Besluit «openbaar»
Ons kenmerk:
ACM/DTVP/2016/200208_OV
Zaaknummer:
14.1177.53.1.01
Datum:
18 januari 2015
Algemene wet bestuursrecht naar aanleiding van het bezwaar van Koninklijke PostNL B.V. tegen het besluit van 1 mei 2015 tot oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 9 van de Postwet 2009 (de non-discriminatieverplichting).
1.
Bij besluit van 1 mei 20151 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) naar aanleiding van een verzoek tot handhavend optreden van Van Straaten Post B.V. (hierna: VSP) en Intrapost B.V. (hierna: IP) vastgesteld dat Koninklijke PostNL B.V. (hierna: PostNL) in strijd heeft gehandeld met de non-discriminatieverplichting, zoals neergelegd in artikel 9 van de Postwet, door het hanteren van de ‘toeslag afwijkende vormgeving’ en de dienst Diverse Afzenderadressen (hierna: DivA). ACM heeft voor deze overtredingen een last onder dwangsom opgelegd aan PostNL.
2.
Tegen dit besluit heeft PostNL op 18 mei 2015 bezwaar gemaakt. Op 8 juli 2015 heeft PostNL de gronden van bezwaar aangevuld.
3.
Voorts heeft PostNL de voorzieningenrechter verzocht om het besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. In dit kader heeft op 27 augustus 2015 een zitting plaatsgevonden. Ter zitting heeft ACM onderdeel iii. van de last onder dwangsom ingetrokken.
4.
Op 4 september 2015 brengt PostNL bij brief een aantal stukken uit de voorlopige voorzieningenprocedure in de bezwaarprocedure in.
5.
Op 8 september 2015 heeft ACM op PostNL’s eerdere verzoek en in overleg met VSP en IP besloten geen hoorzitting te houden. Partijen zijn om deze reden in de gelegenheid gesteld om aanvullende zienswijzen in te dienen.
6.
Op 10 september 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen voor zover dit de onderdelen i., ii. en iv. betrof.2 Onderdeel v. van de last
1
Kenmerk ACM/DTVP/2015/201094.
2
ECLI:NL:RBROT:2015:6445.
Muzenstraat 41 | 2511 WB Den Haag Postbus 16326 | 2500 BH Den Haag
Verloop van de procedure
T 070 722 20 00 | F 070 722 23 55
[email protected] | www.acm.nl | www.consuwijzer.nl
1
Pagina 1/36
Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 7:11 van de
Besluit «openbaar»
is geschorst. PostNL heeft vervolgens op 8 oktober 2015 op zijn website aangegeven dat de dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving, voor zover deze ziet op de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen op één poststuk, niet van toepassing zijn op postvervoerbedrijven. 7.
Op 6 oktober 2015 heeft PostNL zijn aanvullende zienswijze ingediend. Op 7 oktober 2015 hebben VSP en IP gezamenlijk een schriftelijke zienswijze ingediend.
Het bestreden besluit
8.
In het bestreden besluit heeft ACM vastgesteld dat PostNL in strijd heeft gehandeld met de nondiscriminatieverplichting zoals neergelegd in artikel 9 van de Postwet 2009. De overtredingen zijn – voor zover op dit moment nog van belang – gelegen in het hanteren van de ‘toeslag afwijkende vormgeving’ en het aanbieden van DivA.
9.
De vastgestelde overtredingen bestaan eruit dat: a. PostNL in zijn aanbod tarieven en voorwaarden voor postvervoerdiensten voor het jaar 2015 de toeslag afwijkende vormgeving hanteert. Deze toeslag van € 0,10 per poststuk wordt in rekening gebracht wanneer een poststuk niet voldoet aan de “Voorwaarden Vormgeven van poststukken” (hierna: Voorwaarden Vormgeven). Voor zover de toeslag afwijkende vormgeving ziet op de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen op één poststuk acht ACM deze toeslag strijdig met artikel 9 van de Postwet 2009, nu postvervoerbedrijven onevenredig getroffen worden door deze toeslag en niet is aangetoond dat deze benadeling wordt gerechtvaardigd door enig significant bewerkelijkheidsverschil. b. PostNL bij het verlenen van partijenpostdiensten het uitsluitend onder de dienst DivA mogelijk maakt partijenpost aan te leveren in partijen die bestaan uit poststukken afkomstig van meerdere afzenderadressen, nu niet is aangetoond dat het aanwezig zijn van één afzenderadres of juist meerdere afzenderadressen in een partij post een relevant criterium is voor de bewerkelijkheid van partijenpost.
10. Voor deze overtredingen heeft ACM PostNL gelast, op verbeurte van een dwangsom ter hoogte
van € 200.000 per dag met een maximum van € 2.000.000 om: i.
Af te zien van het in rekening brengen van een toeslag in verband met de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen op door postvervoerbedrijven bij PostNL aangeleverde poststukken in het kader van door hen afgenomen partijenpostdiensten;
ii.
Bij het verlenen van partijenpostdiensten aan andere postvervoerbedrijven geen onderscheid te maken op basis van het criterium dat een aangeleverde partij post al
2/36
2
Besluit «openbaar»
dan niet bestaat uit poststukken van verschillende afzenderadressen; iii.
Partijen post die sorteermachineklaar wordt aangeleverd door andere postvervoerbedrijven te verwerken en te factureren overeenkomstig de desbetreffende categorie partijen post klein, groot of bijzonder.
iv.
De door hem gehanteerde, op het afnemen van partijenpostdiensten van toepassing zijnde voorwaarden en voorschriften overeenkomstig het onder i. tot en met iii. gestelde aan te passen; Eventueel door andere postvervoerbedrijven na 1 januari 2015 reeds betaalde toeslagen als bedoeld onder i., dan wel het door hen onder toepassing van het onder ii. gestelde na 1 januari 2015 teveel aan tarieven betaalde te restitueren of te verrekenen.
3
Ingetrokken lasten
11. Gedurende de procedure heeft ACM aanleiding gezien om een aantal lastonderdelen (deels) in
te trekken. ACM licht dit hieronder toe. De bezwaren die gericht waren tegen deze lastonderdelen worden als gegrond aangemerkt. Om die reden worden de bezwaargronden voor zover deze gericht waren tegen deze lastonderdelen, voor het vervolg van onderhavig besluit op bezwaar buiten behandeling gelaten. Lastonderdeel iii. 12. Onderdeel iii. van de last is ter zitting bij de voorlopige voorzieningenrechter van 27 augustus
2015 door ACM is ingetrokken. Lastonderdeel iv. voor zover dit betrekking heeft op lastonderdeel iii. 13. Het vorenstaande heeft evenzeer invloed op lastonderdeel iv. Het bezwaar tegen dit onderdeel
van de last moet eveneens als gegrond worden aangemerkt. ACM zal het besluit op dit punt herroepen voor zover dit ziet op lastonderdeel iii. Lastonderdeel v. 14. ACM heeft in lastonderdeel v. PostNL gelast om eventueel door andere postvervoerbedrijven
na 1 januari 2015 reeds betaalde toeslagen als bedoeld onder i., dan wel het door hen onder toepassing van het onder ii. gestelde na 1 januari 2015 teveel betaalde te restitueren of te verrekenen. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar stelt ACM vast dat zij niet bevoegd is tot het opleggen van een dergelijke last. Derhalve zal ACM eveneens onderdeel v. van de last herroepen.
3/36
v.
Besluit «openbaar»
4
Bezwaargronden van PostNL Leeswijzer
15. Gezien de omvang van de gronden van bezwaar worden in dit hoofdstuk de bezwaargronden
van PostNL samengevat weergegeven aan de hand van een aantal thema’s. Deze thema’s hebben in de eerste plaats betrekking op PostNL’s bezwaren tegen de vaststelling van de vervolgd met de bezwaren die betrekking hebben op de (on)rechtmatigheid van de last, de (on)zorgvuldigheid van de procedure en de (on)begrijpelijkheid van de motivering.
4.1 De dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving zijn niet in strijd met artikel 9 van de Postwet 2009 16. PostNL bestrijdt dat hij met de dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving de non-
discriminatieverplichting heeft overtreden. De gronden die hij hiertoe aanvoert hebben betrekking op de volgende onderwerpen: • •
De onjuiste uitleg van het arrest bpost3; De dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving hebben geen discriminatoire uitwerking;
•
De gevolgen voor PostNL;
•
PostNL heeft de extra bewerkelijkheid van samengestelde partijen post aannemelijk gemaakt;
•
De dienst DivA;
•
De toeslag afwijkende vormgeving.
De onjuiste uitleg van het arrest bpost 17. PostNL stelt dat ACM een onjuiste uitleg geeft aan het arrest bpost. ACM erkent, volgens
PostNL, uitdrukkelijk dat de economische principes ten aanzien van het “per sender” verlenen van volumekortingen in de bpost zaak gelden. ACM miskent echter dat VSP en IP zich niet in een vergelijkbare situatie met andere zakelijke afzenders bevinden, nu de kortingen die 4
onderwerp zijn van deze procedure volumekortingen betreffen.
18. Vervolgens voert PostNL aan dat wat doel en strekking betreft de partijgroottekorting van de
dienst PPG overeenkomt met de volumekorting waar het Hof zich over heeft uitgesproken in bpost. Beide hebben tot doel afzenders te bewegen te kiezen voor post als
3
HvJEU 11 februari 2015, zaak C-340/13 (bpost/BIPT).
4
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 19-24.
4/36
overtredingen van artikel 9 van de Postwet 2009. De samenvatting van de gronden wordt
Besluit «openbaar»
communicatiemiddel. Ten onrechte beperkt ACM de bpost uitspraak dan ook alleen tot jaarvolumekortingen. De activiteiten van bedrijven als VSP en IP dragen niet bij aan een toename van de poststroom, aangezien zij niet degenen zijn die de keuze tussen postvervoer of 5
andere communicatiemiddelen maken. Daarnaast maakt het feit dat volumekortingen kunnen leiden tot efficiencyvoordelen nog niet dat sprake is van operationele kortingen, zoals ook door het Hof is beargumenteerd in zijn bpost uitspraak.
6
VSP en IP aanspraak kunnen maken op dezelfde partijgroottekorting als afzenders, precies op die manier als beschreven door Advocaat-Generaal Sharpston in de conclusie in de zaak bpost. In het licht van deze conclusie stellen VSP en IP volgens PostNL dan ook ten onrechte dat het per sender model de concurrentie zou verstoren. Het bundelen van post leidt namelijk juist tot 7
concurrentieverstorende effecten. Het feit dat VSP en IP voor een deel van hun activiteiten als postvervoerder zijn aan te merken, doet er niet aan af dat zij voor de bezorging van postvolumes die zij zelf niet kunnen, of niet willen bezorgen, dit niet zijn, aldus PostNL.
8
De dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving hebben geen discriminatoire uitwerking 20. PostNL bestrijdt dat de Voorwaarde Afzenderadres, de dienst DivA en de toeslag afwijkende
vormgeving in strijd zijn met de non-discriminatieverplichting. In dit verband stelt PostNL dat hij de vrijheid heeft om zelf de voorwaarden voor zijn postvervoerdiensten vast te stellen zolang hij deze maar non-discriminatoir toepast. 21. Verder voert PostNL aan dat de Voorwaarde Afzenderadres al jarenlang wordt toegepast en dat
deze geldt voor alle afnemers van de dienst PPG. PostNL stelt zich voorts op het standpunt dat de dienst DivA al per 1 januari 2014 is geïntroduceerd en voegt hier nog aan toe dat DivA in [VERTROUWELIJK]% van de gevallen wordt afgenomen door afnemers die niet als postvervoerbedrijf kwalificeren. Ook de voorwaarde dat er slechts één afzenderadres op een poststuk mag staan, geldt, volgens PostNL, al sinds jaar en dag voor alle klanten van PostNL.9 22. Dat PostNL handhavend is gaan optreden jegens enkele van zijn klanten die zich niet aan de
door PostNL gehanteerde (aanlever)voorwaarden houden, maakt niet dat deze voorwaarden ineens discriminatoir zijn geworden, aldus PostNL. 5
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 26-28.
6
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 30-32.
7
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 35.
8
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 43.
9
Bezwaargronden PostNL van 8 juli 2015, randnummers 189-190.
5/36
19. Daarnaast betoogt PostNL dat zijn financieel evenwicht wordt verstoord indien bedrijven als
Besluit «openbaar»
De gevolgen voor PostNL 23. PostNL wijst op de consequenties van het bestreden besluit. Hij stelt dat het niet langer mogen
toepassen van de dienst DivA binnen zijn bedrijfsvoering logistieke consequenties zal hebben. Volgens PostNL zullen die leiden tot aanzienlijk hogere kosten, zonder dat daar voordelen tegenover staan. Daarnaast meent PostNL dat het afschaffen van de dienst DivA zal leiden tot inkomstenderving.
door PostNL vermoede effecten worden beschreven: •
PostNL, 14 november 2013, Financiële effecten PPG-verzamelpartijen met meerdere afzenderadressen;
•
Ecorys, 14 november 2013, Impact van een verlegging van poststromen op PostNL (Second opinion).
25. PostNL concludeert in zijn rapport dat de negatieve financiële effecten voor 2014
[VERTROUWELIJK] euro belopen. In de jaren die daarop volgen, zal dit bedrag oplopen tot cumulatief [VERTROUWELIJK] euro in de periode van 2014-2017. Het rapport van Ecorys betreft een second opinion op het rapport van PostNL en ondersteunt de bevindingen van PostNL. De second opinion is in opdracht van PostNL verricht. Eenmalige meerkosten (rapport PostNL p. 4, Ecorys par 2.2) 26. PostNL hanteert als uitgangspunt van zijn analyse dat binnen zijn organisatie de partij-
identificatie plaatsvindt op basis van afzenderadressen op enveloppen. Volgens PostNL moet dat waarschijnlijk worden vervangen door een uitgebreid systeem van labels en barcodering. 27. Ecorys voegt daaraan toe dat identificatie (onder meer ten behoeve van de factuur) later in het
proces gebeurt bij een van de zes postsorteercentra en niet bij de business-balies. Door die activiteit te concentreren kan PostNL efficiencyvoordelen behalen. Die vallen weg als partijidentificatie niet meer op grond van afzenderadres kan plaatsvinden. Ecorys oordeelde dat de kostenberekening methodologisch en rekenkundig correct is uitgevoerd. De hoogte van de parameters heeft Ecorys evenwel niet kunnen valideren, maar acht hij wel plausibel. Jaarlijkse meerkosten (rapport PostNL p. 5-7 en Ecorys par. 2.2) 28. PostNL stelt verder dat jaarlijks een veelvoud van de eenmalige kosten als meerkosten zullen
gelden en substantieert die kosten met de stelling dat de capaciteitsbehoefte op de zes sorteercentra zal toenemen wegens piekbelasting. De omvang van PPG-partijen zal volgens PostNL toenemen doordat partijen poststukken van steeds meer afzenders worden
6/36
24. Ter ondersteuning van deze stellingen heeft PostNL twee rapportages ingebracht waarin deze
Besluit «openbaar»
gecombineerd tot steeds grotere en zeer bewerkelijke partijen. Die partijen worden bovendien later aangeboden, wat zal leiden tot piekbelasting. Er is daarom een extra capaciteitsinzet van [VERTROUWELIJK] % nodig, wat leidt tot jaarlijkse meerkosten van [VERTROUWELIJK] Euro. 29. Ecorys stelt dat als gevolg van het besluit de partij-identificatie niet meer centraal (zes
postsorteercentra) kan plaatsvinden, zodat bij de business-centra extra werkzaamheden concurrerende postvervoerders [VERTROUWELIJK] % van de markt zullen bedienen in 2017. In 2014 zal dat volgens hem [VERTROUWELIJK] % zijn. Ecorys beoordeelt de analyse van PostNL op basis van het uitgangspunt dat [VERTROUWELIJK]% binnen het laatste uur wordt aangeleverd (bedoeld wordt waarschijnlijk dat [VERTROUWELIJK]% van het 24-uurs volume verschuift naar het laatste uur, zoals PostNL in zijn rapportage aangeeft, p. 5 derde alinea). Ecorys oordeelde dat de kostenberekening methodologisch en rekenkundig correct is uitgevoerd. De hoogte van de parameters heeft Ecorys evenwel niet kunnen valideren, maar acht hij wel plausibel. Inkomstenderving door verleggen poststromen (rapport PostNL p. 8-12) 30. PostNL houdt rekening met een omvangrijke inkomstenderving door het verleggen van
poststromen. PostNL verwacht dat het marktaandeel van de kleine groep PPG-aanbieders met meerdere afzendadressen in 2017 mogelijk zal zijn opgelopen tot [VERTROUWELIJK]%. Deze verlegde poststroom levert volgens PostNL geen kostenbesparingen op, maar geeft wel lagere inkomsten (en zou bovendien met meerkosten gepaard gaan; zie daarover hierboven). Dat gaat volgens PostNL geheel ten laste van het rendement. 31. Om de gevolgen voor de omzet vast te stellen beoordeelt Ecorys enkele scenario’s die PostNL
bespreekt. Het betreft een inschatting van het deel van de relevante markt dat wordt geraakt. De opgegeven bovengrens acht Ecorys prima facie te hoog. Een middenscenario is aannemelijker en realistisch. Ook hier geldt dat Ecorys de uitgevoerde berekeningen methodologisch en rekenkundig heeft beoordeeld en dat volgens hem is aangesloten bij relevante gegevens.
PostNL heeft de extra bewerkelijkheid van samengestelde partijen post aannemelijk gemaakt 32. PostNL stelt zich op het standpunt dat de dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving
objectief gerechtvaardigd zijn. Hiertoe betoogt hij dat partijenpost afkomstig van meerdere afzenderadressen en poststukken met meer dan één afzenderadres bewerkelijker zijn dan
7/36
verricht zullen moeten worden. De piekbelasting onderbouwt Ecorys met de verwachting dat
Besluit «openbaar»
partijenpost afkomstig van één afzenderadres respectievelijk poststukken met één afzenderadres. 33. PostNL betoogt dat ACM ten onrechte stelt dat de extra bewerkelijkheid niet zou zijn
aangetoond door PostNL. PostNL zou veelvuldig hebben aangetoond dat de gebundelde partijen wel degelijk extra bewerkelijk zijn. Het is daarom aan ACM om dit te ontkrachten. Daarbij zijn de bevindingen van de medewerkers van ACM tijdens het bedrijfsbezoek niet alleen hetgeen diezelfde avond nog, toen de medewerkers van ACM al waren vertrokken, is waargenomen door de medewerkers van PostNL zelf. In haar beoordeling negeert ACM bovendien de door PostNL op 23 april 2015 ingediende aanvullende zienswijze, inclusief de daarbij aangehechte films en processen-verbaal. Voorwaarde Afzenderadres en DivA 34. PostNL bestrijdt dat de dienst DivA in strijd is met artikel 9 van de Postwet. 35. PostNL stelt zich, onder verwijzing naar het arrest bpost, op het standpunt dat afnemers van de
dienst DivA zich in een andere positie bevinden dan afnemers van PPG door het samenvoegen van post van meerdere afzenders. ACM vergelijkt de tarieven van DivA dan ook ten onrechte met die van de dienst PPG. In dit verband zou ACM de tarieven van DivA moeten vergelijken met de tarieven die gelden in de situatie dat de partijen rechtstreeks door de oorspronkelijke afzenders zouden worden aangeboden. 36. De dienst DivA is volgens PostNL objectief gerechtvaardigd en van groot belang voor zijn
logistieke operationele en administratieve processen. Partijenpost afkomstig van meerdere afzenderadressen is volgens PostNL immers bewerkelijker dan partijenpost afkomstig van één afzenderadres. De problemen met verzamelpartijen zouden zich in het bijzonder voordoen bij de volgende onderdelen van het postwerkingsproces: •
Bij het aannemen en splitsen van partijen;
•
Bij de controle op aanlevervoorwaarden;
•
Bij de controle op de productvoorwaarden;
•
Bij de controle op de vormgevingsvoorwaarden;
•
Bij de controle van het orderformulier;
•
Bij de registratie en de facturering;
•
Bij de opzetterij;
•
Bij de sortering;
•
Bij de verwerking van retouren; en
•
Bij de klachtafhandeling en de servicedesk.
8/36
gekleurd, maar ook aantoonbaar onjuist gelet op de door PostNL ingebrachte films en foto’s en
Besluit «openbaar»
De toeslag afwijkende vormgeving 37. PostNL betoogt dat ACM ten onrechte de toeslag afwijkende vormgeving strijdig acht met artikel
9 van de Postwet, voor zover de toeslag ziet op de voorwaarde dat op een poststuk slechts één afzenderadres aanwezig mag zijn. 38. Daarnaast stelt PostNL dat de toeslag objectief gerechtvaardigd is. De toeslag is namelijk
noodzakelijk om de Voorwaarde Afzenderadres te kunnen handhaven, welke op haar beurt heeft gekozen voor een toeslag teneinde geen poststukken te hoeven weigeren. De toeslag is daarbij deels om de extra kosten die PostNL maakt als gevolg van het gebruik van dubbele afzenderadressen te compenseren en deels ter ontmoediging van de overtreding van de vormvoorschriften. Uit praktische en commerciële overwegingen is ervoor gekozen deze vast te stellen op € 0,10. Artikel 9 van de Postwet bepaalt niet dat de toeslag exact gelijk moet zijn aan de extra kosten die PostNL maakt.10 39. PostNL voert voorts aan dat ACM ten onrechte stelt dat de extra bewerkelijkheid ten gevolge
van het gebruik van een tweede afzenderadres niet is gemotiveerd. In zijn zienswijze op het ontwerpbesluit heeft PostNL aangevoerd dat de toeslag noodzakelijk is om hogere opzet- en sorteerkosten te vermijden, verstoringen in de facturering en bij de klantenservice te voorkomen en extra kosten tegen te gaan bij het verwerken van retouren. 40. Voorts betoogt PostNL dat ACM zich in haar beoordeling baseert op aantoonbaar onjuiste en
ongefundeerde stellingen. Zo stelt ACM dat postvervoerbedrijven afzonderlijk met PostNL contracten overeenkomen voor de afhandeling van retouren. Deze contracten sluit PostNL echter met partijen ingevolge artikel 12 van de Postwet. Deze contracten zijn niet van toepassing op de partijen poststukken die door VSP en IP worden aangeboden bij PostNL in het kader van DivA. Dat de Voorwaarden Vormgeven slechts als een advies gelden voor kleine partijen is ook onjuist. De vijf wezenlijke vormgevingsvoorschriften, zoals de Voorwaarde Afzenderadres, gelden voor alle partijgroottes. 41. Tevens stelt PostNL dat de conclusies die ACM trekt naar aanleiding van haar bedrijfsbezoek
ook onjuist zijn. Deze conclusies zijn gekleurd en zouden niet overeenkomen met hetgeen is waargenomen door medewerkers van PostNL zelf. Zo concludeert ACM dat er geen sprake lijkt te zijn van extra bewerkelijkheid, omdat de poststromen zeer divers zijn die door de sorteermachine heen gaan. De diversiteit van de poststromen zegt echter niets over de extra bewerkelijkheid van de poststukken. Deze extra bewerkelijkheid doet zich vooral voor bij foutlezingen van de sorteermachine en de retourverwerking. Het retourproces en de snelheid 10
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 103.
9/36
weer noodzakelijk is voor het gestandaardiseerde en massale postverwerkingsproces. PostNL
Besluit «openbaar»
van de sorteermachine zijn niet onderzocht door ACM. Evenmin is tijdens het bedrijfsbezoek onderzoek gedaan naar poststukken met meerdere afzenderadressen. De door PostNL ingebrachte films en processen-verbaal geven een waarheidsgetrouw beeld van de verwerking van PPG verzamelpartijen en tonen aan dat wel degelijk sprake is van extra bewerkelijkheid.
42. PostNL heeft voorts de volgende gronden aangevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van
de last, de zorgvuldigheid van de procedure en de begrijpelijkheid van de motivering: •
De last is disproportioneel;
•
De belangenafweging is onzorgvuldig;
•
De lasten zijn onduidelijk en onuitvoerbaar en de begunstigingstermijn is te kort;
•
De last is onvoldoende gemotiveerd;
De last is disproportioneel 43. PostNL voert aan dat ACM diep ingrijpt in de vrijheid van PostNL om zijn tarievenbouwwerk en
productvoorwaarden vast te stellen, ondanks dat zij in randnummer 45 van haar Nota van Bevindingen bij het primaire besluit zelf al aangeeft dat artikel 9 van de Postwet hier geen basis voor biedt. PostNL wordt verplicht extra werkzaamheden uit te voeren, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat, nu de toeslag wordt afgeschaft, alsook de mogelijkheid een hoger tarief in rekening te brengen, terwijl de partijen post bewerkelijker zijn. Daarbij hanteert ACM een zeer ruim begrip van wat een postvervoerbedrijf is. Daar komt bij dat ACM geen enkel onderzoek heeft verricht naar de impact die haar lasten hebben op de bedrijfsvoering van PostNL. 44. PostNL stelt voorts dat het door ACM beoogde doel niet kan worden bereikt met de door haar
opgelegde lasten. Postvervoerbedrijven met een eigen bezorgnetwerk worden op een negatieve manier door deze lasten geraakt en postvervoerbedrijven wordt de prikkel ontnomen om hun eigen bezorgnetwerk op te zetten of deze verder uit te breiden. Daartegenover zullen de lasten een aanzuigende werking hebben op PostNL doordat men aanspraak kan maken op hogere kortingen, hetgeen negatieve consequenties heeft voor het financieel evenwicht van PostNL. 45. PostNL betoogt dat ACM misbruik maakt van haar bevoegdheden door met gebruik van
artikel 9 van de Postwet het instrument van de marktanalyse te omzeilen. Op 19 december 2014 is een ontwerp van dit besluit gepubliceerd. Zodra dit besluit formeel in werking treedt, zal artikel 9 van de Postwet haar werking verliezen. PostNL wordt nu geconfronteerd met een
10/36
4.2 Rechtmatigheid van de last, zorgvuldigheid van de procedure en begrijpelijkheid van de motivering
Besluit «openbaar»
ingrijpende last, terwijl de rechtsgrondslag voor deze last binnenkort zal komen te vervallen met de inwerkingtreding van het marktanalysebesluit. De belangenafweging is onzorgvuldig 46. PostNL voert aan dat ACM heeft nagelaten om de belangen van andere spelers op de
frankeermachineleveranciers hun ongenoegen over het besluit geuit bij PostNL. Het is disproportioneel de belangen van PostNL, frankeermachineleveranciers en eindgebruikers ondergeschikt te maken aan de financiële belangen van VSP en IP. 47. Daarbij had ACM moeten meenemen dat haar lasten noodzaken tot een aanpassing van de
leveringsvoorwaarden en tariefstructuur en heeft zij ten onrechte niet onderzocht in hoeverre bedrijven als VSP en IP postvervoersdiensten aanbieden. ACM heeft ook niet aangetoond dat haar lasten de concurrentie op de postmarkt bevorderen, aldus PostNL. De lasten zijn onduidelijk en onuitvoerbaar en de begunstigingstermijn is te kort 48. PostNL stelt dat de lasten betrekking hebben op postvervoerbedrijven, maar dat onduidelijk is
welke bedrijven als postvervoerbedrijven dienen te worden aangemerkt. Zo stelt ACM dat de als onderdeel van de dienstverlening uitgevoerde handelingen van VSP en IP als postvervoer kwalificeren en dat niet relevant is of een partij als postvervoerder is ingeschreven bij ACM. 49. Voorts stelt PostNL dat de last onuitvoerbaar is door de enorme druk die zal ontstaan op de
sorteercentra en de daar aanwezige business balies. De middels de films aangetoonde verstoringen zullen sterk toenemen. De aanpassingen die PostNL moet doen aan zijn voorwaarden en systemen vergen bovendien normaliter minimaal 6 tot 12 maanden. ACM vergt nu dat PostNL deze aanpassingen binnen 20 werkdagen heeft doorgevoerd. De last is onvoldoende gemotiveerd 50. PostNL betoogt dat last onderdeel ii. ambtshalve door ACM is toegevoegd en dat nooit om deze
lasten is verzocht door VSP en IP. Last ii. ziet op de dienst DivA en hier is juist niet om verzocht in afwachting van de procedure met betrekking tot de voorwaarde uniform afzenderadres. Hierdoor hadden de zienswijze van 26 november 2014, de hoorzitting van 1 december 2014 en de beantwoording van de vragen van 4 december 2014 ook geen betrekking op deze lasten. 51. PostNL stelt dat ACM ten onrechte niet is ingegaan op de verschillende zienswijzen die hij
gedurende de totstandkoming van het bestreden besluit heeft gegeven. Tevens heeft ACM zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat PostNL de gestelde bewerkelijkheid niet heeft gemotiveerd, terwijl hij dit wel degelijk heeft gedaan in de zienswijzen.
11/36
postmarkt en eindgebruikers mee te nemen in haar besluit. Zo hebben
Besluit «openbaar»
52. Verder stelt PostNL dat naast de eerder genoemde onzorgvuldigheden er nog meer andere
onzorgvuldigheden in de tekst staan die het besluit onbegrijpelijk maken. Zo is last c komen te vervallen in het definitieve besluit, maar staan er nog tal van passages in het besluit en de Nota van Bevindingen die betrekking hebben op deze last. Daarnaast verwijst ACM ter onderbouwing van haar argumenten naar randnummers die over hele andere onderwerpen gaan. Ook heeft onderhavige procedure, aldus PostNL.
5
Juridisch kader
53. Artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009 luidt:
“Indien een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd op alle adressen in Nederland, met gebruikmaking van dat netwerk postvervoer verricht tegen speciale voorwaarden en tarieven, verricht hij dit postvervoer voor andere postvervoerbedrijven tegen non-discriminatoire en transparante voorwaarden en tarieven ten opzichte van andere afzenders en andere postvervoerbedrijven. Onder andere postvervoerbedrijven vallen ook groepsmaatschappijen die in een groep verbonden zijn in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met het postvervoerbedrijf dat beschikt over een netwerk als bedoeld in de eerste volzin.” Uit de memorie van toelichting op de Postwet 2009
11
volgt dat op grond van deze bepaling:
“(…) vergelijkbare gevallen gelijk behandeld [moeten; toevoeging ACM] worden. Voor (…) postvervoerbedrijven behoren daarom dezelfde voorwaarden en tarieven te gelden als voor klanten die geen postvervoerbedrijf zijn, als zij een vergelijkbare dienstverlening wensen voor hun partijenpost, die van vergelijkbare omvang en bewerkelijkheid is. Daarbij is het denkbaar dat bijvoorbeeld zowel de frequentie als de omvang van de aangeboden partij post niet exact hetzelfde zijn, terwijl toch sprake is van vergelijkbare gevallen. Het postvervoerbedrijf moet deze twee soorten aanbieders dan gelijk behandelen, en tarieven en voorwaarden bieden die horen bij de aangeboden partij post.” 54. Artikel 48, eerste lid, van de Postwet 2009 luidt:
De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, met uitzondering van 11
Kamerstukken II, 2005-2006, 30 536, nr. 3, p. 35.
12/36
ACM in de Nota van Bevindingen overwegingen opgenomen die geen betrekking hebben op
Besluit «openbaar»
de verplichtingen bij of krachtens hoofdstuk 11. 55. Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb luidt:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats
6
Overwegingen
56. Navolgend beoordeelt ACM de verschillende door PostNL aangevoerde bezwaren. Eerst zullen
de bezwaren die zich richten tegen de vaststelling van de overtredingen worden besproken. Vervolgens gaat ACM in op de bezwaren die zich richten tegen de rechtmatigheid van de last, de zorgvuldigheid van de procedure en de motivering van het besluit. 57. Bij de beoordeling van de bezwaren van PostNL heeft ACM tevens de door VSP en IP gegeven
zienswijze van 7 oktober 2015 betrokken. 58. PostNL heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift van 8 juli 2015 voorafgaand aan de eigenlijke
gronden in een drietal hoofdstukken een inleiding, voorgeschiedenis en context geschetst. Ten overvloede benadrukt ACM dat, voor zover ACM niet specifiek ingaat op hetgeen PostNL in deze hoofdstukken naar voren brengt, dit niet inhoudt dat ACM daarmee instemt. 6.1 De dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving zijn niet in strijd met
artikel 9 van de Postwet 2009 59. PostNL stelt dat de Voorwaarde Afzenderadres, de dienst DivA en de toeslag afwijkende
vormgeving niet in strijd zijn met de non-discriminatieverplichting van artikel 9 Postwet 2009. 60. ACM stelt voorop dat – zoals ook ter zitting van 27 augustus 2015 is aangegeven – onderdeel ii.
van de last slechts betrekking heeft op de dienst DivA en niet op de voorwaarde uniform afzenderadres van de dienst PPG of enige andere postvervoerdienst waarvoor PostNL deze voorwaarde hanteert. De door PostNL opgeworpen klacht dat er strijd is met het uitgangspunt van artikel 5:6 Awb dat geen twee herstelsancties tegelijkertijd mogen worden opgelegd voor dezelfde overtreding, is daarom ook niet aan de orde. 61. In dit verband merkt ACM ten overvloede op dat het in randnummer 60 gestelde niet betekent
dat zij niet toekomt aan de vraag of het maken van onderscheid tussen partijenpost met eenzelfde afzenderadres en partijenpost met meerdere afzenderadressen in het bestreden besluit terecht is aangemerkt als overtreding van artikel 9 van de Postwet 2009. Deze vraag
13/36
daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Besluit «openbaar»
betreft immers het onderscheidende criterium voor de dienst DivA. De dienst DivA leidt voor afnemers hiervan tot een verhoging van de tarieven van circa 15% ten opzichte van de tarieven van PPG.12 Deze toeslag op het PPG-tarief komt voort uit het enkele feit dat zich in de onder de dienst DivA aangeleverde partijenpost poststukken van meerdere afzenderadressen bevinden.
62. PostNL verwijt ACM een onjuiste lezing van het arrest bpost. Daarnaast is PostNL van mening
dat ACM de partijgroottekorting ten onrechte niet aanmerkt als volumekorting. Tevens stelt PostNL dat zijn financiële evenwicht in gevaar wordt gebracht op dezelfde wijze als in de conclusie van de AG bij het arrest bpost is vermeld. 63. Het arrest bpost betreft de Universele Dienst (UD) in België. In dit arrest heeft het Hof
geoordeeld dat zakelijke afzenders en tussenpersonen zich niet in een vergelijkbare positie bevinden wanneer men kijkt naar de doelstelling van het kortingensysteem van bpost. Deze doelstelling was het aanwakkeren van de vraag. Het Hof komt daarom tot de conclusie dat toepassing van een per sender model ten aanzien van kwantumkortingen niet in strijd is met het verbod op non-discriminatie. 64. Zoals ACM reeds in randnummer 21 van de Nota van Bevindingen van het primaire besluit
heeft aangegeven en door PostNL in zijn bezwaargronden niet is weersproken, is het arrest bpost niet van toepassing op de Nederlandse situatie. In Nederland gaat het niet om de Universele Dienst, maar om zakelijke partijenpostdiensten die in concurrentie door verschillende postvervoerbedrijven worden aangeboden aan zakelijke afzenders. 65. Zoals ACM heeft aangegeven, onderschrijft zij wel de aan het arrest bpost ten grondslag
liggende economische principes. In het primaire besluit heeft ACM deze economische principes echter op onjuiste wijze vertaald naar de Nederlandse situatie. In dit verband is van belang dat op de markt voor zakelijke partijenpost naast PostNL niet slechts tussenpersonen actief zijn die “administratief stapelen” (zonder hiervoor zelf postvervoeractiviteiten te ontplooien). Op de markt voor zakelijke partijenpost zijn namelijk juist ook postvervoerbedrijven actief die eigen postvervoeractiviteiten verrichten mede op basis van een eigen regionaal bezorgnetwerk. Deze regionale postvervoerbedrijven beslissen net als zakelijke afzenders over het totaalvolume aan poststukken dat zij – al dan niet geprikkeld door kwantumkortingen – voor bezorging bij PostNL aanbieden. Voor postvervoerbedrijven is dit een afweging tussen (meer) eigen bezorging (of bezorging door een derde partij) en bezorging door PostNL. In die zin bevinden zakelijke afzenders en postvervoerbedrijven zich wat betreft het totaal aan PostNL aangeboden postvolume (en de eventuele prikkels die zij hiervoor uit hoofde van een bepaalde 12
Aanvullende zienswijze VSP en IP van 7 oktober 2015, randnummer 113.
14/36
Arrest bpost
Besluit «openbaar»
kwantumkorting ervaren) juist wel in een vergelijkbare positie. Dit heeft ACM in het primaire besluit ten onrechte onvoldoende onderkend. Het totaalvolume aan poststukken dat door een postvervoerbedrijf aan PostNL wordt aangeboden, moet volgens ACM op grond van artikel 9 Postwet 2009 dan ook gelijk worden behandeld aan een volume van vergelijkbare omvang dat afkomstig is van een zakelijke afzender. Het aan postvervoerbedrijven per sender toekennen individuele eindklanten, acht ACM in strijd met artikel 9 Postwet 2009. 66. Zelfs wanneer de redenering van PostNL gevolgd zou worden dat toepassing van de
desbetreffende economische principes in de Nederlandse situatie tot dezelfde situatie als in het arrest bpost zou leiden, volgt ACM PostNL niet in zijn stelling dat partijgroottekortingen per sender zijn toegestaan. Het Hof heeft in het arrest bpost een heldere definitie gegeven van kwantumkorting: “tariefkortingen […] waarvan het percentage stijgt naargelang het tijdens
een referentieperiode gegenereerde zendvolume”. Partijgroottekortingen voldoen niet aan deze definitie, aangezien deze kortingen betrekking hebben op de omvang van een partij die in een keer bij PostNL wordt aangeboden. Bij partijgroottekortingen is derhalve geen sprake van een referentieperiode. Gelet op het vorenstaande zou het arrest bpost evenmin op deze kortingen van toepassing zijn. 67. Ten overvloede merkt ACM op dat uit de consultatie in het kader van de marktanalyse is
gebleken dat de invoering van een per sender model voor de jaarvolumekorting van PostNL tot allerlei uitvoeringsproblemen leidt met een kostprijsverhogend effect voor postvervoerbedrijven. Daarnaast zouden zij bedrijfsgevoelige informatie over hun klanten met PostNL moeten delen, hetgeen eveneens onwenselijk is. 68. Nu uit het vorenstaande volgt dat het arrest bpost niet op de Nederlandse situatie van
toepassing is, gaat de vergelijking van PostNL met het gevaar voor de financiële stabiliteit, zoals geschetst door de Advocaat-Generaal in haar conclusie in bpost, ook niet op. In randnummer 74 zal ACM nader ingaan op de door PostNL gestelde gevolgen van de last. 69. Voor zover PostNL uit het arrest bpost afleidt dat VSP en IP geen postvervoerbedrijven zijn
voor dat gedeelte van hun postvolume dat zij ter vervoer aanbieden bij PostNL, volgt ACM hem hierin niet. ACM is in het bestreden besluit uitvoerig ingegaan op het begrip postvervoerbedrijf zoals opgenomen in de Postwet. Het collecteren en opzetten van post om dit vervolgens ter vervoer aan te bieden bij PostNL zijn postvervoerdiensten in de zin van de Postwet. Derhalve dienen VSP en IP ook voor het deel van hun postvolume dat zij bij PostNL ter vervoer aanbieden te worden aangemerkt als postvervoerbedrijf.
15/36
van kortingen, tarieven of overige voorwaarden op basis van volumes afkomstig van hun
Besluit «openbaar»
Discriminatoire uitwerking 70. PostNL bestrijdt de vaststelling van de overtredingen van de non-discriminatieverplichting. In dit
verband stelt PostNL dat hij de vrijheid heeft om zelf de voorwaarden voor zijn postvervoerdiensten vast te stellen zolang hij deze maar non-discriminatoir toepast. Daarnaast voert hij aan dat DivA sinds 1 januari 2014 wordt aangeboden en dat de voorwaarde dat er geldt. 71. ACM is met PostNL van mening dat hij de vrijheid heeft om zelf de voorwaarden voor zijn
postvervoerdiensten vast te stellen. Hierbij dient PostNL zich uiteraard wel aan de op hem rustende wettelijke verplichtingen, en meer specifiek de non-discriminatieverplichting van artikel 9 van de Postwet 2009, te houden. Zoals ACM reeds in het bestreden besluit heeft aangegeven volgt uit de non-discriminatieverplichting dat PostNL de diensten die hij aanbiedt aan zijn zakelijke klanten onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven dient aan te bieden aan postvervoerbedrijven. Daarnaast verbiedt de non-discriminatieverplichting dat de voorwaarden die door PostNL gesteld worden om in aanmerking te komen voor bepaalde dienstverlening of kortingsregelingen discriminatoir uitwerken voor postvervoerbedrijven. 72. Daargelaten de exacte data van invoering van DivA c.q. de voorwaarde dat er zich slechts één
afzenderadres op een poststuk mag bevinden, is niet in geschil dat de dienst DivA en de toeslag afwijkende vormgeving in de markt hebben gestaan tot het einde van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom op 8 oktober 2015, waarna PostNL deze onder protest hangende bezwaar en beroep uit de markt heeft gehaald. Dat ACM eerder niet handhavend heeft opgetreden tegen deze gedragingen leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is van een discriminerende situatie. 73. Voor zover PostNL beoogt te betogen dat postvervoerbedrijven niet onevenredig worden
geraakt door de dienst DivA, omdat circa. [VERTROUWELIJK]% van het volume van DivA zakelijke klanten van PostNL zouden zijn, faalt dit. Postvervoerbedrijven bundelen de poststukken die zij niet met hun eigen bezorgnetwerk bezorgen. Voor de bezorging van deze poststukken zijn zij afhankelijk van PostNL. Door het bundelen van deze poststukken ontstaan er per definitie partijen post waarin zich poststukken afkomstig van diverse afzenderadressen bevinden. Derhalve zullen (nagenoeg) alle postvervoerbedrijven worden geraakt door DivA. Dat er naast postvervoerbedrijven ook (een beperkt aantal) zakelijke klanten van PostNL de dienst afnemen leidt, anders dan PostNL voorstaat, niet tot de conclusie dat postvervoerbedrijven niet onevenredig worden geraakt door DivA. De dienst DivA blijft hiermee discriminatoir. Gevolgen voor PostNL 74. ACM stelt voorop dat de wettelijke verplichtingen uit artikel 9 Postwet 2009 niet op grond van
16/36
slechts één afzenderadres op een poststuk mag staan al sinds jaar en dag voor alle klanten
Besluit «openbaar»
geldelijke belangen kunnen worden gepasseerd. PostNL dient overeenkomstig de Postwet zijn diensten aan te bieden. Daarbinnen is er geen ruimte om financiële belangen van PostNL als reden te accepteren voor met de Postwet 2009 strijdige handelingen ten nadele van de concurrentie. De Postwet 2009, noch de parlementaire geschiedenis daarbij bieden daarvoor aanknopingspunten.
ingebrachte rapporten bespreken. Eenmalige meerkosten (rapport PostNL p. 4, Ecorys par 2.2) 76. De analyse van PostNL met betrekking tot de meerkosten is beperkt van opzet. PostNL schuift
hier zonder nadere toelichting de bestaande werkmethoden in het logistieke proces van de postverwerking, die hij stelt te hanteren, ter zijde. PostNL onderbouwt niet waarom dat noodzakelijk is. Hij gaat bijvoorbeeld in het rapport niet na in hoeverre hij gebruik kan blijven maken van deze methode. Ook op de door postvervoerders aangeleverde partijen die wel aan de voorwaarde uniform afzenderadres voldoen, staat geen kenmerk van de postvervoerder. Deze partijen kan PostNL ten behoeve van de facturering nochtans wel koppelen aan de betrokken postvervoerder. Niet valt in te zien hoe die situatie afwijkt van partijen met daarin verschillende afzendadressen. Het gaat er om dat aan een partij een juist label wordt gehangen. Uiteindelijk is daarmee immers bekend naar welke postvervoerder de factuur gestuurd wordt, ongeacht wiens afzendadres op de poststukken staat vermeld en ongeacht of de poststukken achtereenvolgens als losse partijen worden verwerkt, dan wel als een geheel. 77. PostNL verkent daarbij niet mogelijke alternatieven om partij-identificatie vorm te geven maar
blijft vasthouden aan haar eigen uitgangspunt dat grote aanpassingen noodzakelijk zijn. PostNL 13
suggereerde zelf eerder (in zijn e-mail van 16 januari 2014) te werken met een sticker: “Een alternatief dat wel zou voldoen aan de voorwaarden is het aanbrengen van een sticker met het afzenderadres van Van Straatenpost óver het oorspronkelijk afzenderadres op de envelop van de klant”. Ook zouden partijen zo gelabeld kunnen worden dat deze herkenbaar blijven. Daar komt bij dat partijen vanaf een bepaalde omvang niet bij de business balies, maar bij een van de zes postsorteercentra dienen te worden aangeleverd. PostNL stelt dat het afzenderadres noodzakelijk is om efficiencyvoordelen te behalen door partij-identificatie pas bij de postsorteercentra te laten plaatsvinden, ook al zijn die partijen bij business-balies aangeleverd. Dit argument van PostNL gaat echter niet op voor de grotere partijen, zoals die van VSP en IP, die immers rechtstreeks bij postsorteercentra worden aangeleverd.
13
Zienswijze VSP en IP 7 oktober 2015, bijlage 3.
17/36
75. Desalniettemin zal ACM onderstaand de verschillende onderdelen van de door PostNL
Besluit «openbaar»
78. De stelling van PostNL dat zonder meer een uitgebreide aanpassing van het IT-systeem in het
sorteerproces is vereist, is zonder grond. In haar uitspraak van 10 september 2015 stelde de voorlopige voorzieningenrechter al vast dat problemen met betrekking tot aanlevering niet zozeer samenhangen met adresvermelding, dat op grond daarvan het sorteerproces verbeterd zou moeten worden.
14
79. De conclusies aangaande de extra capaciteitsinzet en de beweerde jaarlijkse meerkosten
worden door de rapporten onvoldoende onderbouwd. De stelling van PostNL dat sprake zal zijn van “steeds grotere” en “zeer bewerkelijke” partijen onderbouwt PostNL evenmin. Ten eerste is niet gegeven dat sprake zal zijn van steeds grotere partijen. PostNL zal er rekening mee moeten houden dat als gevolg van het besluit er meer partijen post zullen komen met verschillende afzendadressen. Dat deze partijen steeds groter zullen worden, staat echter allerminst vast. De omvang van een dergelijke partij hangt bijvoorbeeld af van het aantal klanten, de omvang van de verstuurde partijen en de mogelijkheid van postvervoerders om partijen samen te voegen binnen de beperking voor de 24-uurs postdienst. Met name bepalend zal echter de inrichting van de kortingstaffels zijn, zoals PostNL die ook aanbiedt aan de eigen afnemers. PostNL kan deze inrichting zelf bepalen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke eisen van non-discriminatie. 80. Ten tweede is niet aangetoond dat partijen met meerdere afzenderadressen bewerkelijker zijn 15
dan andere post, enkel vanwege de aanwezigheid van meerdere afzendadressen. De bewerkelijkheid die PostNL claimt heeft andere oorzaken. De gevolgen van de invoering van nieuwe machines op het posttraject heeft PostNL overigens niet in zijn rapportage meegewogen. PostNL gaf tijdens het bedrijfsbezoek van 9 december 2014 daarover zelf aan dat deze machines meer aankunnen.
16
81. Ten derde wordt de vrees dat sprake zal zijn van een steeds hogere piekbelasting niet nader
onderbouwd. ACM betwist niet dat postvervoerders hun partijen mogelijk later zullen willen aanleveren bij PostNL als door samenvoegen van partijen een hogere korting kan worden behaald. Die prikkel geldt overigens ook voor de andere afnemers van PostNL. PostNL onderbouwt echter niet hoe dat invloed zal hebben op de poststroom die thans wordt aangeleverd via bijvoorbeeld andere locaties dan de sorteercentra. Er is bijvoorbeeld niet
14
ECLI:NL:RBROT:2015:6445, onderdeel11.
15
Zie verder randnummer 127 waar ACM nader ingaat op haar constateringen dat er geen sprake is van extra
bewerkelijkheid door diverse afzenderadressen in dezelfde partij post. 16
Zie Verslag van Bevindingen bedrijfsbezoek 9 december 2014, pagina 2.
18/36
Jaarlijkse meerkosten (rapport PostNL p. 5-7 en Ecorys par. 2.2)
Besluit «openbaar»
onderzocht of post efficiënter (en dus sneller) zal kunnen worden behandeld als deze als één partij wordt aangeboden dan wanneer deze in meerdere kleinere partijen moet worden verwerkt. 82. PostNL heeft daarbij door zijn keuzes ten aanzien van het inrichten van zijn bedrijfsprocessen,
verwerking en het vaststellen van tarieven (met name kortingen) zelf een bepalende invloed op het verloop van aan hem aangeboden poststromen. Vooralsnog is de door PostNL uitgesproken verwachting dat sprake zal zijn van piekbelasting, die tot verstoring van het postverwerkingsproces zal leiden, dan ook enkel hypothetisch en houdt deze geen rekening met de invloed die PostNL zelf hierop heeft. 83. Ten vierde heeft ACM hiervoor bij de bespreking van de eenmalige kosten reeds vastgesteld,
dat PostNL niet heeft aangetoond dat het besluit noodzakelijkerwijs zou moeten leiden tot afschaffing van het identificatie-systeem dat PostNL stelt te gebruiken. De stelling van Ecorys dat de centrale efficiencyvoordelen daarmee zullen vervallen, blijft daarmee zonder onderbouwing. 84. Ten slotte geeft PostNL een begroting van [VERTROUWELIJK] tot [VERTROUWELIJK]%
extra kosten, zonder te preciseren waaruit die extra kosten zijn opgebouwd. Ook Ecorys merkt daarover op dat deze berekening “ruw” is. Van een dergelijke “ruwe” berekening, zonder precisiering, is door ACM niet na te gaan in hoeverre het waarschijnlijk is dat de kosten zich daadwerkelijk zullen voordoen. Inkomstenderving door verleggen poststromen (rapport PostNL p. 8-12) 85. ACM stelt voorop dat behoud van de inkomsten van PostNL geen doelstelling vormt van artikel
9 Postwet 2009. Gevolg van het concurrentieproces dat de wetgever beoogde te introduceren, is dat omzet niet gegarandeerd aan een van de marktpartijen toevalt. 86. De stelling dat sprake is van enkel omvangrijke inkomstenderving zonder dat daar substantiële
kostenbesparingen tegenover staan, laat zien dat de onderbouwing van de rapportages eenzijdig is. Zo valt direct op dat werkzaamheden die door andere postvervoerders worden verricht niet in de analyse worden betrokken. Indien andere postvervoerders de ongesorteerde post van afzenders verzamelen en sorteermachineklaar centraal aanleveren bij een van de zes sorteercentra van PostNL, levert dat kostenbesparingen op voor PostNL in het aanlever- en sorteerproces. Te denken valt aan de omstandigheid dat die post niet op verschillende plekken wordt aangeleverd (uitgespaarde transportkosten), dat verwerking ineens plaatsvindt (in plaats
19/36
de voorwaarden die hij stelt aan onder meer aanlevering, de daarop volgende wijze van
Besluit «openbaar»
van verschillende kleinere partijen) en dat de post zonder opzetwerkzaamheden rechtstreeks de sorteermachine van PostNL in kan. 87. PostNL hanteert daarbij ook bedrijfsmatig onjuiste uitgangspunten. Zo gaat hij eraan voorbij dat
hij wellicht een lagere omzet zal generen (door lagere tarieven), maar dat het aantal hem verwachte “makelaars-praktijk” gaat er immers nog steeds vanuit dat de post door PostNL zal worden bezorgd. PostNL spreekt ook - terecht - over “verlegging van poststromen” en niet van verlies. PostNL kan daarbij zelf de gestelde inkomstenderving beïnvloeden, omdat hij zelf ook de hoogte van de kortingen bepaalt. 88. Daarbij geldt dat verlaging van de inkomsten wegens gerechtvaardigde “operationele” kortingen
andersom ook tot kostenbesparingen zal leiden. Zo hoeft ten eerste PostNL bepaalde werkzaamheden niet meer zelf te verrichten (PostNL noemt zelf de diensten postzegelpost / frankeren). Ten tweede verschuift de dienstverlening naar partijenpost met grotere partijen. Een efficiënt opererende onderneming is in dat geval niet automatisch minder winstgevend. 89. De extrapolatie van de volumeontwikkeling PPG van concurrenten die in figuur 4 van het
rapport van PostNL is afgezet tegen het geïndexeerde totaalvolume PPG van PostNL dient te worden genuanceerd. Wat opvalt is dat 2013 in het grafiekje zwart is gemaakt terwijl dat grijs zou moeten zijn als een - bij opstellen rapportage - nog niet gerealiseerd jaar. De extrapolatie (zowel lineair als exponentieel) is bovendien nauwelijks gerelateerd aan de voorgaande jaren en lijkt arbitrair. 90. Opvallend aan de rapporten is dat de effecten worden gemeten op basis van het vervallen van
de voorwaarde uniform afzenderadres als gewijzigde omstandigheid. Daarbij wordt geen rekening gehouden met hoe PostNL zelf zal reageren op het vervallen van deze voorwaarde. Ecorys acht dat uitgangspunt (ceteris paribus) redelijk (Rapport Ecorys, p. 12). ACM stelt vast dat PostNL met dit uitgangspunt een groot deel van de effecten als gegeven beschouwt en niet verkent hoe hij de consequenties als bedrijf optimaal zou kunnen verwerken. Er is, anders dan PostNL als uitgangspunt neemt, juist wel actie van PostNL vereist en ook mogelijk. Die actie is ook waarschijnlijk17. De uitkomsten van het onderzoek vormen om die reden een nietrealistische (want te beperkte) weergave van de te verwachten effecten.
17
ACM verwijst in dit verband naar de mogelijkheden die PostNL heeft m.b.t. efficiencyvoordelen (zie bijvoorbeeld
randnummer 81), kostenbesparingen (randnummer 86, 88) en de herbepaling van kortingen (randnummer 87).
20/36
poststukken dat hij aangeleverd krijgt, naar verwachting niet (of beperkt) zal afnemen. De door
Besluit «openbaar»
Rapportages voldoen niet aan de daaraan te stellen eisen 91. ACM leidt uit de voorgaande tekortkomingen van de rapporten van PostNL af dat zij de
stellingen van PostNL niet kunnen dragen. De rapporten van PostNL en Ecorys bevatten niet onderbouwde aannames. Ook worden de in de rapporten gesignaleerde meerkosten niet onderbouwd, terwijl tegelijk geen rekening wordt gehouden met uitgespaarde kosten. De Daarbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheden voor PostNL om in zijn bedrijfsvoering rekening te houden met de gewijzigde omstandigheden. 92. De rapportages voldoen daarmee niet aan de eisen die aan dergelijke rapporten mogen worden
gesteld. De op basis van de rapporten getrokken conclusies worden derhalve niet door het rapport gedragen en de uitkomsten zijn niet concludent met de in het rapport gepresenteerde onderdelen. PostNL en Ecorys hebben met hun analyse niet aannemelijk gemaakt dat het afschaffen van de Voorwaarde Afzenderadres cq. de dienst DivA zal leiden tot de door PostNL geschetste omvang van financiële effecten. PostNL heeft extra bewerkelijkheid niet aangetoond 93. PostNL stelt zich op het standpunt dat hij de extra bewerkelijkheid van partijenpost met
meerdere afzenderadressen respectievelijk poststukken met meerdere afzenderadressen wel degelijk heeft aangetoond. De waarnemingen van ACM tijdens het bedrijfsbezoek van 9 december 2014 zijn volgens PostNL onvoldoende voor het oordeel dat van extra bewerkelijkheid geen sprake is. In dit verband stelt PostNL tevens dat ACM de door PostNL ingebrachte films en processen-verbaal heeft genegeerd. 94. Bij zijn zienswijze van 23 april 2015 heeft PostNL twee digitale beeldopnames gevoegd
vergezeld van twee processen-verbaal van een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (hierna: t.k.-gerechtsdeurwaarder). Met deze beeldopnames en processen-verbaal beoogt PostNL aan te tonen dat door andere postvervoerders (zoals VSP en IP) aangeleverde partijen post, met poststukken met verschillende afzenderadressen, aanzienlijk bewerkelijker zijn dan partijen post met poststukken met eenzelfde afzendadres. 95. Blijkens de inleidende opmerkingen in de processen-verbaal zijn de beeldopnames en de door
de t.k.-gerechtsdeurwaarder gedane constateringen dan ook bedoeld om de stellingen van PostNL te bewijzen en kracht bij te zetten. Voorts zijn de in de processen-verbaal gedane constateringen gebaseerd op het uitgangspunt dat aangeleverde post moet voldoen aan de door PostNL gestelde aanlevervoorwaarden, waaronder met name de voorwaarde dat PPG alleen poststukken met eenzelfde afzenderadres mag bevatten en dat partijen post die niet aan
21/36
rapporten hanteren ruwe schattingen en maken extrapolaties op basis van te beperkte data.
Besluit «openbaar»
die voorwaarde voldoen, leiden tot verstoringen en een grotere bewerkelijkheid in het verwerkingsproces van die partijen. 96. ACM merkt naar aanleiding hiervan op dat de omstandigheid dat door een t.k.-
gerechtsdeurwaarder constateringen zijn gedaan, deze constateringen geen andere medewerkers of gemachtigden. ACM constateert dat noch uit de beeldopnames, noch de processen-verbaal nieuwe informatie naar voren is gekomen die nog niet bekend was ten tijde van het voorbereiden van het bestreden besluit. Voorts acht ACM de gedane constateringen ten aanzien van de extra bewerkelijkheid van door andere postvervoerbedrijven aangeleverde partijen post onjuist. Deze constateringen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de extra bewerkelijkheid voortvloeit uit de omstandigheid dat deze partijen zijn samengesteld uit poststukken met verschillende afzenderadressen. Deze aanname is naar het oordeel van ACM onterecht zoals hieronder nog nader zal worden toegelicht. 97. De in de beeldopnames getoonde en door de t.k.-gerechtsdeurwaarder beschreven extra
bewerkingshandelingen die door PostNL zouden moeten worden verricht ten aanzien van de door andere postvervoerbedrijven aangeleverde partijen post, hebben geen directe relatie tot de omstandigheid dat deze partijen bestaan uit poststukken met verschillende afzenderadressen. Deze extra bewerkingshandelingen worden veroorzaakt doordat de betrokken postvervoerbedrijven niet voldoen aan de overige door PostNL gestelde voorwaarden voor het aanleveren van dergelijke partijen. 98. Zo staat de noodzaak om een partij te splitsen in betaalde en onbetaalde post, het achterhalen
van ontbrekende orderformulieren, het niet of onjuist gelabeld zijn van containers, bakken of postzakken, het in de verkeerde bak aanleveren van een bepaald formaat poststuk en het verkeerd of ‘niet gekopt’ in de bak plaatsen van poststukken, los van het afzenderadres dat op de desbetreffende poststukken is vermeld. Daarbij merkt ACM nog op dat handelingen die alleen maar moeten worden verricht omdat PostNL de Voorwaarde Afzenderadres stelt, zoals het corrigeren van orderformulieren en het aanpassen van registraties, niet betekenen dat de desbetreffende partij daardoor als zodanig bewerkelijker is. Het is de voorwaarde zelf die het verrichten van extra handelingen nodig maakt en niet het feit dat een partij is samengesteld uit poststukken met verschillende afzenderadressen. 99. De omstandigheid dat een partij bestaat uit poststukken met eenzelfde afzenderadres heeft
geen directe relatie met de mate van bewerkelijkheid van de desbetreffende partij. Dit is ook af te leiden uit de constateringen van de t.k.-gerechtsdeurwaarder. Uit zijn constateringen volgt dat wanneer PPG van één afzender op de juiste en direct identificeerbare wijze aangeleverd is, deze zonder extra handelingen – en daarom sneller – verwerkt kan worden dan wanneer dit niet
22/36
bewijskracht geeft dan in het geval dat die zouden zijn gedaan door PostNL zelf, zijn
Besluit «openbaar»
zo is. Ook constateert hij dat voor relatief homogene post die in bakken correct wordt aangeleverd, het niet nodig is dat de partij door de opzetterij gaat. Niet valt in te zien waarom dat niet ook zou gelden voor relatief homogene post die bestaat uit poststukken met verschillende afzenderadressen.
afzenderadressen geen partij post kunnen vormen die qua homogeniteit vergelijkbaar is met PPG. Een dergelijke algemeen geldende conclusie kan echter niet worden getrokken uit de door PostNL op een beperkt aantal dagen gemaakte beeldopnames. Het is ook niet in overeenstemming met de waarnemingen die de toezichthoudende ambtenaren van ACM op 9 december 2014 hebben gedaan tijdens hun bezoek aan het sorteercentrum van PostNL te Nieuwegein. De t.k.-gerechtsdeurwaarder heeft geconstateerd dat de partijen poststukken van verschillende afzenders die door [VERTROUWELIJK] en VSP werden aangeleverd, niet homogeen waren en bovendien bestonden uit poststukken met verschillende formaten, gewichten en uiterlijk. Deze constatering creëert een onjuist beeld. Voor de partijen die onder de dienst PPG vallen, is het immers kenmerkend dat deze bestaan uit verschillende formaten en gewichten. DivA 101. DivA is een partijenpostdienst voor partijenpost met verschillende afzenderadressen binnen één
partij die bij PostNL wordt aangeboden. Voor DivA geldt een opslag van circa 15% ten opzichte van de tarieven voor de dienst PPG, waarvoor de voorwaarde uniform afzenderadres geldt die thans het onderwerp is van een andere procedure.18 Voor het antwoord op de vraag of een partij onder DivA of onder een van de andere categorieën partijenpost moet worden aangeleverd is – zoals de naam van de dienst reeds aangeeft – doorslaggevend of er zich in de partij een of meerdere afzenderadressen bevinden, de Voorwaarde Afzenderadres. 102. PostNL bestrijdt dat de dienst DivA in strijd is met artikel 9 van de Postwet 2009. In dit verband
verwijst hij naar het arrest bpost en stelt in dat verband dat postvervoerders zich in een andere positie bevinden dan zakelijke klanten van PostNL. Voorts voert hij aan dat de Voorwaarde Afzenderadres die ten grondslag ligt aan het bestaan van zowel de dienst PPG als de dienst DivA objectief gerechtvaardigd is, aangezien partijenpost met meerdere afzenderadressen bewerkelijker is dan partijenpost met één afzenderadres. 103. Voor zover PostNL betoogt dat uit het arrest bpost zou voorvloeien dat de dienst DivA niet in
strijd zou zijn met artikel 9 van de Postwet 2009 faalt dit betoog. In dit verband verwijst ACM naar hetgeen zij hierover onder randnummers 62 tot en met 68 heeft overwogen. 18
ACM-zaaknummer: 12.0210.29.
23/36
100. Het betoog van PostNL komt er in feite op neer dat poststukken met verschillende
Besluit «openbaar»
104. Ook hetgeen PostNL aanvoert met betrekking tot de extra bewerkelijkheid die partijenpost met
meerdere afzenderadressen met zich mee zou brengen, kan niet leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar. In de eerste plaats verwijst ACM naar haar overwegingen in randnummers 96-100. Daarnaast verwijst ACM nogmaals naar de e-mail van PostNL aan VSP van 16 januari 201419 waaruit blijkt dat, om te voldoen aan het vereiste dat slechts één afzenderadres in een aanwezige afzenderadres wordt geplakt. Hieruit blijkt dat ook PostNL zelf van mening is dat de oorspronkelijke herkomst van poststukken in een partij niet relevant is voor de bewerkelijkheid. 105. De voorts door PostNL aangevoerde gronden komen in wezen neer op de stelling dat de
voorwaarde dat er in een partij post maar één afzenderadres mag zitten, voorkomt dat er zaken niet goed gaan in het postverwerkingsproces (in de ruimste zin van het woord) van PostNL. ACM volgt dit niet. De introductie van DivA toont immers aan dat PostNL zelf van mening is dat hij juist een commercieel aanbod kan doen dat specifiek gericht is op het afhandelen van partijen waarin zich meerdere afzenderadressen bevinden. De voorwaarden die voor DivA gelden zijn – op de mogelijkheid meerdere afzenderadressen in één partij post aan te leveren en de hogere tarieven na– (nagenoeg) gelijk aan de voorwaarden van PPG. Met andere woorden, anders dan PostNL wil doen voorkomen, voorkomt DivA de door hem geschetste problemen niet. Hieronder zal ACM nader ingaan op de specifiek door PostNL aangevoerde problemen die volgens hemzelf een objectieve rechtvaardiging vormen voor DivA.
Partij-identificatie en controle20 106. PostNL stelt in zijn bezwaarschrift dat het gebruik van één afzenderadres ervoor zorgt dat
partijen niet uit elkaar kunnen raken of, in het geval dat dit wel is gebeurd, weer gemakkelijk geïdentificeerd en samengevoegd kunnen worden. Daarnaast is de voorwaarde Afzenderadres cruciaal bij het aannemen van partijen op haalritten van PostNL. De partijen worden namelijk pas bij aankomst op de businessbalies geïdentificeerd. Dit zou volgens PostNL niet meer mogelijk zijn indien er zich meerdere afzenderadressen in de partij bevinden. 107. ACM volgt dit betoog van PostNL niet. De wijze waarop de partij-identificatie en controle wordt
vormgegeven is een bedrijfsmatige keuze van PostNL. Partijenpost wordt, zoals bevestigd door de waarnemingen van de ambtenaren van ACM en de films van PostNL zelf, in karren en voorzien van labels, aangeleverd bij PostNL. Vanaf dat moment bevinden de partijen post zich in de poststroom van PostNL. Indien in zijn eigen poststroom partijen door elkaar geraken, komt dit voor rekening en risico van PostNL. Daargelaten of de voorwaarde van één afzenderadres 19
Zie randnummer 77.
20
Bezwaargronden 8 juli 2015 randnummers 78-83 en bijlagen 8A, 8C, 9 en 12.
24/36
partij post mag zitten, het voldoende is dat een sticker met het kenmerk van VSP over het reeds
Besluit «openbaar»
per partij überhaupt geschikt is voor de identificatie van (partijen) post, vormt partij-identificatie geen rechtvaardiging voor de dienst DivA. Daarbij is nergens uit gebleken dat PostNL geen andere, minder ingrijpende, methoden en/of voorwaarden kan hanteren om de gestelde problemen met betrekking tot de partij-identificatie van uit elkaar geraakte partijen op te lossen.
108. PostNL voert aan dat de Voorwaarde Afzenderadres van belang is ter voorkoming van fraude
met partijenpost. Hij betoogt dat het bij een partij met één afzenderadres snel duidelijk is of de aantallen niet overeenkomen met hetgeen is genoteerd op het orderformulier. Bij verzamelpartijen is het relatief eenvoudig om partijen post stiekem aan andere partijen toe te voegen. Dit geldt des te meer op het perron waar door verschillende aanbieders partijen post worden achtergelaten. 109. Naar het oordeel van ACM bestaat er geen verband tussen de dienst DivA en fraude. ACM
benadrukt dat het een bedrijfsmatige keuze is van PostNL om de “aanname” van partijenpost op het perron zo vorm te geven dat dit – naar de mening van PostNL zelf – leidt tot fraudegevoelige situaties. Zoals ook door belanghebbenden wordt aangevoerd, staat de partij post geregistreerd op het orderformulier en zijn de kratten en/of karren door de desbetreffende partij verpakt en gelabeld. Indien deze opgaves onjuist zijn, kan PostNL dit met een snelle controle achterhalen, bijvoorbeeld door de gehele kar te wegen. Niet valt in te zien waarom deze controle op andere wijze zou dienen plaats te vinden dan bij partijen post met één afzenderadres. Dit geldt temeer omdat ook partijen met eenzelfde afzenderadres welke binnen PPG worden aangeleverd, mogen bestaan uit poststukken van verschillende formaten. De suggestie die door PostNL wordt gewekt, dat in het geval van één afzenderadres per partij zijn medewerkers in een oogopslag zouden kunnen inschatten of het aantal klopt met het aantal dat op het orderformulier staat vermeld, volgt ACM daarom ook niet. Voorkomen van piekbelasting22 110. PostNL betoogt dat de dienst DivA van belang is ter voorkoming van piekbelasting op de
aannamelocaties. Hij voert aan dat, indien de aannamelocaties geconfronteerd worden met omvangrijke en bewerkelijke verzamelpartijen, dit tot significante verstoringen kan leiden van het tijd-kritische lineaire verwerkingsproces. 111. ACM is van oordeel dat er geen relatie bestaat tussen de dienst DivA en de door PostNL
gestelde piekbelasting. Dit volgt uit hetgeen PostNL zelf aanvoert. Naar eigen zeggen ziet PostNL zich geconfronteerd met bewerkelijke PPG-partijen die rond of na sluitingstijd worden 21
Bezwaargronden 8 juli 2015, randnummers 84-87 en en de op 8 september 2015 ingediende bijlage 12.
22
Bezwaargronden 8 juli 2015, randnummers 88-90.
25/36
Fraudepreventie21
Besluit «openbaar»
aangevoerd. Het introduceren van een dienst voor dezelfde partijen post ongeacht het tijdstip van aanleveren – alleen dan tegen een toeslag van 15% - verandert evenwel niets aan het door PostNL gestelde probleem omtrent piekbelasting. Voorkomen van extra bewerkelijkheid bij opzetterij23 partij met één afzenderadres makkelijker is dan het verwerken van verzamelpartijen. Hij betoogt hiertoe dat PPG-partijen relatief makkelijk conform de aanlevervoorwaarden zijn aan te leveren en dus direct door kunnen naar de sorteermachines. Een verzamelpartij zou echter al gauw een groot aantal verschillende enveloppen van verschillende gewichten bevatten, hetgeen ervoor zorgt dat het verwerkingsproces onder druk komt te staan. Ook bevatten deze relatief meer handgeschreven adressen. Al deze elementen maken verzamelpartijen bewerkelijker dan PPGpartijen, aldus PostNL. 113. ACM volgt ook dit betoog van PostNL niet. Uit het bezwaar van PostNL blijkt immers al dat,
indien partijen worden aangeleverd conform de aanlevervoorwaarden, deze partijen direct door kunnen naar de sorteermachine zonder hogere verwerkingskosten.24 Ook uit de in randnummer 77 aangehaalde e-mail van 16 januari 2014 van PostNL aan VSP blijkt dat de oorspronkelijke herkomst van poststukken in een partij niet relevant is voor de bewerkelijkheid. Niet het overtreden van de Voorwaarde Afzenderadres maakt de partij bewerkelijker, maar het overtreden van de overige aanlevervoorwaarden die even goed van toepassing zijn op PPG.25 Voorkomen vertraging en storingen in het sorteerproces26 114. PostNL betoogt dat de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen in een verzamelpartij
leidt tot meer vertragingen en storingen in het sorteerproces dan bij PPG-partijen die maar één afzenderadres bevatten. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de films van 4 november 2013 en 14 augustus 2015. Uit deze films blijkt volgens PostNL dat de sorteersnelheid afneemt doordat bij verzamelpartijen onder andere meer verschillende formaten poststukken worden ingevoerd, de plaats van de adressen verschilt, het font van het machineschrift verschillend is en de zogenaamde indexvrije zone per poststuk verschilt. Verder heeft PostNL op 14 augustus 2015 de sorteersnelheden van verschillende partijen gemeten.27 Hieruit blijkt volgens PostNL dat een sorteermachine meer tijd nodig heeft voor verzamelpartijen dan voor PPG-partijen. Bij 23
Bezwaargronden randnummers 91-95 en de films van 2 februari 2015, 4 februari 2015, 4 november 2013 en 14
augustus 2015. 24
Bezwaargronden PostNL randnummer 198.
25
Bezwaargronden PostNL randnummer 94 en zienswijze VSP/IP randnummer 143.
26
Bezwaargronden randnummer 96-97 en de films van 4 november 2013 en 14 augustus 2015.
27
Zienswijze 6 oktober 2015, randnummer 82-87.
26/36
112. PostNL voert aan dat PPG-partijen relatief homogeen zijn en dat het verwerken van een PPG-
Besluit «openbaar»
de films en de meting is steeds een deurwaarder aanwezig geweest om de objectiviteit te waarborgen, aldus PostNL. 115. ACM volgt het betoog van PostNL niet. In de eerste plaats verwijst ACM naar hetgeen zij eerder
heeft overwogen over de reeds aangehaalde e-mail van 16 februari 2014 in randnummer 77.
heeft geleid tot de in de films vertoonde verstoringen van het sorteerproces. Uit de films blijkt namelijk niet duidelijk welke elementen hebben geleid tot de getoonde verstoringen. Alleen van een aantal poststukken uit de film van 14 augustus 2015 blijkt dat deze verkeerd waren gefrankeerd of verkeerd (lees: achterstevoren) waren ingevoerd in de sorteermachine. Hieruit kan geenszins de conclusie worden getrokken dat de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen in de partij post heeft geleid tot de verstoringen. De film van 4 november 2013 geeft ook geen ander beeld. Daarbij geeft PostNL in zijn bezwaarschrift en zienswijze zelf aan dat de verstoringen worden veroorzaakt door verschillende formaten, verschillende plaatsing van adressen, verkeerd opzetten, verkeerd frankeren etc. en dus niet door de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen. ACM merkt op dat de aanwezigheid van verschillende formaten in een PPG-partij op grond van de voorwaarden van PostNL is toegestaan. Indien het de verschillende formaten zijn die aldus PostNL de verstoring veroorzaken, kan – daargelaten de aannemelijkheid van die stelling – niet worden volgehouden dat deze verstoring wordt veroorzaakt door de enkele aanwezigheid van meerdere afzenderadressen. 117. Voorts heeft PostNL met de tabel waarin hij zijn metingen heeft weergegeven ook niet
aangetoond dat de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen leidt tot verstoring van het sorteerproces. Zoals hiervoor is overwogen, heeft PostNL niet aangetoond dat de getoonde storingen zijn ontstaan ten gevolge van de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen. Evenmin heeft PostNL onderbouwd of deze enkele meting maatgevend is voor de dagelijkse praktijk van de poststromen. Daarnaast is onduidelijk hoe tot deze cijfers is gekomen, waarbij de aanwezigheid van een door PostNL ingehuurde deurwaarder niet leidt tot extra bewijskracht. Retourzendingen28 118. PostNL stelt dat de voor PPG-partijen geldende Voorwaarde Afzenderadres een essentiële
functie vervult bij retourzendingen. Hij betoogt hiertoe dat het afzenderadres tevens dient ter identificatie van een retouradres. De poststukken van verzamelpartijen worden daardoor retour gezonden aan de oorspronkelijke afzender en niet aan de aanbieder van de verzamelpartij. Hierdoor ontstaan kostennadelen voor PostNL. De oorspronkelijke afzenders komen namelijk 28
Bezwaargronden 8 juli 2015, randnummers 98-100.
27/36
116. Voorts is door PostNL niet aangetoond dat de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen
Besluit «openbaar»
niet voor in de administratie van PostNL, in tegenstelling tot de aanbieder van de verzamelpartij, maar de poststukken gaan wel retour naar deze oorspronkelijke afzenders. 119. ACM volgt PostNL niet in zijn betoog dat de achterliggende gedachte van het introduceren van
DivA te maken heeft met de efficiënte afhandeling van retouren. Met betrekking tot PostNL’s dat post van een bepaald afzenderadres samen met andere poststukken van andere afzenderadressen wordt aangeboden van invloed zou zijn op de kans dat een poststuk retour afzender wordt gestuurd. Daarnaast zouden de verschillende oorspronkelijke afzenders er ook voor kunnen kiezen om hun partij post als afzonderlijke partij aan te bieden, dus als partij met één afzenderadres. De kosten voor retourenpost zouden voor PostNL in dat geval even hoog zijn als in het geval deze partijen gezamenlijk zouden zijn aangeboden, ongeacht of de oorspronkelijke afzenders voorkomen in de administratie van PostNL. Derhalve valt niet in te zien hoe de retourzendingen op enigerlei wijze gerelateerd kunnen worden aan het feit dat er in een partij post meerdere afzenderadressen aanwezig zijn. Er bestaat derhalve geen objectieve rechtvaardiging om de extra kosten – zo deze er al zijn – via de Voorwaarde Afzenderadres alleen bij postvervoerbedrijven neer te leggen. Klantenservice en klachtafhandeling30 120. PostNL stelt dat het afzenderadres dient ter identificatie van poststukken bij de klantenservice
en klachtafhandeling en dat hij extra kosten maakt voor poststukken uit verzamelpartijen. Hij betoogt hiertoe dat hij niet weet welke afzenders zich precies in de verzamelpartij bevinden en dat deze afzenders ook niet terugkomen in zijn administratie. Indien een van deze afzenders klaagt bij PostNL kost het extra tijd om deze klacht te verwerken. Daarnaast moeten deze klachten nog gecommuniceerd worden naar de aanbieders van de verzamelpartij. Hiervoor maakt PostNL extra kosten. 121. ACM volgt het betoog van PostNL niet. Niet valt in te zien hoe de klantenservice en
klachtafhandeling op enigerlei wijze gerelateerd kan worden aan het feit dat er in een partij post verschillende afzenderadressen aanwezig zijn. Dat de afzenders niet in de administratie van PostNL voorkomen is logisch omdat zij ook geen klant zijn van PostNL. Los van de vraag hoe waarschijnlijk het is dat afzenders die hun partijenpost verzenden met een ander postvervoerbedrijf contact opnemen met PostNL, kan PostNL deze in een voorkomend geval terugverwijzen naar de postvervoerder waar de poststukken in eerste instantie voor vervoer zijn aangeboden. Evenals het geval is met de gestelde problemen omtrent retourzendingen, kunnen
29
Zienswijze PostNL van 6 oktober 2015, randnummer 100-101.
30
Bezwaargronden 8 juli 2015, randnummers 101-105.
28/36
stellingen over het retourpercentage29 merkt ACM op dat niet valt in te zien dat het enkele feit
Besluit «openbaar»
de problemen die zouden ontstaan ten gevolge van het hanteren van een discriminatoire voorwaarde niet gelden als rechtvaardiging voor de dienst DivA.
Toeslag afwijkende vormgeving 122. PostNL stelt dat de toeslag afwijkende vormgeving objectief gerechtvaardigd is. Hij betoogt
Voorwaarde Afzenderadres. Dit is onjuist aangezien ook voor het overtreden van andere specifieke voorschriften van de vormgeving van poststukken een toeslag in rekening wordt gebracht. Daarnaast is gekozen voor een toeslag teneinde geen poststukken te hoeven weigeren. Bovendien is volgens PostNL door hem gemotiveerd gesteld dat meerdere afzenderadressen op een poststuk, het poststuk bewerkelijker maken. Deze bewerkelijkheid doet zich voor bij de opzetterij, in de sortering, bij de klantenservice en bij de verwerking van retouren, aldus PostNL. 123. ACM volgt PostNL niet in de stelling dat zij in het bestreden besluit doet voorkomen of de
toeslag afwijkende vormgeving slechts zou zien op de voorwaarde van één afzenderadres per poststuk. In dit verband verwijst ACM naar randnummer 42 van dat besluit, waarin wordt aangegeven dat vooralsnog alleen beoordeling van de toeslag plaatsvindt voor zover deze ziet op het aanwezig zijn van meer dan één afzenderadres op een poststuk. 124. Zoals ACM reeds in paragraaf 7.3.1 van het bestreden besluit uitvoerig heeft overwogen, treft
de toeslag afwijkende vormgeving – voor zover deze ziet op de aanwezigheid van meer dan één afzenderadres – naar zijn aard (hoofdzakelijk) postvervoerbedrijven. 125. De door PostNL aangevoerde objectieve rechtvaardiging komt in wezen neer op de stelling dat
de voorwaarde dat er zich op een poststuk maar één afzenderadres mag zitten, voorkomt dat er zaken niet goed gaan in het postverwerkingsproces (in de ruimste zin van het woord) van PostNL. ACM volgt dit niet. De keuze voor een toeslag in plaats van een verbod toont immers aan dat PostNL zelf van mening is dat poststukken waarop zich meerdere afzenderadressen bevinden zonder onoverkomelijke problemen door het postsorteerproces kunnen worden geleid. Voor het overige gelden voor een dergelijk poststuk geen andere voorwaarden dan die voor poststukken met één afzenderadres. Met andere woorden, zelfs al zouden de door PostNL gestelde problemen zich daadwerkelijk voordoen, dan nog voorkomt de toeslag afwijkende vormgeving deze gestelde problemen niet. 126. Voor zover PostNL stelt dat de toeslag noodzakelijk is ter vergoeding van de extra kosten die hij
maakt ten gevolge van de extra bewerkelijkheid van poststukken met meerdere afzenderadressen, gaat ACM hier onderstaand kort op in.
29/36
hiertoe dat ACM ten onrechte doet voorkomen dat deze toeslag alleen geldt voor de
Besluit «openbaar»
127. In de voorbereiding op het bestreden besluit hebben toezichthoudend ambtenaren van ACM
een bedrijfsbezoek afgelegd aan het postsorteercentrum van PostNL in Nieuwegein. Partijen post met, naast het afzenderadres, verschillende teksten en overige grafische elementen op de envelop werden op gelijke wijze door het sorteerproces gevoerd als partijen post met een witte envelop met beperkt logo. Van enig verschil in bewerkelijkheid is de toezichthoudend
128. Voor zover PostNL betoogt dat hogere kosten bij de facturering en klantenservice
samenhangen met de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen op een poststuk, faalt dit. Facturering vindt plaats op basis van de orderformulieren die bij een partij post worden aangeleverd. Niet valt in te zien dat de omstandigheid dat er zich één of meerdere afzenderadressen op een poststuk bevinden van invloed kan zijn op de gegevens op het orderformulier en daarmee op de facturering. De stelling dat verwarring ontstaat bij de klantenservice over wie de verzender van een poststuk met meerdere afzenderadressen is, volgt ACM niet. Als er meerdere afzenderadressen op één poststuk staan, betreft dit het afzenderadres van de oorspronkelijke verzender en het afzenderadres van het postvervoerbedrijf waarbij de oorspronkelijke verzender zijn post heeft aangeboden. De ontvanger van een dergelijk poststuk heeft dan twee mogelijke aanspreekpunten op basis van de informatie op dat poststuk. Niet valt in te zien waarom de ontvanger in dat geval contact zal opnemen met de klantenservice van PostNL. Indien een dergelijke situatie zich toch voor zou doen, kan PostNL verwijzen naar het op het poststuk weergegeven postvervoerbedrijf, dan wel naar de afzender. Van hogere kosten voor klantenservice is in dat geval, naar het oordeel van ACM, geen sprake. 129. Verder betoogt PostNL dat de aanwezigheid van meerdere afzenderadressen op een poststuk
leidt tot extra kosten bij het verwerken van retouren. Ook in dit verband geeft PostNL aan dat meerdere afzenderadressen tot verwarring kunnen leiden. ACM ziet evenwel niet in hoe een toeslag deze verwarring kan wegnemen, voor zover daar al sprake van zou zijn. Zoals reeds eerder is aangegeven, staan PostNL minder vergaande maatregelen ter beschikking om de gestelde problemen te voorkomen, zoals het in de Voorwaarden Vormgeven toewijzen van een locatie op een poststuk waar een tweede afzenderadres zou kunnen worden opgenomen. 130. Ten slotte valt niet in te zien dat de door PostNL gestelde omstandigheid dat
postvervoerbedrijven meerdere afzenderadressen op een poststuk willen vermelden om de voorwaarde uniform afzenderadres te omzeilen een objectieve rechtvaardiging zou kunnen 31
In dit verband wordt ook verwezen naar onderdeel 7.4 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10
september 2015 waarin de voorzieningenrechter concludeert dat uit het beeldmateriaal van PostNL niet valt op te maken dat juist door de wijze van adressering extra bewerkelijkheid ontstaat .
30/36
ambtenaren niet gebleken.31
Besluit «openbaar»
vormen voor de toeslag. Ten overvloede merkt ACM op dat zij de door PostNL aangehaalde voorwaarde uniform afzenderadres in een andere procedure al in strijd met artikel 9 van de Postwet 2009 heeft geacht.32
6.2 Rechtmatigheid van de lasten, zorgvuldigheid van de procedure en begrijpelijkheid van de motivering betrekking tot de rechtmatigheid van de lasten, de zorgvuldigheid van de gevolgde procedure en de motivering van het bestreden besluit.
De last is niet disproportioneel 132. De stelling dat de last disproportioneel zou zijn omdat deze diep zou ingrijpen in de vrijheid van
PostNL om zijn tarievenbouwwerk en productvoorwaarden vast te stellen, volgt ACM niet. Zoals PostNL terecht stelt kan hij zelf de tarieven en voorwaarden voor zijn postdiensten bepalen. Aan deze vrijheid zitten echter ook grenzen. PostNL dient zich hierbij aan de op hem rustende wettelijke verplichtingen en meer specifiek de non-discriminatieverplichting van artikel 9 van de Postwet 2009 te houden. In het bestreden besluit heeft ACM vastgesteld dat de dienst DivA en de door PostNL gehanteerde toeslag afwijkende vormgeving – voor zover deze ziet op meerdere afzenderadressen op een poststuk – in strijd zijn met artikel 9 van de Postwet 2009. Met de last is beoogd PostNL te bewegen deze overtredingen zo spoedig mogelijk te beëindigen. Dit neemt niet weg dat het PostNL vrijstaat om binnen de kaders van de wet zijn tarieven en voorwaarden aan te passen. 133. PostNL heeft aangevoerd dat ACM ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de impact
die de last heeft op zijn bedrijfsvoering. In de eerste plaats wijst ACM er nogmaals op (zie ook randnummer 74 en verder) dat de financiële stabiliteit van PostNL als zodanig geen rechtvaardiging kan vormen voor de belemmering van de concurrentie. In de wet of de memorie van toelichting is daarvoor geen enkel aanknopingspunt te vinden. De wetgever gaat in haar toelichting bij artikel 9 van de Postwet niet uit van het behoud van de positie van PostNL. Het doel is om concurrentie te bevorderen.33 Dit kan tot gevolg hebben dat PostNL marktaandeel en daarmee omzet verliest. In de tweede plaats is het nodige af te dingen op de door PostNL geschetste gevolgen. In dit verband verwijst ACM voorts naar hetgeen zij eerder ten aanzien van de door PostNL ingebrachte economische rapporten heeft overwogen.34
32
ACM-zaaknummer: 12.0210.29.
33
Kamerstukken II, 2005–2006, 30 536, nr. 3, pagina 7, 8, 35.
34
Zie randnummers 86-90.
31/36
131. Onderstaand gaat ACM in op de verschillende gronden die PostNL heeft aangevoerd met
Besluit «openbaar»
134. Voorts betoogt PostNL dat de last disproportioneel is omdat hiermee niet het door ACM
beoogde doel zou kunnen worden bereikt. Het bestreden besluit zou negatieve effecten hebben voor postvervoerbedrijven en alleen in het voordeel van stapelaars zijn. ACM volgt PostNL hierin niet. Het betoog van PostNL is terug te voeren op de reikwijdte van het begrip postvervoerbedrijf. In paragraaf 7.2 van het bestreden besluit is ACM reeds uitvoerig ingegaan bezorging van een deel van hun volume afhankelijk van PostNL. Voor het deel van hun volume dat deze partijen bij PostNL aanleveren, maken zij gebruik van verschillende partijenpostdiensten van PostNL. Juist deze postvervoerbedrijven zagen zich geconfronteerd met de introductie van de dienst DivA en het hanteren van de toeslag afwijkende vormgeving en hebben ACM uitdrukkelijk verzocht hiertegen handhavend op te treden. ACM is daarom van oordeel dat de last wel degelijk leidt tot het beoogde doel, namelijk de bevordering van concurrentie op de postmarkt. 135. PostNL betoogt voorts dat ACM misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid. ACM
zou met toepassing van artikel 9 van de Postwet 2009 het instrument van de marktanalyse omzeilen. Dit betoog faalt. Zolang er nog geen werkend AMM-kader is, blijft artikel 9 Postwet de enige relevante bescherming voor andere postvervoerders. De wetgever heeft nadrukkelijk beoogd dat postvervoerbedrijven een beroep moeten kunnen doen op artikel 9 van de Postwet 2009 zolang niet vaststaat of en welke verplichtingen gelden voor een partij met aanmerkelijke marktmacht.35 Aan de omstandigheid dat ACM een marktanalysebesluit in voorbereiding heeft , kan PostNL geen argument ontlenen waarom ACM haar bevoegdheden op grond van artikel 9 Postwet niet zou mogen uitoefenen. ACM wijst in dit verband ook op de overwegingen van de voorzieningenrechter dat ACM in beginsel gehouden is om artikel 9 van de Postwet 2009 te handhaven , zolang die bepaling blijft gelden.36 Van misbruik van bevoegdheid is derhalve geen sprake. Zorgvuldige belangenafweging 136. PostNL stelt zich op het standpunt dat ACM heeft nagelaten de belangen van
frankeermachineleveranciers en eindgebruikers te betrekken in haar besluit. Zij zou de belangen van deze groepen geheel ondergeschikt hebben gemaakt aan de financiële belangen van stapelaars. Voorts heeft ACM niet aangetoond dat de last de concurrentie op de postmarkt bevordert.
35
Kamerstukken II, 2012–2013, 33 501, nr. 3, pagina 19, 21.
36
Zie uitspraken van de voorzieningenrechter van 11 december 2015 ECLI:NL:RBROT:2015:9022, r.o.15 en van 25
juni 2015 ECLI:NL:RBROT:2015:4520, r.o. 10.3.3.
32/36
op de uitleg van dit begrip. Postvervoerbedrijven met een eigen bezorgnetwerk zijn voor de
Besluit «openbaar»
137. ACM stelt vast dat ook hier sprake is van een andere uitleg van het begrip postvervoerder. In dit
kader bestrijdt ACM dan ook het beeld dat PostNL neerzet, waarbij ACM de belangen van eindgebruikers ondergeschikt heeft gemaakt aan de financiële belangen van degenen die PostNL stapelaars noemt. De partijen die PostNL als stapelaars beschouwt, zijn postvervoerbedrijven die voor eigen rekening en risico postvervoer aanbieden. ACM beoogt met zodat deze partijen met PostNL kunnen concurreren om de gunst van de eindgebruiker. De eindgebruiker profiteert hiervan doordat hij meer te kiezen heeft. Anders dan PostNL stelt, zijn de belangen van eindgebruikers dus wel degelijk betrokken bij het bestreden besluit. Voorts heeft PostNL niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat frankeermachineleveranciers daadwerkelijk schadelijke gevolgen zouden ondervinden, indien PostNL voldoet aan de last. 138. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de wetgever de verplichting tot non-discriminatie in
artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009 heeft opgenomen om toetreding - en daarmee concurrentie - op de postmarkt te bevorderen. ACM is daarom van oordeel dat ten aanzien van artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009 als uitgangspunt heeft te gelden dat er sprake is van concurrentiebeperkende omstandigheden bij een constatering van overtreding van de daarin opgenomen verplichtingen. 139. ACM verwijst in dit verband naar de uitspraak van 19 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam in
de TCO-zaak.
37
Hoewel de uitspraak is gedaan ten aanzien van een overtreding van
verplichtingen die golden bij of krachtens de Telecommunicatiewet, acht ACM het uitgangspunt van overeenkomstige toepassing in de onderhavige procedure. De rechtbank overweegt: “16.1 De rechtbank merkt ten aanzien van het voormelde betoog op, dat in paragraaf 7.2.2 van het boetebesluit de economische context is geschetst, waarbinnen de overtredingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de betrokken verplichtingen in het Retailbesluit aan KPN zijn opgelegd om mededingingsbeperkend gedrag te voorkomen. Zodra sprake is van overtredingen van de verplichtingen, dient ervan te worden uitgegaan dat als 38
gevolg daarvan de mededinging is beperkt.”
140. Overigens bestrijdt ACM de stelling van PostNL dat ACM in het bestreden besluit en de Nota
van Bevindingen bij het bestreden besluit niet ingegaan zou zijn op de gevolgen voor de mededinging. In onder andere randnummer 63 van het bestreden besluit en randnummer 25 van de Nota van Bevindingen is zij hier expliciet op ingegaan. 37
Rechtbank Rotterdam 19 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY8133.
38
Zie ook CBb 9 januari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BY8016.
33/36
de lasten postvervoerbedrijven te beschermen tegen discriminatoire tarieven en voorwaarden,
Besluit «openbaar»
De last is duidelijk, uitvoerbaar en de begunstigingstermijn is niet te kort 141. De stelling van PostNL dat onduidelijk is welke bedrijven als postvervoerbedrijven moeten
worden aangemerkt, volgt ACM niet. In de Postwet 2009 is een definitie van de term postvervoerbedrijf opgenomen.39 ACM is in het bestreden besluit uitgebreid ingegaan op de uitleg van deze term. In dat kader valt niet in te zien waarom PostNL niet in staat zou zijn te lezing van het besluit door PostNL dat het antwoord op de vraag of een bedrijf aan de definitie van postvervoerbedrijf voldoet, niet bepaald wordt door het al dan niet voldoen aan haar juridische plicht tot registratie in het register van ACM. 142. Zoals eerder overwogen in randnummer 77, heeft PostNL niet onderbouwd dat de last noopt tot
de aanpassingen waar PostNL stelt 6 tot 12 maanden voor nodig te hebben. Onderdeel i. van de last gelast PostNL slechts tot het niet meer in rekening brengen van de toeslag afwijkende vormgeving. Op basis van onderdeel ii. van de last is het PostNL niet toegestaan om postvervoerders die partijenpost afkomstig van meerdere afzenderadressen aanbieden, te verplichten gebruik te maken van de dienst DivA. Niet valt in te zien dat de begunstigingstermijn van 20 werkdagen daar te kort voor zou zijn. Bovendien is op 8 oktober 2015 gebleken dat PostNL ook zonder uitgebreide IT-investeringen een publicatie met aangepaste tarieven en voorwaarden kon verzorgen, zodat niet valt in te zien dat de tijd om aan de lasten te voldoen te kort zou zijn geweest. De last is voldoende gemotiveerd 143. Voor zover PostNL zich richt tegen het feit dat ACM heeft geoordeeld dat het
handhavingsverzoek mede zag op de dienst DivA leidt dit niet tot gegrondverklaring van het bezwaar. ACM heeft hetgeen PostNL omtrent DivA heeft aangevoerd zo opgevat dat hij van mening is dat VSP en IP hun gronden daartegen hadden moeten richten. In hetgeen VSP en IP in de voorbereiding op zowel het bestreden besluit als op het besluit op bezwaar naar voren hebben gebracht, ziet ACM aanleiding de gronden van het handhavingsverzoek mede gericht te zien tegen de dienst DivA. 144. PostNL verwijt ACM niet te zijn ingegaan op verschillende (onderdelen van de) zienswijzen die
hij heeft gegeven voorafgaande aan de bestreden beslissing. In dit verband merkt ACM op dat deze zienswijzen veelal herhalingen betroffen van hetgeen PostNL reeds eerder had aangevoerd. ACM blijft van oordeel dat PostNL de door hem gestelde extra bewerkelijkheid onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. In dit verband verwijst ACM naar hetgeen zij hier in randnummer 93 en volgende heeft overwogen.
39
Artikel 2 eerste lid sub e jo sub a-d Postwet 2009.
34/36
beoordelen of een bedrijf aangemerkt moet worden als postvervoerbedrijf. ACM bevestigt de
Besluit «openbaar»
145. Ten slotte heeft PostNL aangevoerd dat in de tekst van het bestreden besluit diverse
onzorgvuldigheden staan die het besluit onbegrijpelijk maken. ACM erkent en betreurt dat op verschillende plaatsen abusievelijk onjuiste verwijzingen zijn opgenomen. Anders dan PostNL stelt, leidt dit er echter niet toe dat het bestreden besluit onbegrijpelijk is. Van een gebrek in de motivering die zou moeten leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar is derhalve geen gemotiveerd, waarom terecht is overgegaan tot het opleggen van de overgebleven lastonderdelen.
6.3 Vergoeding kosten bezwaarprocedure 146. In zijn aanvullend bezwaarschrift heeft PostNL tevens verzocht om een vergoeding van de door
hem in verband met dit bezwaar gemaakte kosten. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn bezwaar, uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van die belanghebbende en wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het bestreden besluit wordt met dit besluit deels herroepen, zodat die situatie zich - mede gelet op de redenen voor het herroepen van dit besluit - in dit geval voordoet. 147. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat andere kosten zijn gemaakt dan die welke verband
houden met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, alleen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten stelt ACM voor de behandeling van het bezwaar vast op basis van één punt (voor het indienen van het bezwaarschrift) tegen een waarde van € 490 per punt, totaal uitkomend op € 490.
35/36
sprake. Daarbij komt dat ACM in het onderhavige besluit nogmaals uitgebreid heeft
Besluit «openbaar»
7
Beslissing
De Autoriteit Consument en Markt: verklaart het bezwaar van PostNL gedeeltelijk gegrond;
II.
herroept het besluit van 1 mei 2015 met kenmerk ACM/DTVP/2015/201094, voor zover het betreft: i.
lastonderdeel iii.;
ii.
lastonderdeel iv. voor zover dit betrekking heeft op onderdeel iii;
iii.
lastonderdeel v.;
. III. handhaaft voornoemd besluit voor het overige; IV. vergoedt een bedrag van € 490 van de kosten die verband houden met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Autoriteit Consument en Markt, namens deze,
w.g. drs. J.G.J. Keetelaar Directeur Directie Telecom, Vervoer en Post
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. Nadere informatie over de beroepsprocedure is te vinden op www.rechtspraak.nl.
36/36
I.