Het energieprestatiecertificaat
5. 5.1.
5
Het energieprestatiecertificaat Situering van het energieprestatiecertificaat
De Europese richtlijn (zie '1.1.2.: De Europese richtlijn') legt niet enkel energieprestatie-eisen op, ze stelt ook een energieprestatiecertificaat verplicht bij de bouw, de verkoop en de verhuur van gebouwen, én voor publieke gebouwen1. Dit energieprestatiecertificaat bevat informatie over de energetische kwaliteit of energieprestatie van het gebouw. Een goede energieprestatie leidt immers tot een laag energieverbruik en dus een lage energiefactuur. Daarnaast informeert het energieprestatiecertificaat over de energiebesparende investeringen die op korte termijn terugverdienbaar zijn. Concreet betekent dit dat in de toekomst bij onderhandelingen over de verkoop of verhuur van een gebouw een energieprestatiecertificaat aan de toekomstige kopers of huurders moet worden verstrekt. Hierdoor kunnen potentiële kopers en huurders de energetische kwaliteit van de gebouwen op de markt vergelijken en afwegen. Ook bij de bouw van een gebouw moet de eigenaar ervan over een energieprestatiecertificaat beschikken. Daarnaast moet aan of in publieke gebouwen – die een voorbeeldfunctie vervullen – een energieprestatiecertificaat worden uitgehangen op een opvallende, voor het publiek zichtbare plaats. De Europese richtlijn schrijft voor dat de maximale geldigheidsduur van het energieprestatiecertificaat 10 jaar bedraagt en dat het door gekwalificeerde en/of erkende energiedeskundigen moet worden opgemaakt. Het aantal gebouwen dat in Vlaanderen onder het toepassingsgebied van de Europese richtlijn valt, wordt geraamd op 200.000 per jaar. Het huidige aantal beschikbare energiedeskundigen is te beperkt. Voor de invoering van het energieprestatiecertificaat zal het Vlaams Gewest daarom een beroep kunnen doen op het in de richtlijn bepaalde uitstel (tot 2009). Deze drie extra jaren maken het mogelijk om het energieprestatiecertificaat gefaseerd in te voeren en om het nodige aantal energiedeskundigen geleidelijk op te bouwen en te erkennen. Dankzij deze fasering kan bovendien de markt geleidelijk vertrouwd worden gemaakt met het energieprestatiecertificaat. De Vlaamse Regering werkt de regelgeving voor de gefaseerde invoering van het energieprestatiecertificaat per fase verder uit. Ook legt ze de vereisten voor de energiedeskundigen vast. In een eerste fase wordt gelijktijdig met het opleggen van de EPB-eisen het energieprestatiecertificaat bij de bouw ingevoerd, en in een volgende fase (2007) het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen. In 2008 wordt het energieprestatiecertificaat bij de verkoop van woongebouwen verplicht, en in 2009 bij de verhuur van woongebouwen en bij de verkoop en verhuur van niet-residentiële gebouwen. Informatie over de stand van zaken, de werkwijze, en de erkenning van de energiedeskundigen vindt u op www.energiesparen.be/energieprestatie.
5.2.
Energieprestatiecertificaat bij de bouw
Het energieprestatiecertificaat bij de bouw wordt afgestemd op de werkwijze en de procedures die gelden bij de handhaving van de EPB-eisen. Dit houdt in dat als voor een gebouw een energieprestatie-eis geldt, er een energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt. Het energieprestatiecertificaat vormt een onderdeel van de EPB-aangifte. Ook als de bouwheer in de overgangsfase (aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning ingediend tussen 1 januari 2006 en 30 juni 2006) opteert voor het voldoen aan de K-peileis, wordt bij de EPB-aangifte een energieprestatiecertificaat gevoegd. Het energieprestatiecertificaat bij de bouw geeft weer of het gebouw (of gebouwdeel) voldoet aan de EPB-eisen en maakt het mogelijk de energieprestatie (het E-peil) te vergelijken met het maximale E-peil (E 100). Er hoort ook een advies bij; bij nieuwe woongebouwen bevat dit vooral tips voor een optimaal gebruiksgedrag. 1
Gebouwen groter dan 1.000 m2 waarin overheidsdiensten en -instellingen gevestigd zijn die aan een groot aantal personen overheidsdiensten verstrekken en die vaak door het publiek bezocht worden.
41
Het energieprestatiecertificaat
5
42
De handhaving
6. 6.1.
6
De handhaving Principe van de handhaving
De energieprestatieregelgeving bepaalt dat na de ingebruikname van het gebouw wordt verklaard dat het gebouw voldoet of niet voldoet aan de EPB-eisen. Dit gebeurt met een EPB-aangifte, opgemaakt door de verslaggever. De verslaggever is verantwoordelijk voor de correcte berekening van de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw, waarbij hij rekening houdt met de eigenschappen van het gebouw, de gebruikte materialen en de geplaatste installaties. De resultaten van de berekening worden opgenomen in de EPB-aangifte. De verantwoordelijkheid van de verslaggever voor het correct berekenen en meedelen van de energieprestatie en het beschrijven van het binnenklimaat van het gebouw in de EPB-aangifte vormt een eerste stap in de kwaliteitsbewaking. Een tweede stap in de kwaliteitsbewaking wordt gezet door de administratie: deze voert zowel administratieve controles als controles op de bouwplaats uit. De administratie verifieert of de verschillende formulieren tijdig zijn ingediend en of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen. Om na te gaan of de EPBaangifte overeenstemt met de eigenschappen van het gebouw, de gebruikte materialen en de geplaatste installaties, voert de administratie voor en na de ingebruikname van het gebouw steekproefsgewijs extra controles ter plaatse uit. Het Energieprestatiedecreet bepaalt administratieve boetes voor de aangifteplichtige en/of de verslaggever. Als het gebouw niet voldoet aan de EPB-eisen, krijgt de aangifteplichtige de boete. Als de verslaggever in de EPB-aangifte een energieprestatie en een binnenklimaat beschrijft die niet in overeenstemming zijn met de eigenschappen van het gebouw en de in het gebouw gebruikte materialen en toegepaste technieken, wordt de verslaggever beboet. Als andere betrokkenen (aannemer, installateur, …) verantwoordelijk zijn voor overtredingen, worden deze overtredingen behandeld volgens de bestaande gerechtelijke procedures. De energieprestatieregelgeving heeft als doelstelling het energieverbruik in gebouwen te beperken. De handhaving is gericht op de correcte toepassing en de naleving van de energieprestatieregelgeving. De opbrengst van de administratieve boetes gaat naar het Energiefonds, dat gebruikt wordt voor extra initiatieven om het energieverbruik in gebouwen te beperken.
43
De handhaving
6.2.
6
Het handhavingsysteem: administratieve boetes
Om de energieprestatieregelgeving op een efficiënte manier te handhaven, geven overtredingen aanleiding tot administratieve boetes.
6.2.1. Mogelijke boetes in geval van overtreding Volgens de energieprestatieregelgeving is de aangifteplichtige verantwoordelijk voor het tijdig aanleveren van de nodige documenten en voor het naleven van de EPB-eisen in het gerealiseerde gebouw. De architect staat de aangifteplichtige bij in het vervullen van deze taken. De verslaggever is verantwoordelijk voor het correct rapporteren van de werkzaamheden in de EPB-aangifte. Inbreuken geven aanleiding tot een administratieve geldboete. De aangifteplichtige wordt beboet als: niet voldaan is aan de volgende administratieve verplichtingen: het naleven van de vormvereisten voor de EPB-aangifte het respecteren van de termijnen voor het indienen van de EPB-aangifte; niet voldaan is aan de EPB-eisen, met name: als de verslaggever in de EPB-aangifte stelt dat niet is voldaan aan een of meer EPB-eisen die gelden voor het betreffende gebouw; als, na controle van de situatie op de werf door de administratie, uit een reeds aangepaste EPBaangifte blijkt dat aan een van de EPB-eisen niet is voldaan. De verslaggever krijgt een boete als: uit controle door de administratie blijkt dat de in de EPB-aangifte vermelde materialen en technieken verschillen van de daadwerkelijk gebruikte materialen en toegepaste technieken.
6.2.2. Boetes voor de aangifteplichtige Niet naleven van de vormvereisten en termijnen voor het indienen van de EPB-aangifte Als de aangifteplichtige zijn EPB-aangifte onvolledig of niet indient of de vormvereisten voor de EPBaangifte niet respecteert, maant de administratie de aangifteplichtige via een schrijven aan om binnen een bepaalde termijn zijn verplichtingen na te komen. Als de aangifteplichtige bij het verstrijken van die termijn nog geen EPB-aangifte heeft ingediend of de EPB-aangifte niet heeft aangepast, volgt een administratieve geldboete: BOETE = € 250,00 + € 1,00 per m3 nieuw beschermd volume
waarbij: nieuw beschermd volume = beschermd volume na de werkzaamheden - beschermd volume voor de werkzaamheden De boete is evenredig met de grootte van de nieuwe volumes in het gebouw.
Niet voldoen aan EPB-eisen Als de verslaggever in de EPB-aangifte meedeelt dat het gebouw niet voldoet aan de EPB-eisen, volgt een administratieve geldboete voor de aangifteplichtige. In de energieprestatieregelgeving bestaan verschillende eisen. De geldboete verschilt naargelang van de aard van de inbreuk op de eis, met andere woorden het niet voldoen aan de eisen op het vlak van: de thermische isolatie: - van de schildelen, uitgedrukt in de U-waarden of R-waarden, - van het geheel, uitgedrukt in het K-peil; de energieprestatie (het E-peil); het risico op oververhitting; de ventilatie.
44
De handhaving
6
De geldboete verschilt ook naargelang van de grootte van de afwijking. Ze is evenredig met het verschil tussen de gestelde maximum- of minimumeisen en de waarden die in de EPB-aangifte werden opgetekend.
De geldboetes voor het niet naleven van de energieprestatieregelgeving staan in verhouding tot de investeringen die de bouwheer hierdoor uitspaart. Bij inbreuken op het vlak van de energieprestatie-eisen bedraagt de boete ongeveer driemaal het bedrag van de uitgespaarde investering. Bij inbreuken op het vlak van de ventilatievoorzieningen bedraagt de boete ongeveer het bedrag van de investeringen die nodig zijn om wel aan de eisen te voldoen. In principe kunnen de verplichtingen van de energieprestatieregelgeving nagekomen worden door kosteneffectieve investeringen, die terug te verdienen zijn door de gerealiseerde energiebesparingen. Als de toepassing van een bepaald materiaal, een bepaalde techniek of een bepaalde installatie aanleiding geeft tot het niet voldoen aan meerdere EPB-eisen, komt dit ook tot uiting in de administratieve geldboete voor de aangifteplichtige. Voor elke eis die overschreden wordt, volgt een afzonderlijke boete. De totale boete is de som van de boetes per afwijking.
Boete bij niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de thermische isolatie van constructie-elementen BOETE = € 60,00 per W/K x afwijking in W/K op het vlak van thermische isolatie van de constructie-elementen
waarbij afwijking = (Uaangifte – Ueis) x Aaangifte
(in W/K)
Boete bij niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) BOETE = € 60,00 per W/K x afwijking in W/K op het vlak van de globale thermische isolatie
waarbij afwijking = 0,01 x (Kaangifte – Keis) x A,T, aangifte
(in W/K)
Boete bij niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de energieprestatie (E-peil)
BOETE = € 0,24 per MJ/jaar x afwijking in MJ/jaar op het vlak van de energieprestatie
waarbij afwijking = E’karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik’, aangifte – E’karakteristiek
jaarlijks primair energieverbruik’, eis
(in MJ/jaar)
Boete bij niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van het risico op oververhitting BOETE = € 0,48 per 1000 Khm3 x afwijking in Khm3 op het vlak van het risico op oververhitting)
waarbij afwijking = (Qgenormaliseerde (in Khm3)
overtollige winst, aangifte
– Qgenormaliseerde overtollige winst, eis) x Vvaststelling
Boete bij niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de ventilatievoorzieningen
45
De handhaving
6
BOETE = €4,00 per m3/h x afwijking in m3/h op het vlak van de ventilatievoorzieningen
waarbij afwijking =
V&eis , min, aangifte - V&geplaatst , aangifte
(in m³/h)
voor regelbare toevoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&geplatst , aangifte - V&eis , max, aangifte
(in m³/h)
voor regelbare toevoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte groter is dan de maximumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis ,min,aangifte - (V&geplaatst ,aangifte + 3600 × Ageplaatst ,aangifte )
(in m³/h)
voor niet-regelbare doorstroomopeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis , min, aangifte - V&geplaatst , aangifte
of afwijking =
3600 (Aeis ,min, aangifte - Ageplaatst ,aangifte ) (in m³/h)
voor regelbare afvoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte en/of de sectie van het afvoerkanaal kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis ,min, aangifte - V&mech , geplaatst ,aangifte
(in m³/h)
voor mechanische toevoer of afvoer in een ruimte waar het totaal nominaal debiet kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
Niet indienen van de EPB-aangifte én niet voldoen aan de eisen na controle 1 Als de aangifteplichtige na aanmaning door de administratie nalaat een EPB-aangifte in te dienen en als uit een controle door de administratie op de bouwplaats blijkt dat niet voldaan is aan de EPB-eisen, krijgt de aangifteplichtige de volgende boete: BOETE = (€ 250,00 + € 1,00 per m3 nieuw beschermd volume) + 2 x (boete voor afwijking tussen vaststelling ter plaatse en EPB-eis)
waarbij: nieuw beschermd volume = beschermd volume na de werkzaamheden - beschermd volume voor de werkzaamheden
De geldboete bedraagt in deze gevallen het dubbele van de administratieve boete voor het niet naleven van de EPB-eisen, vermeerderd met het bedrag van een boete voor het niet naleven van de termijnen.
1 Voor de boete voor het niet indienen van de EPB-aangifte én het niet voldoen aan de eisen na controle is uitgegaan van het huidige Energieprestatiedecreet van 7 mei 2004. Het is mogelijk dat in een geplande decreetswijziging een andere sanctionering toegepast wordt.
46
De handhaving
6
6.2.3. Boetes voor de verslaggever Als uit een controle door de administratie blijkt dat de verslaggever in zijn EPB-aangifte de werkelijke toestand van het gebouw niet correct heeft beschreven, krijgt de verslaggever een boete. De grootte van de boete is evenredig met het verschil tussen de waarden opgegeven in de EPB-aangifte door de verslaggever en de waarden vastgesteld door de administratie. De boete voor de verslaggever voor een afwijking wordt op dezelfde manier berekend als de boete voor de aangifteplichtige voor het niet voldoen aan een EPB-eis.
Boete voor het niet correct rapporteren van gegevens op het vlak van de thermische isolatie van constructie-elementen BOETE = € 60 per W/K x afwijking in W/K op het vlak van de thermische isolatie van de constructie-elementen
waarbij afwijking = (Uvaststelling – Uaangifte) x Avaststelling
(in W/K)
Boete voor het niet correct rapporteren van gegevens op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) BOETE = 60 € per W/K x afwijking in W/K op het vlak van de globale thermische isolatie
waarbij afwijking = 0,01 x (Kvaststelling – Kaangifte) x AT, vaststelling
(in W/K)
Boete voor het niet correct rapporteren van gegevens op het vlak van de energieprestatie (E-peil) BOETE = 0,24 € per MJ/jaar x afwijking in MJ/jaar op het vlak van de energieprestatie
waarbij aangifte
afwijking = Ekarakteristiek jaarlijks primair energieverbruik, vaststelling – Ekarakteristiek jaarlijks primair energieverbruik, (in MJ/jaar)
Boete voor het niet correct rapporteren van gegevens op het vlak van het risico op oververhitting BOETE = 0,48 € per 1000 Khm3 x afwijking in Khm3 op het vlak van het risico op oververhitting
waarbij afwijking = (Qgenormaliseerde Vvaststelling
overtollige winst, vaststelling
– Qgenormaliseerde overtollige winst, aangifte) x (in Khm3)
Boete voor het niet correct rapporteren van gegevens op het vlak van de ventilatievoorzieningen BOETE = € 4,00 per m3/h x afwijking in m3/h op het vlak van de ventilatievoorzieningen (in €)
waarbij afwijking =
V&eis ,min, aangifte - V&geplaatst ,aangifte
(in m3/h)
voor regelbare toevoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
47
De handhaving
6
afwijking =
V&geplaatst ,aangifte - V&eis ,max, aangifte
(in m3/h)
voor regelbare toevoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte groter is dan de maximumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis ,min,aangifte - (V&geplaatst ,aangifte + 3600 × Ageplaatst ,aangifte ) (in m3/h)
voor niet-regelbare doorstroomopeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis , min, aangifte - V&geplaatst , aangifte
of afwijking =
3600 (Aeis ,min, aangifte - Ageplaatst ,aangifte )
(in m3/h)
voor regelbare afvoeropeningen waar het totaal nominaal debiet van de openingen in de ruimte en/of de sectie van het afvoerkanaal kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
afwijking =
V&eis ,min, aangifte - V&mech , geplaatst ,aangifte
(in m3/h)
voor mechanische toevoer of afvoer in een ruimte waar het totaal nominaal debiet kleiner is dan de minimumwaarde in de EPB-eis voor die ruimte
Als vastgesteld wordt dat een waarde in de EPB-aangifte niet overeenstemt met de werkelijkheid, geeft die foutief opgegeven waarde slechts aanleiding tot één boete, ook al heeft de waarde invloed op verschillende eindresultaten. Het onderstaande schema (Figuur 6-1) geeft met pijlen aan voor welke eindresultaten een foutief opgegeven waarde gevolgen heeft:
Figuur 6-1: Mogelijke gevolgen van foutieve waarden
Een paar voorbeelden: Het opgeven van een verkeerde samenstelling van een wand leidt tot een foutieve rapportering van de U-waarde, maar ook van het K-peil en het E-peil. Een fout in de ventilatiedebieten leidt tot een foutief resultaat voor de ventilatie en voor het E-peil. Deze fout leidt echter enkel tot een boete voor de afwijking op het vlak van de ventilatie en niet tot een boete voor de afwijking op het vlak van het E-peil, die er nochtans ook uit voortvloeit.
48
De handhaving
6
Vandaar gelden de volgende regels: een foutief opgegeven waarde op het vlak van de ventilatievoorzieningen geeft geen aanleiding tot een verdere beboeting in verband met de thermische isolatie van een constructieonderdeel, het K-peil, het E-peil of het risico op oververhitting; een foutief opgegeven waarde op het vlak van de thermische isolatie van een constructieonderdeel geeft geen aanleiding tot een verdere beboeting in verband met het K-peil, het E-peil, het risico op oververhitting of de ventilatie; een foutief opgegeven waarde op het vlak van het E-peil geeft geen aanleiding tot een verdere beboeting in verband met de thermische isolatie van een constructieonderdeel, het K-peil, het risico op oververhitting of de ventilatie. Het beschreven principe geldt voor een foute rapportering door de verslaggever. Als echter een bepaalde constructie, techniek of installatie aanleiding geeft tot het overschrijden van meerdere EPB-eisen, volgt er wel een gecumuleerde boete voor de aangifteplichtige.
De verslaggever moet binnen 60 dagen na het opleggen van de boete een correcte elektronische EPBaangifte indienen. Als na correctie van de foute rapportering door de verslaggever blijkt dat het gebouw niet voldoet aan de EPB-eisen, wordt de aangifteplichtige beboet voor het niet naleven van de EPB-eisen. Voor gebouwen waarvoor de startverklaring ingediend werd gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van de energieprestatieregelgeving, wordt de boete voor de verslaggever voor een foutieve rapportering gehalveerd. De verslaggever krijgt met andere woorden een leerperiode waarin zijn eventuele fouten minder bestraft worden.
49
De handhaving
6.3.
6
Traject van de administratieve boete
6.3.1. Rechtszekerheid De aanmaning en twee verweermogelijkheden bieden rechtszekerheid aan de persoon die de administratieve geldboete krijgt: aanmaning; mogelijkheid om gehoord te worden; mogelijkheid tot meedelen van tegenargumenten.
Aanmaning Als de aangifteplichtige de termijnen niet naleeft of niet voldoet aan de vormvereisten, wordt hij in een aangetekend schrijven aangemaand om alsnog een correcte EPB-aangifte in te dienen. Als de aangifteplichtige nalaat dit te doen, volgt een administratieve geldboete.
Mogelijkheid om gehoord te worden Als de administratie aan de verslaggever een boete opgelegd heeft op basis van de resultaten van een controle, kan de betrokkene verzoeken om uitgenodigd te worden op een hoorzitting. Op basis van de hoorzitting kan een boete door de administratie herroepen, aangepast of uitgesteld worden.
Mogelijkheid tot meedelen van tegenargumenten Het bedrag van de administratieve boete wordt meegedeeld aan de aangifteplichtige of de verslaggever met vermelding van de redenen, eventueel vergezeld van een berekening. Als de betrokkene het niet eens is met de opgelegde sanctie, kan hij zich beroepen op tegenargumenten. Binnen 30 dagen na kennisgeving van de boete kan de betrokkene zijn tegenargumenten formuleren in een aangetekende brief gericht aan de energieadministratie. Als blijkt dat de tegenargumenten gegrond zijn, kan de energieadministratie het bedrag van de administratieve geldboete aanpassen.
6.3.2. Betaling van de boete Nadat de aangifteplichtige of de verslaggever op de hoogte werd gesteld van de geldboete, heeft hij 60 dagen tijd om de administratieve geldboete te betalen. Als de overtreder nalaat de boete te betalen, wordt het bedrag ingevorderd bij dwangbevel.
50
De handhaving
6.4.
6
Voorbeeldberekening van de administratieve boete
Om een inzicht te geven in de grootteorde van mogelijke boetes wordt in dit hoofdstuk uitgegaan van een voorbeeldwoning (zie 'Bijlage: Voorbeeldwoningen'). Het is een vrijstaande woning waarvan de eerste verdieping zich onder het dak bevindt. De woning is opgetrokken met een traditionele spouwmuur in metselwerk en met een pannendak. Het beschermde volume van de woning bedraagt 720,70 m3, het verliesoppervlak 533,70 m3, de compactheid 1,35 m en het bebouwde grondoppervlak 143 m2. Bij de berekening van de boetes is voor elk onderdeel opnieuw uitgegaan van de hierboven beschreven woning. In elk voorbeeld wordt vertrokken van de beginsituatie van de voorbeeldwoning.
6.4.1. Boete voor het niet indienen van de EPB-aangifte Als de aangifteplichtige van deze woning de EPB-aangifte niet indient, wordt de boete: BOETE = € 250,00 + € 1,00 per m3 nieuw beschermd volume = € 250,00 + € 1,00 x 720,70 = € 970,70 Als de startverklaring voor deze woning ingediend werd in 2006, bedraagt de boete de helft van dit bedrag, zijnde € 485,35.
6.4.2. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de thermische isolatie van de constructie-elementen Er wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de aangifteplichtige wanneer de U-waarde van een of meer schildelen de maximale waarde voor dat schildeel overschrijdt. Als voorbeeld nemen we de voorbeeldwoning, waarbij we veronderstellen dat het hellende dak onvoldoende geïsoleerd is: oppervlakte van het hellende dak Aj is 67,50 m2 Umax voor daken is 0,40 W/m²K als het dak geïsoleerd wordt met 15 cm minerale wol, bedraagt Uj 0,30 W/m²K en voldoet het dak aan de isolatie-eisen. als het dak geïsoleerd wordt met 9 cm isolatie, is Uaangifte, dak 0,45 W/m²K. De verslaggever rapporteert in de EPB-aangifte dat het hellende dak met een oppervlakte Aaangifte van 67,50 m² geïsoleerd werd met 9 cm minerale wol, waardoor Uaangifte, dak 0,45 W/m²K bedraagt. De afwijking voor dit schildeel bedraagt: afwijking= (Uaangifte, dak – Ueis) x Aaangifte, dak = (0,45 W/m²K – 0,4 W/m²K) x 67,50 m² = 3,375 W/K De boete voor de aangifteplichtige bedraagt € 60 per W/K of € 60 x 3,375 = € 202,5, of € 3 per m2 dakoppervlakte. Als het dak niet geïsoleerd wordt, bedraagt Uaangifte, dak 1, 86 W/m²K. In dat geval bedraagt de afwijking 98,55 W/K. De boete voor het niet isoleren van het hellende dak bedraagt dan € 5.913 € of 87,50 per m2 dakoppervlakte.
51
De handhaving
6
6.4.3. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) Er wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de aangifteplichtige als het K-peil van het gebouw de maximale K-peilwaarde voor de bestemming overschrijdt. Als voorbeeld nemen we opnieuw de voorbeeldwoning (bestemming 'wonen') waarbij het hellende dak helemaal niet geïsoleerd wordt. oppervlakte van het hellende dak Aj is 67,50 m2 verliesoppervlakte van de totale woning AT is 533,70 m2 compactheid C van de woning is 1,35 m Keis voor bestemming 'wonen' is K 45 als het dak geïsoleerd wordt, is Uj 0,3 W/m2K en K 40 en voldoet de woning aan de K-peileis. als het dak niet geïsoleerd wordt, bedraagt Uaangifte 1,86 W/m2K en Kaangifte 58 De verslaggever rapporteert in de EPB-aangifte dat het dak met een oppervlakte Aaangifte = 67,50 m2 niet geïsoleerd werd, waardoor Uaangifte, dak = 1,86 W/m2K en Kaangifte = 58. Naast een boete voor het niet voldoen aan de maximale U-waarde voor het dak (zie 6.4.2), krijgt de aangifteplichtige ook een boete voor het overschrijden van het maximale K-peil van 45. De afwijking op het vlak van de globale thermische isolatie bedraagt: afwijking= 0,01 x (Kaangifte – Keis) x AT,aangifte = 0, 01 x (58 – 45) x 533,70
W/K
= 69,38
W/K
De boete voor de aangifteplichtige bedraagt € 60 per W/K of 60 x 69,38 € = € 4.162,80 voor het niet voldoen aan de K-peileis. Samen met de boete van € 5.913 (zie 6.4.2.) voor het overschrijden van de maximale U-waarde, leidt dat tot een totale administratieve geldboete van € 10.075,80.
6.4.4. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de energieprestatie (E-peil) Er wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de aangifteplichtige als het E-peil van het gebouw de maximale waarde voor de bestemming overschrijdt. Als voorbeeld nemen we de vrijstaande woning uit 'Bijlage: Voorbeeldwoningen' (bestemming 'wonen', Eeis = 100) waarbij voor de ruimteverwarming een condenserende gasketel geplaatst is met een deellastrendement van 80 % bij 30 % deelbelasting. Het E-peil van deze woning is E 111. Voor deze woning betekent een E-peil van 100 een maximaal 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' van 147.952 MJ/jaar. Voor de woning met een E-peil van 111 bedraagt het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' 163.431 MJ/jaar. De overeenkomstige afwijking op het vlak van de globale energieprestatie bedraagt: afwijking
= E'karakteristiek
jaarlijks primair energieverbruik', aangifte
= 163.431 MJ/jaar – 147.952 MJ/jaar
– E'karakteristiek
jaarlijks primair energieverbruik', eis
(MJ/jaar)
= 15.479 MJ/jaar De boete voor de aangifteplichtige bedraagt € 0,24 per MJ/jaar afwijking of € 0,24 x 15.479 = € 3.714,96 voor het niet voldoen aan de E-peileis. Als echter voor de ruimteverwarming een condenserende gasketel geplaatst wordt met een deellastrendement van 1,04 % bij 30 % deelbelasting wordt het E-peil 89 en is ruimschoots voldaan aan de E-peileis.
52
De handhaving
6
6.4.5. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van het risico op oververhitting Er wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de aangifteplichtige als de overtollige warmtewinsten de maximale waarde overschrijden In de voorbeeldwoning komen in de gevels gericht op het zuiden en het westen en in het hellende dak de volgende glaspercentages voor: gevel zuiden: 33,5 % beglazing; gevel westen: 16,5 % beglazing; hellende dak: 4 % beglazing. De verhouding van de totale glasoppervlakte ten opzichte van het verliesoppervlak van de woning bedraagt 6,7 %. In het voorbeeld is het risico op oververhitting beperkt. De overtollige warmtewinsten bedragen 7.759 Kh. Voor deze woning bedragen de toegestane overtollige warmtewinsten 17.500 Kh. Als we in dezelfde woning de oppervlakte van de beglazing sterk opvoeren in de zuid- en westgevel en het hellende dak, treden er te grote overtollige warmtewinsten op in de zomer. Veronderstellen we de volgende beglazingspercentages: gevel zuiden: 60 % beglazing; gevel westen: 52 % beglazing; hellende dak: 48 % beglazing. De verhouding van de totale glasoppervlakte ten opzichte van het verliesoppervlak van de woning bedraagt nu 18 %. De overtollige warmtewinsten bedragen 19.267 Kh, dat is meer dan de drempelwaarde van 17.500 Kh voor deze woning. De afwijking op het vlak van oververhitting bedraagt: afwijking
= (Qgenormaliseerde overtollige winst, aangifte – Qgenormaliseerde overtollige winst, eis) x Vvaststelling = (19.267 Kh – 17.500 Kh) x 720,70 m3 = 1.273.476,9 Khm3
De boete voor de aangifteplichtige bedraagt € 0,48 per 1000 Khm³ afwijking of € 0,48 x 1.273.476,9 x 0,001 = € 611,27 voor het niet voldoen aan de eisen in verband met het risico op oververhitting. Bovendien voldoet deze woning niet aan de overige EPB-eisen. Het E-peil bedraagt 118, wat de aangifteplichtige op een boete van € 6.349,77 brengt. Het K-peil van 59 overschrijdt het maximale K-peil van 45, wat een boete oplevert van € 4.482,91. De totale administratieve boete bedraagt in dit geval dus € 11.443,95.
6.4.6. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de ventilatievoorzieningen Er wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de aangifteplichtige als niet voldaan is aan de minimumeisen op het vlak van ventilatie, die werden bepaald om een gezond binnenklimaat te garanderen. Er bestaan vier types ventilatiesysteem: type A: natuurlijke ventilatie: vrije toevoer en afvoer; type B: mechanische toevoer en vrije afvoer; type C: vrije toevoer en mechanische afvoer; type D: mechanische toevoer en afvoer. Als voorbeeld nemen we de voorbeeldwoning met een beschermd volume van 720,70 m3 en een ventilatiesysteem type C. In dat geval (natuurlijke toevoer en mechanische afvoer) zijn de vereiste nominale debieten de volgende (Figuur 6-2):
53
De handhaving
6
Figuur 6-2: Vereiste afvoer- en aanvoerdebieten per ruimte
Als in een of meer ruimten geen regelbare toevoeropeningen werden geplaatst, bedraagt de afwijking op het vlak van de ventilatievoorzieningen: afwijking= Veis, min,aangifte – Vgeplaatst,aangifte Als er geen mechanische afzuiging of onvoldoende afvoerdebiet is in de natte ruimten, bedraagt de afwijking op het vlak van de ventilatievoorzieningen: afwijking= Veis, min,aangifte – Vmech, geplaatst,aangifte De boete bedraagt € 4 per m3/h afwijking. Als in de woning geen enkel ventilatiesysteem geïnstalleerd werd, bedraagt de afwijking 577,37 m3/h en de boete voor de aangifteplichtige € 2309,48. Als nergens een mechanische afvoer geïnstalleerd werd, bedraagt de afwijking 192,15 m3/h en de boete € 768,60. Als de badkamer niet uitgerust is met een afvoersysteem, bedraagt de afwijking 46,33 m3/h en de boete € 185,32. Het ontbreken van een afvoersysteem in beide wc-ruimten betekent een afwijking van 50 m3/h en een boete van € 200. Als in de open keuken enkel een dampkap geplaatst is (en geen extra mechanische afvoer), bedraagt de afwijking 75 m3/h en de boete € 300. Als er in slaapkamer 1 geen regelbare toevoeropening is voor de aanvoer van verse lucht, bedraagt de afwijking 71,93 m3/h. Hierdoor krijgt de aangifteplichtige een administratieve geldboete van € 287,72.
54
De handhaving
6.5.
6
Verdeling van een boete onder verschillende aangifteplichtigen
Als meerdere aangifteplichtigen betrokken zijn bij een bouwproject, wordt een geldboete verdeeld onder de verschillende aangifteplichtigen als: het K-peil van het gebouw het maximale K-peil overschrijdt; de U-waarde van het verliesoppervlak van een gemeenschappelijk deel de maximale U-waarde overschrijdt. Als voorbeeld nemen we een nieuwbouw waarin zich verschillende bestemmingen bevinden en waarvoor meerdere subdossiers zijn opgesteld. Het gebouw wordt voorgesteld in Figuur 6-3.
Figuur 6-3: Voorbeeld van nieuwbouw met verschillende bestemmingen en meerdere subdossiers Het gebouw bestaat uit 2 kantoorruimten en 4 appartementen. De gemeenschappelijke traphal bevindt zich binnen het beschermde volume en grenst zowel aan de residentiële subdossiers als aan het nietresidentiële subdossier. De kantoren op de beneden- en eerste verdieping vormen één kantoorruimte met een volume groter dan 800 m3. Het kantoor wordt dus als een aparte bestemming en een apart subdossier beschouwd. Op elke van de overige 4 verdiepingen bevindt zich één appartement (dat elk één subdossier vormt). Voor -
dit bouwproject zijn er meerdere aangifteplichtigen: kantoor 1 & 2: aangifteplichtige 1; appartement 1: aangifteplichtige 2; appartement 2: aangifteplichtige 3; appartement 3 & 4: aangifteplichtige 4 (eigenaar van beide appartementen).
55
De handhaving
6
6.5.1. Verdeling van de boete bij een afwijking op het vlak van het K-peil Het voorbeeldproject bevat: twee bestemmingen: 'kantoor' en 'wonen'; zes subdossiers: kantoor 1 & 2, appartement 1, appartement 2, appartement 3, appartement 4 en gemeenschappelijk deel (traphal) vier aangifteplichtigen. Voor de K-peilberekening worden de appartementen en kantoren samengenomen omdat ze één fysiek geheel vormen en er eenzelfde K-peileis geldt (maximaal K-peil 45). Het maximale K-peil is overschreden in ons voorbeeld. Hoe wordt de boete verdeeld tussen de verschillende aangifteplichtigen? Als het maximale K-peil overschreden is in een gebouw waarvoor meerdere EPB-aangiften worden ingediend, wordt de boete in stappen berekend: 1. Berekenen van de afwijking op het vlak van het K-peil (globale thermische isolatie) 2. Berekenen van de boete per bestemming 3. Berekenen van de boete per subdossier
Berekening van de afwijking op het vlak van de globale thermische isolatie De afwijking op het vlak van de globale thermische isolatie wordt volgens het decreet berekend met de formule: AFWIJKING = 0.01(Kaangifte - Keis) x ATaangifte
waarbij Kaangifte = de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het K-peil; Keis = het maximale K-peil voor de betreffende bestemming; ATaangifte = de in de EPB-aangifte vermelde schiloppervlakte van de betreffende bestemming, uitgedrukt in m2. De afwijking en de bijbehorende boete worden berekend per bestemming. Maar omdat in het voorbeeld het kantoor en de appartementen één fysisch geheel vormen en ze aan eenzelfde K-peileis moeten voldoen, wordt hier de afwijking voor het totale bouwproject berekend.
Berekening van de boete per bestemming In dit geval is er één boete voor het totale bouwproject. BOETE = de afwijking van het maximale K-peil x € 60
Berekening van de boete per subdossier Deze globale boete moet verdeeld worden onder de verschillende aangifteplichtigen. Bij conventie wordt de boete per subdossier bepaald volgens het aandeel in het totale verliesoppervlak van de betreffende bestemmingseenheden. Boete per aangifteplichtige = a rato het % van het schilaandeel van het subdossier ten opzichte van het totale verliesoppervlak van het beschermde volume van de bestemming: (verliesoppervlak van de bestemmingseenheid) x K-peilafwijking x 60 € (het totale verliesoppervlak van deze bestemming)
56
De handhaving
6
6.5.2. Verdeling van de boete bij overschrijding van de maximale U-waarde van een gemeenschappelijk deel Als een of meer overschrijdingen vastgesteld worden op het vlak van de U-waarde van het verliesoppervlak van een gemeenschappelijk deel, moet de boete die hieruit volgt, verdeeld worden onder de verschillende subdossiers en aangifteplichtigen. In dit voorbeeld grenst de gemeenschappelijke traphal aan alle subdossiervolumes. Opgelet, dit is niet altijd het geval. Als het bouwproject opgedeeld is in meerdere deelprojecten (met subdossiers) en er is maar één aangifteplichtige, gaat de volledige boete naar die ene aangifteplichtige. In het voorbeeld zijn er echter meerdere subdossiers en aangifteplichtigen. De boete wordt in dit geval gelijk verdeeld over alle bestemmingseenheden. Er wordt dus verondersteld dat elk bestemmingsdeel evenredig gebruik maakt van de gemeenschappelijke delen, zelfs al is het niet aangrenzend of verschilt de mate van aangrenzen met die van andere delen. In het voorbeeld zijn er 5 bestemmingseenheden (subdossiers) waarvoor een aangifte opgemaakt moet worden. Voor elke bestemmingseenheid geldt één vijfde van de totale boete. Deze boetes worden aangerekend per aangifteplichtige: aangifteplichtige 1 1/5 boete (dus onafhankelijk van het volume van het kantoor) aangifteplichtige 2 1/5 boete aangifteplichtige 3 1/5 boete aangifteplichtige 4 2/5 boete Bij meningsverschillen over de verdeling van de boetes onder de verschillende aangifteplichtigen kan er een beroep gedaan worden op de mogelijkheid tot weerlegging bij de administratie.
6.6.
Slotbeschouwing bij de administratieve boetes
Het systeem van administratieve geldboetes ondersteunt de energieprestatieregelgeving door inbreuken op de energieprestatieregelgeving zoveel mogelijk te ontmoedigen en zo het energie-efficiënt bouwen te stimuleren. Men kan over het algemeen aan de opgelegde energieprestatie- en binnenklimaateisen voldoen door middel van een aantal kosteneffectieve investeringen die binnen acht jaar terug te verdienen zijn door de gerealiseerde energiebesparingen. Het bedrag van de boetes is vastgelegd op driemaal de uitgespaarde investering (bij niet voldoen aan energieprestatie-eisen) of het bedrag van de uitgespaarde investering (bij niet voldoen aan eisen op het vlak van de ventilatie). De eisen zijn haalbaar en de nodige investeringen zijn op termijn gemakkelijk terug te verdienen. De boetes vormen een stok achter de deur.
57
De handhaving
6
58
Impact op het bouwproces
7.
7
Impact op het bouwproces
De energieprestatieregelgeving heeft invloed op de organisatie van het bouwproces. Daarom is het belangrijk om gedurende het volledige bouwproces een overzicht te hebben van de verschillende bouwfasen, de momenten waarop aandacht besteed moet worden aan de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw en de momenten waarop specifieke documenten in verband met de energieprestatieregelgeving moeten opgemaakt en ingediend worden. Het is belangrijk dat in elke fase van het bouwproces de nodige aandacht besteed wordt aan de energieefficiëntie van het gebouw. Hoe verder men zich in het bouwproces bevindt, hoe meer zaken definitief vastliggen en hoe minder mogelijkheden er zijn om bepaalde maatregelen te treffen. Dat geldt bij uitstek voor het realiseren van een hoge energie-efficiëntie. Het beperken van het energieverbruik in het gebouw moet zo vroeg mogelijk in het bouwproces een plaats krijgen. Als vanaf het begin voldoende aandacht is besteed aan de technische en budgettaire mogelijkheden, kunnen optimale resultaten geboekt worden. De zorg voor energie-efficiëntie vormt immers een integraal deel van het bouwproces. Bewust omgaan met energie begint met een weldoordacht ontwerp en een bewuste keuze van materialen en technieken. Dit hoofdstuk beschrijft het bouwproces chronologisch en belicht een aantal aandachtspunten in verband met energieprestatie en binnenklimaat van gebouwen. De volgende figuur biedt een overzicht van het bouwproces en de plaats van de energieprestatieregelgeving hierin. Deze figuur vormt onze leidraad voor de verdere beschrijving.
Figuur 7-1: Overzicht van het bouwproces
59
Impact op het bouwproces
7.1.
7
De ontwerpfase
7.1.1. Analyse van de mogelijkheden om een hoge energie-efficiëntie te bereiken Het energieverbruik in een gebouw wordt bepaald door het architecturale ontwerp, de bouwtechnische aspecten en de technische installaties. Beslissingen genomen in het begin van de ontwerpfase kunnen reeds een invloed hebben op de energieprestatie van het project: architecturale en bouwtechnische aspecten: oriëntatie van het gebouw, vorm van het gebouw, afmetingen, beglazingsoppervlakte en soort van beglazing, isolatieniveau, … ; technische installaties: type ketel, type verwarming, ventilatiesysteem, warmtapwatervoorziening, actieve zonne-energiesystemen, … In het begin van de ontwerpfase bespreken de opdrachtgever en de architect het gewenste energieprestatieniveau en de eerste ideeën in verband met het bereiken ervan. Voor de opdrachtgever is het belangrijk dat hij van in het begin inzicht krijgt in de mogelijkheden die de energieprestatie van zijn gebouw kunnen beïnvloeden, meer bepaald het energieverbruik en de energiefactuur ervan verlagen. Voor de architect is het interessant te weten wat de invloed is van architecturale en bouwtechnische variaties en van variaties in de technische installaties van het gebouw. De maatregelenpakketten voorgesteld in 'Hoofdstuk 11: Maatregelenpakketten' vormen voor hem een handig instrument om snel inzicht te krijgen in de mogelijkheden van combinaties van maatregelen om een bepaald prestatieniveau te bereiken. In de ontwerpfase wordt daarom best zo concreet en eenduidig mogelijk vastgelegd aan welke eisen het gebouw moet voldoen en welke energieprestatie de opdrachtgever en de architect beogen. Op basis van dat prestatieniveau kan de architect het ontwerp verfijnen. De basiskeuzes voor de vorm van het gebouw, de oriëntatie, de gevelindeling en het installatieconcept kunnen in de volgende fasen immers nog moeilijk aangepast worden.
7.1.2. Het EPB-voorstel Op het einde van de ontwerpfase dient de architect samen met de opdrachtgever (aangifteplichtige) bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een gezamenlijke verklaring (het EPB-voorstel) in. Met het EPB-voorstel verklaren de architect en de aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning dat de aanvrager kennis heeft genomen van de energieprestatieregelgeving en dat zij in onderling overleg een bewuste en overwogen keuze hebben gemaakt in de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het project bepalen om te voldoen aan de opgelegde eisen. Voor een nieuw groot gebouw (met een beschermd volume groter dan 3000 m3) dient de architect samen met het EPB-voorstel een haalbaarheidsstudie in. Die haalbaarheidsstudie geeft een beeld van de technische en financiële haalbaarheid van alternatieve maatregelen op het niveau van het gebouw gecombineerd met een efficiënte gedecentraliseerde energievoorziening. Hiermee wordt een energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, een warmtekrachtinstallatie, stads- of blokverwarming of -koeling of warmtepompen bedoeld.
60
Impact op het bouwproces
7
Figuur 7-2: Overzicht van de ontwerpfase
61
Impact op het bouwproces
7.2.
7
De aanbestedingsfase
7.2.1. De uitvoeringsplannen, de bestekken en de offerte In de aanbestedingsfase staat de architect in voor het verder uitwerken en verfijnen van het ontwerp aan de hand van uitvoeringsplannen, meetstaten en bestekken. In de bouwkundige en installatietechnische bestekken wordt het definitieve ontwerp omschreven en gedetailleerd uitgewerkt door de architect of het aangestelde studiebureau. De opgestelde bestekken vormen de basis voor de uiteindelijke energetische kwaliteit van het gebouw. Het is van belang dat de verschillende onderdelen van het gebouw (constructies, installaties, afwerking en uitrusting) voldoende technisch beschreven zijn en dat de prestatie-eisen voor de onderdelen gespecificeerd zijn. Als de minimale prestaties per onderdeel duidelijk beschreven zijn, kan in de aanbestedingsfase of de uitvoeringsfase sneller een keuze gemaakt worden tussen verschillende voorgestelde alternatieven. De architect gaat in deze fase van het bouwproject best regelmatig na of het beschreven ontwerp nog steeds voldoet aan de wettelijke energieprestatie-eisen; hij doet dat door een controleberekening. De architect kan in deze fase verschillende maatregelen ten opzichte van elkaar afwegen zodat het uiteindelijke energieverbruik in het gebouw de gestelde maxima niet overschrijdt. Op basis van de uitvoeringsplannen en de bestekken maakt de architect een raming op en doet hij de uiteindelijke aanbesteding. Op dit moment worden de aannemers bij het bouwproces betrokken. Zij maken offertes voor de in de bestekken beschreven prestaties volgens de in de bestekken beschreven voorschriften.
7.2.2. De startverklaring Op het einde van de aanbestedingsfase moet de aangifteplichtige een verslaggever aanstellen. Die verslaggever zal gedurende de volgende fasen van het bouwproces instaan voor het verzamelen van de nodige gegevens over de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw, om op het einde van de werkzaamheden het conformiteitsdossier (de EPB-aangifte) op te maken. De aangifteplichtige vermeldt de aanstelling van de verslaggever in een startverklaring, die ten minste acht dagen voor de start van de werkzaamheden ingediend moet worden bij de vergunningverlenende overheid. De startverklaring brengt die overheid op de hoogte van de aanvangsdatum van het werk waarvoor een stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd. De startverklaring stelt bovendien de energieadministratie in staat controle uit te oefenen op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de bouwheer en de verslaggever.
62
Impact op het bouwproces
7
Figuur 7-3: Overzicht van de aanbestedingsfase
63
Impact op het bouwproces
7.3.
7
De uitvoerings- en afwerkingsfase
7.3.1. De uitvoeringsfase Bij het realiseren van het ontwerp is het belangrijk dat de uitvoeringsplannen zo correct mogelijk uitgevoerd en de voorschriften in de bestekken zo correct mogelijk gevolgd worden. Tijdens de uitvoeringsfase staat de architect in voor de controle op de uitvoering. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van het werk volgens de voorschriften van de architect. De ruwbouwaannemer, de schrijnwerker, de installateur, … kunnen tijdens de uitvoeringsfase alternatieve materialen en technieken voorstellen aan de architect en aan de opdrachtgever. Vooraleer dergelijke alternatieven eventueel worden toegepast, berekent de architect bij voorkeur de impact van de wijzigingen om na te gaan of daarmee nog aan de eisen is voldaan. De bestekken waarin de eisen inzake energieprestatie van materialen, technieken en installaties beschreven zijn, gelden hierbij als referentiekader. De verslaggever staat gedurende de uitvoeringsfase in voor het verzamelen van alle gegevens met betrekking tot de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw en van de uitvoeringsdocumenten. Zo kan hij op het einde van de werkzaamheden een correcte rapportering maken van de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw. Na de volledige uitvoering van een lot ruwbouw, schrijnwerk, … (bij afzonderlijke aanbestedingen) of op het einde van de uitvoeringsfase (bij een algemene aanbesteding) stelt de aannemer de voorlopige oplevering van zijn lot of van het volledige bouwwerk voor. Bij de voorlopige oplevering wordt het lot of het gebouw met zijn installaties getoetst aan de bestekken en eventuele afgesproken afwijkingen hierop. Als de uitvoering voldoet aan de prestatie-eisen kan de bouwheer de voorlopige oplevering van het lot of het volledige gebouw aanvaarden.
Figuur 7-4: Overzicht van de uitvoeringsfase
64
Impact op het bouwproces
7
7.3.2. De afwerkingsfase Na beëindiging en voorlopige oplevering van het werk begint een nieuwe fase voor de verslaggever. Vanaf dan moet hij op basis van de gegevens die hij krijgt van architect, aannemers en installateurs, en op basis van productinformatie die hij opvraagt bij de toeleveranciers, een correcte energieprestatieberekening van het gebouw opmaken. Deze berekening resulteert in een EPB-aangifte die de verslaggever samen met de aangifteplichtige ten laatste zes maanden na de ingebruikname van het gebouw indient bij de energieadministratie. In de EPB-aangifte omschrijft de verslaggever de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen en berekent hij of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen. De verslaggever stelt de EPB-aangifte op, die de uitgevoerde werkzaamheden weergeeft. Hij is verantwoordelijk voor de correcte rapportering van de reële toestand van het gebouw. Het indienen van de EPB-aangifte sluit het bouwproces met betrekking tot de energieprestatieregelgeving af.
Figuur 7-5: Overzicht van de afwerkingsfase
65
Het bouwproces
7.4.
7
Gebruiksfase
Het gebouw is klaar en in gebruik genomen door de opdrachtgever-aangifteplichtige. Tot vijf jaar na de ingebruikname van het gebouw kan de overheid controle op het bouwproject uitoefenen en eventuele inbreuken op de energieprestatieregelgeving vaststellen. In die periode van vijf jaar na de ingebruikname van het gebouw kan en mag de bouwheer de beslissing nemen om verbeteringen aan het gebouw door te voeren. Indien hij dat doet, stemt de oorspronkelijke EPB-aangifte niet meer overeen met de realiteit. Als de overheid dat bij een controle vaststelt, moet de aangifteplichtige bewijzen dat de verbeteringen werden aangebracht na het indienen van de EPB-aangifte. Ingeval de doorgevoerde wijzigingen een achteruitgang betekenen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw, wordt de aangifteplichtige hiervoor beboet.
Figuur 7-6: Overzicht van de gebruiksfase
66
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.1.
De taken van de architect
8
De wettelijke taak van de architect is omschreven in artikel 4 van de Architectenwet als 'het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is'. Bij het uitvoeren van deze taak waakt de architect over het naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen, waaronder de energieprestatieregelgeving, die van toepassing zijn op de hem toevertrouwde opdracht (art. 17 van het reglement van de beroepsplichten van de architect). Bij een ontwerpopdracht gaat de architect na welke EPB-eisen van toepassing zijn. Hij verklaart de EPBeisen en de procedures aan de bouwheer. In onderling overleg kunnen de bouwheer en de architect het beoogde prestatieniveau bepalen. Bij het ontwerp houdt de architect rekening met de EPB-eisen en met het vooropgestelde prestatieniveau. De oriëntatie en de geometrie van het gebouw, evenals de beglazing, bepalen mee de energieprestatie. Deze zaken worden in de ontwerpfase vastgelegd. De architect heeft een informatieplicht. Hij bespreekt met de bouwheer de maatregelen die nodig zijn om aan de energieprestatieregelgeving te voldoen. Het werken met maatregelenpakketten kan bij dit gesprek een hulp zijn. Ook een doorrekening van de ontwerpmaatregelen met de EPB-software kan in dit stadium nuttig zijn. Verrassingen zoals onvoldoende spouwbreedte, wijzigen van afmetingen of onvoldoende ruimte om de ventilatiesystemen te plaatsen, kunnen in een vroeg stadium vermeden worden. Bij de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning verklaart de architect dat hij tegemoet komt aan de informatieplicht aan de bouwheer. Bij de uitwerking van het ontwerp voor het aanbestedingsdossier legt de architect alle bouwtechnische en installatietechnische maatregelen vast. Bij complexe projecten wordt vaak een studiebureau betrokken voor het installatietechnische aspect. In dat geval bepalen de architect en het studiebureau samen welke prestaties van verwarmingsinstallatie, verlichting, … nodig zijn om de EPB-eisen na te leven. Voor de start van de werkzaamheden gaat de architect aan de hand van de EPB-software na of het uitvoeringsontwerp voldoet aan de EPB-eisen en bepaalt de vereiste maatregelen. De aangifteplichtige brengt met een startverklaring de vergunningverlenende instantie (gemeente of AROHM) vooraf op de hoogte van de aanvang van de werkzaamheden. De architect ondertekent deze verklaring samen met de vergunninghouder en de verslaggever. Tijdens de uitvoering controleert de architect de werkzaamheden. Hij verleent bijstand aan de bouwheer, onder andere wat betreft het naleven van de EPB-eisen. De controletaak van de architect loopt minstens tot de oplevering van de onderdelen die de wettelijke controle van een architect vereisen, met name alle onderdelen van een wind- en waterdicht gebouw. Als de controleopdracht van de architect beperkt is tot deze fase, valt de plaatsing van onder andere de verwarmingsinstallatie niet meer onder zijn opdracht. In dat geval moet de aangifteplichtige voor de nog uit te voeren werkzaamheden de eisen in acht nemen die gekend zijn uit de doorrekening die voor de start van de werkzaamheden gebeurde. De aangifteplichtige is hiervoor zelf verantwoordelijk. De architect is verplicht om de aangifteplichtige en de verslaggever per aangetekend schrijven te waarschuwen als hij een ernstig risico vaststelt dat de EPB-eisen niet zullen gehaald worden. Een 'ernstig risico' impliceert dat het risico evident en zichtbaar is. Dankzij de EPB-software is de architect in staat de invloed van wijzigingen aan de vooropgestelde maatregelen te toetsen. Bij wijzigingen in de uitvoering stelt de architect in overleg met de aangifteplichtige de nodige maatregelen en aanpassingen voor opdat de EPB-eisen worden gehaald. De aangifteplichtige beslist over de toepassing van de maatregelen. De architect kan ook de functie van verslaggever op zich nemen. In dat geval wordt hiervoor best een afzonderlijk contract afgesloten of ervan uitdrukkelijk melding gemaakt in het architectencontract. De taken van de verslaggever worden opgesomd in het volgende hoofdstuk. Als een verandering van verslaggever plaatsvindt, wordt een formulier 'Verandering van verslaggever' opgemaakt, dat wordt ondertekend door de architect, de nieuwe verslaggever en de aangifteplichtige.
67
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.2.
8
De taken van de verslaggever
In het Energieprestatiedecreet wordt de nieuwe functie van verslaggever gecreëerd. De verslaggever is een natuurlijke persoon die in opdracht van de aangifteplichtige de EPB-aangifte opstelt. De verslaggever beschikt over een diploma van architect, burgerlijk ingenieur-architect, burgerlijk ingenieur of industrieel ingenieur. De bouwheer kan de architect of een ingenieur die bij de uitvoering van het werk betrokken is, aanstellen als verslaggever. De verslaggever wordt aangesteld door de aangifteplichtige voor de start van de werkzaamheden. In de startverklaring wordt de naam van de verslaggever opgenomen. Zowel de aangifteplichtige als de verslaggever en de architect ondertekenen dit document. In de EPB-aangifte moet de verslaggever de maatregelen die in de loop van het bouwproces werden genomen om aan de EPB-eisen te voldoen correct rapporteren. Hij verzamelt alle nodige documenten die de as-built-situatie weergeven: plannen en bestekken, maar ook facturen en productdocumentatie. Een bezoek aan de werf is zeer verhelderend. De omvang en de complexiteit van de EPB-aangifte en dus van de taak van de verslaggever, hangen af van verschillende factoren: de grootte van het gebouw: bijvoorbeeld eengezinswoning tegenover complex met kantoren, winkels en appartementen de 'aard van het werk' en de bestemming die de EPB-eisen voor het bouwproject bepalen, bijvoorbeeld 'verbouwing' tegenover 'nieuwbouw' en 'industrie' tegenover 'wonen' de complexiteit van het ontwerp, de geometrie de complexiteit van de technische installaties De verslaggever voert nauwkeurig de geometrie van het gebouw en alle gegevens die betrekking hebben op de vastgelegde EPB-maatregelen in de EPB-software in. De software berekent of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen. De software produceert zowel een digitale als een gedrukte EPB-aangifte. De verslaggever verzendt de EPB-aangifte elektronisch naar de energieprestatiedatabank. Zowel de aangifteplichtige als de verslaggever ondertekenen de afgedrukte aangifte. De verslaggever levert het energieprestatiecertificaat af aan de aangifteplichtige. De verslaggever archiveert de ondertekende EPB-aangifte en alle stavingstukken (plannen, bestekken, productinformatie, facturen, aparte berekeningsnota's) in verband met de uitgevoerde EPB-maatregelen gedurende een periode van minstens 5 jaar na indiening.
Tussentijds verslag bij verkoop van woning of appartement door promotorbouwheer Als een promotor-bouwheer een woning of een appartement verkoopt aan een natuurlijke persoon vóór de beëindiging van de werkzaamheden en de aangifteplicht wordt overgedragen aan de koper, stelt de verslaggever van de promotor-bouwheer een tussentijds verslag op. Dat verslag vermeldt alle maatregelen die uitgevoerd werden en nog uitgevoerd moeten worden om aan de EPB-eisen te voldoen. Het vermeldt ook wie met de uitvoering van de verschillende maatregelen belast is. Dit document wordt ondertekend door de verslaggever van de promotor-bouwheer, de promotor-bouwheer en de koper die de nieuwe aangifteplichtige wordt. De koper is vrij om een nieuwe, andere verslaggever aan te stellen. Hij kan ook de oorspronkelijke verslaggever behouden. De verslaggever van de koper stelt de EPB-aangifte op aan de hand van het tussentijdse verslag, de maatregelen die uitgevoerd zijn door de koper en de informatie die hem door de promotor-bouwheer bezorgd wordt over alle werkzaamheden die door hem of in zijn opdracht zijn uitgevoerd.
Contractuele uitbreiding van takenpakket verslaggever De aangifteplichtige kan een verslaggever die niet rechtstreeks betrokken is bij de realisatie van het bouwproject, extra taken toevertrouwen. Hij kan bijvoorbeeld de verslaggever vragen om de bestekken, offertes, … na te kijken op volledigheid van gegevens in verband met de naleving van de EPB-eisen. Hij kan de verslaggever ook vragen om de door de architect voorgestelde maatregelen na te kijken. De aangifteplichtige kan ook aan de verslaggever vragen om de uitvoering van de werkzaamheden die de energieprestatie van het gebouw beïnvloeden maar die buiten de controletaak van de architect vallen, te controleren. De verslaggever gaat dan na of deze werkzaamheden voldoen aan de betreffende eisen op het vlak van energieprestatie.
68
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.3.
8
De verantwoordelijkheden van de verschillende partijen
De verantwoordelijkheden van de betrokken partijen bij het oprichten van een gebouw zijn vastgelegd in onder andere het Burgerlijk Wetboek, het Decreet van Ruimtelijke Ordening1 en het reglement van beroepsplichten van de architect. In het Energieprestatiedecreet worden extra verantwoordelijkheden toegewezen aan de aangifteplichtige en de verslaggever.
8.3.1. De aangifteplichtige De aangifteplichtige is verplicht om de EPB-eisen na te leven. Hij neemt de nodige maatregelen opdat het gebouw in overeenstemming is met de opgelegde EPB-eisen. Hij stelt de architect aan die belast is met het ontwerp van het gebouw en de controle van de werkzaamheden. De aangifteplichtige stelt voor de start van de werkzaamheden een verslaggever aan. De aangifteplichtige is verantwoordelijk voor het indienen van de startverklaring waarin ondermeer de aanstelling van de verslaggever wordt gemeld. De aangifteplichtige draagt de eindverantwoordelijkheid voor het voldoen aan de EPB-eisen en dus voor de toegepaste EPB-maatregelen. De architect staat hem in deze bij. In de loop van de ontwerpfase en tijdens de uitvoering bespreken de architect en de aangifteplichtige de nodige maatregelen en de energieprestatie van het gebouw. Als een aangifteplichtige bewust afwijkt van de noodzakelijke maatregelen of een waarschuwing van de architect naast zich neerlegt en wijzigingen doorvoert zonder akkoord van de architect, kan de architect hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld. De aangifteplichtige geeft de opdracht aan de verslaggever om ten laatste 6 maanden na de ingebruikname de EPB-aangifte in te dienen. Hij bewaart een ondertekende versie van de aangifte. Als de startverklaring en de EPB-aangifte niet of laattijdig ingediend worden, kan de aangifteplichtige beboet worden. De aangifteplichtige wordt beboet als de EPB-aangifte aantoont dat aan een of meer van de EPB-eisen niet voldaan is.
8.3.2. De architect We hebben het hier specifiek over de verantwoordelijkheden van de architect in het kader van de EPBregelgeving. De algemene verantwoordelijkheid (concept, veiligheid, stabiliteit, …) van de architect vergroot omdat hij bij het ontwerp van het gebouw en het opstellen van de bestekken nu ook rekening moet houden met de EPB-eisen. Hij stelt aan zijn opdrachtgever de opties en maatregelen voor die ertoe leiden dat het op te richten gebouw voldoet aan de EPB-eisen. Als conceptuele fouten worden vastgesteld (o.a. in verband met de EPB-eisen), kan hij in het kader van zijn algemene aansprakelijkheid hierop worden aangesproken door de bouwheer. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden waakt de architect over het voldoen aan de EPB-eisen. Afwijkingen van de vooropgestelde maatregelen rapporteert hij met zorg aan de aangifteplichtige en de verslaggever. Als specialist waarschuwt de architect de bouwheer voor de gevolgen van bepaalde beslissingen (zoals budgettaire gevolgen, de gevolgen van inmenging van de bouwheer in het bouwproces, de gevolgen van wetsovertredingen, enz.). Het energieprestatiedecreet legt de architect de plicht op om te waarschuwen als er een ernstig risico bestaat dat de EPB-eisen niet worden gerespecteerd. De aangifteplichtige moet dan in samenspraak met de architect beslissen wat in dergelijk geval moet gebeuren. De architect kan de taak van verslaggever op zich nemen. In dat geval wordt zijn verantwoordelijkheid nog groter. (zie de toelichting over de verslaggever hierna).
1 Het decreet van 18 mei 1999 houdende de regelgeving van ruimtelijke ordening, gewijzigd bij de decreten van 28 september 1999, 22 december 1999, 26 april 2000, 8 december 2000, 13 juli 2001, 1 maart 2002, 8 maart 2002, 19 juli 2002, 28 februari 2003, 4 juni 2003, 21 november 2003, 7 mei 2004 en 22 april 2005.
69
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8
8.3.3. De verslaggever De verslaggever moet, in opdracht van de aangifteplichtige, binnen zes maanden na de ingebruikname van het gebouw een correct ingevulde EPB-aangifte versturen naar de Energieprestatiedatabank. Hierbij is de verslaggever verantwoordelijk voor het correct rapporteren van de genomen maatregelen. De verslaggever is niet verantwoordelijk voor het al dan niet voldoen aan de EPB-eisen. De verslaggever wordt beoordeeld op de overeenstemming van de aangifte met de werkelijkheid. Hij wordt enkel beboet als hij verkeerde gegevens in de EPB-aangifte heeft opgenomen. Om na te gaan of dit het geval is, voert de administratie controles uit op werven en na de ingebruikname van gebouwen. De gegevens uit deze controles en uit plannen worden getoetst aan de gegevens van de EPB-aangifte. De verslaggever is persoonlijk aansprakelijk en blijft aansprakelijk voor de door hem opgestelde EPBaangiften.
Verandering van verslaggever De verandering van verslaggever wordt gemeld in een verklaring die ondertekend is door de aangifteplichtige, de nieuwe verslaggever en de architect belast met de controle op de uitvoering van de werkzaamheden. Voor een duidelijke afbakening tussen de verantwoordelijkheden van de eerste en de tweede verslaggever wordt bij de overdracht best een tussentijds verslag opgemaakt. Vermits elke verslaggever verantwoordelijk is voor de correcte rapportering van de toestand van het gebouw, blijft de eerste verslaggever in elk geval verantwoordelijk voor zijn deel van de opdracht.
Uitbreiding van het takenpakket De verantwoordelijkheid van de verslaggever neemt toe als zijn taak contractueel wordt uitgebreid zoals beschreven in 9.2.
8.3.4. De aannemer De aannemer is aansprakelijk voor de goede uitvoering van de hem toevertrouwde werkzaamheden. Hij voert de werkzaamheden uit conform de plannen en het bestek: hij moet bijvoorbeeld het juiste isolatiemateriaal met de juiste dikte plaatsen. De prestaties van de gekozen materialen en/of installaties moeten minstens voldoen aan de beschrijving van het bestek. Als een aannemer afwijkt van het bestek heeft hij het akkoord van de aangifteplichtige nodig; deze overlegt eerst met de architect belast met de controle. De maatregelen die nodig zijn om het gebouw aan de EPB-eisen te laten voldoen, zijn gespreid over verschillende aannemingsloten. Een aannemer die een onderdeel uitvoert waarin slechts een aantal van deze maatregelen vervat zitten, kan niet de eindverantwoordelijkheid dragen voor het voldoen aan de EPB-eisen. Elke aannemer kan enkel verantwoordelijk gesteld worden als hij afwijkt van de voorgeschreven prestaties die voor zijn lot gelden. Op de aannemer rust ook een informatie-, voorlichtings- en waarschuwingsplicht tegenover de bouwheer. Dit geldt zeker als hij in overleg met de bouwheer wijzigingen aan het ontwerp van de architect aanbrengt zonder de architect hiervan op de hoogte te brengen. Voor een aannemer is het niet altijd eenvoudig om de gevolgen van wijzigingen op de energieprestatie van het gebouw in te schatten. Na het uitvoeren van de werkzaamheden stelt de aannemer de nodige gegevens ter beschikking voor het invullen van de EPB-aangifte. Dit kan gebeuren aan de hand van een voldoende gedetailleerde offerte en een voldoende gedetailleerde factuur. Met een voldoende gedetailleerde factuur kan de aannemer ook bewijzen dat de materialen en installaties die werden geleverd of geplaatst, overeenstemmen met deze die werden opgenomen in de offerte.
70
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.4.
8
Aandachtspunten bij het opstellen van contracten, offerten en bestekken
De energieprestatieregelgeving legt geen contractvoorwaarden vast. Toch kan bij het opstellen van de contracten binnen het bouwgebeuren rekening gehouden worden met de taken en verantwoordelijkheden die de nieuwe regelgeving meebrengt. Daarom volgen hier een aantal suggesties die kunnen bijdragen tot een vlot verloop van het bouwproces. De contracten leggen de inhoud van de opdrachten, de verantwoordelijkheden, de te leveren prestaties, de vergoedingen en de maatregelen in geval van tekortkomingen (van beide partijen) vast. Een bouwheer kan contracten afsluiten met verschillende bouwpartners: 1. 2. 3. 4. 5.
de architect belast met ontwerp en controle; (een) gespecialiseerd(e) studiebureau(s); de veiligheidscoördinator-ontwerp en de veiligheidscoördinator-verwezenlijking; de verslaggever; de aannemer(s), onderaannemers en installateurs
Als er te weinig aandacht is besteed aan de contracten, kan een contracterende partij die zich onvoldoende heeft ingedekt, daarvan het slachtoffer worden.
8.4.1. Het architectencontract Bij nieuwbouw is het gangbaar dat de architect met de bouwheer een overeenkomst afsluit voor een volledige opdracht: opmaak van de plannen (ontwerpen) en de bestekken, opmaak van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning en controle van de uitvoering van de werkzaamheden. De contractuele omschrijving van wat onder 'controle van de uitvoering van de werkzaamheden' verstaan wordt, is zeer belangrijk. De rechtspraak is in dit opzicht zeer streng en gaat uit van een 'volledige opdracht' als er over de omvang van de opdracht niets gepreciseerd is in de overeenkomst. Bij een volledige opdracht wordt de controleopdracht – tenzij anders vermeld in het contract – verondersteld te lopen tot en met de afwerking van de woning (soms zelfs de buitenafwerking). Het architectencontract kan voorzien dat de opdracht (ontwerp en controle) opgesplitst wordt tussen twee architecten, waarbij de ene belast wordt met het ontwerp en de andere met de controle op de werkzaamheden. In dit geval spreekt men van een beperkte opdracht voor elk van de architecten. Beide architecten worden vermeld in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. Bij het vastleggen van de taakverdeling tussen de architect-ontwerper en de architect belast met de controle speelt de contractvrijheid tussen partijen. Zowel de architect-ontwerper als de architect belast met de controle kan de bestekken, de meetstaten of de uitvoeringsplannen opmaken. In het geval van een beperkte opdracht blijft de verantwoordelijkheid voor de volledige opdracht echter op de ontwerper rusten als er geen tweede overeenkomst wordt opgemaakt. Het is dus zeker raadzaam om in het contract een aantal zaken op te nemen, zoals de omschrijving van de volledige opdracht (inclusief controle), de melding van de aanvang van de werkzaamheden (de startverklaring) en de aanstelling van een architect belast met de controle.
De aspecten van de architectenovereenkomst in verband met de energieprestatieregelgeving De meeste beroepsverenigingen stellen standaardcontracten ter beschikking die aangevuld kunnen worden met een aantal artikelen die de taken en verantwoordelijkheden van de architect in het kader van de energieprestatieregelgeving beschrijven. Bestekken zijn verplicht bij overheidsopdrachten; bij private opdrachten is dat niet het geval. In de bestekken wordt vastgelegd welke werken moeten uitgevoerd worden en welke prestaties van de verschillende onderdelen nodig zijn om het gebouw aan de EPB-eisen te laten voldoen. Als er geen bestek is opgemaakt of als het bestek onvolledig is wat betreft de maatregelen in verband met de energieprestatieregelgeving, kan de aannemer bezwaarlijk verantwoordelijk worden gesteld voor het niet behalen van de noodzakelijke prestaties van zijn werk. De bouwheer heeft er dus alle belang bij met de
71
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8
architect contractueel vast te leggen dat een bestek wordt opgemaakt waarin de maatregelen nodig om aan de EPB-eisen te voldoen duidelijk worden omschreven. De architect kan zich er contractueel toe verbinden de vorderingsstaten en de ingediende facturen na te kijken en de goedkeuring tot betaling te geven. In dat geval kijkt de architect na of de facturen voldoende gedetailleerd zijn, of ze met andere woorden voldoende gegevens bevatten voor het opmaken van de EPB-aangifte. Als dit niet het geval is, vraagt hij de ontbrekende gegevens op. De opdracht van een architect loopt minstens tot alle werken zijn uitgevoerd die leiden tot een wind- en waterdicht gebouw. Als de architect enkel controle uitvoert tot het gebouw wind- en waterdicht is, worden er werken uitgevoerd die niet meer onder de controle van de architect vallen en die toch de energieprestatie of het binnenklimaat van het gebouw meebepalen. De bouwheer moet er dan in samenspraak met de (verschillende) aannemer(s) voor zorgen dat de EPB-eisen worden nageleefd. Over deze werken worden best duidelijke afspraken gemaakt in de contracten van de aannemers met de bouwheer. Het behoort wel tot de taak van de architect om voor alle werken die de energieprestatie of het binnenklimaat van het gebouw beïnvloeden, de minimale prestaties te bepalen die voor elk onderdeel nodig zijn om aan de EPB-eisen te voldoen. De bouwheer stelt deze specificaties dan ter beschikking van de aannemer(s). Het is raadzaam in het contract vast te leggen hoe men omgaat met een eventuele verandering van materialen, bouwwijzen en installaties. Zo vermijdt men later geschillen over beslissingen die gevolgen hebben voor de energieprestatie van het gebouw. Het telkens doorrekenen van het gebouw met de EPBsoftware alvorens een wijziging door te voeren, kan inzicht verschaffen in een te nemen beslissing. Het contract kan hiervoor een afzonderlijke vergoeding bepalen. Deze doorrekeningen kunnen zowel door de architect belast met de controle gebeuren als door de verslaggever. De architect kan de aangifteplichtige niet dwingen om zijn raad op te volgen. In voorkomend geval moet de architect de aangifteplichtige zeer uitdrukkelijk schriftelijk waarschuwen voor de gevolgen van zijn weigering. Als de architect de functie van verslaggever uitoefent, wordt dit contractueel vastgelegd. De taak van verslaggever zit niet automatisch vervat in de opdracht van de architect.
8.4.2. Het contract met de verslaggever Er bestaan nog geen typeovereenkomsten tussen verslaggever en aangifteplichtige. Een dergelijk contract moet vanzelfsprekend afgestemd zijn op de specifieke taken en verantwoordelijkheden van de verslaggever. Het contract wordt opgemaakt bij de aanstelling van de verslaggever, vóór het opmaken van de startverklaring. In het standaardtakenpakket van de verslaggever zit het verzamelen van correcte informatie in verband met de toegepaste EPB-maatregelen en het opmaken van de EPB-aangifte. Soms kan het nuttig zijn dat de verslaggever de bestekken voor de aanvang van de werkzaamheden nakijkt op volledigheid van gegevens in verband met de naleving van de EPB-eisen (verlichten van de taak van de architect bij complexere opdrachten, zekerheid in verband met het voldoen aan de eisen voor de aangifteplichtige of de aannemer). De verslaggever kan gevraagd worden om de door de architect voorgestelde maatregelen in verband met het voldoen aan de EPB-eisen na te rekenen. Dergelijke extra taken brengen een uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de verslaggever en een bijbehorende vergoeding met zich. Als vooraf geweten is dat er meerdere verslaggevers zijn (bijvoorbeeld bij grote appartementsgebouwen), is het aangewezen een 'referentieverslaggever' aan te duiden die een aantal gemeenschappelijke gegevens of zelfs gemeenschappelijke resultaten van berekeningen bepaalt. Het contract beschrijft onder welke voorwaarden de verslaggeving kan overgedragen worden aan een andere verslaggever. Bij overdracht wordt best een tussentijds verslag opgemaakt. Door het tussentijdse verslag worden de verantwoordelijkheden van de beide verslaggevers duidelijk afgebakend. De verslaggever bepaalt de noodzaak van de controles op de werf en hun aantal. De verslaggever legt best zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot het verwerven van de gegevens die nodig zijn om een correcte EPB-aangifte op te stellen, vast in het contract. Zo heeft hij een garantie in verband met de correctheid van de hem verstrekte gegevens en vermijdt hij sancties bij een correcte uitoefening van zijn werk.
72
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8
8.4.3. Het aannemingscontract Aannemingscontracten kunnen een breed scala van specifieke voorwaarden bevatten naargelang van de aard van de opdracht. Daarom gaan we er hier niet verder op in. Het is van belang dat de verschillende aannemers bij het opmaken van hun offerte over documenten beschikken die hen in staat stellen een correcte en competitieve prijs te geven voor een gelijkwaardige uitvoering – ook op het vlak van energieprestatie – van eenzelfde werk. Plannen, bestekken en meetstaten, maar ook een doorrekening van het gebouw met behulp van de EPB-software, zijn nodig om een opdracht correct te begroten. Als het toegestaan is om varianten voor te stellen, moet de aannemer de varianten ook wat betreft hun prestaties inzake energie en binnenklimaat documenteren. Zo kan de architect en/of de bouwheer met kennis van zaken de offerte beoordelen. Ook bij wijzigingen die in de loop van de werkzaamheden doorgevoerd worden, zijn dergelijke gedetailleerde gegevens noodzakelijk. In het contract wordt best opgenomen dat de factuur voldoende gegevens moet vermelden om de aangifteplichtige ervan te verzekeren dat de uitvoering overeenstemt met de gevraagde EPB-maatregelen. In het contract met de aannemer kan hiervoor volgende clausule worden opgenomen: "De aannemer is verantwoordelijk voor een correcte en gedetailleerde weergave van de gebruikte materialen op een factuur, zodat de verslaggever aan de hand van deze gegevens de EPB-aangifte kan opstellen." Deze of een gelijkaardige clausule ontslaat de verslaggever niet van zijn verantwoordelijkheid voor de correcte rapportering van de feitelijke toestand van het gebouw.
73
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8
74
Indeling van het gebouw
9.
9
Indeling van het gebouw
9.1. Definities De 'aard van het werk' en de bestemming van een gebouw bepalen de EPB-eisen die voor het gebouw gelden. Omdat gebouwen vaak meerdere bestemmingen hebben of er bij een bouwproject verschillende werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, wordt het gebouw opgesplitst in afzonderlijke delen met een verschillende bestemming en/of een verschillende 'aard van het werk'. De verslaggever of de architect bepaalt op basis van de hierna opgesomde regels de indeling van het gebouw. Deze indeling is een van de eerste stappen bij het berekenen van de energieprestatie van een gebouw. De architect of de verslaggever verricht de indeling manueel en voert ze daarna in de software in.
9.1.1. Bouwproject Vergund geheel Het bouwproject behelst het geheel of een deel van de werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend. De delen van een bouwproject hoeven niet aaneensluitend te zijn. De verslaggever heeft de keuze om voor elk vrijstaand geheel een apart bouwproject op te maken of één bouwproject voor het geheel van gebouwen. Als één vergund geheel bestaat uit vrijstaande gebouwen die palen aan verschillende straten, moet het vergunde geheel worden opgesplitst. Minstens elk deel dat paalt aan een andere straat is een apart bouwproject. Als het bouwproject paalt aan verschillende straten maar bestaat uit een aaneensluitend geheel, kan de verslaggever kiezen voor de ligging een van de aanpalende straten.
Voorbeeld: acht vrijstaande eengezinswoningen die in één keer vergund zijn, kunnen als één bouwproject of als acht bouwprojecten beschouwd worden.
Aangrenzende ruimten Tot een bouwproject behoren ook de aangrenzende onverwarmde ruimten waar niet aan gewerkt wordt. Een aangrenzende onverwarmde ruimte (AOR) behoort tot het bouwproject omdat ze de energieprestaties en de thermische isolatie van het aanliggende deel beïnvloedt. Voorbeelden van AOR's zijn een onverwarmd atrium en een onverwarmde serre. Niet-aangrenzende ruimten en aangrenzende verwarmde ruimten worden buiten beschouwing gelaten. Ze hebben geen invloed op de energieprestaties van de delen waaraan gewerkt wordt. Een voorbeeld van een aangrenzende verwarmde ruimte is een school die uitgebreid wordt. De uitbreiding vormt het bouwproject. Aan de school wordt niet gewerkt, het is een verwarmde ruimte, ze behoort niet tot het bouwproject. Als men een gebouw optrekt tegen een bestaand gebouw van een andere eigenaar (bijvoorbeeld een rijwoning), zijn de reeds bestaande gebouwen aangrenzende ruimten op een ander perceel. Aangrenzende ruimten op een ander perceel zijn volgens de energieprestatieregelgeving per definitie verwarmde ruimten. Ruimten van een andere eigenaar die op aanpalende percelen liggen, maken geen deel uit van het bouwproject.
Code Elk bouwproject wordt gekenmerkt door een dossiernaam en een dossiercode. De verslaggever kan vrij de dossiernaam bepalen. De dossiercode heeft een vast formaat: één letter gevolgd door drie cijfers.
75
Indeling van het gebouw
9
9.1.2. Deelproject Definitie Een deelproject is een deel van een bouwproject met eenzelfde 'aard van het werk'. Een deelproject vormt altijd één fysiek geheel. Als een bouwproject meerdere aaneengesloten gebouwen bevat, die elk een fysiek geheel vormen, wordt er per gebouw één deelproject aangemaakt.
Aard van het werk De gebruiker bepaalt de verschillende types werkzaamheden die uitgevoerd worden in zijn bouwproject. Elk deel van het bouwproject met een zelfde 'aard van het werk' is één deelproject. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: 1. nieuwbouw; 2. herbouw; 3. ontmanteling; 4. gedeeltelijke herbouw met een beschermd volume (BV) groter dan 800 m3; 5. gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid; 6. uitbreiding met een BV groter dan 800 m3; 7. uitbreiding met minstens één wooneenheid; 8. gedeeltelijke herbouw met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden; 9. uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden; 10. verbouwing zonder functiewijziging of met functiewijziging met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3; 11. verbouwing met functiewijziging met een BV groter dan 800 m3.
Eén fysiek geheel Elk deelproject heeft slechts één 'aard van het werk' en vormt één fysiek geheel. Een bouwproject dat slechts één 'aard van het werk' heeft maar dat bestaat uit meerdere vrijstaande gebouwen, wordt opgedeeld in verschillende deelprojecten: één per vrijstaand gebouw.
Een nieuwbouwproject met acht vrijstaande eengezinswoningen wordt opgesplitst in acht deelprojecten 'nieuwbouw'. Een bouwproject waarin één bepaalde 'aard van het werk' meerdere keren voorkomt en waarin de delen met dezelfde 'aard van het werk' niet (allemaal) aan elkaar grenzen, wordt opgesplitst in verschillende deelprojecten: één per aaneensluitend geheel met dezelfde 'aard van het werk'.
Een voorbeeld hiervan is een uitbreiding van een gebouw met twee nieuwe vleugels. De nieuwe vleugels liggen aan tegenovergestelde kanten van het gebouw. Ze grenzen aan het bestaande gebouw maar niet aan elkaar. Per vleugel wordt een deelproject 'uitbreiding' opgemaakt.
Eén deelproject per gebouw Als binnen een bouwproject meerdere gebouwen opgetrokken worden die onafhankelijk functioneren en die fysiek aan elkaar grenzen, wordt er per gebouw één deelproject aangemaakt.
In een verkaveling waar blokken van 6 aaneensluitende individuele woningen opgetrokken worden (een halfopen woning – vier rijwoningen – een halfopen woning), vormen de 6 woningen één bouwproject. Per individuele woning wordt er een deelproject aangemaakt.
Aangrenzende onverwarmde ruimten (AOR) Bestaande delen van een gebouw waaraan niet gewerkt wordt, maken enkel deel uit van het bouwproject als het AOR's zijn. Een AOR vormt niet echt een deelproject omdat er geen werkzaamheden uitgevoerd worden en er dus geen 'aard van het werk' is. In de software wordt een AOR wel ingevoerd op hetzelfde niveau als een deelproject. Een bestaande aangrenzende verwarmde ruimte daarentegen maakt geen deel uit van het bouwproject en wordt dus ook niet in de software ingevoerd op het niveau van een deelproject.
Een bejaardentehuis met een niet-verwarmde wintertuin wordt verbouwd en uitgebreid. Op hetzelfde terrein worden nieuwe serviceflats gebouwd. De uitbreiding grenst aan de wintertuin. De wintertuin is een AOR en wordt ingevoerd op hetzelfde niveau als het deelproject. Het bouwproject omvat drie deelprojecten en één AOR:
76
Indeling van het gebouw -
9
deelproject 'verbouwing' bejaardentehuis deelproject 'uitbreiding nieuwe vleugel met BV > 800 m³' deelproject 'nieuwbouw' serviceflats AOR wintertuin
Code Elk deelproject krijgt bij het invoeren in de software automatisch een deelprojectcode. Deze code bestaat uit de letter 'D' gevolgd door twee cijfers.
9.1.3. Subdossier De EPB-eisen hangen bij sommige werkzaamheden niet enkel af van de 'aard van het werk', maar ook van de bestemming. Dit is het geval bij deelprojecten met als 'aard van het werk': 1. nieuwbouw; 2. herbouw; 3. ontmanteling; 4. gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3; 5. gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid; 6. uitbreiding met een BV groter dan 800 m3; 7. of uitbreiding met minstens één wooneenheid. De E-peileis geldt per wooneenheid, niet voor het volledige gebouw dat verschillende wooneenheden bevat. Daarom worden de bovenstaande deelprojecten opgesplitst in verschillende subdossiers, waarvoor afzonderlijke eisenpakketten gelden. Voor deelprojecten met een andere 'aard van het werk' dan de zeven opgesomde zijn de eisen niet afhankelijk van de bestemming. Bij deze deelprojecten is een verdere opdeling in subdossiers niet nodig.
Definitie Elk deel van een deelproject met eenzelfde bestemming en dat één fysiek geheel vormt of elke wooneenheid die één fysiek geheel vormt, is een subdossier.
Eén fysiek geheel Twee delen met dezelfde bestemming die niet aan elkaar grenzen, vormen steeds afzonderlijke subdossiers.
Subdossier per bestemming Per subdossier komt telkens een enkele bestemming voor. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende bestemmingen: 'wonen'; 'kantoor'; 'school'; 'industrie'; 'andere specifieke bestemming'.
Subdossier voor gemeenschappelijke delen en nieuwe AOR's In een gebouw kunnen ook gemeenschappelijke delen en nieuwe aangrenzende onverwarmde ruimten voorkomen. Deze delen vormen aparte subdossiers. Bij de gemeenschappelijke delen wordt een onderscheid gemaakt tussen residentiële en gemeenschappelijk deel (niet-residentieel); ook deze vormen aparte subdossiers.
Subdossier per wooneenheid Bij de bestemming 'wonen' wordt een extra opsplitsing gemaakt in wooneenheden, zodat elk subdossier slechts één wooneenheid bevat. De definitie van 'wooneenheid' vindt u in '2.1.5.: Verschillende bestemmingen van gebouwen' – 'Wonen'.
77
Indeling van het gebouw
9
Uitzondering: kantoren Op de regel 'één bestemming per subdossier' geldt één uitzondering: een deel met bestemming 'kantoor' met een BV kleiner dan 800 m3 kan onder bepaalde voorwaarden samengenomen worden met een aangrenzend deel met bestemming 'wonen'.
Code Elk subdossier krijgt automatisch een code bij het invoeren in de software. De subdossiercode bestaat uit 'SD' gevolgd door drie cijfers.
9.1.4. Soorten subdossiers Er bestaan elf types subdossier: 1.
subdossier 'wonen': elk deel van een deelproject dat één wooneenheid bevat.
2.
subdossier 'wonen met kantoor': elk deel van een deelproject dat één wooneenheid met aangrenzende bijbehorende kantoorruimte(n) bevat. Bij een wooneenheid kan een kantoorruimte of een groepje kantoorruimten behoren, zoals een dokterspraktijk of een kantoor van een boekhouder. Als deze kantoorruimte(n) een beschermd volume hebben dat kleiner is dan 800 m3, kan men ze samennemen met de wooneenheid in een subdossier 'wonen met kantoor'. Men kan ook opteren voor twee subdossiers (subdossier 'wonen' en subdossier 'kantoor').
3.
subdossier 'kantoor': elk deel van een deelproject met bestemming 'kantoor'. Kantoren met een beschermd volume kleiner dan 800 m3 die behoren bij een deel met een andere bestemming, kunnen hierop een uitzondering vormen: ze kunnen bij de andere bestemming gerekend worden. Toch kan men ze ook als aparte subdossiers beschouwen.
4.
subdossier 'school': elk deel van een deelproject met bestemming 'school'. Kantoorruimten die tot een school behoren (leraarslokaal, directiekamer, secretariaat, …), zijn in het subdossier 'school' inbegrepen.
5.
subdossier 'andere specifieke bestemming': elk deel van een deelproject dat alle fysiek aaneensluitende delen met een 'andere specifieke bestemming' bevat. Hieronder vallen onder meer een handelsruimte, een restaurant, een café, een ziekenhuis, een sportvoorziening, een zwembad, een museum, een bioscoop, een hotel en andere verwarmde bestemmingen.
6.
subdossier 'andere specifieke bestemming met kantoor': elk deel van een deelproject dat alle fysiek aaneensluitende delen met een 'andere specifieke bestemming' met hun aangrenzende kantoorruimte(n) bevat. De aangrenzende kantoorruimten mogen mee opgenomen worden in een subdossier 'andere specifieke bestemming met kantoor' op voorwaarde dat: 1. ze grenzen aan het volume met een 'andere specifieke bestemming'; 2. ze deel uitmaken van hetzelfde deelproject; 3. het beschermde volume van elk groepje kantoorruimten kleiner dan of gelijk aan 800 m3 is; 4. het beschermde volume van alle groepjes kantoorruimten samen minder is dan 40 % van het totale volume van de groepjes kantoorruimten en delen met een 'andere specifieke bestemming'.
7.
subdossier 'industrie': elk deel van een deelproject met bestemming 'industrie'
8.
subdossier 'industrie met kantoor': elk deel van een deelproject met bestemming 'industrie' met zijn aangrenzende kantoorruimte(n). De aangrenzende kantoorruimten mogen mee opgenomen worden in een subdossier 'industrie met kantoor' op voorwaarde dat: 1. ze grenzen aan het volume met bestemming 'industrie'; 2. ze deel uitmaken van hetzelfde deelproject; 3. het beschermde volume van elk groepje kantoorruimten kleiner dan of gelijk aan 800 m3 is; 4. het beschermde volume van alle groepjes kantoorruimten samen minder is dan 40 % van het totale volume van de groepjes kantoorruimten en delen met bestemming 'industrie'.
9.
Subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)': elk fysiek aaneensluitend deel van een deelproject dat gemeenschappelijk gebruikt wordt, grenst aan minstens één subdossier 'wonen' of 'wonen met kantoor' en behoort tot het beschermde volume van het gebouw. Gemeenschappelijke delen, zoals traphallen, grenzen altijd aan meerdere subdossiers. Alle gemeenschappelijke delen die fysiek aan elkaar grenzen, worden samengenomen in een subdossier. Ook twee gemeenschappelijke delen van elkaar gescheiden door een deur worden samengenomen, want ze grenzen aan elkaar. Als de
78
Indeling van het gebouw
9
gemeenschappelijke delen niet tot het beschermde volume van het gebouw behoren en dus niet verwarmd zijn, beschouwen we ze als aangrenzende onverwarmde ruimten. 10. Subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)': alle gemeenschappelijke delen die enkel grenzen aan subdossiers met een niet-residentiële bestemming (dus NIET aan subdossiers 'wonen' of subdossiers 'wonen met kantoor') en één fysiek geheel vormen, worden samengenomen in één subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)'. Als een gemeenschappelijk deel zowel aan een subdossier 'wonen' of een subdossier 'wonen en kantoor' grenst als aan subdossiers met een niet-residentiële bestemming, wordt het als behorend tot de categorie 'gemeenschappelijk deel (residentieel)' beschouwd. 11. Subdossier 'aangrenzende onverwarmde ruimte': wanneer in het deelproject een nieuwe aangrenzende onverwarmde ruimte gebouwd wordt, is die aangrenzende onverwarmde ruimte een apart subdossier. Een subdossier 'AOR' ligt per definitie buiten het beschermde volume van het gebouw.
79
Indeling van het gebouw
9
9.2. De eisen voor gebouwen met verschillende deelprojecten en/of subdossiers 9.2.1. Het E-peil Bij -
nieuwbouw; herbouw; ontmanteling; gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3; gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid; uitbreiding met een BV groter dan 800 m3; of uitbreiding met minstens één wooneenheid
van woongebouwen, kantoren en scholen moet het E-peil van elk deelproject of elk subdossier kleiner dan of gelijk zijn aan 100. De E-peileis geldt enkel voor een subdossier 'wonen', 'wonen met kantoor', 'kantoor' of 'school'. Voor een subdossier 'wonen' of 'wonen met kantoor' wordt het E-peil berekend volgens de EPW-methode, voor een subdossier 'kantoor' of 'school' volgens de EPU-methode.
9.2.2. Het K-peil Overzicht van de K-peileisen
Figuur 9-1: Overzicht van de K-peileisen
De K-peileis geldt, in tegenstelling tot de E-peileis, voor het gebouw als geheel. De K-peileis hangt af van de 'aard van het werk' en van de bestemming(en). In de praktijk deelt men daarom het bouwproject op in K-peilvolumes. De K-peileis geldt enkel voor deelprojecten met als 'aard van het werk': 'nieuwbouw'; 'herbouw';
80
Indeling van het gebouw -
9
'ontmanteling'; 'gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3'; 'gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid'; 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3'; 'uitbreiding met minstens één wooneenheid'; of 'functiewijziging'.
Bij gedeeltelijke herbouw of bij uitbreiding geldt de K-peileis enkel voor het herbouwde of het nieuwe deel van het gebouw. Alleen het nieuwe of herbouwde deel wordt in het K-peilvolume opgenomen. Andere delen behoren niet tot het bouwproject en dus niet tot het K-peilvolume. Bij deelprojecten met als 'aard van het werk' 'verbouwing'; 'gedeeltelijke herbouw'; of 'uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden' is er geen K-peileis.
Opdeling in K-peilvolumes Bij functiewijzigingen met een beschermd volume groter dan 800 m3, geldt een maximaal K-peil van 65. Voor een deelproject 'functiewijziging' geldt altijd één K-peilvolume. Bij nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV groter dan 800 m3, of gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met minstens één wooneenheid hangt de K-peileis af van de bestemming. Voor de bestemmingen 'wonen', 'kantoor', 'school' en 'andere specifieke bestemming' geldt een maximaal K-peil van 45. Bij de bestemming 'industrie' heeft men de keuze tussen ofwel een maximaal K-peil van 55, ofwel de maximale U-waarden of de minimale R-waarden. Voor de opdeling in K-peilvolumes van deze deelprojecten, neemt men per deelproject alle subdossiers samen die dezelfde K-peileis hebben, die samen één fysiek geheel vormen en die binnen het beschermde volume liggen. Alle subdossiers, met uitzondering van 'industrie' en 'industrie met kantoor', die fysiek aan elkaar grenzen vormen samen één K-peilvolume. De subdossiers 'industrie' en 'industrie met kantoor' die fysiek aan elkaar grenzen, vormen samen een apart K-peilvolume als men ervoor gekozen heeft om voor die subdossiers het K-peil te berekenen. Als het deelproject slechts één subdossier bevat of niet opgedeeld is in subdossiers, geldt het K-peilvolume voor het deelproject. Een subdossier 'aangrenzende onverwarmde ruimte' behoort niet tot het beschermde volume en wordt dus niet in het K-peilvolume opgenomen. Een subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' dat enkel grenst aan een subdossier 'industrie' of 'industrie met kantoor' wordt met het subdossier 'industrie' of 'industrie met kantoor' samen als één K-peilvolume beschouwd als voor dit subdossier gekozen wordt voor de K-peileis. Bij een subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' of een subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)' dat zowel aan een subdossier 'industrie' of 'industrie met kantoor' als aan een ander subdossier grenst, zijn er verschillende mogelijkheden. Als voor het subdossier 'industrie' of 'industrie met kantoor' gekozen wordt voor de K-peilleis, kan men kiezen tot welk K-peilvolume men de gemeenschappelijke delen rekent. Als voor het subdossier 'industrie' of 'industrie met kantoor' geopteerd wordt voor de Umax- of Rmin-eisen, worden de gemeenschappelijke delen opgenomen in hetzelfde K-peilvolume als het andere subdossier.
9.2.3. Ventilatie De ventilatie-eisen hangen zowel af van de 'aard van het werk' als van de bestemming van een subdossier, en zelfs van de functie van elke ruimte. -
Bij een deelproject 'verbouwing' moeten toevoeropeningen enkel voldoen aan de minimumeisen als er in een ruimte ramen vervangen worden. Bij andere werkzaamheden moet een volledig ventilatiesysteem geïnstalleerd worden. Voor een subdossier 'wonen' gelden de eisen in 'Bijlage V: Ventilatievoorzieningen in woongebouwen'. Voor alle andere subdossiers gelden de eisen in 'Bijlage VI: Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële
81
Indeling van het gebouw
9
gebouwen'. Bij een subdossier 'wonen met kantoor' gelden voor de woonruimten de eisen in 'Bijlage V: Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' en voor de kantoorruimten de eisen in 'Bijlage VI: Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen'. Wat betreft de ventilatie-eisen wordt in een subdossier de functie van elke ruimte in aanmerking genomen.
9.2.4. Beperken van het risico op oververhitting Bij elk subdossier 'wonen' of 'wonen en kantoor' wordt het risico op oververhitting onderzocht. De oververhittingsindicator moet onder een drempelwaarde blijven.
9.2.5. Maximale U-waarden en minimale R-waarden De -
volgende wanden moeten voldoen aan de U-waarden of de minimale R-waarden volgens Tabel 2-2. wanden tussen een subdossier en de buitenomgeving; wanden tussen een subdossier en de grond; wanden tussen een subdossier en een aangrenzende onverwarmde ruimte; wanden tussen twee subdossiers; en wanden tussen een subdossier en een bestaande aangrenzende verwarmde ruimte.
82
Indeling van het gebouw
9
9.3. Voorbeelden 9.3.1. Nieuw appartementsgebouw
Figuur 9-2: Nieuw appartementsgebouw
Een nieuw appartementsgebouw wordt opgetrokken. Het gebouw bestaat uit vijf appartementen, een winkel, een dokterspraktijk en een traphal. Er is slechts één 'aard van het werk': 'nieuwbouw'; het volledige gebouw vormt dus een deelproject. Dit deelproject 'nieuwbouw' bestaat uit acht subdossiers: 1 subdossier 'andere specifieke bestemming': de winkel 1 subdossier 'kantoor': de dokterspraktijk 5 subdossiers 'wonen': één subdossier per appartement 1 subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)': de inkom en de traphal De volgende eisen gelden voor de verschillende delen van het gebouw:
Tabel 9-a: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe appartementsgebouw
Alle subdossiers behoren tot hetzelfde deelproject en moeten voldoen aan dezelfde K-peileis. Ze worden samengenomen tot één K-peilvolume.
83
Indeling van het gebouw
9
9.3.2. Nieuwe woning met advocatenkantoor
Figuur 9-3: Nieuwe woning met advocatenkantoor
Een woning met bijbehorend advocatenkantoor wordt opgetrokken. De woning is verbonden met het kantoor door een onverwarmd atrium. Er is één 'aard van het werk', het bouwproject bestaat dus uit één deelproject. Het deelproject omvat drie subdossiers: de woning is een subdossier 'wonen', het advocatenkantoor is een subdossier 'kantoor' en het atrium vormt een subdossier 'aangrenzende onverwarmde ruimte'. Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-b: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor de nieuwe woning met advocatenkantoor
De AOR – het atrium – behoort niet tot het beschermde volume. Het subdossier 'wonen' en het subdossier 'kantoor' grenzen niet aan elkaar. Daarom vormt elk subdossier een apart K-peilvolume.
Figuur 9-4: Opdeling in K-peilvolumes van de nieuwe woning met advocatenkantoor
84
Indeling van het gebouw
9
9.3.3. Nieuwe woning met boekhoudkantoor
Figuur 9-5: Nieuwe woning met boekhoudkantoor
Dit voorbeeld betreft een nieuwe woning met boekhoudkantoor. Er is slechts één 'aard van het werk', dus één deelproject 'nieuwbouw'. De indeling van dit deelproject in subdossiers hangt af van het feit of het beschermde volume van het boekhoudkantoor al dan niet groter is dan 800 m3.
Beschermd volume van het boekhoudkantoor kleiner dan of gelijk aan 800 m3 Er mag bij de indeling van het gebouw gekozen worden. Men kan: - het kantoor en de woning samennemen tot één subdossier 'wonen met kantoor'. Het E-peil van dit subdossier wordt berekend volgend de EPW-methode. Er is één K-peilvolume.
Figuur 9-6: Nieuwe woning met boekhoudkantoor (BV ≤ 800 m3): één subdossier 'wonen met kantoor'
- het boekhoudkantoor apart nemen als een subdossier 'kantoor', met een E-peilberekening volgens de EPU-methode. De woning vormt dan het tweede subdossier, met een E-peilberekening volgens de EPWmethode. De twee subdossiers vormen samen één K-peilvolume: er geldt slechts één K-peileis en de volumes grenzen aan elkaar.
Figuur 9-7: Nieuwe woning met boekhoudkantoor (BV ≤ 800 m3): een subdossier 'wonen' en een subdossier 'kantoor'
85
Indeling van het gebouw
9
Beschermd volume van het boekhoudkantoor groter dan 800 m3 Het deelproject wordt opgedeeld in een subdossier 'wonen' en een subdossier 'kantoor'.
Figuur 9-8: Woning met boekhoudkantoor (BV > 800 m3): een subdossier 'wonen' en een subdossier 'kantoor'
De twee subdossiers vormen samen één K-peilvolume, er geldt immers slechts één K-peileis en ze grenzen fysiek aan elkaar.
Figuur 9-9: Woning met boekhoudkantoor (BV > 800 m3): één K-peilvolume
9.3.4. Nieuw kantoorgebouw
Figuur 9-10: Nieuw kantoorgebouw
Een bouwproject omvat twee kantoorgebouwen die zijn verbonden door een verwarmde gemeenschappelijke inkomhal. Er is één 'aard van het werk', dus één deelproject 'nieuwbouw'. Het deelproject 'nieuwbouw' omvat twee subdossiers 'kantoor' en één subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)'. Voor de twee subdossiers 'kantoor' geldt dezelfde K-peileis. Het subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' wordt samen met het aanliggende subdossier (een van beide kantoren) opgenomen in één K-peilvolume. De inkom vormt de fysieke verbinding tussen de twee kantoren en alle ruimten liggen binnen het beschermde volume. De drie subdossiers worden bijgevolg samengenomen tot één K-peilvolume.
86
Indeling van het gebouw
9
9.3.5. Nieuw industriegebouw met kantoor
Figuur 9-11: Nieuw industriegebouw met kantoor
Er is één 'aard van het werk', dus één deelproject 'nieuwbouw'. Het deelproject wordt opgesplitst in drie subdossiers: een subdossier 'kantoor', een subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' en een subdossier 'industrie'. Voor het subdossier 'industrie' kan men ofwel voldoen aan de K-peileis (maximaal K-peil 55), ofwel de maximale U-waarden of de minimale R-waarden volgens Tabel 2-2 respecteren.
Optie 1: voor het subdossier 'industrie' wordt gekozen voor de K-peileis Voor het subdossier 'kantoor' en het subdossier 'industrie' gelden andere K-peileisen; ze worden bijgevolg opgenomen in afzonderlijke K-peilvolumes. Het subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' mag met eender welk van beide andere subdossiers een K-peilvolume vormen.
Tabel 9-c: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met kantoor
Figuur 9-12: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor deel 'industrie') met kantoor: inkom vormt K-peilvolume met deel 'kantoor'
87
Indeling van het gebouw
9
Figuur 9-13: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor deel 'industrie') met kantoor: inkom vormt K-peilvolume met deel 'industrie'
Optie 2: voor het subdossier 'industrie' wordt gekozen voor de Umax- of Rmineisen Voor het subdossier 'industrie' geldt dan geen K-peileis. Er is slechts één K-peilvolume, waarin het subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)' wordt samengenomen met het subdossier 'kantoor'.
Tabel 9-d: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met kantoor
Figuur 9-14: Nieuw industriegebouw met kantoor, geen K-peileis voor deel 'industrie'
88
Indeling van het gebouw
9
9.3.6. Nieuw industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten
Figuur 9-15: Nieuw industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m3)
Er wordt een industriegebouw opgetrokken met aan beide zijden kantoren. Elk kantoorgedeelte heeft een beschermd volume dat kleiner dan of gelijk is aan 800 m3. De opdeling van het gebouw hangt af van de verhouding van de beschermde volumes van de twee kantoorgedeelten tot het beschermde volume van het geheel. Hierbij zijn er drie mogelijkheden: ·
het BV van elk kantoorgedeelte is groter dan 40 % van het totale BV;
·
het BV van de twee kantoorgedeelten samen is groter dan 40 % van het totale BV en het BV van een van de kantoorgedeelten is kleiner dan of gelijk aan 40 % van het totale BV
·
het BV van de twee kantoorgedeelten samen is kleiner dan of gelijk aan 40 % van het totale BV
Mogelijkheid 1: het BV van elk kantoorgedeelte is groter dan 40 % van het totale BV Beide kantoorgedeelten en de industriehal vormen aparte subdossiers. Het deelproject 'nieuwbouw' omvat drie subdossiers: een subdossier 'industrie' en twee subdossiers 'kantoor'. Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de K-peileis, zijn er drie K-peilvolumes in dit gebouw. Voor het subdossier 'industrie' geldt immers het maximale K-peil 55 en voor de subdossiers 'kantoor' het maximale K-peil 45. Kantoren moeten aan elkaar grenzen om te behoren tot hetzelfde K-peilvolume, maar het subdossier 'industrie' scheidt de twee subdossiers 'kantoor'. Daarom zijn er drie K-peilvolumes, één per subdossier: 1. subdossier 'kantoor' links 2. subdossier 'industrie' 3. subdossier 'kantoor' rechts Voor deze subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-e: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten, K-peileis voor deel 'industrie'
89
Indeling van het gebouw
9
Figuur 9-16: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor gedeelte 'industrie') met twee kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m3): drie subdossiers, drie K-peilvolumes
Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de Umax- of Rmin-eisen, zijn er twee K-peilvolumes in dit gebouw. Voor het subdossier 'industrie' geldt geen K-peileis en dit subdossier scheidt de twee subdossiers 'kantoor'. Daarom geldt de volgende opdeling in K-peilvolumes: 1. subdossier 'kantoor' links 2. subdossier 'kantoor' rechts Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-f: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten, Umax- of Rmin-eisen voor deel 'industrie'
Figuur 9-17: Nieuw industriegebouw (Umax- of Rmin-eisen voor deel 'industrie') met twee kleine kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m3): drie subdossiers, twee K-peilvolumes
90
Indeling van het gebouw
9
Mogelijkheid 2: het BV van de twee kantoorgedeelten samen is groter dan 40 % van het totale BV en het BV van een van de kantoorgedeelten is kleiner dan of gelijk aan 40 % van het totale BV Een kantoorgedeelte waarvan het BV kleiner is dan 40 % van het totale beschermde volume van het gebouw, mag met het gedeelte 'industrie' samengenomen worden in een subdossier 'industrie met kantoor'. In het gebouw zijn er twee subdossiers: een subdossier 'industrie' en een subdossier 'industrie met kantoor'. Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de K-peileis, zijn er twee K-peilvolumes in dit gebouw. Voor het subdossier 'industrie met kantoor' geldt immers het maximale K-peil 55 en voor de subdossiers 'kantoor' het maximale K-peil 45. Samengevat gelden voor de subdossiers de volgende eisen:
Tabel 9-g: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten, K-peileis voor deel 'industrie'
Figuur 9-18: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor deel 'industrie') met twee kleine kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m³): twee subdossiers, twee K-peilvolumes
Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de Umax- of Rmin-eisen, is er slechts één K-peilvolume, dat het subdossier 'kantoor' bevat. Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-h: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten, Umax- of Rmin-eisen voor deel 'industrie'
91
Indeling van het gebouw
9
Figuur 9-19: Nieuw industriegebouw (Umax- of Rmin-eisen voor gedeelte 'industrie') met twee kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m3): twee subdossiers, één K-peilvolume
Mogelijkheid 3: het BV van de twee kantoorgedeelten samen is kleiner dan of gelijk aan 40 % van het totale BV Er is 1 subdossier 'industrie met kantoor'. Als gekozen wordt voor de K-peileis, is er één K-peilvolume. Als gekozen wordt voor de Umax- of Rmin-eisen, is er geen K-peilvolume.
Figuur 9-20: Nieuw industriegebouw (Umax- of Rmin-eisen voor deel 'industrie') met twee kantoorgedeelten (BV ≤ 800 m3): één subdossier, geen K-peilvolume
9.3.7. Industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte
Figuur 9-21: Nieuw industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte
Bij het industriegebouw behoren twee kantoorgedeelten waarvan een met een BV groter dan 800 m3 en een met een BV kleiner dan 800 m3. Het BV van het kleine kantoorgedeelte is kleiner dan 40 % van het
92
Indeling van het gebouw
9
totale BV van het deel 'industrie' en het kleine kantoorgedeelte. Het kleine kantoorgedeelte mag bijgevolg samen met het deel 'industrie' in een subdossier 'industrie met kantoor'. In het gebouw zijn er twee subdossiers: een subdossier 'kantoor' en een subdossier 'industrie met kantoor'. Als voor het deel 'industrie met kantoor' gekozen wordt voor de K-peileis, zijn er twee K-peilvolumes in dit gebouw. Voor het subdossier 'industrie met kantoor' geldt immers het maximale K-peil 55 en voor het subdossier 'kantoor' het maximale K-peil 45. In dit geval gelden dus de volgende eisen:
Tabel 9-i: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte, K-peileis voor deel 'industrie met kantoor'
Figuur 9-22: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor deel 'industrie met kantoor') met een groot en een klein kantoorgedeelte: twee subdossiers, twee K-peilvolumes
Als voor het subdossier 'industrie met kantoor' gekozen wordt voor de Umax- of Rmin-eisen is er slechts één K-peilvolume, dat het subdossier 'kantoor' bevat. Dan gelden voor de subdossiers de volgende eisen:
Tabel 9-j: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor het nieuwe industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte, Umax- of Rmin-eisen voor deel 'industrie met kantoor'
93
Indeling van het gebouw
9
Figuur 9-23: Nieuw industriegebouw (Umax- of Rmin-eisen voor gedeelte 'industrie met kantoor') met een groot en een klein kantoor: twee subdossiers, één K-peilvolume
9.3.8. Nieuwe school met conciërgewoning
Mogelijkheid 1: twee onafhankelijke gebouwen De woning en de school zijn aaneensluitende gebouwen maar ze functioneren onafhankelijk van elkaar. In dit geval zijn er twee deelprojecten: één per gebouw. Elk deelproject omvat één subdossier. Voor het subdossier 'school' gelden de volgende eisen:
Tabel 9-k: Overzicht van de eisen voor het subdossier 'school'
Voor het subdossier 'wonen' gelden de volgende eisen:
Tabel 9-l: Overzicht van de eisen voor het subdossier 'wonen'
Er zijn twee deelprojecten en dus twee K-peilvolumes: één per deelproject.
94
Indeling van het gebouw
9
Figuur 9-24: Nieuwe school met conciërgewoning: twee onafhankelijke gebouwen, twee K-peilvolumes
Mogelijkheid 2: één gebouw De woning is intern verbonden met de school en maakt integraal deel uit van hetzelfde gebouw. In dat geval is er slechts één deelproject met twee subdossiers: een subdossier 'school' en een subdossier 'wonen'. De eisen voor de subdossiers zijn dezelfde als hierboven vermeld. De twee subdossiers behoren tot hetzelfde deelproject, hebben hetzelfde maximale K-peil (45) en vormen één fysiek geheel. Ze worden samengenomen tot één K-peilvolume.
Tabel 9-m: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor een nieuwe school met conciërgewoning, één gebouw
Figuur 9-25: Nieuwe school met conciërgewoning: één gebouw, één K-peilvolume
95
Indeling van het gebouw
9
9.3.9. Nieuw industriegebouw met kantoor en woning
Figuur 9-26: Nieuw industriegebouw met kantoor en woning
Er wordt een nieuwe industriehal opgetrokken met kantoren (BV > 800 m3) en een woning. Dit gebouw vormt één deelproject 'nieuwbouw' met drie subdossiers: een subdossier 'wonen', een subdossier 'kantoor' en een subdossier 'industrie'. Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de K-peileis, zijn er twee K-peilvolumes in dit gebouw. Voor het subdossier 'industrie' geldt immers het maximale K-peil 55, voor de subdossiers 'kantoor' en 'wonen' het maximale K-peil 45. Het subdossier 'kantoor' en het subdossier 'wonen' grenzen aan elkaar en moeten voldoen aan dezelfde K-peileis; ze mogen dus samengenomen worden in één K-peilvolume. Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-n: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor nieuw industriegebouw met kantoor en woning
Figuur 9-27: Nieuw industriegebouw (K-peileis voor gedeelte 'industrie') met kantoor en woning: drie subdossiers,twee K-peilvolumes
Als voor het subdossier 'industrie' gekozen wordt voor de Umax- of Rmin-eisen, is er slechts één K-peilvolume met daarin de subdossiers 'wonen' en 'kantoor'. Voor de subdossiers gelden dan de volgende eisen:
96
Indeling van het gebouw
9
Tabel 9-o: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor nieuw industriegebouw met kantoor en woning, drie subdossiers, Umax- of Rmin-eisen voor gedeelte 'industrie'
Figuur 9-28: Nieuw industriegebouw (Umax- of Rmin-eisen voor gedeelte 'industrie') met kantoor en woning: drie subdossiers, één K-peilvolume
9.3.10. Nieuw gebouwencomplex met winkels, kantoren en appartementen
Figuur 9-29: Nieuw bouwproject met winkels, kantoren en appartementen
97
Indeling van het gebouw
9
Mogelijkheid 1: traphal kantoren buiten het beschermde volume De traphal van de kantoren ligt buiten het beschermde volume en vormt dus een aangrenzende onverwarmde ruimte (AOR). Er is één deelproject (nieuwbouw) met zeven subdossiers: 1 subdossier 'kantoor' (alle kantoorruimten worden samengenomen) 3 subdossiers 'wonen' (één per wooneenheid) 1 subdossier 'andere specifieke bestemming' 1 subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)' 1 subdossier 'aangrenzende onverwarmde ruimte' Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-p: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor een nieuw bouwproject, traphal kantoren is AOR
In dit deelproject is er één K-peilvolume, dat alle subdossiers behalve de AOR omvat. Een AOR ligt buiten het beschermde volume van het gebouw en maakt geen deel uit van een K-peilvolume. De andere subdossiers hebben hetzelfde maximale K-peil (45) en vormen één fysiek geheel.
Figuur 9-30: Nieuw bouwproject, traphal kantoren is AOR: één K-peilvolume
98
Indeling van het gebouw
9
Mogelijkheid 2: traphal kantoren binnen het beschermde volume Het -
deelproject nieuwbouw wordt opgesplitst in zeven subdossiers: 1 subdossier 'kantoor' (alle kantoorverdiepingen worden samengenomen) 3 subdossiers 'wonen' (één per wooneenheid) 1 subdossier 'andere specifieke bestemming' 1 subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)' 1 subdossier 'gemeenschappelijk deel (niet-residentieel)'
Voor de subdossiers gelden de volgende eisen:
Tabel 9-q: Overzicht van de subdossiers en de eisen voor een nieuw bouwproject, traphal van de kantoren binnen beschermd volume
De zeven subdossiers vormen samen één K-peilvolume (Figuur 9-31). De traphal van de kantoren behoort nu wel tot het K-peilvolume.
Figuur 9-31: Nieuw bouwproject, traphal kantoren binnen BV: één K-peilvolume
99
Indeling van het gebouw
9
9.3.11. Nieuw gebouwencomplex 2 met winkel, kantoor en appartementen
Figuur 9-32: Nieuw bouwproject met drie afzonderlijke gebouwen
In dit bouwproject worden drie nieuwe gebouwen naast elkaar opgetrokken; ze functioneren elk apart. Er zijn geen delen die door de verschillende gebouwen gebruikt worden. Bovendien zijn de delen intern niet met elkaar verbonden. Het project heeft bijgevolg drie deelprojecten: deelproject 'nieuwbouw' kantoorgebouw deelproject 'nieuwbouw' winkel deelproject 'nieuwbouw' appartementsgebouw Het deelproject van het appartementsgebouw wordt verder opgesplitst in vijf subdossiers: één subdossier 'wonen' per appartement en één subdossier 'gemeenschappelijk deel (residentieel)'. Per deelproject is er een K-peilvolume. In het deelproject van het appartementsgebouw mogen alle subdossiers samengenomen worden tot één K-peilvolume. Ze hebben immers hetzelfde maximale K-peil (45) en vormen fysiek één geheel.
Figuur 9-33: Nieuw bouwproject met drie afzonderlijke gebouwen: drie K-peilvolumes
100
Indeling van het gebouw
9
9.3.12. Nieuwe bioscoop
Figuur 9-34: Nieuwe bioscoop
Er wordt een nieuwe bioscoop gebouwd. Er is 1 deelproject 'nieuwbouw'. Het gebouw bestaat uit kantoorruimten, bioscoopruimten en horecaruimten. Horeca- en bioscoopruimten hebben een 'andere specifieke bestemming' en mogen dus samengenomen worden in één subdossier. Elke kantoorruimte heeft een beschermd volume kleiner dan of gelijk aan 800 m3. Het beschermde volume van de twee kantoorgedeelten samen is minder dan 40 % van het volume van de bioscoop-, horeca- en kantoorruimten samen. De kantoren worden samengenomen met de bioscoop- en de horecaruimten in één subdossier 'andere specifieke bestemming'. Dit ene subdossier stemt overeen met het K-peilvolume.
9.3.13. Nieuwe verkaveling
Figuur 9-35: Nieuwe verkaveling
Een projectontwikkelaar bouwt twee groepen woningen. Elke woning is een afzonderlijk gebouw en dus een afzonderlijk deelproject 'nieuwbouw' met telkens één subdossier 'wonen'. Er zijn acht K-peilvolumes, één per deelproject.
101
Indeling van het gebouw
9
9.3.14. Verbouwing en uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw
Figuur 9-36: Verbouwing en uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw
Het bestaande kantoorgebouw wordt verbouwd, en bovendien uitgebreid met een nieuw deel met een beschermd volume groter dan 800 m3. Er zijn twee soorten 'aard van het werk' en dus twee deelprojecten: deelproject 'verbouwing' deelproject 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3' Bij het deelproject 'verbouwing' zijn de eisen onafhankelijk van de bestemming. Het deelproject 'verbouwing' vormt één subdossier. Voor dit deelproject gelden de volgende eisen:
Tabel 9-r: Overzicht van de eisen voor het deelproject 'verbouwing'
Bij het deelproject 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3' hangen de eisen af van de bestemming en wordt er wel opgedeeld in subdossiers. De uitbreiding bevat één subdossier 'kantoor', waarvoor de volgende eisen gelden:
Tabel 9-s: Overzicht van de eisen voor het deelproject 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3'
Het deelproject 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3' vormt één K-peilvolume.
Figuur 9-37: Verbouwing en uitbreiding van bestaand kantoorgebouw: één K-peilvolume
102
Indeling van het gebouw
9
9.3.15. Uitbreiding met een BV groter dan 800 m3
Figuur 9-38: Uitbreiding bestaand gebouw
Mogelijkheid 1: de woning is een afzonderlijk gebouw Een gebouw wordt uitgebreid met kantoren en een woning. Het beschermde volume van de uitbreiding is groter dan 800 m3. De kantoren en de woning vormen afzonderlijke gebouwen en dus twee deelprojecten 'uitbreiding met een BV groter dan 800 m3. Elk deelproject bevat één subdossier: er is een deelproject met een subdossier 'kantoor' en een deelproject met een subdossier 'wonen'. Per deelproject is er één K-peilvolume.
Figuur 9-39: Uitbreiding bestaand gebouw: twee deelprojecten, twee K-peilvolumes
Mogelijkheid 2: het kantoor hoort bij de woning en heeft een beschermd volume kleiner dan of gelijk aan 800 m3 De uitbreiding vormt één geheel: er is één deelproject 'uitbreiding met beschermd volume groter dan 800 m3'. Omdat het kantoor een BV kleiner dan 800 m3 heeft, mag het meegerekend worden met de woning. Er zijn dus twee mogelijke indelingen:
103
Indeling van het gebouw -
9
een subdossier 'wonen' en een subdossier 'kantoor' die samen één K-peilvolume vormen. een subdossier 'wonen met kantoor' dat overeenstemt met één K-peilvolume.
9.3.16. Renovatie van een bejaardentehuis
Figuur 9-40: Renovatie van een bejaardentehuis
Een bejaardentehuis wordt gerenoveerd. Hierbij wordt een deel van het gebouw gesloopt. Op de plaats van dat deel wordt een nieuwe vleugel aangebouwd met een beschermd volume groter dan 800 m3. Aan de andere kant van het gebouw worden serviceflats aangebouwd. Dit bouwproject heeft twee deelprojecten: één deelproject 'gedeeltelijke herbouw met een BV > 800 m3' en één deelproject 'uitbreiding met een BV > 800 m3'. Het deelproject van de uitbreiding met de serviceflats omvat zes wooneenheden en wordt dus onderverdeeld in zes subdossiers. Het deelproject van de gedeeltelijke herbouw bevat geen afzonderlijke wooneenheden en vormt dus slechts één subdossier. Het bouwproject wordt als volgt ingedeeld: deelproject 'gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3' subdossier 'wonen' deelproject 'uitbreiding met minstens één wooneenheid' 6 subdossiers 'wonen', één per serviceflat De twee deelprojecten bevatten subdossiers met hetzelfde maximale K-peil (45), maar grenzen fysiek niet aan elkaar. Elk deelproject vormt bijgevolg een afzonderlijk K-peilvolume.
Figuur 9-41: Renovatie van een bejaardentehuis: twee K-peilvolumes
104
Indeling van het gebouw
9
9.3.17. Uitbreiding van een woning
Figuur 9-42: Uitbreiding woning
De uitbreiding van de woning heeft een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3. Er is één deelproject. Voor deze uitbreiding is een opdeling in subdossiers niet nodig. Er is geen K-peileis en ook geen K-peilvolume.
9.3.18. Functiewijziging van een opslagplaats
Figuur 9-43: Functiewijziging van een opslagplaats
Een opslagplaats (met onderin een winkel) ondergaat een functiewijziging en wordt verbouwd. De winkel blijft behouden, de hogere verdiepingen worden kantoorruimte en appartementen. Het beschermde volume waarop de functiewijziging betrekking heeft, is groter dan 800 m3. De opslagplaats werd niet verwarmd, de nieuwe delen (kantoor en appartement) zullen wel verwarmd worden. Er is bijgevolg één deelproject 'verbouwing met functiewijziging groter dan 800 m3'. Voor deze functiewijziging geldt het maximale K-peil 65. Het K-peilvolume valt samen met het beschermde volume van het deelproject.
Figuur 9-44: Functiewijziging van een opslagplaats: één K-peilvolume
105
Indeling van het gebouw
9
106
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
10. De basisprincipes van de berekening van het E-peil Naargelang de bestemming van een gebouw ofwel 'wonen' ofwel 'kantoor' of 'school' is, wordt het E-peil op een verschillende manier berekend. Met de EPW-methode (de methode voor woongebouwen) berekent men voor elke wooneenheid (woning, appartement, …) een afzonderlijk E-peil. Voor kantoor- en schoolgebouwen berekent men het E-peil per eenheid van bestemming volgens de EPUmethode (de methode voor utilitaire gebouwen). Het grote verschil met de methode voor woongebouwen is dat bij kantoren en scholen het energieverbruik van airconditioning en verlichting uitdrukkelijk wordt ingerekend. Bij kantoorgebouwen vertegenwoordigt het primaire energieverbruik voor verlichting ongeveer een derde van het totale primaire energieverbruik. Het energieverbruik voor de bereiding van warm tapwater is daar, wegens het beperkte aandeel in het totale energieverbruik, buiten beschouwing gelaten. De berekeningen en de evaluatie van de eisen gebeurt aan de hand van een softwarepakket dat de overheid aan architecten, ingenieurs, … ter beschikking stelt. Het softwarepakket voert de berekeningen uit op basis van de inputgegevens en de keuzes die de gebruiker invult. Het eindresultaat van de berekening is een E-peil per wooneenheid of per eenheid van bestemming. In dit hoofdstuk worden kort de basisprincipes van de berekeningsmethodes toegelicht.
10.1. De EPW-methode Het beschermde volume van het gebouw wordt op een conventionele manier opgesplitst in deelvolumes, waarvoor telkens de energieprestatie-eis (maximaal E-peil 100) geldt. Die eis heeft immers betrekking op elke verschillende bestemming en elke aparte wooneenheid in het gebouw. Als bij woongebouwen het woongedeelte in zijn geheel voor individuele of collectieve huisvesting dient, bijvoorbeeld bij respectievelijk een eengezinswoning of bejaardentehuis, wordt dat deel verder als 'EPWvolume' omschreven. Als het woongedeelte meer dan één individuele wooneenheid bevat (bijvoorbeeld appartementen in een woongebouw), vormt elke wooneenheid een EPW-volume. Voor elk EPW-volume geldt het maximale E-peil 100. Indien nodig wordt een EPW-volume verder opgesplitst in energiesectoren om verschillende types installatie correct te kunnen berekenen. Verschillende ruimten vormen samen een energiesector als ze tegelijkertijd aan de volgende drie voorwaarden voldoen: ze behoren tot dezelfde ventilatiezone (met hetzelfde ventilatiesysteem); ze zijn uitgerust met hetzelfde type warmteafgiftesysteem. Bij centrale verwarming kunnen er meerdere warmteafgiftesystemen zijn; die kunnen als een zelfde type beschouwd worden, op voorwaarde dat de berekeningen gebeuren op basis van het warmteafgiftesysteem met het slechtste afgifterendement; ze worden verwarmd met hetzelfde opwekkingstoestel (of dezelfde combinatie van opwekkingstoestellen). In de onderstaande toelichting wordt uitgegaan van één energiesector, zoals bij de meeste individuele woningen en appartementen het geval is. De eerste stap in de berekening van het E-peil is het bepalen van het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik'. Hiervoor wordt de constructie van het gebouw beschouwd, onder meer de thermische isolatie, de ventilatie en de oriëntatie. Ook de vaste technische installaties in het gebouw worden geëvalueerd, onder meer de installaties voor verwarming en sanitair warm water, de koeling en de zonneenergiesystemen. In het tweede en laatste deel gebeurt de uiteindelijke omrekening naar het E-peil of het peil van 'primair energieverbruik'.
107
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
10.1.1. Het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' De term karakteristiek betekent dat er wordt uitgegaan van een aantal veronderstellingen, zoals een bepaald klimaat, een vaste binnentemperatuur van 18 °C en forfaitaire interne warmtewinsten. Hierdoor wordt het mogelijk verschillende gebouwen met elkaar te vergelijken. Er wordt dus geen werkelijk energieverbruik berekend. Dat is te veel afhankelijk van factoren die niet te voorspellen zijn, zoals het instellen van de binnentemperatuur door de gebruikers, het aantal gebruikers en het aantal uren dat het gebouw gebruikt wordt. Die verschillen creëren een moeilijke vergelijkingsbasis. De eerste stappen van de berekening gebeuren op basis van maandtotalen. De methode telt de maandtotalen op en berekent een jaarlijks verbruik. Om het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' te bepalen wordt rekening gehouden met de energie die verbruikt wordt voor: de ruimteverwarming; de bereiding van het warme tapwater; de hulpfuncties van de installaties en de ventilatoren; de koeling; en de energie die geproduceerd wordt door fotovoltaïsche panelen of warmtekrachtkoppeling. Hieronder worden de verschillende types van energieverbruik toegelicht. De ingevoegde tabellen geven telkens een overzicht van de belangrijkste in te voeren materiaal- en productgegevens en de belangrijkste keuzes die het softwarepakket gebruikt om een berekening uit te voeren. 1.
Bepalen van het eindenergieverbruik voor ruimteverwarming
Het eindenergieverbruik voor ruimteverwarming van een energiesector wordt in zeven stappen berekend.
Figuur 10-1: Eindenergieverbruik voor ruimteverwarming: de verliesstromen
In een eerste stap worden de warmteverliezen door transmissie en ventilatie berekend. De transmissie- of geleidingsverliezen omvatten de verliezen via de scheidingsconstructies tussen het gebouw en de buitenomgeving, de aangrenzende onverwarmde ruimten en de bodem. De grootte ervan wordt bepaald door de isolerende kwaliteit van de gebruikte constructiedelen en de eventuele koudebruggen. Hoe beter het gebouw geïsoleerd is, hoe lager die verliezen zijn. Het tweede soort verlies is het ventilatieverlies. Voor een gezond binnenklimaat is voldoende basisventilatie een noodzaak. Vanzelfsprekend gaat daar warmteverlies mee gepaard. Een vrij groot deel
108
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
van dat verlies kan gerecupereerd worden door het plaatsen van een mechanisch ventilatiesysteem met warmteterugwinning. Via minder luchtdichte constructiedelen en minder luchtdichte detailaansluitingen treden onbewuste in- en exfiltratieverliezen op. Deze verliezen moeten zoveel mogelijk beperkt worden door luchtdichter te bouwen.
Tabel 10-a: Gegevens over gebouwschil en ventilatiesysteem
In een tweede stap worden de nuttige warmtewinsten berekend. Hun aandeel is meestal kleiner dan het aandeel van de verliezen, maar hun positieve bijdrage wordt wel meegerekend. De nuttige zonnewinst is de passieve zonne-energie die het gebouw bereikt via de beglaasde oppervlakten en die de energiesector deels opwarmt. Het teveel aan passieve zonne-energie in de zomer wordt niet als nuttig beschouwd. Meestal leidt een dergelijk teveel tot het installeren van een koelsysteem met een hoog energieverbruik. In ons klimaat is het echter goed mogelijk een gebouw te ontwerpen waarbij geen actieve koeling nodig is. De nuttige interne winst door de warmteafgifte van onder meer apparaten, verlichting en de bewoners zelf, wordt ingerekend als forfaitaire waarde afhankelijk van het volume van de energiesector.
Tabel 10-b: Gegevens over bezonning
109
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
In een derde stap wordt de energiebalans opgemaakt. De positieve invloed van de nuttige warmtewinsten wordt afgetrokken van de warmteverliezen. Het resultaat is de netto-energiebehoefte voor ruimteverwarming, of de hoeveelheid energie die door radiatoren of andere toestellen moet afgegeven worden aan de energiesector om de gewenste binnentemperatuur te bereiken. Bij deze stap wordt ook rekening gehouden met de thermische massa van de constructie (zwaar, halfzwaar, matig zwaar of licht). Een traditionele spouwmuurconstructie met houten dakspanten is bijvoorbeeld een halfzware constructie. Een houtskeletconstructie voor muren en dak is een lichte constructie. Het beschermde volume en de volumes van aangrenzende onverwarmde ruimten zijn reeds vroeger bepaald. In de onderstaande invoertabel zijn ze volledigheidshalve nogmaals opgenomen bij de gegevens over het gebouw.
Tabel 10-c: Gegevens over het gebouw
In stap 1 tot en met 3 werden de bouwkundige gegevens ingevoerd. In de volgende stappen zijn de technische installaties aan de beurt, zodat we uiteindelijk het eindenergieverbruik voor ruimteverwarming kennen. Een vierde stap bepaalt het systeemrendement van de verwarmingsinstallatie. Systeemrendement = afgifterendement x verdeelrendement x opslagrendement. Het afgifterendement verrekent de onnuttige afgifteverliezen van radiatoren, convectoren, vloer- of wandverwarming. Een deel van de warmte gaat verloren in de muren erachter of in de vloer eronder. Ook werkt de regeling niet altijd perfect. In het afgifterendement zijn bijgevolg onder meer de regelverliezen aan de thermostaat en de thermostatische kranen vervat. Het verdeelrendement drukt de warmtetransportverliezen in de leidingen uit. Het al dan niet geïsoleerd zijn van de leidingen en hun ligging binnen of buiten het beschermde volume zijn van belang. Als bij de ruimteverwarming een opslagvat aanwezig is, worden de verliezen die hierin optreden uitgedrukt in het opslagrendement.
Tabel 10-d: Gegevens over het verwarmingssysteem
In een vijfde stap wordt de netto-energiebehoefte gedeeld door het (berekende) systeemrendement. Dat levert de bruto-energiebehoefte op, of de hoeveelheid energie die door het warmteopwekkingstoestel aan het verwarmingssysteem (leidingen, radiatoren, …) afgegeven moet worden om in de energiesector de gewenste binnentemperatuur te realiseren.
110
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
Bij de zesde stap wordt het opwekkingsrendement van het warmteopwekkingstoestel beschouwd. Dat houdt rekening met de warmteverliezen in de rookgasafvoer, dit zijn de schoorsteenverliezen, en met de warmteverliezen aan de omgeving, de zogenaamde mantelverliezen ('mantel' verwijst hier naar het omhulsel van het warmteopwekkingstoestel). Ook vraagt het toestel energie om zichzelf op temperatuur te houden of om telkens weer op te warmen.
Tabel 10-e: Gegevens over het warmteopwekkingstoestel
In een zevende en laatste stap wordt de bruto-energiebehoefte gedeeld door het opwekkingsrendement. Dat levert het eindenergieverbruik voor ruimteverwarming op, of de hoeveelheid energie die het warmteopwekkingstoestel nodig heeft om in de energiesector de gewenste binnentemperatuur te creëren.
2.
Bepalen van het eindenergieverbruik voor warm tapwater
Het berekenen van het eindenergieverbruik voor warm tapwater gebeurt in drie stappen. In een eerste stap wordt, naar analogie met de berekening bij de ruimteverwarming, een systeemrendement bepaald, dat vooral rekening houdt met de verdeelverliezen. Als gegevens worden hier bijvoorbeeld de lengte van de warmwaterleidingen en de aan- of afwezigheid van een circulatieleiding ingevoerd.
Tabel 10-f: Gegevens over het systeem voor warm tapwater
Als een thermisch zonne-energiesysteem (zonneboiler) geplaatst is, wordt de bijdrage daarvan ingerekend in een tweede stap. De oppervlakte van de zonnecollector is doorslaggevend voor de grootte van de nuttige bijdrage.
Tabel 10-g: Gegevens over het thermische zonne-energiesysteem
In een derde stap wordt het opwekkingsrendement van het opwekkingstoestel voor warm tapwater bepaald. Bij een toestel met opslagvat (boiler) zijn de opslagverliezen hierin vervat. Rekening houdend met het opwekkingsrendement van het toestel wordt het eindenergieverbruik voor warm tapwater berekend.
111
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
Tabel 10-h: Gegevens over het opwekkingstoestel voor warm tapwater
3.
Bepalen van het energieverbruik voor de hulpfuncties van de installaties en ventilatoren
In een eerste stap wordt het energieverbruik voor de hulpfuncties van de installaties bepaald. Dit omvat onder meer het verbruik van de circulatiepompen, de pompregelingen, de ketelelektronica, de ketelventilatoren en de eventuele waakvlammen.
Tabel 10-i Gegevens over de hulpfuncties van de installaties
Bij een ventilatiesysteem B, C of D verbruiken de ventilatoren zelf uiteraard ook energie. Dat energieverbruik wordt berekend in een tweede stap.
Tabel 10-j: Gegevens over de ventilatoren
De som van beide stappen levert het energieverbruik voor de hulpfuncties en de ventilatoren op.
4.
Bepalen van het eindenergieverbruik voor koeling
Bij het bepalen van het eindenergieverbruik voor koeling doen zich twee mogelijke situaties voor. Als een actieve koeling geïnstalleerd is, wordt het energieverbruik volledig met forfaitaire installatiewaarden ingerekend. Als geen actieve koeling is geplaatst, wordt een fictieve koellast berekend op basis van de kans dat oververhitting optreedt in het zomerseizoen. Het werkelijke of fictieve eindenergieverbruik voor koeling wordt meegenomen in de verdere berekening.
Tabel 10-k: Input over de koeling
5.
Bepalen van de eventuele energiewinst door PV-panelen of WKK
Als er fotovoltaïsche panelen (PV-panelen) zijn geplaatst, wordt hun bijdrage hier in rekening gebracht. Hetzelfde geldt voor de energie opgeleverd door een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK).
Tabel 10-l: Gegevens over de PV-panelen
112
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
Þ De vijf types van eindenergieverbruik mogen niet zomaar bij elkaar opgeteld worden. Het eindenergieverbruik voor ruimteverwarming en warm tapwater wordt meestal uitgedrukt als een aantal liter gasolie of een aantal m3 gas, het eindenergieverbruik voor koeling en voor ventilatoren en hulpfuncties is een elektrisch verbruik dat wordt uitgedrukt in kWh. Om de verschillende types van energieverbruik toch te kunnen optellen, worden ze eerst omgezet in primair energieverbruik. Elk eindenergieverbruik wordt vermenigvuldigd met de conventionele omrekenfactor van de energiedrager (gasolie, gas, elektriciteit, …). Er werd beslist om aan fossiele brandstoffen, zoals gasolie en gas, een factor 1 toe te kennen. Voor elektriciteit is die factor 2,5. Bij elektriciteit wordt immers rekening gehouden met 60 % productie- en transportverliezen tussen de elektriciteitscentrale en de gebruiker. Het energetisch rendement voor elektriciteit wordt in Vlaanderen vastgelegd op 40 %. In andere landen rekent men soms maar met 33 % energetisch rendement en dus een conventionele omrekenfactor 3. a.
primair energieverbruik voor ruimteverwarming
b.
+ primair energieverbruik voor warm tapwater
+ primair energieverbruik door hulpfuncties en ventilatoren
c. d.
e.
+ primair energieverbruik voor koeling (reëel of fictief) primaire energiewinst door PV-panelen en WKK
Figuur 10-2: Het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik'
10.1.2. Het E-peil In de eerste stap (zie 10.1.1.: Het 'primair jaarlijks energieverbruik') werd het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' berekend; precies dat verbruik wil de overheid met de energieprestatieregelgeving beperken. Dat verbruik moet kleiner blijven dan een referentiewaarde:
Beide leden van de vergelijking vermenigvuldigen met 100 en de referentiewaarde van lid veranderen, resulteert in:
Het linkerlid wordt het E-peil of 'peil van primair energieverbruik' genoemd. De energieprestatieregelgeving bepaalt een maximaal E-peil van 100.
De referentiewaarde voor woongebouwen is afhankelijk van de vorm (warmteverliesoppervlak), de grootte (beschermde volume) en het bewuste ventilatiedebiet van het gebouw:
113
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
Om het niveau van het geëiste maximale E-peil 100 vast te leggen is de overheid uitgegaan van een referentiepakket met concrete technieken en prestaties van materialen en installaties. De constanten a1, a2 en a3 zijn zo bepaald dat het referentiepakket maatregelen, toegepast op tweehonderd geometrieaspecten van woongebouwen (warmteverliesoppervlak, beschermd volume en bewust ventilatiedebiet), gemiddeld in een E-peil 100 resulteert.
(a1 = 115, a2 = 70, a3 = 105) Door in de formule het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' alsook de constanten en het warmteverliesoppervlak, het beschermde volume en het bewuste ventilatiedebiet van de wooneenheid in te vullen, wordt het E-peil berekend. Een E-peil lager dan 100 wijst op een betere energie-efficiëntie dan die van het referentiepakket maatregelen. De software voert alle berekeningen uit en bepaalt het E-peil op basis van de gegevens die de gebruiker invult en aanklikt. Het onderstaande diagram geeft een overzicht van de EPW-methode.
Figuur 10-3: Overzicht van de EPW-methode
114
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
10.2. De EPU-methode De EPU-methode is grotendeels analoog met de EPW-methode. Het belangrijkste verschil is dat het primaire energieverbruik voor verlichting meegerekend wordt. Bij kantoorgebouwen vertegenwoordigt het primaire energieverbruik voor verlichting ongeveer een derde van het totale primaire energieverbruik. Het primaire energieverbruik voor warm tapwater wordt niet in rekening gebracht, aangezien het aandeel daarvan te verwaarlozen is ten opzichte van de andere types van energieverbruik in het gebouw. De formule voor het E-peil ziet er hier als volgt uit:
(b1 = 105, b2 = 175, b3 = 50, b4 = 35, b5 = 0,7) Voor kantoor- en schoolgebouwen betreft de eis ook een maximaal E-peil van 100 per eenheid van bestemming.
115
De basisprincipes van de berekening van het E-peil
10
116