Nieuwsbulletin
27ste jaargang 2014, dubbelnummer 1-2
Mededelingen van de Historische Vereniging Felua, waarin opgenomen nieuws uit CODA Museum
Waterrad van de Tullekensmolen, ca 1950 Foto CODA Archief
Nieuwsbulletin Felua XXVII, 2014, dubbelnummer 1-2 Nieuwsbulletin Felua is een uitgave van de Historische Vereniging Felua en verschijnt 4x per jaar. Leden van de vereniging ontvangen het Nieuwsbulletin gratis. Postabonnementen voor niet leden 15 euro per jaar. Redactie: Margot Jongedijk Richard Hermans Tanja van Arendonk Theo Biezeman Redactieadres: t.n.v. Redactie Feluabulletin, J.C. Wilslaan 2, 7313HL Apeldoorn
[email protected] of
[email protected] Bijdragen en boeken kunnen via dit adres of per mail worden aangeleverd.
De Historische Vereniging Felua, opgericht op 17 januari 1896, zet zich in voor de bevordering van de belangstelling voor de geschiedenis en archeologie van Apeldoorn en de Veluwe. Bestuur: Voorzitter: Secretaris: Penningmeester: Leden:
Richard Hermans Eli Bolwerk Theo Biezeman Anne Pauen-Godee Tanja van Arendonk Martin Jochems
Postadres: Postbus 10016, 7301GA Apeldoorn Email:
[email protected] Website: www.historischeverenigingfelua.nl Contributie: 25 euro per jaar, huisgenoten € 2,25. Het ANBI-nummer is 816426284. Het bankrekeningnummer is NL85 RABO 0124 0342 68 t.n.v de penningmeester. De Historische Vereniging Felua is door de belastingdienst erkend als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Giften gedaan aan een dergelijke instelling zijn voor de belasting aftrekbaar. Adreswijzigingen kunnen per mail of postadres worden opgegeven. Opzegging van het lidmaatschap uitsluitend schriftelijk ter attentie van de ledenadministratie, Postbus 10016, 7301 GA Apeldoorn. Opzeggingen van het lidmaatschap uitsluitend schriftelijk, voor 1 november van het lopende verenigingsjaar, eveneens ter attentie van de ledenadministratie. ISSN 1380-446
2
De Nederlandse papierindustrie en handel in de zeventiende en achttiende eeuw met het accent op de Veluwse bijdrage. Evert de Jonge
Inleiding In Apeldoorn, maar ook in andere plaatsen op de Veluwe(zoom) zoals Beekbergen, Heerde en Vaassen, kwam in de eerste decennia van de zeventiende eeuw de papiermakerij tot ontwikkeling. De vraag of dit als een vroegmoderne industriële ontwikkeling mag worden betiteld is nooit beantwoord. Indien dit alsnog wordt onderzocht moet wat de terminologie betreft gedacht worden aan een Oost-Nederlandse variant, want de Veluwe lag aan de periferie van de stormachtige ontwikkelingen in het westen van de Republiek. Daar was sprake van kapitaalkrachtige ondernemingen die voldoen aan de terminologie van vroegmoderne industriële ontwikkelingen, met een economie die leefde van productie, handel en in- en export. In de Oost-Nederlandse variant moet gedacht worden aan dorpen of gebieden waar de landbouw nog de belangrijkste economische factor, maar ook industriële productie en een opkomende dienstverlenende sector actief was. Als op die wijze naar de Veluwse papierindustrie wordt gekeken dan blijkt dat de waarde niet moet worden onderschat. De productie droeg voor een derde bij aan de totale Nederlandse productie. Er is dus een reden de papierindustrie in een breder perspectief te behandelen, zeker in een orgaan dat verschijnt in wat vroeger als de hoofdstad van de Veluwse papierindustrie gold. De papierindustrie was een van de ‘industriële sectoren’ van de vroegmoderne industrie die een belangrijke bijdrage leverde aan de hegemoniale positie van de Republiek, waarin Amsterdam het wereldhandelscentrum was: ook voor papierzaken. Volgens de Britse historicus Jonathan Israel zou de Nederlandse papierproductie pas na 1670 een bijdrage leveren aan deze hegemonie. Ook meende hij dat de neergang van de papierhandel tevens de ineenstorting van de papierindustrie tot gevolg had.1 Was de Nederlandse papierhandel en industrie in de vroegmoderne tijd een ‘hoogvlieger’: een van een snelle opkomst en dito neergang? Israel baseerde zijn mening over de papierindustrie op het werk van de econoom A. van Braam en de economisch-historicus H.K. Roessingh, maar gebruikte dat van de econoom B.W. de Vries en de papierpublicist H. Voorn niet. Beiden publiceerden al vanaf de jaren vijftig over de Nederlandse papierindustrie.2 Evenals de vraag op welk moment de handel in papier veranderde van import naar exportartikel. In het betoog zijn de verschillende interpretaties van de al genoemde auteurs over het ontstaan en de productie alsmede de economische betekenis van de Nederlandse papierindustrie en -handel naast elkaar gezet. Een deelonderwerp van dit artikel betreft de Nederlandse papierhandel waarover weer weinig is gepubliceerd. In de collectie Voorn bleken belangrijke gegevens te vinden zijn, die het manco enigszins verhelpen. Er blijft een vraag over. Welke gevolgen had de opkomende papiermakerij voor de infrastructuur en samenleving in dorpen zoals Apeldoorn? Via onder andere de kaderteksten 1
J.I. Israel, Nederland als centrum van de wereldhandel, 1585-1740 (Franeker 1991) 271. A. van Braam, Bloei en verval van het economisch-sociaal leven aan de Zaan in de 17e en 18e eeuw (Wormerveer 1944), H.K. Roessingh, ‘Beroep en bedrijf op de Veluwe in het midden van de achttiende eeuw.’, Afdeling Agrarische Geschiedenis Landbouwhogeschool, 13 (Wageningen 1965), B.W. de Vries, De Nederlandse papiernijverheid in de negentiende eeuw (’s Gravenhage 1957), H. Voorn, De papiermolens in de provincie Noord-Holland (De geschiedenis der Nederlandse Papierindustrie I) (Haarlem 1960), idem, De papiermolens in de provincies Zuid-Holland alsmede in Zeeland, Utrecht, NoordBrabant, Groningen, Friesland en Drenthe (De geschiedenis der Nederlandse Papierindustrie II) (Wormerveer 1973), idem, De papiermolens in de provincie Gelderland alsmede in Overijssel en Limburg (De geschiedenis der Nederlandse Papierindustrie III) (Haarlem 1985). 2
3
worden voorbeelden uit het Apeldoornse centraal gesteld, waarmee wel een inkijkje maar zeker geen volledig beeld wordt gegeven van alle ontwikkelingen in het papiermakersdorp. Dat wordt een onderwerp van een vervolgpublicatie.
De opkomst van de papierindustrie en de groei van het aantal papiermolens De kunst van het scheppen van papier ontwikkelde zich in China en werd via het MiddenOosten in de westerse wereld geïntroduceerd. Na Spanje en Italië (12-13e eeuw) werd het papierscheppen een nijverheid van de streken rond Troyes, Bazel (14e eeuw), Vlaanderen en Zuid-Duitsland (15e eeuw). De rest van Europa werd afhankelijk van leverantie uit deze gebieden, die door de uitvinding van de boekdrukkunst, alleen maar toenam.3 De oorlogsomstandigheden, waardoor de verbindingen met deze traditionele productiegebieden werden bemoeilijkt, zou de oorzaak vormen voor het bouwen van eigen Nederlandse papiermolens. Van der Woude sprak van ‘gründungsfieber’ en constateerde initiatieven in Holland en Zeeland(?).4De activiteiten op de Veluwe ontgingen hem. De take-off vond plaats in Zuid-Holland, toen de Antwerpenaar Hans van Aelst, een boek- en papierhandelaar, in 1586 te Zwijndrecht de eerste Nederlandse papiermolen stichtte. Na enige mislukte pogingen trok hij, via een tussenstop in Tiel (1590), door naar Arnhem, waar hij in 1591 de eerste Veluwse papiermolen bouwde. Elders stichtte de Vlaming Jan de Bois een molen in Alkmaar (1586). Hierdoor werd grondslag gelegd voor de respectievelijke Hollandse en Veluwse papierindustrie, die deels hun eigen geschiedenis hebben. Het Vlaamse initiatief vond al snel navolging. In 1593 zou de Drent Johan van Steenbergen in Apeldoorn, de onbekende Johan vander Schuyr in Hattem en de ‘Duitser’ Marten Orges in Beekbergen (beiden in 1601) papiermolens bouwen.5 Dergelijke initiatieven waren er ook elders in Zuid-Holland (Rijswijk, Leiden, Waddinxveen) en de Zaanstreek. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ MARTEN ORGES 'DEN OLTSTE PAMPIERMAECKER IN GELDERLANDT' Op een grafzerk in de kerk van Beekbergen is genoemde tekst te lezen. Velen hebben er de interpretatie aan gegeven dat Orges de eerste papiermaker was in Gelderland, maar dat klopt niet. Die eer komt Johan van Aelst toe. Mogelijk was Orges bij zijn overlijden de oudste papiermaker, maar aannemelijker is dat de zerk pas later is gemaakt en dat men zich vergist heeft. Ook over de herkomst van Marten Orges is veel van doen geweest. Zeker is dat hij niet uit het Veluwse stamt. Aanvankelijk hield men hem voor een ruiter die diende in de legers van de Republiek en met een rijke - en wellicht wel Veluwse - Geertje Schut trouwde. Anderen meenden dat Orges een (Franse) hugenoot was terwijl de fantasierijken een Spaanse jood herkenden. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd op verzoek van een aantal papierfabrikanten, deels afstammelingen van het echtpaar Orges-Schut, een onderzoek naar Orges uitgevoerd. De conclusie was dat 'de oltste' papiermaker uit de Elzas-Lotharingen of Noordelijk Zwitserland stamt. Bron: E. de Jonge, 'De zoektocht naar de herkomst van Marten Orges’, Veluwse Geslachten 24e jrg. (2000) 280-296. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
3
Voorn, I, 72.l. A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier. Een regionaal historisch onderzoek in de demografische en economische geschiedenis van westelijk Nederland van de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw, 3 delen (Wageningen 1972) 489. 5 Voorn, II, 51, R. Hardonk, Koornmullenaers, Pampiermaeckers en Coperslaghers (Apeldoorn 1968) 50-52. 4
4
De Ruitersmolen vóór de restauratie, 1960-1970. Marten Orges bouwde in 1606 de eerste molen als papiermolen. Foto CODA Archief
Het ontstaan van de papierindustrie ging niet zonder horten en stoten. Veel ondernemingen staakten hun bedrijvigheden al in de eerste fase (1586-1600). De oorzaak lag in het verloop van de ambachtslieden naar de concurrent of financiële tegenslag. Desondanks was er sprake van een groeiend aantal papiermolens. De ondernemingsvormen die de eerste papiermakers gebruikten verschilden van streek tot streek. In Noord-Holland was er sprake van risicospreiding door inbreng van kapitaal van derden. Het ging daarbij om zeer grote en kapitaalintensieve bedrijven. Het aantal arbeidskrachten varieerde van 40 tot 50. De Veluwse ondernemingen, die relatief klein waren, werden meestal of zelf gefinancierd of - zeker in de latere zeventiende eeuw - opgezet door de plaatselijke adel en patriciërs, die de bedrijven verpachtten. Het aantal arbeidskrachten varieerde van vijf tot zes. Meestal handelde het zich om een familiebedrijf met een enkele knecht. De bedrijven in Zuid-Holland leken qua opzet op de Noord-Hollandse bedrijven en telden over het algemeen tien arbeidskrachten per molen.6 Na de take-off duurde het aldus Israel tot circa 1670 voordat de papierindustrie een bijdrage kon leveren aan de stapelmarkt. De technologische ontwikkelingen in de Zaanse papierindustrie droegen daar toe bij. Ook De Vries noemde de periode na 1670 als de bloeiperiode van de Zaanse papierindustrie. Het succes schreef hij toe aan de komst van gevluchte Veluwse papiermakers, die hun kennis overdroegen aan hun Zaanse vakbroeders. Voorn sprak dit ten stelligste tegen, want hij constateerde pas vanaf 1696 de aanwezigheid van Veluwse papiermakers op Hollandse molens. Door de bestudering van alle bronnen constateerde ik dat in de periode 1586-1740 er sprake was van een voortdurend groei van het aantal papiermolens. In Gelderland vermeerderde het molental tot 1740, waarna sprake was van een lichte daling gevolgd door stabilisatie.
6
De Vries, De Nederlandse papiernijverheid, 17,Voorn, III, 127, Israel, Handel, 271-272.
5
In Noord-Holland was tot 1700 sprake van groei en daarna van stabilisatie, terwijl in ZuidHolland er vanaf 1620 zelfs groei tot 1800 was.7 Uit de tabel blijkt dat de algemene Nederlandse trend vrijwel identiek verliep in Apeldoorn en Beekbergen.8 Telling van het aantal papiermolens:
Jaar 1600: 1625: 1650: 1675: 1700: 1725: 1750: 1775:
Apeldoorn 3 12 16 25 27 29 28 28
Beekbergen 3 6 9 10 11 12 12 13
Bron: Voorn, III.
Dat het aantal molens toenam zou aan de positieve bemoeienis van de overheid kunnen liggen, meende Israel. In Holland kreeg de papiermaker echter te maken met een overheid die financieel gewin voor ogen had. De Hollandse Staten maakten daarbij gebruik van een oud regaal, namelijk het recht van de wind. Men diende octrooi aan te vragen om gebruik te mogen maken van dat recht. Blijkbaar was de som die betaald diende te worden voor dit octrooi hoog want velen onttrokken zich aan deze verplichting. Het aantal ontduikingen nam in de loop der zeventiende eeuw zo toe dat de Staten van Holland vanaf 1658 de consenten van het octrooi registreerden om zodoende de inkomsten veilig te stellen. De Veluwse papiermaker had eveneens met rechten van derden te maken. Hij moest gebruik maken van de waterkracht van bestaande beken, waarvan het waterrecht in handen was van de Staten van de Veluwe, particuliere grondbezitters of de marken. Voor het gebruik diende een jaarlijkse recognitie of pacht te worden betaald. Ook kon de papiermaker proberen met de besturen van de vele markegenootschappen tot een overeenkomst te komen voor het graven van beken door de woeste gronden. Daarna diende de papiermaker voortdurend te waken voor een gegarandeerde watertoevoer, want de plaatselijke agrariër had of water te kort of te veel en beschadigde de dijken. Bij hoog water werden de rollen omgedraaid. Dat leidde tot onenigheid en bijhorende gewelddadigheden en soms naar een gang naar de richter. De conclusie van Israel en ook De Vries dat de landelijke overheid het belang van een eigen papierindustrie scherp inzag staat dan ook in schril contrast met de werkelijkheid.9 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ NIEUWKOMERS VERSUS INHEEMSEN - ruzie om grond en water Met de komst van papiermakers in de Veluwse dorpsgemeenschappen veranderde er nogal wat. Allereerst kwamen de meesten van hen niet uit de onmiddellijke omgeving. Het handelde om 'buitenstaanders' met kapitaal en ideeën. Hun komst leidde allereerst tot economische activiteiten, zoals handel in lompen, bouwactiviteiten en werk voor kuipers en radmakers. Ook het vervoer kreeg een impuls. Er was meer vraag naar karremannen, terwijl in Apeldoorn begin 17e eeuw er pogingen ondernomen werden De Grift bevaarbaarder te maken. De papiermakers hadden zoals iedere andere inwoner ook een tuin en vee. Dat moest grazen. Echter de nieuwkomers waren geen markegenoten, zodat er al snel wrevel ontstond over het ongevraagd gebruik maken van woeste gronden door het vee van de papiermakers. In 1669 kreeg de koster van Apeldoorn, 7
Voorn, II, 14-17, 73. De Vries, Papiernijverheid. De molens in Ugchelen zijn onder Beekbergen geteld. 9 Israel, Handel, 340-346, De Vries, Papiernijverheid, 17-23. 8
6
Marten Jansen Vastenouw, de opdracht bekend te maken dat de markebesturen van Apeldoorn zouden ingrijpen. Bij overtreding zou er een boete volgen. Een ander probleem was het gebruik van water. De papiermakers hadden of het recht een beek te gebruiken gepacht of van de marken toestemming gekregen een spreng te graven en bij de molen op te vangen in een wijerd. In de winter kwam er vaak teveel water in deze niet-natuurlijke verzamelplek. Menig papiermaker zag zijn molen dan bedreigd en stak dan ergens een dijk door, waarna het water over de weiden van de boeren stroomde. In de zomer was het net andersom. Om te bewateren staken de boeren dan de dijk van een spreng door. Dit leidde tot ruzies tussen boeren en papiermakers, of anders gezegd tussen nieuwkomers en inheemsen. Het markebestuur moest geregeld bemiddelen of boetes uitdelen, terwijl ook een gang naar de jaarlijkse zitting van het Veluws landgericht geregeld werd gemaakt. Vooral na 1650 nam het aantal geschillen met maar ook tussen papiermakers fors toe. Eind zeventiende eeuw betrof ruim 10% van alle casussen voor de Bank van Apeldoorn een geschil waar een papiermaker bij betrokken was, zoals wegens ruzies over de (ver)koop van papiermolens of de levering van lompen. Het ging soms om forse bedragen, zoals in 1722 toen een ‘lompenkremer’ 606 gld. vorderde van een Apeldoornse papiermaker. Uit dergelijke geschillen blijkt dat een karman uit Harderwijk geregeld Apeldoorn opzocht om er vracht af te leveren of te halen en dat in Deventer papier wel werd opslagen. Bron: R. Hardonk, Koornmullenaers, Pampiermaeckers en Coperslaghers (Apeldoorn 1968), Gelders Archief, Rechterlijk archief van Veluwe en Veluwezoom, invnr. 320 e.v., bank van Apeldoorn. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
De papiermakers zouden pas in de late zeventiende eeuw te maken krijgen met ‘positieve’ overheidsbemoeienis. In een plakkaat van 2 november 1671 - herhaald op 12 februari 1674 uitgevaardigd door de Staten-Generaal, werd de import van onder andere Frans papier verboden. Van Beuningen en Indise-Raven, auteurs van economisch werk uit de zeventiende eeuw, prezen dit Nederlands mercantilisme en wezen op een gunstig effect voor de Amsterdamse papierhandel en de Hollandse papierindustrie. Het eigenaardige is dat het plakkaat van 1674 nog in hetzelfde jaar (2 oktober) werd ingetrokken. Het effect moet dus worden betwijfeld. Ook tijdens latere oorlogen werden door de Staten-Generaal plakkaten uitgevaardigd om import te verbieden op respectievelijk 18 oktober 1688, 11 mei 1703 en 5 december 1747, die daarna weer werden ingetrokken. De mercantilistische pogingen van de Republiek kunnen dus nauwelijks tot de ontwikkeling van de papierindustrie hebben bijgedragen.10 Volgens Israel en De Vries zou de opheffing van het Edict van Nantes (1685) een belangrijke impuls zijn geweest voor de bouw van Nederlandse molens. De Franse papiermakers zouden massaal zijn weggetrokken, waardoor het aantal molens in Frankrijk daalde van 60 (voor 1685) naar 16 (1700). Andere cijfers wijzen op een nog dramatischer beeld. In de Angoumois waren van de 85 molens er na 1685 nog maar zeven in werking. Ook zouden de emigranten een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de opkomst van de Zaanse papierindustrie. De gegevens werden - wederom - niet bevestigd door Voorn. Hij constateerde dat er nauwelijks Franse papiermakers actief zijn geweest in de Republiek. Ook nam de gestage groei van het aantal Nederlandse papiermolens niet sterker toe na 1685.11 Indien de groei van het aantal Nederlandse papiermolens wordt vergeleken met die in het buitenland blijkt dat er meer overeenkomsten dan tegenstellingen te zijn. Allereerst de vergelijking met Frankrijk. De Franse historicus Lacroix kwam voor de zeventiende eeuw op een totaal van 400 papiermolens, zodat de vermindering onmiddellijk na 1685 - uitgaande van de cijfers van Israel (44 molens) - nog altijd betekent dat 90% van de molens bleef produceren. In Zwitserland bleef het aantal molens tussen 1500-1800 redelijk stabiel, maar er was tevens een groeiende productie. In Duitsland (inclusief Oostenrijk) was sprake van groei: van circa 200 molens in 1600 tot 1054 molens in 1800. 10
Voorn, III, 155-156. Israel, Handel, 349. De Vries, Papiernijverheid, 23, Voorn, III, 132. De gevluchte Franse papiermakers zouden zijn doorverwezen naar Engeland. Daar zouden ze wel een factor van betekenis in de ontwikkeling van de industrie zijn geweest. (Vgl. J.W. Enschedé, ‘Papier en papierhandel in Noord-Nederland gedurende de zeventiende eeuw’, Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen 7 (1909) 97-111, 173-188, 205-231). 11
7
Groot-Brittannië gaf een zelfde beeld: 23 molens in 1650, 116 in 1700, 345 in 1775 en 417 in 1800. In Scandinavië en Rusland begon de bouw van molens pas aan het eind van de zeventiende eeuw. Het betrof slechts een gering aantal molens.12 Terug naar Nederland, waar de papierindustrie volgens alle auteurs na 1670 een leidende positie in Europa innam. Uit de gepresenteerde cijfers blijkt dat dit niet veroorzaakt werd door het aantal molens.
Innovatie en technische ontwikkelingen Na 1670 namen innovatie en technische ontwikkelingen een grote vlucht in de Nederlandse papiermakerij. De belangrijkste vonden plaats in de Zaanstreek, zodat er beter geconcurreerd kon worden met het papier uit Frankrijk en Italië.13 De Nederlandse papiermakers dienden sowieso vanaf het begin innovatief te werk te gaan. In de traditionele gebieden (Frankrijk, Duitse Rijk en Italië) konden de papiermakers de hoogteverschillen benutten om waterkracht in te zetten. In Nederland was echter onvoldoende (natuurlijk) verval en moest gebruik worden gemaakt van de elementen wind en water: in het vlakke Holland de wind en op de Veluwe het water. De papiermolen bij Alkmaar, gebouwd in 1586, was vermoedelijk de oudste windpapiermolen ter wereld. De Veluwse papiermaker had meer problemen te overwinnen. Voor het waterrad van de waterpapiermolens diende een kunstmatig verval teweeg te worden gebracht. De eerste molens werden gebouwd aan het geringe aantal bestaande beken bij Arnhem en Apeldoorn. Latere molens werden van waterkracht voorzien door vanaf hoger gelegen onontgonnen gebieden een spreng te graven naar een spaarbekken, de Wijerd genaamd, van waaruit het iets lager gelegen waterrad door verval kon worden aangedreven. De spreng werd veelal gevoed door grondwater. Grondwater als energie; een unieke Nederlandse vinding.14 De (Hollandse) windpapiermolen en de (Veluwse) waterpapiermolen verschilden belangrijk qua vermogen. De grootste windmolen haalde 25 pk. en kon twee zogenaamde maalbakken aandrijven, terwijl de kleinste watermolen slechts 3 pk. haalde. Grote verschillen waren er ook in de techniek van de papierfabricage. In de Zaanstreek was er veel technisch vernuft nodig om van grote diepte water omhoog te halen en vervolgens voor het productieproces geschikt te maken. Wat er gemeenschappelijk was, was de behoefte aan grote hoeveelheden schoon water, vrij van ijzer. De combinatie van beheersing van de energie en het verkrijgen van kwantitatief en kwalitatief geschikt water gaven de doorslag voor de opmars van het Zaanse papier. Het uitgroeien van de Zaanse papierindustrie is zelfs geheel te verklaren door technische verbeteringen.15 Voor de Veluwe zou het totale aantal papiermolens - op het hoogtepunt waren er 150 - de doorslag geven een bijdrage te leveren aan de Nederlandse totaalproductie. Aanvankelijk was het Nederlandse papier nog van matige kwaliteit. Er werd zowel zogenaamd grauw- als blauwpapier vervaardigd, dat vooral geschikt was als pakpapier voor bijvoorbeeld suiker en linnen. De papiermolen bij Leiden vervaardigde zelfs alleen pakpapier voor de textielindustrie. In het midden van de zeventiende eeuw werd het Zaanse blauwpapier dankzij technische verbeteringen - ook buiten Nederland - vermaard en zeer geschikt bevonden voor het inpakken van textielproducten. De papiermakers in de Zaan waren hun tijd vooruit door in de grondstof voor dat papier onder andere, naast lompen, gebruik te maken van (câmpeche)hout. Hiermee werd opnieuw een innovatie toegepast en een voorsprong bereikt op de concurrentie. Zaans papier werd dan ook schrijfpapier.16 Het Veluwse papier zou voornamelijk voor het inpakken gebruikt worden.
12 A. Lacoix, Historique de la papeterie d’Angoulème (Parijs 1863) 9, P.T. Tschudin, Schweizer papiergeschichte (Bazel 1991)34, G. Bayerl, Die Papiermühle (Frankfurt a.d. Main 1988) 278-279, R.L. Hills, Papermaking in Britain 1488-1988 (Londen 1988) 52, Voorn, III, 136-141. 13 Israel, Handel, 271. 14 Van der Woude, Noorderkwartier, 489, Voorn, III, 39. 15 Voorn, III, 37, Van der Woude, Noorderkwartier, 488-490. 16 Voorn, II, 151, Van der Woude, Noorderkwartier, 488-490,
8
De belangrijkste technische ontwikkeling in de Republiek vond plaats in het laatste kwart van de zeventiende eeuw. De bestaande maalwerktuigen in combinatie met onzuiver water leidden aanvankelijk tot geel in plaats van wit papier. Door voortdurend te zoeken naar verbeteringen aan deze maalwerktuigen werd uiteindelijk een maalbak ontworpen die tot een aanzienlijke vooruitgang van de kwantiteit en kwaliteit leidde. De Zaanse papiermakers zagen kans wit papier nu ook echt wit te maken. Zeer toepasselijk werd deze vernieuwde maalbak de ‘hollander’ genoemd. Het Zaanse witpapier werd na 1700 het schrijf- en drukpapier van Europa en kwam aan de top van de Amsterdamse groothandel te staan.17 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ INNOVATIETECHNIEK: DE HOLLANDER In een papiermolen werden lompen via hamerbakken fijngeslagen voor hergebruik als papierstof. Een de door de as van de molen aangedreven hamer of hamers vermaalden daarbij in een hamerbak de niet meer gebruikte kledingstukken, waarbij tevens rijkelijk water werd gebruikt, tot een pulpmassa, waaruit het papier zou worden geschapen. Dit proces vergde 6 à 12 uur. Nog voor 1673 werd in de Zaanstreek dit proces versneld door het gebruik van een cilinder of wal voorzien van messen, die de lompen met snelheid fijnmaalden in een gesloten ovale bak of trog. Deze innovatie zou niet alleen het vermalen versnellen met een derde van de tijd, maar ook zorgen voor een betere kwaliteit papier. De vinding vereiste wel meer energie en die had de Veluwse papiermolen niet, zodat de toepassing daar pas na 1800 zou worden gebruikt en dan nog alleen in de grotere molens. Ook het buitenland zou deze vinding overnemen. Bron: H. Voorn, De papiermolens in de provincie Gelderland alsmede in Overijssel en Limburg (De geschiedenis der Nederlandse Papierindustrie III) (Haarlem 1985) 76-84. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Houten model waterrad met vier hamerbakken en een Hollander. Coll. CODA Museum
De innovatie en de technische ontwikkeling in de Republiek trokken de aandacht van het buitenland. Volgens Israel profiteerde men daar in de achttiende eeuw van de innovaties en de technische ontwikkelingen in de Nederlandse industrie c.q. de papierindustrie.
17
Voorn, III, 47-48
9
De ‘hollander’ zou dan ook in de loop van de achttiende eeuw algemeen gebruikt in de buitenlandse papierindustrie worden. Uit de literatuur blijkt de buitenlandse aandacht. Al in 1688 probeerden Engelse ondernemers, verenigd in ‘The White Paper Company’, Nederlandse papiermakers te ronselen voor hun eigen industrie. Voorn maakt melding van papiermakers die geronseld werden voor de Noorse (eind 17e eeuw), Russische (1718-1721), Zweedse (1756) en Belgische (na 1725) papierindustrie. De Noorse papierindustrie had zijn ontstaan zelfs geheel te danken aan de geronselde papiermakers. De Nederlandse papiermakers probeerden deze ronselpraktijken tegen te gaan om hun bedrijfsgeheimen veilig te stellen. Blijkbaar met succes, want het aantal vertrokken papiermakers(knechten) was relatief gering.18 De buitenlandse papierindustrie was niet succesvol in het werven van Nederlandse papiermakers, maar des te meer in het overnemen van Nederlandse innovaties. Naast de ‘hollander’ was er veel belangstelling voor specifiek papiermakersgereedschap. De pogingen de bedrijfsgeheimen veilig te stellen waren niet succesvol. In 1752 drongen de papiermakers bij de overheid aan op maatregelen. Hun verzoek leidde tot een plakkaat ‘tegen het maken van molens off uijtvoeren van molenmaterialen buiten’s land’. In 1781 werd dit plakkaat op verzoek van de Zaanse papierindustrie nog eens herhaald, want zij vreesde dat de buitenlandse papierindustrie anders dankzij Nederlandse vindingen de vraag naar papier naar zich toe zou trekken.19 De literatuur bewijst zowel het gelijk van de papiermakers als het succes van de Nederlandse innovaties. Zo merkte Lacroix op dat, indien de Franse industrie eerder de Nederlandse innovaties had overgenomen, deze in staat zou zijn geweest in de tweede helft van de achttiende eeuw voldoende te produceren en te concurreren. Een Duitse dissertatie meldde dat er gestreden werd om de eer wie de ‘hollander’ had uitgevonden. Hardnekkige geruchten over de uitvinder - een Duitser in Hollandse dienst - werden niet bewezen geacht, wel dat de late introductie van de uitvinding de Franse papierindustrie de genadeklap zou hebben gegeven. Het moment van overname van deze specifieke uitvinding wordt over het algemeen als maatgevend beschouwd voor de start van een eigen succesvolle expansie van de papierindustrie.20
De productie; vraag en aanbod De vraag naar papier nam in de vroegmoderne tijd voortdurend toe. Volgens de Amerikaanse historicus Jan de Vries kon de (Nederlandse) papierindustrie zich in de achttiende eeuw door de vraag naar papier zelfs - in positieve zin - onttrekken aan de seculaire trend; dus na 1730/40 groei in plaats van krimp.21 Zowel de productiecijfers als de vraag naar lompen bevestigen dit beeld. Het productievermogen was in de beginfase van de stapelmarkt absoluut onvoldoende om een rol van betekenis te spelen. Niet alleen Israel, maar ook Voorn was van mening dat deze lang was aangewezen op buitenlandse, vooral de Franse, productie. Vanaf welk moment was de Nederlandse productie groot genoeg om een rol te spelen op de stapelmarkt? Israel noemde 1685 (de opheffing van het edict van Nantes) als keerpunt, waarbij hij zich baseerde op zowel Nederlandse als Franse bronnen. Voorn wees de periode na 1730 aan. Tot slot De Vries; die meende dat de vraag naar papier te groot was voor de Nederlandse papierindustrie.22 De genoemde auteurs baseren zich allen op productiecijfers. Hoe zijn de productiecijfers tot stand gekomen? Bij de bestudering blijkt dat de auteurs verschillende methoden gebruikten. Israel’s bronnen (Van Braam en Roessingh) gebruikten als methode: het aantal molens vermenigvuldigd met de geschatte productie per molen geeft 18 Voorn, I, 81, III, 47, J.A. Coldeweij, ‘De papiermakerij op de Veluwe; hoofd- of bijzaak.’, Bijdragen en Mededelingen Oudheidkundige Vereniging Gelre, 61 (1962/4) 225, H.M. Fiskaa, Norske papirmöller og deres vannmerker 1695-1870 (Noorse papiermakers en hun watermerken) (Oslo 1973) 225. 19 Voorn, III, 139-141, Van der Woude, Noorderkwartier, 488. 20 De Vries, Papiernijverheid, 47-49, Lacroix, Historique, 19-20, Bayerl, Die Papiermühle, 272-273. 21 In vrijwel alle vermelde buitenlandse werken wordt dit aangegeven. Israel, Handel, 271. 22 Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (2e druk; Amsterdam 1995) 370, Voorn, I, 78, Israel, Handel, 348.
10
de totaalproductie. Indien bij deze methode geen rekening wordt gehouden met de innovatie ontstaat echter een verkeerd beeld. Een andere methode is toegepast door zowel De Vries als Voorn. De eerste baseerde zijn productiecijfers op bronnen uit de Bataafs-Franse tijd, toen er veel enquêtes werden gehouden. Hierdoor was hij in staat de gemiddelde productie van de Veluwse molen vast te stellen op 900 riem per jaar. Voorn baseerde zich aanvankelijk op de cijfers van De Vries, die deze later aanvulde met eigentijdse bronnen uit 1740 en 1823.23 De productie van papier verschilde sterk per regio. Dit had meerdere oorzaken. De belangrijkste was het verschil in het energievermogen en de introductie van de ‘hollander’. Het vermogen van de Zaanse molen was veel groter dan van de kleinere Veluwse molen. De Zuid-Hollandse molen produceerde per jaar meer dan de Veluwse molen, maar minder dan de Zaanse molen. Gebaseerd op de gegevens van Voorn is de capaciteit van de Zaanse - ZuidHollandse - Veluwse molens circa 1700 te schatten op 3: 1,5 : 1. Door de late toepassing van de ‘hollander’ buiten de Zaanstreek werd de verhouding in het midden van de achttiende eeuw: 3,5 : 1,5 : 1. Een andere belangrijke factor bij de verhoging van de productie was het gebruik van meer dan een schepkuip in een molen. Door de innovatie werd het mogelijk meer dan een schepkuip te gebruiken. Daarom is het meten van de productiecapaciteit afhankelijk van het tellen van de schepkuipen.24 Voor de Zaanse molens gaf Van der Woude de volgende cijfers over de opmars van het gebruik van meer dan een schepkuip per molen: <1650 >1650 >1680 >1700 >1800
gemiddeld 1 per molen gemiddeld 1,4 per molen gemiddeld 1,75 per molen gemiddeld 2 per molen gemiddeld 2,6 à 2,7 per molen
Bron: Van der Woude, Noorderkwartier, 492. N.B.: De Veluwse molen gebruikte voor 1800 zelden meer dan een schepkuip.25 Er dus een samenhang tussen de groei van het aantal molens, de innovatie en het gebruik van het aantal schepkuipen in relatie tot de productie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er vooral in de productiecijfers van de Zaanse molens een behoorlijk verschil is tussen Van Braam enerzijds en Voorn/De Vries anderzijds. De geschatte productiecijfers per auteur, per regio is;
1700
Voorn
Jan de Vries
Veluwe Noord-Holland Zuid-Holland Totaal
112.500 riem 150.000 riem 37.500 riem 300.000 riem
125.000 riem 130.000 riem 6.000 riem 261.000 riem
1730-1750
Voorn
Veluwe
144.000 riem 150.000 riem 61.200 riem
Noord-Holland Zuid-Holland
Braam
80.000 riem
Van der Woude
150.000 riem
Roessingh
Jan de Vries
150.000 riem
95.000 riem 82.500 riem 15.000 riem
23 De Vries, Papiernijverheid, 25, 141, Van der Woude, Noorderkwartier, 491-492, Voorn, I, 76. Israel gebruikte naast Van Braam en Roessingh ook een niet gevonden Franse bron. 24 Voorn, III, 145-147, De Vries, Nederland, 370-371. 25 Voorn, III, 53.
11
Totaal
355.200 riem
1770
Voorn
Veluwe Noord-Holland Zuid-Holland Totaal
135.000 riem 150.000 riem 75.000 riem 360.000 riem
192.500 riem
Braam 100.000 riem
Van der Woude 160.000 riem
Jan de Vries 150.000 riem 155.000 riem 15.000 riem 320.000 riem
Toelichting: De Noord-Hollandse molens betrof na 1730 in feite alleen nog Zaanse molens zodat de cijfers 173050 en 1770 vergeleken kunnen worden. (Braam versus Voorn/Van der Woude). Jan de Vries gaf over 1740 alleen de cijfers van wit papier. Voorts telde hij alleen de productie van de (Zuid-Hollandse) Waddinxveense molens. In de cijfers van Zuid-Holland (Voorn) is de geringe bijdrage van de molens uit de rest van Nederland (Friesland, Groningen en Overijssel) meegenomen. Bronnen: Voorn, I-III, Braam, Zaanstreek, Van der Woude, Noorderkwartier, Roessingh, AAG 12, Jan de Vries, Nederland.
Israel, die uitgaat van de gegevens van Van Braam, poneerde dat de papierindustrie een dramatische terugval te zien gaf. Hoe hij tot deze interpretatie komt is onduidelijk, want Van Braam constateerde een toename in de productie. Uitgaande van de gegevens van Voorn was er na het hoogtepunt (1730/40) sprake van - zij het geringe - groei. Indien de gegevens van Van der Woude over de opmars van de schepkuip worden vergeleken met de geschatte productie kan zelfs de vraag worden gesteld of er voor de tweede helft van de achttiende eeuw geen hogere productiecijfers dienen te worden gegeven. Nu de vraag naar de lompen. Naast productievermogen, innovatie en techniek was de productie van papier, zoals elk ander product, afhankelijk van grondstoffen. De grondstof voor papier bestond vóór de late negentiende eeuw voornamelijk uit lompen. De papiermaker was afhankelijk van de beschikbaarheid. Het gestaag groeiende aantal molens en de verhoging van de productie leidden tot een steeds nijpender wordende vraag naar lompen, zodat de lompenhandelaar deze steeds verder van de concentratiegebieden probeerde te verwerven. In de achttiende eeuw werden er plakkaten uitgevaardigd om de uitvoer van lompen te verbieden. De voortdurende vraag was zo groot dat de papiermakers in het Duitse Rijk - tevergeefs - de uitvoer van lompen naar de Republiek trachtten tegen te gaan.26 De grote vraag naar lompen impliceert indirect de grote vraag naar papier. Die was in de achttiende eeuw stijgende onder andere door de behoefte van de boekdrukkerij. De capaciteit van de Nederlandse molens kon deze nauwelijks bijbenen, zodat lang de invoer van papier noodzakelijk bleef. Er was slecht eenmaal - voor zover bekend - sprake van overcapaciteit. Dat leidde tot een opvallend snelle besluitvorming onder de Zaanse en Veluwse papiermakers. Er werd afgesproken gedurende de maanden januari-februari 1740 geen wit papier te produceren en op die wijze het evenwicht te herstellen. Een staaltje van achttiende eeuwse kartelvorming. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ De vervoerders van de vroegmoderne tijd In 1749 werd er in vrijwel de gehele Republiek een andere opzet gemaakt voor de belastinginning. Door de historicus Roessingh werden de registers gebruikt om de beroepsstructuur van de Veluwse bevolking vast te stellen. In zijn publicatie over dat onderwerp noemt hij terloops de vervoerssector, alleen uit zijn tellingen blijkt nauwelijks het bestaan van vervoerders. Bij onderzoek in de genoemde bron blijkt dat niet in ieder ambt of kerspel de beroepen goed zijn genoteerd. Veel daarin genoemde 26
De Vries, Papiernijverheid, 35-36.
12
dagloners waren in werkelijkheid karreman. In het kerspel Heerde werden de beroepen wel goed genoteerd. Ik kon vaststellen dat ca. 5% van de beroepsbevolking karreman was, een cijfer dat redelijk aansloot bij het ambt Epe waar circa 6% karman was. Uit een telling van 1795 blijkt in het kerspel Apeldoorn toen 47 karremannen, ongeveer 5% van de beroepsbevolking, actief was. Een deel van hen woonde in het gehucht De Kar, even ten oosten van Apeldoorn. Deze vlek op de landkaart dankt dus zijn naam aan de vervoerders van onder andere papier naar de IJsselsteden Deventer en Zutphen. Een andere manier van vervoeren gebeurde via De Grift naar het noordelijk gelegen stadje Hattem. Al in de zeventiende eeuw werd er melding gemaakt van scheepvaart op deze wetering. Nog in de achttiende eeuw werden plannen gemaakt De Grift te kanaliseren. In Veessen in het ambt Heerde woonden in 1749 maar liefst 12 schippers. De karremannen in Heerde en Epe zullen ongetwijfeld waren hebben gehaald en gebracht naar de bescheiden haven van Veessen, waar schippers het vervoer overnamen. Vandaar waren de markten stroomop en –neerwaarts goed bereikbaar. Het Veluwse papier werd dus door een vervoerder afgeleverd in diverse steden en streken. Daar de hoeveelheden niet groot waren zal een lokale koopman als tussenhandelaar dienst hebben gedaan. Hij fungeerde wellicht ook als ‘factor’ voor de aanschaf van lompen. Hoeveel papier werd vervoerd is niet onderzocht. Ook hier ligt een braakliggend terrein over de papierhandel, waarbij de registers van de Deventer tollen een mogelijkheid bieden. Bronnen: E. de Jonge e.a (red), Veluws water. Tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe (Utrecht 2007), H.K. Roessingh, ‘Beroep en bedrijf op de Veluwe in het midden van de achttiende eeuw.’, Afdeling Agrarische Geschiedenis Landbouwhogeschool, 13 (Wageningen 1965) en diverse genealogieën in jaargangen Veluwse Geslachten, CODA/AA, archief ambt Apeldoorn, inv.nr. 349. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Niet alleen in de Republiek, maar ook elders floreerde de papierindustrie in de achttiende eeuw. Zowel voor Duitsland, Zwitserland als Engeland kan dit worden geconstateerd. Door de introductie van de ‘hollander’ zag de Britse papierindustrie kans de Nederlanders uit de binnenlandse - Britse - markt te dringen en rond 1800 op alle exportmarkten te opereren. De productie was in 1718 300.000 riem, goed voor 71% van de eigen consumptie. Deze productie zou tussen 1738 en 1800 verviervoudigen en het aantal molens verdubbelen. Groei alom in de papiermakerij, behalve in Frankrijk. Daar was sprake van een neergaande lijn.27 De grote vraag naar papier in de Nederlanden zou pas stagneren in de Bataafs-Franse tijd. Toen trad er door het gebrek aan lompen verval op. Naar de mening van anderen zou het verval in de Nederlandse papierindustrie pas na 1830 ontstaan, omdat men niet tijdig overstapte op de stoommachine en er relatief te weinig werd geproduceerd.28
De papierhandel Vanaf de vroege achttiende eeuw zou het Nederlandse papier een overheersende rol in de handel innemen. Nu is de papierhandel een onderbelicht hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis, zodat de vraag is of dit klopt. De handel werd al vroeg gemeld; het betrof logischerwijs de import. In 1530 werd door keizer Karel V een plakkaat uitgevaardigd om vervalsing van watermerken door Hollandse importeurs tegen te gaan. Hieruit blijkt dat het papier toen zowel uit de Duitse als Vlaamse streken werd geïmporteerd. De tolboeken van IJsseloort bij Arnhem bevestigen de Duitse import. In de late zestiende eeuw vond in Amsterdam ook invoer uit Zwitserland plaats.29
27
Hills, Papermaking, 52, Lacroix, Historique, 19-20. Zowel De Vries als Voorn zijn deze mening toegedaan. Enschedé, ‘Papier en papierhandel’, 97-111, 173-188, 205-231, T. Marseille, Wat tolboeken vertellen, Koophandel, schepen en scheepvaart op de IJssel rond 1570 (Leeuwarden 1993) 109, CODA/AA, collectie Voorn, map 81 A-D. 28 29
13
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Papier: niet zwaar belast Uit de tolboeken van IJsseloord bij Arnhem blijkt dat de tol voor papier gering was: een stuiver per baal. Schippers en kooplieden uit Arnhem, Deventer, Rees en Wezel vervoerden tussen oktober 1562 en april 1563 nog 40 balen papier, waarbij het steeds stroomopwaarts ging. In 1573/74 en ook de jaren daarna nam de import van Duits papier af. In 1575/76 zouden Duitse schippers slechts vijf partijen passeren. Slecht een Zutphense koopman importeerde 3 à 4 riem ten behoeve van zijn woonplaats. Mogelijk dat de oorlogssituatie debet is aan het verval van de papierhandel met het Duitse gebied. Bron: T. Marseille, Wat tolboeken vertolken. Koophandel, schepen en scheepvaart op de IJssel rond 1570 (Leeuwarden 1993) 109. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Tot de val van Antwerpen was Amsterdam het belangrijkste handelscentrum voor papier. Ook Genua, voor de Middellandse Zee, en Lübeck, voor de Oostzee, waren belangrijk in de papierhandel. Meerdere auteurs waren van mening dat Amsterdam in de zeventiende eeuw niet alleen de rol van Antwerpen zou overnemen, maar ook de andere genoemde plaatsen zou overvleugelen. Jan de Vries noemde het zeventiende eeuwse Amsterdam dan ook het wereldhandelscentrum van de papierhandel.30 Hoe dit valt te rijmen met het gebrek aan onderzoek naar de papierhandel is zoals gezegd niet duidelijk. De zeventiende-eeuwse Amsterdamse papierhandel is (deels) onderzocht door Enschedé en Voorn. De eerste concludeerde dat tot aan het midden van de zeventiende eeuw het Duitse papier overheerste in de Nederlandse papierhandel. Daarna overheerste het Franse papier. Het Duitse papier werd onder andere via een al voor 1623 opgerichte ‘Compagnie van den Handel met Duijtsche papieren’ geïmporteerd. Deze compagnie bleef actief tot na 1637 en had factors (dat waren tussenhandelaren/ vertegenwoordigers) in zowel Bazel als Straatsburg. Het kapitaal voor de compagnie kwam onder andere van de Hollandse adellijke familie Van Lockhorst. Via een in Amsterdam gevestigde administrateur werden opdrachten gegeven voor aankoop en transport naar de Republiek. Het ging daarbij niet om kleine bedragen; in 1630 werd er bijvoorbeeld voor zo’n slordige 600.000 gld. een wissel afgegeven door de Amsterdamse wisselbank voor betalingen in Bazel. Het ingevoerde papier werd opgeslagen in een Arnhems pakhuis en deels verhandeld naar Engeland.31 De compagnie staakte haar activiteiten toen het aanbod van Frans papier toenam. Het omslagpunt van Duits naar Frans papier in de handel blijkt uit onderzoek door Voorn in de protocollen van Amsterdamse notarissen over de kwaliteit van geleverd papier. Voor 1600: 1600-1650: 1650-1670:
4 kwesties over leveranties uit Zwitserland en Vlaanderen. 12 kwesties over leveranties uit Duitsland 39 kwesties over leveranties uit Frankrijk.
Bron: CODA/Apeldoorns archief, collectie Voorn, mappen 81 A-D.
De invoer van Frans papier nam voor de Amsterdamse stapelmarkt dusdanig in belangrijkheid toe dat men trachtte een zekere controle te verwerven. Vanaf 1620 vertrokken factors naar Frankrijk om papier te kopen of prijsafspraken te maken. Ook werd er kapitaal verstrekt om molens te bouwen of overgenomen. Dit beperkte zich tot het achterland van La Rochelle en Angoulême (Angoimois) In deze gebieden ontstond dan ook een Nederlands handelsmonopolie. Dit Franse papier werd slechts beperkt via de Nederlandse stapelmarkt verhandeld, want het werd grotendeels rechtstreeks naar Engeland verscheept. 30 31
De Vries, Nederland, 368-369. Enschedé, Bibliotheekwezen 7, 104, CODA/AA, collectie Voorn, map 81 A-D.
14
De (weinige) cijfers uit het midden van de zeventiende eeuw geven aan dat de invoer de uitvoer nog oversteeg. In 1667/68 werd er in Amsterdam 181.808 riem papier ingevoerd en maar 52.228 riem uitgevoerd. De invoer betrof deels blauw papier (16.110 riem), dat in zijn geheel weer werd uitgevoerd (17.217 riem). Een tien jaar eerder opgemaakte statistiek van de Boreel, Frans ambassadeur, bewees het belang van de invoer uit Frankrijk. In 1658 werd er bijvoorbeeld voor een waarde van 2 miljoen Franse franken ingevoerd. Naast Amsterdam werd ook in Rotterdam wel papier verhandeld. Een deel van de Veluwse productie en wellicht een groot deel van de Duitse invoer werd via deze haven verhandeld. Er is slechts een cijfer van de invoer bekend; in 1680 werd er 69.642 riem grauw papier ingevoerd.32 Vergeleken met Amsterdam was deze invoer beduidend minder, maar op zich een factor van betekenis. De Nederlandse papierindustrie was zoals al eerder gezegd pas na 1670 in staat een belangrijke bijdrage te leveren aan de stapelmarkt, al zou het nog tot rond 1700 duren zij definitief de grootste leverancier werd van de handel. Dit is te bewijzen uit watermerken. Britse studies tonen aan dat voor 1650 het Zwitserse en Duitse papier, tussen 1650 en 1700 het Franse en vanaf 1700 het Hollandse papier domineerde.33 Ook de cijfers tonen een groeiende uitvoer aan:
Plaats Amsterdam Rotterdam Totaal
Invoer (in riemen) 1753 1789 41412 44481 6905 6487 48317 50968
1792 19891 6379 26270
Uitvoer (idem) 1753 1789 78581 105513 29161 11473 107742 116986
1792 94904 14686 109590
Bron: De Vries, Papiernijverheid, 42.
Het meeste papier werd verhandeld naar Scandinavië en Rusland, daarnaast naar Duitsland (vooral naar Hamburg, Bremen en Munsterland). De uitvoer hiervan bleef in de genoemde jaren redelijk stabiel. De handel naar Groot-Brittannië, in 1753 nog 13.447 riem, droogde echter bijna op naar nog geen 1000 riem in 1792. De handel naar Frankrijk bleef stabiel, circa 5000 riem, en de handel naar het Iberisch schiereiland steeg. Van handel op Noord- en ZuidAmerika blijkt niets. Het is tijd voor een recapitulatie: Indien de in- en uitvoercijfers worden vergeleken met de productiecijfers is de conclusie dat het overgrote deel van de in de Republiek geproduceerde papier niet voor de uitvoer was bestemd. Slechts een zevende deel werd voor de buitenlandse handel bestemd, ongeveer 50% van de totale uitvoer. Dit lijkt in eerste instantie niet te stroken met het Britse watermerken onderzoek, dat juist aantoonde dat het Nederlandse papier na 1700 domineerde. Er is maar een algehele conclusie mogelijk; er is onvoldoende onderzocht hoe het Nederlandse papier werd verhandeld. Wat zich mogelijk onttrekt aan de cijfers is de handel via de weg en de rivieren. Juist het Veluwse papier zal wellicht deels via de rivierhandel verhandeld zijn naar het Duitse achterland. Het feit dat de Veluwse papiermakers in de zeventiende eeuw slechts eenmaal aantoonbaar een factor in Amsterdam hadden vergroot dit vermoeden. Ook dient opgemerkt te worden dat veel papier via hier gedrukte boeken indirect uitgevoerd werd.
32
33
Ibidem, 105-109, Hills, Papermaking, 52. Israel, Handel, 348, CODA/AA, collectie Voorn, map 81 A-D.
15
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ De Gelderse papierhandel: de factor De Gelderse papiermaker produceerde voor de (Amsterdamse stapel)markt. Dit verliep via zijn factor, die als commissionair optrad tussen producent enerzijds en groothandelaren en boekdrukkers anderzijds. De factor vertegenwoordigde meerdere papiermolenaars die hem als commissieloon 2% betaalden. De factor kreeg na de transactie betaald, maar soms trad hij ook op als bank van lening; tegen een rentevergoeding verleende hij dan een voorschot. De in totaal 150 Veluwse papiermakers hadden slechts een handvol factors. Voorn wist er 20 op te sporen. Het werken met een tussenpersoon had voor- en nadelen. De papiermaker kon zich concentreren op de productie, zonder zich zorgen te maken over de afname. Ook hoefde de reis naar Amsterdam of elders niet te worden gemaakt; de factor regelde alles. Het nadeel was dat er niet onderhandeld kon worden over de prijs; die lag min of meer vast, dus ook in tijd van schaarste. Al in 1615 werd voor het eerst een factor voor Veluws papier in Amsterdam genoemd. Deze was tevens betrokken bij het stichten van een papiermolen in Apeldoorn. Sommige factors hadden familiebanden met de papiermakers, zoals Gerardus en Lambertus, familie van Wilhelmus van Laar, die papier schepte in Vaassen. Niet alle papiermakers handelden via factors. Er werd ook rechtstreeks geleverd aan handelaren in de IJsselsteden, Arnhem, Dordrecht en Rotterdam. Natuurlijk werd grauw (inpak)papier lokaal verhandeld, terwijl Ermelose papiermakers dergelijk papier voor de Nijkerkse tabakshandelaren leverden. Na 1815 zouden veel drukkerijen Veluws papier afnemen. Dat er tevens kwalitatief goed papier werd geleverd blijkt bijvoorbeeld uit civiele rechtszaken, zoals in 1676 toen Rutger Swarthoff van Enoch de Vries, boekdrukker tot Deventer, geld vorderde in verband met geleverd papier. Bron: H. Voorn, De papiermolens in de provincie Gelderland alsmede in Overijssel en Limburg (De geschiedenis der Nederlandse Papierindustrie III) (Haarlem 1985)148-167, Gelders Archief, Rechterlijk archief van Veluwe en Veluwezoom, inv.nr. 331, fol. 307vso e.v. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Conclusie In de late zestiende eeuw ontstond een Nederlandse papierindustrie die leidde tot een gestage groei van het aantal papiermolens. Het hoogtepunt werd bereikt in de periode 1730-40, waarna een stabilisatie volgde. Vanaf het eerste moment moest de papierindustrie innoveren. De Hollandse windpapiermolen was een unieke vinding terwijl het gebruik van grondwater in de Veluwse molen al even uniek was. Latere innovatie leidde tot een sterk verbeterde maalbak, de zogenaamde ‘hollander’. Deze innovatie zou tot ver in de negentiende eeuw de belangrijkste vernieuwer van de binnenlandse en buitenlandse papierindustrie blijven. Door de kwaliteitsverbetering en de productiecapaciteit kon de papierindustrie haar belangrijkste concurrenten -Duitsland en Frankrijk - voorbij stevenen om de belangrijkste leverancier van papier voor de binnenlandse markt te worden. Pas in en vooral na de Bataafs-Franse tijd zou er stagnatie optreden. De Nederlandse papierindustrie was er niet een van een snelle opkomst en neergang. Het staat vast dat het Nederlandse papier na 1700 een overheersende rol speelde in de wereldhandel. De bewijslast is echter gebaseerd op watermerken, maar niet op ‘harde’ exportcijfers, wat op een lacune wijst. Vooral het aandeel van de Veluwse papier in de handelsstromen is onbekend.
16
Literatuuropgave en bronnen Bronnen: CODA/Apeldoorns Archief: -Collectie Loeber (literatuur, manuscripten). -Collectie Voorn (ongepubliceerde materiaal uit het gemeentearchief van Amsterdam). Koninklijke Bibliotheek: -Collectie papiergeschiedenis.
Overige literatuur: Hunter, D., Papermaking through eighteen centuries (New York 1930). Munsell, J., Chronology of paper and papermaking (Albany 1870). Roessingh, H.K., ‘Beroep en bedrijf op de Veluwe in het midden van de achttiende eeuw.’, Afdeling Agrarische Geschiedenis Landbouwhogeschool, 13 (Wageningen 1965). Shorter, A.H., Papermaking in the British Isles. An historical and geographical study (Newton Abbot 1971). 250 Years of Papermaking in America. A history of the industry from the times of William Rittenhouse (New York 1940).
Evert de Jonge (1955) studeerde aan de sociale academie en is werkzaam als arbeidsdeskundige. In 2001 voltooide hij de deeltijd opleiding geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht, met als specialisatie de Nieuwe Tijd. Naast veel genealogische en bronnenpublicaties, zoals De Veluwse Herengoederen, publiceerde hij in diverse historische organen zoals Bulletin Felua, het Deventer Jaarboek, Ampt Epe en de Bijdragen en Mededelingen Gelre. Historisch Jaarboek voor Gelderland. Van laatstgenoemd orgaan is hij tevens redactielid. Ook participeerde hij in Veluws Water. Tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe (2007). Hij leverde recent een bijdrage aan Adel en ridderschap in Gelderland. Tien eeuwen geschiedenis en het Gelders Kastelenboek. Zijn interesse gaat vooral uit naar institutionele geschiedenis voor 1795 met name van de Veluwe.
17
Nieuws uit de Vereniging
5e wapen; Willem I van Gelre en Gullick. 34
Jaarvergadering Historische Vereniging Felua gehouden op 29 maart 2014 Op 29 maart van dit jaar vond de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering plaats in CODA. 14 leden bezochten de vergadering. Niet alleen werd het jaarverslag en de jaarrekening over 2013 vastgesteld, maar met name werd aandacht besteed aan de toekomst van de vereniging. Het probleem is inmiddels bekend: het ledental loopt gestaag achteruit waardoor ook de inkomsten uit contributies verminderen. Het aantal actieve leden is op een hand te tellen en dat betekent steeds minder activiteiten die georganiseerd kunnen worden. Het bestuur heeft in 2013 meermalen gesproken over deze zorgelijke ontwikkeling en stelde de leden tijdens de vergadering voor een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van samenwerking met andere organisaties in Apeldoorn. Het bestuur kreeg groen licht van de leden om dit onderzoek te starten waarbij de suggestie werd gedaan ook een aantal leden uit te nodigen om samen met het bestuur mee te denken. Het bestuur zal de leden in een buitengewone algemene ledenvergadering later dit jaar op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit onderzoek.
Werkgroep Stedelijke ontwikkeling De Werkgroep Stedelijke Ontwikkeling is nu ruim anderhalf jaar aan bezig met het onderzoek naar de naoorlogse stedenbouwkundige ontwikkelingen in Apeldoorn. Wekelijks doen leden van de werkgroep in het archief bij CODA onderzoek.De belangrijkste bronnen die geraadpleegd worden zijn de archieven van het Gemeentebestuur, de Dienst Gemeentewerken en de Apeldoornse Courant. Van de belangrijkste hoofdrolspelers worden korte biografieën samengesteld. Half april verscheen in de Stentor een twee pagina’s groot artikel van de hand van Bert Felix over de Werkgroep en de resultaten tot nu toe. Een prachtig geschreven sfeerstuk waarin de essentie van het onderzoek goed naar voren kwam. Digitaliseren Nieuwsbulletin Na lang wikken en wegen in de redactie van het Nieuwsbulletin Felua is besloten om het Nieuwsbulletin in de toekomst digitaal te gaan uitgeven. Door het stagnerend/ afnemend ledental worden de kosten te hoog. Door digitale uitgave kunnen we veel meer mensen gaan bereiken zonder hogere kosten. Dit aspect komt de bevordering van de geschiedenis van Apeldoorn ten goede, hetgeen een belangrijk doel is van de Vereniging. 34
Bron; http://www.historieroermond.nl/dvcr/pagina/dvcrwapensgelre.htm
18
Dit betekent dat u het nieuwsbulletin via de mail thuisgestuurd krijgt en zo nodig kan uitprinten, het kan dan natuurlijk ook via de e-reader of de smart-phone gelezen worden. Voor de mensen die hier nog niet aan toe zijn en we realiseren ons dat dit er nog veel zullen zijn gezien de leeftijd van onze leden, zullen we uiteraard een geprinte vorm aanbieden. De Nieuwsbulletins zijn bovendien te lezen in CODA. Bovendien zijn alle Nieuwsbulletins van de eerste uitgave in 1979 tot vandaag uitgezocht en gearchiveerd in het archiefcentrum. Op onze website www.historischeverenigingfelua.nl zijn ook steeds meer artikelen online te vinden.
Mededelingen Binnen het erfgoedplatform werpt de samenwerking steeds meer vruchten af; - zo gaat binnenkort de website van het Erfplatform in de lucht. Hierop wordt duidelijk hoe hard er aan het erfgoed van Apeldoorn wordt gewerkt en welke activiteiten er allemaal georganiseerd worden. - wordt er hard gewerkt aan de Open Monumentendag Het papieren nalatenschap van drs. Rob Kemperink wordt overgedragen aan CODA. De archivering zal gebeuren door de Felua.
Nieuws uit
Loenen: negende project in de serie van De Atlas van Apeldoorn Loen’n, trugge in de tied | 17 mei t/m 13 september 2014 Loenen is na De Parken, Ugchelen, Orden, Hoenderloo, Zuid, Centrum, Beekbergen/Lieren/ Oosterhuizen en De Maten de negende in een serie van tien projecten onder de noemer De Atlas van Apeldoorn. In tien jaar tijd neemt CODA in samenwerking met leden van het Erfgoedplatform, wijkbewoners en andere samenwerkingspartners jaarlijks één wijk of dorp in de gemeente Apeldoorn onder de loep. In 2014 staat Loenen centraal, een dorp dat bestaat uit de dorpskernen Loenen en Zilven met daaromheen industrieën, een landgoed en het Ereveld.
19
Het Loenens erfgoed wordt van 17 mei t/m 13 september op verschillende manieren onder de aandacht gebracht. Denk daarbij aan presentaties, wandel- en fietsroutes, een excursie, lezing of een andere activiteit bij een markante, monumentale locatie of bij een van de evenementen die jaarlijks in Loenen plaatsvinden. Zo geeft Corrie de Kool-Verhoog op maandag 2 juni een lezing over de cultuurhistorie van Loenen en wordt aan de Atelierroute in het weekend van 5 en 6 juli een historisch tintje gegeven. Op zondagmiddag 6 juli is er bovendien een leuke workshop voor kinderen. Een echte aanrader is de fietsroute ‘Loen’n, trugge in de tied’. Deze fietsroute van 17,5 kilometer start op de parkeerplaats bij de Loenense waterval en voert langs elf cultuurhistorische highlights van Loenen. Deze worden op panelen langs de route beschreven, maar zijn ook terug te vinden in bijbehorend routeboekje waarin ook een puzzeltocht voor kinderen is opgenomen. Een volledig en actueel overzicht van alle activiteiten en het programma rondom De Atlas van Apeldoorn: Loenen staat op www.codaapeldoorn.nl/atlasloenen.
Bevolkingsregister online Bevolkingsregister van Apeldoorn gedigitaliseerd: meer dan een kwart miljoen Apeldoorners online. Tijdens het Historisch Café van 4 april j.l. is in aanwezigheid van wethouder D. Cziesso het bevolkingsregister van Apeldoorn online ingewijd. Het bevolkingsregister telt 54.595 pagina’s en geeft 491.724 vermeldingen. Het is een onmisbare bron voor iedereen die geïnteresseerd is in familiegeschiedenis. Maar het bevolkingsregister geeft nog veel meer informatie: over samenstelling, migratie, groei en afname van de bevolking, over beroepen en godsdienst, over armoede en rijkdom. Het is daarmee dé sleutel tot het dagelijks leven van de Apeldoorners in de periode 1829-1939. In het bevolkingsregister online kunt u zoeken naar
20
achternamen en voornamen, binnen bepaalde periodes en aan de hand van geboorteplaatsen. Van de gevonden resultaten kunt u vervolgens een scan oproepen.
Geschiedenis van het Apeldoornse bevolkingsregister Eind 1849 kregen alle Nederlandse gemeenten bij Koninklijk Besluit de taak om Bevolkingsregisters aan te leggen. Nu betekende deze wettelijke verplichting tot het bijhouden van het bevolkingregister niet dat er vóór 1849 geen gegevens over de bevolking verzameld werden. Al in 1795 had er een volkstelling plaatsgevonden en in 1829 deden ook Apeldoorn, Beekbergen en Loenen hier voor het eerst aan mee. In 1829 werden alleen de wijk, het huisnummer, de naam, de geboortedatum en het beroep genoteerd. Tien jaar later was de registratie al uitgebreid. Nu werden ook geboorteplaats, geslacht, burgerlijke staat en godsdienstige overtuiging genoteerd. De registers werden ingedeeld op basis van wijk en huisnummer. Na de Volkstelling van 1859 ging de gemeente Apeldoorn over op een nieuwe indeling van het register: niet meer aan de hand van het woonadres, maar alfabetisch; op achternaam. Voor Beekbergen en Loenen werden aparte registers aangelegd. Tien jaar later werd de oude indeling, naar wijk, weer opgepakt. Deze indeling bleef vervolgens van kracht tot 1901. De inschrijvingen vanaf dat jaar werden weer alfabetisch geordend. Rond 1920 werd er in heel Nederland gestart de aanleg van Gezinsregisters, zowel in boeken als op losse kaarten. Daarnaast gingen sommige gemeenten ook een persoonskaartensysteem bijhouden. Die persoonskaarten werden in uiteindelijk per Koninklijk Besluit overal in ons land ingevoerd. In Apeldoorn gebeurde dit in 1939. Daarmee eindigde het gebruik van de bevolkingsregisterboeken.
Naast de bevolkingsregisters worden ook verschillende hulpregisters bijgehouden met meer specifieke gegevens. Denk hierbij aan Dienstbodenregisters (1880-1926), Vestigingsregisters
21
(1873-1915), Verblijfsregisters (1861-1915), Vertrekregisters (1872-1916), Huisnummer- en straatnaamregisters (1829-1939). Ook deze Apeldoornse registers bevinden zich in CODA Archief. Deze zijn echter nog niet gedigitaliseerd. Wél gedigitaliseerd zijn de registers van personeel en patiënten van van instellingen en inrichtingen, zoals het Apeldoornsche Bosch, Herwonnen Levenskracht, de Joseph Stichting en Sanatorium Beekbergen. Ook het register van de Marechaussees die in de Van Haeften kazerne gelegerd waren en van de militairen van het Remontedepot in Nieuw Milligen zijn gescand en doorzoekbaar. www.coda-apeldoorn.nl/bevolkingsregister
Bunker Seyss-Inquart virtueel te bezoeken in CODA Centrale Bibliotheek Nieuw onderdeel van de historische tentoonstelling De Geschiedenis van Apeldoorn Op de tafelbrede tablet die deel uitmaakt van de tentoonstelling De Geschiedenis van Apeldoorn in CODA Centrale Bibliotheek kunnen bezoekers nu een virtuele tour maken door de bunker van Seyss-Inquart. Deze schuilkelder bevindt zich aan de Loolaan 554 in Apeldoorn waar vanaf het najaar van 1944 tot het eind van de oorlog het hoogste gezag in bezet Nederland zetelde: Rijkscommissaris Seyss-Inquart met zijn staf. In de eerste jaren na de oorlog stonden duizenden mensen in de rij om een blik te werpen in deze schuilkelder die in de stijl van de Rijkscommissaris ingericht was. Op de wanden prijkten verschillende karikatuurschilderingen die het verhaal van Seyss’ levensloop vertelden. Deze muurschilderingen zijn gemaakt door twee Apeldoornse kunstenaars. Begin jaren ’50 ebde de belangstelling weg en gingen de deuren op slot. De bunker is sindsdien slechts bij zeldzame gelegenheden toegankelijk geweest voor publiek. Om belangstellenden toch een kijkje in dit Rijksmonument te gunnen, is in opdracht van CODA en het Gelders Erfgoed een virtuele tour samengesteld. Dit in het kader van het project Beleef Mijn Gelderland! Bezoekers kunnen deze tour volgen op de tablet die in CODA Centrale Bibliotheek staat als deel van de historische tentoonstelling. Via deze tablet krijgen bezoekers toegang tot de bunker waar ze niet alleen de wandschilderingen, maar ook foto’s, filmbeelden en historische informatie kunnen bekijken. De bunker is niet alleen een Rijksmonument, het is ook het enige monument in Apeldoorn dat dateert uit de oorlogsperiode. Daarmee is het de plek in de stad die het meest direct verbonden is met en herinnert aan de beklemmende jaren van de Tweede Wereldoorlog. De stichting De Bunker van Seyss-Inquart zet zich momenteel in voor het behoud van de bunker en de kwetsbare wandtekeningen. Binnenkort kan ook de Hunenschans aan het Uddelermeer in 3D bezocht worden. Deze vroegmiddeleeuwse ringburcht bevat de oudst bekende grafheuvels van de Veluwe en is een van de meest belangrijkste archeologische monumenten van Nederland.
De Kanalenkoning - Willem I, grondlegger van het Apeldoorns Kanaal van 22.04 t/m 13.07 op De Verdieping in CODA Museum | gratis toegang
22
In aansluiting op de feestelijkheden rond 200 jaar Koninkrijk is de tentoonstelling De Kanalenkoning – Willem I, grondlegger van het Apeldoorns Kanaal in CODA te zien. Deze expositie toont schilderijen, afbeeldingen, historische documenten, kaarten en voorwerpen over de geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal en over Willem I, de ‘Kanalenkoning’.
Willem I, Koning der Nederlanden. Gravure door C.C.A. Last. Collectie Historische Vereniging Felua
De tentoonstelling brengt het verleden, heden en de toekomst van het Apeldoorns Kanaal in kaart. Aan de hand van schilderijen, tekeningen, objecten, foto’s en een digitale presentatie wordt een beeld geschetst van de bedrijvigheid en recreatie naast en op het kanaal. Bezoekers zien onder andere een portret van de ontwerper Hendrik Jan Lijsen, een replica van het schip ‘de Beurtvaart’ en zeven gedetailleerde en prachtig ingekleurde kaarten van Rijkswaterstaat van het ontwerp van dit kanaal. Om het binnenland te ontsluiten voor de ontwikkeling van landbouw, handel en industrie werden onder het bewind van Willem I ongeveer 25 kanaalprojecten uitgevoerd. Hij bepaalde bij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1824 dat de Grift vanaf Apeldoorn tot de IJssel bij Hattem bevaarbaar gemaakt moest worden. Enkele dagen voor de officiële opening op 13 april 1829 maakte Koning Willem I een proefvaart en passeerde als eerste de vijf sluizen en zevenentwintig bruggen van de 32 kilometer waterweg die het Griftkanaal werd gedoopt. Het zuidelijke deel naar Dieren werd tussen 1858-1875 aangelegd en het hele traject werd uiteindelijk het Apeldoornse Kanaal genoemd. De tentoonstelling sluit aan op de viering van 200 jaar Koninkrijk, een initiatief van Stichting Koninklijk Apeldoorn en het Erfgoedplatform Apeldoorn. Meer informatie over 200 jaar Koninkrijk in Apeldoorn vindt u op www.koninklijkapeldoorn.nl.
23
Inhoudsopgave De Nederlandse papierindustrie en -handel in de zeventiende en achttiende eeuw met het accent op de Veluwse bijdrage. door Evert de Jonge--------------------------------------3
Nieuws uit de Vereniging-------------------------------------------------------------------------------18
Nieuws uit CODA--------------------------------------------------------------------------------19
24