de motor afgekoeld is (tenminste 10 minuten na het rijden). Zorg dat de auto horizontaal staat. Veeg de peilstok voor het peilen eerst schoon. Als het goed is staat het olieniveau tussen de twee indicatoren voor het minimale en maximale peil. Het verschil tussen het minimum- en maximumniveau is meestal een liter. Staat het peil precies op de min, dan moet er dus een halve liter bij. Vul niet teveel olie bij, te veel olie kan ook schadelijk zijn voor de motor.
Ritvoorbereiding Door het contact aan te zetten. Het waarschuwingslampje van de oliedruk moet gaan branden als het contact aangezet wordt zonder de motor te starten. Na het starten moet het ook weer uit gaan. Controleer het oliepeil zeker eens per maand, tegelijk met het peil van de koelvloeistof en de spanning van de banden. Wacht nooit met oliepeilen tot het lampje gaat branden, dan kan het al te laat zijn.
A31. A.
Ritvoorbereiding Regelmatig bij een koude motor. Controleer alleen bij een koude motor en zorg dat de auto op een egale ondergrond staat.
A32. B.Nee.
Ritvoorbereiding In de winter bestaat de kans dat de vloeistof bevriest en dat daardoor de ruitenwisserinstallatie niet werkt. Het zicht kan dan belemmerd worden en dat is vooral lastig in de winter als er op de weg zout gestrooid is.
A33. A.
Algemene bepaling Verkeersinzicht omvat het vermogen en inzicht om in alle verkeerssituaties de juiste beslissingen te nemen en daarnaar te handelen. Dat geldt met name ook in niet geregelde situaties en bij het inspelen op fouten van andere weggebruikers. Bij de vragen over verkeersinzicht gaat het niet alleen over wat in de wet geregeld is, maar ook wat in een bepaalde situatie verstandig is om te doen. Soms kan het in het verkeer nodig zijn om niet geheel in de lijn van de verkeersregels te handelen.
A34. A.
Maximumsnelheid Ja, het enige label dat de gemeten wintercapaciteiten weergeeft is een pictogram dat een sneeuwvlok boven bergtoppen voorstelt.
De markering M+S op de zijwand van de band betekent “Mud & Snow”, ofwel “modder en sneeuw”.
Alle winterbanden hebben deze aanduiding, maar niet alle banden met deze aanduiding zijn winterbanden. U kunt deze aanduiding ook terugvinden op All seasonbanden en 4x4 banden.
A35. C.
Autosnelwegen Nee, dit mag niet. Een vluchtstrook mag alleen gebruikt worden in geval van nood. Het zonder noodzaak stilstaan of het gebruik maken van een vluchtstrook op ongeoorloofde wijze wordt zwaar beboet.
A36. B.
Ongevallen Nee, u neemt tussendoor enkele rustpauzes. Twee uur rijden en een kwartier rust. Het is verstandig om goed uitgerust aan de reis te beginnen en regelmatig even te rusten.
A37. B
Ongevallen Een botsing op een kruispunt met een personenauto.
A38. B.
Voorrang U moet de voetgangers voor laten gaan. Rechtdoorgaand verkeer, op dezelfde weg gaat voor.
A39. C.
Oprijden van kruispunten en verlenen van voorrang Op plaatsen waar het uitzicht wordt belemmerd door bijvoorbeeld gebouwen en bomen plaatst de wegbeheerder soms een verkeersspiegel.
A40. A.
Oprijden van kruispunten en verlenen van voorrang Deze zijn voornamelijk bedoeld als aanvulling voor de dode hoekspiegel van een autobus of vrachtauto. Een chauffeur kan in deze spiegel zien of er een persoon naast zijn voertuig staat of rijdt. Ook kan hij bijvoorbeeld een fietser zien die zich op een opstelstrook vlak voor zijn voertuig bevindt. Een wachtende chauffeur heeft zo’n spiegel direct in zijn gezichtsveld als hij in de richting van het verkeerslicht kijkt.
A41. A. Ja.
Maximumsnelheid De volgafstand is 2,2 seconden, dit is onder normale omstandigheden
ruim voldoende.
De aanbevolen minimale volgafstand is 2 seconden of te wel de helft van de gereden kilometers + 10% in meters.
A29. C.
A30. A.
27
A42. Nee.
Maximumsnelheid De volgafstand is 2,0 seconden. Dat is onder deze weersomstandigheden niet voldoende. Door de zware (regen)bui is het zicht slechter en zal de remweg aanzienlijk langer zijn. Bij regen, mist of gladheid is meer afstand houden veiliger.
A43. A.
Ritvoorbereiding Ja, dat is strafbaar. Een personenauto met een voorruit moet zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft. De ruitensproeiervloeistof en de ruitenwisserbladen zijn hiervan een onderdeel.
A44. Nee.
Begripsbepaling Een ambulance is een voorrangsvoertuig als deze de optische- en geluidssignalen voert.
A45. B.
Autosnelwegen Een plusstrook is een extra linker rijstrook op de autosnelweg mogelijk gemaakt door het smaller maken van de oorspronkelijke rijstroken. Op weggedeelten waar een extra rijstrook nodig is voor een betere doorstroming wordt soms een plusstrook gerealiseerd. Een plusstrook is over het algemeen smaller en toe te passen op wegen met een beperkte ruimte. Voor de veiligheid is dan een lagere maximumsnelheid ingesteld. De vluchtstrook blijft zo beschikbaar.
A46. C.
Zuinig en milieubewust autorijden Bij gebruik van een start-stopsysteem kan er brandstof bespaard worden. Het zorgt ervoor dat de motor automatisch afslaat wanneer de auto stopt. Het start-stopsysteem is vooral efficiënt als er vaak gestopt moet worden, bijvoorbeeld voor brug- of verkeerslichten. Het gebruik van een start-stopsysteem in de auto kan leiden tot een brandstofbesparing en een vermindering van de CO2-uitstoot tot 8% in stadsverkeer.
A47. C.
Verkeerslichten De rijstrook mag niet worden gebruikt. Een verlicht rood kruis boven een spitsstrook (zie het onderdeel SPITSSTROOK) betekent dat de vluchtstrook alleen in noodgevallen mag worden gebruikt. Het negeren van een rood kruis valt inmiddels onder de zogenoemde ‘hufterfeiten’. Dat betekent dat deze overtredingen via het strafrecht worden afgehandeld. Dat houdt in dat er naast een geldboete ook andere straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd, zoals gevangenisstraf en intrekking van het rijbewijs.
A48. B.
Eerste hulp Laat hem niet drinken. Bij shock blijft het vocht in de maag door verminderde werking van het spijsverteringskanaal. Hierdoor ontstaat een grotere kans op braken.
A49. B.
Zuinig en milieubewust autorijden Het start-/stopsysteem is in werking. Als dit symbool op het dashboard wordt getoond is het start-/stopsysteem in werking. Dit is een intelligent systeem. Het regelt dat de motor veilig kan worden uitgeschakeld als de auto zich niet hoeft voort te bewegen.
28
Oefenboek rijbewijs B (druk 20) Helaas zijn er bij het maken van dit boek enkele foutjes gemaakt. Hieronder vindt u de juiste vragen en antwoorden.
Pagina 60 hoofdstuk 3 vraag 31 moet zijn: 31. Wat is hier de juiste volgorde van voor laten gaan (de brandweerauto voert geen optische- en geluidssignalen)? A. Brandweerauto, fiets, auto.
B. Fiets, brandweerauto, auto.
C. Brandweerauto, auto, fiets. Voorrang 31. B De bestuurders van de brandweerauto en de auto moeten beiden de bestuurder van de fiets voor laten gaan, omdat deze rechtdoor gaat op dezelfde weg. De bestuurder van de auto moet de bestuurder van de brandweerauto voor laten gaan, omdat deze de korte bocht maakt.
Pagina 131 hoofdstuk 6 vraag 45 moet zijn:
45. Heeft handsfree bellen invloed op de reactiesnelheid? A. Ja, de reactiesnelheid kan door de afleiding trager zijn. B. Nee, bij handsfree bellen heeft dat geen invloed. C. Ja, door vaak te multitasken gaat de reactiesnelheid omhoog. Algemene bepaling 45. A Ja. De reactiesnelheid kan door de afleiding trager zijn.
Gebruik van de mobiele telefoon kan bestuurders op verschillende manieren afleiden. Bijvoorbeeld door het kijken naar een beeldscherm in plaats van naar de weg. Daardoor zal er ook minder omgevingsgeluid tot de verkeersdeelnemer doordringen, omdat deze in gedachten ergens anders mee bezig is.
Antwoorden pagina 281 hoofdstuk 10 vraag 51 en 52. 51. C
Voorrang Alle bestuurders.
Milieubewust autorijden 52. C Het grootste nadeel is dat de airco vrij veel energie gebruikt. Gebruik de airco dus alleen als het nodig is.
29