Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a Den Haag
Uw brief
Ons kenmerk
FEZ/B&B/01/71428a Onderwerp
Datum
Kamervragen SZW-begroting 2002
8 november 2001
U ontvangt hierbij in drievoud het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden op de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2002.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(W.A. Vermeend)
28 000 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2002
Nr.
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Terpstra De griffier van de commissie, Nava Nr
Vraag
Blz van
tot
3
1
Wilt u voor ieder van de vier grote gemeenten aangeven: a. hoeveel tijd gemiddeld ligt tussen de heronderzoeken; b. hoeveel procent van de heronderzoeken wordt afgedaan zonder dat een gesprek met betrokkene plaatsvond; c. hoeveel procent van de bijstandscliënten een vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft; d. hoeveel procent van de bijstandscliënten een de facto-vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft, en e. hoeveel bijstandscliënten er zijn en in welke fase zij zijn ingedeeld? Antwoord a. Gemeenten moeten zich jaarlijks verantwoorden of zij de heronderzoeken binnen de wettelijk termijn hebben uitgevoerd. b. Een nadere specificatie is alleen vereist indien en voorzover de wettelijke termijn niet in alle gevallen gehaald is. Voor de vier grote gemeenten geldt dat Den Haag en Utrecht ter zake geen tekortkomingen kennen, dat Rotterdam door middel van het verbetertraject de achterstanden op 1 januari 2002 weggewerkt moet hebben en dat Amsterdam achterstand kent en daarvoor sinds 2000 een financiële maatregel krijgt. c. In het toezichtsonderzoek “Uitvoeringspraktijk ontheffingen van sollicitatieplicht” zal ingegaan worden op de (de facto-)ontheffingen van de sollicitatieplicht. d. Volgens planning (zie de u bij brief van 31 augustus 2001, kenmerk TZ/TG/2001/48315a, toegezonden onderzoeksprogrammering Toezicht Gemeenten voor de tweede helft van 2001) zullen de onderzoeksresultaten in maart 2002 gepubliceerd worden. e. In de G4 waren ultimo 2000 in totaal 123.035 bijstandsgerechtigden (tot 65 jaar). De fasering in de G4 ziet er medio 2001 als volgt uit:
Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht
Fase 1
Fase 2/3
6% 12% 5% 5%
8% 16% 8% 8%
Per medio 2001 Fase1
Amterdam Rotterdam Den Haag Utrecht
6% 12% 4% 3%
Fase 4 uitgezonderd 87% 29% 86% 86%
Fase2
Fase 3
Fase 4
2% 6% 1% 1%
9% 9% 6% 7%
52% 28% 21% 88%
Niet gefaseerd 0% 46% 1% 1%
Geen (nog) arbeidsniet verplichting/ gefaseerd ontheffing 31% 45% 57% 11% 1%
0
4
2
Kunt u zowel voor de 4 grote gemeenten als voor kleinere gemeenten aangeven of in de gevallen waarin terugvordering of verhaal is geïndiceerd die terugvordering of verhaal vervolgens ook daadwerkelijk plaatsvindt?
0
Antwoord Voor de 4 grote gemeenten geldt dat hun recente jaaropgaven over 2000 geen ernstige tekortkomingen vertonen voor wat betreft de besluitvorming inzake terugvordering en verhaal. Wel zijn er op onderdelen aandachtspunten geconstateerd. Eveneens op basis van de jaaropgaven 2000 wordt beoordeeld of de overige gemeenten zich houden aan de verplichting tot terugvordering en verhaal. Op dit moment is nog niet alle informatie geanalyseerd (onder meer omdat een deel van de recentelijk ingezonden jaarinformatie aan gemeenten is geretourneerd vanwege geconstateerde vormfouten), zodat thans nog geen actuele informatie verstrekt kan worden voor de overige gemeenten. Mochten bij de analyse ernstige tekortkomingen blijken, dan kan dat aanleiding geven voor een quick scan. Zie verder vraag 26. Na de formele besluitvorming is het van belang dat gemeenten tot daadwerkelijke incasso overgaan. Dit aspect komt aan de orde in het toezichtsonderzoek Debiteuren, waarvan de verwachting is dat de resultaten eind 2001 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden. Daarnaast zal in de Integrale Handhavingsrapportage, die zeer binnenkort aan de Tweede wordt aangeboden, ingegaan worden op enkele indicatoren inzake de gemeentelijke incassoactiviteiten. 3
Welke criteria worden gehanteerd voor verbeterplannen van de uitvoering van de Abw door gemeenten? Zijn de criteria die gelden voor de verbeterplannen hetzelfde voor de grote gemeenten als voor de kleinere gemeenten? Zo niet, waaruit bestaan die verschillen en wat is de reden voor die verschillen?
0
Antwoord De criteria voor verbeterplannen, die voor alle gemeenten hetzelfde zijn, zijn vastgelegd in de “Beleidsregels verbetertraject en zelfstandig beroep” en gepubliceerd in de Staatscourant van 28 december 2000, nr. 251. Deze regels gelden voor alle gemeenten. 4
Welke afhandelingstermijnen gelden voor aanvragen van levensonderhoud en voor beëindigingsverzoeken? Binnen welke termijn vinden de aanvragen van levensonderhoud en beëindigingsverzoeken daadwerkelijk plaats zowel binnen de 4 grote gemeenten, als binnen kleinere gemeenten?
0
Antwoord Voor een aanvraag levensonderhoud geldt een beslistermijn van 8 weken (artikel 68, eerste lid, Abw). Indien een gemeente deze termijn overschrijdt kan de aanvrager daartegen in bezwaar en beroep gaan. Omdat hierbij sprake is van een zelfregulerend mechanisme, stelt het toezicht zich terughoudend op. Dat wil zeggen dat aangenomen wordt dat tekortkomingen in de uitvoering een incidenteel karakter dragen en dat zonder contra-indicaties geen toezichtsactiviteiten ontplooid worden. Met ingang van 1 januari 2001 is de termijn voor beëindigingsonderzoeken verlengd van 3 naar 6 maanden. 5
In de begroting staat dat voor mensen zonder arbeidsmarktperspectief die langdurig in de bijstand verblijven in 2002 aanvullende inkomensmaatregelen getroffen zullen worden. Geldt dit ook voor andere categorieën uitkeringsgerechtigden die een uitkering op minimumniveau ontvangen? Antwoord Ja, de regeling geldt voor alle uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsmarktperspectief, die een uitkering op minimum niveau ontvangen en jonger zijn dan 65 jaar. Voor personen die 65 jaar of ouder zijn is al voorzien in een hoger sociaal minimum via de ouderenkortingen.
9
5
6
Wat wordt bedoeld met 'het bevorderen dat de loonkostenontwikkeling zich de komende tijd aanpast aan de gewijzigde omstandigheden'? Waaraan wordt gerelateerd: aan het prijsindexcijfer, de loonkosten per eenheid product of de economische groei?
9
Antwoord De ontwikkeling van de lonen bepaalt, tezamen met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de opbrengstprijzen van de productie, in belangrijke mate de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (AIQ). Zodra een evenwichtige ontwikkeling van lonen en prijzen wordt doorbroken en sprake is van een duidelijk stijgende AIQ, noopt dit tot aanpassing van de loonkostenontwikkeling op straffe van een stijging van de werkloosheid. De geraamde stijging van de AIQ die volgend jaar tot uitdrukking komt in een stijging van de werkloosheid met 55.000 personen hangt mede samen met onze verslechterde concurrentiepositie in termen van loonkosten per eenheid product (conform actualisatiecijfers CPB d.d. 1 november 2000; ten tijde van de MEV is uitgegaan van 40.000 personen). Deze verslechtering legt beperkingen op aan de mogelijkheden om loonstijgingen door te berekenen in hogere opbrengstprijzen van de productie. De stijging van de AIQ is een indicatie van gewijzigde omstandigheden die de beleidsopgave bepalen gericht op het bevorderen van een verantwoorde loon(kosten)ontwikkeling. 7
In welke sectoren is met name een stijging van werkloosheid te verwachten?
9
Antwoord Het Centraal Planbureau voorspelt een toename van de werkloosheid van 235.000 personen (circa 3¼% van de beroepsbevolking) in 2001 naar 290.000 (3¾% van de beroepsbevolking) in 2002 (ten tijde van de MEV werd nog uitgegaan van 240.000 personen in 2001 en 280.000 personen in 2002). De omvang van de werkloosheid is nauwelijks te relateren aan de specifiek sectorale ontwikkeling van de economie. In het algemeen zal een stijging van de werkloosheid zich in de eerste plaats manifesteren in een toename van de werkloosheid onder personen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Wel kan op basis van kwartaalinformatie van het CBS worden aangegeven dat de economische groei met name in de commerciële dienstverlening en industrie aan het afnemen is: de groei in de commerciële dienstverlening bedraagt in de eerste helft van 2001 nog niet de helft van de gemiddelde groei van vorig jaar. Dit geldt zowel voor handel en transport als voor de financiële en zakelijke dienstverlening. In de industrie is nauwelijks nog sprake van groei. In de bouw stagneert de productiegroei en in de landbouw doet zich een duidelijke daling voor. De landbouw had te maken met de negatieve gevolgen van MKZ en BSE. Alleen voor de niet-commerciële dienstverlening is sprake van een ander beeld: het groeitempo is hier verdubbeld ten opzichte van vorig jaar. Een en ander wordt ook weerspiegeld in de ontwikkeling van het aantal openstaande vacatures (CBS-persbericht PB01-213 van 27 september 2001). Eind juni 2001 stonden 218 duizend vacatures open, evenveel als eind juni 2000. Het aantal openstaande vacatures daalde vooral in de industrie (- 8.000, ofwel met bijna een kwart) en de handel (- 2.000, ofwel met 5%). Het aantal vacatures in de zorgsector steeg met 6.000 (33%). 8
Wat wordt bedoeld met 'automatische stabilisatoren'? Kan een opsomming worden gegeven? Antwoord “Automatische stabilisatoren” betreft de systematiek waarbij mutaties in inkomsten en\of uitgaven van de overheid als gevolg van conjuncturele ontwikkelingen volledig in het begrotingssaldo tot uitdrukking komen en dus niet leiden tot beleidsmatige budgettaire aanpassingen. Dit betekent dat een tegenvallende conjunctuur niet tot extra ombuigingen en\of lastenverzwaringen leidt; netzomin als een meevallende conjunctuur aanleiding is tot intensiveringen of lastenverlichting. Doel hiervan is te voorkomen dat de overheid met haar budgettair beleid het conjunctuurverloop versterkt en dat het conjunctuurverloop tot veel adhoc besluitvorming leidt.
9
6
9 11
Waar zijn de beschikbare bedragen ter uitvoering van de motie Noorman – Den Uyl vanaf 2002 op gebaseerd? Hoe groot is de verwachte doelgroep? Waarom is voor de uitvoering van de motie Noorman-den Uyl in 2002 € 54,5 mln uitgetrokken en in 2005 € 41,3 mln, maar in de tussenjaren slechts € 11,3 mln? Betalen de gemeenten ook mee aan deze extra uitkering voor wie geen kans heeft op de arbeidsmarkt?
10 10
Antwoord op de vragen 9 en 11 Zie antwoord vraag 11 naar aanleiding van de Sociale Nota. 10
Welke maatregelen wil het kabinet hanteren om te bereiken dat er een 'accentverschuiving plaatsvindt van een vraagbepaalde arbeidsmarkt naar een meer aanbodbepaalde arbeidsmarkt'?
10
Antwoord Het arbeidsmarktbeleid was in de jaren tachtig en negentig sterk gericht op het aan het werk helpen van langdurig werklozen via het stimuleren van de vraag naar - vooral laagbetaalde arbeid. Gelet op de loon(kosten)ontwikkeling, de arbeidsmarktknelpunten en de noodzaak de sterk toenemende vergrijzing op te vangen heeft een accentverschuiving plaatsgevonden naar de versterking van het (potentiële) arbeidsaanbod. Algemene maatregelen om de arbeidsdeelname te verhogen zijn; een verdere verkleining van de armoedeval, een toetreders korting en het verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en flexibele beloningsvormen. Een opsomming van de instrumenten die hiervoor worden ingezet, treft u aan op pagina 11 en 12 van de begroting. Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie van specifieke groepen worden, naast de bovengenoemde generieke maatregelen, maatregelen ingezet op de groepen ouderen, laagopgeleiden en etnische minderheden. Deze maatregelen varieren van fiscale voordelen voor werkende ouderen en fiscale voordelen voor werkgevers die hun werknemers opscholen tot startkwalificatieniveau tot het afsluiten van MKB-convenanten ter bevordering van de arbeidsinpassing van etnische minderheden. Naast deze meer preventieve maatregelen wordt ook het activerings- en reïntegratiebeleid versterkt met o.a. bestuurlijke afspraken in de Agenda voor de Toekomst, het Fonds Werk en Inkomen, de wijziging van de Wet Rea en de rapporten van de Commissie Donner, die een aantal aanbevelingen heeft gedaan over hoe om te gaan met de WAO-problematiek. 12
Waarom is in het overzicht van beleidsprioriteiten voor de chronisch zieken slechts voor 2 jaar (2002 en 2003) een fiscaal bedrag van € 45 mln opgenomen, en voor de jaren daarna niets? Antwoord Het gaat om fiscale lastenverlichting. Evenals bij enkele andere onderdelen van deze tabel had ook hier de betreffende voetnoot moeten worden aangehaald, die luidt dat het bedrag vanaf 2003 als structureel moet worden beschouwd.
10
7
13
Wat is het te verwachten negatieve effect van de toetrederskorting i.v.m. de wachttijd van één jaar op de uitstroom van uitkeringsgerechtigden, Wiw-ers en I/D-ers naar reguliere banen?
11
Antwoord Met ingang 2002 wordt voorgesteld om uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar in de regeling zitten (uitgezonderd WW-ers), personen met een gesubsidieerde baan en personen zonder of gesubsidieerde baan een fiscaal voordeel te geven als zij op een ongesubsidieerde baan gaan werken. De groei van de arbeidsparticipatie die met de toetreders korting wordt beoogd moet voornamelijk komen van toetreding van laagopgeleiden en vrouwen tot de arbeidsmarkt, die in verhouding thans veel minder participeren dan hoogopgeleiden en van uitkeringsgerechtigden. Hoe hoger het opleidingsniveau is, hoe hoger het inkomenspotentieel en dus hoe aantrekkelijker het verrichten van betaalde arbeid. Laagopgeleiden hebben over het algemeen een inkomenspotentieel dat gevoeliger is voor de armoedeval. De schaal waarop deze groep de duur van inactiviteit verlengt om in aanmerking te komen voor dit voordeel zal naar verwachting klein zijn. Dat wil zeggen dat het weinig aannemelijk is dat de toetrederskorting zal leiden tot een substantiële verlenging van de uitkeringsduur. Het positieve effect op de participatiebeslissing overheerst. Hiervoor zijn twee redenen. In de eerste plaats is het merendeel van de inactieven en uitkeringsgerechtigden met een lage opleiding al langer dan een jaar zonder werk. Ten tweede is de toetrederskorting slechts één onderdeel van een pakket maatregelen gericht op vermindering van de armoedeval. Van andere maatregelen, zoals verhoging van de arbeidskorting, de combinatiekorting en verhoging van kinderopvangsubsidies, kunnen laag geschoolden eveneens profiteren indien zij betaald werk zullen accepteren. Genoemde maatregelen zullen naar verwachting leiden tot extra aanbod van laag geschoolde/laag betaalde arbeidskrachten. 14
Staat de fiscale faciliteit om flexibele beloningsvormen te stimuleren alleen open voor de profit-sector?
12
Antwoord Ja. Hier is om twee redenen voor gekozen. Ten eerste is het ‘meeademen’ van loonkosten met de conjunctuur vooral in de profit-sector van belang. In deze sector zullen te hoge kosten immers kunnen leiden tot gedwongen ontslagen en sluitingen. Ten tweede ontbreekt in de collectieve en non-profitsector een objectieve, goed meetbare maatstaf die gebruikt kan worden voor de waardering van het presteren van de organisatie. Het begrip winst in de marktsector is hiervoor wel geschikt. 15
Wat zou het effect zijn op de participatie van herintreders als het budget voor de fiscale heffingskorting voor herintreders gebruikt zou worden voor uitbreiding van de kinderopvang? Antwoord Beide maatregelen, de fiscale heffingskorting en de kinderopvang, dragen bij aan een grotere participatie van herintreders. Er kan niet worden aangegeven welk instrument per definitie effectiever is om dit doel te bereiken. Er wordt reeds fors geïnvesteerd in de uitbreiding van de kinderopvang.Via de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang wordt de kinderopvangcapaciteit tot en met 2002 uitgebreid met 72.000 nieuwe kinderopvangplaatsen. Kinderopvanginstellingen geven aan dat eind 2002 de verdubbeling van de capaciteit ten opzichte van eind ’98 zal worden gerealiseerd. Die capaciteit komt ongeveer overeen met de behoefte aan kinderopvang zoals geraamd door SEO/SCP (zie antwoord vraag 40). Om de participatie te vergroten heeft het kabinet daarom voor de heffingskorting gekozen, als aanvulling op de uitbreiding van de kinderopvang.
12
8
16
Waarom is het kabinet voorstander van meer flexibele beloningsvormen? Wat zijn de voor- en nadelen?
12
Antwoord Het kabinet wil met flexibele beloningsvormen bewerkstelligen dat loonkosten ‘meeademen’ met de conjunctuur. Het flexibele beloningsbestanddeel zal afnemen als de bedrijfsresultaten minder worden. Nu kan een economische teruggang door neerwaarts rigide lonen tot een stijging van de werkloosheid leiden. Als nadeel kan genoemd worden dat de inkomensonzekerheid kan toenemen. Hier staat echter een grotere baanzekerheid tegenover. 17
In 2002 verwacht het CPB een stijging van de werkloosheid met 40.000 personen. Is er voor de jaren daarna ook een voorspelling te doen? Hoe verhoudt zich dit tot de overschotten in de sociale fondsen? Hoeveel jaren volstaan de overschotten om verminderde premie-inkomsten en meer werkloosheidsuitkeringen te compenseren zonder premieverhoging?
12
Antwoord Het CPB heeft in de MEV 2002 een stijging van de werkloosheid geraamd met 40.000 personen in 2002. De werkloosheid voor de jaren na 2002 is moeilijk in te schatten; deze is sterk afhankelijk van de, zeker op dit moment moeilijk te voorspellen, economische ontwikkelingen. Het CPB heeft overigens wel berekeningen gemaakt over de budgettaire ruimte 2003-2006 (CPB document nummer 3; juni 2001). De werkloze beroepsbevolking stijgt hierin met 90.000. De werkloze beroepsbevolking zou dan uitkomen op het evenwichtsniveau in 2006. Dit betreffen echter louter boekhoudkundige berekeningen. In november 2001 zal het CPB een verkenning voor de volgende kabinetsperiode publiceren met een beeld van de macroeconomische ontwikkeling van de Nederlandse economie en de ontwikkeling van de werkloosheid. De overschotten bij het werkloosheidsfonds zouden, geïsoleerd bezien, bij sterk tegenvallende economische ontwikkelingen, een groot aantal jaren stijgende uitgaven en verminderde premie-inkomsten kunnen opvangen. Daarbij moet wel worden bedacht dat de fondsvermogens onderdeel zijn van de (geconsolideerde) EMU-schuld. 18
Waarom verlaagt het kabinet de premies sociale fondsen met een 1/4 miljard euro, terwijl de komende tijd onderzocht wordt hoe ten principale op langere termijn moet worden omgegaan met premiestelling en sociale fondsen? Was het niet beter geweest daarop te wachten, en vooralsnog geen premieverlaging toe te passen? Antwoord Een beperkte premieverlaging past in het integrale lasten- en koopkrachtbeeld. Een forse premieverlaging is met het oog op inpassing in het budgettaire beeld en de ruimte voor lastenverlichting niet wenselijk. Het kabinet heeft bij de vormgeving van het lastenpakket 2002 nog in deze kabinetsperiode een stap willen zetten ter verlaging van de premies en daarmee een vermindering van de exploitatiesaldi. Dit vermindert de omvang van de problematiek waarvoor momenteel een oplossing voor de langere termijn wordt gezocht. Een verlaging van de premies staat een eventuele verandering in de systematiek van de premiestelling niet in de weg. Derhalve was het niet noodzakelijk om de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten.
12
9
19
De aangekondigde maatregelen voor 2002 gericht op ouderen zijn veelal financiële prikkels. Het gaat hier echter vaak ook om randvoorwaarden, bereidheid en cultuur. Is het daarom niet te overwegen om hier ook het convenanteninstrument in te zetten?
13
Antwoord Het kabinet beoogt een verhoging van de arbeidsdeelname van ouderen te realiseren met een samenhangend pakket van maatregelen, gericht op zowel het beperken van de uitstroom uit arbeid als op het bevorderen van de instroom. Ter ondersteuning van het beleid heeft de minister van SZW een Taskforce Ouderen en Arbeid in het leven geroepen, die de inschakeling van ouderen op de arbeidsmarkt zal stimuleren en oplossingen zal aandragen voor het wegnemen van eventuele belemmeringen. Het slotdocument van de Taskforce wordt naar verwachting medio 2003 uitgebracht. Verwacht wordt dat deze Taskforce, zonodig, goede additionele aanbevelingen zal doen om het beoogde doel te bereiken. 20
Wanneer worden de resultaten van het onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van oudere deelnemers verwacht?
13
Antwoord Eind dit jaar worden een aantal onderzoeken afgerond. Begin 2002 zal de Tweede Kamer worden ingelicht over de resultaten.
21
Kan ook de groep laaggeschoolden die nooit werkloos zijn geweest in aanmerking komen voor extra scholing; bijvoorbeeld een schoolverlater die meteen aan het werk is gegaan en inmiddels al 7 jaar werkt? Antwoord Ja, er zijn diverse fiscale mogelijkheden voor zowel de werkgever als de werknemer om een deel van de gemaakte scholingskosten vergoed te krijgen. Werkgevers kunnen voor hun werknemers gebruik maken van een scholingsaftrek en er is een een afdrachtsvermindering onderwijs. Individuele werknemers kunnen o.a. hun scholingskosten aftrekken van de inkomstenbelasting. Daarnaast biedt de Wet Financiering Loopbaanonderbreking werknemers financiële ondersteuning voor het opnemen van verlof voor zorg of studie. De in 2001 ingevoerde verlofspaarregeling biedt werknemers mogelijkheden om het ontbreken van loon tijdens het educatief verlof te dekken.
13
10
22
Is onderzoek gedaan naar mogelijke motieven bij ouderen om langer door te werken? Wat is bekend over de vraag of een financiële prikkel wel een substantieel onderdeel van de motivatie vormt om langer door te werken? Bestaat ook hier het gevaar (net als bij REA subsidies) dat geld wordt gegeven zonder de zekerheid dat het enig effect sorteert?
13
Antwoord In het onderzoek 'Bevordering arbeidsparticipatie ouderen' heeft prof. Nelissen onderzoek gedaan naar de preferenties van individuen ten aanzien van de uittredingsleeftijd. De rol van financiële prikkels heeft daarbij voorop gestaan, met name de vraag in hoeverre omzetting van VUT-regelingen naar meer actuarieel neutrale uittredingsregelingen tot veranderingen in het uittredingsgedrag leidt. Het onderzoek laat zien dat de werkgelegenheidsgraad onder 55-64 jarigen met circa 7 tot 12 procent kan stijgen indien een financiële prikkel wordt toegepast in de vorm van het vervangen van de VUT-regeling door een prepensioen- of flexpensioenregeling. Uit het onderzoek blijkt ook dat zo'n overgang substantiële invloed kan hebben op het uittredingsgedrag in de vorm van een hogere uittredingsleeftijd. Door Prof. J.Theeuwes en M. Zijl is onderzoek gedaan naar de factoren die invloed hebben op de uittredingskans van oudere werknemers (OSA-onderzoek "Determinanten van vervroegde uittreding"). Hieruit bleek dat bij vervanging van de VUT door een prepensioenregeling, vrijwillig vervroegde uittreding door 60-minners vrijwel verdwijnt en dat voor werkende 60-plussers de kans dat zij twee jaar later nog steeds werkzaam zijn toeneemt van 68% naar 90%. Derhalve is het de verwachting dat de door het kabinet voorgestelde financiële prikkels ouderen zullen motiveren om langer door te werken. Bij de introductie van financiële prikkels in de vorm van actuarieel neutrale vervroegde uittredingsregelingen zijn - in tegenstelling tot bijvoorbeeld REA subsidies - geen extra overheidsuitgaven gemoeid. 23
Welke instrumenten worden gehanteerd om het werkloosheidspercentage onder allochtonen te verlagen bij een verslechterende economie, en hoeveel allochtonen zijn doorgestroomd naar reguliere banen? Antwoord Het gehele arbeidsmarktinstrumentarium voor etnische minderheden is beschreven in de kabinetsnota Arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden - plan van aanpak 2000-2003 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999/00, 27 223, nr. 1). De instrumenten in het kader van het specifieke arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden worden ingezet in aanvulling op het algemene arbeidsmarktbeleid, waarbij het uitgangspunt is dat etnische minderheden, ook in geval van een verslechterende economie, naar evenredigheid zullen participeren. Deze specifieke maatregelen krijgen onder meer vorm door het MKB-minderhedenconvenant en het Raamconvenant Grote Ondernemingen. De in de afgelopen jaren genomen maatregelen hebben geleid tot een aanzienlijke versterking van de arbeidsparticipatie onder etnische minderheden. De toegenomen instroom van etnische minderheden op de arbeidsmarkt heeft geleid tot een afname van het werkloosheidspercentage onder etnische minderheden van 16 procent in 1998 tot 10 procent in het jaar 2000. In het kader van het MKB-minderhedenconvenant zijn inmiddels, sinds mei 2000, 30.000 etnische minderheden ingestroomd op de arbeidsmarkt. Het betreft daarbij in alle gevallen reguliere banen. De in het kader van het MKBminderhedenconvenant gehanteerde één-op-één-bemiddeling en intensieve dienstverlening aan etnische minderheden zal in 2002 eveneens worden voortgezet.
14
11
24
Worden er met nog meer steden afspraken gemaakt over de activering van bijstandgerechtigden?
14
Antwoord Uitgangspunt is dat er afzonderlijke bestuurlijke afspraken worden gemaakt met de G4 en de G26. Met de gemeenten Den Haag en Utrecht zijn reeds individuele afspraken gemaakt. Deze zijn op respectievelijk 19 juni (BZ/BU/01/40203) en 14 september (BZ/BU/01/57232) naar de Tweede Kamer verzonden. De verwachting is dat op afzienbare termijn kaderafspraken worden gemaakt met de G21 en met vijf gemeenten die zich bij dit overleg hebben aangesloten. Op basis van deze kaderafspraak zullen vervolgens individuele afspraken met de G26-gemeenten worden gemaakt. 25
De motie Melkert over de inkomenspositie van chronisch zieken wordt onder andere uitgevoerd door vermenigvuldigingsfactoren in te voeren voor de aftrekpost buitengewone uitgaven. Waarom heeft het kabinet voor dit instrument gekozen, en niet voor een heffingskorting? Op welke verschillende heffingskortingen en aftrekposten kunnen chronisch zieken recht hebben? In welke situaties is de kans groot dat het bedrag aan kortingen op de belasting de te betalen belasting overtreft? Kan specifiek ingegaan worden op de situatie van Wajong-gerechtigden?
15
Antwoord Uit onderzoeken blijkt dat chronisch zieken en gehandicapten relatief lage inkomens hebben. Dit hangt onder andere samen met een geringere verdiencapaciteit en een geringere mogelijkheid tot arbeidsdeelname. Extra uitgaven in verband met ziekte of handicap kunnen daarom minder goed worden opgevangen. Dat is een belangrijke reden om voor het toekennen van de vermenigvuldigingsfactoren een inkomensgrens toe te passen. Aangezien een heffingskorting in veel gevallen niet (volledig) zal kunnen worden geëffectueerd (omdat te weinig belasting wordt betaald), is niet voor dat instrument gekozen. Chronisch zieken kunnen in beginsel recht hebben op alle bestaande heffingskortingen. Naarmate het inkomen lager en het aantal toepasbare heffingskortingen groter is, wordt de kans groter dat (een deel van) de heffingskortingen niet kan worden geëffectueerd. In mijn brief van 18 juni jl. (szw 0565) ter aanbieding van het rapport van de IGCZ heb ik aangegeven welke maatregelen het kabinet neemt ter verbetering van de positie van chronisch zieken en gehandicapten. In het rapport is uitgebreid ingegaan op de afwegingen die moeten worden gemaakt ter zake van het eventueel ongetoetst kunnen uitbetalen van heffingskortingen. Daarbij werd tevens verwezen naar de in voorbereiding zijnde premie- en belastingverkenningen. Zie in dit verband de passage op pagina 34 van de verkenningen Belastingen en Premies. Wajong-gerechtigden hebben in de belastingsfeer recht op de speciale Wajong toeslag. Voorts hebben zij recht op de arbeidsongeschiktheidsaftrek in de regeling voor de aftrek van buitengewone uitgaven. Dit houdt in dat zij (ongetoetst) een extra bedrag van f 1560,- (in 2001) bij hun uitgaven voor ziektekosten kunnen optellen om te bezien of de inkomensgrens wordt gehaald. Omdat het inkomen van Wajong-gerechtigden in de meeste gevallen laag is zal de grens vaak worden gehaald. 26
Op welke gronden wordt er besloten een quick scan uit te voeren, en bij welke gemeenten? Antwoord Tijdens het Algemeen Overleg van 4 juli jl inzake de bijstandsverlening Amsterdam heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeld dat hij de Rijksconsulenten Sociale Zekerheid de opdracht heeft gegeven om voor alle gemeenten te beoordelen of een quick scan uitgevoerd moet worden. Indien de resultaten daartoe aanleiding geven, kan de quick scan gevolgd worden door een verdiepend onderzoek. Deze werkzaamheden zijn in volle gang en voor 1 december as wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak, de voor alle gemeenten geldende criteria en de eerste resultaten van de doorwerkingen.
16
12
27
Waarom is zwarte fraude moeilijk te detecteren, en wat wil het kabinet doen om dit wel beter op te sporen?
19
Antwoord In algemene zin is gesteld dat het lastig is om zwarte fraude te detecteren. Dit is onder meer het gevolg van het feit dat zwarte fraude, anders dan “witte” fraude, niet uit bestandsvergelijkingen is af te leiden. Daardoor is men bijvoorbeeld afhankelijk van fraudetips, die niet altijd concreet of volledig zijn. Ook is het lastig te bewijzen dat iemand zwarte fraude pleegt. Ter vergroting van de effectiviteit van de opsporing van zwarte fraude worden de volgende initiatieven genomen: • start meerjarige aanpak ter vergroting van het inzicht in en de pakkans van zwarte fraude; • afspraken Lisv-OM om vanaf 2001 zwarte fraudezaken boven witte fraudezaken te prioriteren; • meer opsporing zwarte fraude door gemeenten door o.a. nieuwe regionale samenwerkingsverbanden; • onderzoek naar de werking van samenwerkingsverbanden tussen de AI en het OM; • start van de SIOD per 1-1-2002; • verdubbeling Waarnemingen Ter Plaatse Uvi's/UWV; • extra capaciteitsinzet UWV op zwarte fraude. 28
Uit het volledig invoeren van de Wet Beperking Export Uitkeringen per 1 januari 2003 wordt een extra besparing van € 34 verwacht. Waar is dat op gebaseerd? Wordt verwacht dat met veel landen dan nog geen verdrag is afgesloten? Hoeveel mensen zal dit globaal treffen?
20
Antwoord De Wet beperking export uitkeringen schrijft voor dat binnen twee jaar verslag dient te worden gedaan over de effecten van de wet in de praktijk en de doelmatigheid. Ter voldoening van deze verplichting zal Staatssecretaris Hoogervorst de evaluatie van deze wet voor het komend kerstreces aan de Staten-Generaal aanbieden. Deze evaluatie wordt thans voorbereid, waardoor het op dit moment nog niet mogelijk is de gevraagde gegevens te verstrekken. 29
Hoeveel CWI's zijn per 1 januari 2002 werkelijk operationeel; in de zin van volledig klaar voor integrale dienstverlening? Bij hoeveel is het proces dan nog niet veel verder dan het ophangen van een ander bord op de gevel van het arbeidsbureau? Antwoord Op 1 januari 2002 voeren alle 131 CWI-vestigingen op een gestandaardiseerde wijze de werkintake en de uitkeringsintake uit. Tevens vindt hier de publieke bemiddeling van werkzoekenden plaats; verder is er overal een beursvloer. Ook voor werkgevers zijn de publieke bemiddelingstaken gegarandeerd. Kortom, de wettelijke taken zoals in SUWI beschreven, worden allemaal uitgevoerd en wel aan de hand van het zogeheten Referentiewerkproces CWI. Vanaf het begin wordt zowel door de CWI-organisatie als door SZW bewaakt, hoe de dienstverlening wordt geleverd en wat er nog moet worden verbeterd. Duidelijk moge zijn dat volledige en kwalitatief hoogwaardige implementatie van het referentiewerkproces en daarbij behorend dienstverleningsconcept niet op 1 januari overal een feit zal zijn. Medewerkers zullen nog opleidingen moeten doorlopen en worden getraind op onderdelen van het referentiewerkproces. Ook de ICT-ondersteuning zal nog niet volledig op peil zijn.
22
13
30
Waarop is het percentage van 40% vervullinsquote gebaseerd?
23
Antwoord Het genoemde percentage is gebaseerd op de door Arbeidsvoorziening in 2000 gerealiseerde vervullingsquote van 40%. De formulering “De streefwaarde voor de vervullingsquote moet tenminste 40% zijn” impliceert een verhoging van het aandeel van vervulde vacatures op het totaal van in behandeling genomen vacatures. Het bedrijfsplan CWI zal op dit punt een (hogere) streefwaarde bevatten. 31
Hoeveel CWI’s doen niet aan actieve bemiddeling van fase-1 cliënten en wanneer komen de cijfers beschikbaar van de resultaten van deze bemiddelingsactiviteiten met daarbij de streefwaarden?
25
Antwoord Actieve bemiddeling van fase-1 cliënten wordt nu al uitgevoerd bij de Arbeidsbureaus. Per 1 januari 2002 wordt de actieve bemiddeling standaard en intensief uitgevoerd bij alle 131 CWI’s. Het bedrijfsplan 2002 zal de uitstroom naar werk van fase 1 werkzoekenden binnen 6 maanden na de werkintake als prestatie-indicator worden opgenomen, met daaraan gekoppeld een streefpercentage. In de kwartaalrapportages van de CWI zal over de mate van realisatie worden gerapporteerd. 32
Zijn er streefwaarden bekend van andere EU-landen voor de gemiddelde duur dat een vacature openstaat? Kunnen deze streefwaarden worden gebruikt voor Nederland?
25
Antwoord Voor zover bekend hebben andere EU-landen (nog) geen streefwaarden op dit punt geformuleerd. 33
Welke invloed heeft het rapport `Aan de slag’ en/of de verwachte situatie op de arbeidsmarkt van 2002 gehad op de verdeling van middelen op de beleidsartikelen 2, 3 en 4? Antwoord Het rapport ‘Aan de slag’ heeft daarop geen invloed gehad. Het rapport behelst voorstellen voor de toekomstige inrichting van het arbeidsmarktinstrumentarium. Met betrekking tot de benodigde middelen voor artikel 2 en 3 is rekening gehouden in de ramingen met de situatie op de arbeidsmarkt. Bij artikel 2 is dit voornamelijk terug te vinden bij het aantal dienstbetrekking in het kader van de Wiw en bij artikel 3 in het aantal RSP arbeidsplaatsen en de mate van vervulling van de ID-banen. De situatie op de arbeidsmarkt heeft geen rol gespeeld bij de raming van de benodigde middelen voor artikel 4 (de Wsw).
26
46
14
34
Op welke wijze zal het sanctie-instrument effectief ingezet gaan worden?
27
Antwoord Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de totstandkoming van een sluitende keten van reïntegratie. Hierbij gaat het er om dat met de cliënt afspraken worden gemaakt over hetzij uitstroom, hetzij activeringstrajecten, hetzij maatschappelijke participatie. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd en bij de uitkeringsbeschikking gevoegd. Ook worden de afspraken met de cliënt - en de daarbij behorende rechten en plichten - bewaakt; regelmatige klantcontacten (activerings- en controlegesprekken) en een heldere voortgangsbewaking van de afspraken met de cliënt zijn hierbij onontbeerlijk. Het sanctiebeleid maakt van dit geheel een wezenlijk onderdeel uit. De hierbedoelde sluitende aanpak moet waar nodig ondersteund worden door een consistent en consequent gebruik van het sanctie-instrumentarium. Met het oog op de gewenste harmonisatie tussen het maatregelenbeleid Abw c.s en het maatregelenbeleid in de socialeverzekeringssector, is een wijziging van het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ in voorbereiding, waarbij tevens een betere proportionaliteit tussen het verwijtbare gedrag en de op te leggen sanctie zal worden bewerkstelligd. Een van de wijzigingen van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz zal inhouden dat op het niet-nakomen van reintegratie-afspraken als maatregel wordt gesteld: een weigering van de uitkering van in principe 60 % gedurende 1 maand dan wel 20 % gedurende 3 maanden. Dit is een aanmerkelijk zwaardere sanctie dan er nu nog op gesteld is (nl.een weigering van de uitkering van 20% gedurende 1 maand). Hiervan wordt een sterke preventieve en dus effectieve werking verwacht. Daarnaast zijn afspraken met de gemeenten gemaakt ter verbetering van de uitvoering van de wet- en regelgeving in het kader van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid. Ook daarvan wordt op termijn een effectieve(re) inzet van het sanctieinstrumentarium verwacht.
35
Hoeveel procent van de langdurig werkloze bijstandsgerechtigden met arbeidsplicht is inmiddels benaderd voor een sluitende aanpak?
27
Antwoord Uit het onderzoek van het SGBO (januari 2000) bleek dat 28% van de langdurig werklozen in een traject zat en dat de afgelopen 2 jaar 14% in een traject gezeten had. Eind september 2000 heeft het kabinet aangekondigd niet alleen de sluitende aanpak voor nieuwe werklozen, maar ook die voor langdurig werklozen te willen realiseren. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar over de voortgang in 2001. Maar over het jaar 2001 zal niet alleen over de nieuwe instroom, maar ook over het zittend bestand worden gerapporteerd.
36
Wat zijn de wachttijden binnen de KOA-regeling? Antwoord In het merendeel van de gemeenten staan kinderen gemiddeld 3 tot 6 maanden op de wachtlijst voor kinderopvang via de KOA-regeling. Dit blijkt uit de quickscan die SZW in de zomer 2000 heeft uitgevoerd naar het gebruik van de KOA-regeling. In gemeenten tot 50.000 inwoners zijn de wachttijden gemiddeld wat korter (1 tot 3 maanden), in de grotere gemeenten zijn de wachttijden, met name voor buitenschoolse opvang, in een aantal gevallen langer (6 tot 12 maanden).
28
15
37
Waarom is voor de toetrederskorting niet ook - net als uiteindelijk bij de arbeidskorting gekozen voor een toepassing vanaf 0% WML? Waarom is niet gekozen voor de grootte van de baan in uren als basis, in plaats van het inkomen?
28
Antwoord Bij de vormgeving van de toetrederskorting is gepoogd de regeling zo eenvoudig mogelijk te houden. Met het stellen van de voorwaarde dat een bepaald inkomen moet worden verdiend om voor de toetrederskorting in aanmerking te komen is niet beoogd een eis voor een minimum aantal uren te introduceren. Een dergelijke eis zou de uitvoeringslast kunnen verzwaren aangezien het de registratie van een urencriterium tot gevolg zou hebben. Bovendien moet worden bedacht dat de voorwaarde dat een toetreder ten minste 50% WML moet gaan verdienen mede is ingegeven door de overweging dat op deze wijze de economische zelfstandigheid wordt bevorderd. 38
Werkgevers krijgen een afdrachtsvermindering voor toetreders vanaf 20% WML, omdat de inspanningen voor iemand met een inkomen van 20% WML niet afwijkt van die voor een werknemers met een hoger inkomen. Geldt niet dezelfde argumentatie voor inspanningen van een toetreder richting arbeidsmarkt, ongeacht het inkomen dat men gaat verdienen?
28
Antwoord Er is sprake van verschillende omstandigheden. De voorwaarde dat een toetreder ten minste 50% WML moet gaan verdienen, is ingegeven door de overweging dat op deze wijze de economische zelfstandigheid wordt bevorderd. Voor een werkgever geldt dat deze de afweging moet maken iemand wel of niet in dienst te nemen. 39
Waarom krijgen uitsluitend de G25 middelen om te voorzien in bijkomende kosten van kinderopvang? Antwoord Alle gemeenten krijgen in 2002 extra middelen voor kinderopvang via de toevoeging van € 9 mln. aan het budget voor de KOA-regeling. Dit vormt voor alle gemeenten de basis om in het kader van de Agenda voor de Toekomst een antwoord te kunnen geven op de noodzaak om kinderopvang aan te bieden aan bijstandsgerechtigden. Met de gemeenten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitvoering van de Abw. Deze afspraken worden specifiek vertaald in met hen afzonderlijk overeengekomen prestatieafspraken. Genoemde prestatie-afspraken bevatten een relatief hoge taakstelling voor uitstroom en geven daarmee een nog grotere druk op de kinderopvangproblematiek. Om die reden ontvangen deze gemeenten bovenop de algemene verhoging van het KOAbudget extra middelen ten behoeve van kinderopvang. Hiervoor is € 18,2 mln beschikbaar in 2002.
28
16
40
Wat wil het kabinet gaan doen aan de wachtlijsten bij de kinderopvang? Wat zijn de effecten van het wegwerken van deze wachtlijsten voor de arbeidsparticipatie van vrouwen t.o.v. de effecten van het invoeren van een toetrederskorting voor herintreedsters.
28
Antwoord Met behulp van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang moet de kinderopvangcapaciteit tot en met 2002 uitgebreid worden met 72.000 nieuwe kinderopvangplaatsen. Daarmee zou het totale aantal kinderopvangplaatsen in Nederland stijgen tot 160.000 plaatsen. Dat is een verdubbeling ten opzichte van 1998. De nadruk ligt hierbij op uitbreiding van het aantal plaatsen voor buitenschoolse opvang. Door Deloitte & Touche is eind vorig jaar de tussenstand opgemaakt van deze uitbreidingsoperatie. Geconstateerd werd dat toen bijna de helft van de beoogde uitbreiding van 72.000 extra opvangplaatsen was gerealiseerd. Kinderopvanginstellingen gaven aan dat eind 2002 de uitbreiding van de capaciteit zeker zal worden gerealiseerd. Die capaciteit komt min of meer overeen met de behoefte aan kinderopvang zoals geraamd door SEO/SCP. De verwachting is, dat het wegwerken van de wachtlijsten in de kinderopvang een positief effect zal hebben op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Immers, zo wordt één van de belemmeringen die vrouwen ondervinden bij hun herintrede, beperkt. Door de toetrederskorting wordt een andere belangrijke belemmering aangepakt die herintredende vrouwen ervaren, nl. de armoedeval. Daar de beide genoemde maatregelen aangrijpen op verschillende belemmeringen kunnen hun effecten niet zonder meer met elkaar in verband gebracht worden. In onderlinge samenhang zullen zij versterkend werken op de arbeidsparticipatie van vrouwen. 41
Met de gemeenten is afgesproken dat ook alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering en kinderen jonger dan 5 jaar gestimuleerd worden een (deeltijd)baan te accepteren. Waarom komen ze dan niet in aanmerking voor de toetrederskorting als de aanvaarde baan gecombineerd wordt met een restuitkering? Zou voor de groep alleenstaande ouders in de bijstand niet dezelfde regeling moeten gelden als voor arbeidsongeschikten die niet geheel uitstromen uit de uitkering? Antwoord Alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar die in deeltijd werken en daarnaast een gedeeltelijke Abw-uitkering hebben komen thans op grond van de Abw in aanmerking voor vrijlating van inkomsten. Wanneer de toetrederskorting ook voor deze groep van toepassing zou worden, ligt het in de rede dat genoemde vrijlatingsregeling voor hen niet meer zou gelden. In dat geval zouden zij erop achteruitgaan ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast kan de toetrederskorting nu voor bijstandsgerechtigden met een restuitkering een extra stimulans vormen om uiteindelijk volledig onafhankelijk te worden van de uitkering.
28
17
42
Waarom kan de toetrederskorting slechts eenmaal in het leven verkregen worden, wetende dat langdurig werklozen, arbeidsongeschikten en vrouwen die toetreden op de arbeidsmarkt als eersten ook weer terugvallen op een uitkering als het economische tij tegenzit? Zou een regel "een keer in de 5/of 8/of 10 jaar" dan niet meer voor de hand liggen?
28
Antwoord Voor het eens per leven toekennen van de toetrederskorting is bewust gekozen. De toetrederskorting is bedoeld om toetreders te stimuleren duurzaam op de arbeidsmarkt toe te treden. Daarin ligt bijvoorbeeld ook de reden voor het vervallen van de toetrederskorting op het moment dat de toetreder niet langer aan de voorwaarden voldoet. De toetrederskorting bestaat uit een substantieel bedrag; daar mag de inspanning van de toetreder tegenover staan om gedurende langere tijd aan het werk te blijven. In deze optiek past het niet om de toetreder de mogelijkheid te geven meermalen per leven van de toetrederskorting gebruik te maken. Ook het laten herleven van de toetrederskorting zou afbreuk doen aan deze doelstelling van duurzame participatie op de arbeidsmarkt. Overigens voorkomt het feit dat de toetrederskorting slechts eenmaal per leven kan worden toegekend tevens dat via de zogenoemde “draaideurconstructie” oneigenlijk gebruik van de regeling wordt gemaakt. 43
Welke bureaucratische drempels kunnen er op rekenen te worden geslecht als het gaat om projecten voor etnische minderheden? Zal dit op parallelle wijze het geval zijn voor drempels voor met name langdurig werklozen en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten?
30
Antwoord Met name werkgevers blijken behoefte te hebben aan ondersteuning bij de werving van allochtoon arbeidspotentieel. Werkgevers geven aan bereid te zijn etnische minderheden in dienst te willen nemen, maar ondervinden hierbij moeilijkheden, bijvoorbeeld als het gaat om het vinden van geschikt arbeidsaanbod. Daarnaast zijn werkgevers niet altijd op de hoogte van de mogelijkheden voor (bij)scholing van personeel, de mogelijkheden die er zijn om ondersteuning te krijgen bij het (in)voeren van intercultureel personeelsbeleid e.d. en de afspraken die hierover kunnen worden gemaakt met gemeenten. Ook op het terrein van duale trajecten - combinaties van werken, (beroeps)opleiding en Nederlandse taalcursussen, al of niet al ingezet tijdens het inburgeringsprogramma is bij betrokken partijen (werkgevers, gemeenten, ROC’s) behoefte aan ondersteuning bij het maken van afspraken. Binnen het ministerie van SZW is het bureau Ruim Baan voor Minderheden ingesteld, om bedrijven en andere betrokken partijen te stimuleren dergelijke initiatieven te nemen en hen hierbij waar nodig te ondersteunen. Dit initiatief staat los van het beleid ten aanzien van langdurig werklozen en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. 44
Wat zijn concrete resultaten van de projecten voor allochtone jongeren tot nu toe? Kan een opsomming worden gegeven? Hoe verhouden de resultaten zich tot de doelstelling? In welke mate is er sprake van samenval tussen deze doelgroepen en de doelgroepen van Wiw en I/Dbanen? Antwoord Op 21 mei jl. zijn aan de Voorzitter van de Tweede Kamer twee rapporten aangeboden die de resultaten bevatten van het onderzoek naar de mate waarin de 39 stimuleringsprojecten voor allochtone jongeren hun doelen hebben bereikt. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen en naar het algemene overleg van 26 september hierover. Er is geen directe samenloop met de doelgroepen van de Wiw en I/D-banen. Wel is het zo dat de projectdeelnemers doorgeleid kunnen worden naar Wiw-dienstbetrekkingen, werkervaringsplaatsen of I/D-banen. Naar aanleiding van een verzoek van uw Kamer in het algemeen overleg van 26 september jl. zal bezien worden in hoeverre een verbinding gelegd kan worden tussen deze projecten en het MKB-convenant.
30
18
45
Waarom is er in 2002 maar € 681 beschikbaar voor sluitende reïntegratie tegen € 865 in 2001? Vanwaar deze forse daling? Waarom staat er onderaan pag. 31 dat er voor het subartikel sluitende reïntegratie € 726 mln beschikbaar is, een afwijkend bedrag t.o.v. de tabellen?
31
Antwoord Het lagere beschikbare bedrag van sluitende reïntegratie wordt veroorzaakt door de vorm van presentatie. In de jaren 2000 en 2001 staat het volledige budget voor arbeidsvoorziening onder sluitende reïntegratie. Vanaf 2002 staat een deel van deze middelen op artikel 1 basisdienstverlening werk en inkomen. Het op pagina 31 genoemde bedrag van 726 mln euro is onjuist. Het in de tabel genoemde bedrag van 681 mln euro is correct. Dit is opgenomen in de Nota van Verbetering. 46
Op welke wijze draagt gesubsidieerde arbeid concreet bij aan de oplossing van de problematiek van de krapte op de arbeidsmarkt en aan de duurzame plaatsing van lageropgeleiden in reguliere arbeid?
32
Antwoord In het kabinetsstandpunt over het IBO-rapport "Toekomst van het arbeidsmarktbeleid" heeft het kabinet aangegeven in te stemmen met de aanbeveling van de IBO-werkgroep om het arbeidsmarktbeleid nadrukkelijker in te richten op doorstroming uit ondersteunende regelingen naar reguliere banen. Dit is reeds staand beleid, genomen initiatieven op dit gebied zijn o.m. vastgelegd in de 'Agenda voor de Toekomst'. Gesubsidieerde arbeid fungeert vanuit de reïntegratiedoelstelling als opstap naar de reguliere arbeidsmarkt voor personen voor wie directe aansluiting op de reguliere arbeidsmarkt niet haalbaar is. Het werken op een gesubsidieerde arbeidsplaats draagt bij aan het opdoen van werkervaring wat de kans op (duurzame) uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt vergroot. Als gevolg hiervan wordt het aanbod op de arbeidsmarkt op termijn (enigszins) vergroot. 47
Is de conclusie juist dat het scheppen van reguliere banen via b.v. gesubsidieerde arbeid een gedateerd instrument is?
32
Antwoord Gesubsidieerde arbeid biedt de mogelijkheid om werkervaring op te doen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Gesubsidieerde arbeid fungeert dan als benodigde opstap naar de arbeidsmarkt. Het verkrijgen van werk op de reguliere arbeidsmarkt is echter niet voor iedereen haalbaar. Gesubsidieerde arbeid biedt dan de mogelijkheid om duurzame arbeid te kunnen verrichten, al dan niet onder aangepaste omstandigheden. Daarnaast blijft, zoals in het kabinetsstandpunt bij het IBO-rapport “Aan de slag” is opgemerkt, gesubsidieerde arbeid vanuit de reïntegratiedoelstellling noodzakelijk. 48
Welke trajecten, naast gesubsidieerde banen, zijn er nog meer om cliënten op weg te helpen naar werk? Antwoord Een traject kan bestaan uit een combinatie van activiteiten en voorzieningen, maar ook uit een enkele voorziening of activiteit. Het kan gaan om onder andere scholing, sociale activering, zorg, kinderopvang en het verstrekken van premies. Voor een aantal cliënten volstaat het enige ondersteuning te bieden in de vorm van een sollicitatietrianing.
32
32
19
49
Hoeveel extra kindplaatsen ontstaan door de intensivering van € 27,2 mln in 2002?
33
Antwoord Met de toevoeging van € 9 mln aan het KOA-budget kunnen door de gemeenten ten minste 1000 extra kindplaatsen ingekocht worden. Het bedrag van € 18,2 mln dat ingezet wordt in het kader van de bestuurlijke afspraken met de gemeenten is niet direct terug te rekenen naar aantallen kindplaatsen. Enerzijds omdat aanwending van het geld voor bijkomende kosten soms vooral bedoeld is om het gebruik van een reeds bestaande kindplaats mogelijk te maken (bv. bij vervoer van/naar de kinderopvanginstelling) en deels bedoeld is om te voorzien in vormen van kinderopvang die niet direct te herleiden zijn naar traditionele hele kindplaatsen (bv. collectieve kinderopvang bij de scholingsinstelling, maar ook de experimentele kinderopvangvormen). 50
Hoeveel kinderen maken er precies gebruik van kinderopvang op basis van de KOA-regeling?
33
Antwoord Met het KOA-budget voor 2001, € 59,4 mln, kunnen ongeveer 6.400 volledige kinderopvangplaatsen ingekocht worden. Naar schatting maken daar 12.000 à 15.000 kinderen gebruik van. 51
Waarom wordt er ruim tweederde van de intensivering besteed aan casemanagement? Wat houdt dit concreet in? Ziet ook het kabinet casemanagement als herschikking van werk van de medewerkers van de sociale dienst; iets dat met het huidige personeelsbestand gedaan kan worden en waarvoor geen extra geld nodig is?
33
Antwoord De Agenda voor de Toekomst omvat een breed scala van afspraken over de volle breedte van werk en inkomen. De gezamenlijk ambitie van rijk en gemeenten is een extra inspanning te leveren voor om elke (bijstands)client in het arbeidsproces op te nemen hetzij maatschappelijk te laten participeren. Deze extra inspanning c.q. intensivering reikt dan ook verder dan de financiele impuls voor casemanagement, temeer van gemeenten wordt verwacht dat ook reguliere financieringsbronnen worden ingezet. Dat neemt niet weg dat casemanagement een belangrijke bijdrage levert aan een efficiënte aanpak van de uitstroom en activering van bijstandsgerechtigden. Gemeenten geven hieraan steeds meer invulling. Een financiële impuls is beschikbaar gesteld voor het op sterkte brengen van het casemanagement bij gemeenten, mits de betrokken gemeente bereid is een resultaatsverplichting af te spreken. Het is aan gemeenten om in het kader van gemeentelijk personeelsbeleid te beoordelen personele capaciteit in te zetten. Onderdeel van de bestuurlijke afspraken is wel dat SZW en VNG via projecten de ontwikkeling van casemanagement zal bevorderen en nader onderzoek zal doen in hoeverre deskundigheid aangewezen is. 52
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de beperkte benutting van de verplichtingenruimte van het RWI-budget? Antwoord De inzet van de subsidieregeling is om beschikbare kas ook daadwerkelijk volledig te benutten. Daarvoor zal voor een hoger bedrag aan verplichtingen aangegaan worden aangezien ingecalculeerd wordt dat er bij de afrekening op basis van resultaten geen 100%score optreedt. Meer concreet: de verplichtingenruimte is gesteld op 90.8 mln euro per jaar met de veronderstelling dat daarvan 75% wordt benut. Derhalve is een kasbedrag van 68 mln euro per jaar beschikbaar
34
20
53
Wat moet worden verstaan onder "projecten etc." in tabel 9 over casemanagement/Agenda voor de Toekomst en welk resultaat moet met deze "projecten etc" worden behaald?
34
Antwoord In de bestuurlijke afspraken die op 24 april tussen SZW en VNG zijn gemaakt is geconstateerd dat het van belang is dat vernieuwende initiatieven nader worden uitgewerkt. Zo zijn er onder meer afspraken gemaakt over het bevorderen van experimenten, het stimuleren van gemeentelijke samenwerking en optimalisering van cliëntenparticipatie. Bij het uitvoeren van projecten is er ruimte voor maatwerk. Hieraan wordt invulling gegeven middels de bestuurlijke afspraken met gemeenten. De gemeente Utrecht wil speciale aandacht besteden aan de groep allochtonen. De gemeente Den Haag is voornemens een aantal experimenten en projecten te entameren op het terrein van migrantenproblematiek, handhaving, schuldhulpverlening en kinderopvang. Het resultaat dat hiermee bereikt wordt, zal per project vooraf worden vastgesteld. 54
De minister stelt extra middelen ter beschikking aan gemeenten i.v.m. het casemanagement. Is het niet zo dat casemanagement zal leiden tot lagere bijstandsuitgaven en dus tot besparingen ook voor gemeenten? Waarom dan toch extra geld voor dit doel aan de gemeenten ter beschikking stellen?
34
Antwoord Het kabinet vindt casemanagement van groot belang, omdat het een belangrijke bijdrage levert aan een efficiënte aanpak van de uitstroom en activering van bijstandsgerechtigden. Om het casemanagement te bevorderen, wordt er de komende jaren een extra financiële impuls beschikbaar gesteld, mits de betrokken gemeente bereid is een resultaatsverplichting af te spreken. Er dient sprake te zijn van een extra inspanning op het terrein van activering/ uitstroom; bovenop de reguliere activiteiten die thans reeds door gemeenten worden uitgevoerd en gefinancierd. Uiteraard hebben gemeenten los van deze extra middelen zelf belang bij een effectieve organisatie waarbij zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden uitstromen naar werk. Door de invoering van 25% budgettering leidt dit ook tot besparingen voor gemeenten. 55
Welk budget is er nu beschikbaar voor gemeenten om de Abw uit te voeren? Kunt u het relatieve belang aangegeven van de extra middelen voor casemanagement door deze extra middelen af te zetten tegen het huidige budget dat voor gemeenten beschikbaar is om de Abw uit te voeren? Antwoord Voor de uitvoering van de Abw ontvangen gemeenten middelen via het gemeentefonds. Deze middelen zijn niet geoormerkt. Het afzetten van de middelen voor casemanagement tegen de middelen die de gemeenten via het gemeentefonds krijgen, verhoudt zich niet tot de bestedingsvrijheid voor gemeenten van de (ongeoormerkte) financiering via het gemeentefonds.
34
21
56
Welke resultaten worden verwacht van de bestuurlijke afspraken met de gemeenten in de zin van aantallen gereïntegreerden, trajecten sociale activering en beperking omvang bijstandsbestand?
34
Antwoord De integrale aanpak van zowel de sluitende keten, fraudebestrijding in combinatie met deregulering is gericht op een verdere daling van het bijstandsvolume in de komende vier jaar. SZW en VNG streven ernaar dat alle gemeenten met de cliënt afspraken hebben gemaakt over hetzij uitstroom, hetzij activeringstrajecten, hetzij maatschappelijke participatie. Voorts word gestreefd naar een aanzienlijke terugdringing van het aantal ontheffingen van de arbeidsverplichting. Als wenselijke macrotrend wordt een halvering van de formele ontheffingen geformuleerd en een beoordeling op korte termijn van alle zogenaamde de facto ontheffingen. De concretisering hiervan vindt plaats in de afzonderlijke afspraken met de gemeenten, zodat rekening gehouden kan worden met de lokale omstandigheden. 57
Kan worden toegelicht waarom van de verplichtingenruimte van € 90,8 mln ten hoogste 75% mag worden benut? Waarom niet gewoon uitgegaan van een begrotingsruimte van € 68 mln per jaar?
34
Antwoord Zie antwoord op vraag 52. 58
Wanneer zal de verbeterde informatievoorziening betreffende de effectiviteit van beleid inzake arbeidsmarktmaatregelen en minderheden gereed zijn en beschikbaar?
36
Antwoord De verbeterde informatievoorziening krijgt op meerdere terreinen vorm. Allereerst worden de resultaten van de verschillende in ontwikkeling zijnde monitoringsinstrumenten, zoals onder meer de monitor scholing en activering en de monitor sluitende aanpak, door koppeling achteraf met het Gemeentelijk Basisadministratiesysteem - uitgesplitst naar etniciteit. De resultaten hiervan zullen jaarlijks beschikbaar komen na oplevering van de betreffende monitoren. Daarnaast worden de gegevens over uitkeringsafhankelijkheid - eveneens door koppeling achteraf - uitgesplitst naar etniciteit. Het CBS heeft onlangs de resultaten hiervan voor het jaar 1999 gepubliceerd. De monitor scholing en activering zal in de loop van 2003 voor het eerste bruikbare gegevens opleveren, dit betekent de resultaten van de eerste koppeling met het GBA in begin 2004 beschikbaar zijn. Gegevens over uitkeringsafhankelijkheid zullen eerder beschikbaar zijn. De gegevens over de gekoppelde bestanden zullen in maart 2002 beschikbaar zijn. Het betreft dan gegevens over het eerste halfjaar van 2001. 59
Welke impulsen zijn denkbaar om de RSP-regeling – die op papier zo mooi is, maar waarvan in de praktijk beperkt gebruik wordt gemaakt – nieuw leven in te blazen? Antwoord De Regeling schoonmaakdiensten particulieren is ook voorwerp van studie geweest in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toekomst van het arbeidsmarktbeleid. Toekomstige besluitvorming over deze regeling zal mede in samenhang met de IBO beleidsaanbevelingen plaats moeten vinden. Daarbij zal ook aangesloten worden bij de uitkomsten van de evaluatie van de RSP-regeling van vorig jaar die u bij brief van 24 oktober 2000 is toegezonden, evenals bij de beleidsaanbevelingen uit het rapport van de MDWwerkgroep Particuliere Dienstverlening, dat voorzien van een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
39
22
60
Voor hoeveel personen met een I/D-baan of Wiw-plek is reguliere arbeid geen optie?
40
Antwoord Gemeenten bepalen, uitgaande van de randvoorwaarden inzake de doelgroepen neergelegd in de regelgeving, de selectie van personen voor Wiw-dienstbetrekkingen en werkervaringplaatsen en ID-banen. Voorts is de wijze van uitvoering van deze regelingen bepalend voor de mate van uitstroom. De ervaring met activerend arbeidsmarktbeleid in de afgelopen jaren opgedaan, toont aan dat het op voorhand moeilijk is te voorspellen hoe werknemers op gesubsidieerde arbeidsplaatsen zich ontwikkelen, evenals hun uiteindelijke perspectief. 61
Waarom is het aantal doorstroombanen in 2000 en 2001 gering?
40
Antwoord Van de doorstroombanen zal te zijner tijd goed gebruik worden gemaakt wanneer zich werknemers aandienen die vijf jaar op een instroombaan hebben gewerkt, onvoldoende perspectief op rechtstreekse uitstroom hebben maar wel hun capaciteiten zodanig hebben verbeterd dat een positieverbetering gerechtvaardigd is. Deze werknemers zijn er nog zeer weinig. In het licht van de economische conjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt zijn er gemeenten die sterk inzetten op plaatsing van langdurig werklozen op instroombanen voor het opdoen van relevante werkervaring, zonodig gekoppeld aan scholing, teneinde uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt binnen enkele jaren te realiseren. Doorstroombanen zijn in die gemeentelijke visie een “last resort” dat men zo lang mogelijk wil mijden. Het uitgangspunt dat daarbij wordt gehanteerd is dat het tot stand brengen van doorstroombanen een middel is en geen doel; het tot stand brengen van slechts een klein aantal of geen is in die opvatting eerder een succes dan een falen van de gemeentelijke uitvoering. 62
Zijn de resultaten van de monitor I/D-banen inmiddels bekend? Zo ja, kan de Kamer daarover worden geïnformeerd?
42
Antwoord De eerste resultaten van de monitor ID-banen worden naar verwachting eind november opgeleverd. Als deze termijn wordt gehaald, zal het rapport nog voor de Begrotingsbehandeling ter beschikking van de Kamer worden gesteld. 63
Waarop is de mening gebaseerd dat de onderuitputting van middelen voor I/D-banen in 2003 zal zijn ingelopen?
42
Antwoord Op basis van de realisatiecijfers van de ID-banen uit het verleden, blijkt dat de gemeenten in staat zijn om per jaar 5.500 nieuwe ID-banen te creëren en te bezetten. De in het verleden opgelopen achterstand in de realisatie van ID-banen kent verschillende oorzaken. De huidige krappe arbeidsmarkt heeft enigszins bijgedragen aan de vertraging van de realisatie van het aantal I/D-banen. Daarnaast blijft hoofdzakelijk de realisatie van het aantal doorstroombanen achter op de raming. Er zijn geen aanwijzingen en redenen om te verwachten dat de gemeenten de beschikbare capaciteit dit jaar en de volgende jaren niet ten volle kunnen benutten. Bij benutting van de volledige capaciteit bij de gemeenten voor het creëren van IDbanen is de achterstand in de bezetting van ID-banen in 2003 ingelopen. Dan zal het volledige segment van 60.000 ID-banen zijn gerealiseerd en bezet. 64
Waarvoor zien gemeenten doorstroombanen als nuttig instrument? Waarop is dit gebaseerd? Antwoord Zie het antwoord op vraag 61.
42
23
65
Kan het kabinet in een overzicht aangeven hoe de Wsw-populatie thans is opgebouwd, gemeten naar leeftijd en mate van arbeidshandicap?
43
Antwoord De gemiddelde leeftijd van de Wsw-populatie aan het eind van 2000 was 42,5. De 640 personen daarbij met een begeleid werk plek waren gemiddeld 32,4 jaar. Doordat de instroom vanaf 1998 gemiddeld jonger is dan vóór invoering van de wet daalt de gemiddelde leeftijd iets. De leeftijdsopbouw ziet er per ultimo 2000 als volgt uit: Tot 25 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 5% 18% 31% 33%
55 jr en ouder 13%
Aan het einde van 2000 was 2% van de populatie ingedeeld in de arbeidscategorie licht, en 3% in de categorie ernstig. De overige 95% was ingedeeld in matig. De werknemers die vóór 1998 al in de Wsw werkzaam waren zijn bij invoering van de nieuwe Wsw collectief in ‘matig’ ingedeeld. Van de personen die na 1998 in dienst zijn getreden was eind 2000 15% ingedeeld in licht, 60% in matig en 25% in ernstig. 66
Overweegt de regering te differentiëren in subsidiëring op grond van de mate van arbeidshandicap?
43
Antwoord Sinds de invoering van de nieuwe wet vindt er een differentiatie in subsidiëring op grond van de mate van arbeidshandicap plaats. Van personen die tot de doelgroep van de Wsw behoren, wordt bij de indicatie het arbeidshandicapniveau (licht/matig/ernstig) vastgesteld. Op basis van deze indeling wordt subsidie verstrekt. De verhouding in de subsidie tussen de arbeidshandicapcategorieën licht/matig/ernstig bedraagt 1:1:1,5. 67
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wsw tegemoet zien? Antwoord Er komt geen aparte kabinetsreactie op de evaluatie van de Wsw. De deelonderzoeken die in het kader van de evaluatie Wsw en Wiw zijn uitgevoerd, hebben mede als input gediend voor het IBO-rapport ‘Toekomst van het Arbeidsmarktbeleid’, dat op 7 september jl. aan u is toegezonden vergezeld van de kabinetsreactie.
43
24
68
Waarom komt het begeleid werken nauwelijks van de grond?
43
Antwoord Sinds de inwerkingtreding van begeleid werken in de Wsw zijn er grote inspanningen getroost om de toepassing van het instrument te bevorderen. Er is voorlichtingsmateriaal voor werkgevers en werknemers ontwikkeld en er zijn voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor gemeenten, uitvoeringsinstellingen in de sociale zekerheid en arbeidsvoorziening. Toch heeft het instrument nog niet die resultaten laten zien die er bij de invoering van de wet van verwacht werden. In sommige gemeenten zijn pas in 2000 gericht stappen ondernomen die erop gericht zijn om begeleid werken een duidelijker plaats te geven in de organisatie en om de uitvoering van begeleid werken te verbeteren. Uit het onderzoek van SEOR1 dat onderdeel uitmaakte van de evaluatie van nWsw, aangeboden aan de TK op 7 september jl., kwam naar voren dat de animo van gemeenten en SW-bedrijven voor begeleid werken lijkt toe te nemen. Uit dit onderzoek bleek ook dat het eindoordeel van geplaatsten in begeleid werken zonder meer positief is. Ook de werkgevers zijn positief in hun oordeel en de meesten geven aan in de toekomst meer personen in combinatie met het instrument begeleid werkend in dienst te willen nemen. Tijdens Bestuurlijk Overleg met de VNG op 5 september jl. is afgesproken dat het streefpercentage voor begeleid werken 25% blijft. Bij de beoordeling van de vraag of een gemeente aan deze inspanningsverplichting voldoet, mogen met ingang van 2002 ook personen worden meegeteld die vanuit een Wsw-dienstbetrekking doorstromen naar begeleid werken. Afgesproken is dat stroomlijning van het instrument begeleid werken in het kader van de Wsw en het instrument begeleid werken in het kader van de Wet Rea zal worden bezien in samenhang met de beleidsaanbevelingen uit het IBO-rapport “Toekomst van het arbeidsmarktbeleid”. 69
Welke streefcijfers hanteert het kabinet als het gaat om detachering, repectievelijk begeleid werken? Antwoord Voor begeleid werken wordt een streefcijfer van 25% gehanteerd. Wel zullen bij de beoordeling of een gemeente aan deze inspanningsverplichting voldoet, naast plaatsing vanaf de wachtlijst, ook de personen worden meegeteld die vanuit een Wsw-dienstbetrekking doorstromen naar begeleid werken. Uit het onderzoek naar begeleid werken van SEOR (zie vraag 68) bleek dat gemeenten dit als een knelpunt in de regelgeving zagen. Voor detacheringen wordt geen streefcijfer gehanteerd.
1
Evaluatie van begeleid werken in het kader van de Wsw, uitg. ministerie SZW, juli 2001
43
25
70
Hoeveel bedraagt de gemiddelde wachttijd voor een Wsw-plaats in 2001, en wat zal dat naar verwachting in 2002 zijn? Welke verschillen in wachttijd bestaan er in den lande? Wanneer zal de wachttijd voor een Wsw-plaats tot minder dan een jaar zijn teruggebracht? Het kabinet hoopt de wachttijd voor de WSW terug te brengen tot 1 jaar. Is dat een acceptabele wachttijd, of moet naar een verdere verkorting gestreefd worden? Zo ja, wat is daarvoor nodig?
43
Antwoord Met de extra taakstelling van ongeveer 4500 plaatsen gedurende de huidige kabinetsperiode, is de wachttijd teruggelopen van gemiddeld 23 maanden in 1997 tot 20 maanden in 2001. Voor het jaar 2002 is nog moeilijk een prognose te geven. De wachttijd varieert van 15 maanden in de provincie Gelderland, tot 26 maanden in de provincie Limburg. Het streven is erop gericht, de wachttijd voor een WSW arbeidsplaats terug te brengen tot maximaal 1 jaar. Dat lijkt relatief lang, maar het terugbrengen van een gemiddelde wachttijd van 20 maanden tot een wachttijd van maximaal 12 maanden zal nog een aanzienlijke inspanning en tijd kosten. De gemiddelde wachttijd wordt deels bepaald door de omvang van de wachtlijst. Bij een gelijkblijvende instroom op de wachtlijst van nieuwe aanmelders zal de wachtlijst in 2002 voldoende verkort zijn om iedereen binnen een jaar te kunnen plaatsen. Daarnaast wordt de wachttijd bepaald door een groep die extreem lang op de wachtlijst blijft staan. Nader wordt onderzocht wat de oorzaken van de lange wachttijd van deze groep zijn. Een wachttijd van maximaal een jaar houdt in dat veel personen eerder worden geplaatst. Ook nu is dat al het geval. Er zal altijd sprake zijn van een zekere wachttijd tussen het moment van afgifte van indicatie en daadwerkelijke plaatsing op een arbeidsplaats. Het zoeken of creëren van een aan de specifieke situatie van betrokkene aangepaste arbeidsplaats is maatwerk. In dat licht is een maximale wachttijd van een jaar acceptabel. 71
Een werkgever kan kwijtschelding van en korting op de WAO-basispremie krijgen als hij werkzaamheden uitbesteedt aan Wsw-bedrijven. Dat komt te vervallen, zo blijkt uit het belastingplan 2002 deel V. Waar is deze maatregel te vinden in de begroting SZW 2002? Wat zijn de gevolgen voor de WSW-bedrijven en -werknemers van het schrappen van de maatregel?
43
Antwoord Afschaffing van deze maatregel is niet opgenomen in de begroting SZW 2002. In de praktijk is gebleken dat van de regeling maar heel weinig gebruik is gemaakt. Op basis van een combinatie van gegevens kan worden aangenomen dat in 1999, in vergelijking met een totale subsidie van 4 miljard gulden, maximaal 19 miljoen gulden premievrijstelling is verleend inzake de uitbesteding aan Wsw-bedrijven. 72
Waaruit bestaan de apparaatsuitgaven Wsw in 2002, en waarom komen deze uitgaven niet in andere jaren voor? Antwoord De apparaatsuitgaven WSW in 2002 bestaan uit de apparaatsuitgaven van het departement die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de beleidsactiviteiten voor de WSW. Zoals toegelicht in de leeswijzer op bladzijde 8 bij deze begroting is als gevolg van de invoering VBTB een verdeelmethodiek voor de apparaatsuitgaven geïntroduceerd. Net als bij alle andere beleidsartikelen heeft alleen voor het begrotingsjaar 2002 toerekening plaatsgevonden. Er is binnen SZW voor gekozen om jaarlijks te bezien waar en in welke omvang de personele inzet nodig is en de daarvoor benodigde middelen voor het begrotingsjaar op de beleidsartikelen zichtbaar te maken. De meerjarenraming van de totaal beschikbare apparaatsuitgaven van SZW staat op artikel 98 Algemeen.
44
46
26
73
Welk beroep is inmiddels gedaan op het garantiefonds, en wat zijn de verwachtingen hieromtrent?
44
Antwoord Sinds de invoering van de nieuwe Wsw in 1998 is de zogenaamde 95% garantie niet aangesproken. Het betreft de jaren 1998 tot en met 2001. De 95% garantie is bedoeld voor gemeenten die hun subsidie in een jaar met meer dan 5% zien dalen in vergelijking met hun subsidie van het jaar daarvoor. Bij een grotere daling wordt de subsidie aangevuld tot 95% van de subsidie van het jaar ervoor. In de periode 1998 tot en met 2001 is geen enkele keer sprake geweest van een dergelijke aanvulling. Bij de subsidieverdeling voor het jaar 2002 is bij drie gemeenten sprake van een aanvulling op grond van de 95% garantie ten bedrage van ca. € 0,4 mln. 74
Op welke wijze en aan wie wordt het centrale budget beschikbaar gesteld? Welke pilotprojecten vinden plaats?
44
Antwoord Met de VNG worden jaarlijks afspraken gemaakt over de hoogte en samenstelling van het centrale budget van de Wsw-begroting. Namens de CAO-partijen ontvangt de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) jaarlijks een bedrag van € 1.724.365 (voor 2002) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het bekostigen van innovatieve opleidingsprojecten. Hierover legt SBCM verantwoording aan het ministerie af. Tevens ontvangt SBCM jaarlijks een bedrag van € 2.268.901 (voor 2002) voor het centraal CAOfonds. Deze bedragen zijn afgezonderd op het centrale deel van het Wsw-budget. Daarnaast is op het centraal budget voor 2002 een bedrag van € 1.815.121 gereserveerd voor implementatieondersteuning (pilot-projecten ter versterking van de sturing van gemeenten op de uitvoering van de Wsw). Er lopen pilots in de gemeente Leiden, Dordrecht, Heerlen en Zeist. Tenslotte is er op het centraal budget voor 2002 een bedrag van € 453.780 gereserveerd voor de 95% garantie. Zie ook antwoord op vraag 73. 75
Waarom is de taakstelling Wsw in 2000 niet gehaald? Verwacht de regering dat de taakstelling in 2001 en 2002 wel wordt gehaald? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd? Antwoord Op basis van voorlopige berekeningen blijkt er over 2000 een onderrealisatie van ongeveer 1.700 standaardeenheden te zijn. Dit betekent een onderrealisatie van ongeveer 2% op de totale taakstelling voor de Wsw in 2000 van 87.500 standaardeenheden. Ook over 1999 was er al sprake van een geringe onderrealisatie. Of er sprake is van een structurele onderrealisatie is nog moeilijk aan te geven. In 2000 heeft de volumegroei de toename in taakstelling ten opzichte van 1999 (1160 plaatsen) bijgehouden. Wanneer ook in 2001 en 2002 de groei in volume even groot is als de groei in taakstelling (conform het Regeerakkoord), zal bij een gelijkblijvende volumegroei de realisatie in 2003 de taakstelling gaan “inhalen”. Voor 2003 is geen toename in taakstelling voorzien. Van onderrealisatie is op dit moment overigens vooral sprake bij een beperkt aantal gemeenten, met name in de provincies Limburg, Zuid-Holland en Groningen. Bij een aantal gemeenten zou de sterke afname van de wachtlijst of anticipatie daarop een oorzaak van de onderrealisatie kunnen zijn. Een meer dan gemiddelde afname van de wachtlijst leidt in het financieel verdeelmodel in latere jaren tot een verlaagde taakstelling.
44
27
76
In 2000 zijn in totaal 85811 standaardeenheden WSW gerealiseerd terwijl de taakstelling 87500 was. Vanwaar dit verschil terwijl er nog zo'n aanzienlijke wachtlijst is? Antwoord Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 75. Hieraan kan het volgende worden toegevoegd. Onder-realisatie betekent dat er Wsw-arbeidsplaatsen in de vorm van vacatures zijn om vervuld te worden door Wsw-geïndiceerden die op de wachtlijst staan. Het matchen van vacatures en Wsw-geïndiceerden kost -gezien de kenmerken van de personen waarom het gaat- niet alleen enige tijd, ook komt het voor dat diverse personen op de wachtlijst door de Wsw-uitvoeringsorganisaties niet (voldoende) geschikt worden geacht voor de beschikbare vacatures. Dit komt onder meer omdat de kenmerken van de SW-werknemers die de Wsw verlaten, verschillen van die van de instromers in de Wsw. Zo verlaten relatief meer personen met een lichamelijke arbeidshandicap de Wsw dan er instromen. De nieuwe instroom bestaat voor een belangrijker deel uit personen met een psychische handicap. Dit betekent dat de arbeidsplaatsen die deze vertrekkers achterlaten die niet automatisch geschikt zijn voor de instromers. Dit heeft tot gevolg dat nieuwe Wsw-arbeidsplaatsen gecreëerd moeten worden die meer aansluiten bij de kenmerken van de nieuwe instroom. Sinds de invoering van de nWsw in 1998 heeft het niet volledig realiseren van de taakstelling in enig jaar voor de gemeente geen gevolg in de vorm van bijvoorbeeld een lagere taakstelling in latere jaren. Wel is het natuurlijk zo dat de gemeente het budget dat verbonden is aan nietgerealiseerde plaatsen na de vaststelling van het budget van het betreffende jaar terugstort aan het Rijk.
44
28
77
Waarom lukt de doorstroming van gesubsidieerde arbeid naar reguliere banen niet? Wat wil het kabinet doen om dat te verbeteren?
45
Antwoord De betreffende evaluatie is op 7 september jl. aan de TK aangeboden. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat sommige gemeenten/uitvoeringsinstellingen beter presteren m.b.t. uitstroom dan andere gemeenten/uitvoeringsinstellingen terwijl geen objectieve verschillen zijn vast te stellen. Ook voor ID-banen geldt een uiteenlopend beeld. Onder de G25 is er bijvoorbeeld een gemeente die in 2000 een percentage uitstroom uit ID-banen naar regulier werk van 91% heeft bereikt (uitstroom naar regulier niet-gesubsidieerde werk gerelateerd aan de totale uitstroom), zijnde 22,8% van het gemiddelde bestand aan bezette banen over dat jaar. Onder de G86 slaagde een gemeente erin een volledige uitstroom (100%) naar ongesubsidieerd werk te bewerkstelligen; het ging daarbij om ruim 20% van het gemiddelde bestand. Andere gemeenten vertonen een lager tot veel lager percentage aan uitstroom naar regulier ongesubsidieerd werk. Ter bevordering van uitstroom uit gesubsidieerde arbeid wordt per 1 januari 2002 een toetrederskorting ingesteld voor duurzame uitstroom uit gesubsidieerde arbeid naar een nietgesubsidieerde reguliere baan. Voor de Wiw is dit jaar een uitstroomactie voor ex-banenpoolers op Wiw-dienstbetrekkingen opgestart om de doorstroom te bevorderen. Deze uitstroomactie wordt door het ministerie van SZW ondersteund. Met deze uitstroomactie is tevens het signaal afgegeven richting gemeenten dat gemeenten de Wiw-dienstbetrekkingen als opstap naar ongesubsidieerde arbeid inzetten. Bij de vaststelling van de realisatie van ID-banen wordt sinds 1-1-2001 de uitstroom meegerekend, waarmee voor gemeenten een negatieve prikkel om uitstroom te bevorderen, is weggenomen. Om drempels tot uitstroom vanuit de Wsw verder te verlagen, heb ik op 5 september jl. de Bestuurlijke Afspraak met de VNG gemaakt dat de terugkeergarantie Wsw m.i.v. 1 januari 2002 wordt verlengd van 1 tot 3 jaar. Voor de Wsw geldt overigens dat de primaire doelstelling niet gelegen is in het bewerkstelligen van uitstroom, maar het bieden van arbeid onder aangepaste omstandigheden aan arbeidsgehandicapten voor wie het verrichten van arbeid onder reguliere omstandigheden geen reële optie is. 78
Wordt met de voorgestelde maatregelen de volledige armoedeval (inclusief gemeentelijke regelingen) bij de overgang van bijstand naar betaald werk op minimumloonniveau overbrugd: voor een alleenstaande en voor een gezin? Antwoord Met de voor 2002 voorgestelde maatregelen wordt de armoedeval verkleind, maar nog steeds kan sprake zijn van een daling van het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan tegen het minimumloon. De voorgestelde toetrederskorting biedt na werkaanvaarding voldoende compensatie voor dit effect. Daarnaast wordt de armoedeval ook aangepakt door middel van een verhoging van de arbeidskorting en afspraken met de VNG over de uitvoering van de motie Noorman-DenUyl.
47
29
79
Een van de belangrijkste oorzaken van de armoedeval bij overgang van bijstandsuitkering naar betaalde arbeid is de vormgeving van de huursubsidie. Wordt overwogen wijzigingen in de systematiek van de huursubsidie aan te brengen?
47
Antwoord Momenteel liggen er geen concrete plannen om wijzigingen in de systematiek van de huursubsidie aan te brengen. In het rapport van de werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (WHIR) "De armoedeval, analyse en oplossingen" (februari 2001), wordt ingegaan op de mogelijkheden de armoedeval in de huursubsidie te beperken. Ook in de onlangs verschenen “Verkenning Belasting- en Premieheffing” worden enkele varianten geschetst. 80
Kan onderbouwd worden dat de armoedeval een van de belangrijkste redenen is waarom laaggeschoolden relatief weinig deelnemen aan betaalde arbeid? Hoe groot is de invloed van de armoedeval op de arbeidsparticipatie?
47
Antwoord De problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt is complex en hangt samen met veel factoren. Belangrijke oorzaken zijn het optreden van de productiviteitsval en de armoedeval. In het eerste geval is sprake van een tekortschietende verdiencapaciteit ten opzichte van de voor een bepaalde functie vereiste productiviteit. In het tweede geval is het aanvaarden van een baan niet aantrekkelijk genoeg, omdat de overgang van uitkering naar werk niet of nauwelijks gepaard gaat met inkomensverbetering en soms zelfs gepaard kan gaan met een inkomensverslechtering. Zoals betoogd in het rapport van de Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen, “De armoedeval; analyse en oplossingen”, willen uitkeringsgerechtigden een dergelijke stap wel zetten, bij een inkomensvooruitgang in de orde van grootte van 10%. Daarnaast spelen diverse andere factoren een rol bij de beslissing tot werkaanvaarding, zoals betoogd in hoofdstuk 6 van de Sociale Nota 2002. 81
In de Sociale nota staat op blz. 95 dat het aantal huishoudens dat 4 jaar of langer van het sociaal minimum moet rondkomen gedaald is van 4,1% in 1995 tot 3,6% in 1999. In de begroting staan dezelfde percentages alleen staat hier dat het om huishoudens gaat die 3 jaar of langer van een inkomen op minimumniveau moeten rondkomen. Welke gegevens kloppen?
49
Antwoord Het gaat in beide gevallen om huishoudens die in het betreffende onderzoeksjaar alsmede in de drie daaraan voorafgaande jaren een inkomen tot 5% boven het minimum hebben. De correcte formulering is 4 jaar of langer. 82
In tabel 16 wordt de kwijtschelding lokale lasten voor een alleenstaande op het sociaal minimum op 422 euro gesteld. In de Monitor Lokale lasten 2001 wordt in bijlage 1 tabel B11 het bedrag voor alle lokale lasten op 777 gulden gesteld, daaronder valt een bedrag van 375 gulden aan reinigingsrechten waarover als regel geen kwijtschelding plaats vindt. Kan het kabinet uitleggen wat de juiste cijfers zijn? Antwoord De totale lokale lasten zoals te lezen in tabel B1.1 uit de Monitor Lokale Lasten 2001 zijn voor een alleenstaande met een huurwoning op het sociaal minimum inderdaad 777 gulden. Indien er sprake is van een koopwoning ligt het gemiddelde echter op 1254 gulden. Daarnaast dient de aantekening te worden gemaakt dat kwijtschelding van reinigingsheffingen wel degelijk op grote schaal plaatsvindt. Volgens het Centrum Onderzoek Economie van de Lagere Overheden (COELO)2 was het in 1998 in verreweg de meeste gemeenten mogelijk om de reinigingsheffing geheel kwijt te schelden. Slechts 19 gemeenten kenden deze mogelijkheid niet.
2
Atlas van de lokale lasten, COELO, 1998.
49
30
83
In de sociale nota wordt gesteld dat er een totaalbedrag aan 338 (416 - 78) miljoen € aan gemeentelijke inkomensoverdrachten wordt besteed. In tabel 16 wordt gesteld dat er 1026 € per huishouden aan gemeentelijke inkomensondersteuning wordt besteed. Mag hieruit geconcludeerd worden dat aan 330 000 huishoudens gemeentelijke inkomensondersteuning verstrekt wordt? Mag ervan worden uitgegaan dat de doelgroep van het inkomensondersteuningsbeleid de 600 000 huishoudens zijn met een inkomen op het sociaal minimum? Is het waar dat het bereik dan ongeveer 50% is?
49
Antwoord Er mag op basis van de cijfers niet geconcludeerd worden dat aan 330 huishoudens hetzelfde bedrag aan gemeentelijke inkomensondersteuning verstrekt wordt. Het bedrag van 1026 euro per huishouden is het gemiddelde bedrag per huishouden in de bijstand (totaal 330.000 huishoudens). Het is echter geen gemiddelde gebaseerd op feitelijk gebruik. Hierpver ontbreekt de feitelijke informatie. De doelgroep van het inkomensondersteuningbeleid is breder dan alleen huishoudens met een bijstandsuitkering. In de praktijk blijkt echter dat voornamelijk bijstandsgerechtigden en gepensioneerden bereikt worden door het gemeentelijk inkomensondersteuningbeleid. 84
Wat is het bedrag per jaar dat goed is voor één %-punt koopkrachtstijging op het sociaal minimum? Hoe kan een toename van het besteedbaar inkomen van 30% verklaard worden? Zoals in de sociale nota op bladzijde 89 is aangegeven? Antwoord Voor alleenstaanden op het sociaal minimum leidt een bedrag van ongeveer 85 euro tot een koopkrachtverbetering met 1%. Voor gehuwden met kinderen op het sociaal minimum ligt dit bedrag op ongeveer 140 euro. Tabel 16 op pagina 49 van de begroting geeft aan wat de gemiddelde bedragen voor huursubsidie, kwijtschelding lokale lasten en overig gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid voor huishoudens op het sociaal minimum zijn. Deze drie posten verklaren gezamenlijk de in de Sociale Nota gemelde toename van het besteedbaar inkomen indien ook met dit aanvullende inkomen rekening wordt gehouden.
49
31
85
Acht het kabinet het acceptabel dat het inkomen op minimumniveau voor ongeveer 30% bestaat uit specifieke en gemeentelijke bestanddelen? Wat stelt het primaat van de nationale politiek op het gebied van inkomensbeleid nog voor?
49
Antwoord Zoals de Sociale Nota op pagina 86 aangeeft kent het inkomensbeleid in Nederland drie invalshoeken, namelijk het generieke inkomensbeleid, specifieke inkomensondersteuning op rijksniveau om een tegemoetkoming te bieden in bepaalde uitgaven, en gemeentelijke regelingen die beogen maatwerk te leveren op individueel niveau en in bijzondere omstandigheden. De genoemde 30% bestaat uit de laatste twee genoemde onderdelen. Een belangrijk deel van de specifieke regelingen wordt wel op nationaal niveau worden bepaald en toegekend (bijvoorbeeld de huursubsidie). Het is op zich niet vreemd dat de bedragen in deze regelingen in vergelijking met het besteedbaar inkomen vrij hoog zijn. Juist de relatief hoge bedragen rechtvaardigen een specifieke regeling om een bijdrage te leveren in de betreffende kosten. Aangezien deze kosten tussen huishoudens sterk kunnen verschillen is het niet wenselijk deze tegemoetkomingen in de vorm van een generieke (ongetoetste) inkomensondersteuning te verstrekken. De gemeentelijke inkomensondersteuning biedt de mogelijkheid huishoudens die, ook na de op rijksniveau geregelde inkomensondersteuning, problemen hebben rond te komen, te ondersteunen. Aangezien gemeenten beter in staat zijn om een oordeel te geven over de individuele situatie en omstandigheden hebben gemeenten binnen randvoorwaarden vrijheid in het toekennen van regelingen. Afhankelijk van de aard van de kosten en de specifieke situatie is het ook hier niet ondenkbaar dat het om substantiële bedragen gaat. De randvoorwaarden zijn overigens zodanig dat in beginsel ieder huishouden op het sociaal minimum in meer of mindere mate een beroep zou kunnen doen op dergelijke regelingen. Het is hiermee niet de bedoeling dat de gemeentelijke beleidsvrijheid leidt tot een generieke inkomensondersteuning voor brede groepen huishoudens. 86
Omdat het inkomen op minimumniveau voor zo'n 30% uit specifieke en gemeentelijke bestanddelen bestaat is er een situatie aan het ontstaan dat er een bepaalde groep groeit, die door niet gebruik, door omstandigheden waardoor men de meeste specifieke regelingen mist, e.d. in armoede terechtkomen omdat zij (ver) beneden het samengestelde en maatschappelijk aanvaardbaar geachte minimum inkomen moeten leven. Wat vindt het kabinet daarvan? Antwoord De verantwoordelijkheid voor gemeentelijke inkomensondersteuning ligt in de eerste plaats bij gemeenten. Zij geven invulling aan het gemeentelijk minimabeleid en de uitvoering daarvan. Het Rijk faciliteert gemeenten en andere uitvoeringsinstanties bij het onder de aandacht brengen van bepaalde regelingen en voorzieningen en bij het ontwikkelen van manieren om vraaggestuurd te werken. Zo stimuleert het nationale bureau Overheidsloket 2000 diverse overheden bij de opzet van virtuele loketten op de gebieden ‘Zorg en welzijn’, ‘Bouw en wonen’ en ‘Bedrijven’. Daarnaast is thans door de nationale overheid (VWS, VROM en SZW) een experiment Loket Sociale As ingang gezet. Dit project is bedoeld om na te gaan op welke wijze en met welke hulpmiddelen op lokaal niveau de dienstverlening rond zorg, inkomensondersteuning en wonen integraler kan worden aangeboden.
49
32
87
In hoeverre is het gemiddelde van het overige gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid vervuild met specifieke eenmalige regelingen, die voor de meeste mensen niet relevant zijn, zoals schuldhulpverlening, begrafeniskosten, inkomensondersteuning van tienermoeders e.d.?
49
Antwoord Kenmerkend voor het overige gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid is dat het individuele deel van de verstrekkingen aan feitelijke kosten is gerelateerd. Het gaat daarbij om een groot aantal uiteenlopende kosten. Zo worden in de CBS-statistiek bijzondere bijstand 91 kostensoorten onderscheiden. De genoemde voorbeelden zijn naar hun aard niet representatief voor de verstrekkingen in het kader van het overige gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid. In feite is er, door het grote aantal uiteenlopende kosten, geen enkele verstrekking die naar zijn aard representatief te noemen is. Door de meergenoemde kenmerken van de kosten waaraan de verstrekkingen zijn gerelateerd, vindt echter een dusdanige spreiding plaats over de doelgroep dat van het geheel van uitgaven aan overige gemeentelijke inkomensondersteuning verondersteld kan worden dat die uitgaven aan de gehele doelgroep ten goede zullen komen. Dit geldt te meer als over een langere periode wordt gekeken. Voor het categoriale deel van de verstrekkingen, dat niet aan feitelijke, maar aan veronderstelde kosten is gerelateerd, geldt dat dit onder diverse noemers (duurzame gebruiksgoederen, eindejaarsuitkeringen, en dergelijke) door de gemeenten gelijkmatig over de doelgroep wordt verspreid. 88
Wat is er aan recente gegevens te bieden over niet gebruik van specifieke en gemeentelijke inkomens- en kwijtscheldingsregelingen? Kan een uitsplitsing per regeling worden gegeven? Hoe groot is de groep die gebruik maakt van zowel huursubsidie, kwijtschelding, als overige gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid? Antwoord Het niet-gebruik in de huursubsidie werd in 1999 geschat op 15 tot 25 procent. Het nietgebruik van kwijtschelding werd in 1999 geschat op 50 procent. Er is geen feitelijke informatie over het niet-gebruik van gemeentelijke inkomensregelingen, waaronder de bijzondere bijstand. In de periode 1999 tot en met 2001 hebben veel gemeenten een actief beleid gevoerd gericht op het terugdringen van het niet gebruik. Het is derhalve aannemelijk dat het niet-gebruik percentage momenteel lager ligt. Over de omvang van de groep die gebruik maakt van zowel huursubsidie, kwijtschelding, als overige gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid zijn geen cijfers beschikbaar. Omdat wel overlap bestaat in de doelgroep van de diverse regelingen is het waarschijnlijk dat cumulatie zal optreden.
49
33
89
Doelstelling is om in 2005 de problematische schulden met 10 % te verminderen. Ten opzichte van wanneer? Is er al een nulmeting? Welke preventieve maatregelen wil het kabinet nemen om het aantal huishoudens met problematische schulden te verminderen?
50
Antwoord De nulmeting zal verricht worden zodra de uniforme registratie, die momenteel ontwikkeld wordt, van alle trajecten voor schuldhulpverlening tot stand gebracht is. Het streven hiervoor is 2003. Het kabinet streeft ernaar het aantal problematische schulden in 2005 met 10% te verminderen ten opzichte van de nulmeting. • Met betrekking tot de preventieve maatregelen die het kabinet wil inzetten om dit te bereiken zij verwezen naar de brief die de Minister van SZW, mede namens de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken, op 24 mei 2000 aan de Tweede Kamer heb gestuurd Kamerstuk 24 515 nr. 56). Deze brief bevat een aantal concrete acties die een nieuwe impuls aan de integrale schuldhulpverlening geven. Het verbeteren van de preventie en de kwaliteit van de lokale schuldhulpverlening zijn daarbij de speerpunten. 90
Wat is het streefcijfer voor de komen jaren voor het verlagen van het aantal niet-afdoening bij fraude?
51
Antwoord De samenwerking tussen rijk en gemeenten, zoals vastgelegd in de gezamenlijke 'Agenda voor de Toekomst' voor de periode 2001 - 2004, is verder uitgewerkt in een aantal bestuurlijke afspraken, onder meer op het terrein van de fraudebestrijding. Een van deze afspraken is dat het gedeelte van de vastgestelde fraude dat daadwerkelijk wordt teruggevorderd jaarlijks substantieel zal stijgen. Daarbij is geen concreet streefcijfer aangegeven. 91
In 2002 daalt het aantal uitkeringen in het kader van de Toeslagenwet. Tegelijkertijd nemen de uitvoeringskosten toe. Wat is hiervan de oorzaak?
53
Antwoord Uit de begroting 2002 (tabel 19) blijkt dat het volume in uitkeringsjaren voor 2002 even hoog geraamd wordt als voor 2001; er is dus geen sprake van een daling van het aantal uitkeringen. Wel is er sprake van dalende uitkeringslasten in 2002 ten opzichte van 2001, maar dat is te verklaren door een dalende gemiddelde uitkering in diezelfde jaren. Overigens betreft het bedrag uitvoeringskosten 2002 een voorlopige indicatie, naar aanleiding van de beoordeling van het UWV-bedrijfsplan, zullen de uitvoeringskosten voor de Toeslagenwet in 2002 waarschijnlijk naar beneden bijgesteld worden. 92
Waarom wordt in de begroting met statische volume en prijsgegevens volstaan en worden kwalitatieve gegevens niet benut? Bijvoorbeeld tabel 18. Daar wordt niet de instroom en de uitstroom uit de bijstand aangegeven noch de gemiddelde verblijfstijd, noch de mobiliteit bijvoorbeeld van alleenstaande ouders of de mate waarin in deeltijd gewerkt wordt. Ook in de sociale nota ontbreken dezen gegevens? Kan de regering deze informatie verstrekken? Antwoord De volume- en prijsgegevens in tabel 18 zijn ramingen die bedoeld zijn als onderbouwing van de begrote programmauitgaven. De kwalitatieve samenstelling van de uitkeringsgerechtigdenpopulatie komt impliciet in deze cijfers tot uitdrukking, maar wordt niet expliciet geraamd. Kwalitatieve realisatiegegevens met betrekking tot de Abw, Ioaw en Ioaz worden op reguliere basis gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
53
34
93
Dient uit het oogpunt van begrotingstechniek geen risicoparagraaf met berekende risico's te worden toegevoegd aan openeind financieringen zoals de bijstand?
53
Antwoord Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt bij het opstellen van de meerjarenramingen rekening met de meest recente inzichten in de economische ontwikkeling en de gevolgen daarvan voor de verschillende regelingen op het beleidsterrein van SZW. Omdat risico’s over de economische ontwikkeling niet kwantificeerbaar zijn, zijn voor de budgettaire risico’s bij de verschillende open-einde regelingen geen eenduidige indicaties te geven. In de paragraaf Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming is een kwalitatieve beschrijving gegeven van de risico’s die bij de betreffende uitgaven worden gelopen. 94
Indien voorzien wordt dat de Wajong populatie zal groeien, dient dan niet een meerjarig overzicht van de kosten van dat risico gegeven te worden? Hoeveel Wajongers worden in 2023 verwacht bij doorzetting van de huidige trend?
57
Antwoord Het Lisv raamt een stijging van het aantal Wajong-ers tot bijna 190.000 in 2023 bij gelijk blijvende instroom- en uitstroomkansen op het niveau van 2000. Hoewel in 2023 een structurele situatie intreedt, in de zin dat de uitstroomkans op een structureel niveau komt, zal het volume volgens de huidige verwachtingen ook na 2023 blijven stijgen, zij het nog slechts in beperkte mate. De kosten van de Wajong zullen zich proportioneel aan het volume ontwikkelen omdat de gemiddelde uitkeringshoogte in de Wajong in constante prijzen vrijwel gelijk blijft in de tijd. 95
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van een REA-voorziening? Wat zijn de gemiddelde kosten voor een Wajonggerechtigde van de huidige subsidie en kwijtscheldingsregeling in het kader van de wet REA? Hoeveel is de premievrijstelling gemiddeld per Wajonggerechtigde in de nieuwe regeling? Antwoord In 2000 zijn er 4.610 voorzieningen uit REA toegekend aan Wajonggerechtigden. In het huidige kader van de wet REA bedraagt een herplaatsingsbudget f 8.000. Een plaatsingsbudget heeft een looptijd van drie jaar en bedraagt f 12.000 in het eerste jaar, f 8.000 in het tweede jaar en f 4.000 in het derde jaar. Bij een parttime dienstbetrekking worden deze bedragen evenredig verminderd. De kwijtscheldingsregeling in de huidige wet REA regelt een kwijtschelding of een korting op de afdracht van de WAO-basispremie indien een werkgever minimaal 3% van zijn loonsom verloont aan arbeidsgehandicapten of voor een bedrag van 3% van zijn loonsom uitbesteedt aan een Wsw-bedrijf. Niet elke werkgever van een Wajonggerechtigde komt hiervoor in aanmerking. De subsidies en de kwijtschelding kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld. In de nieuwe premievrijstellingsregeling is de hoogte van de premievrijstelling afhankelijk van het verdiende loon van de arbeidsgehandicapte. Bij een loon ter hoogte van het minimumloon levert de premievrijstelling ruim f 2.500 gld op. Bij een loon ter hoogte van 130% van het minimumloon ruim f 3.800, bij een modaal loon van f 57.340 levert de vrijstelling bijna f5.400 op en bij het maximum dagloon ad f 87.620 is de premievrijstelling ruim f 8.800. Overigens geldt dat net als in de huidige regeling de duur van de vrijstelling varieert van 1 jaar bij herplaatsing tot 3 jaar bij plaatsing.
58
35
96
Kan een overzicht gegeven worden van de verschillende onderdelen die de uitvoeringskosten van de WIK bepalen, met daarbij per onderdeel de gemiddelde kosten?
63
Antwoord
In november 2001 wordt een onderzoek gestart naar de uitvoeringskosten van de Wik. Met dit onderzoek wordt beoogd tot uitspraken te komen over de hoogte van de uitvoeringskosten Wik en de invloed hierop van de diverse onderdelen behorend tot de uitvoering van de Wik. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2002 verwacht. Op dit moment beschikt het ministerie niet over deze gegevens.
97
Waarom wordt geprognosticeerd dat de uitkeringslasten van de WIK na 2002 (€ 40 miljoen) scherp daalt (via € 33 mln in 2003 naar uiteindelijk € 20 mln)?
63
Antwoord De daling in de prognose vanaf 2003 heeft voor een belangrijk deel te maken met de te verwachten definitieve uitstroom van kunstenaars die gedurende het jaar 1999 zijn ingestroomd in de Wik en die in de loop van 2003, na vier jaar onafgebroken een Wikuitkering te hebben ontvangen, geen recht meer hebben op een Wik-uitkering. 98
Welke wijziging van wet- en regelgeving is volgens het kabinet noodzakelijk om het budgettaire beslag van de WIK te kunnen beperken?
64
Antwoord De uitkeringsvoorwaarden in de WIK zouden hiervoor moeten worden aangepast. 99
Waarom is de WIK het eerste jaar een lening? Antwoord In artikel 10 van de Wik is bepaald dat de definitieve vaststelling van de hoogte van de Wikuitkering plaatsvindt zodra het door de kunstenaar en zijn gezin zelf verworven inkomen, over het kalenderjaar waarin de uitkering is verleend, bekend is. Voor een jaarlijkse vaststelling is gekozen omdat kunstenaars vaak sterk wisselende inkomsten hebben, die bovendien niet altijd even gemakkelijk aan een bepaalde periode kunnen worden toegerekend, waardoor het niet goed mogelijk is om het recht op en de hoogte van de Wik-uitkering op voorhand vast te stellen. In het verlengde hiervan ligt het voor de hand om, analoog aan de bijstandsverlening aan zelfstandigen, de Wik-uitkering als een voorschot te verstrekken en wel in de vorm van een renteloze lening.
64
36
100 Tabel 24: Waarom is het aantal onderzochte gevallen van fraude afgenomen, zijn de geconstateerd fraudegevallen bij de AKW afgenomen en is de hoogte van het fraudebedrag toegenomen? Welke verklaring is hiervoor?
67
Antwoord De SVB ziet overtredingen als fraude wanneer deze zich afspelen in het strafrechtelijke traject. Gevallen met een schadebedrag onder de aangiftegrens worden in het bestuursrechtelijke traject afgedaan. De afname van het aantal onderzochte gevallen vloeit daarom ten dele voort uit de ophoging van de aangifterichtlijn uitkeringsfraude van het OM van f 6.000,= naar f 12.000,=, waardoor grotere en meer bewerkelijke zaken ter hand worden genomen. Dit is ook een gedeeltelijke verklaring voor de verhoging van het gemiddelde fraudebedrag. 101 Welke knelpunten zijn er bij de uitvoering van de Wvg op lokaal niveau? Kan een opsomming worden gegeven? Wanneer zijn hierover gegevens van gemeenten beschikbaar?
69
Antwoord In het eindrapport van de derde evaluatie Wvg “Een verstrekkende wet 3: eindrapport” dat afgelopen voorjaar aan de TK is aangeboden, is gerapporteerd over de uitvoering van de Wvg op lokaal niveau. Dit evaluatieonderzoek bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken die voor een belangrijk deel ook de uitvoering van de Wvg door gemeenten betroffen. Tevens is er in de kabinetsreactie terzake van juni 2001, die ook aan de TK is verzonden, aangegeven welke afspraken met de VNG zijn gemaakt om knelpunten in de uitvoering op te lossen. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar. 102 Wanneer worden de resultaten van het onderzoek naar niet gebruik van TraXX verwacht?
70
Antwoord Het onderzoek is inmiddels afgerond, de resultaten worden betrokken bij de voorbereiding van het programma van eisen in het kader van de aanbesteding van het nieuwe contract Ketenmanagement bovenregionaal vervoer. 103 Waarom is er in 2001 veel meer begroot voor woningaanpassingen t.o.v. de jaren ervoor en erna? Antwoord Met ingang van 1 april 2000 is het Besluit rijksvergoeding Wvg-woonvoorzieningen in werking getreden. Sinds deze datum zijn gemeenten in het kader van de Wvg ook verantwoordelijk voor het verstrekken van woonvoorzieningen die meer bedragen dan f 45.000,-; de zgn. dure woningaanpassingen. In 2001 is meer begroot voor woningaanpassingen als de jaren ervoor en erna als gevolg van de samenloop van de uitfinanciering van woningaanpassingen van vóór 1 april 2000 door het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) en de declaraties van gemeenten voor woningaanpassingen die na die datum zijn aangevraagd.
71
37
104 Waarom is in het arbeidsrecht, arbeidsvoorwaardenbeleid, arbeidsomstandighedenbeleid en medezeggenschapsbeleid meer ruimte gegeven aan sociale partners en op het terrein van Arbeid en Zorg sprake van meer dwingende wetgeving?
74
Antwoord Er bestaat daarvoor geen blauwdruk. Voor de genoemde beleidsterreinen geldt dat er wettelijke regels worden opgesteld omdat normering op onderdelen noodzakelijk (bijvoorbeeld in verband met de bescherming van gezondheid van de werknemer) dan wel wenselijk (bereik van gewenste maatschappelijke effecten) wordt geacht. Overigens is er op elk van de genoemde beleidsterreinen op bepaalde onderdelen sprake van meer dwingende regelgeving en wordt op andere onderdelen meer ruimte gelaten aan sociale partners. 105 Wat is het gebruik van ouderschapsverlof uitgesplitst in betaald en onbetaald ouderschapsverlof, zowel in aantallen als percentage van de doelgroep?
75
Antwoord Het CBS levert jaarlijks gegevens over het totale gebruik van ouderschapsverlof op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Op basis van de CBS-statistieken kan geen onderscheid worden gemaakt tussen het gebruik van betaald en onbetaald ouderschapsverlof. In het kader van de informatievoorziening rond VBTB zal het CBS worden gevraagd in de toekomst wel het genoemde onderscheid te maken. Op basis van de meest recente Evaluatie van de Wet op het ouderschapsverlof (2000) en op basis van het aantal CAO-afspraken over betaald ouderschapsverlof is een schatting gemaakt van het aantal betaalde en onbetaalde verlofgangers. In 1999 hebben volgens het CBS in totaal 58.000 personen gebruik gemaakt van (betaald of onbetaald) ouderschapsverlof. Dit aantal komt overeen met 21% van het totaal aantal werknemers dat in 1999 in aanmerking kwam voor (betaald of onbetaald) ouderschapsverlof. Naar schatting 13.500 personen maakten gebruik van betaald ouderschapsverlof. Dit aantal komt overeen met 48% van de geschatte doelgroep die in 1999 gebruik kon maken van betaald ouderschapsverlof. Naar schatting 44.500 personen maakten gebruik van onbetaald ouderschapsverlof: 18% van de geschatte doelgroep die gebruik kon maken van onbetaald ouderschapsverlof. 106 Waarom zijn pas in 2006 de effecten zichtbaar van de fiscale stimuleringsmaatregel ouderschapsverlof? Antwoord Het jaartal “2006” in de tabel is slechts gebruikt om de verwachte ontwikkelingen tussen 2002 en 2006 te schetsen. Het is dus niet zo dat verwacht wordt dat pas in 2006 de effecten van de fiscale stimuleringsmaatregel ouderschapsverlof zichtbaar worden. De op 1 januari 2001 ingevoerde fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof zal er naar verwachting toe leiden, dat de komende jaren in toenemende mate afspraken zullen worden gemaakt - hetzij op caoniveau, hetzij op basis van andere loondoorbetalingsafspraken - tussen werkgevers en werknemers. Verwacht wordt dat er ook vóór 2006 effecten zichtbaar zullen zijn doordat de komende jaren een toenemend beroep op de regeling wordt gedaan. Jaarlijks zullen de resultaten hiervan via de belastingdienst worden bezien.
76
38
107 Wordt de mogelijke toename van het gebruik van de wet Finlo in 2002 alleen toegeschreven aan aangenomen amendementen? Was het niet ook het streven van het kabinet het gebruik te stimuleren? Wat zijn de verwachtingen van de publiciteitscampagne? Op welke wijze wordt er meer bekendheid gegeven aan de versoepelde vervangingseis in de Wet Financiering Loopbaanonderbreking?
78
Antwoord
De voorziene toename in gebruik van de Wet Finlo, zoals weergegeven onder Beleidsartikel 11 tabel 26 van de Begroting 2002, betreft zowel het verwachte gevolg van een aangenomen amendement als een geraamde toename van het aantal gebruikers die los daarvan staat. Op basis van het amendement Bussemaker c.s. (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 207, nr. 58) wordt vanaf 2002 een toename van 11.000 verlofgangers geraamd (werknemers die verlof nemen in verband met de zorg voor een levensbedreigend ziek kind). Daarnaast wordt een aantal overige verlofgangers voorzien van 800 in 2001 naar 5600 in 2002 en 7000 in 2003 en verder. Het streven van het kabinet is erop gericht om het gebruik van de financieringsregeling te stimuleren. Daartoe wordt over deze regeling voorlichting gegeven. In 2001 werd de regeling onder de aandacht gebracht in de publiekscampagne over de Combinatie Werk en privé. Zo was er bijvoorbeeld een (gratis) kaart over de regeling verkrijgbaar in de freecardrekken in uitgaansgelegenheden en werden intermediairen over het bestaan van deze wet op de hoogte gebracht. Ook werd in spotjes en advertenties op de mogelijkheden van deze regeling gewezen. Deze voorlichting zal in 2002, als de vervangingseis in de financieringsregeling zal zijn versoepeld, worden voortgezet en waar mogelijk worden uitgebreid. 108 Kan samenwerking van Arbo-diensten met andere disciplines bijdragen aan verkorting van de wachtlijsten in de zorg? Antwoord Ja. Samenwerking tussen betrokkenen in de zorg voor mensen met arbeidsrelevante aandoeningen leidt tot een snellere, en meer effectieve en doelmatige diagnostiek en behandeling. Dit kan overbodige vraag naar zorg beperken en dus een gunstig effect op de wachtlijsten hebben. Onderzoekstechnisch is het echter uiterst lastig - er is ook geen wetenschappelijk onderbouwde informatie voorhanden - om gegronde uitspraken te kunnen doen in welke mate arbocuratieve samenwerking daadwerkelijk leidt tot verkorting van de wachtlijsten in de zorg. Wel zal in 2002 onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit van de arbocuratieve samenwerking. Daarbij komt aan de orde wat de effecten zijn van lopende samenwerkingsprojecten op het zorgaanbod voor patiënt-werknemers, alsmede wat de ervaringen zijn van patiënt-werknemers met arbocuratieve samenwerking bij preventie, sociaal-medische begeleiding en reïntegratie.
86
39
109 In 2000 steeg het percentage mensen dat arbeidsrisico's loopt op het gebied van geluid naar 10%, terwijl de streefwaarde 5% in 2002 is? Is die streefwaarde nog reëel? Wat is de oorzaak van deze tegenvallend ontwikkeling? Antwoord Het percentage onbeschermd blootgestelden is de afgelopen jaren inderdaad onveranderd hoog gebleven. Het zal uiterst moeilijk zijn de streefwaarde volgend jaar nog te halen. De oploop van 9 naar 10% kan overigens het gevolg zijn statistische fluctuatie en de gewijzigde steekproeftrekking door het CBS (ook zelfstandigen maken er nu onderdeel van uit). Er is de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen. In mei 2000 is de regelgeving aangepast op het punt van het verplicht gebruik van gehoorbeschermers: werknemers zijn verplicht gehoorbeschermers te gebruiken als het geluidsniveau op de werkplek hoger is dan 85 dB(A). Voorheen was dat 90 dB(A). In het najaar van 2000 is een grootschalige voorlichtingscampagne van start gegaan in bedrijfstakken waar lawaai vaak voorkomt (metaal, houtindustrie, papier en kartonindustrie, glas en bouwmaterialenindustrie, drukkerijen, bouw, vervoer en podiumkunsten). De capaciteit en de inzet van de Arbeidsinspectie op dit onderwerp zijn in de loop van het afgelopen jaar geïntensiveerd en uitgebreid. In het kader van de arboconvenantenaanpak zijn tot nu toe 7 intentieverklaringen overeengekomen waarin geluid één van prioritaire risico’s is. In de papierindustrie is een convenant over dit onderwerp tot stand gekomen. De effecten van deze maatregelen zijn evenwel tot nu toe niet zichtbaar in een afname van de risicopopulatie. Om de beoogde reductie toch binnen bereik te krijgen, zal de Arbeidsinspectie ook in het komende jaar intensief gaan inspecteren op de naleving van de geluidsnormen en het dragen van gehoorbeschermingsmiddelen. Bij deze inspecties zullen dan ook werknemers worden beboet indien zij de wettelijke voorschriften niet naleven (bijvoorbeeld als zij de door werkgevers beschikbaar gestelde gehoorbeschermingingsmiddelen niet dragen). Daarnaast zal de voorlichtingscampagne in 2002 worden voortgezet.
87
40
110 De begroting presenteert streefcijfers voor af te sluiten risico-inventarisatie en evaluatie (ri&e) door arbodiensten van bedrijven. Onder andere in het kader van het vbtb-proces zijn er de volgende vragen: Hoe worden genoemde streefcijfers vormgegeven? Wat is de rol van de arbeidsinspectie? Hoeveel gaat dit kosten? Dezelfde vragen gelden voor de veiligheidsrapporten en certificatieregelingen. Antwoord Realisatie van de streefcijfers ri&e wordt beoogd langs 2 sporen. Het 1e spoor is het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie op de aanwezigheid van de ri&e in bedrijven en instellingen. Als een werkgever niet over een ri&e beschikt wordt direct een bestuurlijke boete aangezegd. Als bij inspectie op de werkvloer blijkt dat risicovolle situaties niet zijn opgenomen in de ri&e wordt handhaving ingezet tot de werkgever een adequate ri&e heeft. De kosten van deze handhaving zijn niet specifiek weer te geven (deel van een breder geheel). Sinds het nieuwe beleid neemt het aantal MKB bedrijven met een getoetste ri&e procentueel toe. Wel blijken ri&e’s soms ook onvolledig of anderszins onjuist. De inzet van SZW beoogt daarom naast kwantiteit vooral ook een kwaliteitsimpuls, hetgeen tot uitdrukking komt in het 2e spoor: extra impulsen voor arbobeleid in het MKB. MKB-Nederland kreeg in 2000 subsidie voor ontwikkeling van vijf branchespecifieke ri&e’s, die voorjaar 2002 gereed zijn. Het accent ligt vooral op het bevorderen van het feitelijk gebruik van de ri&e. Ook in arboconvenanten is zo’n insteek aan de orde. In 2002 wordt subsidie verder ingezet voor branchespecifieke ri&e’s en het vervolg daarop (m.n. implementatie en evaluatie van maatregelen in bedrijven). Hiervoor is in 2002 € 300.000,- beschikbaar. De streefcijfers veiligheidsrapporten (VR’n) zijn wettelijk vastgelegd. De VR’n moesten op 3 februari 2001 zijn ingediend bij de bevoegde autoriteiten, waaronder de Arbeidsinspectie. Vervolgens hebben die autoriteiten 6 maanden - eenmalig te verlengen met 3 maanden - om te oordelen over de aanvaardbaarheid van de weergegeven risico’s. De Arbeidsinspectie beoordeelt vanuit de optiek van arbeidsveiligheid over de inhoud van het VR op zich, het door de inrichting gevoerde preventiebeleid zware ongevallen en het ter uitvoering daarvan gehanteerde veiligheidsbeheerssysteem. De Arbeidsinspectie ontvangt van het bevoegd gezag ex Wet milieubeheer informatie over het aantal VR-plichtige bedrijven in de regio. De arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichtingen door de betrokken bedrijven. Bij bedrijven die de inlevertermijn overschrijden worden in afstemming met de andere bevoegde gezagen handhavende acties ondernomen.
87
89
41
De streefcijfers certificatieregelingen krijgen vorm door aanwijzing van een of meer instellingen die de met de regeling corresponderende verplichte certificaten mogen afgeven. Voor zo’n aanwijzing geldt een zgn. specifieke accreditatie (erkenning) door de Raad voor Accreditatie als een "zwaar wegend" advies. De ontwikkeling van regelingen vindt plaats door vertegenwoordigers van belanghebbende partijen in zgn. Colleges van Deskundigen. Op het niveau van aanwijzing/accreditatie heeft de Arbeidsinspectie geen rol. Toezichthoudende instantie op dit niveau is de directie Toezicht van SZW. De Arbeidsinspectie inspecteert op het niveau van certificatie en handhaaft zonodig. Ontwikkelingskosten van te maken certificatieregelingen kunnen gesubsidieerd worden. Er is in 2002 ca. € 181.512,beschikbaar. Er lopen 54 convenantstrajecten in ruim 45 bedrijfstakken. Er zijn inmiddels 15 arboconvenanten en 30 intentieverklaringen getekend. Wat wordt er gedaan aan de termijn 111 van afsluiting? Hoe wordt de arbeidsinspectie ingezet? Antwoord Ultimo oktober 2001 zijn 18 convenanten afgesloten en 28 intentieverklaringen ondertekend. Aan het eind van 2001 zullen er meer dan 20 convenanten zijn afgesloten, waarmee het oorspronkelijk geformuleerde streefgetal van 20 convenanten één jaar eerder is behaald dan gepland. Uit de nu ondertekende intentieverklaringen zullen naar verwachting nog eens 20 convenanten volgen, zodat aan het einde van 2002 een aantal van 40 convenanten kunnen zijn behaald. De convenanten die worden afgesloten hebben een gemiddelde looptijd van 3 jaar. Hieruit volgt dat de uit de convenanten voortvloeiende bestedingen nog zeker tot in 2006 zullen doorlopen. De Arbeidsinspectie heeft zitting in de Branchebegeleidingscommissie (BBC) die na het afsluiten van de intentieverklaring wordt ingesteld. De leden van de BBC bereiden gezamenlijk het plan van aanpak van het convenant voor en zijn na ondertekening van het convenant verantwoordelijk voor de implementatie van de gemaakte afspraken. In het convenant kunnen afspraken worden gemaakt over de stand van de wetenschap welke voor de Arbeidsinspectie een kader zal vormen voor het handhavingsbeleid. In overleg met sociale partners kunnen delen van deze stand van de wetenschap worden vastgelegd in beleidsregels. De gemaakte convenantsafspraken laten onverlet dat de Arbeidsinspectie volgens het handhavingsbeleid zal handhaven op de bestaande wettelijke normen en zal reageren op meldingen van klachten of ongevallen. Tevens zal de Arbeidsinspectie te allen tijde optreden bij constatering van misstanden.
90
42
112 Aangegeven wordt dat de bedrijvigheid in Nederland toeneemt; tegelijkertijd wordt gesteld dat de aantallen te onderzoeken arbeidsongevallen, te behandelen klachten en te behandelen overige signalen voor de komende jaren stabiel worden verondersteld. Waarop is laaststgenoemde veronderstelling gebaseerd?
92
Antwoord Basis voor deze vooronderstelling is de ontwikkeling van het aantal behandelde meldingen in de afgelopen jaren. Ondanks een toegenomen bedrijvigheid in de afgelopen jaren (1998, 1999 en 2000) is het aantal onderzoeken naar aanleiding van ongevals- en klachtenmeldingen relatief stabiel gebleven of zelfs afgenomen.
gestarte behandeling in: gestarte behandeling in: gestarte behandeling in:
Jaar 1998 1999 2000
Klachten 2259 2070 2199
Ongevallen 2688 2502 2390
Alle klachten met betrekking tot arbeidsomstandigheden en alle meldingen van ernstige ongevallen (ziekenhuisopname en/of blijvend lichamelijk letsel) worden door de Arbeidsinspectie onderzocht. 113 Hoe valt te verklaren dat het aantal aanvragen voor een uitkering aan asbestslachtoffers lager is dan verwacht? Antwoord De regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers wordt binnenkort geëvalueerd. In de evaluatie zal ook worden gezocht naar verklaringen voor de discrepantie tussen het aantal verwachte en het aantal daadwerkelijk aangevraagde uitkeringen. De resultaten van deze evaluatie komen naar verwachting in maart 2002 beschikbaar en zullen vervolgens aan de Kamer worden aangeboden. Volgens artikel 21 van de regeling zou deze evaluatie in januari 2002 beschikbaar moeten zijn. De overschrijding van deze termijn wordt veroorzaakt doordat bij de voorbereiding van dit onderzoek de noodzaak naar voren kwam om voor dit onderzoek een klankbordgroep in te stellen, waarin alle betrokken actoren zitting hebben. Dit komt de zorgvuldigheid van het onderzoek ten goede, maar heeft gevolgen voor de snelheid waarmee een en ander in gang kan worden gezet.
96
43
114 Wat is de relatie tussen de bedragen bij `ontvlechting Arbvo’ en de bedragen in de brief van 5 oktober 2001?
105
Antwoord In de staartpost SUWI, onderdeel ontvlechting Arbeidsvoorziening (pag 105) zijn de geraamde transformatiekosten KLIQ, een balansvoorziening KLIQ en bestuurskosten ontvlechting opgenomen. De bestuurskosten ontvlechting worden niet in de openingsbalans van KLIQ opgenomen, maar komen in de exploitatierekening van KLIQ tot uitdrukking. De bestuurskosten die tot 1 januari 2002 worden gemaakt, worden separaat gefinancierd en komen niet op de openingsbalans van KLIQ tot uitdrukking. In de brief van 13 maart 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 27 296 nr 6.) is toegelicht dat een bedrag van 105 mln.gld ( € 47646,7 mln.) transformatiekosten wordt geraamd. Op het moment van oprichting van KLIQ zal naar verwachting van dit bedrag circa 65 mln.gld. nog niet zijn besteed, zodat dit bedrag als voorziening in de openingsbalans van KLIQ moet worden opgenomen. Daarnaast is in de staartpost SUWI een bedrag van 85 mln.gld (€ 38571,3 )opgenomen als Balansvoorziening KLIQ. Dit bedrag omvat een regeling van 70 mln.voor de kosten van de afwijkende salarisstructuur KLIQ en 15 mln. gld voor de kosten van het Sociaal plan na de verzelfstandiging. De kosten van het Sociaal plan worden als een voorziening in de openingsbalans meegenomen. De regeling van 70 mln.voor de kosten van de afwijkende salarisstructuur wordt niet als een voorziening in de (geactualiseerde) openingsbalans opgenomen, maar als escrow account. Het betreft hier een off-balance voorziening, waar KLIQ onder voorwaarden van kan trekken. Deze voorwaarden zullen in overleg tussen het Rijk en KLIQ worden vastgesteld. De rente-opbrengsten van deze voorziening komen ten goede van KLIQ. Het bovenstaande betekent dat in totaal een bedrag van 80 mln.gld (65 mln transformatiekosten en 15 mln. kosten Sociaal plan) als voorziening is meegenomen in de geactualiseerde openingsbalans KLIQ (zie hiervoor de brief van 5 oktober 2001.(TK 20002001, 27296. nr 9). 115 Hoeveel denkt het kabinet dat het pm bedrag voor de afwikkeling van ESF-oud zal bedragen?
105
Antwoord Dit is afhankelijk van het overleg met de Europese Commissie over de afwikkeling van de periode 94-96 en de uiteindelijke afrekening over de gehele periode tot en met 1999. 116 Er is een staartpost van € 374,4 mln. voor de SUWI-transformatie. Is dat voldoende gezien de ESF-problemen en de vele kosten bij de ontvlechting van Arbvo? Is het niet reëler om nu al naar meer middelen te zoeken, omdat veel kosten in 2002 zullen worden verwerkt? Antwoord Het genoemde totaalbedrag van 375 mln euro is verdeeld over 2001 en 2002. Bij Najaarsnota zal worden bezien in hoeverre het bedrag voor 2001 toereikend is voor de nog dit jaar uit te geven bedragen voor genoemde doelen (SUWI-transformatie, Arbvo-ontvlechting en ESF). De toereikendheid van het gereserveerde bedrag voor 2001 is mede afhankelijk van wat er in 2001 al is verwerkt enerzijds en de totale omvang van de benodigde budgetten voor genoemde doelen anderzijds. Over de kosten van de SUWI-transformatie wordt de Tweede Kamer binnenkort geïnformeerd via een Nota van Wijziging op de begroting en de derde Voortgangsrapportage groot project. Het inzicht in de budgettaire consequenties van de Arbvo-ontvlechting en ESF-oud zal eerst in 2002 definitief kunnen worden vastgesteld.
106
44
117 Hoe blijven deelnemingen, vermogensinbreng en leningen in verzelfstandigde eenheden als Kliq en Centrum Vakopleiding te volgen via de begroting van SoZaWe?
106
Antwoord Na verzelfstandiging van KLIQ wordt de directe financieringsrelatie met deze organisatie verbroken. Genoemde onderwerpen zijn dan ook niet meer via de begroting te volgen. Afhankelijk van de precieze vormgeving van de lening - waarover op dit moment nog overleg plaatsvindt - kunnen de aflossingen mogelijk wel op de SZW-begroting worden verantwoord. Wel blijft de Staat vanzelfsprekend als aandeelhouder betrokken bij de NV KLIQ. Over alle staatsdeelnemingen ontvangt de Kamer jaarlijks rond september/oktober een geïntegreerde rapportage die onder verantwoordelijkheid van de minister van Financiën wordt opgesteld. Over de precieze financieringsrelatie met het CV in relatie tot de SZW-begroting zal ik u zoals toegezegd in het Algemeen overleg d.d. 9 oktober jl. - voor eind november berichten. 118 Kunnen de uitvoeringsinstellingen c.q. de UWV wijzigingen in de wijze van vaststelling van WAO-uitkeringen aan?
107
Antwoord Ja. 119 Bij het artikel algemeen is in de tekst sprake van een totaal budget van € 248,4 mln. en in tabel 44 van € 251,559 mln. Vanwaar dat verschil?
110
Antwoord Bij het omzetten van de bedragen in guldens naar Euro’s in de drukproeven van de begroting is er een fout geslopen. Het in de tekst genoemde bedrag van 248,4 miljoen Euro moet zijn 251,6 miljoen Euro. Dit is verwerkt in de Nota van Verbetering. 120 Waarom zijn de bedragen voor het artikel algemeen in de tabel op blz. 114 in het jaar 2002 zoveel lager dan in 2001? Dat geldt zowel voor de apparaatsuitgaven (€ 173,627) als voor de programma-uitgaven (€ 51,074). Antwoord In de tabel op blz 114 staan onder het jaar 2001 de vermoedelijke uitkomsten van de genoemde apparaats- en programmauitgaven vermeld voor het gehele departement. Voor 2002 heeft toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen plaatsgevonden. In de kolom 2002 staan derhalve alleen die uitgaven die niet direct toegerekend kunnen worden aan één van de andere beleidsartikelen, de premiegefinancierde sector en Arbeidsverhoudingen. Beide kolommen zijn daardoor niet goed vergelijkbaar.
114
45
121 Waarom zijn de uitvoeringskosten van de WW in 2001 hoger begroot dan de jaren ervoor en erna?
119
Antwoord Inderdaad is sprake van hogere uitvoeringskosten per uitkeringsjaar in 2001, dan in het jaar ervoor en dan in het jaar erna. De totale uitvoeringskosten stijgen echter, zoals eveneens is af te lezen in tabel 51 op bladzijde 119 van de begroting. De verklaring voor deze uiteenlopende reeks kan worden gevonden in de ontwikkeling van het gemiddeld aantal uitkeringsjaren, dat in dezelfde tabel is opgenomen. Dit vertoont in 2001 een daling, waardoor het quotiënt van de totale uitvoeringskosten en het gemiddeld aantal uitkeringsjaren in 2001 hoger uitkomt dan in de beide andere gepresenteerde jaren. Dat de totale uitvoeringskosten niet dalen ondanks het lagere aantal uitkeringen wordt veroorzaakt doordat de uitvoeringskosten pas met vertraging de ontwikkeling van het volume volgt. Personele en huisvestingskosten zullen niet meteen worden teruggebracht als het volume daalt. Tot slot zij nog opgemerkt dat in de tabel op bladzijde 119 abusievelijk de gemiddelde uitvoeringskosten zijn vermeld die horen bij een uitkeringsvolume, exclusief Ufo, terwijl het weergegeven volume inclusief Ufo luidt. De corresponderende getallen voor uitvoeringskosten per uitkeringsjaar inclusief Ufo zijn : voor 2000: 2932, voor 2001: 3331 en voor 2002: 3000 euro. 122 Wanneer is het mogelijk om het aantal WW-gerechtigden vast te stellen dat voor 1 januari 1999 de WW is ingestroomd en nog gereïntegreerd moet worden?
121
Antwoord Afgesproken is dat Kliq op 15 december 2001 aan het Ministerie van SZW een overzicht levert van: a. het aantal door de uvi’s aan Kliq aangemelde cliënten met een WW-recht van voor 1 januari 1999; b. het aantal WW-gerechtigden van voor 1 januari 1999 waarvoor wel en waarvoor nog geen trajectplan is opgesteld. Van deze laatste groep is afgesproken dat zij door het UWV gereïntegreerd zullen worden. Het UWV wordt via een rijksbijdrage financieel hiervoor gecompenseerd. 123 Wanneer verwacht het kabinet het standpunt t.a.v. de plannen van de commissie Donner te kunnen geven?
123
Antwoord De SER streeft er naar om op zo kort mogelijke termijn een advies over het rapport van de Commissie Donner vast te stellen. 124 Hoe groot is de invloed van krapte op de arbeidsmarkt op de stijging van het ziekteverzuim? Antwoord Hoe groot de invloed van de krapte op de arbeidsmarkt is op het ziekteverzuim kan niet exact worden becijferd. Wel kan op basis van ervaringen uit het verleden gesteld worden dat door het in tijden van krapte opnemen in het arbeidsproces van personen met hogere uitvalrisico's, het ziekteverzuim opwaarts zal zijn beïnvloed. Tevens is er sprake van vrijblijvende omgang van werknemers met ziekteverzuim in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
124
46
125 Wat is de verklaring voor de stijging van het volume ZW-uitkering voor zwangerschappen van 47.000 in 2000 naar 54.000 in 2001, waarna dat stabiliseert?
125
Antwoord Met ingang van 2001 is de kring van verzekerden voor de ZW uitgebreid met ambtenaren. Het geraamde ZW-volume bevat zowel in 2001 als in 2002 13.000 uitkeringsjaren ZW voor ambtenaren. De uitbreiding van de kring van verzekerden verklaart dus waarom de ZWuitgaven in 2001 en 2002 op een hoger niveau liggen dan in 2000. Deze verklaring geldt eveneens voor de stijging van het volume ZW-uitkeringen voor zwangerschappen van 47.000 in 2000 naar 54.000 in 2001. Tot 2001 waren overheidswerkgevers eigenrisicodrager voor de loondoorbetalingskosten bij zwangerschaps- en bevallingsverlof. 126 Kan bij tabel 54 het aantal nul-uitkeringen en een toelichting hierop bij de verschillende categorieën en de verschillende jaren toegevoegd worden?
126
Antwoord Nuluitkeringen bestaan sinds 1998 en worden door het Lisv gerapporteerd sinds ultimo 1999. Er zijn drie hoofdredenen waarom sprake kan zijn van nuluitkeringen: • geen uitbetaling vanwege een dienstverband • samenloop van twee uitkeringen (m.n. WAO/WAZ en WAO/Wajong) • nieuwe WAO-gevallen van bedrijven die eigenrisicodrager zijn geworden Het aantal nuluitkeringen heeft zich als volgt ontwikkeld: Ultimo 1999 Ultimo 2000 WAO 13.025 17.566 WAZ 1.842 2.064 Wajong 5.594 7.011 Totaal 20.461 26.641 127 Kan een cijfermatig overzicht gegeven worden van de instroom van allochtone mannen in de WAO in relatie tot autochtone mannen? Antwoord Het Lisv registreert niet het kenmerk ‘etnische herkomst’ en kan derhalve niet rapporteren over instroom naar etnische herkomst. De over dit onderwerp beschikbare gegevens (voornamelijk gericht op het lopende bestand) zijn vorig jaar door het CBS onderzocht en in november 2000 gerapporteerd aan de Kamer. Uit de CBS-cijfers bleek een oververtegenwoordiging van bepaalde groepen allochtone mannen (m.n. oudere Turkse en Marokkaanse mannen) t.o.v. autochtone mannen in dezelfde leeftijdscategorieën. Instroomcijfers zijn niet beschikbaar, alleen cijfers met betrekking tot het lopende bestand. Voor de genoemde groepen golden in 1999 de volgende arbeidsongeschiktheidspercentages: mannen 15-39 jaar 40-64 jaar Totaal
Turken 5,3% 39,9% 14,5%
Marokkanen 4,6% 32,4% 12,6%
Autochtonen 3,0% 16,6% 9,6%
126
47
128 Wanneer zal er meer duidelijkheid zijn over de grotere instroomkans van vrouwen in de WAO?
126
Antwoord In kwantitatieve zin bestaat er geen onduidelijkheid over de hogere instroomkans van vrouwen. De instroomkans in de WAO is voor vrouwen ongeveer 80% hoger dan voor mannen. Naar de oorzaken van die hogere instroomkans zijn verschillende onderzoeken gedaan. Deze hebben echter geen eenduidig antwoord kunnen geven omdat er waarschijnlijk een complex aan oorzaken ten grondslag ligt aan de instroomkansverschillen. Op dit moment loopt er ook een onderzoek in opdracht van het ministerie van SZW waarin vrouwen en mannen die zich ziekgemeld hebben een jaar lang worden gevolgd. Het doel hiervan is te bezien of de manier waarop vrouwen en mannen en hun omgeving omgaan met verzuim en reintegratie verschilt per geslacht. De resultaten van dit onderzoek zullen begin volgend jaar gepubliceerd worden. 129 Is bij de hoogte van de gemiddelde WAO-uitkering rekening gehouden met trendmatige verhogingen? Is er sprake van een relatieve daling van de gemiddelde uitkering als geen rekening gehouden wordt met trendmatige verhogingen? Zo ja, welke invloed heeft dat op het macrobudget?
126
Antwoord De hoogte van de gemiddelde WAO-uitkering wordt in lopende prijzen gepresenteerd, dus incl. trendmatige verhogingen als gevolg van stijging van loon- en prijsindices. In constante prijzen is inderdaad sprake van een daling van de hoogte van de gemiddelde WAO-uitkering. Hiervoor zijn twee belangrijke oorzaken: • Het gemiddelde uitkeringspercentage daalt omdat een toenemend deel van de WAO’ers een vervolguitkering ontvangt i.p.v. een loongerelateerde uitkering. Deze ontwikkeling zal zich doorzetten totdat de gevallen die onder het oude, hogere uitkeringsregime (van voor Tba) vallen, uit de populatie zijn verdwenen. • Het gemiddelde loonniveau van de nieuwe WAO-instromers daalt (in constante prijzen) omdat relatief meer jongeren, meer vrouwen en meer deeltijdwerkers instromen dan vroeger. De daling van de reële gemiddelde uitkeringshoogte compenseert deels de extra lasten door de volumestijging. 130 Er is sprake van een betere keuringspraktijk. Kan per uvi aangegeven worden wat op dit moment de achterstanden zijn bij de verschillende keuringsmomenten?
127
Antwoord Er zijn nog steeds achterstanden bij de einde wachttijd-beoordelingen en bij de herbeoordelingen. Voor de einde wachttijd bedragen deze ultimo augustus 2001 ca. 9700 (Gak 2100; GUO 350, SFB 80, USZO 1200 en Cadans 6000). Voor de herbeoordelingen bedragen deze ultimo augustus 2001 ca. 97.000 (Gak 54.000, GUO 750, SFB 5000, USZO10.000 en Cadans 27.000). 131 Hoeveel mensen zullen naar verwachting in 2001 niet op tijd gekeurd worden? Antwoord In 2000 werd ca. 30 a 35% van de mensen bij einde wachttijd niet op tijd gekeurd. Dit waren ca. 35.000 personen. Voor 2001 zullen deze cijfers naar verwachting lager liggen, omdat de achterstanden bij de einde wachttijd beoordelingen zijn afgenomen. Over het percentage herbeoordelingen dat niet op tijd was, zijn geen gegevens bekend.
127
48
132 Welke reserveringen zijn gemaakt om de sociale activering voor mensen met een WAO uitkering te financieren, nu er per 2002 ingevolge de SUWI wetgeving een wettelijk recht is op sociale activering dienen budgetten beschikbaar te zijn?
129
Antwoord In het tweede en derde kwartaal van 2001 is er door het Ministerie van SZW informatie verstrekt over de (on)mogelijkheden van sociale activering voor WW- en WAO’ers. Met het Lisv is afgesproken dat in het vierde kwartaal van 2001 nauwkeurig het aantal WAO’ers dat deelneemt aan sociale activering gemonitored zal worden. Op grond van het resultaat hiervan zal aan het eind van 2001 een budget, ten behoeve van sociale activering voor WAO’ers en ten laste van het REA-fonds, worden vastgesteld. 133 Gaat het kabinet de kosten van sociale activering voor WAO en Wajong financieren vanuit de premieheffing WAO?
129
Antwoord De kosten van sociale activering voor WAO en Wajong worden betaald uit het REA-fonds. De REA-lasten van WAO’ers worden betaald uit de premieheffing WAO, de REA-lasten van Wajong’ers uit de algemene middelen. 134 Wil het kabinet helder op een rij zetten wat de voordelen zijn van een forfaitaire tegemoetkoming voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten in vergelijking met het huidige stelsel van subsidies.? Antwoord Voor dit wetsvoorstel zijn de volgende constateringen tijdens de evaluatie van de Wet Rea van belang: • het instrumentarium is onoverzichtelijk • de procedures rond het toekennen van instrumenten zijn lang en gecompliceerd • er zijn grote verschillen in toepassingsbereik en doelgroep van instrumentarium • de doelmatigheid van de subsidie uitgaven is niet te achterhalen; de subsidies kennen een hoge mate van “dead-weight loss” of onnodig gebruik. Voordelen Wetsvoorstel: • transparantie wordt verhoogd, door samenvoeging van een aantal reïntegratie instrumenten, in een premievrijstellingsregeling. • Het resultaat van de reïntegratie inspanningen komt, in samenhang met de lasten door WAO instroom tot uitdrukking op de premienota. • geen afzonderlijke aanvragen voor Rea budgetten enerzijds en vrijstelling van en korting op de basispremie WAO anderzijds. • criteria zijn duidelijker; onderscheid eigen functie/andere functie bij herplaatsing vervalt. • Instrument voor alle arbeidsgehandicapten gelijk; geen verschil meer tussen de doelgroep die onder de Gemeente valt enerzijds, en de cliënten van het UWV anderzijds. • De doelmatigheid wordt versterkt; hoogte van premievrijstelling veelal lager dan de plaatsings/ herplaatingssubsidie; alleen dan subsidie voor extra reïntegratiekosten wanneer de noodzaak van de kosten wordt aangetoond • Verlegging van prikkels van werkgevers naar werknemers door invoering van de toetrederskorting.
129
49
135 Wat is de rol van het persoongebonden reïntegratiebudget bij de beleidsontwikkeling voor 2002 als instrument voor reïntegratie? Antwoord Het is de intentie van het kabinet om de randvoorwaarden voor het reïntegratiebeleid zo vorm te geven, dat een eigen inbreng van de werknemer/ werkzoekende bij de inzet van een reïntegratietraject in alle gevallen gewaarborgd is. Met inachtneming van bepaalde criteria, vindt het kabinet het tevens wenselijk dat werknemers aanspraak kunnen maken op een persoonsgebonden reïntegratiebudget. Wel is het van belang, dat het UWV steeds een individuele afweging maakt bij het beoordelen van een aanvraag voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget van een cliënt. Uitgangspunt is het realiseren van (hernieuwde) deelname aan de betaalde arbeidsmarkt. Indien cliënt en uitvoeringsinstantie van mening zijn dat het persoonsgebonden reïntegratiebudget voor de betreffende cliënt het juiste instrument is om dat te bereiken, moet het PRB worden toegekend. Met ingang van 1 januari 2002 komt het PRB beschikbaar voor werknemers, voor wie is vastgesteld dat bij de eigen of een andere werkgever geen passende arbeid aanwezig is. Afhankelijk van de resultaten wordt dit instrument later ook landelijk ingevoerd voor uitkeringsgerechtigden en personen zonder uitkering. Het kabinet is van mening dat een adequate invulling van het persoonsgebonden reïntegratie budget de nodige tijd zal kosten. De periode tot 2003 zal worden benut met het uitwerken van nadere regelgeving, rekening houdend met de evaluatie van de experimenten PRB in drie regio’s, en de ervaringen met de regeling zoals die geformuleerd is voor werknemers, in het AmvB onder de invoeringswet SUWI (TK, 2001- 2002, 27 665 nr 1).
129 132
50
137
Welke maatregelen wil het kabinet nemen om ook de minder succesvolle kandidaten geplaatst te krijgen?
132
Antwoord Om te voorkomen dat reïntegratiebedrijven zich vooral sterk maken voor cliënten die makkelijk zijn te plaatsen, is een aantal aanscherpingen in de aanbestedingsprocedure 2002 geïnitieerd. Het aantal aan te besteden doelgroepen wordt aanzienlijk vergroot. Hierdoor zijn de cliënten per doelgroep meer homogeen en is er minder aanleiding tot afroming. Ook is het hiermee mogelijk om de trajectprijs per doelgroep verder te differentiëren. Er zijn meer middelen beschikbaar voor cliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Reïntegratiebedrijven krijgen een bonus indien er meer plaatsingen worden gerealiseerd dan vooraf is overeengekomen. Dit beoogt reïntegratiebedrijven te stimuleren om na het behalen van het overeengekomen plaatsingspercentage door te gaan met zijn inspanningen. Tenslotte is het niet de bedoeling dat cliënten na een niet-succesvol reïntegratietraject tussen de wal en het schip vallen. Indien het Lisv (UWV) in samenspraak met de cliënt van mening is dat er wel degelijk reïntegratie mogelijkheden zijn, wordt voor deze cliënt nogmaals een reïntegratieplan opgesteld.
136
In 2002 wordt een lager bedrag aan subsidies aan arbeidsgehandicapten geraamd. Kan dit worden toegelicht? Waarom leidt het vervangen van de forfaitaire werkgeverssubsidies door een premievrijstellingsregeling tot een verlaging van de REA-uitgaven?
138
131 132
Antwoord op de vragen 136 en 138 Voor de reeds lopende subsidies op grond van de Wet Rea blijven de oude rechten onverkort gehandhaafd. Omdat er geen nieuwe subsidies meer worden verstrekt nemen de uitgaven van het Rea-fonds in 2002 sterk af. De nieuwe premievrijstellingsregeling leidt niet tot uitgaven uit het Reïntegratiefonds, maar tot een vermindering van de premieinkomsten voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds, de Arbeidsongeschiktheidskas en het werkgeversdeel van het Algemeen Werkloosheidsfonds. 139
Tabel 58: Het ware wenselijk indien in deze tabel ook het aantal uitkeringen met een (gemiddeld) gedeeltelijk inkomen zou zijn opgenomen. Welke cijfers zijn hiervoor beschikbaar?
134
Antwoord Op dit moment zijn daarvoor alleen gegevens uitgedrukt in personen beschikbaar, maar niet uitgedrukt in uitkeringsjaren zoals die worden gebruikt conform de Sociale Nota en in tabel 58 zijn opgenomen. Zoals in de groeiparagraaf van dit hoofdstuk is aangegeven zal in 2002 in overleg met de SVB worden bezien of de uitsplitsing van de volume-gegevens naar degenen met een gedeeltelijke uitkering wegens inkomsten uit arbeid, degenen met een gedeeltelijke uitkering wegens inkomsten in verband met arbeid en voormalig AWWgerechtigden die samenwonen met een partner en een uitkering ter hoogte van 30% van het sociaal minimum ontvangen, kan worden opgenomen. 140 141
Zal naar verwachting de Awf-premie verder verlaagd worden in 2003? Zullen naar verwachting in 2003 de sociale fondsen afnemen?
141 143
51
142
Op welke wijze stelt het kabinet de hoogte van de sociale premies vast?
143
Antwoord op de vragen 140 t/m 142 Volgend jaar zal bij de begrotingsvoorbereiding voor 2003 worden bezien of en in hoeverre de verschillende premies (waaronder Awf) kunnen worden verlaagd waardoor de overschotten kunnen afnemen. De premies dienen overigens niet alleen te worden beoordeeld op alleen de financiële positie van het fonds. De overschotten van de fondsen maken onderdeel uit van het EMU-saldo, waardoor de premiestelling van de fondsen dient te worden afgewogen in het kader van het algemene budgettaire beeld. De premiestelling zal ook moeten worden ingepast in het algemene beleid ten aanzien van lastenontwikkeling, loonkosten en koopkracht. In de Sociale Nota/ Miljoenennota 2002 zijn deze bredere overwegingen ten aanzien van de premiestelling geschetst. 143
Wanneer sluit de termijn voor aanvragen in het kader van het ESF-3 programma? Is naar aanleiding van de gehouden voorlichtingsbijeenkomsten inmiddels al een beeld van de aanvragen en hun omvang?
152
Antwoord Er is geen termijn gesteld voor het indienen van aanvragen ESF-3. Per 31 oktober 2001 zijn 36 aanvragen ingediend over de budgetjaren 2000 en 2001 met een gevraagde subsidie van € 115 mln met de volgende verdeling:
O&O fondsen Gemeenten Ministerie OC&W Ministerie Justitie
144
Aantal aanvragen 5 22 7 2
Gevraagde subsidie € 4 € 11 € 90 € 10
Hoe is de besparing op de uitstroompremie Wiw van ruim 18 miljoen euro in 2002 verwerkt in de raming? Antwoord In de begroting 2001 waren meerjarig extra middelen toegevoegd aan de begrotingspost Scholing en Activering waarmee de gemeente de mogelijkheid kreeg om de extra uitstroom vanuit hun scholings- en activeringsbudget te kunnen betalen. Met de invoering van de heffingskorting in 2002 vervalt de noodzaak om uit dit budget (te vinden op begrotingsartikel 2) nog premies toe te kennen en zijn de hiervoor benodigde middelen in mindering gebracht op dit budget. Voor de jaren 2002 en 2003 is hierbij rekening gehouden met bestaande aflopende verplichtingen van gemeenten ten aanzien van in 2001 uitgestroomde personen.
159
52
145
Waar is de toevoeging aan het gemeentelijk reïntegratiebudget te vinden die nodig is voor de financiering van de nieuwe SUWI doelgroepen ANW en herintreders? Dient over de reïntegratie van deze groepen afzonderlijk gerapporteerd te worden? Zo ja, is dat in de begroting en rekening straks terug te vinden?
160
Antwoord In de begroting is het bedrag voor 2002 te vinden in hoofdstuk 2.3 onder tabel 5, waar een bedrag van € 97 miljoen als onderdeel van de middelen sluitende reïntegratie staat vermeld. De middelen voor de reïntegratie van de nieuwe SUWI doelgroepen, de ANW en herintreders zijn afzonderlijk zichtbaar toegevoegd aan het reïntegratiebudget. Deze middelen worden geoormerkt toegekend. Voor het jaar 2002 dienen de gemeenten zich te verantwoorden voor het aantal trajecten dat is aangegaan. Dit zal in begroting en jaarverslag zichtbaar zijn.
146
Wat is de verklaring voor enerzijds de groei van volume en prijsontwikkeling in het gebudgetteerde deel van Abw, IOAW en IOAZ, terwijl anderzijds volume en prijsontwikkeling in het declaratiedeel dalen?
166
Antwoord Deze reeks is een saldo van volume- en prijsmutaties. Vanaf 2002 moeten alle mutaties in de verhouding 25% budgetdeel en 75% declaratiedeel verdeeld worden. Per abuis is de grootste volumemutatie (MEV) volledig aan het declaratiedeel toegerekend. De begrotingsstanden voor de artikelonderdelen van begrotingsartikel 5 (pagina 52) zijn overigens wel correct.
147
Bij de stand van zaken betreffende de motie Schimmel/Blok (26674, nr.15) staat dat deze zal worden meegenomen bij de nieuwe pensioenwet planning 1 januari 2003.Wanneer wordt de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel voorzien? Antwoord Naar verwachting zal de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nieuwe pensioenwet in 2003 kunnen plaatsvinden.
192
53
148
Is het waar dat de uitvoering van de motie Schimmel/Bussemaker over de behoeften van alleenstaanden aan kortdurend zorgverlof voor eind volgend jaar gepland is? Antwoord Ter uitvoering van de motie zal een onderzoek worden gestart naar de behoefte en het gebruik van arbeid- en zorgregelingen. In het onderzoek zal de groep van alleenstaanden worden meegenomen. Hierbij zal worden nagegaan of met de bestaande en voorgestelde regelingen afdoende aan hun behoeften tegemoet wordt gekomen. Het onderzoek is gesplitst in een vooronderzoek en een hoofdonderzoek. De uitvoering van het vooronderzoek start in december 2001 en loopt door tot mei 2002. Deze voorstudie dient als basis voor het hoofdonderzoek dat vervolgens zal starten. De Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid, (W.A. Vermeend)
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (A.E. Verstand-Bogaert)
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.F. Hoogervorst)
193