KERK EN VIERDE WERELD Grote armoede: rechten van God en rechten van de mens Père Joseph Wresinski voor 25 jaar Bisdom Antwerpen op 29/11/87. Inleiding
"Aan God zijn wij alles verschuldigd," zei me een man, verpletterd door de ellende. "Hij geeft ons zoveel". Waarom herinner ik mij deze woorden bij het nadenken over het onderwerp "Kerk en Vierde Wereld"? Omdat wij heden ten dage niet meer kunnen spreken over de Vierde Wereld, en bijgevolg over diepste armoede, zonder te spreken over de rechten van de mens. Welnu, spreken over de rechten van de mens in de Kerk, als gelovigen onder elkaar, betekent noodzakelijkerwijze spreken over God. Over de God die, door het instellen van het verbond tussen hem en Zijn volk ook de verhoudingen tussen al Zijn kinderen vastlegt. Daarom zou ik, alvorens met U deze morgen te spreken over de rechten van mensen onder elkaar, willen nadenken over wat wij God verschuldigd zijn. We zullen onmiddellijk ontdekken dat God de geschiedenis die Hij gaat met zijn volk fundeert op een belofte: "Ik zal u wegvoeren uit de ballingschap. Ik zal u samenbrengen vanuit alle naties". Deze belofte heeft Jezus voor zijn rekening genomen, toen hij zei: "Er zullen grote rampen plaats vinden, maar wees niet bang". De Kerk van haar kant voert haar zending uit deze belofte blijvend te verkondigen, - ik zal u thuisbrengen, wees maar niet bang - wanneer ze bevestigt dat haar prioriteit bestaat uit het zoeken, onthalen en dienen van de armsten. Van deze belofte zijn de armsten zich ten andere bewust. Zij, die tot de Heer bidden zoals deze vrouw zich op een morgen tot God richtte : "Mijn God, gisteren was het een verschrikkelijke dag, U bent me vergeten. U hebt zoveel te doen, maar ik weet dat U me nooit uit het oog verliest". De allerarmsten weten ook, dat ze op Jezus kunnen vertrouwen. ' 'Wat ik moet meemaken is maar een peulschil", zei me meneer Guerrin, die in een kansarme buurt woont. Wijzend op het kruis aan de wand van zijn overbevolkt verblijf, verklaarde hij mij: "Hij, op het kruis, dat was veel erger. En hij deed het voor ons", voegde hij er aan toe. Getuigenissen van de allerarmsten, van hun vertrouwen in God, van hun bewonderenswaardige gebeden : de herinnering van de Kerk bezit ze in overvloed, al
begrijpen wij ze niet altijd. Zoals dit gebed : "Heer, mijn brood krijg ik van de pastoor. Geef, Heer, dat hij lang moge leven. Naar wie zouden wij gaan, zonder hem?" Ik hoor ook dit antwoord van Jacqueline, 12 jaar, op mijn vraag : ''Wat is liefde ?" "Liefde is", zei ze, "wanneer je niets meer te geven hebt en Jezus je zegt: geef je hart". De allerarmsten weten - en zij herinneren ons er aan- dat het niet mogelijk is het Evangelie los te maken van het engagement van de Kerk voor de meest verworpenen. De Kerk doet wat Jezus wil dat ze doet. En Jezus zelf bevestigt de wil van God en voert deze uit. Maar, wat houdt de belofte van God in? Van welke aard is ze ? Voor alle tijden is het de belofte dat alle mensen erkend zullen worden als Zijn kinderen en dat ze zo ook behandeld zullen worden. Kortom, dit wil zeggen dat, vandaag net als gisteren, de Kerk de zending heeft de mensen er aan te herinneren, dat de allerarmsten, de meest verachten het recht hebben met waardigheid te worden bejegend; dat zij erkend moeten worden in hun onvervreemdbare waardigheid van kinderen van God. Dat wil ook zeggen dat de Kerk slechts trouw is, indien ze er onophoudelijk aan herinnert, dat alle kinderen van God de middelen moeten hebben om een menswaardig leven te leiden. Vandaar ook dat wat de meest benadeelden ons in herinnering brengen - de onbreekbare band tussen de Schrift en de voorkeursoptie van de Kerk voor de allerarmsten - alle mensen aan God en aan Christus bindt. Of zij het weten en aanvaarden of niet, alle mensen zijn verbonden met God, en ik zou zeggen verbondenen van God, in hun strijd voor de waardigheid van de allerarmsten, die geen andere is dan het tot stand brengen van de Rechten van de Mens. Bezien wij nog eens van nabij dit buitengewone verbond tussen God, Zijn Zoon (Jezus) en de mensen : een verbond gericht op eerbiediging van de mensenrechten voor allen in 't bijzonder voor de allerarmsten. 1.De rechten van God God bevestigt zijn rechten op zijn volk Israël in het hart van het Oude Testament. "Ik heb je bij je naam geroepen, jij hoort mij toe". Maar tegelijkertijd en als tegenhanger hiervan bezweert Hij zijn volk vertrouwen te hebben in Hem en zich tot Hem te keren bij tegenslag. "Want jij bent kostbaar in mijn ogen", zegt Hij, "Ik waardeer je en Ik heb je lief". Zo baseert God zijn recht op zijn volk op de liefde die Hij het toedraagt. Hij baseert het op de verantwoordelijkheden die Hijzelf voor zijn volk op zich neemt. Door de mond van Jesaja zegt het Oude Testament : "Opdat zijn volk niet meer geplunderd en beroofd zou worden, of in de boeien geslagen en opgesloten, vaardigt de Heer vanuit zijn gerechtigheid een grote en prachtige wet uit". Het eerste gebod van deze wet zal zijn : "Gij zult God uw Heer liefhebben met heel uw hart, heel uw verstand, heel uw geest en met al uw krachten". In die zin is het eerste vereiste, het eerste recht van God op zijn volk, dat het Hem bovenal zal
liefhebben. Dat is een bevreemdend recht, verschillend van alle rechten die de mensen bedacht hebben. De wet die dit verbond instelt moet worden nageleefd, maar dan uit liefde en in volle vrijheid. Er is het recht, er is de wet, maar er is ook de wonderlijke vrijheid van de keuze haar toe te passen uit liefde tot God. Dit herinnert me aan de vader die me met tranen in de ogen vertelde hoe ondankbaar zijn kinderen waren tegenover hun ouders. "Wij denken onophoudelijk aan hen, wij doen alles voor hen, en vragen hen niets, behalve dat zij van ons zouden houden". Herinner U mijn vriend die in diepste armoede zei : "God doet zoveel voor ons". Nochtans vraagt God, net zoals de man met de ondankbare kinderen, niets terug, behalve te worden bemind. Het Evangelie herinnert ons er aan dat het gebod van de liefde dubbel is. God is liefde en wij moeten Hem boven alles beminnen. Maar God vraagt dat wij ook van onze naaste zullen houden als van ons zelf. Hij herinnert ons er aan, dat de manier waarop wij onze naaste behandelen Hem aangaat, dat Hij verantwoordelijkheden heeft tegenover hem, dat Hij van hem houdt, zoals Hij houdt van al Zijn kinderen. Hij zegt ons, kortom, dat Hij het recht heeft te weten dat al zijn kinderen bemind worden door hun medemensen. Hier wordt ons trouwens deze essentiële vraag gesteld : Wie is mijn naaste? Wie moet ik in de eerste plaats beminnen ? Het antwoord van Jezus is duidelijk : "Een man viel, op de weg van Jeruzalem naar Jéricho, ten prooi aan rovers... '' Van hen die voorbijkwamen snelde enkel een Samaritaan te hulp en nam hem onder zijn hoede. Zo is dus voor Jezus de naaste diegene die, in alle opzichten, veraf was. Diegene die we tot onze naaste moeten maken, omdat we hem aanvankelijk in niets nabij waren. Onze naaste is in eigen stad dat gezin in de grootste ontbering, dat noch onze opleiding, noch onze cultuur bezit, noch ook onze wijze om God te vereren. Dat gezin dat zo arm is dat het in geen enkel opzicht meer lijkt op die andere gezinnen, die zelf al zo kansarm zijn. Van die vader, die moeder, dat kind, moeten wij onze naaste, een tweede zelf maken. Het is vanuit hen dat wij voortaan God toegedaan zijn, geheel tot Zijn beschikking. Want in deze vader, die moeder, dit kind worden de rechten van God geschonden, omdat we hen voorheen niet erkend hebben in hun waardigheid van kinderen Gods, en dus als onze zuster en broeder. 2. De rechten van de mens In het Evangelie zijn de Rechten van de Mens de uitdrukking van de rechten van God. Wij zegden dat God zichzelf eerst verantwoordelijk heeft gesteld. Hij doet hetzelfde voor Zijn kinderen. Hij verklaart hen verantwoordelijk. Hij geeft hen de vrijheid om verantwoordelijk te zijn.
"Bemin God met al uw krachten, hou van uw naaste zoals vanu zelf. Bemin om te beginnen, geloof, heb vertrouwen en bemin. Daarna kan je doen wat je wilt. Zoals Sint Augustinus zei : "Bemin en doe wat je wilt". Dat begrijpen de gezinnen uit de Vierde Wereld eveneens beter dan wie ook. Voor hen bestaat het meest onaanvaardbare leed uit het beroofd zijn van hun verantwoordelijkheden. "Ik bid tot God, maar ik kan niet naar de Kerk gaan", zegt me een moeder in een woonoord even buiten Parijs. "Ziet u me in de Kerk? Ik bid, maar alleen thuis, als de kinderen er niet zijn. Hoe zou ik kunnen bidden in al dit lawaai?" Kortom, de allerarmsten leren ons dat de verantwoordelijkheid om te beminnen een recht is voor allen, een recht waar niemand omheen kan. Het is een recht dat ze voortdurend opeisen : "Wij willen nuttig zijn, dienstbaar, in plaats van voortdurend te worden bijgestaan". Ik denk aan de woorden van een man in een kansarme buurt uit de jaren '70 te Caen. "Wij vragen geen rechten, wij vragen enkel werk!" Deze man eist werk, niet als een recht om in eigen onderhoud te voorzien, maar als het recht om iemand te zijn. Met deze vraag naar verantwoordelijkheid volgen de gezinnen van de Vierde Wereld Jezus Christus, die tot zijn leerlingen zegt : "De mensenzoon is niet gekomen om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven voor velen". Een eenvoudige vrouw zei me dikwijls : "Kijk altijd uit naar hen die ongelukkiger zijn dan jezelf, er zijn nog altijd mensen armer dan jezelf”. Deze moeder, zozeer door armoede bevangen, zei met die ene zin alles over de mensenrechten. Zij zei ook alles over de te stellen prioriteiten, over die ene prioriteit door God zelf ingesteld en door het leven van Jezus in het Evangelie verkondigd. De prioriteit voor de allerarmsten, die Christus zelf heeft gekozen en voorgeleefd. 3. De voorkeur voor de armsten is door God ingesteld en door Jezus bevestigd. Voorkeur voor de armsten is inderdaad door God zelf in de geschiedenis der mensen telkens weer vooropgesteld. God heeft zijn volk steeds weer gevraagd zijn meest ten achter gestelde kinderen te eerbiedigen en te beschermen, respect op te brengen voor de armen. Maar zijn volk heeft niet geluisterd. Het joodse volk heeft gisteren gehandeld, zoals ook wij vandaag nog doen. Het heeft een maatschappij opgebouwd waar de enen de kennis hebben, de rijkdom en de macht, terwijl de anderen weinig leren, weinig verdienen en niets te zeggen hebben. Deze laatsten leven in bescheiden of zelfs armoedige omstandigheden. Maar daarachter komen nog de allerarmsten, voor waardeloos gehouden. Men zegt dat er in Israël slaven waren, heidenen of joden. Dat is juist, maar de wet van Mozes liet ten minste toe, dat joodse slaven werden vrijgemaakt na zes jaar slavernij. Maar de slavernij was nog niet het ergste. Want, in naam van de godsdienst, had het joodse volk een vorm van ondergeschiktheid ingesteld, nog zwaarder te dragen, zonder verweer en voor het hele leven. Want zonder hoop op eerherstel waren de mannen en vrouwen die, omwille van hun beroep of gebrek, onrein waren verklaard. Zoals de herders die de kudden van hun meesters bewaakten, zoals door de duivel bezetenen, melaatsen of belastinginners.
Min of meer zoals ook vandaag voor té min en niet te integreren worden aangezien mannen die leven van wat zij in de vuilnisbakken vinden, of zoals voor ongewenst worden gehouden gezinnen in onze steden die niet hebben geleerd in een moderne woning te leven. Gezinnen die nooit de middelen hebben gehad om huur te betalen. Zoals ook als parias worden beschouwd de moeders die, door diepste armoede gedreven, zich prostitueren in een van onze europese havensteden. Zo werden in Israël veel kinderen God's van vader op zoon veracht. Bovendien vond men in Jeruzalem daklozen, bedelaars, die zich van tijd tot tijd tot misdadige benden samenvoegden, zoals de goede en de slechte moordenaar. "De droesem van het volk", zei de historicus Josephus. Het uitschot van de maatschappij, herhalen wij vandaag. Maar, wat is er dan geworden van de liefde van God voor de allerarmsten ? Hoe konden de armen nog God beminnen, terwijl zij in naam van de godsdienst werden veracht ? Hoe konden zij hun naaste beminnen, terwijl zij uit het midden der mensen werden uitgestoten? Het recht van God te worden bemind en al Zijn kinderen evenzeer gerespecteerd en bemind te weten, was vernietigd. Door mensen te vernederen en te verwerpen, door hen hun verantwoordelijkheden, rechten en vrijheden te ontnemen ontkende het joodse volk de rechten van God. Dankzij de armsten van Israël en de gezinnen van de Vierde Wereld vandaag worden wij ons er van bewust, dat wij de mens niet kunnen aantasten zonder aan God te raken. Een mens vernederen is God vernederen. God heeft aan deze ondraaglijke vernedering van de allerarmsten en van Hem zelf een einde gesteld door zijn Zoon in de wereld te brengen. Hij liet hem geboren worden, daar waar enkel kinderen van onreine ouders, zoals herders, bandieten of zwervers geboren werden. In Zijn Zoon investeert God zijn kostbaarste gave - Zijn Zoon, Redder van de wereld. Hij zet zijn eigen Zoon in, daar waar mensen het meest gekleineerd zijn. Door Hem neemt God zelf de situatie van de uitgestotene op zich. Hij wordt zelf een verstoteling, opdat er nooit meer twijfel zou kunnen bestaan over Zijn wil dat alle mensen erkend worden als Zijn kinderen, en dat ze de rechten verkrijgen die daaruit voortvloeien. Zo verkondigt God niet alleen Zijn gerechtigheid, maar herstelt ze ook. Hij herinnert de mensen er aan dat ze hun kostbaarste bezit, hun hele persoon moeten inzetten ten dienste van de allerarmsten. Dat gaat Jezus doen. Hij wordt God en mens temidden van de allerarmsten. Dat is het mysterie zelf van de eucharistie die we dagelijks vieren. Jezus gaat voor zijn rekening nemen en onder onze ogen voorleven het rechtsherstel dat begint bij de meest verworpenen onder de mensen. 4. Jezus en de rechten van de mens Jezus werpt, door de beproeving in de woestijn en door het leven dat hij vervolgens leidt, voortdurend het voile licht op de rechten van God.
En door zijn persoon en zijn leven toont hij aan dat de rechten van God en van de mens één geheel vormen. Na zijn antwoord op de beproevingen : "Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen", toont Lucas ons in zijn Evangelie de zending van Jezus, die zegt : "De Geest van God rust op mij, Hij heeft mij gezonden om de armen de blijde boodschap te brengen, te genezen hen wier hart gebroken is, om aan gevangenen de vrijlating aan te kondigen en aan de blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te bevrijden en een genadejaar aan te kondigen van de Heer". Voor Jezus heeft God recht op vertrouwen en gehoorzaamheid en dit recht kan niet worden losgemaakt van het recht van de allerarmsten, om te worden genezen, om God te vereren. Het recht van God kan niet bestaan zonder het recht van hen die, verworpen als onrein omwille van hun gebreken, te horen krijgen : jij bent gered. De verbondenheid met de verworpenen, die Jezus herstelt in hun ware identiteit als kinderen van God met heel hun vrijheid van handelen, deze verbondenheid leidt hem rechtstreeks naar deze laatste gehoorzaamheid : te sterven in onwaardigheid als een rondzwervende bandiet. Jezus doet meer dan de uitgeslotenen recht verschaffen. Hij is zelf de rechteloze, aan wie de armsten op hun beurt de rundamentele rechten verschaffen. Het is door Jezus, door wat hij anderen doet, maar misschien vooral door wat de armsten voor hem doen, dat wij de essentiele rechten van de mens ontdekken : * Het recht op de goddelijke identiteit :het recht om erkend te worden als God en mens omwille van de verrijzenis. "Raboeni", zegt Maria Magdalena, de bezetene, de prostituée misschien, maar in ieder geval de uitgeslotene. "Ik heb de Heer gezien, de gekruisigde Raboeni leeft!" * Het recht op vertrouwen : dit recht dat God voor zichzelf opent en dat de allerarmsten zo pijnlijk missen geven zij met voile handen aan Jezus. "Heer, als U het wilt, kunt U me zuiveren". * Het recht op gelijkheid in ère, zoals dat erkend is door een vrouw die héél haar kapitaal, al haar spaargeld en waarschijnlijk nog meer besteedt aan kostbare olie voor de voeten van deze man. Voor deze man die de groten, de machtigen verachten, onder druk zetten, vervolgen, bewaken, zoals zij het vandaag helaas nog dikwijls de allerarmsten aandoen. * Jezus heeft dorst en de samaritaanse reikt hem het water. * Jezus heeft honger en zijn leerlingen spannen zich in om hem te voeden. *Jezus is dakloos, hij heeft geen steen om zijn hoofd op te laten rusten en mensen van allerlei slag heten hem welkom. Zijn wij ons nog bewust van de waarheid van deze woorden: "Dan zal de koning zeggen tot hen aan zijn rechterzijde : Kom, gezegenden van mijn Vader, hebt deel aan het Rijk Gods, want ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven, ik had dorst en gij hebt mij te drinken gegeven, ik was een vreemde en gij hebt mij opgenomen, naakt, en gij hebt mij gekleed, ziek en gij hebt mij verzorgd, in de gevangenis en gij hebt mij bezocht"?
Zijn wij ons bewust van de betekenis van deze woorden? Als Jezus zegt : "dit hebt ge aan mij gedaan", bevestigt Hij dat de rechten van God opgaan in de rechten van de mens, en omgekeerd. In één woord : het gaat om dezelfde ondeelbare rechten. Wat gedaan is voor de minsten, wordt gedaan voor Jezus zelf. Dit is geen beeldspraak, geen analogie, geen manier om te zeggen dat Jezus aan hun zijde stond. Neen, Jezus speelt niet, hij doet niet alsof. Jezus was en blijft - en de Eucharistie herzegt ons dat – de meest verpletterde, de meest vernederde, de meest geschondene. En het is wel degelijk tegenover hem dat mensen, de allerarmsten vooral, deze daden stellen die de eerbied, het vertrouwen, alle rechten van de mens herstellen. Zou ik het durven zeggen? Alle verklaringen over mensenrechten uit de moderne geschiedenis komen mij voor als niet meer dan pogingen tot interpretatie, tot weergave, tot herformulering, een weerklank van wat Jezus zelf ten voile heeft geleefd en blijft beleven. Jezus die nog steeds met de armsten is, Hijzelf de allerarmste, de Vierde Wereld in onze tijd. Laten wij proberen te zien wat de Kerk hieruit zeker zal bewaren voor haar dagelijks wezen en handelen van morgen. 5. Kerk en Vierde Wereld Als priester heb ik van Vierde Wereld gezinnen dag aan dag geleerd dat Jezus Christus gerechtigheid is. En dat Jezus ook onder de mensen rondom Hem gerechtigheid doet bloeien. "Het is niet rechtvaardig, dat wij zo worden behandeld", zeggen de gezinnen vaak, "Waarvoor is Jezus dan gestorven?" Nog niet zo lang geleden zei een man me :"Men hangt hem nog steeds aan hetkruis". Het zijn ook de allerarmsten zelf die mij hebben onthuld hoezeer zij vertrouwen op de Kerk. Voor de enen zijn het priesters, voor de anderen religieuzen die hen hebben verdedigd, die goed zijn geweest voor hen. Sommigen vertellen over leken die hun leed ter harte hebben genomen en zich aan hun zijde hebben geschaard. Zo herinnert zich elke generatie van de armsten op de een of andere manier, de strijd van de Kerk voor gerechtigheid verpersoonlijkt door mensen als Monseigneur Cardijn, Vincentius a Paulo, Don Bosco, pater Pire, moeder Theresa.... Indien de Kerk ooit geneigd zou zijn haar zending van verdedigster van de allerarmsten te vergeten, dan zou het onrecht dat zij ondergaan, hun diepe leed haar trouwens snel haar eigenlijke rol in herinnering brengen. Alle mensen van goede wil worden tot Gods orde teruggeroepen, als zij met diepste armoede in aanraking komen. Wie kan inderdaad gezinnen van de Vierde Wereld zoals wij ze kennen in eigen stad ontmoeten, zonder ze te willen bevrijden ? Wie kan aanvaarden dat een vader niet kan lezen en schrijven?
Dat een man in armoede, vooral als hij jong is, veroordeeld is tot werkloosheid omwille van een tekort aan vorming ? Niemand kan toelaten dat een moeder van een groot gezin geen enkel middel heeft om zich echt te verzorgen. Dat ze geen geld heeft om zelf haar kinderen te voeden. Geen enkel mens met hart kan toelaten dat kinderen vernederd worden op school, omwille van de ellende thuis. Dat hele gezinnen verplicht zijn te leven alsof het geluk hen voor eeuwig verboden is. Maar, al of niet bewust, verwachten de allerarmsten toch méér van de gelovigen, van de Kerk. Ook voor hen betekent de schending van hun rechten raken aan de rechten van God. Op een bijeenkomst te Londen zei een moeder me : "Père, u zegt ons dat wij onrechtvaardig behandeld worden. U hebt gelijk. Maar u zegt ons nooit dat dit ook God raakt. Hij is toch onze Vader bij mijn weten". Deze vrouw herinnerde mij eraan dat de gelovigen, op grond van de door Christus gegeven opdracht, verdedigers van mensenrechten moeten zijn. Omdat God zelf direkt - of moet ik zeggen: persoonlijk - geraakt is door het onrecht Zijn kinderen aangedaan. Dit heb ik intens beleefd toen een vrouw in grote armoede moeder van twee kinderen, me op een dag kwam bezoeken. "Père", zei ze me met tranen in de ogen, ' 'ze hebben God beledigd". "Kalm maar, over wie spreekt u?" "In het ziekenhuis hebben ze abortus op me toegepast". Deze vrouw droeg een bijzondere gevoeligheid in zich. Voor haar was het eerst God die beledigd werd. Zij herinnerde mij, priester, er aan dat door elk menselijk onrecht Christus nog steeds vernedering en verachting blijft ondergaan. Dat de Kerk door het afwijzen van ernstige armoede de schending aan de kaak stelt van het recht van God op de liefde van Zijn kinderen, van het recht van Zijn kinderen Hem lief te hebben. Daarom heeft de Kerk, gedreven door een trefzeker aanvoelen, nooit opgehouden te antwoorden op de roep van hen die in diepste armoede verstrikt zijn. Door de eeuwen heen heeft zij steeds getracht de gelovigen samen te brengen rond de gezinnen van de allerarmsten. Gisteren stichtte ze hospitalen en scholen. 90% van de religieuze congregaties in Vlaanderen zijn in de vorige eeuw ontstaan tijdens de periode van de grote armoede. Vandaag brengen zij, in datzelfde Vlaanderen, het recht van de allerarmsten op liefde in herinnering door hun inspanningen voor opbouw van de gemeenschap in tal van stadsbuurten. Meer in 't algemeen houdt de Kerk vandaag niet op te verkondigen, dat elk kind van God recht heeft op voldoende middelen om een levensproject op te bouwen. Dat elk gezin een degelijk dak boven het hoofd moet hebben, dat elke werknemer gerespecteerd moet worden, en recht heeft op werk. Lang voor de politici heeft de Kerk ook reeds gezegd, dat de mensen recht hebben op het beheersende verstand. Dat het
onaanvaardbaar is dat ontbering mensen ertoe kan brengen te zeggen wat ik zo vaak heb moeten horen: "Ziet u wel, wij zijn stommelingen!" Kortom, de Kerk blijft vandaag de mensen verzamelen rondom de allerarmsten van de eigen tijd. Dat was ook de strijd van Monseigneur Cardijn. Dankzij de Kerk begreep hij dat al het goud van de wereld niet opweegt tegen een mens. Als erfgenaam van de strijd van de Kerk voor gerechtigheid verkondigde hij dat de wereld, gemaakt door de arbeid van mensen, ten dienste staat van de geest. Dat elke jongere vrij moet staan tegenover de materie, de machine, het geld. Ook U die Kajotter bent geweest geeft uw vertrouwen in navolging van Monseigneur Cardijn aan deze Kerk die in opdracht van de Heer, altijd weer naar de grootste armoede op weg is. Aan deze Kerk die de verpletterden en vernederden nooit zal verlaten. U geeft uw vertrouwen aan deze Kerk door welke Jezus aan de gelovigen, priesters en godgewijden, herzegt dat ze Hem dienen wanneer zij de armsten ten dienste staan. Dat zij niets anders zijn dan dienaren van gerechtigheid, van bevrijding voor de allerarmsten. "Wat ge aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan". Ook U bent nog steeds van deze Kerk wier opdracht is zich te spoeden naar hen die het meeste lijden, maar die niet meer kunnen beminnen en die mij toeroepen "Als God werkelijk bestond was het nog erger, want ik zou Hem moeten haten". Nu weet U wel dat de Kerk zich in opspraak brengt door voor de Vierde Wereld te kiezen. Toen Monseigneur Cardijn zich aansloot bij de arbeiders in hun zwaar verarmde buurten, bracht hij zichzelf in opspraak zelfs bij vele gelovigen. Velen waren verontwaardigd. Deze alles ontberende arbeiders waren geen goed gezelschap voor een jonge priester. Geldt niet hetzelfde, vandaag, voor de Vierde Wereld? Niet iedereen beschouwt het zich toewijden aan deze gezinnen als een echt apostolaat. "Dat is sociaal werk", zegt men ons. Een priester willen zijn die zich wijdt aan het uitroeien van diepste ontbering, is dat geen utopie ? Heeft Christus niet zelf gezegd : "Wat u ook doet, er zullen steeds armen onder u zijn". Maar U bent het wel met mij eens : zich zo bloot geven met hen die niet meetellen de onhandigen, de ruwen, dat betekent het lot van Christus op zich nemen. Dat betekent misprezen worden, aanzien verliezen. Zelfs de armen zullen u wantrouwen. In de sloppenwijken van de jaren '60 zeiden de soms net iets minder arme gezinnen mij : "Père, die anderen zijn uw wereld niet ; u schaadt uzelf door naar hen toe te gaan". Iedere priester, elke strijdbare christen moet deze verwerping leren kennen. Hij moet de honger gekend hebben. De nutteloosheid van zijn inspanningen, de mislukking en het aan de kant gezet worden. Die prijs heeft Jezus betaald, maar daarin schuilt ook het geheim van het vertrouwen van de geringsten.
Een moeder uit het daklozen kamp in Noisy le Grand verbaasde zich op een dag en verheugde er zich vervolgens over dat ik haar geen centiem kon geven. "Kom kijken naar deze pastoor, hij heeft geen cent op zak". Als wij allen tezamen de draad weer opnemen van de geschiedenis die ook Monseigneur Cardijn heeft beleefd, dan zal er nooit meer een vrouw van de Vierde Wereld verbaasd staan over de armoede van priesters en leken. Dan zal de Kerk, evenals de Heer zelf, gerechtigheid zijn; door de tussenkomst van sommigen, gerechtigheid voor de allerarmsten. De verbondenheid van de Kerk met de Vierde Wereld staat onvermijdelijk gebouwd op de verbondenheid van alle tijden tussen de Kerk en de armoede, voor sommigen tussen de Kerk en de ellende. Op het Verbond dat het Rijk God's vestigt in de wereld waar wij wonen. Enkel een dienende Kerk kan God noemen, kan zeggen dat God de bron is, het fundament van de Rechten van de Mens. Enkel een arme Kerk kan de mens noemen in zijn volheid van kind van God. Zij alleen mag verkondigen dat God de allerarmsten gekozen heeft als bevoorrechte bouwers aan God's Koninkrijk. De Kerk, dat zijn tegelijk de rechten van God en de rechten van de mens, voor eeuwig ondeelbaar. De Kerk brengt, net als Jezus de rechten van de mens in de praktijk, om zodoende een wereld te scheppen waarin elke mens boven zichzelf uitgroeit. Aan ons de taak om er voor te waken dat geen enkele mens, in armoede en van alle rechten verstoken, verhinderd wordt een bouwer van het Rijk van God te zijn. Aan ons de taak, de armsten te dienen, opdat de Kerk werkelijk de dienende en arme Kerk van Jezus zij. Dan zullen de allerarmsten eindelijk deel hebben aan een wereld waar de rechten van God worden erkend. Waar deze definitief, als aan hen voorafgaande, verbonden zullen zijn aan de rechten van de mens. Dan zullen wij in een wereld leven, waar de gezamenlijke rechten van God en mens de waarborg zijn dat de allerarmsten ten allen tijde steeds weer in hun rechten worden hersteld.