uitspraak RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht regisftatienummer: AWB 12/4645 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuunrecht (Awb)
van 2 0 DEC. 2012 inzake
tegen Het College gerechtelijk deskundingen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19januari 2012. 2. Procesverloop Bij besluit van 7april 2011 (primair besluit) heeft verweerder, voor zover in deze procedure van belang, geweigerd over te gaan tot registratie van eiser in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (hierna: het register) voor het deskundigheidsgebied FPPO (Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orthopedagogiek), Strafrecht volwassenen psychiatrie. —
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep bij de rechtbank Zutphen ingesteld. Die rechtbank heeft het beroep op grondslag van artikel 8:13 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank Arnhem. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier koitheidshalve verwezen Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 november 2012. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.M.A. Smithuis en mr. M.A. Schaap. 3. Overwegingen Eiser heeft in 1981 zijn adsdiploma behaald en is daarna werkzaam geweest als 1. assistent-psychiater, onder andere bijeen TBS-kliniek. In 1985 heeft eiser de studie rechtsgeleerdheid (hoofdriehting strafrecht) afgerond. In 1996 is eiser beëdigd als vaste
2
registratienummer: AWB 12/4645
gerechtelijke deskundige in het kader waarvan hij rapponages Pro-Justitia heeft verzorgd. Daarnaast heeft eiser werkzaamheden verricht in een forensisch-psychiatrische polikliniek en is hij sinds 2007 werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis (diagnostiek en behandeling van patiënten met een eerste psychose). Eiser is niet in een post-academische opleiding tot psychiater (of andere post-academische opleiding) opgeleid en is dus niet als psychiater opgenomen in het BIG-register. Evenmin heeft hij op andere wijze een vergelijkbare opleiding gevolgd. Op 14 oktober 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend tot voor zover in deze 2. procedure van belang inschrijving in het register voor het deskundigheidsgebied FPPO Strafrecht volwassenen psychiatrie, welke aanvraag bij het primaire besluit is afgewezen. Het bezwaar daartegen is om advies in handen gesteld van de bezwaaradviescommissie Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: BAC) die op 13juli2011 haar (tussen)advies aan verweerder heeft uitgebracht. De BAC was van mening dat verweerder per individueel geval moet kunnen beoordelen of een aanvrager, die geen psychiater is, op het gebied van de Forensische Psychiatrie beschikt over kennis en kunde die vergelijkbaar is met een persoon die wel een opleiding tot psychiater heeft gevolgd. Hiertoe zou verweerder zijn beleid moeten aanpassen of zou verweerder moeten onderzoeken of wegens bijzondere omstandigheden van het beleid zou moeten worden afgeweken. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder nader onderzoek verricht en eiser in de gelegenheid gesteld om zijn beroep op een beredeneerde uitzondering op grond van artikel 4:84 van de Awb nader te onderbouwen. Eiser heeft daartoe bij brief van 27september2011 referenties overgelegd en nadere informatie verstrekt. Verweerder heeft vervolgens ineen brief van 22november2011 aan de BAC nader gemotiveerd waarom moet worden vastgehouden aan de eis van inschrijving als psychiater en waarom verweerder eisers beroep op toepassing van artikel 4:84 van de Awb afwijst. Naar aanleiding hiervan heeft de SAC op 4januari2012 een aanvullend advies uitgebracht. Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder bij het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd. -
-
-
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser 3. niet voldoet aan de opleidingsvereisten voor inschrijving, dat wil zeggen de eis om als psychiater geregistreerd te staan in het BIG-register zoals vermeld in de beleidsregels Registratie-eisen en toetsingsprocedure Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Oithopedagogiek (hierna: de Registratie-eisen). Volgens verweerder moet iedere gerechtelijke deskundige voldoen aan alle vereisten van artikel 12, tweede lid, van het Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: het Besluit). Voorts meent verweerder dat de Registratie-eisen niet onredelijk zijn ondanks het ontbreken van een categorie “algemeen gedragsdeskundigen”, gelet op het belang dat wordt toegekend aan de eis van inschrijving als psychiater in het BIG-register. Verder is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het geval van eiser van die eis kan worden afgeweken. Tot slot meent verweerder dat de financiële schade van eiser wegens het niet langer mogen rapporteren voornamelijk het gevolg is van een conflict met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de 4. rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. 5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
In artikel 51 i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrordering is bepaald dat, op de
registratienummer: AWB 12/4645
3
wijze bij de wet bepaald, een deskundige wordt benoemd met een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst. In artikel 51k, eerste lid, van het Wetboek van Strafrordering is bepaald dat er een 7. landelijk openbaar register van gerechtelijk deskundigen is, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast. Ter uitvoering van het bepaalde in het vierde lid van artikel 51 i en in het eerste lid 8. artikel 51k van het Wetboek van Strafrordering is bij Koninklijk besluit van 18juli 2009 van het Besluit register deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 330) (verder: Urdis) vastgesteld. In artikel 3 van het Brdis is bepaald dat er een College gerechtelijk deskundigen 9. (verder in de aangehaalde artikelen “het College” genoemd) is, dat is gevestigd te Utrecht. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van het Brdis heeft het College tot taak te 10. bevorderen dat per deskundigheidsgebied specifieke eisen worden opgesteld ter nadere uitwerking van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde eisen. In artikel 7, tweede lid, van het Brdis is bepaald dat het College maatstaven opstelt 11. aan de hand waarvan per deskundigheidsgebied wordt beoordeeld of een aanvraag voldoet aan de in artikel 14, eerste en tweede lid, bedoelde eisen en deze openbaar maakt. In artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis is bepaald dat een 12. deskundige op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register wordt ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft. In artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis is, voor zover hier van 13. dat de aanvraag tot inschrijving wordt afgewezen, indien de aanvrager naar bepaald belang, College niet voldoet aan dein artikel 12, tweede lid, genoemde het het oordeel van kwaliteitseisen. Verweerder heeft ter uitvoering van het gestelde in artikel 4, aanhef en onder b, van 14. het Brdis voor de onderscheiden werkterreinen beleidsregels vastgesteld die specifieke eisen bevatten voor de registratie van deskundigen op een bepaald deskundigheidsgebied. Voor de registratie van eiser zijn relevant de Registratie-eisen, versie 1.0 van juni 2010. In de Registratie-eisen is een nadere invulling en uitwerking gegeven aan de 15. vereisten van artikel 12, tweede lid, van het Brdis. Het vereiste in genoemd artikellid onder a (beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft) is in de Registratie-eisen nader uitgewerkt in de zin van het met goed gevolg afgerond hebben van een gedragswetenschappelijke Master-/ Doctoraal opleiding aan een universiteit en eveneens het met goed gevolg hebben afgerond van een postacademische opleiding waarin in voldoende mate aandacht is besteed aan de diagnostiek van psychopathologie en de behandeling daarvan, zowel in theorie als praktijk.
registratienummer: AWB 12/4645
4
Dit kan blijken uit een (eerdere) relevante registratie in het BIG-register, het NIP-register of het NVO-register. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het stellen van deze eisen aan de 16. basisdeskundigheid van aanvragers als eiser niet is getreden buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Blijkens de Nota van toelichting (NvT) bij het Brdis (blz. 8) is het doel van het register bij te dragen aan de bevordering van de kwaliteit van de inbreng van deskundigen in de rechtspleging. Het register, de kwaliteitseisen en de toetsing vormen tezamen een kwaliteitssysteem dat beoogt een basisniveau van kwaliteit te garanderen van de gerechtelijk deskundige die in het register is opgenomen (NvT, blz. 9). Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat door verweerder onweersproken is gesteld dat de kwaliteitsnonnen zijn vastgesteld op basis van een onafhankelijke Normstellingsadviescommissie, bestaande uit verschillende deskundigen, en na consultatie van het werkveld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Registratie-eisen dus niet rechtens onjuist of onredelijk.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan het vereiste van het met 17. goed gevolg hebben doorlopen van een postacademische opleiding als in de Registratie-eisen nader is omschreven en niet als psychiater is opgenomen in het BIG-register. Gelet hierop komt eiser niet voor inschrijving in het register van verweerder in aanmerking. Dat eiser wei voldoet aan de eis van forensische ervaring, zoals neergelegd in de Registratie-eisen onder 2, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien verweerder heeft gekozen voor een kwaliteitssysteem waarbij moet worden voldaan aan ieder afzonderlijk gestelde vereiste, dus ook het hebben gevolgd van de gewenste pastacademische opleiding. Verweerder dient op gron4 van het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb in 18. overeenstemming met zijn beleidsregels te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In de NvT van het Brdis is op blz. 9 het volgende opgenomen. “Ook voor de deskundigen die thans benoemd zijn tot vast gerechtelijk deskundigen zal gelden dat zij desgewenst een aanvraag tot inschrijving in het register kunnen indienen. Om voor registratie in aanmerking te komen moeten zij aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de andere deskundigen die een aanvraag indienen en moeten zij dezelfde toetsingsprocedure doorlopen. Voor hen geldt dus geen uitzonderingspositie. De reden daarvan is dat het begrip vast gerechtelijk deskundige thans niet is gekoppeld aan bepaalde kwaliteitskenmerken waarop betrokkene vooraf wordt getoetst. Wel is het waarschijnlijk dat een aantal van de huidige vast gerechtelijk deskundigen op basis van hun ruime vakkennis en hun ruime ervaring met het optreden in een forensische context probleemloos in aanmerking komt voor een inschrijving. Of dit het geval is zal echter in elk individueel geval moeten worden beoordeeld door het College.”
In de bezwaarfase heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om aan te tonen 19. dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van de gestelde opleidingseisen zoals neergelegd in de Registratie-eisen. Eiser heeft daartoe, onder overlegging van verklaringen van referenten, gesteld dat zijn competenties vergelijkbaar zijn met die van een forensisch psychiater. Naar het oordeel van de rechtbank bestond hierin voor venveerder evenwel geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het ter zake geldende beleid af te wijken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat venveerder ter zitting heeft toegelicht dat bij de toetsing van vakbekwaamheid van psychiaters niet alleen de opleiding tot psychiater van belang is, maar ook de kennis en
5
registratienummer: AWB 12/4645
kunde die op het gebied van psychopathologie worden gesteld. Elementen die daarbij met name een rol spelen zijn scholing, cursussen, aantal gevolgde opleidingsuren met betrekking tot de theoretische en praktische aspecten van psychopathologie en het rapporteren onder supen’isie van een psychiater. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aan de hand van objectieve en verifleerbare gegevens aangetoond dat zijn competenties vergelijkbaar zijn met het aan de functie van forensisch psychiater gestelde kennis- en kundeniveau op het gebied van psychopathologie. Evenmin is de rechtbank gebleken van een andere objectieve onderbouwing door eiser op rond waarvan kan worden getoetst of zijn kennis en kunde voldoet aan de daarvoor gestelde kwaliteitseisen op het gebied van de psychopathologie. De in dit verband door eiser overgelegde verklaringen van referenten zijn daartoe onvoldoende. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van 20. eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in 21. artikel 8:73 van de Awb. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een 22. proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 23.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Willems-Dijkstra, voorzitter, en mr. F.J. de Vries en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier. De voorzitter,
De griffier
Uitgesproken in hetopenbaarop
20DEC, 2012
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hienan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Graven/rage.
Verzonden op:
2 0 DEC. 2012
Voor lolocopie conforni De
-?
Grdfjur
an
dc