Inhoudsopgave Pagina: Inleiding
4
Hoofdstuk 1: Begrippenkader
7
1.1 Cultuurgoederen
7
1.1.1 Definitie
7
1.1.2 Goederenrechtelijke kwalificatie
8
1.1.3 Het begrip cultuurgoederen in verdragen
9
1.2 Bezet gebied
11
1.3 Gewapend conflict
12
1.4 Preserveren
13
Hoofdstuk 2
14
2.1 Nederlands Internationaal Privaatrecht
14
2.2 Nederlands recht
16
2.2.1 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954)
16
2.2.2 Het eerste Protocol van het verdrag 1954
17
2.2.3 Inhoud Protocol
19
2.2.4 Protocol in Nederland
20
2.3 Implementatie van het Protocol door Nederland
21
2.3.1 Hoofdlijnen Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied 2.3.2 Inhoud Wet teruggave cultuurgoederen
22 22
1
2.3.3 Goederenrechtelijk Rechtsbescherming
24
2.3.4 Schadevergoeding
26
Hoofdstuk 3
28 3.1.1 Redenen om cultuurgoederen uit een bezet gebied mee te nemen
28
3.1.2 Twee visies
29
3.1.3 Preserveren
31
3.1.4 Garantie voor de juiste zorg
32
3.1.5 Preservatie in het verdrag 1954, het Protocol en de Wet teruggave cultuurgoederen
32
3.1.6 Cultuurgoederen van de wereldbevolking
33
3.1.7 Nederlands beleid
34
3.2 Voorstel wijziging Wet teruggave cultuurgoederen
35
3.2.1 Goederenrechtelijke problemen en schadeplichtigheid
36
3.2.2 Het voorstel tot wijziging der wet
39
Conclusie
40
Literatuurlijst
42
2
Koud is de mens die niet met u kan rouwen, Mooi Griekenland, om 't schoons dat u bezat, En die met droge ogen kan aanschouwen Hoeveel de Brit geroofd heeft uit uw stad, Waar hij als gast juist de verplichting had De resten te behouden waar ze hoorden. Lord Byron, De omzwervingen van jonker Harold, Canto II, 1812, Vertaling: Ike Cialona
3
Inleiding Nederland geeft gestolen Iraakse kunst terug DEN HAAG – De politie heeft drie oude kunstvoorwerpen die vermoedelijk in 2003 uit een Iraaks museum waren gestolen en in Nederland zijn aangetroffen, overgedragen aan de Iraakse ambassade in Nederland. Volgens de Iraakse ambassadeur behoren de voorwerpen, drie beschreven kleitabletten, tot de oudste geschriften in de wereld. Ze zijn waarschijnlijk gestolen uit het Iraaks Nationaal Museum in Bagdad. (ANP) (Volkskrant 27 juli 2006) Uit een bezet gebied of land zoals Irak wordt illegaal kunst uitgevoerd naar het buitenland. Bezetters van het gebied nemen kunst vaak mee als oorlogstrofee, uit hebberigheid, om hun overwinning thuis te kunnen herdenken of om aan het thuisfront hun onoverwinnelijkheid te tonen. Deze praktijk wordt sinds de Napoleontische tijd als onacceptabel gezien. 1 Plundering van bezette gebieden wordt als onacceptabel gezien omdat bezette landen of gebieden zich hier maar moeilijk tegen kunnen weren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog en de huidige Irakoorlog bleek helaas maar weer dat het culturele erfgoed een makkelijke prooi vormt voor plunderaars. 2 Nederlanders hebben zich bij dit laatste conflict ook schuldig gemaakt aan deelname aan deze plundering. Zoals hierboven namelijk blijkt is kunst uit bezet Irak in Nederland terecht gekomen. Deze plundering van kunst of beter gezegd cultuurgoederen heeft tot gevolg dat een land buiten zijn eigen wil om niet meer kan beschikken over zijn eigen cultuurgoederen. Het cultuurgoed bevindt zich in Nederland en is net als andere goederen onderworpen aan de strenge regels van het goederenrecht, zoals verjaring en beschikkingsbevoegdheid. Deze regels maken het heel moeilijk voor het voormalig bezette gebied om de cultuurgoederen weer terug te krijgen.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30165, nr.3, p.1
2
http://www.minocw.nl/actueel/nieuws/35923/Minister-Plasterk-geeft-cultuurgoed-terug-aan-Irak.html
S. Sjouke, ‘Museumrechtwijzer’, redactie Annemarie Beunen, Amsterdam, Boekmanstudies 2000, p. 149
4
Om deze reden is er in Nederland wetgeving vastgesteld die de terugkeer van cultuurgoederen naar het voormalig bezette gebied waarborgt. De wet regelt de mogelijkheid dat na een bezetting een procedure in gang kan worden gezet die tot gevolg heeft dat cultuurgoederen terug worden gegeven aan het land waar ze tijdens de bezetting vandaan zijn meegenomen. De teruggave van de Iraakse kunst uit het hierboven genoemde nieuwsvoorbeeld is tot stand gekomen op grond van deze procedure. Deze procedure heeft tot gevolg dat een voormalig bezet land in ieder geval weer zal kunnen beschikken over cultuurgoederen die zich in Nederland bevinden en zijn meegenomen. Gerechtigdheid lijkt hierbij te winnen. De vraag is echter of deze teruggave ook het best is voor het cultuurgoed zelf. Het betreft hier namelijk niet zo maar een object, het betreft een cultuurgoed. Een dergelijk goed is van een zekere speciale waarde. Door deze waarde moet er ook mogelijk worden stil gestaan bij de vraag hoe het cultuurgoed het best gepreserveerd kan worden. Daarom zou moeten worden overwogen of het voormalig bezette gebied wel in staat is om te zorgen voor het cultuurgoed. Als het hier niet toe in staat is, heeft de teruggave immers mogelijk tot gevolg dat het cultuurgoed verwaarloosd wordt, met alle gevolgen van dien. Deze problematiek met betrekking tot de noodzaak om het behoud van het cultuurgoed te overwegen zal centraal staan in dit onderzoek. Dit onderzoek zal dan ook ingaan op de vraag of er een afweging moet worden gemaakt of het voormalig bezette gebied wel de juiste zorg zal geven aan het cultuurgoed, waardoor het behoud van het goed gewaarborgd zal worden. Dit zal worden onderzocht aan de hand van de volgende stelling: In hoeverre verdient het aanbeveling dat er een bepaling wordt toegevoegd aan de Wet teruggave cultuurgoederen uit een bezet gebied, waarin de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de bevoegdheid wordt gegeven om de teruggave van een cultuurgoed dat is meegenomen uit een bezet gebied en dat zich in Nederland bevindt, voorlopig op te schorten totdat de autoriteiten van dat gebied een garantie hebben gegeven dat het cultuurgoed bij terugkomst goed bewaard zal worden? Om tot een oordeel te komen over deze probleemstelling worden allereerst in hoofdstuk 1 enkele kernbegrippen van dit onderzoek gedefinieerd zoals het begrip cultuurgoed. Hierna zal 5
in hoofdstuk 2 een uiteenzetting volgen van de hierboven besproken wettelijke procedure. Deze procedure is neergelegd in de wet die de teruggave van cultuurgoederen naar een voormalig bezet gebied regelt. Tot slot zal in hoofdstuk 3 ingegaan worden op de vraag of het behoud van cultuurgoederen niet ook bij wet overwogen moet worden bij de teruggave van cultuurgoederen aan een voormalig bezet gebied. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een voorstel tot wijziging van de in hoofdstuk 2 besproken wet. Robert Volten, augustus 2009
6
Hoofdstuk 1: Begrippenkader Dit onderzoek richt zich onder andere op de vraag of een land verplicht is cultuurgoederen die uit een bezet gebied zijn meegenomen terug te geven aan het land van oorsprong. Om antwoord te geven op de vraag of hier een verplichting toe bestaat zullen eerst enkele begrippen die centraal in dit onderzoek staan geoperationaliseerd worden.
1.1 Cultuurgoederen Dit onderzoek richt zich op cultuurgoederen. Daarom is het van belang ten behoeve van dit onderzoek dit begrip te definiëren. 1.1.1 Definitie Een cultuurgoed is een zeer breed interpreteerbaar begrip. Van der Vlies stelt dat cultuurgoederen een artistieke en culturele waarde en geschiedenis van mensen vertegenwoordigen. 3 Hierbij onderschrijft ze dat dit begrip niet duidelijk te begrenzen valt. Cultuurgoederen zijn niet louter objecten die van objectieve schoonheid zijn, zoals een schilderij van Rembrandt of Warhol. Objecten kunnen ook door een andere betekenis een bepaalde waarde hebben. Deze waarde van een goed kan onder andere ook gelegen zijn in de historische, esthetische of vertegenwoordigende waarde van een culturele gewoonte. Daarnaast kan een bijzondere wijze van vervaardiging een object ook de betekenis van een cultuurgoed geven. De context waar een cultureel object uit voortkomt kan tevens een belangrijk aandeel hebben in de vraag of het goed onder de betekenis van een cultuurgoed valt. Een object kan op zichzelf van weinig betekenis zijn, als het object echter deel uit maakt van een serie van andere voorwerpen blijkt te horen kan dit de culturele waarde aannemelijk doen toenemen. Deze enigszins open beschrijving van het begrip cultuurgoederen lijkt op de definitie die Sjouke hieraan geeft. Zijn definitie luidt: ‘Een cultuurgoed is een roerend voorwerp dat een historische, artistieke, wetenschappelijke of religieuze waarde bezit waarvan het behoud van
3
I.C. van der Vlies, ‘Kunst, recht en beleid’, Den Haag, Boom juridische uitgevers, 2009, p.74 & 75
7
belang is voor een groep mensen’. 4 Enkele elementen van deze definitie komen overeen met de hierboven gegeven omschrijving. Onderscheid is er echter ook, vooral op twee punten. Allereerst vindt Sjouke het van belang dat een groep mensen een bepaalde waarde aan een object toekent. Dan pas kan het object volgens hem als cultuurgoed betiteld worden. Voor meerdere mensen moet het object dus een speciale betekenis hebben. Door een bepaalde waarde toe te kennen aan het object, geeft deze groep mensen aan de behoefte te hebben het voorwerp binnen hun groep te willen behouden. 5 1.1.2 Goederenrechtelijke kwalificatie Het tweede belangrijke onderscheid tussen deze twee beschrijvingen van een cultuurgoed betreft het feit dat Sjouke zich beperkt tot roerende zaken. Alvorens dit onderscheid te behandelen is eerst van belang vast te stellen wat een roerende zaak is. Het Burgerlijk Wetboek omschrijft roerende zaken als alle zaken die niet onroerend zijn. 6 Om deze omschrijving te kunnen begrijpen moet duidelijk worden wat als onroerend aangemerkt wordt. Als onroerend wordt door het Burgerlijk Wetboek aangemerkt de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. 7 Bij onroerend kan ten behoeve van dit onderzoek met name gedacht worden aan gebouwen en monumenten die duurzaam met de grond verenigd zijn. Bij roerende zaken moet gedacht worden aan zaken die men kan meenemen, zoals schilderijen en beelden. Sjouke stelt in zijn definitie dat alleen roerende zaken cultuurgoederen zijn. Hij stelt dat onroerende culturele goederen wel roerend gemaakt kunnen worden. Dit dient echter wel te gebeuren alvorens het goed valt onder zijn definitie van een cultuurgoed. Van der Vlies gaat uitdrukkelijk uit van een ruimer begrip, namelijk dat een cultuurgoed zowel roerend als 4
P.S. Sjouke, ‘Het behoud van cultuurgoederen, twee werelden, twee visies’, Rotterdam, Ars Aequi Libri, 1999,
p. 13; Sjouke stelt in de voetnoot dat ook het archief in deze definitie opengenomen had moeten worden. Voor zijn onderzoek was het archief echter niet van belang. 5
Sjouke 1999, p.14
6
Artikel 3:2 lid 2 BW
7
Artikel 3:2 lid 1 BW
8
onroerend kan zijn. 8 Dit onderzoek richt zich op verplaatsbare en dus roerende zaken. Het onderscheid tussen roerende en onroerende cultuurgoederen is dan ook verder niet relevant voor dit onderzoek. Bij de bespreking van goederen is het ook noodzakelijk bij nog een belangrijke bepaling met betrekking tot goederen stil te staan. Goederen worden namelijk in artikel 3:1 Burgerlijk Wetboek onderverdeeld in zaken en vermogensrechten. Dit onderscheid tussen deze twee categorieën zal in dit onderzoek van belang zijn wanneer er bepaald moet worden welke wetgeving met betrekking tot roerende cultuurgoederen van toepassing is. Artikel 3:1 BW bepaalt dat alle zaken en alle vermogensrechten goederen zijn. Deze twee vage begrippen worden nader uitgewerkt in de daarop volgende artikelen. Het Burgerlijk Wetboek beschouwt zaken als voor menselijke beheersing vatbare objecten.9 Hiermee wordt bedoeld dat een zaak een concreet, tastbaar en ruimtelijk begrensd voorwerp betreft 10 . Een kunstwerk valt onder deze omschrijving. Vermogensrechten hebben volgens artikel 3:6 BW louter betrekking op vragen van niet-stoffelijke aard, zoals geld en aandelen. Vermogensrechten zijn dan ook in tegenstelling tot zaken onstoffelijk, niet tastbaar en nemen geen ruimte in beslag. 11 Kunstwerken dienen dus goederenrechtelijke als een zaak beschouwd te worden. 1.1.3 Het begrip Cultuurgoederen in verdragen De op dit onderzoek van toepassing zijnde verdragen gaan ook uit van de definitie dat een cultuurgoed zowel roerend als onroerend kan zijn. 12 Daarnaast hanteren deze teksten zoals
8
Van der Vlies 2009, p. 76
9
3:2 BW
10
J.E. Fesevur, ‘Goederenrechtelijke colleges’, Nijmegen, derde druk, Ars Aequi Libri, 2005, p.2
11
Fesevur 2005, p.5
12
Artikel 1 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict
(1954); artikel 1 UNESCO 1970 verdrag; art 1 onder c Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied.
9
hierboven een zeer brede definitie van een cultuurgoed. Staten hebben zeer veel vrijheid te bepalen welke objecten zij als cultuurgoederen beschouwen. Het Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954) bevat bijvoorbeeld een zeer open norm bij de definitie van een cultuurgoed. Artikel 1 onder 1 van dit verdrag stelt dat cultuurgoederen zijn: ‘roerende en onroerende zaken die van groot belang zijn voor het cultureel erfdeel van ieder volk’. Deze open norm geeft staten veel vrijheid te bepalen welke cultuurgoederen zij van groot belang achten. De ruimte die hier wordt geboden om invulling te geven aan het begrip cultuurgoed is met name van belang voor autoriteiten van het bezette gebied die teruggave van cultuurgoederen verlangen. 13 Wanneer deze autoriteiten bijvoorbeeld een goed terug wensen te krijgen, kunnen zij door deze open norm gemakkelijk dit stuk als cultuurgoed aanduiden. De verdragsstaat 14 waar het cultuurgoed zich bevindt moet de kwalificatie die door deze autoriteiten wordt gegeven respecteren. De definitie van een cultuurgoed wordt namelijk bij dit betreffende verdrag bepaald door de vorderende staat, en niet door de teruggevende staat. Tot slot de aantekening dat het begrip cultuurgoed in de literatuur en in vele verdragen op verschillende wijze is gedefinieerd. Inhoudelijk lijken deze definities erg op elkaar, maar de wijze waarop deze omschrijvingen worden uitgedrukt verschilt vaak. Schrijvers gebruiken als alternatief voor cultuurgoederen bijvoorbeeld de begrippen: ‘cultuurobject’ of ‘cultureel erfgoed’. Daarnaast was het tot 1954 gebruikelijk om in verdragen te spreken over culturele goederen. 15 Hoewel het anders verwoord is, beogen deze begrippen zodoende vrijwel altijd dezelfde voorwerpen te omschrijven. 16 De omschrijving verschilt, het goed dat wordt bedoeld is echter vrijwel altijd dezelfde. Ook in de EG wordt van deze benadering uitgegaan. Zie artikel 1 onder 1 EG Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lid-Staat zijn gebracht. 13
Eerste Kamer, vergaderjaar 2006 - 2007, 30165, C, p. 3
14
Verdragsstaat van Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend
conflict (1954), en of verdragsstaat van het bijbehorende eerste Protocol. 15
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p. 2
16
Sjouke 1999, p. 12
10
1.2 Bezet gebied Het begrip bezet gebied is ook een kernbegrip voor dit onderzoek. Een definitie ter verduidelijking van wat hiermee wordt bedoeld is dan ook noodzakelijk. Het begrip bezet gebied wordt volgens de Parlementaire geschiedenis in geen enkel verdrag gedefinieerd. 17 Deze opvatting is juist in het geval van de voor dit onderzoek relevante verdragen. Geen enkel van deze verdragen definieert het begrip. Bezet gebied wordt echter wel degelijk in een vooraanstaand verdrag gedefinieerd. Het Haags Landen Oorlogsreglement uit 1907 bepaalt namelijk in artikel 42 dat een gebied als bezet wordt beschouwd indien de ene strijdende partij het gezag over (een deel van) het gebied van de tegenpartij heeft overgenomen tegen de wil van die tegenpartij (‘Territory is considered occupied when it is actually placed under the authority of the hostile army’). 18 Deze definitie wordt in de literatuur nog steeds gevolgd. 19 Een bezet gebied is niet alleen een bezette staat. Er is hier ook sprake van als een deel van een staat bezet is, zo blijkt uit meerdere verdragen. 20 Voor dit onderzoek is dit een interessant gegeven met betrekking tot het moment waarop een cultuurgoed uit een bezet gebied teruggegeven moet worden. Zo kan de staat op welks grondgebied het cultuurgoed is ingevoerd eerder overgaan tot restitutie van het cultuurgoed als nog maar een deel van het land bezet is. De teruggave kan dan eerder gebeuren dan wanneer het hele grondgebied nog bezet is.
17
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr.3, p.5
18
Artikel 42 Haags Landen oorlogsreglement 1907( Haags verdrag betreffende de vreedzame beslechting van
internationale geschillen); zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 - 2007, 30165, C p.4 19
H.-P. Gasser, The Handbook of Humanitarian Law in Armed Conflicts, redactie D. Fleck, New York, Oxford
University Press, 1995, p. 243 Françoise Bouchet-Saulnier, Laura Brav, Clémentine Olivier, Médecins sans frontiers, ‘The practical guide to humanitarian law’, Rowman & Littlefield, 2007 , p.293 20
Artikel 18 (2) Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict;
artikel 2 (2) Verdragen van Genève 1949
11
Tot slot hoeft er geen sprake te zijn geweest van een gewapend conflict om binnen de definitie van een bezet gebied te vallen. Het bezette land hoeft geen gewapende tegenstand te hebben geleverd om gekwalificeerd te kunnen worden als een bezet gebied. 21 Indien men deze redenering volgt zou men kunnen stellen dat een vredesmissie ook een land kan bezetten. Dit is echter niet juist, aangezien een vredesmissie nooit een volledig gezag uitoefent. Vaak richt een vredesmissie zich op maar enkele verantwoordelijkheden en bevoegdheden. 22 Een vredesmissie valt niet onder de definitie van een bezetter. Het onderhavige begrip vindt dan ook geen toepassing hierbij. Dit gegeven is zeer relevant voor dit onderzoek, aangezien cultuurgoederen die zijn meegenomen tijdens een vredesmissie mogelijk niet op basis van de te bespreken wetgeving en verdragen teruggegeven hoeven te worden.
1.3 Gewapend conflict Het begrip gewapend conflict is ook een kernbegrip in de verdragen en wetten die in dit onderzoek centraal staan. Het begrip wordt niet gedefinieerd in een verdrag of wet. De reden hiervoor is onder andere omdat het tot dusver niet gelukt is om in internationaal verband een algemeen aanvaarde begripsbepaling op te stellen. 23 De wetsgeschiedenis van de Wet internationale misdrijven stelt dat er steeds aan de hand van de feitelijke omstandigheden moet worden bepaald of er sprake is van een dergelijk conflict. Deze omstandigheden hangen af van de aard en omvang van de gevechtshandelingen, de doelstelling daarvan, alsmede de grondslag waarop de handelingen worden verricht. 24
21
Artikel 18 (2) verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict; artikel 2
(2) Verdragen van Genève 1949 C. Greenwood, ‘The Handbook of Humanitarian Law in Armed Conflicts’, redactie D. Fleck, New York, Oxford University Press, 1995, p. 40 & 41 22
Eerste Kamer, vergaderjaar 2006 - 2007, 30165, C, p. 4
23
Eerste Kamer, vergaderjaar 2006 - 2007, 30165, C, p.5
24
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 - 2002, 28337, nr.3, p.12
12
In de literatuur is men wel tot een begripsbepaling gekomen. Christopher Greenwood definieert een gewapend conflict als volgt: ‘een conflict waarbij een staat gewapend kracht gebruikt tegen een andere staat’. 25 Hierbij is volgens Greenwood niet vereist dat beide partijen geweld gebruiken.
1.4 Preserveren Het laatste relevante begrip dat gedefinieerd dient te worden is preserveren. De betekenis die voor dit onderzoek zal worden gebruikt is de definitie zoals de Van Dale die geeft. Preserveren is iets: behoeden voor. Ten behoeve van dit onderzoek is er van preserveren sprake als men een cultuurgoed wil beschermen tegen verwaarlozing, beschadiging of vernietiging. De termen beschermen, preserveren en behouden worden door elkaar gebruikt maar hebben alleen dezelfde betekenis in dit onderzoek.
25
C. Greenwood, ‘The handbook of international humanitarian law’ redactie Dieter Fleck, Oxford, Oxford
University Press, 2008, p. 46 (An international armed conflict exists if one state uses force of arms against another state.)
13
Hoofdstuk 2 Dit hoofdstuk zal ingaan op de vraag of naar Nederlands recht deze kunstwerken teruggegeven dienen te worden aan de competente autoriteiten van het voormalig bezette gebied.
2.1 Nederlands Internationaal Privaatrecht Om te kunnen bepalen of cultuurgoederen uit een bezet gebied die zich in Nederland bevinden moeten worden teruggegeven aan het land van oorsprong, moet eerst worden vastgesteld welk recht van toepassing is op deze vraag. Het betreft immers een internationaal geschil. De betrokken partijen komen uit verschillende landen of zijn verschillende landen. Verschillende rechtsstelsels zijn dan ook van toepassing. Aangezien de cultuurgoederen zich in Nederland bevinden moet worden bepaald naar Nederlands internationaal privaatrecht (verder IPR) welk recht van toepassing is op dit geschil: het recht van de terugvorderende staat, of het recht van de bezitter van het cultuurgoed. 26 De toepasselijke Nederlandse IPR wet die bepaalt welk recht van toepassing is bij een internationaal goederenrechtelijk geschil waarbij meerdere rechtsstelsels betrokken zijn is de Wet conflictenrecht goederenrecht. Deze conflictenwet is onder andere van toepassing bij de vraag welk recht van toepassing is op een cultuurgoed uit een bezet gebied dat zich bevindt in Nederland. Zoals hierboven duidelijk werd zijn cultuurgoederen goederenrechtelijk en in het bijzonder als zaak te kwalificeren. Daarmee valt deze vraag met betrekking tot het toepasselijke recht binnen het materiële toepassingsgebied van deze wet. Daarnaast is deze wet ook formeel van toepassing omdat deze wet in werking is sinds 1 mei 2008. 27 Binnen het Nederlandse IPR worden de begrippen van het Burgerlijk Wetboek gevolgd, zo ook bij de Wet conflictenrecht goederenrecht (verder WCG). 28 Bij de toepassing van de WCG
26
3:107(1) jo. 3:118(1) BW
27
L. Strikwerda,’Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht’, Deventer, achtste druk, Kluwer,
2005, p.14 28
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 – 2007, 30876, nr. 3, p.2
14
kan zodoende worden uitgegaan van dezelfde definitie van een goed als het Burgerlijk Wetboek geeft. De WCG bepaalt het toepasselijke recht als er in een rechtsconflict met betrekking tot een goed meerdere rechtsstelsels van toepassing zijn. Bij de vraag wat het toepasselijke recht op een goederenrechtelijke zaak is, bepaalt de WCG dat als hoofdregel geldt: ‘het land waar de zaak zich bevindt, de Lex rei sitae’. 29 Cultuurgoederen uit een bezet gebied kunnen op verschillende wijze in Nederlandse handen komen. Het kunstwerk kan door een beschikkingsbevoegde op grond van een rechtmatige titel zijn overgegaan in Nederlandse handen. Dit is echter niet altijd het geval. Het is ook zeker mogelijk dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd was. De WCG bepaalt in artikel 6 in een Lex specialis van de Lex rei sitae regel dat als een zaak van een beschikkingsonbevoegde is verkregen het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van de verkrijging bevindt, toegepast moet worden. 30 Voor de toepassing van deze regel is uiteraard wel vereist dat men bekend is met de plaats waar de zaak zich ten tijde van de verkrijging bevindt. Deze Lex specialis sluit aan bij de ongeschreven IPR regel die gold tot de inwerktreding van de WCG. De Hoge Raad (verder HR) oordeelde namelijk in 1999 dat naar Nederlands IPR het recht van het land waar de zaak zich op het tijdstip van de op eigendomsoverdracht gerichte rechtshandeling bevindt, bepaalt welke vereisten gesteld moeten worden aan de overdracht van de eigendom van een zaak. 31 Indien niet bekend is in welke staat het goed zich bevindt en het bezit van een zaak onvrijwillig is verloren, dan is volgens artikel 7 WCG het recht van toepassing van de staat op welks grondgebied de zaak zich voor het bezitsverlies bevond. Artikel 6 en 7 WCG zijn hier ter aanvulling besproken. Het onderzoek richt zich namelijk op die gevallen waarbij de kunstwerken zich in Nederland bevinden. Uitgangspunt is dat de cultuurgoederen zich in Nederland bevonden ten tijde van de verkrijging. Er wordt dan ook uitgegaan van de Lex rei sitae regel, oftewel Nederlands recht is van toepassing. 29
L. Strikwerda 2005, p.160
30
Rechtbank Arnhem, Vonnis in Kort geding, 9 januari 2009, LJN: BH0200, zaaknummer / rolnummer: 178118/
KG ZA 08-768 31
Hoge Raad, 3 september 1999, NJ 2001/405
15
2.2 Nederlands recht Zoals hierboven is vastgesteld is Nederlands recht van toepassing met betrekking tot de vraag of een cultuurgoed uit een bezet gebied teruggegeven moet worden aan het land van oorsprong. De Nederlandse wetgever heeft een speciale wet in het leven geroepen die deze vraag beantwoordt. Voordat deze wet nader onderzocht zal worden wordt allereerst ter inleiding ingegaan op de totstandkoming van deze wet. 2.2.1 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954) Ter inleiding van dit onderzoek werd reeds ingegaan op de opvatting dat de plundering van cultuurschatten in een bezet gebied door bezetters als onacceptabel wordt ervaren. Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog kwam deze opvatting tot uitdrukking in een verdrag. Er moesten internationale afspraken komen om cultureel erfgoed ook in oorlogstijd te beschermen. 32 Sinds de Tweede Wereldoorlog werden er onderhandelingen gevoerd door de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (verder UNESCO) om tot een dergelijk verdrag te komen. Uiteindelijk werd het beoogde resultaat bereikt in 1954 bij de Diplomatieke Conferentie die door de Nederlandse regering was georganiseerd in Den Haag. 33 Dit Haagse verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (verder: het verdrag 1954) is van toepassing bij elk gewapend conflict. Hiermee betreft het toepassingsgebied dus zowel internationale conflicten als interne conflicten zoals burgeroorlogen. Het verdrag 1954 heeft tot doel monumenten en culturele voorwerpen te beschermen in oorlogstijd. Verdragsstaten worden verplicht maatregelen te nemen opdat ingeval van een gewapend conflict deze culturele roerende en onroerende zaken niet ten koste
32
Sjouke 2000, p.149
33
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 – 2005, 30165, nr.3, p.2
www.minbuza.nl volg: Home /Actueel / Persberichten /‘Wereldwijde bescherming cultuurgoederen vereist bij gewapende conflicten’.
16
gaan van de strijd. 34 Behalve dat verdragsstaten voor hun eigen culturele eigendom zorg moeten dragen, verplichten de verdragsstaten zich ook te onthouden van het vernietigen of beschadigen van cultureel erfgoed van een andere verdragsstaat. 35 Het verdrag 1954 bevat geen bepalingen over de teruggave van cultuurgoederen die worden meegenomen ten tijde van een gewapend conflict. Reden hiervoor is dat veel landen voorafgaand aan de conferentie in 1954 hier bezwaar tegen hadden gemaakt. Deze landen weigerden het verdrag te ondertekenen indien het dergelijke bepalingen zou bevatten. Daarom werd besloten tot het opstellen van een apart Protocol. Dit Protocol regelde separaat de uitvoer van culturele goederen uit bezet gebied. Op dit moment zijn er nog steeds 23 landen die wel het verdrag hebben ondertekend maar niet het Protocol. Honderd drieëntwintig landen hebben op dit moment het verdrag ondertekend. 36 2.2.2 Het eerste Protocol van het verdrag 1954 Het eerste Protocol van het Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954) (verder Protocol) heeft tot doel dat verdragslanden voorkomen dat culturele goederen - zoals artikel 1 van het verdrag 1954 bepaalt - worden geëxporteerd uit een bezet gebied. 37 Zoals hierboven al werd gesteld waren veel landen niet bereid het verdrag 1954 te ondertekenen als een dergelijke bepaling zou worden opgenomen. Daarom was een apart protocol noodzakelijk. Het Protocol kwam tot stand tegelijk met het verdrag 1954. Het verdrag en het Protocol hanteren dezelfde afbakening op welke goederen ze van toepassing zijn. Uit artikel 1 van het verdrag 1954 blijkt nadrukkelijk dat de werking wordt beperkt tot cultuurgoederen. De betekenis van cultuurgoederen wordt nader uitgewerkt in dit artikel.
34
Artikel 2 & 3 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict
(1954) 35
Artikel 4 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954)
36
http://erc.unesco.org/cp/convention.asp?KO=13637&language=E
http://portal.unesco.org/la/convention.asp?KO=15391&language=E&order=alpha 37
Artikel I-1 eerste Protocol Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een
gewapend conflict (1954) (verder Protocol)
17
Het verdrag 1954 is van toepassing op roerende en onroerende zaken. Het Protocol heeft echter vooral betrekking op roerende zaken. 38 Deze roerende zaken zijn roerende zaken die van groot belang zijn voor het cultureel erfdeel van ieder volk. 39 Staten hebben zelf veel vrijheid te bepalen welke zaken zij als cultuurgoederen beschouwen. De norm groot belang biedt zoals eerder werd besproken veel ruimte voor interpretatie. Het verdrag geeft wel een kader van zaken die aangemerkt worden als cultuurgoederen. Hier worden zaken genoemd zoals: 40 -
kunstwerken, handschriften, boeken en andere voorwerpen die uit een oogpunt van kunst, geschiedenis of oudheidkunde van belang zijn;
-
wetenschappelijke verzamelingen;
-
belangrijke verzamelingen boeken, archiefbescheiden of afbeeldingen van goederen die in artikel 1, onder a, zijn omschreven.
Allereerst heeft het protocol dus betrekking op vooral roerende cultuurgoederen die voldoen aan de omschrijving van artikel 1 onder a verdrag 1954. Ten tweede is het verdrag slechts van toepassing op landen die partij zijn bij het protocol, zo blijkt uit artikel 18 verdrag 1954 en artikel 1 Protocol. Dit eerste artikel stelt namelijk dat het verdrag geldt bij een gewapend conflict tussen twee of meer verdragsstaten. Ook als een verdragsstaat wordt bezet heeft het verdrag nog werking krachtens lid 2. Denkbaar is ook het geval dat een van de partijen in het conflict geen verdragsstaat is. Deze partij strijdt dan tegen een verdragspartij. In een dergelijk geval is het verdrag nog steeds van toepassing indien de niet verdragsstaat de bepalingen van
38
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 – 2005, 30165, nr.3, p.2
39
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 – 2005, 30165, nr.3, p.5
Artikel 1 onder a Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict (1954) 40
Vertaling is overgenomen van de memorie van toelichting van de Wet tot teruggave cultuurgoederen
afkomstig uit bezet gebied, vindplaats: Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 – 2005, 30165, nr.3, p.5
18
het verdrag 1954 en het Protocol heeft verklaard te zullen aanvaarden en deze bepalingen ook toepast. 41 Ten derde is het Protocol slechts van toepassing als er sprake is van de uitvoer van cultuurgoederen uit een bezet gebied. Het Protocol geeft geen definitie van een bezet gebied. De definitie die in Hoofdstuk 1.2 is gegeven kan hier worden toegepast. Het Protocol verstaat onder bezet gebied wel alleen die gebieden die met ingang van de datum van in werking treding van het Protocol bezet zijn. 42 In Nederland trad het Protocol op 14 januari 1959 in werking. Tot slot heeft het Protocol net als het verdrag slechts betrekking op een gewapend conflict dat een bezetting van een gebied tot gevolg heeft. 2.2.3 Inhoud Protocol De reikwijdte van het verdrag 1954 en het bijbehorende eerste Protocol is hierboven besproken. Hiermee zijn de voorwaarden duidelijk geworden waaraan moet worden voldaan om deze stukken van toepassing te laten zijn. De inhoudelijke regels van het Protocol zijn hierbij echter niet besproken. Zoals al was vastgesteld heeft het Protocol tot doel dat verdragslanden voorkomen dat culturele goederen - zoals artikel 1 van het verdrag 1954 bepaalt - worden geëxporteerd uit een bezet gebied. 43 Beoogd wordt de export van cultuurgoederen uit een bezet gebied te voorkomen door verdragsstaten verplichtingen op te leggen. Deze verplichtingen zijn opgenomen in het Protocol. 44
41
Artikel 18 lid 3 Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict
(1954) 42
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p. 6
43
Artikel I-1 eerste Protocol Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een
gewapend conflict (1954) (verder Protocol) 44
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p 3
19
De verplichtingen die relevant zijn voor dit onderzoek zijn allereerst de verplichting voor een verdragssluitende partij, die een gebied heeft bezet om tijdens een gewapend conflict te verhinderen dat er cultuurgoederen uit dat gebied worden uitgevoerd. 45 Ten tweede moeten verdragsstaten zich verplichten gerechtelijk beslag te leggen op cultuurgoederen die, desondanks, direct of indirect uit bezet gebied komen. 46 Een cultuurgoed dat zich op het grondgebied van een verdragsstaat bevindt dient zodoende door middel van een inbewaringneming en een rechtsvordering door de verdragsstaat in beslag genomen te worden. Dat kan gebeuren op eigen initiatief van de verdragsstaat of op verzoek van de autoriteiten van het bezette gebied. Ten derde dient het cultuurgoed na de inbeslagneming te worden teruggegeven aan het land waaruit het cultuurgoed weg is gehaald. Deze restitutie vindt wel pas plaats na het einde van het gewapende conflict en alleen aan competente autoriteiten van het voormalig bezette gebied waaruit het cultuurgoed ten onrechte is uitgevoerd.47 Tot slot verplicht het Protocol een verdragsstaat die een gebied bezet heeft, om de bezitter die te goeder trouw het cultuurgoed in bezit had en van wie het cultuurgoed wordt gesekwestreerd (in beslag wordt genomen) een schadevergoeding te betalen.48 2.2.4 Protocol in Nederland De vier hierboven genoemde verplichtingen zijn de belangrijkste waaraan een verdragsstaat zich dient te houden. Nederland heeft bij de totstandkoming van het verdrag en het eerste Protocol een voortrekkersrol vervuld. In 1999 bleek echter dat juist in Nederland het Protocol geen werking toekwam. Nederland kon zich dan ook niet aan de verplichtingen houden van het Protocol. De zaak waarbij duidelijk werd dat het Protocol in Nederland geen werking toekwam diende zich aan in 1995. De Grieks-orthodoxe Cypriotische Kerk vorderde in een civiele procedure 45
Artikel I-1 Protocol
46
Artikel I-2 Protocol
47
Artikel I-3 Protocol
48
Artikel I-4 Protocol
20
van de Nederlandse Overheid op grond van artikel I-4 de teruggave van enkele iconen die afkomstig waren uit een Grieks-orthodoxe Cypriotische kerk in Noord-Cyprus. Deze iconen waren weggevoerd na de Turkse gewapende bezetting van Cyprus in 1974 en terechtgekomen in Nederland. In dit geval werd er voldaan aan de hierboven besproken vereisten voor de toepasselijkheid van het Protocol. De Nederlandse rechter oordeelde echter in twee instanties beide keren dat het betreffende artikel I-4 geen ieder verbindende bepaling betrof en zodoende op grond van artikel 93 en 94 Grondwet geen rechtstreekse werking toekwam in Nederland. 49 Artikel 93 en 94 Grondwet bepalen dat een verdragsbepaling in Nederland werking toekomt indien zij is gericht om een ieder (burgers, ambtenaren etc.) te binden. Deze bepaling was volgens deze rechters echter gericht op de overheid. De overheid moest regelgeving in het leven roepen om deze bepaling werking te doen toekomen.
2.3 Implementatie van het Protocol door Nederland De Nederlandse wetgeving voldoet geheel aan de in het verdrag 1954 gestelde vereisten. 50 Naleving van het verdrag 1954 op grond van de Nederlandse wetgeving is dan ook geheel mogelijk. De verplichtingen van het Protocol bleken daarentegen in 1999 niet te kunnen worden afgedwongen. Implementatie van het Protocol in Nederland om de regels in de Nederlandse wetgeving op te nemen bleek dan ook noodzakelijk. Het Protocol had anders geen werking in Nederland. Sinds 1 augustus 2008 is de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied (verder: Wet teruggave cultuurgoederen) in werking getreden. Deze Wet teruggave cultuurgoederen behelst de implementatie van het eerder besproken (eerste) Protocol. De hierboven besproken verplichtingen die het Protocol een verdragstaat oplegt zijn door de Nederlandse wetgever omgezet in Nederlandse wetgeving. De Wet teruggave cultuurgoederen
49
Hof ’s-Gravenhage 7 maart 2002, niet gepubliceerd; Rechtbank Rotterdam 4 februari 1999, NJ kort 1999,37;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p 4 50
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p. 2
21
betreft een zelfstandige wettelijke regeling, daarnaast zijn er enkele toevoegingen gedaan in het Burgerlijke Wetboek. 51 De verplichtingen die het Protocol oplegt aan verdragsstaten worden in de Wet teruggave cultuurgoederen uitgewerkt om te voldoen naar Nederlands recht. Vrijwel de gehele wet is van privaatrechtelijke aard. De relevante hoofdlijnen van deze uitwerking zullen hierna worden besproken. Duidelijk zal worden hoe een cultuurgoed mogelijk uiteindelijk wordt teruggegeven aan een voormalig bezet gebied en hoe dit naar Nederlands recht wordt geregeld. 2.3.1 Hoofdlijnen Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied De Wet teruggave cultuurgoederen hanteert dezelfde definitie voor het begrip cultuurgoederen als het verdrag 1954 en het Protocol. 52 Daarnaast is de wet slechts van toepassing indien er sprake is van een gebied dat na 14 januari 1959 tijdens een gewapend conflict bezet is. 53 Deze afbakening is van belang om te bepalen wanneer de Wet teruggave cultuurgoederen materieel en formeel van toepassing is. Een goed dat bijvoorbeeld wel als cultuurgoed aangemerkt kan worden, maar na of voor de bezetting een gebied is uitgevoerd valt niet binnen de werking van deze wet. 2.3.2 Inhoud Wet teruggave cultuurgoederen De eerste inhoudelijke bepaling van de Wet teruggave cultuurgoederen is de verbodsbepaling in artikel 2. Dit artikel geeft het verbod om cultuurgoederen afkomstig uit een bezet gebied Nederland binnen te brengen of in Nederland te houden. Dit verbod is niet een implementatie van een bepaling van het Protocol. De betreffende norm is neergelegd in de Wet teruggave cultuurgoederen omdat zij de grondslag verwoordt van het Protocol.54 Deze bepaling drukt de essentie van beide teksten uit, namelijk dat het als niet passend beschouwd wordt om 51
De wetgever heeft waar mogelijk aansluiting gezocht bij Richtlijn nummer 93/7/EEG van de Europese
gemeenschappen.51 Deze Richtlijn regelt de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht: Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p. 6 52
Artikel 1 onder c Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
53
Artikel 1 onder d Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
54
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.9
22
cultuurgoederen weg te halen uit een bezet gebied en in het maatschappelijk verkeer te brengen. De verbodsbepaling heeft tot slot geen terugwerkende kracht. Deze bepaling is dan ook van toepassing vanaf de inwerkingtreding van de wet. 55 Indien een cultuurgoed afkomstig uit een bezet gebied zich bevindt in een verdragsstaat vereist het Protocol, zoals eerder werd besproken, dat de cultuurgoederen in beslag worden genomen. Deze eis is in artikel 3 lid 1 van de Wet teruggave cultuurgoederen geïmplementeerd. Het betreffende artikel bepaalt dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 56 cultuurgoederen waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat het hierboven besproken verbod is overtreden, in bewaring neemt. 57 Wanneer er sprake is van een redelijk vermoeden wordt niet nader uitgewerkt in de wet of in de wetsgeschiedenis. De rechtspraak zal dit nader moeten uitwerken, de rechter heeft zich hier tot nu toe niet over uitgelaten. De inbewaringneming door de minister kan plaatsvinden uit eigen beweging of op grond van het verzoek van de autoriteiten van het (voormalig) bezette gebied. Er zijn gevallen denkbaar waarbij het verzoek tot inbewaringneming door de autoriteiten van het bezette gebied nog niet is gedaan. De minister mag, als in redelijkheid kan worden verwacht dat dit verzoek gedaan zal worden, ook vooruitlopend op dit verzoek tot in bewaarneming overgaan. De minister heeft hierbij een discretionaire bevoegdheid. In bewaringneming betekent in dit geval letterlijk dat de minister het cultuurgoed feitelijk voorlopig vast houdt, oftewel bewaart. De houder of bezitter van het cultuurgoed moet het voorwerp afgeven aan de minister of aan degene die namens de minister is gemandateerd. Deze in bewaarneming moet door de minister op schrift worden gesteld en geldt vervolgens als een bestuursrechtelijke beschikking. 58 Deze handeling is hiermee tevens de enige bestuursrechtelijke handeling die de Wet teruggave cultuurgoederen kent. Indien een belanghebbende in dit geschil zich wil verzetten tegen de in bewaringneming kan hij daar 55
1 augustus 2008; Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.7
56
Artikel 1 onder a Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
57
Artikel 3 lid 1 Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
58
Artikel 4 lid 1 Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied; artikel 1:3 lid 2 Algemene Wet
Bestuursrecht (verder: AWB)
23
bezwaar en beroep tegen aantekenen. 59 De bestuursrechter zal zich dan met name richten op de vraag of de minister een redelijk vermoeden had dat er sprake was van een verbodsovertreding van artikel 2 Wet teruggave cultuurgoederen. Nadat het cultuurgoed in bewaring is genomen door de minister is deze nog niet bevoegd het voorwerp terug te geven aan de autoriteiten van het voormalig bezette gebied. De minister kan namelijk niet juridisch beschikken over het cultuurgoed. Hij zal eerst een rechtsvordering tot teruggave van het cultuurgoed moeten instellen tegen de bezitter of houder van het voorwerp. 60 Deze vordering betreft een civiele rechtsvordering. De minister vordert namelijk dat de civiele relatie tussen de bezitter of houder van het cultuurgoed wordt beëindigd. Zelfs een rechtsgeldig eigendom kan in dit geval worden ontnomen. 2.3.3 Goederenrechtelijke Rechtsbescherming Alleen een vordering tot teruggave is niet voldoende om deze juridische beschikkingsbevoegdheid te realiseren voor de minister. Het Burgerlijk Wetboek kent namelijk vele bepalingen waarbij bezitter te goeder of te kwader trouw dan wel houder worden beschermd. De Wet teruggave cultuurgoederen maakt daarom de terugvordering mogelijk door te bepalen dat deze beschermende bepalingen in geval van een dergelijke rechtsvordering niet tegen de minister kunnen worden tegengeworpen. 61 De bepalingen die niet tegengeworpen kunnen worden betreffen allereerst de bepalingen die de verkrijger beschermen tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. 62 Met andere woorden; in sommige gevallen wordt een koper beschermd, ondanks het feit dat de verkoper eigenlijk helemaal niet het goed mocht verkopen. Het Burgerlijk Wetboek kent enkele bepalingen die de koper in een dergelijk geval beschermen. Deze bescherming ziet op de bescherming van de rechtszekerheid. Deze rechtszekerheid is nodig voor een vlot verloop van het rechtsverkeer van roerende zaken. De Wet teruggave cultuurgoederen stelt dat de koper in het geval van een bovengenoemde rechtsvordering deze bescherming niet kan 59
Artikel 7:1 en 8:1 AWB
60
Artikel 7 lid 1 Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
61
Artikel 7 lid 2 Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
62
Artikel 3:86 en 3:88 BW
24
inroepen. De rechtszekerheid weegt volgens de wetsgeschiedenis niet op tegen het belang dat de Wet teruggave cultuurgoederen beoogt te beschermen. 63 Ten tweede bepaalt de Wet teruggave cultuurgoederen dat er door de bezitter geen beroep gedaan kan worden op verjaring. Cultuurgoederen kunnen hierdoor 3 jaar na de verkrijging nog steeds door de minister worden gevorderd, zelfs als de bezitter te goeder trouw was. 64 Denkbaar is bijvoorbeeld dat de minister in 2020 een rechtsvordering tot teruggave van een cultuurgoed wil instellen. Het cultuurgoed kan dan al 10 jaar in het bezit zijn van een bezitter. Door verjaring zou het eigendom normaliter op deze bezitter zijn overgegaan na 3 jaar. De verjaringsregel beschermt deze bezitter/eigenaar in een dergelijk geval. Doordat deze verjaringsregel niet tegengeworpen kan worden zal de rechtsvordering van de minister ook in 2020 slagen. Tot slot kan de bezitter of houder bij een rechtsvordering van de minister geen overeenkomsten tegenwerpen waarbij het cultuurgoed is vervreemd of bezwaard, bijvoorbeeld met een pandrecht. De vordering van de minister wordt zodoende in alle gevallen toegewezen. Dit is opmerkelijk aangezien door deze procedure iemand die eigenlijk door het Nederlandse goederenrecht wordt beschermd, zijn rechten verliest. In de wetsgeschiedenis wordt gesteld dat deze inbreuk op de rechten van degene die het cultuurgoed moet afstaan wordt gerechtvaardigd door te wijzen op het internationale belang dat in het geding is. 65 De betreffende cultuurgoederen zijn namelijk voorwerp van een bijzonder internationaal regime waar Nederland zich aan heeft verbonden. Dit regime beoogt cultuurgoederen te beschermen en te bevorderen dat deze uiteindelijk worden teruggegeven aan het land van oorsprong. De onteigening betreft dan ook een algemeen belang. Het internationale (algemeen) belang biedt zodoende de rechtvaardiging van de rechtsvordering tot onteigening. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de 63
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.13
64
3:99 BW
65
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.12
25
fundamentele vrijheden (verder EVRM). 66 Deze bepaling bepaalt dat een ieder recht heeft op een ongestoord genot van zijn eigendom en dat niemand zijn eigendom kan worden ontnomen, behalve als dit gebeurt in het algemeen belang (…). Daarnaast is deze rechtvaardiging uit algemeen belang voldoende om naar Nederlands recht een goed te onteigening. Artikel 14 Grondwet bepaalt namelijk net als het hierboven besproken artikel dat het eigendom slechts kan worden ontnomen in het algemeen belang. Het is ook denkbaar dat er geen rechtsvordering tot teruggave hoeft te worden ingesteld door de minister. De bezitter kan namelijk ook vrijwillig afstand doen van het cultuurgoed. Nadat voldaan is aan de formele vereisten van de rechtsvordering ofwel als de bezitter afstand heeft gedaan van het cultuurgoed, zal de minister het cultuurgoed teruggeven aan de autoriteiten van het voormalig bezette gebied 2.3.4 Schadevergoeding Aan deze bezitter zal, als hij het cultuurgoed in eigendom had, door de rechter een schadeloosstelling worden toegekend. Als de bezitter geen eigenaar was zal de rechter een billijke vergoeding toekennen. Deze vergoeding wordt slechts toegekend als de bezitter kan aantonen dat hij bij de verkrijging de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. 67 Deze zorgvuldigheid kan worden bepaald door zijn verrichte handelingen te toetsen aan algemeen geldende ongeschreven rechtsnormen. Geen billijke vergoeding zal bijvoorbeeld worden toegekend indien de bezitter ten tijde van de verwerving op grond van feiten of omstandigheden, wist of behoorde te weten dat de cultuurgoederen door diefstal of illegale uitvoer afkomstig waren uit bezet gebied. 68 Uit het voorgaande is gebleken dat het Protocol door de inwerkingtreding van de Wet teruggave cultuurgoederen volledig is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Naar huidig Nederlands recht zal een cultuurgoed uit een bezet gebied zoals het Protocol voorschrijft dan ook moeten worden teruggegeven. De procedure is hierboven beschreven. 66
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.12
67
Artikel 7 lid 3 onder a en b Wet teruggave Cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied
68
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p.15
26
Het is hierbij overigens niet van belang of het land waar het bezette gebied deel van uitmaakt ook een verdragsstaat is van het verdrag 1954 of het Protocol.
27
"I'm quite satisfied now that the Afghans have given the impression that they can take it over." Paul Bucherer, directeur van het Afghaans Instituut en Museum in exil in Zwitserland.
Hoofdstuk 3 Het vorige hoofdstuk heeft aangetoond dat cultuurgoederen die uit een bezet gebied zijn meegenomen, naar Nederlands recht teruggegeven moeten worden aan het land waaruit deze objecten zijn meegenomen. In de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied is volledig vastgesteld welke procedure gevolgd moet worden bij de restitutie van dergelijke cultuurgoederen. Deze wet en het eerste Protocol behorende bij het Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict zetten de procedure uiteen hoe een cultuurgoed teruggegeven moet worden aan het voormalig bezette gebied. Geen van deze teksten geeft de mogelijkheid te overwegen wat het best zou zijn voor het toekomstig behoud van de cultuurgoederen. Er is geen ruimte gegeven om een afweging te maken of de teruggave van het cultuurgoed wel ten goede komt aan het behoud van het object. De fysieke staat van het museum of andere bewaarplek in het voormalig bezette gebied wordt bijvoorbeeld niet in overweging genomen om de teruggave uit te stellen of zelfs te weigeren. Het behoud en de wijze van bewaring van het cultuurgoed voor de (wereld) gemeenschap speelt geen rol. Dit hoofdstuk zal nader ingaan op de vraag of de mogelijke verwaarlozing door slechte verzorging en daarmee het behoud van het cultuurgoed niet een factor moet zijn waarmee rekening gehouden moet worden door Nederland bij de teruggave van een cultuurgoed uit een bezet gebied. 3.1.1 Redenen om cultuurgoederen uit een bezet gebied mee te nemen Tijdens gewapende conflicten worden er regelmatig cultuurgoederen meegenomen uit bezette gebieden. Voorbeelden hiervan zijn cultuurgoederen die zijn meegenomen uit Cambodja in de jaren zeventig, uit Irak sinds 2003 en uit Afghanistan sinds 2001. Deze objecten kunnen om twee redenen zijn meegenomen uit deze landen. Allereerst ter zelfverrijking. De persoon die het cultuurgoed meeneemt heeft slechts de bedoeling het cultuurgoed te verkopen, voor 28
zichzelf te houden of aan een ander te schenken. Zijn of haar intentie is niet om het object terug te geven aan het voormalig bezette gebied na afloop van de bezetting. De tweede reden om een cultuurgoed uit een bezet gebied mee te nemen is ter bescherming van dat cultuurgoed. Het object wordt meegenomen omdat er wordt gevreesd voor het behoud van het cultuurgoed als dit in het bezette gebied blijft. Het object wordt meegenomen omdat het beter bewaard kan worden in een ander land. De intentie is om het cultuurgoed terug te geven na afloop van de bezetting. Een opmerkelijk voorbeeld hierbij betreft Afghaanse cultuurgoederen die in 1998 door de Taliban naar Zwitserland zijn vervoerd ter bescherming van deze kunst. 69 De Taliban was bang dat deze kunst in “verkeerde” handen zou vallen als deze objecten in Afghanistan zouden blijven. Volgens de Taliban verwoestte namelijk AlQaeda regelmatig cultuurgoederen die niet Islamitisch waren. Zo zou al-Qaeda de beroemde Boeddhabeelden in Bamiyan hebben verwoest om die reden. 70 De Taliban vreesde daarom voor het behoud van vele Afghaanse cultuurgoederen en smokkelde deze daarom naar Zwitserland. In Zwitserland zijn de objecten enkele jaren bewaard. Op dit moment, nu het einde van de bezetting nadert, worden de kunstwerken weer terug vervoerd naar Afghanistan. 71 3.1.2 Twee visies In beide gevallen van de hierboven besproken redenen waarom een cultuurgoed wordt meegenomen uit een bezet gebied bevindt het cultuurgoed zich uiteindelijk in een ander land dan het (voormalig) bezette land. Volgens de procedure die de Wet teruggave cultuurgoederen hanteert moet het cultuurgoed na de bezetting terug worden gegeven aan de competente autoriteiten van het voormalig bezette gebied (zie hoofdstuk 2). Deze wet hecht echter geen belang aan de reden waarom een cultuurgoed zich in het buitenland bevindt. De Wet teruggave cultuurgoederen geeft een strikte procedure waarin geen mogelijkheid is gegeven 69
http://static.rnw.nl/migratie/www.radionetherlands.nl/currentaffairs/afgh070315mc-redirected
http://cgi.omroep.nl/cgi-bin/streams?/rnw/smac/cms/paul_bucherer_en_070315newsline.wma 70
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article919350.ece/Geen_Disneyland_in_Afghanistan
http://edition.cnn.com/2001/WORLD/asiapcf/central/03/12/hyder.debrief/ 71
http://static.rnw.nl/migratie/www.radionetherlands.nl/currentaffairs/afgh070315mc-redirected
29
om er van af te wijken indien het cultuurgoed voor het behoud beter niet kan worden teruggegeven aan de autoriteiten van het voormalig bezette gebied. Deze wet lijkt dan ook te zijn vastgesteld vanuit de gedachte dat een cultuurgoed thuis hoort in het gebied waar het vandaan komt of binnen een historisch verband past. 72 Deze morele redenering 73 is goed te begrijpen aangezien cultuurgoederen in de meeste gevallen zijn meegenomen op basis van de eerst genoemde reden, zelfverrijking.74 Het zou onwenselijk zijn als deze zelfverrijking tot gevolg zou hebben dat een land geen aanspraak meer kan maken op zijn eigen cultuurgoed dat illegaal is meegenomen. Om die reden zijn er in de Wet teruggave cultuurgoederen de in 2.3.3 besproken regels uitgesloten om een waarborg te geven dat de cultuurgoederen terug kunnen worden gegeven aan het voormalig bezette gebied. De redenering dat een cultuurgoed in alle gevallen terug moet naar het land waar het vandaan komt is echter niet vanzelfsprekend, zo stelt John Henry Merryman. Merryman onderscheidt twee vormen van beleid omtrent de plaats waar een cultuurgoed terecht moet komen. 75 Allereerst het nationaal georiënteerde beleid: cultureel nationalisme. Uitgangspunt hierbij is het hierboven besproken beginsel dat een cultuurgoed binnen de fysieke grenzen van het land hoort waar het is gevonden of waar het binnen een historisch verband past. Kunst hoort te zijn waar ze vandaan komt. De ‘Mona Lisa’ hoort bijvoorbeeld in Italië te zijn en niet in Parijs en ‘De dame met de weegschaal’ van Vermeer hoort in Nederland te zijn en niet in Washington D.C. De tweede beleidsvorm concentreert zich op het cultuurgoed als object. De bestemming van een cultuurgoed moet niet afhangen van de vraag met welk land het object de sterkste relatie heeft. Belangrijker is ten eerste de vraag waar het cultuurgoed het beste bewaard en beschermd kan worden (preservation). Ten tweede is het belangrijker op welke plaats het 72
John Henry Merryman, ‘The Nation and the Object’, International journal of cultural property, 1994, volume
3, p. 64; Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het cultuurgoed i.c. oorspronkelijk uit het bezette gebied afkomstig is of daar een in een historisch verband past, en niet door het bezette land eerder uit een ander land is meegenomen. 73
John Henry Merryman, ‘Thinking about the Elgin Marbles: Critical Essays on Cultural Property, Art and
Law’, Boston: Kluwer Law International, 2000, p. 43 e.v. 74
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 - 2005, 30165, nr. 3, p. 1
75
Merryman 1994, p.64
30
cultuurgoed het meest kan bijdragen tot kennis van het menselijk verleden ten behoeve van de historische, wetenschappelijke, culturele en esthetische waarheid over de mens (Truth). Tot slot concentreert dit beleid zich op de vraag waar het cultuurgoed het best toegankelijk is voor wetenschappers ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek (Access). 3.1.3 Preserveren De eerste factor van het object georiënteerde beleid is voor dit onderzoek het meest van belang. Het preserveren van een cultuurgoed tegen verwaarlozing wordt door Merryman als kernwaarde aangeduid. 76 Het verplaatsen van een cultuurgoed mag volgens Merryman niet gebeuren indien dit het behoud ervan in gevaar brengt. 77 Deze preservatiefactor kan zodoende als argument gebruikt kunnen worden tegen het cultureel nationalisme. Er dient soms een keuze gemaakt te worden of het cultuurgoed terug moet naar het land van herkomst, i.c. het voormalig bezette gebied, of dat het cultuurgoed ten behoeve van het behoud ergens anders bewaard dient te worden. In het geval dat een cultuurgoed is meegenomen uit een bezet gebied ter bescherming en niet ter zelfverrijking is het meer vanzelfsprekend dit te bewaren op een plek waar het object de nodige zorg en bescherming krijgt in plaats van het cultuurgoed zonder enige afweging terug te sturen naar het voormalige bezette gebied. Het is immers niet zonder reden meegenomen. Het is niet vanzelfsprekend dat het cultuurgoed even goed ofwel beter wordt verzorgd in het voormalig bezette gebied dan in een ander land. Als een cultuurgoed ter bescherming is meegenomen zou een dergelijke afweging niet misplaatst zijn. De Wet teruggave cultuurgoederen geeft geen mogelijkheid hier een afweging in te maken. Deze afweging met betrekking tot het behoud zou ook kunnen worden gemaakt bij een cultuurgoed dat ter zelfverrijking is meegenomen uit een bezet gebied. In een dergelijk geval is er door dit illegale handelen een mogelijkheid ontstaan voor het land waar het cultuurgoed wordt bewaard om te overwegen wat de beste (voorlopige) bewaarplek zal zijn voor het object.
76
Merryman 1994, p 64
77
Merryman 1994, p 65
31
3.1.4 Garantie voor de juiste zorg In beide besproken gevallen dat een cultuurgoed is meegenomen uit een bezet gebied zou de teruggave van het cultuurgoed zodoende pas overwogen moeten worden als er een afweging is gemaakt tussen het behoud en de terugkeer van het cultuurgoed. Indien meer belang aan het behoud wordt gegeven moet goede verzorging en bescherming nog wel gegarandeerd kunnen worden. Een dergelijke garantie bestaat als de autoriteiten van het voormalig bezette gebied kunnen verzekeren dat het cultuurgoed de juiste zorg zal toekomen. Daarnaast moet de teruggevende staat ervan overtuigd zijn dat de terugvorderende staat deze zorg zal kunnen geven. Onder de juiste zorg kan allereerst worden gedacht aan een goede bewaarplek voor het cultuurgoed. Veelal zal een bewaarplek een museum zijn. Er zijn meerdere eisen denkbaar die gesteld kunnen worden aan de staat van het museum. Een mogelijke eis zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat het museum goed bewaakt moet zijn en over deskundig personeel moet beschikken. Een goed referentiekader voor een museum dat over deze capaciteiten beschikt zijn musea die lid zijn van de ICOM. De ICOM is een internationale organisatie van musea, opgericht ter behoud van onder andere het cultureel werelderfgoed. De ICOM heeft een ethische code voor musea opgesteld die door alle leden is aanvaard en wordt nageleefd. 78 Deze ethische code bevat onder andere bepalingen over beveiliging, personeel en huisvesting. 79 De code betreft geen wettelijke regels maar een aanvulling op de wet die de leden hebben aanvaard en naleven. Op dit moment zijn meer dan 26.000 musea lid van de ICOM, waaronder enkele musea in Irak 80 en het nationale museum in Kabul, Afghanistan. 81 3.1.5 Preservatie in het verdrag 1954, het Protocol en de Wet teruggave cultuurgoederen De Wet teruggave cultuurgoederen betreft de implementatie van het eerste Protocol van het verdrag 1954 in de Nederlandse wetgeving (zie 2.3). De Wet teruggave cultuurgoederen spreekt niet van behoud of van enige andere manier hoe het cultuurgoed bewaard moet 78
http://icom.museum/ethics.html
79
Artikel 1.3; 1.7; 1.11 e.v. ICOM Code of Ethics for Museums
80
http://icom.museum/iraq.html
81
http://icom.museum/natcom/afghanistan.html
32
worden. De wetsgeschiedenis vertelt ons hier ook niet meer over. Hetzelfde geldt voor het Protocol. Beide teksten gaan zoals hierboven werd gesteld slechts over de procedure van teruggave. Het Protocol en de Wet teruggave cultuurgoederen hanteren dan ook een cultureel nationalistisch beleid. De opstellers van het verdrag 1954 hebben echter wel het behoud van cultuurgoederen overwogen. 82 Uit de preambule blijkt onder andere dat ze een object georiënteerd beleid hanteren. De preambule stelt namelijk dat de verdragspartijen ervan overtuigd zijn dat schade aan een cultuurgoed van welk volk dan ook een schade betekent aan het cultureel erfgoed van de hele mensheid, aangezien alle mensen een bijdrage leveren aan de cultuur van de wereld. Daarnaast erkennen de verdragsstaten dat het preserveren van het cultureel erfgoed van groot belang is voor alle mensen van de wereld en dat het belangrijk is dat deze culturele erfenis internationaal wordt beschermd. Het verdrag 1954 erkent zodoende de noodzaak de factor behoud in acht te nemen. Merryman stelt zelfs dat het verdrag 1954 primair een object georiënteerd beleid nastreeft. 83 Dit is opvallend aangezien het bijbehorende Protocol een geheel nationalistisch georiënteerd cultureel beleid lijkt te hanteren. Het Protocol volgt door deze cultureel nationalistische procedure niet de lijn die het bijbehorende verdrag wel volgt. De redenen hiervan worden hier in het midden gelaten. 3.1.6 Cultuurgoederen van de wereldbevolking Het Protocol en daardoor de Wet teruggave cultuurgoederen gaan voorbij aan de vraag of een cultuurgoed wel het best bewaard kan worden in het land waar dit goed vandaan komt. De belangrijkste redenen dat een cultuurgoed teruggaat naar het land van oorsprong is immers omdat dat land of iemand in dat land de juridische eigenaar is van dat cultuurgoed en om de morele reden dat een cultuurgoed - volgens sommigen - thuishoort in het land waar het oorspronkelijk vandaan komt. 84 Deze gronden zijn in het geheel te begrijpen. Een cultuurgoed
82
Merryman 1994, p 70
83
Merryman 1994, p 70
84
Merryman 2000, p.43 e.v.
33
is echter een unieke creatie waar niet alleen de morele en juridische eigenaar plezier van moet hebben. Alle culturen hebben belang bij het goed preserveren van een dergelijk object. Het object is een cultuurgoed omdat het door een bepaalde cultuur als een waardevol cultureel object is aangeduid. Door deze kwalificatie is het goed echter voor de gehele wereldgemeenschap een waardevol object geworden. Culturen zijn namelijk zo dynamisch dat alle culturen door elkaar worden beïnvloed. Hierdoor maakt elke cultuur er aanspraak op om een belang te hebben in het preserveren van een willekeurig cultuurgoed. James Cumo stelt dan ook dat de juridische en morele eigendomsrechten ondergeschikt zijn aan het belang van een goede bewaarplaats voor het object. 85 De opstellers van het Protocol lijken voorbij te zijn gegaan aan dit oordeel dat iedereen een belang heeft in een cultuurgoed. Het eigendom is niet de enige factor waarmee rekening moet worden gehouden; de beste plaats om het object te preserveren is minstens zo belangrijk. Niet alleen voor het voormalig bezette gebied, maar voor de gehele wereldbevolking. De beste plek waar een cultuurgoed gepreserveerd kan worden is volgens Merryman, Cumo en het verdrag 1954 van groter belang dan dat er voldaan wordt aan de morele en juridische plicht om een cultuurgoed terug te geven aan het land van oorsprong na een bezetting. Vooral het feit dat het verdrag 1954 een dergelijk belang hecht aan het behoud doet vraagtekens oproepen waarom het Protocol een dergelijke strikte procedure volgt. 3.1.7 Nederlands beleid Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken de hoofdpunten voor de komende drie jaar van hun gezamenlijke internationale cultuurbeleid in een beleidsplan vastgesteld. Het beleidsplan stelt, zoals hierboven werd besproken, dat alle culturen dynamisch zijn en elkaar daardoor beïnvloeden. Deze beïnvloeding is van belang voor de ontwikkeling van een cultuur, ook de Nederlandse cultuur. De bescherming van de verschillende culturen is daarom een streven in het beleid.
85
James Cumo, ‘Who Owns Antiquity?’, Princeton and Oxford, Priceton University Press, 2008, p. xxxvi
(preface)
34
Het behoud van cultureel erfgoed is een belangrijk onderdeel van de strategie om een cultuur te beschermen. In het beleidsplan staat dan ook vastgesteld dat Nederland zich onder andere de komende jaren zal inzetten voor het duurzaam behoud van het gemeenschappelijke materiële en immateriële erfgoed. Hieraan zijn geen grenzen verbonden. Dit streven reikt dan ook verder dan de Nederlandse grens. Nederland zal zich in het bijzonder inzetten voor het behoud van het erfgoed van acht landen. 86 In het verleden heeft Nederland zich al ingezet voor het herstel van erfgoed na rampen of calamiteiten. Nederland heeft bijvoorbeeld na de Tsunami geholpen het beschadigd erfgoed te herstellen in Sri Lanka en Indonesië. 87 Hiermee heeft Nederland bijgedragen tot het behoud van het erfgoed van deze landen. Nederland erkent in dit beleidsplan zodoende het belang om erfgoed te beschermen, van welke cultuur dan ook. Het beleidsplan geeft geen indicatie hoe ver de ministeries bereid zijn te gaan in de bescherming. Duidelijk wordt echter wel dat het preserveren van erfgoed een waarde is waaraan door de huidige Nederlandse regering veel betekenis wordt gegeven.
3.2 Voorstel wijziging Wet teruggave cultuurgoederen Uit het voorgaande is gebleken dat preservatie niet wordt overwogen in het Protocol en daardoor ook niet in de Wet teruggave cultuurgoederen. Deze teksten bieden geen mogelijkheid om een afweging te maken tussen de morele en juridische plicht om een cultuurgoed terug te geven aan de competente autoriteiten van een voormalig bezet gebied of er voor te kiezen om de teruggave uit te stellen tot er een garantie bestaat dat het cultuurgoed bij terugkomst goed gepreserveerd zal worden. Gebleken is dat deze preservatie een belangrijke factor is in de vraag wat er met een cultuurgoed moet gebeuren. De Nederlandse overheid heeft de bescherming en het behoud van cultuurgoederen in haar beleidsplan voor de komende jaren opgenomen. Zij hecht veel 86
http://www.minocw.nl/documenten/brief%20BZ%20en%20OCW%20DEFINITIEF%20MR%20versie%204%2 0september%202008%20%282%29ICB.pdf ,
- p.1
Deze landen zijn Brazilië, Sri Lanka, Ghana, India, Indonesië, Rusland, Suriname en Zuid-Afrika. 87
http://www.minocw.nl/documenten/brief%20BZ%20en%20OCW%20DEFINITIEF%20MR%20versie%204%2 0september%202008%20%282%29ICB.pdf
- p.13
35
waarde aan de preservatie van cultuurgoederen. Enkele wetenschappers hebben ook betoogd dat preservatie een factor is die moet worden meegewogen bij het beheren van een cultuurgoed. Tot slot heeft het moederverdrag van het eerste Protocol in zijn preambule opgenomen dat er naar het preserveren van cultuurgoederen moet worden gestreefd. De bovenstaande redenen tonen aan dat een wijziging in de Wet teruggave cultuurgoederen noodzakelijk is. Deze wet gaat met zijn cultureel nationalistische beleid voorbij aan de noodzaak om de preservatie van een cultuurgoed in acht te nemen. Een toevoeging aan de wet is daarom noodzakelijk. Er zal een bepaling moeten worden toegevoegd waarin de minister de bevoegdheid zal krijgen de terugkeer van het cultuurgoed uit te stellen indien de preservatie bij terugkeer niet gewaarborgd zal zijn door het voormalig bezette gebied. De terugkeer wordt voorlopig uitgesteld, totdat de minister de garantie heeft ontvangen dat de preservatie naar behoren zal plaatsvinden. De minister zal één keer per jaar zijn besluit moeten heroverwegen. Hierdoor wordt het terugvorderende land niet onredelijk lang in afwachting gehouden of het weer zal kunnen beschikken over het teruggevorderde cultuurgoed. De minister is de meest aangewezen persoon om deze discretionaire bevoegdheid uit te oefenen omdat hij ook de inbewaringneming en rechtsvordering uitvoert zoals de Wet teruggave cultuurgoederen dat voorschrijft(zie 2.3). Een dergelijke bevoegdheid hoort door een minister te worden uitgevoerd onder andere omdat de minister direct democratisch gecontroleerd wordt door het parlement of zijn voorlopige weigering voldoet naar de letter en geest van de wet. De minister zal bij het nemen van zijn besluit geadviseerd worden door de erfgoedinspectie. 88 3.2.1 Goederenrechtelijke problemen en schadeplichtigheid Deze bevoegdheid tot uitstellen van de teruggave zal pas aan de minister toekomen nadat de procedures met betrekking tot de inbewaringneming en de rechtsvordering tot teruggave zijn voltooid. Er bestaat geen reden om het cultuurgoed in handen te houden van de bezitter of houder van wie het cultuurgoed in bewaring is genomen. De minister zal zodoende de zorg voor het cultuurgoed hebben zolang het cultuurgoed niet wordt teruggegeven aan de 88
http://www.erfgoedinspectie.nl/page/portal/home
36
terugvorderende staat. De minister zal goederenrechtelijk als houder in enge zin gekwalificeerd worden. Een houder in enge zin heeft de macht over het object maar houdt dit goed voor iemand anders. 89 Het eigendom van het cultuurgoed is namelijk door de rechtsvordering weer teruggevallen aan de voormalig bezette staat of een persoon binnen die staat. Nu het eigendom weer in handen is van de voormalig bezette staat en de staat slechts houder in enge zin is van het cultuurgoed ontstaat er een goederenrechtelijk probleem. Een houder in enge zin houdt namelijk een goed slechts voor een ander, namelijk de eigenaar. Deze eigenaar heeft op het cultuurgoed het meest omvattende recht dat een persoon op een recht kan hebben. 90 Het staat deze eigenaar dan ook vrij met uitsluiting van een ieder, zo ook de houder, gebruik te maken van de zaak. Het bezette land kan als eigenaar op elk moment het cultuurgoed opeisen van de houder. De eigenaar kan het cultuurgoed ter gebruik wel slechts opeisen als het gebruik niet strijdt met de rechten van anderen en als de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. 91 Deze eerste beperking is niet van toepassing op het recht om gebruik te maken van het eigendom van het cultuurgoed. Het gebruik van het cultuurgoed door het voormalig bezette gebied lijkt niet in strijd te zijn met een recht van ander, alle mogelijke rechten zijn immers door de inbewaringneming en rechtsvordering vervallen. De tweede en derde beperking leveren ook geen probleem op voor het recht van gebruik. Er bestaan geen wettelijke voorschriften of regels van ongeschreven recht die het gebruik van een cultuurgoed beperken. 92
89
Fesevur 2005, p. 81
90
Artikel 5:1 lid 1 BW
91
Artikel 5:1 lid 2 BW
92
A.F. Salomons, ‘De genade en ongenade van den eigenaar. Omvat het eigendomsrecht de bevoegdheid om
eigen cultuurgoederen te vernietigen? Een pleidooi voor aanpassing van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit’, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar privaatrecht aan de UvA op 27 juni 2001, in: A.F. Salomons, M.W. Hesselink, C.E. du Perron, “Uitgesproken teksten’, Amsterdam University Press, Amsterdam 2002, p. 5 e.v.
37
Hieruit volgt dat het voormalig bezette gebied het cultuurgoed naar Nederlands recht op elk moment terug mag verlangen. De voorgestelde wetswijziging zal voor dit goederenrechtelijke probleem een bepaling moeten bevatten waarbij het eigendomsrecht ingeperkt wordt. Zonder een dergelijke bepaling kan Nederland ten behoeve van de preservatie van het cultuurgoed wel de teruggave van het cultuurgoed uitstellen, echter op basis van het goederenrecht hoeft het voormalig bezette land dit oordeel niet te respecteren. Zij zullen zich op hun eigendomsrecht kunnen beroepen en daarmee de werking van dit wijzigingsvoorstel tot een dode letter in de wet maken. Daarnaast zal de minister door in strijd te handelen met het recht van eigendom van de voormalig bezette staat een onrechtmatige daad plegen. 93 De voormalig bezette staat zal als eigenaar namelijk worden belemmerd in het gebruik van zijn zaak overeenkomstig zijn recht. 94 Dit recht betreft het hierboven besproken meest omvattende recht dat iemand op een goed kan hebben. De Nederland staat zou door het plegen van deze inbreuk schadeplichtig zijn aan de voormalig bezette staat. Het voorstel tot wijziging van de wet zal op grond van de hierboven besproken punten een bepaling moeten bevatten die het gebruik van het cultuurgoed op grond van het eigendomsrecht tijdelijk beperkt. Deze bepaling zal de goederenrechtelijke eigendomsregels en het recht op schadevergoeding door de gemaakte inbreuk moeten uitsluiten.
93
Artikel 6:162 lid 2
94
prof. mr. A.S. Hartkamp, ‘Asser 3-I: Europees Recht en Nederlands Vermogensrecht; Vermogensrecht
Algemeen’, Deventer, Kluwer, 2008, nr. 30 e.v.
38
3.2.2 Het voorstel tot wijziging der wet De voorgestelde wijziging in de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit een bezet gebied is als volgt: Voorstel: Artikel 7a
- 1. Onze Minister gaat over tot teruggave van de cultuurgoederen zodra, naar
het oordeel van Onze Minister, de preservatie bij terugkeer van het cultuurgoed gewaarborgd zal zijn. - 2. Het in lid 1 gegeven oordeel wordt tenminste eenmaal per jaar heroverwogen. - 3. De artikelen 1 en 2 van boek 5 en artikel 162, tweede lid van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kunnen niet worden tegengeworpen aan Onze Minister die op grond van het eerste lid cultuurgoederen houdt.
Door deze wijziging toe te voegen aan de Wet teruggave cultuurgoederen zal het behoud van cultuurgoederen beter gewaarborgd worden. De wet geeft een mogelijkheid om het behoud als factor mee te laten wegen. Deze toevoeging aan de wet geeft een wettelijke grondslag waar de minister zich op kan en moet beroepen in plaats van dat er slechts een beleid wordt vastgesteld waarbij de preservatie van een cultuurgoed overwogen wordt. De Wet teruggave cultuurgoederen betreft een implementatie van het Protocol. Door deze wetswijziging zal er worden afgeweken van het Protocol. Het Protocol geeft hiertoe niet de mogelijkheid. Nederland heeft echter een voortrekkersrol vervuld bij de totstandkoming van het verdrag en het Protocol. Door deze wetswijziging mag worden verwacht dat Nederland door deze wijziging wederom zal voorgaan in een belangrijke ontwikkeling. Het betreft immers een toevoeging die past binnen het verdrag 1954 en dat waar het allemaal om te doen is: het behoud van cultuurgoederen!
39
Conclusie In dit onderzoek is de volgende probleemstelling onderzocht: In hoeverre verdient het aanbeveling dat er een bepaling wordt toegevoegd aan de Wet teruggave cultuurgoederen uit een bezet gebied, waarin de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de bevoegdheid wordt gegeven om de teruggave van een cultuurgoed dat is meegenomen uit een bezet gebied en dat zich in Nederland bevindt, voorlopig op te schorten totdat de autoriteiten van dat gebied een garantie hebben gegeven dat het cultuurgoed bij terugkomst goed bewaard zal worden? In dit onderzoek is gebleken dat een bepaald goed dat voor een cultuur een zekere bijzondere waarde heeft wordt aangemerkt als een cultuurgoed. Als een cultuurgoed is meegenomen uit een bezet gebied en zich in Nederland bevindt dient er naar Nederlands recht bepaald te worden wat er met dit object moet gebeuren. De Nederlandse wetgever heeft het eerste Protocol behorende bij het Haags verdrag inzake de bescherming van culturele zaken in geval van een gewapend conflict omgezet in de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Deze wet voorziet in de procedure waardoor een cultuurgoed dat is meegenomen uit een bezet gebied, ongeacht de juridische relatie met huidige houder of bezitter, terug moet worden gegeven aan de autoriteiten van het voormalig bezette gebied. Deze wet stelt alle goederenrechtelijke beperkingen zoals verjaring buiten werking. Er bestaan twee visies met betrekking tot de plaats waar een cultuurgoed gehouden moet worden. Allereerst is er een cultureel nationalistische visie. Deze theorie gaat uit van de gedachte dat een cultuurgoed binnen de fysieke grenzen van het land hoort te verblijven waar dit cultuurgoed is gevonden of waar dit cultuurgoed binnen een historisch verband past. De tweede visie is de object georiënteerde visie. Deze visie gaat onder andere uit van de gedachte dat een cultuurgoed bewaard moet worden op een plek waar het juist gepreserveerd zal worden. De Wet teruggave cultuurgoederen gaat net als het genoemde Protocol uit van de gedachte dat een cultuurgoed terug moet naar het voormalig bezette gebied en volgt daarmee de eerste visie. De teruggevende staat heeft bij deze procedure geen mogelijkheid om de preservatie van het cultuurgoed te overwegen, er wordt dan ook voorbij gegaan aan het belang om het cultuurgoed te behouden. Opvallend is dat het Haags verdrag 1954 in zijn Preambule
40
stelt dat de preservatie wel degelijk van belangrijke factor is. Het verdrag volgt hiermee de tweede visie. In de literatuur en in het beleidsplan van de Nederlandse overheid wordt gesteld dat een cultuurgoed niet voor een enkele cultuur een bijzondere waarde heeft maar voor alle culturen. Om die reden heeft elke cultuur en elk land een belang bij de preservatie van een cultuurgoed. Gebleken is dat het verdrag 1954, het Nederlandse beleid en de literatuur de preservatie van cultuurgoederen een waarde vindt die overwogen moet worden. Om die reden dient er een bepaling te worden toegevoegd aan de Wet teruggave cultuurgoederen. Deze bepaling geeft de minister die belast is met de teruggave van het cultuurgoed de mogelijkheid om de teruggave tijdelijk uit te stellen, totdat het voormalig bezette land de garantie kan geven dat de preservatie bij terugkomst van het cultuurgoed gewaarborgd zal zijn. De eigendomsrechtelijke problemen en schadevergoedingsplicht die aan deze voorlopige weigering kleven worden in de bepaling buiten werking gesteld. Het voorstel van de betreffende bepaling is als volgt:
Artikel 7a
- 1. Onze Minister gaat over tot teruggave van de cultuurgoederen zodra, naar
het oordeel van Onze Minister, de preservatie bij terugkeer van het cultuurgoed gewaarborgd zal zijn. - 2. Het in lid 1 gegeven oordeel wordt tenminste eenmaal per jaar heroverwogen. - 3. De artikelen 1 en 2 van boek 5 en artikel 162, tweede lid van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kunnen niet worden tegengeworpen aan Onze Minister die op grond van het eerste lid cultuurgoederen houdt.
41
Literatuurlijst Asser 2008 Prof. mr. A.S. Hartkamp, ‘Asser 3-I: Europees Recht en Nederlands Vermogensrecht; Vermogensrecht Algemeen’, Deventer, Kluwer, 2008 Cumo 2008 James Cumo, ‘Who Owns Antiquity?’, Princeton and Oxford, Priceton University Press, 2008 Fesevur 2005 J.E. Fesevur, ‘Goederenrechtelijke colleges’, Nijmegen, derde druk, Ars Aequi Libri, 2005 Gasser 1995 H.-P. Gasser, The Handbook of Humanitarian Law in Armed Conflicts, redactie D. Fleck, New York, Oxford University Press, 1995 Greenwood 2008 C. Greenwood, ‘The handbook of international humanitarian law’, redactie Dieter Fleck, Oxford, Oxford University Press, 2008 Merryman 1994 John Henry Merryman, ‘The Nation and the Object’, International journal of cultural property, 1994, volume 3 Merryman 2000 John Henry Merryman, ‘Thinking about the Elgin Marbles: Critical Essays on Cultural Property, Art and Law’, Boston: Kluwer Law International, 2000 Saulnier e.a. 2007 Françoise Bouchet-Saulnier, Laura Brav, Clémentine Olivier, Médecins sans frontiers, ‘The practical guide to humanitarian law’, Rowman & Littlefield, 2007
42
Salomons 2002 A.F. Salomons, ‘De genade en ongenade van den eigenaar. Omvat het eigendomsrecht de bevoegdheid om eigen cultuurgoederen te vernietigen? Een pleidooi voor aanpassing van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit’, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar privaatrecht aan de UvA op 27 juni 2001, in: A.F. Salomons, M.W. Hesselink, C.E. du Perron, “Uitgesproken teksten’, Amsterdam University Press, Amsterdam 2002 Sjouke 1999 P.S. Sjouke, ‘Het behoud van cultuurgoederen, twee werelden, twee visies’, Rotterdam, Ars Aequi Libri, 1999 Sjouke 2000 Sjouke, Museumrechtwijzer, red. A. Beunen, A.M. van Hemel, Amsterdam, Boekmanstudies, 2000 Strikwerda 2005 L. Strikwerda,’Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht’, Deventer, achtste druk, Kluwer, 2005 Van der Vlies 2009 I.C. van der Vlies, ‘Kunst, recht en beleid’, Den Haag, Boom juridische uitgevers, 2009
43