EUROPEES PARLEMENT
2009 - 2014
Commissie buitenlandse zaken
2013/2169(INI) 4.11.2013
ONTWERPVERSLAG over het wereldwijd uitbannen van foltering 2013/2169(INI) Commissie buitenlandse zaken Rapporteur: Véronique De Keyser
PR\1003040NL.doc
NL
PE519.499v01-00 In verscheidenheid verenigd
NL
PR_INI INHOUD Blz. ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT .........................................3
PE519.499v01-00
NL
2/9
PR\1003040NL.doc
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT over het wereldwijd uitbannen van foltering 2013/2169(INI) Het Europees Parlement, – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN, – gezien het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (UNCAT), en het daarbij horende facultatief protocol (OPCAT), – gezien het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, – gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en het daarbij horende facultatief protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, – gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd, – gezien de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, bijgewerkt in 20121, – gezien het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2012, dat op 6 juni 2013 door de Raad is goedgekeurd2, – gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake3, – gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU4, – gezien de Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing5,
1
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/8590.en08.pdf http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/13/st09/st09431.en13.pdf 3 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503. 4 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504. 5 PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1. 2
PR\1003040NL.doc
3/9
PE519.499v01-00
NL
– gezien zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie over de evaluatie in 2013 van de organisatie en het functioneren van de EDEO1, – gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechten en internationaal humanitair recht2, – gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA3, – gezien zijn resolutie over de uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing4, – gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing5, – gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 2012 (A/RES/67/176) over een moratorium op de toepassing van de doodstraf, – gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de rechten van het kind, in het bijzonder de meest recente resolutie van 20 december 2012 (A/RES/67/167), – gezien artikel 48 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0000/2013), A. overwegende dat het totale verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing weliswaar een belangrijke internationale norm is, zowel opgenomen in VN-verdragen als in regionale mensenrechtenverdragen, maar dat foltering nog steeds wereldwijd plaatsvindt; B. overwegende dat het UNCAT en het OPCAT gezorgd hebben voor een internationaal kader met reële mogelijkheden om tot de uitbanning van foltering te komen, in het bijzonder door de instelling van onafhankelijke en doeltreffende nationale preventiemechanismen; C. overwegende dat de EU binnen het strategisch kader van de EU over mensenrechten zijn inspanningen heeft verhoogd om krachtdadig campagne te voeren tegen foltering en 1
Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278. http://eeas.europa.eu/human_rights/docs/guidelines_en.pdf 3 Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0418. 4 PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 107. 5 http://www.ohchr.org/EN/Issues/Torture/SRTorture/Pages/SRTortureIndex.aspx 2
PE519.499v01-00
NL
4/9
PR\1003040NL.doc
wrede, onmenselijke en vernederende behandeling; D. overwegende dat de laatste volledige publieke inventarisatie en evaluatie van uitvoeringsmaatregelen in 2008 plaatsgevonden heeft, terwijl de EU-richtsnoeren in 2012 bijgewerkt zijn; E. overwegende dat volgens de bijgewerkte EU-richtlijnen in de strijd tegen terrorisme, de lidstaten vastbesloten zijn de internationale verplichtingen ten aanzien van het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, volledig na te komen; F. overwegende dat tegen de achtergrond van de anti-terrorismemaatregelen die in vele landen zijn getroffen, het loslaten van het totale verbod op foltering steeds weer een probleem vormt; G. overwegende dat er zich aanzienlijke beleidsuitdagingen aandienen bij de aanpak van nieuwe vormen van foltering gericht op kwetsbare groepen, in het bijzonder kinderen; 1. is ingenomen met de opname in het actieplan van de EU inzake democratie en mensenrechten van drie acties in verband met het uitbannen van foltering, benadrukt echter de behoefte aan specifieke en meetbare standaarden om hun uitvoering te beoordelen; 2. pleit ervoor dat een komende herziene versie van het EU-actieplan inzake democratie en mensenrechten meer specifieke acties voor de uitbanning van foltering bevat, zoals meer efficiënte informatie-uitwisseling en lastenverdeling, opleidingen en gezamenlijke initiatieven met plaatselijke VN-kantoren en andere internationale actoren, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking (OVSE) en de Raad van Europa; 3. is ingenomen met de actualisering in 2012 van de EU-richtsnoeren; onderstreept het belang van hun effectieve en resultaatgerichte uitvoering in samenhang met andere richtsnoeren en beleidsinitiatieven; 4. is verheugd over het feit dat de EU-richtsnoeren een holistische beleidsaanpak weerspiegelen, inclusief de bevordering van een passend kader voor wetgeving en rechtspraak met het oog op een doeltreffende preventie van en het verbod op foltering, de aanpak van straffeloosheid, en de volledige en effectieve rehabilitatie van slachtoffers van foltering, ondersteund met geloofwaardige, consistente en samenhangende acties; 5. pleit ervoor dat de EU-richtsnoeren vergezeld gaan van gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften die onder de hoofden van EU-missies en vertegenwoordigingen van lidstaten in derde landen worden verspreid; verzoekt de hoofden van de missies in hun uitvoerings- en vervolgrapporten van individuele gevallen van foltering of mishandeling melding te maken; 6. benadrukt dat het EU-beleid zou moeten worden gestoeld op de doelmatige coördinatie van initiatieven en acties op EU- en lidstaatniveau, teneinde van alle mogelijkheden van beschikbare politieke instrumenten en hun synergieën met door de EU gefinancierde projecten gebruik te maken; PR\1003040NL.doc
5/9
PE519.499v01-00
NL
7. verzoekt de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten om op gezette tijden de tenuitvoerlegging te evalueren van Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering en de doodstraf, alsmede om deze verordening wereldwijd onder de aandacht te brengen als een vruchtbaar model voor de doeltreffende uitbanning van folterinstrumenten; 8. herhaalt zijn eerdere oproep om een "folteringseindgebruik"-clausule in de verordening op te nemen; 9. dringt aan op de hervatting van de werkzaamheden van de taskforce foltering van de Raad, die een nieuwe impuls zouden moeten geven aan de uitvoering van de richtsnoeren door prioriteiten, optimale praktijken en mogelijkheden van openbare diplomatie vast te stellen, desbetreffende belanghebbenden en maatschappelijke organisaties te raadplegen, alsook door bij te dragen aan de periodieke evaluatie van de uitvoering van de met foltering samenhangende onderdelen in het EU-actieplan; 10. neemt met grote bezorgdheid kennis van het bestaan van geheime detentiecentra en de praktijk in verschillende landen van eenzame opsluiting, een van de meest verontrustende voorbeelden van foltering en mishandeling; is van mening dat dergelijke gevallen in verklaringen en optreden stelselmatig ter sprake moeten worden gebracht en in de lijst van individuele gevallen bij mensenrechtendialogen en raadplegingen moeten worden opgenomen; 11. herhaalt zijn oproep aan de autoriteiten van de Verenigde Staten om het gevangenkamp Guantánamo Bay onmiddellijk te sluiten en het gebruik van foltering en mishandeling onder alle omstandigheden te verbieden; 12. benadrukt dat geen enkele uitzondering op het totale verbod op foltering kan worden gerechtvaardigd, ook niet op grond van overwegingen van nationale veiligheid of in het kader van terrorismebestrijding; 13. merkt op dat in het kader van regelmatige bezoeken van parlementaire delegaties aan gevangenissen en andere detentielocaties, een algemene gids een bruikbaar instrument kan zijn voor het bezoek van parlementsleden aan detentiecentra in derde landen; Aanpak van lacunes in bescherming, in het bijzonder de foltering van kinderen 14. merkt op dat in een toenemend geglobaliseerde wereld die door geweld en commerciële exploitatie gekenmerkt wordt, kinderen aan steeds meer verschillende vormen van foltering worden blootgesteld; verzoekt de EU om politieke, diplomatieke en financiële maatregelen te treffen om foltering van kinderen te voorkomen; 15. verzoekt de EU de diverse soorten van foltering van kinderen aan te pakken, met name die verband houden met kinderhandel, kinderpornografie, kindsoldaten, kinderen in militaire detentie, kinderarbeid, van hekserij beschuldigde kinderen, en andere kwetsbare groepen van kinderen, waaronder die in weeshuizen, detentiecentra en vluchtelingenkampen; 16. stelt vast dat de interpretatie van de bestaande verdragen rekening moet houden met PE519.499v01-00
NL
6/9
PR\1003040NL.doc
nieuwe vormen van psychische en lichamelijke foltering, met name van kinderen, en verzoekt de EU om deze kwestie met nieuwe instrumenten en beleidsmaatregelen aan te pakken; 17. onderstreept het belang voor de EU van een aanpak van het internetgebruik door volwassenen en kinderen om kinderen psychisch te folteren en via sociale media lastig te vallen; 18. doet de aanbeveling de beleidsinspanningen van de EU te richten op centra voor revalidatie van en psychische hulpverlening aan kinderen die slachtoffer zijn van foltering, met een kindvriendelijke en cultureel gedifferentieerde benadering; 19. pleit ervoor dat kinderfoltering wordt opgenomen in de voorgenomen campagne over de rechten van het kind, zoals omschreven in het EU-actieplan; Bestrijding van foltering in de relaties van de EU met derde landen 20. verzoekt de EDEO en de werkgroep inzake mensenrechten (COHOM) ervoor te zorgen dat landenstrategieën voor mensenrechten landenspecifieke doelstellingen en standaarden bevatten die verband houden met de bestrijding van foltering, met inbegrip van het vaststellen van groepen die bijzondere bescherming nodig hebben, zoals kinderen, vrouwen, ontheemden, vluchtelingen en migranten, en personen die op grond van ras, godsdienst of andere overtuigingen, seksuele geaardheid of geslacht gediscrimineerd worden; 21. benadrukt het feit dat landenstrategieën voor mensenrechten lacunes in bescherming, passende gesprekspartners zouden moeten vaststellen alsmede de manier waarop deze kwesties aan de orde worden gesteld, zoals binnen het VN-kader, in het kader van hervorming van de veiligheidssector of de rechterlijke macht, teneinde met foltering verband houdende kwesties in elk land aan te pakken; 22. doet de aanbeveling dat landenstrategieën voor mensenrechten de structurele oorzaken van geweld en mishandeling door overheidsinstanties en in de privéomgeving moeten aanpakken en behoeften aan bijstand moeten omschrijven met het oog op technische hulpverlening van de EU voor capaciteitsopbouw, juridische hervorming en opleiding, ten einde derde landen te helpen bij de nakoming van internationale verplichtingen en naleving van normen, in het bijzonder tegen de achtergrond van de ondertekening en ratificering van het OPCAT en instelling van nationale preventiemechanismen; 23. verzoekt de EDEO en EU-delegaties om volledig maar zorgvuldig gericht en landenspecifiek gebruik te maken van de beschikbare politieke instrumenten, inclusief openbare verklaringen, lokaal optreden, mensenrechtendialogen en raadplegingen; 24. vraagt de EDEO om systematisch foltering en mishandeling in mensenrechtendialogen en raadplegingen aan de orde te stellen als losstaande kwesties of als onderdeel van de hervorming van de rechterlijke macht en de veiligheidssector; 25. vraagt EU-delegaties bezoeken aan gevangenissen af te leggen en strafzaken te volgen waarin verdachten vermoedelijk gefolterd of mishandeld zijn en daarover informatie en PR\1003040NL.doc
7/9
PE519.499v01-00
NL
onafhankelijk onderzoek van individuele gevallen te verlangen; 26. verzoekt de lidstaten om optimale praktijken vast te stellen binnen de bestaande nationale preventiemechanismen en nationale mensenrechteninstellingen in de EU en in derde landen, teneinde deze voorbeelden bij partnerlanden onder de aandacht te brengen; EU-actie binnen multilaterale fora en internationale organisaties 27. is ingenomen met de niet-aflatende inspanningen van de EU om stelselmatig in de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad van de VN resoluties voor te stellen en te steunen en de kwestie als prioriteit binnen het kader van de Verenigde Naties te behandelen; 28. vraagt derde landen om voluit samen te werken met de speciale VN-rapporteur inzake foltering; pleit ervoor dat de lidstaten en de EDEO in hun contacten met derde landen systematisch rekening houden met de aanbevelingen van de speciale rapporteur, met inbegrip van de universele periodieke evaluatie (Universal Periodic Review, UPR); 29. dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan de ratificering en uitvoering van de UNCAT en de OPCAT met voorrang actief te bevorderen en hun inspanningen te verhogen om het instellen en het functioneren van nationale preventiemechanismen in derde landen te vergemakkelijken; 30. verzoekt de EDEO om systematisch derde landen te ondersteunen bij de effectieve uitvoering van de aanbevelingen van de betreffende verdragsorganen van de VN, waaronder het Comité tegen foltering en het Subcomité inzake de voorkoming van foltering, de commissie voor de rechten van het kind en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen; Geloofwaardigheid, samenhang en consistentie van EU-beleid 31. verzoekt alle lidstaten die de OPCAT nog niet hebben geratificeerd, dit met voorrang te doen; 32. is teleurgesteld over de beperkte steun van de EU-lidstaten en niet-lidstaten aan het door de VN beheerde bijzondere fonds voor slachtoffers van foltering, dat op grond van de OPCAT is ingesteld; verzoekt de lidstaten en de Commissie de werkzaamheden van het bijzondere fonds voor slachtoffers van foltering met aanzienlijke en vrijwillige periodieke bijdragen te ondersteunen; 33. verzoekt de Raad en de Commissie de herziening af te ronden van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad, inclusief de bijlagen, voor een meer effectieve tenuitvoerlegging in overeenstemming met de aanbevelingen van het Parlement in zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad; vraagt de lidstaten om de bepalingen van de verordening volledig na te leven, in het bijzonder artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1236/2005 dat de verplichting behelst voor alle lidstaten om tijdig jaarlijkse activiteitenverslagen op te stellen en deze bekend te maken, en om informatie tussen de lidstaten en de Commissie met het oog op vergunningverlening uit te wisselen; PE519.499v01-00
NL
8/9
PR\1003040NL.doc
34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de regeringen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, en de speciale VN-rapporteur inzake foltering.
PR\1003040NL.doc
9/9
PE519.499v01-00
NL