VELDONDERZOEK VISSEN EN KREEFTACHTIGEN LUNTERSE BEEK 2010/2011 Aanvulling op eerdere rapportage (2009)
In opdracht van: Waterschap Vallei & Eem
VELDONDERZOEK VISSEN EN KREEFTACHTIGEN LUNTERSE BEEK 2010/2011 Aanvulling op eerdere rapportage (2009)
Maart 2011 P. Calle S.D. van Dijk
In opdracht van: Waterschap Vallei & Eem
Ecologisch adviesbureau Viridis B.V. Beesdseweg 318 4104 AW Culemborg Tel: 0345 -753275 Email:
[email protected] Www.bureau-viridis.nl BTW-nummer: 821239119.BO1 KvK-nummer: 11055787
Colofon © Bureau Viridis, Culemborg Tekst en samenstelling:
P. Calle & S.D. van Dijk
Foto’s
Bureau Viridis (tenzij anders vermeld)
Foto voorblad: Foto inzet voorblad:
Lunterse beek Kroeskarper.
In opdracht van:
Waterschap Vallei & Eem
Contactpersoon:
D. G. Roubos
Projectnummer:
2010 - 77
In opdracht van:
Waterschap Vallei & Eem
Wijze van citeren:
Calle, P. en S.D. van Dijk 2010. Veldonderzoek vissen en kreeftachtigen Lunterse Beek 2010/2011. Bureau Viridis, Culemborg.
Dit rapport is vervaardigd op verzoek van de opdrachtgever zoals hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt worden door middel van scanning, druk, internet, fotokopie of andere wijze zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en Bureau Viridis, noch mag het zonder deze toestemming voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor het vervaardigd is. Bureau Viridis is niet aansprakelijk voor vervolgschade, alsmede schade die voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van de werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Viridis. De opdrachtgever vrijwaart Bureau Viridis voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Viridis is lid van het Netwerk Groene Bureaus, brancheorganisatie voor kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging.
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING 1-1 Aanleiding en context 1-2 Doel
1 1 1
2
GEBIEDSBESCHRIJVING 2-1 Beken 2-2 Natuurontwikkelingsterreinen
2 2 4
3
METHODE 3-1 Veldonderzoek 3-2 Inventarisatie
5 5 9
4
RESULTATEN 4-1 Vissen 4-2 Rivierkreeften 4-3 Vlokreeften 4-4 Conclusies
7 7 14 14 15
5
BEDREIGINGEN 5-1 Verdroging 5-2 Beperkte migratiemogelijkheden 5-3 Vermesting (landbouw en riooloverstort) 5-4 Kanalisatie en gebrek aan structuur
17 17 18 18 20
6
LITERATUUR
21
Bureau Viridis
1
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
INLEIDING 1-1
Aanleiding en context Waterschap Vallei & Eem heeft Bureau Viridis in 2009 verzocht het stroomgebied van de Lunterse Beek te inventariseren op flora en fauna Het onderzoek heeft zich niet alleen gericht op het voorkomen van de beschermde soorten, maar ook op het voorkomen van andere aan water- en oevergebonden organismen. Het onderzoek geeft ook inzicht in de knelpunten en/of barrières die er in het gebied voor deze soorten nog zijn én hoe deze kunnen worden weggenomen. Bovendien worden beheers- en inrichtingsvoorstellen gedaan om het stroomgebied ecologisch beter te kunnen laten functioneren. Het hoofdrapport ‘Het stroomgebied van de Lunterse Beek, inventarisatie & beheer’ is in 2010 verschenen (van Dijk et al., 2010). Gedurende het veldwerk voorafgaand aan deze rapportage was het echter vanwege het aalvangstverbod niet mogelijk om elektrisch visonderzoek te verrichten. Dit heeft pas later in januari 2011 plaatsgevonden. Tevens heeft er in 2010 extra veldwerk naar rivier- en vlokreeften plaatsgevonden. Deze gegevens en de visgegevens van 2009 (schepnetbemonstering) worden in deze aanvullende rapportage besproken.
1-2
Doel Het doel van het onderzoek is drieledig: • Door middel van elektrisch vissen met name in de “witte gebieden” meer inzicht krijgen in de aanwezige visfauna. • Een actueel beeld verkrijgen van de vlo- en rivierkreeften in de Lunterse Beek. • Adviseren welke inrichtings- en beheersmaatregelen noodzakelijk zijn om de beken en/of het stroomgebied aantrekkelijk te maken voor vissen.
1
Bureau Viridis
2
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
GEBIEDSBESCHRIJVING De Lunterse Beek stroomt door de Gelderse Vallei. Bij het stroomgebied van de Lunterse Beek horen ook onder andere de Overwoudse Beek, de Nederwoudse Beek, de Fliertse Beek en de Munnikenbeek. Bij het onderzoek zijn ook enkele kleine zijtakken van deze beken betrokken.
Hermeandering van de Lunterse beek.
2-1
Beken De Lunterse Beek Aan de westkant van Lunteren ontspringt de Lunterse Beek om na ongeveer elf kilometer uit te monden in het Valleikanaal ten zuiden van Scherpenzeel. Voordat het Valleikanaal gegraven was liep de Lunterse Beek door tot Amersfoort. Het Valleikanaal volgt nog wel voor ongeveer vijf kilometer de oorspronkelijke loop van de beek. De Lunterse Beek stroomt vooral door agrarisch gebied. Ten zuiden van Scherpenzeel stroomt het door een klein bos. Er komen meerdere beken op uit. De belangrijkste zijn de Overwoudse- en Nederwoudse Beek, de Fliertse Beek en de Munnikenbeek. De Nederwoudse Beek De Nederwoudse Beek ontspringt net als de Overwoudse Beek ten noorden van Lunteren. De Nederwoudse Beek wordt zelf gevoed door de Buzerdse Beek ten westen van Nederwoud. Op enkele plaatsen loopt de Nederwoudse Beek langs bos. Ten noorden van Renswoude komt de beek uit op de Lunterse Beek. In de laatste honderden meters voor de uitmonding zijn in de afgelopen jaren natuurontwikkelingswerkzaamheden uitgevoerd. De beek heeft hier een meanderende loop gekregen (zie foto op de omslag).
2
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
De Overwoudse Beek De Lunterse Beek wordt als eerste gevoed door de Overwoudse Beek. De Overwoudse Beek wordt verder stroomopwaarts de Meulunterse Beek genoemd en ontspringt ten noorden van het Wekeromse Zand. De beek gaat aan de noordkant om Lunteren heen en komt ten westen van Lunteren samen met de Lunterse Beek. De Fliertse Beek Vlak na de Nederwoudse Beek komt de Flierste Beek uit op de Lunterse Beek. Deze beek begint als “Veenderbeek” ten zuiden van Lunteren. Ter hoogte van de Grebbelinie zijn ten noorden van de Flierste Beek natuuronwikkelingsterreinen aangelegd.
Figuur 1:
kaart met beeknamen en onderzoekstrajecten.
3
Bureau Viridis
2-2
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Landgebruik Het landgebruik binnen 10 meter vanaf de beken is voor het hele stroomgebied bepaald. Dit is in het veld gebeurd en is aangevuld met behulp van Google Earth. Duidelijk is dat de beken vooral begrensd worden door graslanden en akkers. In mindere mate worden de beken begrensd door bebouwing. Bossen, struwelen en natuurontwikkelingsterreinen zijn nog minder aanwezig. Het gevolg van de ligging in intensief beheerd agrarisch gebied is een forse mestbelasting van het water met als gevolg eutrofiering van het water. Een sterke eutrofiering heeft een negatief effect op de zuurstofhuishouding, wat weer een negatief effect heeft op de waterorganismen.
Figuur 2:
landgebruik langs de beeklopen. grasland bossen en ruigte akkers bebouwing en tuinen natuurontwikkeling
4
Bureau Viridis
3
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
METHODE 3-1
Veldonderzoek Het aanvullende veldonderzoek in 2010 en 2011 was gericht op de verspreiding van vissen, rivier- en vlokreeften. Het elektrisch visonderzoek heeft vooral plaats gevonden op trajecten waar nog maar weinig visgegevens van bekend waren. Er waren in het voorjaar en de zomer van 2009 immers reeds een groot aantal visgegevens verzameld door het bemonsteren van de beken met behulp van een steeknet. De veldbezoeken vonden plaats in september 2010 (onderzoek vlo- & rivierkreeften en vissen met behulp van steeknet) en in januari 2011 (onderzoek elektrisch vissen). Vissen Alle trajecten zijn met schepnetten (40x70 centimeter) bemonsterd op vissen. Ook zijn zichtwaarnemingen gedaan, onder andere van nestkuilen. Daarnaast heeft er elektrisch visonderzoek plaatsgevonden. Dit vindt plaats met een aggregaat met gelijkrichter vanuit een boot. Bij elektrisch vissen wordt een stroomkring in het water aangebracht waarbij de schepnetrand fungeert als pluspool. De vissen binnen een straal van twee meter rond het schepnet worden door de stroomkring gedwongen naar het net te zwemmen (electrotaxis). Binnen 30 tot 50 cm van het net raken ze verdoofd (electronaracose) en zijn goed op te scheppen. Na verbreking van de stroomkring herstellen de vissen zich snel. Ze ondervinden geen of weinig last van de verdoving. Voor smallere wateren wordt een speciaal aangepast aggregaat gebruikt, dat in een kleine boot wordt geplaatst (breedte 113 cm). Hierdoor kunnen ook de kleinste wateren met het aggregaat bevist worden. Rivierkreeften en vlokreeften Het onderzoek naar deze soorten heeft plaatsgevonden met behulp van steeknetten. Verspreid over het stroomgebied (behalve in de delen die ’s zomers droogvallen) is gezocht naar de aanwezigheid van rivier- en vlokreeften. Voor vlokreeften is speciale aandacht uitgegaan naar locatie bij duikers, stuwen en vistrappen, aangezien hier doorgaans hogere dichtheden vlokreeften aanwezig zijn. Rivierkreeften zijn ook gevangen tijdens het elektrisch visonderzoek. Evenals vissen reageren de kreeften sterk op de elektriciteit door naar het net te zwemmen. Ze kunnen daarbij eenvoudig worden opgeschept.
5
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Figuur 3:
met rood aangegeven zijn de in januari 2011 elektrisch bemonsterde beekdelen, alle overige delen zijn per traject met een steeknet bemonsterd.
Figuur 4:
vlokreeften-bemonsteringstrajecten.
6
Bureau Viridis
4
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
RESULTATEN Het onderzoek is in eerste instantie uitgevoerd om te onderzoeken welke beschermde soorten uit de tabellen 2 en 3 van de Flora- en faunawet in het onderzoeksgebied voorkomen. Immers, met deze beschermde soorten dient het waterschap op juridische gronden rekening te houden bij beheer en onderhoud. Daarnaast is het waterschap ook geïnteresseerd in de verspreiding van niet beschermde, maar mogelijk bedreigde soorten, of soorten die relevante informatie geven over de natuurlijke gesteldheid ter plaatse. Hieronder worden per soortgroep de resultaten gepresenteerd.
4-1
Vissen Tijdens het onderzoek is de aanwezigheid van 16 vissoorten vastgesteld. In het onderzoeksgebied is de aanwezigheid van twee beschermde soorten uit de tabellen 2 of 3 van de Flora- en faunawet vastgesteld (tabel 3). Figuur 3 geeft een overzicht van de verspreiding. De beschermde- en rode lijst soorten worden bij de soorttekst beschreven. Tabel 8 geeft een overzicht, waarbij de nader beschreven soorten vet zijn afgedrukt. Tabel 2 ff-wet
Tabel 3 ff-wet
Rode Lijst
baars
bermpje bittervoorn
x
kwetsbaar
blankvoorn
brasem Driedoornige stekelbaars goudvis karper kleine modderkruiper rietvoorn riviergrondel tiendoornige stekelbaars winde zeelt zonnebaars Tabel 1:
x kwetsbaar
kroeskarper
gevoelig
overzicht van de aangetroffen vissoorten. De nader beschreven vissoorten zijn vet afgedrukt.
Bermpje Deze kleine bodemvis wordt maximaal 12 cm lang. Het leefgebied bestaat uit allerlei snel stromende tot langzaam stromende wateren, bij voorkeur met een harde bodem, vooral op zandgrond, maar ook op klei. Tot voor kort was het bermpje opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Echter per 1 juli 2010 is deze soort, evenals giebel en roofblei geplaatst in de Visserijwet. Hiermee vervalt voor deze soorten
7
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
de beschermde status. In het onderzoeksgebied zijn bermpjes op 13 trajecten in de meer stroomafwaarts gelegen delen van de beken gevangen. Vaak werden de bermpjes gevangen bij stuwen of andere plaatsen met een verharde bodem. Bij stuwen heeft het water door de vaak aanwezige grotere stroomsnelheid een hoger zuurstofgehalte.
Bermpje
Bittervoorn De bittervoorn is een beschermde vissoort die opgenomen is in tabel 3 van de Flora- en Faunawet. Deze soort komt voor in langzaam stromende en stilstaande wateren. Bittervoorns worden vooral aangetroffen in plantenrijke oeverzones met een waterdiepte van tenminste 45 cm. Voor de voortplanting zijn ze afhankelijk van de aanwezigheid van grote zoetwatermossels als schildersmossel, vijvermossel, en zwanenmossel. Daarin zetten ze hun eieren af. In het traject tussen het Valleikanaal en de eerste stuw werden er zowel in de zomer als de winter veel bittervoorns waargenomen. In de andere delen van de beek ontbreekt de soort, hier zijn ook minder geschikte zoetwatermossels aanwezig. Dit komt mogelijk doordat zoetwatermossels zuurstofrijk water nodig hebben en dit is vooralsnog niet jaarrond aanwezig. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de voedselrijke situatie. Kleine modderkruiper De kleine modderkruiper is een kleine palingachtige bodemvisje die maximaal 14 cm lang wordt. De kleine modderkruiper kan in tal van watertypen worden aangetroffen: laaglandbeken, sloten, plassen, rivieren en meren. De kleine modderkruiper komt voor boven zand-, klei-, veen- en modderbodems. De kleine modderkruiper is beschermd volgens de Flora- en faunawet en is opgenomen in tabel 2. Omdat de soort in grote delen van Europa zeldzaam is, is de kleine modderkuiper opgenomen in bijlage 3 van de Conventie van Bern en bijlage 2 van de Europese Habitatrichtlijn.
8
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
In de Lunterse Beek werden op 7 trajecten (met name in het benedenstroomse deel) kleine modderkruipers gevangen. Kroeskarper De kroeskarper heeft de Rode lijst status: kwetsbaar. Kroeskarpers worden maximaal 50 cm groot maar meestal blijven ze kleiner. Oorspronkelijk is de kroeskarper een bewoner van poelen en slenken in de overstromings-vlaktes van grote rivieren. De soort is goed aangepast aan waterpeilfluctuaties en kan, ingegraven in een dikke modderlaag, korte tijd droogvallen van het water overleven. Ook lage zuurstofgehaltes en hoge temperaturen worden goed verdragen. De soort komt weinig algemeen in Nederland voor, waarbij het zwaartepunt in west Nederland ligt (de Jong et al., 2003). In de Gelderse Vallei is de soort vrij zeldzaam en komt zij vooral in de omgeving van Veenendaal voor.
Gevangen kroeskarper in de Lunterse beek.
Riviergrondel De riviergrondel is een typische bewoner van stromende wateren zoals beken en rivieren. Hij wordt echter ook wel in polderwater waargenomen. Overhangende oevervegetatie, stenen of puin dienen vaak als schuilplaats. De riviergrondel geeft de voorkeur aan een zandige bodem met op sommige plaatsen grind voor de eiafzet. De riviergrondel is op 11 trajecten waargenomen. Evenals het bermpje komt zij hier vooral in het benedenstroomse, waterhoudende deel voor en vooral bij de sneller stromende delen (stuwen, bruggen, vistrappen). Zomers kunnen grote scholen in het heldere water worden waargenomen.
9
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Riviergrondels in de Nederwoudse Beek
Tiendoornige stekelbaars De tiendoornige stekelbaars is de kleinste inheemse vissoort. Het dier wordt maximaal 7 cm lang. De soort wordt in allerlei kleine watertypen aangetroffen, zoals sloten, poelen, vijvers. De tiendoornige stekelbaars is in het onderzoeksgebied in bijna elk traject met water waargenomen. Zij is hier de talrijkste vissoort. De bovenlopen van de grote zijbeken stonden in augustus 2009 en 2010 vrijwel allemaal droog. In de plasjes die er soms in achterbleven, vooral bij duikers, waren meestal nog wel enkele tiendoornige stekelbaarsjes aanwezig (evenals de driedoornige stekelbaars). Winde De winde is een tot 70 cm grote vis. De winde lijkt op andere karperachtigen als blankvoorn en vooral kopvoorn. De winde komt vooral voor in stromende wateren, maar ook in meren en plassen. Voorwaarde is een verbinding met de grote rivieren. Deze trekken ze op naar de bovenstrooms gelegen paaigebieden. De laatste jaren echter wordt ook paai in de benedenstroomse delen van de groten rivieren gezien. Om eventuele stuwen te passeren kunnen vistrappen een uitkomst bieden. In het onderzoeksgebied is de winde alleen waargenomen in 2009 bij het meest benedenstrooms gelegen traject van de Lunterse Beek, het betrof slechts één exemplaar.
10
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Winde
Zonnebaars Deze soort komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. Het is een opvallend gekleurde vis met blauwachtige flanken en de soort kan ongeveer 15 cm lang worden. De zonnebaars kan zich explosief vermeerderen en dan een plaag in het water worden. Dit heeft grote negatieve gevolgen voor de macrofauna: veel soorten, onder andere libellenlarven, worden zo zwaar gepredeerd dat de soorten verdwijnen. In het onderzoeksgebied zijn in 2009 ruim tien exemplaren waargenomen in het meanderende deel van de Nederwoudse Beek. Hier waren ook nestkuilen aanwezig. Tijdens het visonderzoek in de winter van 2011 werd de soort hier niet meer waargenomen. Of de soort hier daadwerkelijk verdwenen is kan met de huidige gegevens niet worden geconcludeerd. Aanvullend veldwerk in het voorjaar of de zomer op deze locatie is hiervoor nodig om meer zekerheid te verschaffen.
11
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
kroeskarper tiendoorn. stekelb. rietvoorn snoek
bittervoorn zeelt zonnebaars kleine modderkruiper
1-3 4-10 11-25 >25
Bureau Viridis
Figuur 5:
verspreiding van een selectie van vissoorten van stilstaande wateren.
12
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
winde driedoornige stekelbaars riviergrondel bermpje
1-3 4-10 11-25 >25
Bureau Viridis
Figuur 6:
verspreiding van vissoorten van stromende wateren.
13
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
4-2
Rivierkreeften De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft is een exoot die in de Gelderse Vallei met name in het Valleikanaal en de Heiligenbergerbeek vrij algemeen voorkomt. In de Lunterse Beek is zij echter nog niet waargenomen. Van andere rivierkreefsoorten zijn nog geen waarnemingen gedaan in de Gelderse Vallei (bron: EIS Nederland & waarneming.nl), maar het lijkt slechts een kwestie van tijd voordat soorten als de rode Amerikaanse- en de geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft de Gelderse Vallei (en dus de Lunterse Beek) zullen bereiken. Het databestand van het Waterschap Vallei & Eem bevat echter nog geen waarnemingen van rivierkreeften in de Lunterse Beek. Het door het waterschap in het verleden verrichtte veldwerk was echter vooral gericht op macrofauna (med. D. G. Roubos) en niet zozeer op de aanwezigheid van rivierkreeften. Hierdoor zijn mogelijk vindplaatsen van rivierkreeften aan de aandacht ontsnapt. In 2009 en 2010 zijn tijdens het uitgebreide veldonderzoek geen waarnemingen van rivierkreeften gedaan, waardoor het aannemelijk lijkt dat de soort hier momenteel niet voorkomt.
4-3
Vlokreeften De oudste waarnemingen van vlokreeften uit de Lunterse Beek dateren uit 1982. In de periode hierna (tot 2008) zijn in totaal 12 waarnemingen (op soortniveau) gedaan. Deze worden in de onderstaande paragrafen kort besproken. In 2009 werden op zeven trajecten door bureau Viridis vlokreeften waargenomen, deze zijn toen echter niet gedetermineerd. Voorstelbaar is dat het merendeel van de waarnemingen Gammarus pulex betrof. Gericht veldonderzoek naar deze groep in september 2010 leverde een heel ander beeld op. Een uitgebreide bemonstering (figuur 7) leverde geen enkele waarneming op. Mogelijk dat de koude winter van 2009/2010 hier debet aan is. Een andere mogelijkheid is dat de door de riooloverstorten veroorzaakte lage zuurstofgehalten in de zomer van 2010 (zie ook 5-3) het onderzoeksgebied tijdelijk ongeschikt hebben gemaakt voor deze groep. Ook het niet goed functioneren van vistrappen kan een sterk negatief effect hebben op de populatie vlokreeften. Van vlokreeften is immers bekend dat ze een regelmatige cyclus kennen van stroomafwaartse drift en stroomopwaartse migratie (Meijering & Pieper, 1982 in Gubbels 2011). Maar aangezien vlokreeften in 2009 wel zijn waargenomen is het niet goed functioneren van vistrappen in de Lunterse Beek waarschijnlijk niet de reden van de recente verdwijning. Gammarus pulex Deze inheemse soort is de meest algemeen voorkomende zoetwater vlokreeft van Europa en grote delen van Azië. Hij heeft een voorkeur voor midden- en benedenstroomse delen van beken en rivieren. Ook komt G. pulex voor in zeer langzaam stromende tot stilstaande wateren (kanalen, sloten en meren) in Nederland (Pinkster & Platvoet 1986). De soort is in de Lunterse Beek waargenomen in 1982 (2 exempl.), 1994 (2 exempl.) en in 1999 (2 exempl.).
14
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Crangonyx pseudogracilis Deze exoot is afkomstig uit Noord-Amerika en is goed bestand tegen organische verontreiniging, sinds 1979 is hij voor het eerst in Nederland ontdekt. Door zijn relatief snelle voortplantingscapaciteit en het gemiddeld grote aantal eitjes dat de vrouwtjes draagt is zijn voortplantingscapaciteit veel groter dan de meeste inheemse soorten (Pinkster & Platvoet 1986). In de periode 2003 tot en met 2008 werd de soort verspreid in de Lunterse Beek aangetroffen (figuur 7). Opvallend is dat de soort niet meer werd waargenomen tijdens het veldonderzoek in 2010. 4-4
Conclusies De visstand is vergeleken met andere beken in de omgeving (Valleikanaal & Heiligenbergerbeek) maar vrij matig ontwikkeld. Dit heeft met name te maken doordat het stroomgebied ligt in grotendeels intensief agrarisch beheerd landschap en de morfologie weinig natuurlijk is. Ook het niet goed optrekbaar zijn en mogelijk ook lage zuurstofpieken in de zomer dragen hieraan bij (zie hoofdstuk 5). Op enkele locaties heeft hermeandering met natuurontwikkeling plaatsgevonden en zijn er goed werkende vistrappen aangelegd. Deze maatregelen hebben hier positief uitgepakt voor de stroomminnende visfauna en geven een beeld hoe de toekomst van het stroomgebied van de Lunterse Beek eruit zou kunnen zien. Ook de visfauna in het traject van de monding tot de eerste stuw bevat meer vissoorten en grotere aantallen. Van bittervoorn is dit zelfs het enige traject waar de soort in dit stroomgebied voorkomt. Uitbreiding van de bittervoorn in het overige stroomgebied zou dan ook indicatief zijn voor een ecologisch gezondere beek. Het zelfde geldt voor de inheemse vlokreeft Gammarus pulex, deze moet zich op korte termijn weer eenvoudig kunnen vestigen vanuit het Valleikanaal. De talrijkheid van deze soort en in hoeverre deze doordringt naar de bovenlopen- geeft aan in hoeverre de beek voor waterorganismen migreerbaar is en zegt tevens iets over de zuurstofrijkdom van het water. Aanbevolen wordt dan ook om de bittervoorn en de (inheemse) vlokreeften in de toekomst te monitoren. Dat kan voor beide soorten eenvoudig met behulp van een steeknet. Vlokreeften moeten wel verzameld worden om tot op soortniveau te kunnen worden gedetermineerd.
15
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Crangonyx pseudogracilis Nulwaarneming vlo- en rivierkreeften (2010) Gammarus pulex Vlokreeft spec, waarneming 2009
1-3 4-10 11-25 >25
Bureau Viridis
Figuur 7:
verspreiding van vlokreeften (let op oude waarnemingen zie soorttekst).
16
Bureau Viridis
5
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
BEDREIGINGEN 5-1
Verdroging De bovenlopen van de meeste beken in het stroomgebied staan in de zomer droog. Ten oosten van de snelweg A30 waren in augustus 2009 de meeste trajecten droog of vrijwel droog. Waarschijnlijk was dat in 2010 ook het geval. In figuur 8 staan de trajecten aangegeven die in augustus 2009 droog stonden.
Figuur 8:
in augustus 2009 droogstaande trajecten droogvallende trajecten trajecten met water
Met name in de bovenlopen van de Fliertse Beek en Munnikenbeek blijven er voor duikers nog wel plassen over, waar vaak tiendoornige stekelbaarsen en bastaardkikkers en heel soms vlokreeften in aanwezig zijn. De verdroging was ook sterk in de bovenlopen van de Nederwoudse Beek en de Buzerdse beek. In De Buzerd (D14) bleek zelfs een mollengang aanwezig in een drooggevallen beek. In afbeelding 20 staan drie voorbeelden van droogvallende trajecten.
Droogstaande trajecten D14, D8 en traject B19
17
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
De uitoefening van de landbouw vraagt enerzijds een sterke ontwatering van het gebied, anderzijds wordt er in droge tijden veel grondwater opgepompt voor de beregening van akkers en graslanden. Deze grondwateronttrekking zorgt voor grondwaterstanddaling met versterkte droogval van beken als gevolg. Een ander gevolg van grondwaterstanddaling is dat de kweldruk sterk vermindert. Als gevolg hiervan zijn kwelwaterafhankelijke vegetaties verdwenen.
Traject E10 op 7 mei 2009
5-2
Traject E10 op 18 augustus 2009
Beperkte migratiemogelijkheden De Lunterse Beek en de zijbeken worden op veel plekken onderbroken door stuwen. Om de stuwen passeerbaar te maken voor o.a. vissen zijn op een aantal plaatsen vistrappen aangelegd en bij Renswoude is een nevengeul gemaakt. Echter, niet alle stuwen zijn passeerbaar voor vissen. De vistrappen bleken niet allemaal goed te functioneren. Zo was de vistrap in de Nederwoudse Beek (traject D1) in 2009 te hoog voor de vissen. Mogelijk komt dit door een te lage waterstand in de zomer. Maar evenwel is de vistrap een groot deel van het jaar onbruikbaar. De vistrap bij traject A1 lijkt ook niet goed te functioneren. Deze was in ieder geval in de winter van 2011 (maar misschien wel langer?) verstopt. Mogelijk kunnen bittervoorns deze stuw niet goed passeren, aangezien de soort alleen stroomafwaarts van de stuw (talrijk) is waargenomen.
5-3 Vermesting (landbouw en riooloverstort) Intensieve landbouw grenst op veel trajecten direct aan de beken. Hierdoor vindt vermesting plaats. Dit leidt weer tot algenbloei en lage zuurstofgehalten in het water waardoor het leefgebied voor veel soorten ongeschikt wordt. Door de aanleg van bufferzones langs de beekoevers kan dit probleem worden aangepakt. Daarnaast vindt er incidenteel overstort van het riool plaats, zoals in de zomer van 2010 toen aanhoudende warmte vergezelt ging met hevige neerslag (calamiteit). Dit leidde tot lage zuurstofgehalte van minder dan één milligram/liter en vissterfte tot gevolg (med. D. G. Roubos). Bij zuurstofconcentraties onder de twee milligram per liter komen de
18
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
meeste vissoorten in de problemen (Emmerik & de Nie 2006). Aanbevolen wordt om riooloverstort-bekkens aan te leggen, zodat dit probleem in de toekomst niet meer plaatsvindt.
Vrijwel droogstaande vistrap in de Nederwoudse Beek (D1) in de zomer van 2009.
De vistrap bij traject A1/A2 was tijdens het winterbezoek in 2011 verstopt. Bittervoorns zijn alleen stroomafwaarts van deze stuw waargenomen.
19
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
5-4 Kanalisatie en gebrek aan structuur Op veel locaties zijn de hoofd- of zijbeken gekanaliseerd. Aanbevolen wordt om daar waar mogelijk hermeandering te laten plaatsvinden. Dit komt ten goede van de landschappelijke kwaliteit van het stroomgebied en voor in de beek en oever aanwezige flora en fauna. Ook verdient het de aanbeveling om de oevers minder intensief en gefaseerd te schonen. Dit is met name mogelijk op locaties waar de waterafvoer niet belemmerd wordt door oevervegetatie. Vooral in het benedenstroomse delen liggen hier kansen aangezien de beek hier breed en diep is. Tevens kan er meer structuur worden gecreëerd door het aanbrengen van dood hout (klinkhout) in de beek. Dit is van groot belang voor macrofauna, vlokreeften en vissen. Dode bomen kunnen met behulp van staalkabels worden verankerd in de oever zodat ze niet kunnen wegspoelen.
20
Bureau Viridis
6
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
LITERATUUR Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken. Natuurhistorisch Genootschap van Limburg. Maastricht. Drost, M.B.P., H.P.J.J. Cuppen, E.J. van Nieukerken en M. Schreijer (red), 1992. De waterkevers van Nederland. Stichting Uitgeverij KNNV, Nationaal Natuurhistorisch Museum, Utrecht. Dijk, S.D. van, Th. de Jong & J.M. van Gooswilligen, 2010. Het stroomgebied van de Lunterse Beek, Inventarisatie en beheer. Bureau Viridis, Culemborg. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, 2006. De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Gertsmeier, R. & T. Romig, 1998. Zoetwatervissen van Europa. Tirion Uitgevers, Baarn Gooswilligen, J. van & Th. de Jong, 2008. Modderbeek, Moorsterbeek en Valkse beken, Inventarisatie en beheer. Bureau Viridis, Culemborg. Gubbels R.E.M.B, 2011 Effecten van watermolens op de visfauna in Zuid-Limburgse beken. Natuurhistorisch Maandblad jaargang 100:2 pag 21-29 Hoogerwerf, G. & R. Krekels, 1996. Vismigratie in het waterschap Vallei en Eem. Bureau Natuurbalans/Limes Divergens. Jong, Th. de & J.M. van Gooswilligen, 2008. Het stroomgebied van de Barneveldse Beek, Inventarisatie en beheer. Bureau Viridis, Culemborg. Jong, Th. de, R. Beenen & P. Heuts, 2003. Atlas van de Utrechtse vissoorten. Provincie Utrecht, Utrecht. Jong, Th.de, M. Geerink & A. Schoutens, 2006. Uitwerking Gedragscode Flora- en faunawet voor het Waterschap Vallei & Eem. Werkprotocollen en soortverspreiding. Bureau Viridis, Culemborg. Kottelat, M.& J. Freyhof, 2007. Handbook of European freshwater fishes. Kottelat, Cornol, Switzerland and Freyhof, Berlin, Germany. Kroes, M.J. & S. Monden, 2005. Vismigratie. Een handboek voor herstel in Vlaanderen en Nederland. Aminal, Brussel Meijering, M.P.D. & H.G. Pieper, 1982. Die indikatorbedeutung der Gattung Gammarus in Fliessgewassern. Dechenia –Beihefte (Bonn) 26: 111-113 Nie, H.E. de, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen. Doetichem. Nie, H.W. de & G. van Ommering, 1998
21
Bureau Viridis
Vissen en kreeftachtigen in de Lunterse Beek
Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer en Ministerie van LNV, Wageningen. Pinkster S. & D. Platvoet 1986. De vlokreeften van het Nederlandse oppervlaktewater. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Hoogewoud. Spikman, F., Th. De Jong, F. Ottburg & J. Kranenbarg, 2008. Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper. Stichting Ravon, Nijmegen. Waterschap Vallei en Eem, 2008. Visie op hoofdlijnen voor het stroomgebied van de Barneveldse Beek, Esvelderbeek, Valkse Beken en Hoevelakense Beek. WVE, Leusden.
22