Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon 070 - 333 44 44 Telefax 070 - 333 40 33
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA Den Haag
Uw brief
Ons kenmerk
SV/V&P/01/35379 Onderwerp
Werking TOG 2000
Datum
16 augustus 2001
Op 1 januari 2000 is de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000) in werking getreden. Deze regeling verving de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig en ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen (TOG). Aanleiding hiervoor waren de resultaten van de in 1998 uitgevoerde evaluatie van de TOG. Van de resultaten van de evaluatie en het kabinetsstandpunt met betrekking hiertoe heb ik uw Kamer met mijn brief van 20 mei 1999 (uw kenmerk Soza-99-416) in kennis gesteld. Tijdens een overleg hierover met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 juni 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 24 170, nr.44) bleek dat de voorstellen voor aanpassing van de regeling TOG in grote lijnen werden onderschreven. Bij die gelegenheid heb ik toegezegd de uitwerking van de nieuwe regeling nauwkeurig te volgen en de Kamer daarover schriftelijk te berichten. Hierbij doe ik die toezegging gestand. Bij de analyse is gebruik gemaakt van statistische gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), alsmede van gegevens die door Argonaut/ZVN Advies 1 zijn verzameld aan de hand van indicatiestellingen ten behoeve van een groot aantal adviesaanvragen. De betreffende rapportage treft u aan als bijlage bij deze brief. Voorlichting TOG 2000 De inwerkingtreding van de TOG 2000 is vergezeld gegaan van een voorlichtingsactie. Evenals bij de voorlichtingsacties over de TOG in de voorgaande jaren bestond de actie uit het verspreiden van folders en posters onder intermediaire kanalen (zoals artsen, zorginstellingen, kruisverenigingen) met daarbij het verzoek de ouders of verzorgers met gehandicapte kinderen op de regeling te attenderen. Bij de voorlichtingsronde in 2000 is de aandacht met nadruk ook gericht geweest op allochtone ouders met gehandicapte kinderen. Aanleiding hiervoor was dat uit de resultaten 1
de Sociale Verzekeringsbank heeft met Argonaut /ZVN Advies , Amsterdam, een contract afgesloten ten behoeve van de medische indicatie
2
van de evaluatie van de oorspronkelijke regeling TOG was gebleken, dat de regeling onder allochtonen minder bekend bleek te zijn dan onder autochtone ouders. Op advies van MCA Communicatie, een adviesbureau in Utrecht dat gespecialiseerd is in communicatie met allochtonen, zijn de folders en posters vertaald en aangepast ten behoeve van de allochtone ouders en verspreid onder bestaande distributiekanalen (zoals Regionale Steunpunten Buitenlanders, Buitenlandse Vrouwencentra) van dit adviesbureau. Uit de sinds 1 januari 2000 toegenomen hoeveelheid aanvragen voor een tegemoetkoming TOG 2000 mag afgeleid worden, dat de voorlichtingsactie effect heeft gehad. Volgens gegevens van de SVB zijn 5600 eerste aanvragen in het jaar 2000 bij de SVB binnengekomen (vergelijk in 1999: 2596). Nog steeds neemt het aantal aanvragen per kwartaal toe. Omdat de SVB in zijn bestand geen onderscheid maakt tussen allochtonen en autochtonen kan met betrekking tot het effect van de op allochtonen gerichte voorlichtingsactie geen uitspraak worden gedaan. Aantal rechthebbenden TOG 2000 Zoals in mijn brief van 20 december 1999 (Kamerstukken II 1999/2000, 24170, nr.49) reeds is gemeld, heeft de SVB begin 2000 uit eigen beweging alle aanvragers (circa 2100) benaderd die op grond van de oorspronkelijke regeling TOG ooit een afwijzende beschikking hebben ontvangen. Zij werden op de TOG 2000 gewezen en uitgenodigd om opnieuw een aanvraag in te dienen. Dit heeft ertoe geleid, dat 1344 personen in 2000 opnieuw een aanvraag, nu in het kader van de TOG 2000, bij de SVB hebben ingediend. Van deze 1344 aanvragen zijn 1061 aanvragen in 2000 ook afgehandeld. In 67% van de gevallen (707 gevallen) heeft dit tot een toekenning geleid. Naast de 1344 herhalingsaanvragen hebben, zoals in het onderdeel over voorlichting reeds gemeld, in 2000 5600 personen voor de eerste keer een aanvraag bij de SVB ingediend. Van deze aanvragen zijn in 2000 2913 aanvragen afgehandeld. In 85% van de gevallen (2478 gevallen) heeft dit tot een toekenning geleid. In totaal zijn in 2000 derhalve 6944 aanvragen in behandeling genomen. Van deze aanvragen zijn er 3974 in 2000 afgehandeld. In 80% van de gevallen (3185 gevallen) heeft dit tot een toekenning geleid. Diegenen die op grond van de oorspronkelijke regeling TOG reeds recht hadden op een tegemoetkoming kregen op grond van overgangsrecht met ingang van 1 januari 2000 automatisch aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de regeling TOG 2000. Inclusief deze categorie rechthebbenden hadden eind 2000 in totaal ruim 14500 personen recht op een tegemoetkoming in het kader van de TOG 2000. Eind maart 2001 stond de teller op ruim 15600. En de teller staat nog niet stil. In het eerste en tweede kwartaal van 2001 zijn in totaal ruim 3000 aanvragen bij de SVB binnengekomen. Dit duidt erop dat de regeling TOG 2000 wat dit betreft nog geen stabiele situatie heeft bereikt. Aard rechthebbenden TOG 2000 De belangrijkste wijzigingen die per 1 januari 2000 als gevolg van de resultaten van de evaluatie in de TOG-regeling zijn aangebracht betroffen de doelgroep en de criteria. Het kabinet was van oordeel dat de regeling niet langer alleen toegankelijk mocht zijn voor ouders of verzorgers met meervoudig of ernstig lichamelijk gehandicapte of chronisch zieke kinderen. Verder was het kabinet van oordeel, dat de resultaten van de evaluatie voldoende
3
aanleiding gaven tot aanpassing van de criteria. Vooral de aanvullende criteria 2 werden als streng aangemerkt. Ingevolge de TOG 2000 is de aard van de handicap niet van belang, waardoor in beginsel ook ouders of verzorgers met verstandelijk gehandicapte kinderen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming. Het systeem van vaststelling van het recht op een tegemoetkoming is in zijn geheel herzien. Ingevolge de TOG 2000 wordt bij de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming aan de hand van een tiental thema’s op het gebied van oppassing en verzorging de mate van zorgafhankelijkheid in relatie tot die van gezonde leeftijdgenoten beoordeeld. Om een indruk te krijgen of de genoemde wijzigingen tot het gewenste effect hebben geleid heeft Argonaut/ZVN Advies desgevraagd een meer kwalitatief onderzoek verricht aan de hand van 806 dossiers die vanaf medio december 2000 tot en met eind januari 2001 in behandeling waren. Van deze 806 dossiers zijn er 463 dossiers zowel beoordeeld voor de oorspronkelijke TOG-regeling, als voor de TOG 2000. Op basis van deze dossiers kan een beeld worden verkregen van het verschil in werking van de beide regelingen. Tot deze dossiers behoorden 87 dossiers van personen die in het kader van de oorspronkelijke TOG-regeling een afwijzende beschikking hadden ontvangen. Nadat deze personen op de gewijzigde voorwaarden van de TOG 2000 waren geattendeerd dienden zij opnieuw een aanvraag in. In 59%, ofwel 51 van de 87 dossiers3 kon Argonaut/ZVN Advies nu een positieve indicatie in het kader van de TOG 2000 afgeven. De onderzochte dossiers betrof 376 voor het eerst in 2000 ingediende aanvragen, die vanwege de mogelijkheid van toekenning met terugwerkende kracht over 1999 ook beoordeeld zijn op basis van de voorwaarden van de oorspronkelijke regeling. In 38% (143 gevallen) van deze gevallen werd een positieve indicatie afgegeven in het kader van de oorspronkelijke TOG-regeling. Met terugwerkende kracht vanaf 1999 werd aan deze personen een tegemoetkoming toegekend. In 41% (156 gevallen) van deze gevallen werd een negatieve indicatie afgegeven in het kader van de oorspronkelijke TOG-regeling, maar positief in het kader van de TOG 2000. De 806 door Argonaut/ ZVN Advies onderzochte dossiers bevatten 110 aanvragen die voor het eerst waren ingediend in 2000 en die alleen voor de TOG 2000 zijn beoordeeld, omdat toekenning met terugwerkende kracht over 1999 niet mogelijk was (bijvoorbeeld omdat het kind toen de leeftijd van 3 jaar nog niet had bereikt). Van deze 110 aanvragen is voor 97% (107 gevallen) een positieve indicatie afgegeven. Ik leid hieruit af dat de gepleegde aanpassingen in de TOG wat betreft de aard van de handicap en de gestelde voorwaarden nu in lijn zijn met de geest van de regeling. Verder lijkt mij het onderscheidend vermogen van de nieuwe voorwaarden voldoende, waardoor uitsluitend de beoogde doelgroep rechthebbend is.
Doorlooptijd medische advisering 2
weergegeven in het kabinetsstandpunt van 20 mei 1999 (uw kenmerk Soza-99-416) het percentage (59%) ligt in dit steekproefonderzoek iets lager dan uit de statistische gegevens van de SVB blijkt (67%) 3
4
Tijdens het algemeen overleg op 17 juni 1999 werd opgemerkt, dat uit de evaluatie van de oorspronkelijke TOG-regeling bleek dat de doorlooptijd van de medische advisering bij de uitvoering van een regeling een knelpunt was. De verstrekking van medische gegevens door de behandelend sector verliep meestal niet voorspoedig. Er werd mij gevraagd wat ik van plan was hieraan te doen. In reactie hierop heb ik aangegeven dat de betrokken instellingen zouden proberen betere afspraken te maken met huisartsen en andere medische adviseurs ten einde hierin verbetering te brengen. Uit gegevens van de SVB blijkt, dat de gemiddelde doorlooptijd voor de behandeling van een aanvraag TOG 2000 22 weken is. De behandeling bestaat uit de volgende drie fasen, met daarbij aangegeven de gemiddelde doorlooptijd in die fase: 1. Indienen aanvraag bij SVB en verzoek van SVB om medische indicatie aan Argonaut/ZVN Advies: 4-5 weken, 2. Afhandeling indicatiestelling door Argonaut/ZVN Advies: 13-14 weken (92 kalenderdagen ingeval van positieve indicatie, 118 kalenderdagen ingeval van negatieve indicatie4), 3. Ontvangst indicatiestelling van Argonaut/ZVN Advies en versturen beschikking door SVB: 3-4 weken. De grootste vertraging wordt dus nog steeds veroorzaakt in de fase van afhandeling van indicatiestelling door Argonaut/ZVN Advies. Tijdens de evaluatie in 1998 bleek in de helft van de gevallen de afhandeling van de indicatiestelling binnen 5 weken te kunnen, in een kwart van de gevallen kon dit in 5 tot 8 weken en in een kwart van de gevallen was meer dan 8 weken voor indicatiestelling nodig. Er lijkt dus zelfs een verslechtering in de doorlooptijd van de medische indicatiestelling te zijn opgetreden. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden door de toegenomen hoeveelheid aanvragen. Een andere verklaring kan gezocht worden in de gewijzigde criteria. De huidige systematiek van beoordeling van zorgafhankelijkheid maakt het noodzakelijk in meer gevallen dan in de oude situatie een huisbezoek af te leggen. Zo werden in 2000 voor de indicatiestelling op basis van de oorspronkelijke TOG-regeling 447 huisbezoeken afgelegd en voor de indicatiestelling op basis van de TOG 2000 1224 huisbezoeken. In verband met dubbele beoordeling vanwege de mogelijkheid van toekenning met terugwerkende kracht over 1999 werden in 2000 nog eens 953 huisbezoeken afgelegd en in verband met bezwaar- en beroepsprocedures nog eens 354 huisbezoeken. Door Argonaut/ZVN Advies zelf zijn in het jaar 2000 extra artsen opgeleid om de indicatiestelling in het kader van de TOG 2000 te verrichten. Het verstrekken van informatie door de behandelend artsen verloopt echter volgens Argonaut/ZVN Advies, ondanks pogingen hierin verbetering aan te brengen, ook nog steeds niet voorspoedig. Voor de korte termijn zal vanuit de SVB en Argonaut/ZVN Advies blijvend druk worden uitgeoefend op de behandelend sector. In samenwerking met het departement van VWS worden thans op ambtelijk niveau de mogelijkheden verkend van het onderbrengen van de TOG-indicatiestelling bij de indicatiestelling die in het kader van het bepalen van de toegang tot AWBZ-zorg plaatsvindt. Met ingang van 2002 zal het werkterrein van de regionale indicatieorganen (RIO’s) worden uitgebreid met de indicatiestelling op het terrein van de gehandicaptenzorg. De beoogde aansluiting bij de indicatiestelling AWBZ kan het voordeel voor de cliënt hebben, dat via één procedure (één loket) geïndiceerd kan worden voor alle zaken die betrekking hebben op zijn/haar hulpvraag.
4
bij dreigende negatieve indicatie wordt altijd een huisbezoek afgelegd
5
Onderzocht zal worden of een eventuele aansluiting van de indicatiestelling TOG 2000 bij de indicatiestelling AWBZ in 2003 kan worden gerealiseerd. Recente wijzigingen in de TOG 2000 Naast de halfjaarlijkse indexering van het bedrag van de tegemoetkoming5 is de regeling TOG 2000 de laatste maanden nog twee maal gewijzigd. De eerste wijziging betrof aanpassingen in verband met de vervanging per 1 april 2001 van de Vreemdelingenwet door de Vreemdelingenwet 2000 (Stb.2000, 495). De aanpassingen waren van technische aard. Voorkomende verwijzingen naar de Vreemdelingenwet zijn vervangen door verwijzingen naar de corresponderende artikelen van de nieuwe Vreemdelingenwet 2000. Deze wijziging is geregeld in de ministeriële regeling van 27 maart 2001, Stcrt.63. De tweede wijziging is geregeld in een ministeriële regeling van 10 april 2001, Stcrt. 74. Deze wijziging betrof aanpassingen op het gebied van de beslistermijn, het verrekenen van TOG met kinderbijslag en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). 1. De aanpassing op het gebied van de beslistermijn was noodzakelijk geworden door de inwerkingtreding van de Wet beslistermijnen sociale verzekeringen met ingang van 1 januari 2001. In deze wet is geregeld dat de termijn waarbinnen de SVB een beschikking in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) moet afgeven 8 weken is. Voorheen was die termijn 13 weken. In het kader van de TOG werd wat betreft de beslistermijn verwezen naar de bepaling in de AKW. Door de verwijzing naar de AKW was de beslistermijn van de TOG 2000 eveneens verkort naar 8 weken. Voor de behandeling van TOG-aanvragen bleek dit een probleem, omdat hiervoor medisch advies moet worden ingewonnen. De verwijzing naar de AKW is daarom is daarom uit de regeling TOG 2000 geschrapt en in de regeling zelf is de voorheen ook geldende beslistermijn van 13 weken opgenomen. 2. Een andere aanpassing betrof het verrekenen van TOG met kinderbijslag. Het was reeds mogelijk om TOG met kinderbijslag over hetzelfde tijdvak te verrekenen. Omdat verwerking van gegevens in de praktijk enige tijd in beslag neemt, kan het voorkomen dat de tegemoetkoming en kinderbijslag over het betreffende tijdvak beide al zijn uitbetaald. Het was wenselijk de SVB dan ook de mogelijkheid te geven tot verrekening van de tegemoetkoming met kinderbijslag over latere tijdvakken. 3. De aanpassing in verband met de inschrijving in de GBA is aangebracht vanwege het streven de TOG zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de AKW. Per 1 juli jongstleden is een nieuw artikel 19a in de AKW6 in werking getreden, op grond waarvan de SVB de betaling van kinderbijslag opschort indien de door de verzekerde verstrekte adresgegevens van hem of van het kind niet overeenkomen met de gegevens in de GBA. De SVB schort derhalve ook de betaling van een tegemoetkoming ingevolge de TOG 2000 op indien de door de verzekerde verstrekte adresgegevens van hem of van het kind niet overeenkomen met de GBA-gegevens. Deze wijzigingen zijn in goed overleg met de SVB tot stand gekomen.
5
met ingang van 1 juli 2001 bedraagt de tegemoetkoming f 414,75 per kwartaal Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene (Stb. 2001,67) 6
6
Bij de totstandkoming van de TOG is steeds uitgangspunt geweest, dat het recht op tegemoetkoming niet beïnvloed zou worden door andere financiële regelingen. In de praktijk bleek de TOG echter in mindering te worden gebracht op het basisbedrag pleeggeldvergoeding van de Regeling Vergoeding Pleeggezinnen, gebaseerd op artikel 40 van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Desgevraagd hebben de Staatssecretarissen van VWS en Justitie ingestemd met aanpassing van de Regeling Vergoeding Pleeggezinnen, zodat de TOG niet meer op het basisbedrag pleeggeldvergoeding in mindering kan worden gebracht. De aanpassing is gerealiseerd in de ministeriële regeling Wijziging Regeling vergoeding pleeggezinnen van 13 juli 2001, Stcrt. 137. Wet of geen wet Gesteld kan worden dat de betekenis van de TOG 2000 het afgelopen jaar alleen maar groter is geworden. In het kabinetsstandpunt van 20 mei 1999 gaf ik reeds aan, dat het gelet op het bestendige karakter van de regeling voor de hand zou liggen deze in een formele wet vast te leggen. Destijds leek het me echter raadzaam eerst de besluitvorming van de Staatssecretaris van VWS af te wachten inzake het al dan niet introduceren van een integratietegemoetkoming in Nederland. Besluitvorming over de integratietegemoetkoming op korte termijn wordt niet verwacht. In verband hiermee overweeg ik binnen afzienbare tijd voorbereidingen te treffen voor een wetsvoorstel TOG. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(J.F. Hoogervorst)