Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag
Directie Integratie Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Postbus 20061 Nederland www.minbuza.nl Contactpersoon Joop Nijssen T 070-3484858 F 070-3486381
[email protected]
Datum 29 november 2011 Betreft Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Onze Referentie DIE-1535/11 Bijlage(n) Fichedocument
Geachte Voorzitter, Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). Fiche 1. Verordening marktmisbruik Fiche 2: Richtlijn strafrechtelijke sancties voor handel met voorkennis en marktmanipulatie Fiche 3: Richtlijn en verordening inzake regelgeving voor markten in financiële instrumenten Fiche 4: Mededeling kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten Fiche 5: Verordening Trans-Europese telecommunicatie netwerken Fiche 6: Verordening Trans-Europese vervoersnetwerken Fiche 7: Mededeling: Een proeffase voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief (wijziging verordening en besluit) Fiche 8: Verordening ‘Connecting Europe Facility’
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
Ben Knapen
Pagina 1 van 1
Fiche 1: Verordening marktmisbruik 1. Algemene gegevens Titel voorstel Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik). Datum Commissiedocument 20 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM(2011) 651 Prelex http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200937 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board http://ec.europa.eu/internal_market/securities/docs/abuse/SEC_2011_1217_en.pdf Behandelingstraject (Europese) Raad Behandeling in de Ecofin Raad. Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Financiën Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis De verordening is gebaseerd op artikel 114 WVEU. b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement Het voorstel wordt behandeld volgens de gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing Europees Parlement). c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Vooral technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. Bij het vaststellen van uitvoeringshandelingen (om het melden van marktmisbruik te stimuleren) ontvangt de Commissie bijstand van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ESC). Bij de vaststelling van de uitvoeringshandelingen wordt de onderzoeksprocedure gevolgd (artikel 5 van verordening 182/2011). 2. Samenvatting BNC-fiche De huidige richtlijn over marktmisbruik (2003/6/EC) wordt omgevormd tot deze verordening (COM(2011) 651) en aangevuld met een richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor
Bijlage fichedocument, pagina 1
marktmisbruik (COM(2011) 6541). Het doel hiervan is een verdere versterking van de marktintegriteit en de bescherming van de belegger tegen handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (gezamenlijk aangeduid als marktmisbruik). De bevoegdheidsvaststelling en het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel vallen positief uit. Nederland kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. Nederland verwelkomt de stappen die de Commissie met dit voorstel zet om te komen tot een herzien kader voor het voorkomen van marktmisbruik dat (i) gelijke tred houdt met de marktontwikkelingen, (ii) aandacht besteedt aan het tegengaan van marktmisbruik op de grondstoffen- en afgeleide derivatenmarkten, (iii) de handhavingsinstrumenten van toezichthouders versterkt en (iv) de administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten vermindert. Nederland zal onder andere scherp letten op de samenhang tussen de verordening en de Richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik alsmede de vormgeving en werkbaarheid van de meer specifieke regels binnen de verordening voor bijvoorbeeld grondstofderivaten en high frequency trading (HFT). Ook zal Nederland in algemene zin aandacht hebben voor versterking van het Europese handhavingsinstrumentarium van de toezichthouder. Verder ondersteunt Nederland voorstellen om de administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten (zijnde uitgevende instellingen op MKB-markten) te verminderen maar zal Nederland er hierbij voor waken dat dit geen afbreuk doet aan de toepasselijkheid van wezenlijke bepalingen uit de verordening voor deze emittenten die de kern vormen van het tegengaan van marktmisbruik. 3. Samenvatting voorstel Inhoud voorstel De belangrijkste elementen uit het voorstel zijn: (i)
gelijke tred houden met marktontwikkelingen;
(ii)
versterking van het handhavingsinstrumentarium van toezichthouders; en
(iii)
vermindering van administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten.
ad (i) Gelijke tred houden met marktontwikkelingen Het voorstel is bedoeld om de EU-regelgeving aan te passen aan de nieuwe marktrealiteit, zoals nieuwe handelsplatformen, toegenomen handel buiten de beurs en nieuwe technologieën. Hiertoe vergroot het voorstel de reikwijdte van bestaande Europese marktmisbruik-wetgeving tot ook die financiële instrumenten die alleen worden verhandeld via multilaterale handelsfaciliteiten, andere georganiseerde handelsfaciliteiten en buiten de beurs. Hierdoor zal de Europese marktmisbruikwetgeving zich uitstrekken tot de handel op alle platformen en van alle financiële instrumenten die op de handel op platformen van invloed kunnen zijn. Voorts wordt de reikwijdte van de wetgeving uitgebreid tot marktmisbruik dat zowel op grondstoffenmarkten als op aanverwante derivatenmarkten plaatsvindt. Ook maakt het voorstel duidelijker in welke gevallen high frequency trading-technieken verboden marktmanipulatie inhouden. ad (ii) Versterking van onderzoeks- en sanctioneringsbevoegdheden van toezichthouders
Bijlage fichedocument, pagina 2
Het voorstel verruimt de mogelijkheden om verdachte transacties te melden door ook de mogelijkheid te bieden verdachte niet-uitgevoerde opdrachten en verdachte transacties buiten de beurs (OTC-transacties) te melden. Het geeft de toezichthouders de bevoegdheid om overzichten van telefoon- en dataverkeer te krijgen van telecommunicatie-exploitanten of om privédocumenten op te vragen of private gebouwen (laatstgenoemde na voorafgaande rechterlijke toestemming) te betreden als er een redelijk vermoeden bestaat van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie. Verder verplicht het de lidstaten om in de bescherming van klokkenluiders te voorzien en stelt het gemeenschappelijke regels vast met betrekking tot het aanmoedigen van melding van informatie over marktmisbruik. Tenslotte wordt “het trachten tot marktmanipulatie over te gaan” onder de reikwijdte van de marktmisbruikregels gebracht zodat toezichthouders een sanctie kunnen opleggen wanneer iemand de markt probeert te manipuleren maar er niet in slaagt om daadwerkelijk te kunnen handelen. ad (iii) Vermindering van administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten De openbaarmakingsvereisten voor emittenten op MKB-markten zullen aan hun kenmerken worden aangepast, en deze emittenten zullen worden vrijgesteld van het vereiste om lijsten op te stellen van personen met voorkennis, tenzij de toezichthouder anders bepaalt. De drempel voor het melden van transacties van leidinggevende personen zal ook worden verhoogd. Impact assessment Commissie De Commissie heeft onderzocht op welke wijze de marktmisbruik-regelgeving kan worden verbeterd en wat hierbij de meest gerichte en geëigende vorm zou zijn. Als meest effectieve en efficiënte opties ziet de Commissie:
-
marktmisbruikkader in lijn brengen met nieuwe marktontwikkelingen;
-
grondstoffenmarkten en aanverwante derivatenmarkten onder de reikwijdte brengen;
-
handhavingsinstrumentarium versterken;
-
verduidelijking van bepaalde kernelementen uit de marktmisbruik-regelgeving met het oog op meer rechtszekerheid; vermindering van administratieve lasten voor kleinere uitgevende instellingen.
-
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a)
Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid op 114 WVEU. Nederland kan zich hierin vinden. b)
Functionele toets: -
Subsidiariteit: positief
-
Proportionaliteit: positief
-
Onderbouwing: Het voorstel is er op gericht om de integriteit van de financiële markten verder te bevorderen. Marktmisbruik heeft in hoge mate een grensoverschrijdend karakter omdat transacties in financiële instrumenten vanuit ieder land (in een ander land) kunnen worden verricht. Gezien dit grensoverschrijdende aspect en het internationale karakter van
Bijlage fichedocument, pagina 3
de financiële markten is het gepast om regelgeving met betrekking tot marktmisbruik op Europees niveau vast te stellen. De subsidiariteitstoets valt hiermee positief uit. De verschillende gebieden die de maatregelen beslaan zijn de juiste ter adressering van de risico’s en onwenselijkheden die zich voordoen bij handel met voorwetenschap en marktmanipulatie. Een adequaat handhavingsinstrumentarium van de toezichthouder, waaronder verdere harmonisatie van sancties, helpt om marktmisbruik te voorkomen en te bestrijden. Hiermee valt de proportionaliteitstoets positief uit. Een aantal maatregelen kan niettemin nog nader worden verbeterd om deze zo efficiënt mogelijk te laten werken (zie onderdeel 9, Nederlandse positie). c)
Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen:
Vooral technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. Gegeven het vaak technische karakter van specifieke bepalingen onderschrijft Nederland dat deze technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. Bij het vaststellen van uitvoeringshandelingen (om het melden van marktmisbruik te stimuleren) ontvangt de Commissie bijstand van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ESC). De onderzoeksprocedure is van toepassing (artikel 5 van verordening 182/2011). Nederland onderschrijft deze keuze voor uitvoeringshandelingen. 5. Implicaties financieel a)
Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft gevolgen voor de EU-begroting. De Commissie begroot de totale Europese kosten op een bedrag van in totaal € circa 2,1 miljoen (voor de periode van 2013 tot en met 2015). Een deel van deze kosten komt ten laste van de EU-begroting (40% wat neerkomt op een bedrag van in totaal circa € 847.000). Het andere deel van deze kosten wordt door de lidstaten betaald (60% wat neerkomt op een bedrag van in totaal circa € 1,27 miljoen). Dit zou zich vertalen naar een Nederlands aandeel van in totaal circa € 64.000 (voor deze periode van 2013 tot en met 2015). Nederland heeft geen aanleiding aan deze inschatting te twijfelen. b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
De Commissie verwacht dat het voorstel tot enige kosten voor lidstaten zal leiden als gevolg van een uitbreiding van het toezicht op de financiële markten. Zij begroot deze voor grote financiële markten (waaronder het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje) op 3 FTE’s en voor kleinere markten op 1 FTE in aanvulling op een jaarlijks bedrag van € 20.000 voor het onderhouden van monitoringsystemen. Voorts zal het voorstel leiden tot een toename van de kosten van de AFM, onder meer als gevolg van de uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel en daarmee van het toezicht door de AFM. Met de komst van de nieuwe bekostigingswet, naar verwachting per 1 januari 2013, zullen deze kosten in Nederland aan de onder toezicht staande instellingen worden doorberekend. In het voorstel zijn deze kosten in de hele Europese Unie begroot op een jaarlijks bedrag van in totaal circa € 3,2 miljoen voor alle lidstaten.
Bijlage fichedocument, pagina 4
c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel zal financiële consequenties hebben voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven zal te maken krijgen met additionele toezichtkosten door de uitbreiding van de reikwijdte van de marktmisbruikregels. Tot slot zal het bedrijfsleven aanpassingskosten krijgen om te voldoen aan de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de verordening. Deze aanpassingskosten zijn nog niet te kwantificeren, omdat deze mede afhangen van de concrete uitwerking van het voorstel in nadere uitvoeringsmaatregelen. Hierbij wordt opgemerkt dat aan de hand van de uitkomsten van de onderhandelingen de kosten hoger of lager kunnen uitvallen. Voor de burger zijn er geen directe financiële consequenties voorzien. d)
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger
Het voorstel leidt tot extra regeldruk voor het bedrijfsleven in de vorm van (deels bovengenoemde) administratieve lasten, toezichtlasten en nalevingskosten die samenhangen met de uitbreiding van de reikwijdte van de marktmisbruikregels. Aan de andere kant bevat het voorstel ook bepalingen die er op zijn gericht om de administratieve lasten te verminderen, in het bijzonder voor kleine en middelgrote emittenten. Evenals de Commissie acht Nederland de verplichtingen die leiden tot toename van regeldruk grotendeels noodzakelijk om de geïdentificeerde risico’s en onwenselijkheden te adresseren. De voorziene lasten zijn nog niet te kwantificeren, omdat deze mede afhangen van de concrete uitwerking van het voorstel die voorzien is in nadere uitvoeringsmaatregelen. De Commissie begroot de financiële kosten vooralsnog op een jaarlijks bedrag van € 297 miljoen en een eenmalig bedrag van € 320 miljoen. De Commissie begroot de jaarlijkse baten voortvloeiend uit een verwachte vermindering van marktmisbruik vooralsnog op een bedrag van € 2.7 miljard. Nederland zal zich in de onderhandelingen inzetten om onnodige stijging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven waar mogelijk te beperken. Voor de rijksoverheid, decentrale overheid en burgers zal naar verwachting geen extra regeldruk optreden. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel heeft gevolgen voor nationale wet- en regelgeving. De huidige richtlijn over marktmisbruik (2003/6/EC) wordt omgevormd tot een verordening marktmisbruik met rechtstreekse toepassing in de lidstaten (en aangevuld met een richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik). De nationale wet- en regelgeving, waaronder de Wet op het financieel toezicht, zal hierop aangepast worden. b)
Voorgestelde datum inwerkingtreding
De voorgestelde datum van inwerkingtreding is bepaald op de twintigste dag volgend op die van bekendmaking van de verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening is van toepassing 24 maanden na de inwerkingtreding met uitzondering van enkele in de verordening nader genoemde bepalingen die onmiddellijk na de inwerkingtreding van toepassing zijn. Nederland acht dit haalbaar.
Bijlage fichedocument, pagina 5
c)
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatie- en/of horizonbepaling. Nederland acht een dergelijke bepaling ook niet nodig. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid Er worden geen problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid voorzien. b) Handhaafbaarheid Er worden geen problemen met betrekking tot de handhaafbaarheid voorzien. Wel vormt de samenhang tussen deze verordening (met administratiefrechtelijk toezicht door de AFM) en de Richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (met strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie) in dit kader een aandachtspunt. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. 9. Nederlandse positie Nederland kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. Nederland verwelkomt de stappen die de Commissie met dit voorstel zet om te komen tot een herzien kader voor het voorkomen van marktmisbruik dat (i) gelijke tred houdt met de marktontwikkelingen, (ii) aandacht besteedt aan het tegengaan van marktmisbruik op de grondstoffen- en afgeleide derivatenmarkten, (iii) de handhavingsinstrumenten van toezichthouders versterkt en (iv) de administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten vermindert. Het voorstel zal bijdragen aan het versterken van de marktintegriteit, de bescherming van de belegger en verdere harmonisatie van de marktmisbruikregimes in de verschillende lidstaten. De samenhang tussen de verordening en de Richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik is een aandachtspunt, waaronder tevens valt de verhouding en afbakening tussen administratieve en strafvorderlijke bevoegdheden. Een ander aandachtspunt is de vormgeving en werkbaarheid van enkele specifieke regels voor onder andere de grondstoffen en grondstofderivatenmarkt en high frequency trading (HFT). In dit kader zal Nederland er op letten dat vormen van marktmisbruik adequaat kunnen worden bestreden, maar dat de adequate werking van de betreffende markten niet wordt belemmerd. Daarbij zal Nederland tevens letten op de samenhang met de sectorspecifieke regelgeving voor de energiemarkt (REMIT). Nederland is in algemene zin voorstander van een verdere Europese versterking van het handhavingsinstrumentarium van de toezichthouder op het gebied van marktmisbruik. Het voorstel bevat een aantal maatregelen dat ertoe strekt dit handhavingsinstrumentarium te versterken, waaronder de mogelijkheid tot het opleggen van zwaardere sancties. Voor zover het voorstel in de weg staat aan de mogelijkheid voor toezichthouders om de inhoud van telefoongesprekken en emails bij beleggingsondernemingen op te vragen, zal Nederland de gevolgen hiervan nader bekijken en deze onder de aandacht brengen in de Europese onderhandelingen.
Bijlage fichedocument, pagina 6
Zoals hiervoor is aangegeven worden de administratieve lasten voor kleine en middelgrote emittenten verminderd. Nederland staat hier positief tegenover. Wel dient dit naar het oordeel van Nederland geen afbreuk te doen aan de toepasselijkheid van wezenlijke bepalingen gericht op het tegengaan van marktmisbruik voor uitgevende MKB-emittenten. In het huidige voorstel lijkt dit niet het geval te zijn, maar we zullen hiervoor aandacht blijven houden.
Bijlage fichedocument, pagina 7
Fiche 2: Richtlijn strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie 1. Algemene gegevens Titel voorstel: Ontwerp-richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie. Datum Commissiedocument: 20 oktober 2011 Nr. Commissiedocument: COM(2011)654 definitief Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200937 Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board: http://ec.europa.eu/internal_market/securities/docs/abuse/SEC_2011_1217 en.pdf Behandelingstraject Raad: De richtlijn wordt behandeld in de JBZ-raad Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Veiligheid en Justitie Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis: artikel 83, tweede lid, VWEU b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement: gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing Europees Parlement) c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen: n.v.t. 2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel De ontwerp-richtlijn stelt minimumregels vast voor de strafbaarstelling van de kernverboden van de verordening marktmisbruik, te weten handel met voorwetenschap en marktmanipulatie. Het voorstel verplicht de lidstaten op deze gedragingen effectieve, proportionele en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties te stellen. De ontwerp-richtlijn maakt deel uit van het pakket aan maatregelen dat de Commissie heeft gepresenteerd om marktmisbruik tegen te gaan. Daartoe behoort ook de ontwerp-verordening (COM(2011) 651), waarvan het
Bijlage fichedocument, pagina 8
begrippenkader doorwerkt op onderhavig voorstel. Tevens vormt dit voorstel onderdeel van de uitwerking van het EU strafrechtbeleid waarover de Commissie onlangs een mededeling heeft gepubliceerd (COM(2011) 573). Over deze mededeling is op 11 november jl. een BNC-fiche aan het parlement verzonden.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Het voorstel is gebaseerd op artikel 83, tweede lid, VWEU. Subsidiariteit: positief Proportionaliteit: positief
Implicaties/risico’s/kansen Het voorstel beoogt te bewerkstelligen dat in elke lidstaat op dezelfde wijze tegen handel met voorwetenschap en marktmanipulatie strafrechtelijk kan worden opgetreden. Gebleken is dat bepaalde lidstaten in het bestaande communautaire kader geen aanleiding hebben gezien om (ook) over te gaan tot strafbaarstelling van marktmisbruik. In die landen is bij uitsluiting gekozen voor een ander handhavingsregime. In Nederland worden de regels om handel met voorwetenschap en marktmanipulatie te voorkomen primair bestuursrechtelijk gehandhaafd. De Autoriteit Financiële Markten is daarmee belast. De toepassing van het strafrecht geldt nadrukkelijk als ultimum remedium. Naar de mening van Nederland is derhalve de afstemming tussen de verbodsbepalingen in de ontwerp-verordening enerzijds en de strafbaarstellingen die zijn opgenomen in de ontwerprichtlijn een belangrijk punt van aandacht.
Nederlandse positie en eventuele acties Nederland onderschrijft het belang van een krachtig instrumentarium om marktmisbruik in de lidstaten tegen te gaan. Daarbij past dat alle lidstaten zoveel mogelijk een vergelijkbaar niveau van strafrechtelijke bescherming bieden tegen voorwetenschap en marktmanipulatie. In de internationale wereld van de financiële markten moet op alle fronten worden gestreefd naar een zo groot mogelijk gelijk speelveld. Dat geldt a fortiori voor de interne markt. Voorkomen moet worden dat er lidstaten zijn die niet strafrechtelijk kunnen optreden tegen marktmisbruik en daarmee aantrekkelijk zijn als toevluchtoord voor plegers van dit soort feiten waarvan het evident is dat hun daden over de grenzen effecten kunnen hebben. Nederland staat dan ook in beginsel positief tegenover deze ontwerp-richtlijn. Voorwaarde is dat het voorstel – in lijn met de huidige Nederlandse praktijk – voldoende ruimte laat om in concrete gevallen bij overtreding van de verbodsnormen voor de inzet van een ander effectief sanctieregime te kiezen.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel De ontwerp-richtlijn verplicht lidstaten tot strafbaarstelling van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie volgens de omschrijvingen die in de richtlijn zijn opgenomen. Bij die omschrijvingen wordt voor bepaalde kernbegrippen verwezen naar de definities die zullen worden opgenomen in de ontwerp-verordening betreffende marktmisbruik. Het voorstel bevat
Bijlage fichedocument, pagina 9
daarnaast – de uit andere EU-instrumenten bekende – bepalingen betreffende de vestiging van strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens deelneming aan en poging tot de strafbaar te stellen gedragingen, het karakter van de te voorziene sancties en de strafbaarheid van rechtspersonen. Verder is in het ontwerp sprake van een rapportageverplichting die inhoudt dat de Commissie vier jaar na inwerkingtreding verslag moet doen over de toepassing van ontwerp-richtlijn in de praktijk waarbij of waarna de noodzaak tot aanpassing moet worden bezien met het oog op de invoering van gemeenschappelijke minimumregels betreffende de aard en de hoogte van de strafrechtelijke sancties.
Impact assessment Commissie Om het sanctieregime te versterken heeft de Commissie in het impact assessment verschillende beleidsopties onderzocht: 1) handhaving van de status quo, 2) minimumregels ter zake administratieve maatregelen en sancties, 3) uniformering van administratieve maatregelen en sancties, 4) een verplichting tot strafrechtelijke sancties, 5) minimumregels ter zake strafrechtelijke sancties, en 6) verbetering van de handhaving. Vanuit het oogpunt van effectiviteit komt de Commissie tot de conclusie dat een combinatie van optie 2, 4 en 6 de voorkeur verdient om het beoogde doel te bereiken. De Commissie is van mening dat de vaststelling van minimumregels voor de strafbaarstelling voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie noodzakelijk is voor een goed functioneren van de financiële markten.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid Het voorstel is gebaseerd op artikel 83, tweede lid, van het VWEU. Dat is volgens Nederland de juiste rechtsgrondslag: het gaat hier om bij richtlijn vast te stellen minimumvoorschriften met betrekking tot de bepaling van strafbare feiten en de sancties op een gebied waarop harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld, terwijl is gebleken dat onderlinge aanpassing van strafrechtelijke bepalingen nodig is voor een doeltreffende uitvoering van het EU-beleid ter bestrijding van marktmisbruik. b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Subsidiariteit: positief Proportionaliteit: positief Subsidiariteit Nederland staat positief tegenover maatregelen op EU-niveau die ertoe strekken het instrumentarium om marktmisbruik tegen te gaan verder te versterken. Het is niet wenselijk dat overtredingen van op EU-niveau geharmoniseerde normen in de lidstaten op zeer uiteenlopende wijze worden gesanctioneerd. Uit onderzoek van de Commissie komt naar voren dat in bepaalde lidstaten het bestaande sanctieregime tekortschiet om een effectieve handhaving van marktmisbruik te kunnen garanderen. Deze divergentie is onwenselijk
Bijlage fichedocument, pagina 10
aangezien de schadelijke effecten van marktmisbruik zich naar andere lidstaten kunnen uitstrekken. Mede gelet op deze grensoverschrijdende dimensie kan een effectieve handhaving van EU-wetgeving op het gebied van marktmisbruik beter worden bewerkstelligd door een aanpak op EU-niveau. De vaststelling van minimumregels voor de strafbaarstelling van marktmisbruik faciliteert ook de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten bij de aanpak van deze vorm van financiële criminaliteit. Proportionaliteit De in de ontwerp-richtlijn opgenomen maatregelen zijn in het algemeen proportioneel gelet op het beoogde doel. De ontwerp-richtlijn richt zich op de kernverboden uit de verordening marktmisbruik, te weten voorwetenschap en marktmanipulatie. Voor Nederland is altijd een punt van aandacht geweest dat bij de invoering van strafrechtelijke normen op Europees niveau voldoende ruimte blijft bestaan om in concrete gevallen bij overtreding van de verbodsnormen voor de inzet van een ander effectief sanctieregime te kiezen. c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen: n.v.t. 5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten a)
Consequenties EU-begroting: geen
b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden: Indien het bestaande evenwicht tussen de inzet van het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke handhavingsinstrumentarium behouden blijft, zal de invoering van de ontwerprichtlijn niet leiden tot substantiële financiële consequenties voor de strafrechtsketen. Niet uitgesloten is evenwel dat de uitbreiding van het administratieve toezicht op de financiële markten, voorzien in de ontwerp-verordening marktmisbruik, ook haar effect zal hebben op het aantal strafrechtelijke onderzoeken. Mocht dit effect zich daadwerkelijk voordoen, dan zullen de extra kosten daarvan – die anders dan bij het administratieve toezicht niet ten laste zullen komen van de onder toezicht gestelden – op basis van het prognosemodel justitiële keten worden meegenomen bij de begrotingsvoorbereiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Eventuele kosten komen op basis van de begrotingsregels ten laste van de verantwoordelijke ministeries.
c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: n.v.t.
d)
Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger: n.v.t.
Bijlage fichedocument, pagina 11
6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) De inhoud van de ontwerp-richtlijn zal naar verwachting worden geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht en de Wet op de economische delicten, mogelijk in combinatie met beleidsregels van het openbaar ministerie.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het voorstel stelt een implementatietermijn voor van twee jaar na vaststelling van de richtlijn. Nederland is van oordeel dat deze termijn kort, maar haalbaar is. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling Het voorstel bevat een evaluatiebepaling. Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn dient de Commissie verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de richtlijn. Nederland kan met deze bepaling instemmen. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid Er worden voorshands geen problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid verwacht. Voorwaarde is evenwel dat het bestaande evenwicht tussen de inzet van het bestuursrechtelijk en het strafrechtelijk handhavingsinstrumentarium zoveel mogelijk behouden blijft. b) Handhaafbaarheid Strafbaarstellingen betreffende de handel met voorwetenschap en marktmanipulatie zijn complex van aard. De delictsomschrijvingen bevatten verschillende bestanddelen om het strafbaar handelen zo precies mogelijk af te bakenen van het niet strafbaar handelen. Het is bekend dat de vervolging van dit soort financiële misdrijven (daarom en vanwege interpretatieverschillen) dikwijls gepaard gaan met bewijsmoeilijkheden, zelfs na langdurig en complex (opsporings)onderzoek. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden: geen
9. Nederlandse positie Nederland onderschrijft het belang van een krachtig instrumentarium om marktmisbruik in de lidstaten tegen te gaan. Daarbij past dat alle lidstaten zoveel mogelijk een vergelijkbaar niveau van strafrechtelijke bescherming bieden tegen voorwetenschap en marktmanipulatie. In de internationale wereld van de financiële markten moet op alle fronten worden gestreefd naar een zo groot mogelijk gelijk speelveld. Dat geldt a fortiori voor de interne markt. Voorkomen moet worden dat er lidstaten zijn die niet strafrechtelijk kunnen optreden tegen marktmisbruik en daarmee
Bijlage fichedocument, pagina 12
aantrekkelijk zijn als toevluchtoord voor plegers van dit soort feiten waarvan het evident is dat hun daden over de grenzen effecten kunnen hebben. Nederland staat dan ook in beginsel positief tegenover deze ontwerp-richtlijn. Voorwaarde is dat het voorstel – in lijn met de huidige Nederlandse praktijk – voldoende ruimte laat om in concrete gevallen bij overtreding van de verbodsnormen voor de inzet van een ander effectief sanctieregime te kiezen.
Bijlage fichedocument, pagina 13
Fiche 3: Richtlijn en verordening inzake regelgeving voor markten in financiële instrumenten 1. Algemene gegevens Titel voorstel Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in financiële instrumenten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/39/EC van het Europees Parlement en de Raad. Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening [EMIR] betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters. Datum Commissiedocument 20 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM(2011) 656 final COM (2011) 652 final Prelex http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200938 http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200940 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board SEC(2011) 1226 final http://ec.europa.eu/internal_market/securities/docs/isd/mifid/SEC_2011_1226_en.pdf Behandelingstraject (Europese) Raad Lidstaten zijn uitgenodigd te reageren op het Commissievoorstel. Het voorstel wordt besproken in de Financial Services raadswerkgroep. Behandeling in de Ecofin Raad. Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Financiën Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement en comitologie a) Rechtsbasis De Verordening is gebaseerd op Artikel 114 (1) TFEU. De Richtlijn is gebaseerd op Artikel 53 (1) TFEU b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement Het voorstel wordt behandeld volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad en het Europees Parlement beslissen hierbij gezamenlijk over het voorstel. Stemming in de Raad geschiedt bij gekwalificeerde meerderheid.
Bijlage fichedocument, pagina 14
c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Vooral technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. Bij het vaststellen van uitvoeringshandelingen ontvangt de Commissie bijstand van het Europees Comité voor het Effectenbedrijf (ESC). Het vaststellen van de uitvoeringshandelingen loopt via de onderzoeksprocedure (artikel 5 van verordening 182/2011) 2. Samenvatting BNC-fiche De huidige MiFID-richtlijn (Markets in Financial Instruments Directive, 2004/39/EC) is in werking sinds 2007 en wordt herzien en aangevuld met een verordening. De MiFID reguleert beleggingsdiensten en activiteiten van beleggingsondernemingen en stelt regels voor het exploiteren van handelsplatformen waarop financiële instrumenten worden verhandeld. De bestaande MiFID heeft meer concurrentie (met name tussen handelsplatformen), Europese integratie en innovatie gebracht naast betere bescherming van beleggers. Onder andere transparantievereisten zijn achtergebleven bij de snelle ontwikkelingen van het landschap van handelsplatformen en handelstechnieken. Markfragmentatie en (te) beperkte transparantie staan de volle potentie van MiFID in de weg. Herziening van de richtlijn dient deze zaken te adresseren en te bewerkstelligen dat veilige, meer transparante Europese financiële markten in dienst van de economie en de maatschappij als geheel werken. Aanvullend dient herziening van de MiFID enkele G20-afspraken2 in te lossen, door minder zichtbare en beperkt gereguleerde delen van de markt transparanter te maken en het toezicht daarop te versterken. Deze regelgeving richt zich op alle derivaten die buiten platformen om (over the counter, kortweg OTC) worden verhandeld en ook specifiek op grondstofderivaten. Nederland kan zich in grote lijnen vinden in de Commissievoorstellen. Nederland is voorstander van stevige regelgeving die markfragmentatie tegen gaat, systeemrisico’s mitigeert en liquiditeit en transparantie (in balans met elkaar) stimuleert. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met marktspecifieke kenmerken en de uitwerking die regulering kan hebben op werking van de markten. 3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De Commissie wil de huidige MiFID ingrijpend wijzigen op gebied van marktstructuren, transparantieregels, databeschikbaarheid, rapportageverplichtingen en gedragsregels. Daarnaast wordt specifieke regelgeving voor derivaten (waaronder grondstofderivaten) opgesteld vanwege G20 afspraken. Door wijziging van de richtlijn worden vrijstellingen van de huidige richtlijn beperkt. Zo worden “High Frequency Traders3” (HFT) onder de reikwijdte gebracht en vervalt de algehele vrijstelling voor handelaren in grondstof derivaten: zij zijn alleen nog uitgezonderd wanneer zij handelen in het verlengde van hun niet financiële hoofdactiviteit (lees: de fysieke handel). Ook de spothandel4 2
De G20 top in Pittsburgh van 24-25 september 2009, zie voor de verklaring : http://www.pittsburghsummit.gov/mediacenter/129639.htm.
3
High Frequency Trading (HFT) is een vorm van geautomatiseerde handel die wordt uitgevoerd met behulp van wiskundige algoritmes (een
set regels die een vastgelegde reeks handelingen uitvoert in een specifieke situatie). Via deze methode worden met grote reken- en uitvoeringssnelheid bepaalde handelsstrategieën (met name market making en statistische arbitrage) uitgevoerd.. 4
handel met onmiddellijke uitvoering (in tegenstelling tot de handel in termijncontracten)
Bijlage fichedocument, pagina 15
in emissierechten wordt onder de reikwijdte van de MIFID gebracht (de derivaten op emissierechten vallen al onder MiFID). De gedragsregels voor beleggingsondernemingen worden aangescherpt, onder andere op gebied van provisies en inzake de uitvoering van orders. Er worden nieuwe organisatorische eisen voor beleggingsondernemingen en handelsplatforms voorgesteld, evenals eisen voor vergunningverlening aan datarapporteringsdiensten. De bevoegdheden van nationale toezichthouders en de Europese toezichthouder ESMA worden uitgebreid. Zo kunnen toezichthouders posities monitoren en laten afbouwen, voor grondstofderivaten wordt tevens de bevoegdheid voorgesteld om het opbouwen van posities te kunnen verbieden. Ook kunnen toezichthouders bepaalde financiële producten of diensten onder voorwaarden verbieden. Daarnaast wordt een geharmoniseerd regime voor toelating van beleggingsondernemingen uit derde landen voorgesteld. In de verordening worden de vereisten uiteengezet ten aanzien van handelstransparantie voor het publiek en transactierapportage aan toezichthouders. De transparantie en rapportageregels gaan naast aandelen ook gelden voor de overige financiële instrumenten waaronder derivaten en obligaties. Ook wordt de opheffing van belemmeringen voor toegang tot clearingfaciliteiten en de verplichte handel in derivaten op georganiseerde platforms via deze verordening geregeld.
Impact assessment Commissie
De Commissie heeft als subdoelstellingen geformuleerd:
een level playing field tussen marktparticipanten,
(vergrote) transparantie voor alle marktdeelnemers,
meer Europese coördinatie van stevigere en heldere bevoegdheden van toezichthouders,
verhoging beleggersbescherming,
beperking van te risicovol gedrag en te beperkte systeemcontrole via uitbreiding van organisatorische eisen.
Vervolgens heeft de Commissie onderzocht wat hierbij de meest gerichte en geëigende vorm zou zijn. Als meest effectieve en efficiënte opties ziet de Commissie:
het creëren van een nieuwe platformcategorie (de Organised Trading Facility), met daarbij eenzelfde regime als voor de andere handelsplatformen (gereguleerde markten en multilaterale handelsplatformen) waardoor alle systematische handel op een vergelijkbare wijze gereguleerd wordt.
Een transparantieregime voor alle handelsplatformen en uitbreiding van transparantieregels van aandelen naar alle overige financiële instrumenten (o.a. derivaten en obligaties) via een “maatwerk-regime”.
Heldere verdeling van bevoegdheden tussen nationale toezichthouders en ESMA op gebied van onder andere het monitoren en reguleren van derivatenposities en het kunnen verbieden van financiële instrumenten dan wel diensten. Met daarbij afspraken over Europese coördinatie.
Aangescherpte regels over vermogensbeheer, beleggingsadvies en execution only dienstverlening (beleggingsdiensten zonder advies).
Bijlage fichedocument, pagina 16
Verhoogde en meer geharmoniseerde eisen aan corporate governance en interne controlefuncties.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteit- en proportionaliteitsoordeel a)
Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid op Artikel 114 (1) TFEU en Artikel 53 (1) TFEU. Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. b)
Functionele toets: -
Subsidiariteit: positief
-
Proportionaliteit: positief
-
Onderbouwing: De Commissie streeft met dit voorstel naar veiligere, meer transparante en meer verantwoordelijke financiële markten die op Europees niveau beter geïntegreerd, meer concurrerend en efficiënt zouden moeten worden. Gezien het grensoverschrijdende/internationale karakter van de financiële markten, is het gepast om de regelgeving aangaande dit onderwerp op Europees niveau vast te stellen. De gekozen maatregelen en vorm (naast richtlijn ook verordening) staan in goede verhouding tot het beoogde doel. Het door de Commissie gedane voorstel lijkt de meest effectieve manier lijkt om harmonisatie op Europees niveau en tussen de verschillende markten en marktparticipanten te bewerkstelligen.
c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen: In de richtlijn en de verordening wordt nadere uitwerking op gebied van onder andere transparantievereisten voor overige financiële instrumenten (o.a. derivaten en obligaties) en de criteria voor verplichte verhandeling van derivaten op platformen, gedelegeerd aan ESMA. Gegeven het vaak technische karakter van specifieke bepalingen onderschrijft Nederland dat deze technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. Wel is het zaak dat de uitwerking zich beperkt tot technische zaken en dat de beleidskeuzes helder vastliggen in de teksten van de richtlijn en de verordening. Nederland is in dit kader een voorstander van een strikter regelgevend raamwerk op niveau van verordening inzake verplichte verhandeling van derivaten. 5. Implicaties financieel a)
Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft gevolgen voor de EU-begroting. De Commissie begroot dit op een bedrag van in totaal € 4.363.000 (periode 2013 tot en met 2015). 40 % van deze kosten (wat neerkomt op € 1.745.200) komt ten laste van de EU-begroting en 60% (wat neerkomt op € 2.617.800) wordt door de lidstaten betaald. Het Nederlandse aandeel hierin zou dan neerkomen op circa €131.000. Nederland heeft geen aanleiding aan deze inschatting te twijfelen. b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Het is de verwachting dat dit voorstel tot kosten voor lidstaten zal leiden als gevolg van een uitbreiding van het toezicht op de financiële markten. Dit wordt met name ingegeven door nieuwe regels voor transactierapportages, uitbreiding van toezicht naar handel met algoritmes en
Bijlage fichedocument, pagina 17
bijvoorbeeld het monitoren van derivatenposities. Vanaf het jaar 2013 zullen deze kosten naar verwachting door de onder toezicht staande instellingen worden betaald (middels de heffingen), omdat dan de nieuwe wet bekostiging financieel toezicht waarschijnlijk in werking is getreden. De eventuele beperkte extra toezichtkosten in 2012 kunnen mogelijk resulteren in een (beperkt) hogere overheidsbijdrage aan de AFM. c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel zal financiële consequenties hebben voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven zal te maken krijgen met eenmalige kosten die nodig zijn om aan de nieuwe regels te voldoen; deze worden geschat tussen €512 miljoen en €732 miljoen voor de EU als geheel. De voorziene doorlopende kosten die deze regelgeving voor het bedrijfsleven met zich mee brengt wordt geschat tussen €312 miljoen en €586 miljoen. De schattingen van de eenmalige een doorlopende kosten bedragen respectievelijk 0,10% tot 0,15% en 0,06% tot 0,12% van de totale operationele uitgaven van het Europese bankwezen. Voor de burger zijn er geen directe financiële consequenties voorzien. d)
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger
Het voorstel leidt tot extra regeldruk voor het bedrijfsleven in de vorm van (in bovengenoemde berekeningen meegenomen) administratieve lasten, toezichtlasten en nalevingskosten die samenhangen met nieuwe transparantie-eisen, uitgebreide rapportageverplichtingen (o.a. positierapportages), het opslaan en bewaren van data en het ontsluiten en consolideren van handelsdata. Aan de andere kant bevat het voorstel ook bepalingen die er op zijn gericht om de administratieve lasten te verminderen en de dubbeling van verplichtingen te voorkomen, met name door eisen te harmoniseren en bepaalde taken op Europees niveau te beleggen. De Commissie begroot de totale administratieve lasten vooralsnog op een jaarlijks bedrag tussen de €90,5 miljoen en €190,4 miljoen en een eenmalig bedrag tussen de €254,8 miljoen en €402,3 miljoen. Evenals de Commissie acht Nederland de verplichtingen die leiden tot toename van regeldruk grotendeels noodzakelijk om de geïdentificeerde risico’s en onwenselijkheden te adresseren. Nederland zal zich in de onderhandelingen inzetten om onnodige stijging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven waar mogelijk te beperken. Voor de rijksoverheid, decentrale overheid en burgers zal naar verwachting geen extra regeldruk optreden. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel heeft gevolgen voor nationale wet- en regelgeving. De huidige MiFID-richtlijn (2004/39/EC) wordt herzien en omgezet naar richtlijn (COM(2011) 656) die nationaal geïmplementeerd dient te worden. Daarnaast wordt de regelgeving aangevuld met een verordening (COM (2011) 652) met rechtstreekse toepassing in de lidstaten. De nationale wet- en regelgeving, met name de Wet op het financieel toezicht, zal hierop aangepast worden.
Bijlage fichedocument, pagina 18
b)
Voorgestelde datum inwerkingtreding
De voorgestelde datum van inwerkingtreding is bepaald op de dag na die van bekendmaking van de verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening is van toepassing 24 maanden na de inwerkingtreding met uitzondering van een aanzienlijk aantal in de verordening nader genoemde bepalingen die onmiddellijk na de inwerkingtreding van toepassing zijn. Nederland acht dit haalbaar. De inwerkingtreding van de richtlijn is nog niet bekend. c)
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Twee jaar na inwerkingtreding zal de Commissie na consultatie van ESMA een rapport presenteren aan het Europees Parlement en de Raad waarin de werking van een aantal voorgestelde maatregelen aan de orde komen. Hierin dienen onder andere het functioneren van Organised Trading Facilities (OTF’s), de regelgeving rondom High Frequency Trading, de werking van het regime voor het verbieden van financiële producten en diensten, de regels voor het consolideren van data en de verplichte verhandeling van bepaalde derivaten op platformen te worden geëvalueerd. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid Er worden geen problemen m.b.t. de uitvoerbaarheid voorzien. Ook omdat de nadere regelgeving en bevoegdheden voor toezichthouders veelal aansluiten bij de reeds bestaande MiFID-bepalingen. b) Handhaafbaarheid Er worden geen problemen m.b.t. de handhaafbaarheid voorzien. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Het voorstel kan een positieve uitwerking op de relatie met derde landen, dus ook op die met ontwikkelingslanden. Het toelatingsbeleid wordt geharmoniseerd waardoor beleggingsondernemingen voor toegang tot de Europese markt niet langer te maken hebben met 27 verschillende nationale toezichthouders uit de lidstaten. Een paspoort verkregen in een van de lidstaten, volstaat om ook in de andere lidstaten actief te worden. Wel kunnen de eisen die worden gesteld aan toegang tot de Europese markt, in lijn met de verhoogde eisen die de MIFID stelt aan Europese beleggingsondernemingen, verzwaren ten opzichte van de eisen die individuele lidstaten nu stellen. 9. Nederlandse positie Nederland kan zich in grote lijnen vinden in de Commissievoorstellen. Nederland is voor stevige regelgeving die markfragmentatie moet tegen gaan, systeemrisico’s moet verminderen en liquiditeit en transparantie (in balans met elkaar) moet stimuleren. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met marktspecifieke kenmerken en de uitwerking die (over)regulering kan hebben op werking van de markten. Dit geldt met name bij de voorstellen voor verplichte beursverhandeling van (OTC)derivaten, de transparantieregels voor niet-aandelen, een aantal voorgestelde regels aangaande handelen met algoritmes. Nederland zal in de discussie over deze
Bijlage fichedocument, pagina 19
onderwerpen proberen een balans te vinden tussen het verminderen van (systeem)risico’s en het bevorderen van transparante handel en liquiditeit op markten. Een specifiek doel van Nederland in deze onderhandelingen is het bewerkstelligen van een breed provisieverbod voor beleggingsondernemingen op Europees niveau. De beleggingsonderneming dient alleen nog direct door de klant te worden beloond voor haar diensten zodat andere belangen geen rol meer (kunnen) spelen in de dienstverlening. In de huidige voorstellen wil de Commissie deze stap gedeeltelijk zetten. De Commissie stelt in de herzieningsteksten voor om “third party inducements” te verbieden bij vermogensbeheer en onafhankelijk beleggingsadvies. Dit is een goede aanzet, maar Nederland zou willen dat dit Europese verbod gaat gelden voor alle bedieningsconcepten, dus: vermogensbeheer, alle beleggingsadvies en “execution only”dienstverlening (beleggingsdiensten zonder advies). Met betrekking tot High Frequency Trading (HFT) streeft Nederland naar genuanceerde en functionele regelgeving. Nederland heeft relatief veel HFT-partijen. HFT brengt duidelijke voordelen met zich mee, zoals kleinere spreads en meer liquiditeit op markten. We zien echter ook de risico’s die een steeds grotere afhankelijkheid van technologie met zich meebrengt. Nederland pleit voor een functionele benadering van de problemen: hierin passen eisen aan de systemen voor risicobeheersing in de gehele keten wel, maar een verplichting voor algoritmes om continu in de markt te zijn, duidelijk niet. Een dergelijke eis verplicht alle gebruikers van algoritmes tot het zijn van een market maker5 in alle omstandigheden. Dit voorstel verplicht alle beleggingsondernemingen die werken met algoritmes (dus bijvoorbeeld ook pensioenfondsen) om altijd in de markt te zijn (ook als de markt zeer slecht is voor hen), dit maakt het gebruiken van algoritmes voor orderuitvoering in praktijk onmogelijk. Nederland zal zich hier tegen verzetten. Een zorg vanuit Nederland betreft de verkoopregels voor verpakte beleggingsproducten voor de retailmarkt (in Europa bekend als Packaged Retail Investment Products: PRIP’s). Initieel zou een aparte sectoroverschrijdende richtlijn worden ontwikkeld waarin informatievereisten en verkoopregels voor retailproducten gericht op kapitaalopbouw zouden worden geharmoniseerd. Wat betreft verkoopregels is deze aanpak losgelaten. De Commissie heeft voor een sectorale aanpak gekozen door de verkoopregels voor verzekeringsproducten met een beleggingselement en financiële instrumenten los van elkaar te herzien (via respectievelijk de Insurance Mediation Directive (IMD) en MiFID). Nederland voorziet problemen wanneer bepaalde opbouwproducten en afzetkanalen aan lichtere informatie-eisen en verkoopregels moeten voldoen dan andere opbouwproducten (gevaar van “regulatory arbitrage”). Doelstelling van de Commissie moet zijn om producten gericht op de opbouw van kapitaal op een consistente wijze te reguleren, bij voorkeur via een crosssectorale richtlijn. Bij afwezigheid hiervan kan strakke coördinatie van de herziening van MiFID en IMD een oplossing zijn.
5
Een market maker is een beurshandelaar die de handel in bepaalde effecten zoals aandelen of opties onderhoudt.
Een market maker stelt continue bied- en laatprijzen af in de effecten. Dat betekent dat hij koop- en verkoopopdrachten naar de beurs stuurt waartegen beleggers en concurrerende handelaren kunnen handelen
Bijlage fichedocument, pagina 20
De voorstellen scherpen de bestaande uitzonderingen voor MiFID aan: zo zullen High Frequency Traders onder de reikwijdte van de MiFID worden gebracht, volgens Nederland een goede zaak. Daarnaast vervalt de algehele vrijstelling voor handelaren in grondstof derivaten: zij zijn alleen uitgezonderd wanneer zij handelen in het verlengde van hun niet financiële hoofdactiviteit (lees: de fysieke handel). Nederland is voorstander van deze uitzondering. Hierdoor wordt voorkomen dat bijvoorbeeld energiebedrijven die handelen in derivaten om risico’s van hun fysieke portefeuille af te dekken, onder de reikwijdte van MiFID vallen en verplicht worden om een MiFID-vergunning aan te vragen. De huidige tekst is echter op meerdere manieren te interpreteren. Nederland zal aansturen op duidelijkheid over de reikwijdte en daarmee impact op de energiesector, ter preventie van onwenselijke effecten. Met deze voorstellen zullen toezichthouders meer bevoegdheden krijgen door versterking van hun onderzoeks- en sanctioneringsbevoegdheden. Tegelijkertijd komt de mogelijkheid voor toezichthouders om de inhoud van telefoongesprekken en ander dataverkeer bij financiële ondernemingen op te vragen in de Commissievoorstellen te vervallen. Nederland zal de gevolgen hiervan nader bekijken en deze onder de aandacht brengen in de Europese onderhandelingen.
Bijlage fichedocument, pagina 21
Fiche 4: Mededeling kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten 1.
Algemene gegevens
Titel voorstel Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: een raamwerk voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten – EU eigen vermogen en schuld platforms. Datum Commissiedocument 19 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM(2011) 662 definitief Pre-lex http://ec.europa.eu/economy_finance/financial_operations/investment/europe_2020/documents/c om2011_662_en.pdf Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board Niet opgesteld Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken in het kader van de MFK-onderhandelingen; Ecofin wat betreft financiële regelgeving en Raden van desbetreffende beleidsterreinen waar het gaat om de inzet van specifieke financiële instrumenten. Eerstverantwoordelijk ministerie Financiën Samenvatting BNC fiche De Commissie beoogt de lopende herziening van het Financieel Reglement te benutten voor de ontwikkeling van het potentieel van innovatieve financiële instrumenten, waarbij goed financieel beheer voorop staat. De Commissie stelt voor om het aantal instrumenten in het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK) te intensiveren en de transparantie van dergelijke instrumenten te vergroten door alle (innovatieve) financiële instrumenten onder te brengen in een aantal platforms. Deze platforms bestaan uit een pakket horizontaal toepasbare beginselen, voorschriften en richtsnoeren. Het kabinet staat positief tegenover het stellen van duidelijke regels en voorwaarden voor (innovatieve) financiële instrumenten. Met deze mededeling lijkt middels het opstellen van eenduidige voorwaarden en regels meer transparantie en consistentie beoogd te worden, als dat het geval is kan het kabinet dat toejuichen. In zijn algemeenheid erkent het kabinet de potentiële voordelen van (innovatieve) financiële instrumenten, maar ziet ook een aantal risico’s zoals marktverstoring, onduidelijke budgettaire gevolgen en risico’s ten aanzien van financieel beheer en
Bijlage fichedocument, pagina 22
stelt daarom een aantal voorwaarden waaraan dergelijke instrumenten moeten voldoen. Om aan deze voorwaarden tegemoet te kunnen komen, dient financiering vanuit de EU begroting ten behoeve van financiële instrumenten op beperkte schaal plaats te blijven vinden. De subsidiariteit wordt positief beoordeeld, omdat het stellen van voorwaarden en regels ten aanzien van innovatieve financiële instrumenten binnen de EU-begroting per definitie een Europese aangelegenheid is. De proportionaliteit van deze mededeling lijkt ook positief, omdat het kabinet positief tegenover het stellen van duidelijke regels en voorwaarden staat voor innovatieve financiële instrumenten. In dit fiche heeft het kabinet echter enkele algemene voorwaarden en aandachtspunten benoemd ten aanzien van Europese innovatieve financiële instrumenten. Een oordeel over afzonderlijke instrumenten zal het kabinet geven zodra daarover meer details beschikbaar zijn. 2.
Essentie voorstel
De Commissie beoogt de lopende herziening van het Financieel Reglement te benutten voor de ontwikkeling vanhet potentieel van innovatieve financiële instrumenten, waarbij goed financieel beheer voorop staat. Als gevolg van budgettaire consolidatie in lidstaten en toegenomen risicoaversie bij marktpartijen, vindt de Commissie dat in het volgend MFK innovatieve financiële instrumenten een meer prominente rol moeten spelen. De Commissie stelt dat dergelijke instrumenten een meer efficiënte en effectieve manier van stimuleren zijn dan directe subsidies en een hefboomeffect kunnen creëren naar private investeringen. Op die manier zouden de Europa 2020 doelstellingen beter kunnen worden verwezenlijkt. Daarnaast wil de Commissie transparantie vergroten door de instrumenten meer te harmoniseren, meer zichtbaarheid geven aan de EU participatie bij grote projecten waarbij meerdere financieringspartijen zijn betrokken en een grotere rol voor private investeerders realiseren. Zij haalt een onderzoek aan dat stelt dat innovatieve financiële instrumenten gemiddeld een zeer hoge output hebben, maar dat de toegevoegde waarde voor de EU niet altijd zo evident blijkt te zijn en er weinig bewustzijn is onder de belanghebbenden dat een deel van deze instrumenten zijn opgericht met EU middelen. De huidige versnippering van financiële instrumenten leidt volgens de Commissie nu tot verwarring; er zou een bundeling van instrumenten moeten komen, in plaats van één instrument per beleid. Daarbij wil de Commissie, om meer privaat kapitaal aan te trekken, in het volgende MFK een andere vorm van risicodeling bewerkstellingen. De huidige risicodelingsinstrumenten zijn gebaseerd op een risicobeoordeling per afzonderlijk project of een gezamenlijke risicodeling tussen de EU-begroting en financiële instellingen, zoals de EIB. In het volgende MFK pleit de Commissie voor een portefeuillebenadering. Dat wil zeggen dat verliezen worden afgedekt door een portefeuille van leningen die aan specifieke doelgroepen zijn verstrekt. Dit zou middels schuldfinanciering kunnen, waarbij de EU-bijdrage gebruikt wordt om eventuele eerste verliezen op leningen te dekken. De Commissie geeft aan dat deze instrumenten niet per se risicovoller zijn dan directe subsidies, aangezien alle risico’s beperkt blijven tot de begrotingsmiddelen. Het dagelijks beheer van dergelijke financiële instrumenten hoeft niet altijd direct door de Commissie te worden gedaan, maar valt onder de verantwoordelijkheid van de formeel
Bijlage fichedocument, pagina 23
aangestelde managers; er moet dan wel een systeem van controlemogelijkheden worden ingebouwd. 3. Kondigt de Commissie maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Nieuwe innovatieve financiële instrumenten Commissie doet een aantal sectorspecifieke voorstellen voor nieuwe innovatieve financiële instrumenten in het volgende MFK: i) eigen vermogen- en schuldinstrumenten voor onderzoek en innovatie, ii) financiële instrumenten voor het MKB, iii) instrumenten op het gebied van sociale verandering en innovatie, iv) infrastructuur als onderdeel van de “Connecting Europe Facility” en, v) garantiefaciliteiten op het gebied van onderwijs en cultuur om bij te dragen aan de Europa 2020 doelstellingen. Een deel van deze instrumenten, zal in plaats komen van bestaande instrumenten. Meer informatie over deze instrumenten en de wenselijkheid hiervan, kunt u terugvinden in de BNC fiches over desbetreffende onderwerpen. Stroomlijnen en rationaliseren van instrumenten Volgens de Commissie, moeten in het volgende MFK bestaande en nieuwe innovatieve financiële instrumenten worden ondergebracht in platforms voor instrumenten van eigen en vreemd vermogen. Deze platforms bestaan uit een pakket horizontaal toepasbare beginselen, voorschriften en richtsnoeren. Het Financieel Reglement en de zogenoemde gedelegeerde handeling (momenteel “Implementing Rules”) bepalen de algemene beginselen in termen van begrotingsbeheer en deugdelijk financieel beheer. Daarbij zouden, conform de algemene beginselen, meer gedetailleerde specifieke operationele eisen moeten worden ontwikkeld die de specifieke financiële parameters zouden bevatten ter weerspiegeling van de beste praktijken. In het Financieel Reglement dienen voorwaarden opgenomen te worden voor interventie door middel van de financiële instrumenten, zoals marktfalen en het vermijden van concurrentievervalsing in de interne markt. Momenteel zijn de onderhandelingen over het Financieel Reglement nog in volle gang. De Commissie stelt concreet de volgende platforms voor: 1. Instrumenten voor structuurfondsen. Hiervoor zijn volgens de Commissie drie mogelijkheden: a. Maatwerkinstrumenten, deze kunnen door de lidstaten zelf worden ontwikkeld, volgens de beginselen van gedeeld beheer daarbij rekening houdend met horizontale voorschriften die zijn bepaald in de platforms; b. ontwikkeling van "off-the-shelf-instrumenten", voor het gebruik van instrumenten die een precieze afspiegeling zijn van instrumenten die de Commissie gebruikt; c. gedeeltelijk investeren in compartimenten van instrumenten op EU-niveau die geoormerkt zijn voor investeringen in regio's en op beleidsgebieden. 2. Externe dimensie van instrumenten voor binnenlandse beleid; dit platform moet er voor zorgen dat ook niet-EUlanden gebruik kunnen maken van sommige financiële instrumenten.
Bijlage fichedocument, pagina 24
3. Instrumenten voor buitenlands beleid; middels innovatieve financiering in alle instrumenten voor extern beleid (in voorkomende gevallen met behulp van regionale investeringsfaciliteiten) om aanvullende financiering – ook uit de particuliere sector – vrij te maken ter ondersteuning van de EU-prioriteiten om de investeringsbehoeften van de partnerlanden te dekken. De Commissie, de lidstaten en Europese bilaterale en multilaterale financiële instellingen (in het bijzonder de EIB) die actief zijn op het gebied zouden middels innovatieve financiële instrumenten meer moeten samenwerken. De platforms moeten financiële en technische voorwaarden bevatten voor het ontwerp en de implementatie van innovatieve financiële instrumenten. Deze voorwaarden zullen gebaseerd zijn op horizontale bepalingen, specifieke bepalingen zullen worden gedekt in de sectorverordening. Sommige parameters zullen algemeen gelden voor instrumenten voor eigen en vreemd vermogen, terwijl andere specifiek voor een van de types instrumenten zullen zijn. Deze zijn ter aanvulling van de beginselen van het Financieel Reglement en de gedelegeerde handeling en bevatten de volgende aspecten: -
Specifieke voorschriften voor de ex-ante evaluatie of effectbeoordeling;
-
minimumstandaarden of bandbreedtes met betrekking tot het multiplicatoreffect, het risicoprofiel en de risicodeling;
-
voorschriften met betrekking tot de beheerders van investeringsinstrumenten, vergoedingsregelingen en criteria voor de verwijdering;
-
een integraal toezichts- en governancestelsel voor een redelijke zekerheid dat de EUmiddelen worden gebruikt voor de beoogde doeleinden;
-
de vaststelling, uitvoering en evaluatie van op risico's toegespitste maatregelen voor fraudepreventie met het oog op een sterke bescherming van de EU-belangen.
Deze financiële instrumenten kunnen worden gelanceerd door een verscheidenheid aan actoren, zoals de Commissie en EIB, maar ook financiële instellingen. Financiële instrumenten kunnen direct door de Commissie worden geïmplementeerd, of door publieke financiële instellingen danwel investeringsfondsen. Bevoegdheidsvaststelling a. Bevoegdheid De bevoegdheid voor het aanpassen van financieel beheer is geregeld in artikel 322.1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast zullen de desbetreffende sectorverordeningen de basis bieden voor de implementatie van de in deze mededeling genoemde financiële instrumenten. b. Functionele toets Subsidiariteit; Positief Het stellen van voorwaarden en regels ten aanzien van innovatieve financiële instrumenten binnen de EU-begroting is per definitie een Europese aangelegenheid.
Bijlage fichedocument, pagina 25
Proportionaliteit; Positief Het kabinet staat positief tegenover het stellen van duidelijke regels en voorwaarden voor innovatieve financiële instrumenten. Met deze mededeling lijkt middels het opstellen van eenduidige voorwaarden en regels meer transparantie en consistentie beoogd te worden, als dat het geval is kan het kabinet dat toejuichen. In zijn algemeenheid erkent het kabinet de potentiële voordelen van (innovatieve) financiële instrumenten, maar ziet ook een aantal risico’s zoals marktverstoring, onduidelijke budgettaire gevolgen en risico’s ten aanzien van financieel beheer. Om aan de voorwaarden die het kabinet aan (innovatieve) financiële instrumenten stelt tegemoet te kunnen komen, dient financiering vanuit de EU begroting ten behoeve van financiële instrumenten op beperkte schaal plaats te blijven vinden.. Dit is echter een voorlopig oordeel; indien uiteindelijk hieraan voor het geheel van toepassingsgebieden niet kan worden voldaan is dit reden om het oordeel proportionaliteit te heroverwegen.
Financiële consequenties Alle financiële consequenties, voor de EU-begroting, nationale en regionale overheden zijn onbekend. De Commissie geeft in deze mededeling nog geen bedragen aan voor financiële instrumenten. 4. Nederlandse positie over de mededeling Nederland staat positief tegenover het meer stroomlijnen en transparanter maken van innovatieve financiële instrumenten in het volgend MFK. Het oprichten van platforms met horizontale bepalingen kan hieraan bijdragen. Een aantal bepalingen, zoals regels over governance, ex-ante monitoring en een duidelijke exit beoordeelt het kabinet als positief. Ook de portefeuillebenadering die wordt voorgesteld, ziet het kabinet in eerste instantie als een positieve ontwikkeling, maar dit voorstel zal nog verder moeten worden uitgewerkt voor hierover een definitief oordeel kan worden gegeven. Het kabinet zet er wel op in dat de horizontale bepalingen die worden gesteld voor de platforms mogen niet in strijd mogen zijn met de regels van het Financieel Reglement. Aangezien de onderhandelingen over de herziening van het Financieel Reglement nog gaande zijn en moeizaam blijken te verlopen op juist deze punten, zal het kabinet ervoor waken dat deze bepalingen in lijn zijn met het Financieel Reglement . Het kabinet erkent de potentiële voordelen van (innovatieve) financiële instrumenten; bij projecten met duidelijk te definiëren kasstromen en private baten kunnen ze in de context van financiële consolidatie en een sobere EU-begroting een efficiëntere vorm van interventie via publieke middelen zijn dan een directe gift of subsidie en zolang een hefboomeffect wordt gecreëerd waardoor private financiering kan worden aangetrokken. Echter, het kabinet stelt ook dat er risico’s kleven aan de inzet van innovatieve financiële instrumenten, zoals onduidelijke budgettaire gevolgen voor de EU-begroting en risico’s ten aanzien van financieel beheer. Dergelijke instrumenten die medegefinancierd worden vanuit de EU
Bijlage fichedocument, pagina 26
begroting moeten daarom aan duidelijke voorwaarden voldoen: i) er mogen geen budgettaire risico’s zijn voor de EU-begroting, ii) er mag geen sprake zijn van marktverstoring, iii) er moet sprake zijn van Europese toegevoegde waarde, iv) er mag geen overlap zijn met bestaande instrumenten, middelen uit dergelijke financiële instrumenten moeten terugvloeien naar de EUbegroting, v) de instrumenten mogen niet fungeren als vervanging nationale cofinanciering, vi) er moet een duidelijke exit komen,vii) administratieve kosten moeten gemaximeerd worden, en viii) tussentijdse controle en goede verantwoording. In het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de begroting 2010, roept de ERK op tot verbetering van het toezicht bij het gebruik van financiële instrumenten omdat zij in toenemende mate risico’s signaleert. De ERK signaleert allereerst een toename van het gebruik door de Commissie van voorfinanciering (aan lidstaten), zonder toereikend zicht op informatie over betalingen voor financiële instrumentering. Tussen 2005 en 2010 is het materiële belang van deze voorfinanciering cumulatief gestegen tot 84 miljard euro. Problematisch is dat momenteel maar één toetsing van de subsidiabiliteit van de gemaakt kosten mogelijk is, namelijk aan het eind van de programmaperiode of bij afsluiting van het programma. Eventuele onregelmatigheden zullen bij voortduring van deze situatie niet of pas met een flinke vertraging opgespoord kunnen worden. Een hieraan gerelateerd risico is gelegen in het feit dat Audit Autoriteiten pas aan het einde van het financiële instrument hun controlerende taak kunnen uitvoeren. Het kabinet stelt om die reden als nadere randvoorwaarde dat er bij alle financiële instrumenten de mogelijkheid moet bestaan voor het uitvoeren van tussentijdse (audit-) controles. Om de rechtmatigheid van EU middelen te borgen, zal het kabinet terughoudend reageren op voorstellen die risico’s ten aanzien van rechtmatigheid en onregelmatigheden niet voldoende adresseren. Om aan de voorwaarden die het kabinet aan (innovatieve) financiële instrumenten stelt tegemoet te kunnen komen, dient financiering vanuit de EU begroting ten behoeve van financiële instrumenten op beperkte schaal plaats te blijven vinden. In dit fiche heeft het kabinet enkele algemene voorwaarden en aandachtspunten benoemd ten aanzien van Europese innovatieve financiële instrumenten. Een oordeel over afzonderlijke instrumenten zal het kabinet geven zodra daarover meer details beschikbaar zijn.
Bijlage fichedocument, pagina 27
Fiche 5: Verordening Trans-Europese telecommunicatie netwerken 1. Algemene gegevens Titel voorstel Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Richtsnoeren voor TransEuropese Telecommunicatienetwerken en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG. Dit voorstel kent samenhang met de voorstellen in het kader van Connecting Europe Facility (hierna CEF). Datum Commissiedocument 19 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM (2011) 657 Prelex http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0657:FIN:NL:PDF Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board SEC(2011)1229 Final Behandelingstraject Raad Raad Transport, Telecom en Energie Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis Artikel 172 VWEU. b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement Gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht van het Europees Parlement (artikel 294 VWEU). c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Het toevoegen, verwijderen en aanpassen van beschrijvingen van prioriteiten voor projecten van gezamenlijk belang zoals neergelegd in de bijlage van de Verordening, wordt aan de Europese Commissie gedelegeerd (artikel 290 VEU). Deze aanpassingen moeten gericht zijn op het actualiseren van de prioriteiten, bijvoorbeeld omdat er nieuwe technologische en marktontwikkelingen zijn, politieke prioriteiten zijn veranderd of dat er nieuwe synergie te bewerkstelligen is tussen de infrastructuren inclusief transport en energie (artikel 5 en 8).
Bijlage fichedocument, pagina 28
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Deze Verordening legt richtsnoeren neer voor de financiering van ICT-projecten onder het Connecting Europe Facility. Het voorstel stoelt op twee pijlers: 1.
Infrastructuurprojecten gericht op het behalen van de doelstellingen in de Europese Digitale Agenda (100% huishoudens toegang tot 30 Mbps en 50% tot 100 Mbps in 2020); en
2.
Projecten die zich richten op het ontwikkelen van grensoverschrijdende Europese publieke dienstverlening (eHealth, eJustice, maar ook bibliotheken komen in aanmerking).
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Subsidiariteit en proportionaliteit worden positief beoordeeld, zij het met kanttekeningen.
Implicaties/risico’s/kansen
Het fonds biedt kansen voor Nederland. Nederland heeft sterke spelers in de markt die in staat zullen zijn de cofinanciering die de EU-interventie zal vereisen te dragen. Hoeveel het Nederlands bedrijfsleven zal profiteren, zal afhankelijk zijn van de uiteindelijke omvang van het fonds, de gestelde criteria en natuurlijk de kwaliteit van de ingediende projecten. De uitrol van (supersnel) breedband in Nederland is al goed onderweg, maar zal ongetwijfeld door dit fonds –zij het een klein- duwtje in de rug krijgen en dan met name die projecten waar een gewone business case niet gemakkelijk tot stand komt (buitengebied).
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van breedband in heel Europa en ondersteunt de ambitie van de Commissie zoals verwoord in de Digital Agenda. Het is daarbij primair aan de markt om de uitrol van breedbandnetwerken tot stand te brengen. Publieke financiering kan leiden tot marktverstoringen, kan ten koste gaan van private investeringen en zou een rem op innovatie kunnen betekenen in een sector die snelle technologische ontwikkelingen kent bijvoorbeeld op het terrein van mobiele communicatie en hybride verbindingen. Dit geldt uiteraard ook voor publieke interventie op Europees niveau. Nederland kan dit primaat van de markt voor een groot deel terugvinden in dit Europese voorstel en beoordeelt het daarom als positief. Wel zullen er kritische vragen gesteld worden ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel (zie verder in dit fiche). 3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Deze Verordening legt richtsnoeren neer voor de financiering van ICT-projecten onder het CEF. Het voorstel stoelt op twee pijlers: 1.
Infrastructuurprojecten gericht op het behalen van de doelstellingen in de Europese Digitale Agenda (100% huishoudens toegang tot 30 Mbps en 50% tot 100 Mbps in 2020); en
2.
Projecten die zich richten op het ontwikkelen van grensoverschrijdende Europese publieke dienstverlening (eHealth, eJustice, maar ook het digitaliseren van het Europees cultuurerfgoed komen in aanmerking).
Overigens komen ook projecten die de synergie tussen infrastructuren (inclusief transport en energie) bevorderen in aanmerking. Voor wat betreft de financiering wordt beoogd het overgrote
Bijlage fichedocument, pagina 29
deel te financieren via innovatieve financiële instrumenten zoals garantstellingen, langetermijnleningen, maar directe subsidies worden niet uitgesloten (zie fiche CEF). Directe subsidies zijn beschikbaar voor doelstelling 2. De Europese Commissie mikt op een verdeling 2:1 tussen de doelstellingen. Zowel de private als de publieke sector komt in aanmerking voor financiering.
Impact assessment Commissie
De Commissie constateert dat een Digitale Interne Markt gebaseerd moet zijn op de beschikbaarheid van snel en supersnel internet en interoperabiliteit tussen applicaties. Om dit doel te bereiken ziet de Commissie twee eventuele rollen voor publieke interventie: - Beïnvloeden marktdynamiek voor breedbandinvesteringen door zowel conventionele als nieuwe investeerders aan te moedigen te investeren in de uitrol van breedband en het verzekeren van een level playing field tussen deze spelers; - het faciliteren van inspanningen door lidstaten op het gebied van gebruik van interoperabiliteit van digitale diensten door te verzekeren dat deze diensten grensoverschrijdend kunnen functioneren en het aanjagen van digitale bronnen voor bedrijfsontwikkeling. De Commissie constateert dat de optie ‘geen beleidsverandering’ de huidige situatie zal behouden: een EU waar slechts 1% glasvezel is uitgerold en waar slechts 30% überhaupt kennis en weet van het internet heeft. De Commissie richt zich vervolgens op de rol van subsidies en nieuwe financiële instrumenten en kiest voor een combinatie van beide, waarbij voor infrastructuur de financiële instrumenten de hoofdrol krijgen toebedeeld. 4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid De juridische basis voor dit voorstel is artikel 172 VWEU. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Nederland kan zich vinden in deze rechtsbasis.Nederland acht het evenwel nodig te wijzen op
de
tweede
alinea
van artikel
172 VWEU.
Als
het gaat
om
projecten
van
gemeenschappelijk belang die betrekking hebben op het grondgebied van een lidstaatdan is goedkeuring van de betrokken lidstaat vereist. Dit kan niet geregeld worden via een expertgroep aangezien artikel 172 specifiek de goedkeuring van de betrokken lidstaat vereist. Zie voorts de kanttekeningen onder punt c mbt artikel 7 (expert group). b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Subsidiariteit: De subsidiariteit wordt positief beoordeeld zij het met enkele kanttekeningen. De aanwezigheid van (supersnel) internet heeft een positieve invloed op de economische groei en concurrentiepositie van de Europese Unie. De EU heeft daarom ambitieuze doelstellingen neergelegd voor de uitrol van breedband in 2020 (100% huishoudens toegang tot 30 Mbps en 50% tot 100 Mbps in 2020). De Europese Commissie erkent dat de markt in eerste instantie aan zet is om deze ambitieuze doelstellingen te realiseren, maar constateert eveneens dat publieke interventie nodig is om het uitrolproces te versnellen en trekt daarna de conclusie dat deze interventie op Europees niveau plaats dient te vinden. De meerwaarde van een Europese interventie is hier echter twijfelachtig: er ligt immers al een verantwoordelijkheid bij lidstaten om
Bijlage fichedocument, pagina 30
conform hun eigen Nationale Breedbandplannen zorg te dragen voor een goede ICT-infrastructuur in eigen land én daarbij is het aan de lidstaten om te bepalen of en hoeveel publiek geld hieraan besteed dient te worden. Het is wél zo dat de Europese Commissie in dit fonds een grote rol wil wegleggen voor de Europese Investeringsbank (hierna EIB) en innovatieve financiële instrumenten. De EIB heeft inderdaad op nationaal niveau –althans in Nederland- geen gelijke in het verstrekken van risicokapitaal, langetermijnleningen en garantstellingen en zou vanuit deze positie een aanjagende functie kunnen hebben bij de uitrol van breedband, ook in een land als Nederland dat de Europese doelstellingen al dicht is genaderd. De in te zetten instrumenten zijn bij uitstek geschikt om precies daar waar de markt niet of niet vanzelf tot stand komt een steuntje in de rug te geven aan marktpartijen. De EIB heeft hier al tien jaar ervaring opgebouwd door al met gemiddeld €1 mld per jaar financiering voor de sector te verstrekken. Zolang goed getoetst wordt op voorkomen van marktverstoring en meerwaarde van de projecten ten aanzien van de Europees vastgestelde doelstellingen en de EIB inderdaad de hoofdrol krijgt, kan Nederland leven met dit voorstel. Proportionaliteit: De proportionaliteit is positief zij het met enkele kanttekeningen. Er wordt getwijfeld aan de relevantie van de tweede doelstelling voor de implementatie van de Europese Digitale Agenda en de bovenliggende doelstellingen uit de EU2020-agenda. De vraag rijst in hoeverre zullen deze Europese e-projecten zullen gaan bijdragen aan het concurrentie en innovatief vermogen van de Europese economie. De prioriteiten onder deze pijler zijn uiterst vaag en breed geformuleerd: van crossborder high-speed backbone connecties voor de overheid tot het digitaliseren van het Europees cultureel erfgoed kan in aanmerking komen voor een subsidie. Al deze projecten dienen van “Europese meerwaarde” te zijn, maar het is zeer onduidelijk hoe dit criterium in de praktijk ingezet gaat worden. c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Het toevoegen, verwijderen en aanpassen van beschrijvingen van prioriteiten voor projecten van gezamenlijk belang zoals neergelegd in de bijlage van de Verordening, wordt aan de Europese Commissie gedelegeerd (volgens artikel 290 VEU). Deze aanpassingen moeten gericht zijn op het actualiseren van de prioriteiten, bijvoorbeeld omdat er nieuwe technologische en marktontwikkelingen zijn, politieke prioriteiten zijn veranderd of dat er nieuwe synergie te bewerkstelligen is tussen de infrastructuren inclusief transport en energie (artikel 5 en 8). Nederland ziet echter liever een toets vooraf dan achteraf van de vast te stellen prioriteiten in de annex en ziet deze taak dan ook liever belegd bij het Coördinatiecomité bij het CEF (zie artikel 24 van de CEF-verordening, dit comité stelt adviezen vast via de onderzoeksprocedure zoals neergelegd in Verordening 182/11). In artikel 7 wordt een Expert Group in het leven geroepen die de aanpassingen van de bijlage moet evalueren en betrokken zal worden bij het voortgangsrapport dat de Commissie op een zeker moment van het CEF zal opstellen. Deze expertgroep kan geen rol hebben bij het vaststellen van de hierboven genoemde gedelegeerde handelingen. Dat is niet mogelijk als gevolg van de afspraken die de Raad, Commissie en EP hebben gemaakt in de Common Understanding over de tenuitvoerlegging van artikel 290 VWEU (COM(2009)673). Nederland vraagt zich af wat het nut en
Bijlage fichedocument, pagina 31
noodzaak is van de oprichting van een nieuwe expertgroup, terwijl de opzet van deze groep alles wegheeft van een normaal adviescomité onder comitologieregels (Verordening 182/11). Het Verdrag van Lissabon voorzag nu juist in een inperking van de grote hoeveelheden verschillende besluitvormingsprocedures rond uitvoeringshandelingen van de Commissie. Nederland maakt zich daarbij ook zorgen over de brede taakopvatting van deze expertgroep. Zo stelt de Commissie voor dat de groep zich kan buigen over ieder onderwerp met betrekking tot de ontwikkeling van transEuropese telecommunicatienetwerken. Het is in de ogen van Nederlandbeter de taken van deze Expert Groep eveneens bij het Coördinatiecomité van het CEF te beleggen, ook om een wirwar aan procedures rond het CEF te voorkomen. 5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten a)
Consequenties EU-begroting
Het voorstel op zichzelf heeft geen gevolgen voor de EU-begroting. De financiële aspecten van de realisatie deze richtsnoeren komen in de verordening voor de Connecting Europe Facility aan de orde. b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Overheden en private partijen kunnen in aanmerking komen voor (mede-)financiering van ICTprojecten die binnen de richtsnoeren van het CEF vallen. c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Geen. Kansen voor het Nederlands bedrijfsleven of gemeentes om projecten waar in de markt geen of onvoldoende financiering is toch van de grond te krijgen. d)
Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
Geen. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het betreft een verordening die rechtstreekse werking zal hebben, inhoudelijke omzetting in nationale wetgeving is niet nodig. Wel zal de uitvoering en (gezamenlijke) financiering van Nederlandse projecten die bestempeld worden als een project van gezamenlijk belang mogelijk regelgeving vergen, bijvoorbeeld in het geval medefinanciering door een Nederlandse overheid plaatsvindt of de controle van de EU-financiering (gedeeltelijk) door de Nederlandse overheid moet plaatsvinden (vergelijk EFRO-financiering). In hoeverre die nadere regeling nodig zal zijn, is afhankelijk van de nadere besluitvorming die nog moet plaatsvinden over o.a. de wijze waarop projecten worden voorgedragen en beoordeeld.
b)
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid De verordening treedt in werking 20 dagen na de publicatie, maar uiterlijk op 1 januari 2014 (artikel 10). De besluitvormingsprocedure is afhankelijk van de vorderingen op het MFK-
Bijlage fichedocument, pagina 32
voorstel als zodanig, maar zeker zal er een EU-budget vastgesteld moeten zijn op 1 januari 2014. De voorgestelde datum van inwerkingtreding is haalbaar. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling Het voorstel zelf voorziet niet in een evaluatiemoment, dat is vastgelegd in de CEFverordening. Wel wordt er een Expert Group opgericht dat gedurende de looptijd van het CEF de implementatie van de richtsnoeren zal monitoren alsook de aanpassing van de bijlage (projects of common interest) zal evalueren (artikel 7). Het voortgangsrapport dat de Commissie van het CEF zal maken zal tot standkomen na consultatie van deze Expert Group. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid Het meeste geld voor infrastructuurprojecten zal via de EIB worden uitgezet, een instantie met veel ervaring op het terrein van infrastructuurprojecten (de EIB financiert al tien jaar ICTprojecten voor ongeveer €1 mld per jaar en sinds enkele jaren is dit zelfs vergroot naar €2,3 mld per jaar). Of de fondsen gebruikt zullen worden is afhankelijk van de aanloop van kwalitatief goede projecten die onder de criteria zullen vallen. Projecten rond de opzet van Europese e-dienstverlening verkeren op dit moment nog in prille staat. Onder de vorige begrotingsperiode zijn enkele pilots gesubsidieerd vanuit het CIP. Het is de vraag of een zo groot fonds wel dito (nieuwe) projecten zal aantrekken. b) Handhaafbaarheid Geen 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden n.v.t. 9. Nederlandse positie
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van breedband in heel Europa en ondersteunt de ambitie van de Commissie zoals verwoord in de Digital Agenda. Het is daarbij primair aan de markt om de uitrol van breedbandnetwerken tot stand te brengen. Publieke financiering kan leiden tot marktverstoringen, kan ten koste gaan van private investeringen en zou een rem op innovatie kunnen betekenen in een sector die snelle technologische ontwikkelingen kent bijvoorbeeld op het terrein van mobiele communicatie en hybride verbindingen. Dit geldt uiteraard ook voor publieke interventie op Europees niveau.
Nederland kan dit primaat van de markt voor een groot deel terugvinden in dit Europese voorstel en beoordeelt het daarom als positief. Wel zullen er kritische vragen gesteld worden ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel (zie eerder in dit fiche). Ten aanzien van de twee hoofddoelstellingen: Infrastructuur: De Europese Commissie legt voor het ICT-deel een sterke nadruk op het primaat van de markt. Er wordt gestuurd op het tot stand brengen van de ‘missing link’, de gevallen waar de markt niet of niet vanzelf tot stand komt. Wat Nederland betreft mag dit primaat van de markt sterker naar voren komen in de voorwaarden en prioriteiten voor financiering. Alleen daar waar de markt echt niet vanzelf tot stand
Bijlage fichedocument, pagina 33
komt, financieren. Dit is goed te doen via de Europese Investeringsbank dat de grootste ervaring in dit soort financiering heeft en genoeg autoriteit om ook andere banken/relevante marktspelers te overtuigen om mee te doen in projecten. Nederland wil deze rol van de EIB ook goed belegd zien in het voorstel. Diensten: Nederland is positief over de aandacht die de Europese Commissie besteedt aan de ontwikkeling van diensten over het (supersnelle) breedband. Het aanleggen van breedband is immers niet een doel op zichzelf. Uiteindelijk dient deze infrastructuur zich uit te betalen in de ontwikkeling van nieuwe diensten en dientengevolge het concurrerend en innovatief vermogen van de EU. Echter, de huidige insteek om met enkele miljarden Europese e-dienstverlening van de grond te krijgen is te sterk aangezet. Het willen uitbouwen van huidige Europese pilotprojecten (bijvoorbeeld eIdentity) naar een volgend plan is begrijpelijk, maar rechtvaardigt niet een interventie van enkele miljarden. Voor wat betreft de e-dienstenontwikkeling zijn de gekozen prioriteiten voor ‘projects of common interests’ nu wel erg talrijk. Van digitaliseren van het Europees erfgoed tot crossborder backbone infra, van eIdentity (of vergelijkbare projecten die eerder werden gefinancieerd als pilot uit het Competitiveness and Innovation Program) tot eHealth. De focus onder deze pijler zou wat Nederland betreft wel aangescherpt mogen worden tot projecten die bijdragen aan de concurrentiekracht van EU (EU2020-agenda) en de Europese meerwaarde van de prio’s zou verduidelijkt moeten worden. Nederland zal de Digitale Implementatie Agenda gebruiken om mogelijke Nederlandse projecten te identificeren die onder deze pijler zouden kunnen vallen, het kabinet zal deze Agenda eind 2011 aan de Tweede Kamer sturen. Nederland heeft in het bijzonder interesse voor onderstaande diensten genoemd in de bijlage van de Verordening:
o
Grensoverschrijdende levering van eGovernment-diensten
o
Openstellen van toegang tot overheidsinformatie en veeltalige diensten
o
Introductie van ICT-oplossingen voor slimme energienetten voor de levering van slimme energie
Nederland wil -ondanks de stevige aanzet op de inzet en het gebruik van de middelen erkennen dat het fonds ook kansen kan bieden aan het bedrijfsleven en zal dit te zijner tijd ook actief onder de aandacht brengen van belanghebbenden (bedrijven, lokale overheden).
Voor wat betreft de inzet van de financiële instrumenten: zie BNC-fiche CEF
Bijlage fichedocument, pagina 34
Fiche 6: Verordening trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) 1. Algemene gegevens Titel voorstel Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) Dit voorstel kent samenhang met: Verordening van het Europees Parlement en de Raad ter vaststelling van de Connecting Europe Facility (CEF) COM(2011) 665. Hierover wordt een separaat fiche opgesteld. Datum Commissiedocument 19 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM(2011) 650 Prelex http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0650:FIN:NL:PDF Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board SEC(2011) 1213 Behandelingstraject Raad Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE) - Vervoer Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis Artikel 172 VWEU. b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement Gewone wetgevingsprocedure, gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht van het Europees Parlement. c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Het voorstel regelt in artikel 56 de delegatie van bevoegdheden op het punt van actualisatie van de bijlagen met kaarten, knooppunten en corridors op grond van geboekte voortgang en statistische informatie inzake vervoersvolumes. Artikel 55 introduceert een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie betrekt dit comité bij besluitvorming rond corridors (artikel 53, lid 3) en het opstellen van de
Bijlage fichedocument, pagina 35
voortgangsrapportages (artikel 54, lid 2). Hierbij is de raadplegingsprocedure van toepassing (artikel 4 van Verordening 182/2011). 2. Samenvatting BNC-fiche De verordening heeft tot doel de oprichting en ontwikkeling van een geïntegreerd Trans-Europees Vervoersnetwerk (TEN-T), dat gericht is op een goede werking van de interne markt en versterking van de economische en sociale samenhang. In de nieuwe TEN-T verordening heeft de Commissie gekozen voor een aanpak in twee lagen: een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk. Het eerste dient gereed te zijn in 2050, het tweede in 2030. Voor de realisatie van het kernnetwerk introduceert het voorstel tien corridors, gericht op het bevorderen van meer samenwerking en samenhang in het beheer van capaciteit, investeringen, aanleg en interoperabiliteit van technische systemen. Nederland beoordeelt de subsidiariteit als positief. Wel dient een aantal kritische kanttekeningen te worden geplaatst bij de voorgestelde invulling van de corridoraanpak, hetgeen van invloed kan zijn op het uiteindelijke subsidiariteitsoordeel. Nederland beoordeelt de proportionaliteit als positief. De verdeling
van
bevoegdheden
tussen
de
lidstaten
en
de
Europese
Commissie
via
uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen moet in balans worden gebracht. Nederland is groot voorstander van een betere stroomlijning en meer focus in de aanwending van beschikbare
EU-middelen
bij
de
ontwikkeling
van
een
geïntegreerd
trans-Europees
vervoersnetwerk. Nadruk moet daarom liggen op projecten met daadwerkelijke Europese meerwaarde, waarmee de verbindingen tussen de belangrijkste economische- en bevolkingscentra van de EU kunnen worden verbeterd (het kernnetwerk). Prioriteit hebben de aanpak van grensoverschrijdende knelpunten en verbetering van de toegang tot het netwerk via intermodale knooppunten, in het bijzonder zee- en luchthavens. Op deze wijze kunnen EU gelden zo effectief mogelijk worden aangewend. Nederland wil meer inzicht krijgen in de kosten van de eisen aan het netwerk. Nederlands steunt de aanpak in de uitvoering met corridors. Hiermee kan meer voortgang, samenhang en transparantie worden bereikt dan nu. Deze aanpak mag echter geen inbreuk vormen op de eigen begrotingsbevoegdheden
en
-procedures
van
lidstaten.
Zo
dient
de
huidige
programmeringsystematiek in Nederland, op basis van het Meerjaren Programma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), te worden gerespecteerd. Nederland kan met enkele aanpassingen instemmen met de definitie van het Nederlandse deel van het uitgebreide netwerk en kernnetwerk zoals opgenomen op de kaarten in het voorstel. Gelijk met bovenstaand voorstel is de Commissie gekomen met een voorstel voor een nieuw financieel instrument voor infrastructuur, waarin naast de trans-Europese netwerken voor vervoer ook die voor energie en ICT aan de orde komen. 3. Samenvatting voorstel De verordening heeft tot doel de oprichting en ontwikkeling van een geïntegreerd Trans-Europees Vervoersnetwerk (TEN-T), dat gericht is op de goede werking van de interne markt en de versterking van de economische en sociale samenhang. In de nieuwe TEN-T verordening heeft de Commissie gekozen voor een aanpak in twee lagen: een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk.
Bijlage fichedocument, pagina 36
Het uitgebreide netwerk vormt de basislaag van het Trans-Europese Vervoersnetwerk en bestaat uit alle bestaande en geplande infrastructuur die voldoet aan de eisen van de richtsnoeren. Deadline voor de verwezenlijking van het uitgebreide netwerk is 31 december 2050.
Het kernnetwerk overlapt met het uitgebreide netwerk en bestaat uit de strategisch belangrijkste delen. Als ruggengraat van het multi-modale vervoersnetwerk concentreert het zich op de onderdelen met de hoogste Europese toegevoegde waarde: grensoverschrijdende knelpunten en verbetering van de toegang tot het netwerk via intermodale knooppunten, in het bijzonder de zee- en luchthavens. Het kernnetwerk moet uiterlijk op 31 december 2030 gereed zijn.
Het voorstel bevat eisen aan de onderdelen van het uitgebreide netwerk, met name op het gebied van veiligheid, interne markt en interoperabiliteit. Het kernnetwerk kent nog enkele aanvullende eisen, zoals de beschikbaarheid van alternatieve brandstoffen. Voor de gecoördineerde realisatie van het kernnetwerk introduceert het voorstel tien corridors, trans-Europese routes door minimaal drie lidstaten en met minimaal drie modaliteiten, idealiter van zeehaven naar zeehaven. De corridors zijn de platforms voor het bevorderen van een samenhangend beheer van capaciteit, coördinatie van investeringen in aanleg en interoperabiliteit van systemen. Onderdeel van het voorstel zijn kaarten met daarop het uitgebreide netwerk en kernnetwerk en een lijst met knooppunten. De corridors zijn opgenomen in de verordening voor de Connecting Europe Facility.
Impact Assessment Commissie
De effectbeoordeling presenteert een globale beoordeling van 21 opties om een Trans-Europees Vervoersnetwerk te realiseren, met verschillende principes en rollen voor regelgeving en financiering. De twee meest gunstige opties worden in meer detail beschouwd: voortzetting van de huidige aanpak van prioritaire projecten met versterkte coördinatie en een tweelagen-aanpak met versterkte coördinatie. De tweede optie levert structureel een gunstiger beeld op in termen van economische, sociale en milieugerelateerde gevolgen. De effectbeoordeling gaat niet in op het beslag op nationale begrotingen voor de verwezenlijking van het netwerk. 4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid De juridische basis voor dit voorstel is artikel 172 VWEU. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Nederland kan zich in principe vinden in deze rechtsbasis en het gekozen rechtsinstrument. b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Subsidiariteitsoordeel De subsidiariteit wordt positief beoordeeld. Voor de ontwikkeling van een geïntegreerd transEuropees vervoersnetwerk is een gezamenlijk optreden op EU niveau noodzakelijk, vooral als het gaat om projecten met daadwerkelijke Europese meerwaarde, waarmee de verbindingen tussen de belangrijkste economische- en bevolkingscentra van de EU kunnen worden verbeterd (het kernnetwerk). Dit is voor Nederland van groot belang, aangezien een geïntegreerd trans-Europees
Bijlage fichedocument, pagina 37
vervoersnetwerk de kwaliteit van de achterlandverbindingen van de Nederlandse mainports ten goede komt. Zoals in artikel 170 VWEU genoemd, draagt de EU bij aan de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur. In het kader van een stelsel van open en concurrerende markten is het optreden van de EU gericht op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken. Wel dient een aantal kritische kanttekeningen te worden geplaatst bij de voorgestelde invulling van de corridoraanpak, hetgeen van invloed kan zijn op het uiteindelijke subsidiariteitsoordeel. Proportionaliteitsoordeel De proportionaliteit wordt eveneens positief beoordeeld. Nederland kan zich vinden in de keuze van de Commissie om de verplichtingen vast te leggen in een verordening in plaats van een besluit om hiermee ook verbindend te zijn voor derden, zoals private infrastructuurbeheerders, die immers ook betrokken zijn bij de ontwikkeling van een geïntegreerd en multimodaal trans-Europees vervoersnetwerk. Het voorstel bevat diverse verplichtingen voor het uitgebreide netwerk en kernnetwerk, bijvoorbeeld de uitrol van ERTMS op het gehele TEN-T railnet. Nederland wenst meer inzicht te krijgen in de kosten en baten hiervan, alvorens met dergelijke eisen te kunnen instemmen. Verder zal nog nagegaan moeten worden in hoeverre de formulering van het voorstel het mogelijk maakt om aan lidstaten de realisatie van het netwerk conform de technische eisen binnen de gestelde termijnen op te leggen. Nederland zal er kritisch op toezien dat de voorgestelde verplichtingen niet zullen leiden tot onrendabele investeringen. c)
Nederlands
oordeel
over
de
voorstellen
op
het
gebied
van
gedelegeerde
en/of
uitvoeringshandelingen Nederland heeft bedenkingen bij de beperkte rol die de Commissie toekent aan het comité van de lidstaten en de zeer ruime bevoegdheden die via delegatie aan de Commissie toevallen. Nederland zal aandringen op een betere balans op dit punt. In het bijzonder is het zaak dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid kunnen nemen bij aanpassingen van het netwerk en bij de totstandkoming van beoordelingen van de voortgang van de realisatie. 5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten a)
Consequenties EU-begroting
Het voorstel op zichzelf heeft geen gevolgen voor de EU-begroting. De financiële aspecten van de realisatie van het Trans-Europese Vervoersnetwerk komen in de verordening van de Connecting Europe Facility aan de orde. Hierover wordt een separaat BNC-fiche opgesteld. b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden
Overheden en private partijen kunnen in aanmerking komen voor subsidies voor het voorbereiden en realiseren van infrastructuurprojecten op het kernnetwerk en voor garantstellingen en leningen voor het voorbereiden en realiseren van infrastructuurprojecten op het uitgebreide netwerk. De modaliteiten hiervoor worden vastgelegd in de verordening voor de Connecting Europe Facility.
Bijlage fichedocument, pagina 38
Nog onduidelijk is in hoeverre het voorstel de Commissie een mogelijkheid biedt richting de lidstaten om investeringen ten behoeve van de realisatie van het netwerk af te dwingen. c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Geen. d)
Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
Eén van de prioriteiten van de voorgestelde verordening is het treffen van maatregelen voor het verwijderen
van
de
administratieve
en
technische
belemmeringen,
met
name
voor
de
interoperabiliteit van het netwerk en de concurrentie. Er wordt een verbetering van de huidige administratieve en technische omstandigheden voorgesteld. Evenals in de huidige situatie bepaalt ook dit voorstel dat de lidstaten de Commissie moeten voorzien van informatie over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van projecten en de investeringen die voor dit doel zijn aangewend. Er zullen in de beginfase extra inspanningen nodig zijn om de organisatie van het corridorbeheer vorm te geven (coördinator, platform, planvorming). Naar verwachting zal dit na enige tijd besparingen opleveren ten opzichte van de huidige praktijk van adhoc bilateraal en multilateraal overleg over grensoverschrijdende infrastructuurtrajecten. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een verordening die rechtstreeks zal werken, inhoudelijke omzetting in nationale wetgeving is niet nodig. b)
Voorgestelde
implementatietermijn
(bij
richtlijnen),
dan
wel
voorgestelde
datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid De verordening treedt 20 dagen na publicatie in werking (artikel 62). Het kernnetwerk dient uiterlijk op 31 december 2030 volbracht te zijn en het uitgebreide netwerk uiterlijk op 31 december 2050. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling De Europese Commissie zal uiterlijk 31 december 2023 de voortgang van het trans-Europees vervoersnetwerk en de algemene uitvoering evalueren (artikel 60). 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid De uitvoerbaarheid hangt sterk af van de eisen aan het netwerk en daarmee van de omvang van te mobiliseren investeringsbedragen (door de Europese instellingen, de lidstaten en private partijen).
Bijlage fichedocument, pagina 39
b) Handhaafbaarheid Bij monitoring van de voortgang binnen corridors zal de handhaving binnen nog in te richten beheerstructuren per corridor zal liggen. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. 9. Nederlandse positie Nederland verwelkomt de toegenomen aandacht voor infrastructuur met het gehele Connecting Europe-pakket (CEF). De CEF kan een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van de Europa 2020 strategie. Nederland hecht eraan dat het gehele pakket van zeven instrumenten in goede samenhang wordt behandeld in de verschillende Raadsformaties, zodat een coherent beleid kan ontstaan. In het bijzonder de relatie tussen de verordeningen over het beleid inzake de TransEuropees Vervoersnetwerken (TEN-T) en de CEF is van groot belang, met name omdat de vervoerscorridors en investeringsprojecten in een bijlage bij de CEF-verordening zijn opgenomen. Nederland is groot voorstander van een betere stroomlijning en meer focus in de aanwending van beschikbare
EU-middelen
bij
de
ontwikkeling
van
een
geïntegreerd
Trans-Europees
Vervoersnetwerk. Nederland steunt de aanpak van een Trans-Europees Vervoersnetwerk in twee lagen. Het realiseren van een kernnetwerk dat zich richt op het multimodaal verbinden van de belangrijkste economische- en bevolkingscentra van Europa, vormt de hoofdopgave van het TEN-T beleid in de komende jaren. Nadruk moet daarom liggen op projecten met daadwerkelijke Europese meerwaarde, waarmee de verbindingen tussen de belangrijkste economische- en bevolkingscentra van de EU kunnen worden verbeterd (het kernnetwerk). Prioriteit hebben de aanpak van grensoverschrijdende knelpunten en verbetering van de toegang tot het netwerk via intermodale knooppunten, in het bijzonder zee- en luchthavens. Op deze wijze kunnen EU gelden zo effectief mogelijk worden aangewend. EU middelen moeten bovendien met voorrang worden aangewend bij projecten met een positieve kosten/baten-analyse. Een cruciale rol is weggelegd voor de multimodale knooppunten, zoals de voornaamste zeehavens, binnenhavens, luchthavens en railterminals. De aandacht voor wegvervoer en luchtvracht lijkt gering. Nederland verwelkomt dat naast investeringen in harde infrastructuur ook ruimte is voor slimme benuttingsmaatregelen. Het voorstel bevat diverse verplichtingen voor het uitgebreide en kernnetwerk, in het bijzonder voor het railnet. Nederland steunt het principe van Europese afspraken over het realiseren van een kernwerk en uitgebreid netwerk, maar heeft meer inzicht nodig in de kosten en baten hiervan alvorens met dergelijke verplichtingen te kunnen instemmen. Ook is meer helderheid nodig over de juridische betekenis van de doelstelling om beide netwerken uiterlijk in respectievelijk 2030 en 2050 voltooid te hebben. Het kan niet zo zijn dat lidstaten met deze verordening worden verplicht worden tot onrendabele investeringen in de toekomst.
Bijlage fichedocument, pagina 40
Nederlands steunt de aanpak van multimodale grensoverschrijdende corridors. Hiermee kan meer voortgang, samenhang en transparantie worden bereikt dan nu. Dit is in het bijzonder van belang voor de achterlandverbindingen van de Nederlandse mainports. Wel zal goed moeten worden bezien:
hoe de diverse hulpmiddelen op dit gebied in de praktijk gestalte krijgen (EU-coördinator, meerjarenplannen);
welke speelruimte lidstaten houden bij de programmering van projecten binnen corridors, zowel met als zonder EU-financiering;
welke consequenties deze aanpak in het bijzonder heeft bij vertraging in de realisatie van infrastructuur.
De corridoraanpak mag geen inbreuk vormen op de eigen begrotingsbevoegdheden en -procedures van lidstaten. Zo dient de huidige programmeringsystematiek in Nederland, op basis van het Meerjaren Programma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), te worden gerespecteerd. Daarnaast zal de vormgeving van de coördinatieinstrumenten in samenhang met de recent vastgestelde
verordening
913/2010/EC
over
de
ontwikkeling
van
een
Europees
spoorgoederennetwerk moeten worden bezien. Nederland kan voor het grootste deel instemmen met de definitie van het Nederlandse deel van het uitgebreide en kernnetwerk zoals opgenomen op de kaarten, alsook met de voor Nederland relevante corridors. Tenslotte is het aantal zeehavens in het gehele Europese kernnetwerk met ruim 80 erg hoog. Zoals recent Europees onderzoek uitwijst, moet logistieke efficiency moet uitgangspunt zijn voor een doelmatige inrichting van het kernnetwerk, uitgaand van substantiële bestaande overslagvolumes (“dikke stromen”).
Bijlage fichedocument, pagina 41
Fiche 7: Een proeffase voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief (wijziging verordening en besluit) 1. Algemene gegevens Titel voorstel
Mededeling voor een proeffase voor het Europa 2020-initiatief inzake projectobligaties
Verordening
tot
wijziging
van
Besluit
nr.
1639/2006/EG
tot
vaststelling
van
een
kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en van Verordening nr. 680/2007/EG tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie Dit voorstel kent een samenhang met:
Voorstel voor een verordening tot vaststelling van Connecting Europe-faciliteit COM(2011) 665
Mededeling over een kader voor de volgende generatie van innovatieve financiële instrumenten - de EU-aandelen en schulden platforms COM(2011) 662 final
Datum Commissiedocument 19 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM(2011)659 final COM(2011)660 final Prelex http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0659:FIN:EN:PDF http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0660:FIN:EN:PDF Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board SEC(2011) 1237 final Behandelingstraject Raad Naar alle waarschijnlijkheid Ecofin Raad Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis Artikel 172 en 173(3) VWEU
Bijlage fichedocument, pagina 42
b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement Gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht EP. c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen N.v.t. 2. Samenvatting BNC-fiche Dit voorstel hevelt in totaal € 230 mln in verplichtingen en € 100 mln in betalingen over aan bestaand budget naar een proeffase in 2012-2013 voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief. Het doel is om maximaal 6 Trans-Europese Vervoersnetwerk (TEN-T) projecten, 1 Trans-Europees Energie Netwerk (TEN-E) project en tot 3 breedband projecten gebruik te laten maken van garantiesteun bij het uitgeven van projectobligaties op de markt. De proeffase heeft tot doel om de werking van het instrument in de praktijk te toetsen zodat het vanaf 2014 onder de Connecting Europe-faciliteit (CEF) gebruiksklaar is om in te zetten in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Nederland heeft duidelijke randvoorwaarden gesteld in de kabinetsreactie (Kamerstuk 21501-20 nr. 532) naar aanleiding van de publieke consultatie over het Europa 2020 projectobligatie-initiatief zoals gepubliceerd op 28 februari 2011 en staat kritisch tegenover de timing en de uitvoering van dit voorstel voor een proeffase. Gelijk met bovenstaand voorstel, komt de Commissie met een voorstel voor de Connecting Europefaciliteit en een mededeling over innovatieve financiële instrumenten. Hierover worden separate fiches opgesteld. 3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Dit voorstel voor een proeffase in 2012-2013 voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief beoogt in totaal € 230 mln in verplichtingen en € 100 mln in betalingen aan bestaand budget uit de Trans-Europese Vervoers- en Energienetwerken (TEN-T en TEN-E) en het Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (CIP) budget over te hevelen naar de voorgestelde proeffase voor het projectobligatie initiatief. Om het voorgestelde budget te kunnen overhevelen is het nodig om besluit 1639/2006/EG en verordening 680/2007/EG te amenderen. Met het heralloceren van het budget zou naar verluidt tot € 4,6 mld aan private investeringen gemobiliseerd kunnen worden vanwege een hefboomwerkingseffect. De projecten waar de proeffase zich tot richt zijn transport, energie en telecommunicatie-projecten met stabiele en voorspelbare geldstromen. Volgens de Europese Commissie blijkt uit de consultatie met de betrokken sectoren die eerder in het jaar gehouden is dat er bij marktpartijen een breed draagvlak bestaat om de schuldkapitaalmarkten zo spoedig mogelijk open te stellen voor financiering van de infrastructuur. De voorgestelde proeffase zorgt, zij het in beperkte mate, dat aan deze wens kan worden voldaan. Een proeffase leidt er, volgens de Commissie, ook toe dat meer bekendheid kan worden gegeven aan het projectobligatie initatief en dat er tijdens de proefperiode nagegaan kan worden of er in de praktijk nog obstakels voor het initiatief bestaan, zoals bijvoorbeeld eventuele verstoring van de markt. Het voorstel is om de Europese Investeringsbank (EIB) te betrekken bij de uitvoering van de proeffase, waarbij met name reeds vergevorderde of afgeronde projecten zullen worden geherfinancierd.
Bijlage fichedocument, pagina 43
Het Europa 2020 projectobligatie initiatief, waarvan deze proeffase deel uitmaakt, is er op gericht om projectfinanciering door de particuliere sector zoals pensioenfondsen ten behoeve van grote Europese infrastructuurprojecten op het gebied van transport, energie en informatietechnologie aan te trekken, waardoor naar verloop van tijd een Europese projectobligatiemarkt zou kunnen ontstaan. Het projectobligatie initiatief dient, door de inzet van een risicodelingsinstrument6, ertoe te leiden dat de kredietwaardigheid van projectobligaties die projectorganisaties uitgeven dusdanig wordt verhoogd, dat het aantrekkelijk voor de markt wordt om projectobligaties aan te schaffen. Het verhogen van de kredietwaardigheid heeft verder voor projectorganisaties als verwachte positieve impact dat de kosten van leningen dalen en het mogelijk wordt om leningen met langere looptijden af te sluiten. Het projectobligatie initiatief neemt volgens de Europese Commissie de plaats in van verzekeringsbedrijven (monolines) die voor de economische crisis in Europa in beperkte mate in ruil voor verzekeringen risico’s bij leningen afdekten, maar hier nu niet meer toe bereid lijken te zijn. Het voorstel heeft een relatie met de CEF en de mededeling over innovatieve financiële instrumenten.
Impact assessment Commissie
De Europese Commissie stelt dat zonder de invoering van deze proeffase het verstrekken van subsidies op gebied van transport, energie en telecommunicatie door zal gaan en daarnaast het bestaande leningen-garantie instrument voor TEN-T projecten (LGTT), dat sterk lijkt op het projectobligaties initiatief maar beperkter in opzet is, tenminste tot 2013 zal blijven voortbestaan. De Commissie ziet in wetgevingsprikkels voor private infrastructuurfinanciering geen alternatief omdat hiermee mogelijk onnodig extra administratieve lasten worden gecreëerd. De Commissie geeft verder aan dat ook de aanbestedende partijen de optie van obligatiefinanciering bij hun aanbestedingsprocedures niet dienen uit te sluiten om het instrument kans van slagen te geven. 4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a.
Bevoegdheid
De juridische basis voor dit voorstel is enerzijds artikel 172 VWEU, dat de aangewezen grondslag is voor maatregelen op het gebied van de financiering van de vaststelling en ontwikkeling van transeuropese netwerken op het gebied van transport, telecommunicatie en energie, en anderzijds artikel 173(3) VWEU, dat de aangewezen grondslag is voor maatregelen op het gebied van de financiering
van
het
zorg
dragen
voor
omstandigheden
die
nodig
zijn
voor
het
concurrerentievermogen van de industrie van de Unie. Nederland kan zich vinden in de gekozen rechtsgrondslag.
6
Het belangrijkste mechanisme van het risicodelingsinstrument dat de EU voorstelt is om de schuld in schijven te verdelen: in een senior
tranche en een achtergestelde tranche. De invoeging van de achtergestelde tranche verbetert de kredietkwaliteit van de senior tranche tot een niveau waarop de meeste institutionele investeerders met een rustig gevoel obligaties voor een lange periode in hun bezit houden. Deze achtergestelde tranche kan de vorm hebben van een lening of een gedeeltelijke garantie, waarop zo nodig een beroep kan worden gedaan om te voldoen aan de afbetalingsverplichting van het senior vreemd vermogen.
Bijlage fichedocument, pagina 44
b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel -
Subsidiariteit: positief.
Een proeffase heeft enkel zin als deze uitgevoerd wordt op een Europees niveau. Op dit moment bestaat er in EU kader nog geen sector overstijgend financieel instrument dat uitgaat van risicodeling maar wel al een aantal andere financiële instrumenten zoals het LGTT-instrument. Een proeffase zou nuttig zijn om na te gaan of er behoefte is aan een projectobligatie markt (de ervaring leert dat dergelijke instrumenten een significante aanloopperiode nodig hebben), omdat de parameters van het financiële instrument mogelijk enigszins veranderd dienen te worden en om te kijken of een dergelijk instrument niet leidt tot marktverstoring. -
Proportionaliteit: deels negatief, deels positief
Een proeffase is bedoeld om te leren uit de ervaringen gedurende deze fase zodat projectobligaties in het volgende meerjarige financieel kader direct optimaal kunnen worden ingezet. Nederland betwijfelt of met de voorgestelde keuze voor projecten met een laag risicoprofiel voldoende relevante lessen te trekken zijn. Verder ontbreekt het aan tijd om eventuele lessen daadwerkelijk te betrekken in de vormgeving van de instrumenten voor de periode 2014-2020. Op dit punt is de beoordeling daarom negatief. Met deze proeffase van het Europa 2020 initiatief inzake projectobligaties beoogt de Commissie ook betrokkenen vertrouwd te maken met deze nieuwe financieringsstructuren. Door de gekozen opzet lijkt dit mogelijk en daarom is op dit punt de beoordeling positief. c)
Nederlands
oordeel
over
de
voorstellen
op
het
gebied
van
gedelegeerde
en/of
uitvoeringshandelingen N.v.t. 5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten a)
Consequenties EU-begroting
Aangezien de voorgestelde middelen uit bestaand TEN-T, TEN-E en CIP budget komen, zijn er geen gevolgen voor de EU-begroting. Voor de EU-begrotingsbijdrage voor deze proeffase wordt ex ante een
maximum
van
€
230
mln
vastgesteld,
zullen
de
risico’s
beperkt
blijven
tot
de
begrotingsmiddelen. In tegenstelling tot bij subsidies, zullen in het geval er geen aanspraken worden gedaan op de garantiesteun, de middelen uit het budget voor de proeffase terugvloeien naar de EU-begroting. b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Er zijn geen negatieve financiële consequenties voor rijksoverheid en/of decentrale overheden. c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Nederland ziet het risico van eventuele marktverstoring. De Commissie heeft aangegeven tijdens de proeffase alle effecten van het projectobligatie initiatief op andere spelers in de markt, zowel positief als negatief, nauwlettend in de gaten te zullen houden en bij het beprijzen van de steun voor projectobligaties op te zullen letten dat dit niet leidt tot markverstoring. d)
Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
Bijlage fichedocument, pagina 45
Het voorstel heeft geen gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Er zijn geen juridische consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid. b)
Voorgestelde
implementatietermijn
(bij
richtlijnen),
dan
wel
voorgestelde
datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Gezien de korte tijd die beschikbaar is voor de proef, nodigt de Commissie het Europees Parlement en de Raad uit om het voorstel voor een proeffase zo spoedig mogelijk vast te stellen. De verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling Op basis van de proeffase dient volgens Nederland nog een substantiële en gedegen evaluatiemogelijkheid plaats te vinden, zodat met recht van een proeffase gesproken kan worden. Nederland steunt dan ook het voorstel om in de tweede helft van 2013 de proeffase van het instrument voor projectobligaties te beoordelen. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid N.v.t. b) Handhaafbaarheid N.v.t. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Dit voorstel heeft geen implicaties voor ontwikkelingslanden. 9. Nederlandse positie Nederland staat kritisch tegenover de timing en de uitvoering van dit voorstel voor een proeffase voor het projectobligatie initiatief. Bij projecten met duidelijk te definiëren kasstromen en private baten kan het initiatief een efficiëntere vorm van interventie via publieke middelen zijn dan een directe gift of subsidie en kan er in sommige gevallen een hefboomeffect worden gecreëerd waardoor private financiering kan worden aangetrokken. Nederland erkent de potentiële voordelen die het initiatief in beginsel kan hebben, namelijk het aantrekken van privaat geld ten behoeve van de financiering van infrastructuur waardoor het financieringsgat kleiner wordt en door hogere kredietwaardigheid
van
projectorganisaties
het
verkrijgen
van
leningen
tegen
lagere
rentepercentages en langere looptijden. Nederland stelt duidelijke randvoorwaarden, zoals aangegeven in de kabinetsreactie (Kamerstuk 21501-20 nr. 532) op de publieke consultatie over het Europa 2020 projectobligatie initiatief. Nederland constateert dat aan de meeste randvoorwaarden lijkt te zijn voldaan. Tijdens de voorgestelde proeffase moet in het bijzonder goed worden gelet op het risico van mogelijke
Bijlage fichedocument, pagina 46
marktverstoring. De vraag rijst welke verantwoordingsverplichtingen gelden ten aanzien van controle en beheer en of het Financieel Reglement integraal van toepassing is of niet. Nederland wil graag weten of de Commissie hiervoor zekerheden kan bieden. In Nederland worden de meeste infrastructurele projecten die privaat gefinancierd worden, volledig middels bancaire financiering gefinancierd en zijn de voorwaarden waaronder deze bancaire financiering in de vorm van senior schuld aangetrokken wordt dermate competitief dat een projectobligatiemarkt vooralsnog ontbreekt. Daarnaast heeft Nederland reeds toegang tot relatief goedkope EIB leningen. Diverse ontwikkelingen duiden er echter op dat deze markt in de toekomst wellicht wel kan ontstaan. Doordat in Nederland binnen het vervoersdomein bijvoorbeeld steeds vaker gekozen wordt voor PPS constructies in de vorm van Design, Build, Finance and Maintain (DFBM) en ook tol in beeld is, zouden projectobligaties voor Nederland in het vervoersdomein in de toekomst mogelijk toegevoegde waarde kunnen hebben. De beoogde proeffase is breder dan enkel voor tolprojecten, zoals nu het geval is bij het LGTT-instrument in het vervoersdomein, dat bij de inwerkingtreding van de proeffase zal worden opgeheven. Mocht het tot een proeffase komen, dan wenst Nederland een gedegen evaluatiemogelijkheid van de proeffase voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief. Aangezien meer dan de helft van de betalingen in 2014 wordt gedaan, is er onvoldoende tijd om lessen uit de proeffase te trekken en deze een plaats te geven in de instrumenten voor het volgende MFK. Daarnaast is de meerwaarde van deze proeffase beperkt, omdat wordt voorgesteld te kiezen voor projecten met een laag risicoprofiel. Met steun voor deze proeffase wenst Nederland nadrukkelijk niet vooruit te lopen op de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader voor de periode 2014-2020, die onder meer gaan over de inzet van innovatieve financiële instrumenten.
Bijlage fichedocument, pagina 47
Fiche 8: Verordening ‘Connecting Europe Facility’ 1. Algemene gegevens Titel voorstel Verordening van het Europees Parlement en de Raad ter vaststelling van de Connecting Europe Facility (CEF). Dit voorstel kent samenhang met de voorstellen in het kader van Connecting Europe Facility (hierna CEF): 1. Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) COM(2011) 650 2. Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de Trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Besluit nr. 1364/2006/EG COM(2011) 658 3. Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor transEuropese telecommunicatienetwerken en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG COM (2011) 657 4. Mededeling kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten COM(2011) 662 5. Een proeffase voor het Europa 2020 projectobligatie initiatief (Wijziging Verordening en Besluit) COM(2011)659 COM(2011)660 Datum Commissiedocument 19 oktober 2011 Nr. Commissiedocument COM (2011) 665 Prelex http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0665:FIN:NL:PDF Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board SEC (2011) 1263 Behandelingstraject Raad Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE)
Bijlage fichedocument, pagina 48
Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Infrastructuur en Milieu, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Ministerie van Financiën. Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen a) Rechtsbasis Artikel 172 VWEU. b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement Gewone wetgevingsprocedure, gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht van het Europees Parlement. c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen Het voorstel regelt in artikel 25 de delegatie van bevoegdheden op het punt van de aanpassing van de projectenlijsten in de bijlage (artikel 20). Artikel 24 introduceert een coördinatiecomité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie
betrekt
dit
comité
bij
de
werkprogramma’s
(artikel
17).
Hierop
is
de
onderzoeksprocedure van toepassing (artikel 5 van Verordening 182/2011). 2.
Samenvatting BNC-fiche
De faciliteit heeft tot doel om de werking van de interne markt te verbeteren en bij te dragen aan de doelen van de Europa 2020 strategie door de voorbereiding en verwezenlijking van moderne en hoogwaardige energie-, vervoer- en ICT-netwerken. De verschillende instrumenten binnen de faciliteit zijn gericht op het scheppen van een omgeving waarin private en publieke investeringen in projecten met Europese meerwaarde, zo mogelijk met synergie tussen de drie netwerksectoren, tot stand kunnen komen. De Europese Commissie reserveert 40 miljard euro voor de CEF, aangevuld met 10 miljard euro voor transport geoormerkte middelen in het Cohesiefonds. Van deze in totaal 50 miljard is 9,1 miljard euro bestemd voor energie-infrastructuur, 9,2 miljard euro voor ICTinfrastructuur,
en
31,7
miljard
euro
voor
vervoerinfrastructuur.
Met
innovatieve
financieringsinstrumenten, zoals het Europa 2020 projectobligatie initiatief, beoogt het voorstel een hefboomwerking voor private investeringen te creëren. Nederland beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit positief. Wat de proportionaliteit aangaat plaatst Nederland kritische kanttekeningen bij het subsidiëren van energie- en ICT-infrastructuur. Nederland verwelkomt dat er één procedure is voor uitvoering van de verordening voor alle drie de netwerksectoren. Nederland wenst niettemin dat de Lidstaten meer invloed hebben op de besluiten over sectorale werkprogramma’s en de selectie van voorstellen die subsidies toegekend krijgen. Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover een steviger accent in de Europese begroting ten aanzien van infrastructuur en de stroomlijning in de CEF. Wel moet dit instrument ingepast worden binnen een als geheel krappere EU-begroting en dus dienen besprekingen over het CEF niet vooruit te lopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De faciliteit is voor de vervoerssector een zeer nuttig instrument waar het in de regel om publieke investeringen gaat. Nederland vindt dat de totstandkoming en financiering van energie- en ICT-infrastructuur
Bijlage fichedocument, pagina 49
primair bij marktpartijen ligt. Inzet van EU-middelen uit deze faciliteit mag niet leiden tot marktverstoring. Bovendien zal meer duidelijkheid moeten komen over het gebruik van innovatieve financiële instrumenten. 3. Samenvatting voorstel Het voorstel stelt dat de behoefte aan infrastructuur (vervoer, ICT en energie) in het kader van de Europa 2020 strategie aanmerkelijke investeringen vergt: de komende 10 jaar is een bedrag van € 1.500 – 2.000 miljard nodig terwijl uitgaande van bestaande investeringen hiervan maximaal twee derde kan worden gefinancierd. De faciliteit heeft tot doel om de werking van de interne markt te verbeteren en bij te dragen aan de doelen van de Europa 2020 strategie door de voorbereiding en verwezenlijking van moderne en hoogwaardige energie-, vervoer- en ICT-netwerken. De verschillende instrumenten binnen de faciliteit zijn gericht op het scheppen van een omgeving waarin private en publieke investeringen in projecten met Europese meerwaarde, zo mogelijk met synergie tussen de drie netwerksectoren, tot stand kunnen komen. De Europese Commissie reserveert 40 miljard euro voor de CEF, aangevuld met 10 miljard euro voor transport geoormerkte middelen in het Cohesiefonds. Van deze in totaal 50 miljard is
9,1
miljard euro bestemd voor energie-infrastructuur, 9,2 miljard euro voor ICT-infrastructuur, en 31,7 miljard euro voor vervoerinfrastructuur. Met innovatieve financieringsinstrumenten, zoals het Europa 2020 projectobligatie initiatief, beoogt het voorstel een hefboomwerking voor private investeringen te creëren. Het voorstel reserveert maximaal 3 miljard euro, waarbij een EIB inleg van dezelfde orde is voorzien. In de bijlagen zijn infrastructuurprojecten onderverdeeld in diverse soorten per netwerksector, met voorbeelden van concrete investeringen. Zo zijn voor vervoer naast horizontale projecten zoals SESAR ook investeringen gelokaliseerd, voor het merendeel binnen 10 grensoverschrijdende vervoerscorridors. Als onderdeel van een veelomvattend groeipakket voor geïntegreerde Europese infrastructuur COM (2011) 676, het infra-pakket, zijn naast de CEF-verordening tegelijkertijd voorstellen verschenen die nadere inhoudelijke eisen aan bepalen voor de financiering vanuit de faciliteit:
Richtsnoeren voor het trans-Europees vervoersnet COM (2011) 650;
Richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur COM (2011) 658;
Richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken COM (2011) 657;
Een kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten - de EU-platforms voor eigen en vreemd vermogen COM (2011) 662, waarbij een voorstel voor een proeffase voor het Europa 2020 project obligatie initiatief COM (2011) 660.
Impact Assessment Commissie De Commissie heeft verschillende opties voor de operationele regels van de CEF beoordeeld op hun bijdrage aan de versnelling van de ontwikkeling van Europese infrastructuur en de verwerkelijking van de klimaat- en energiedoelen overeenkomstig de Europa 2020 Strategie. Hierbij verschilden de opties in de mate van harmonisatie op hefboomwerking en op de wijze van programmering. Het bleek dat een optie met gedeeltelijke harmonisatie op beide gebieden het beste beeld gaf op de criteria doelmatigheid, effectiviteit en samenhang. Op deze optie is het voorstel gestoeld.
Bijlage fichedocument, pagina 50
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a)
Bevoegdheid
De juridische basis voor dit voorstel is artikel 172 VWEU, dat de aangewezen grondslag is voor maatregelen op het gebied van de financiering van de vaststelling en ontwikkeling van transEuropese netwerken op het gebied van transport, telecommunicatie en energie. b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Subsidiariteitsoordeel De subsidiariteit wordt positief beoordeeld. Voor de totstandkoming van moderne trans-Europese netwerken is een gezamenlijk optreden op EU niveau noodzakelijk. Zoals artikel 170 VWEU stelt, draagt de Unie bij tot de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur. In het kader van een stelsel van open en concurrerende markten is het optreden van de Unie gericht op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken. Proportionaliteitsoordeel De proportionaliteit wordt positief beoordeeld. De faciliteit heeft tot doel om de werking van de interne markt te verbeteren en bij te dragen aan de doelen van de Europa 2020 strategie door de voorbereiding en verwezenlijking van moderne en hoogwaardige energie-, vervoer- en ICTnetwerken. De verschillende financiële instrumenten binnen de faciliteit, waarvan subsidies verreweg het belangrijkste instrument vormen, staan in verhouding tot het nagestreefde doel, want zijn gericht op het scheppen van een omgeving waarin private en publieke investeringen in infrastructuurprojecten met Europese meerwaarde, zo mogelijk met synergie tussen de drie netwerksectoren, tot stand kunnen komen. Nederland plaatst wel kritische kanttekeningen bij het subsidiëren van energie- en ICT-infrastructuur, aangezien de totstandkoming en financiering van energie- en ICT-infrastructuur binnen Nederland primair bij marktpartijen ligt. c)
Nederlands
oordeel
over
de
voorstellen
op
het
gebied
van
gedelegeerde
en/of
uitvoeringshandelingen Nederland verwelkomt dat er één procedure is voor uitvoering van de verordening voor alle drie de netwerksectoren. Nederland wenst niettemin dat de Lidstaten hun invloed behouden op de besluiten over sectorale werkprogramma’s en de selectie van voorstellen die wel en geen subsidies toegekend krijgen. Nederland zou het dan ook beter common
interest"
niet
zou
gebeuren
vinden als de invulling van "projects of
via gedelegeerde
handelingen,
maar
via
uitvoeringshandelingen, waarbij de onderzoeksprocedure van toepassing moet zijn. 5. a)
Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten Consequenties EU-begroting
De voorgestelde omvang van het CEF bedraagt 50 miljard euro in het MFK 2014-2020. Dit bedrag valt onder de begrotingcategorie “Slimme, inclusieve groei”. Het bedrag van 50 miljard euro valt
Bijlage fichedocument, pagina 51
uiteen in 40 miljard euro onder “infrastructuur” (voorheen 1A) en 10 miljard euro aan voor transport geoormerkte middelen onder “cohesie” (voorheen 1B). b)
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Bij vervoer kunnen overheden en private partijen in aanmerking komen voor subsidies voor het voorbereiden en realiseren van infrastructuurprojecten en voor garantstellingen en leningen voor het voorbereiden en realiseren van infrastructuurprojecten op het uitgebreide netwerk. c)
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
In het geval dat het Europa 2020 projectobligatie initiatief wordt ingezet, kan het voor private investeerders aantrekkelijker worden om in infrastructuurprojecten te investeren. d)
Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
De inspanningen op het terrein van de realisatie van de netwerken worden in hoofdzaak bepaald door de verordeningen per netwerk-sector. Deze effecten komen in de desbetreffende fiches aan de orde. 6. Implicaties juridisch a)
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een verordening die rechtstreeks zal werken, inhoudelijke omzetting in nationale wetgeving is in beginsel niet nodig. Wel zal de uitvoering en (gezamenlijke) financiering van Nederlandse projecten die bestempeld worden als een project van gezamenlijk belang mogelijk regelgeving vergen, bijvoorbeeld in het geval medefinanciering door een Nederlandse overheid plaatsvindt of de controle van de EU-financiering (gedeeltelijk) door de Nederlandse overheid moet plaatsvinden (vergelijk EFRO-financiering). In hoeverre die nadere regelgeving nodig zal zijn, is afhankelijk van de nadere besluitvorming die nog moet plaatsvinden over o.a. de wijze waarop projecten worden voorgedragen en beoordeeld. b)
Voorgestelde
implementatietermijn
(bij
richtlijnen),
dan
wel
voorgestelde
datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid De verordening zelf treedt 20 dagen na publicatie in werking (artikel 30). De toepassing start per 1 januari 2014. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling De Commissie stelt uiterlijk midden 2018 stelt een evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (wat de resultaten en het effect betreft), de efficiëntie bij het gebruik van de middelen en de Europese toegevoegde waarde, teneinde een besluit te kunnen nemen over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen.
Bijlage fichedocument, pagina 52
7.
Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid Niet van toepassing. b) Handhaafbaarheid Niet van toepassing. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. 9. Nederlandse positie Algemeen Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover een steviger accent in de Europese begroting ten aanzien van infrastructuur omdat een goede infrastructuur de interne markt en daarmee de Europese concurrentiekracht versterkt, en staat open voor een stroomlijning van de inspanningen op dit gebied in een Connecting Europe Facility. Wel moet dit instrument ingepast worden binnen een als geheel krappere EU-begroting. Bij de financiering van vervoersinfrastructuur ligt het primaat volgens het kabinet bij de overheid, waardoor de CEF voor deze sector een nuttig instrument kan zijn als verbeterde voortzetting van de
succesvolle
aanpak
voor
trans-Europese
vervoersnetwerken.
Nederland
vindt
dat
de
totstandkoming en financiering van energie- en ICT-infrastructuur primair bij marktpartijen ligt. De inzet van EU-middelen uit deze faciliteit mag niet leiden tot marktverstoring. Bovendien zal meer duidelijkheid moeten komen over het gebruik van innovatieve financiële instrumenten. Relatie met Meerjarig Financieel Kader De onderhandelingen over de CEF maken voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014-2020. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de CEF niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de vormgeving van de CEF zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen. Opbouw van de faciliteit De faciliteit betreft ook geoormerkte middelen uit het cohesiefonds voor de realisatie van het kernnetwerk voor vervoer. Het kabinet heeft hierover een positieve grondhouding omdat dit focus aanbrengt in de inspanningen van cohesielanden op infrastructuur die van belang is voor de gehele EU. Subsidies Voor vervoer is het voorgestelde subsidieregime in belangrijke mate een voortzetting van bestaande praktijk overeenkomstig Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en
Bijlage fichedocument, pagina 53
de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie. De subsidiepercentages sluiten hierbij ook aan, wel met meer focus op modernisering (intelligente vervoerssystemen) en leefomgeving (geluidsarm spoormaterieel). Wegvervoer moet nog worden toegevoegd gegeven het principe van comodaliteit en het blijvend grote belang van deze modaliteit voor het vervoer. Wat betreft energie-infrastructuur staat Nederland kritisch tegenover het toekennen van subsidies aan deze specifieke categorie van projecten vanwege het risico op marktverstoring. Voor wat betreft ICT-infrastructuur komt de ontwikkeling van cross-border e-diensten onder de ICT-pijler in aanmerking voor subsidies. Nederland kan dit steunen indien er meer focus komt in de prioriteiten. Innovatieve financiële instrumenten Nederland erkent de potentiële voordelen van innovatieve financiële instrumenten, zoals het afgeven van garanties bij leningen en instrumenten gebaseerd op eigen vermogen. In potentie kunnen dergelijke instrumenten bij projecten met duidelijk te definiëren kasstromen en private baten een efficiëntere vorm van interventie via publieke middelen zijn dan een subsidie, maar dergelijke instrumenten kennen ook risico’s. Vanwege de risico’s op marktverstoring, budgettaire risico’s voor het EU-budget en moeilijkheden ten aanzien van financieel beheer, stelt Nederland een aantal duidelijke randvoorwaarden. Nederland zal ook binnen de CEF schuld- en eigen vermogen instrumenten toetsen op basis van deze randvoorwaarden Een meeromvattende positie is opgenomen in een apart fiche over de Commissie-mededeling inzake innovatieve financiële instrumenten COM (2011) 662. Daarnaast is de Commissie al concreet met een voorstel gekomen om alvorens het volgende MFK met het inzet van het Europa 2020 projectobligatie initiatief te starten. De Nederlandse positie ten aanzien van deze proeffase is terug te vinden in het fiche over Commissievoorstel COM (2011) 660. Vervoer Nederlands steunt krachtig de aanpak in de uitvoering met corridors omdat hiermee meer voortgang, samenhang en transparantie kan worden bereikt dan nu. Nederland kan instemmen met de ligging en aanduiding van voor Nederland relevante vervoerscorridors, aangezien deze overeenstemmen met
de
belangrijkste
achterlandverbindingen: zuidwaarts
naar Frankrijk,
zuidoostwaarts naar Duitsland en Italië en oostwaarts naar Duitsland en Polen. Nederland verwelkomt de Europese ondersteuning voor retrofit van spoorwegwagons voor spoorweggeluid. Vragen bestaan er over de wijze waarop transport via buisleidingen in de verordening kan worden geadresseerd. De
in
de
verordening
genoemde
projecten
die
in
Nederland
zijn
gelegen
zijn
infrastructuurprioriteiten van het kabinet, zoals aangegeven in de SVIR en het MIRT (inclusief PHS). Het gaat om de zeesluis bij IJmuiden en de verbetering van het spoor van Amsterdam naar de Duitse grens (corridor 2), de voltooiing van de Betuweroute en vaarwegverbetering op de Rijn (corridor 6) en de sluis en vaarweg bij Terneuzen (corridor 9) en de vaarwegverbetering van de Maas (apart opgenomen). Nederland is van mening dat de lidstaten betrokken dienen te worden bij
Bijlage fichedocument, pagina 54
het eventueel later aanpassen van de lijst met kernnetwerk projecten die op de TEN-T kernnetwerk corridors gelegen zijn. Energie Nederland staat kritisch tegenover EU financiering van energie-infrastructuur. De belangrijkste reden hiervoor is dat er een risico bestaat dat dit marktverstorend zal werken. Het primaat voor financiering van energie-infrastructuur moet blijven liggen bij (gereguleerde) marktpartijen en moet niet verschuiven richting de (Europese) overheid. Nederland is van mening dat het allereerst van belang is dat de markt wordt voorzien van de juiste instrumenten op het gebied van wetgeving, regulering en kostenallocatie. Mocht de Commissie dan nog een financieringsgat zien dat niet kan worden opgevuld door marktpartijen en de nut en noodzaak van de te financieren projecten is aantoonbaar groot, dan zou Nederland zich kunnen vinden in het inzetten van financiële middelen vanuit de EU-begroting. Echter, het kabinet pleit in alle gevallen voor behoud van co-financiering door de initiatiefnemers van de projecten om de juiste prikkels bij deze partijen te houden. Telecommunicatie Nederland vindt dat de totstandkoming van ICT-infrastructuur primair aan de markt is. Het voorstel erkent dit in onvoldoende mate. Het voorstel richt zich op missing links, de gevallen waar de markt niet of niet vanzelf tot stand komt en kiest daarbij een hoofdrol voor nieuwe financiële instrumenten. Om iedere mogelijke vorm van marktverstoring te voorkomen moeten dergelijke missing links stevig onderbouwd te worden in prioriteiten, voorwaarden en criteria. Belangrijk hierbij is co-financiering door initiatiefnemers om de juiste prikkels bij deze partijen te houden. In de Digitale Agenda.nl is aangegeven dat het kabinet de Europese mogelijkheden voor financiering via een actualisatie van de Handreiking Goed op Weg met Breedband bekend zal maken. De voorgestelde prioriteiten zullen moeten worden beoordeeld op de bijdrage aan de doelstellingen in de Digitale Agenda van de Europese Unie. Ook voor wat betreft de e-dienstenontwikkeling lijkt er bij de projects of common interest nog sprake van te weinig focus op concurrentiekracht en Europese meerwaarde. Nederland zal de Digitale Implementatie Agenda gebruiken om mogelijke Nederlandse projecten te identificeren die onder deze pijler zouden kunnen vallen. Het kabinet zal deze Agenda eind 2011 aan de Tweede Kamer sturen. Nederland heeft in elk geval interesse in: a) Grensoverschrijdende benutting van eGovernment diensten; b) Verschaffing van toegang tot informatie uit de publieke sector; c)
Toepassing
van
ICT-oplossingen
voor
intelligente
energienetwerken
en
slimme
energiediensten.
Bijlage fichedocument, pagina 55