Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2010/2011 Rapportage van de uitstroommeting 2010/11 en de volgmetingen in het najaar van 2011 e
Actis Onderzoek drs. D.M.S. Heijnens Rotterdam, 30 januari 2012
Inhoudsopgave
1
Inl ei din g
5
De el 1 Ui t st ro omm e ti ng 20 1 0 - 2 0 1 1
7
2
S am env a tt ing
9
3
De ui t s tr oom m et ing 2 01 0 - 2 01 1: da tav e rz am el ing e n r es pon s
11
3. 1 3. 2
Da t a ve r za me l i n g Re s p o ns
11 11
4
Re sul t a te n v an de u it s tr oom me t ing 2 0 10 /1 1: ach t er gr ond k enm e rk en v an scho olv e rl a te r s en hun v e rv ol gb es t em mi ngen
13
4. 2 4. 3 4. 4 4. 5
Ac ht e r gr on dk e nme rk e n va n de u itge str o o mde le e r l in ge n S pe c ia l isa t ie s /ce rt if ica t e n/ d ip l o ma ’ s U it st r o o m pr of ie l e n a d vie s s ch o ol U it st r o o m be st e m m i nge n Be ge le i d in g
13 15 17 18 20
5
Ui t st ro om na de r b ek e ke n
21
5. 1 5. 2 5. 3 5. 4 5. 5
U it st r o o m na a r a rbe i d U it st r o o m na a r le re n Ove r ige ui t st r o o mbe ste m mi n ge n U it st r o o m ve r su s a c hte rgr on dk e nme rk e n U it st r o o m i n r e la t ie t ot s pe c ia l i sa t ie s e n be ha a l de ce r t if i ca t e n / di p l oma ’ s U it st r o o m be st e m m i nge n i n re la t ie tot he t u it st r o o mpr of ie l e n a d v ie s va n de sc ho o l
21 23 24 25
4. 1
5. 6
26 27
De el 2 De v ol gm e tin g en in h et n aj a ar v an 20 1 1
31
6
S am env a tt ing
33
7
De v ol gm e tin gen i n h et n aj a ar v an 2 01 1 : da tav e rz am el ing , r es pons en r ep r es en t at iv it ei t
35
Da t a ve r za me l i n g Re s p o ns Re pr e se nt a t iv it e it
35 35 39
7. 1 7. 2 7. 3
2
8 8. 1 8. 2 9
9. 1 9. 2 9. 3 9. 4
10 10 . 1 10 . 2
Be st e mm ing en v an u i t st ro me r s in 2 0 08 - 2 0 0 9 en 20 0 9- 20 1 0 in he t na j a ar v an 2 01 1
41
U it st r o me r s 2 0 08- 2 00 9 : be s te m m i nge n na tw e e ja a r U it st r o me r s 2 0 09 - 2 01 0 : be s te m m i nge n na é é n ja a r
41 42
K enm e rk en v an d e b e s te mm ing en v an uit s t rom e r s in 2 00 8 - 2 00 9 en 20 0 9 - 2 0 1 0 i n he t naj a a r v an 2 0 11
45
Ke n me r k e n va n de a rbe i ds p le k va n ou d- le e r l in ge n Ke n me r k e n va n de (v ) m bo - o p le id i ng Ke n me r k e n va n o u d - le e rl in ge n zo n de r w e rk of e e n op le i d in g He t o nt va n ge n va n be g e le id i n g e e n of tw e e ja a r na u it st r o o m L oopb an en v an ui t s t r ome r s ui t he t pr ak t ij kon de r wi js u it 20 0 8 - 20 0 9 en 2 0 09 - 2 0 10
45 46 46 47
49 49
10 . 4
Lo op ba ne n Lo op ba ne n va n u it str o me r s i n 20 0 8 - 20 0 9 i n h e t na ja a r va n 2 0 11 Lo op ba ne n va n u it str o me r s i n 20 0 9 - 20 1 0 e e n ja a r la t e r Op st r o om b i n ne n he t mb o
11
Conc lu si es
61
11 . 1 11 . 2
De o pb r e n g st in d ica t ore n v a n he t P r O Be s ch o uw i ng
61 63
10 . 3
49 55 58
Bij la ge B ij la ge B ij la ge B ij la ge B ij la ge
3
I T a be lle n h o of d st uk 7 I I T a be lle n h o of d st uk 9 I I I T a be lle n h o of d st uk 1 0 I V S t r o om sc he ma ’ s
65 67 75 81
1
Inleiding
In het onderwijs is momenteel ruim aandacht voor opbrengstgericht werken. Iedere school dient de opbrengsten van het onderwijsproces in beeld te brengen . Mede hieruit beoordeelt de Inspectie de leerwinst of toegevoegde waarde van de school. In tegenstelling tot de overige scholen voor voortgezet onderwijs heeft het praktijkonderwijs eigen opbrengstindicatoren. Het praktijkonderwijs is nam elijk uniek in die zin dat het eindonderwijs is en leerlingen voorbereidt op een zo zelfstandig mogelijk functioneren in de maatschappij. Het onderwijs is gericht op wonen, werken, vrije tijdsbesteding en burgerschap. In de sector praktijkonde rwijs wordt gewerkt met de volgende opbrengstindicatoren: 1. De leerlingen ontwikkelen zich volgens een individuele route. Dit komt tot uiting in het werken met Individuele Ontwikkel Plannen (IOP’s). 2. De leerlingen behalen het opleidingsniveau dat mag worden verwacht In het tweede/begin derde leerjaar wordt een streefdoel van een uitstroomprofiel opgesteld: wat is de te verwachten uitstroombestemming van de leerling? De I nspectie gaat na of bij in ieder geval 80% van de gevallen het streefdoel behaald wordt. Daarnaast dient 90% van de leerlingen na uitstroom geplaatst te zijn in een baan, traject en/of vervolgopleiding. 3. De leerlingen functioneren naar verwachting in de vervolgopleiding of het werkveld. Deze indicator meet of de school de leerling nog twee jaar na uitstroom in beeld heeft, en of het vervolg op het praktijkonderwijs naar verwachting verloopt. Het streven van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs (LWV-PrO) is dat 75% van de leerlingen in die twee jaar een ‘bestendige’ uitstroom heeft. Dat wil zeggen dat de oud-leerlingen een baan hebben of een opleiding volgen. De eerste opbrengstindicator wordt in beeld gebracht aan de hand van de inhoud van én de manier waarop scholen werken met IOP’s. De tweede en derde opbrengstindicator wordt voor een belangrijk deel inzichtelijk gemaakt via de uitstroommonitor en volgmodule.
5
In deze rapportage wordt in opdracht van het Platform Praktijkonderwijs een beschrijving gegeven van de belangrijkste resultaten van een drietal onderzoeken gericht op de uitstroom uit het praktijkonderwijs: de uitstroommeting 2010-2011, de vierde meting van de volgmodule bij het uitstroomcohort 2008-2009 en de tweede meting van de volgmodule bij het uitstroomcohort 2009-2010. Deze drie onderzoeken hebben allemaal plaatsgevonden in het najaar van 2011, zie tabel 1. tabel 1
Uitstroommetingen in het najaar van 2011
Uitstroomcohort Uitstroomcohort
Sep-okt 2009 -
Jan-mrt 2010 -
Sep-okt 2010 -
Jan-mrt 2011 -
2010-2011 Uitstroomcohort
Sep-okt 2011 Uitstroommeting 2010-2011
-
-
2009-2010
Uitstroommeting
Volgmeting 1
Volgmeting 2
Volgmeting 3
Volgmeting 4
2009-2010
Uitstroomcohort
Uitstroommeting
2008-2009
2008-2009
Volgmeting 1
Volgmeting 2
Het doel en de centrale vraagstelling wordt nu per onderzoek toegelicht. De uitstroommeting 2010-2011 Op basis van de uitstroommeting wordt in beeld gebracht in hoeverre het praktijkonderwijs er in slaagt haar leerlingen te plaatsen op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs. De centrale vraag bij de uitstroommeting is: wat zijn de uitstroombestemmingen van de schoolverlaters van het praktijkonderwijs in 2010-2011? In deel 1 van deze rapportage (hoofdstukken 2 tot en met 5) worden de belangrijkste resultaten beschreven. De vierde meting van de volgmodule uitstroomcohort 2008-2009 Met behulp van de volgmodule worden leerlingen die de school voor praktijkonderwijs hebben verlaten tot twee jaar na uitstroom gevolgd. Bij het cohort uitstromers in schooljaar 2008-2009 heeft in het najaar van 2011 de vierde en laatste meting van de volgmodule plaatsgevonden. Bij de vierde meting van de volgmodule is de belangrijkste vraag: hoe is de actuele situatie van de uitstromers in 2008-2009 twee jaar na uitstroom te typeren? Zijn de oud-leerlingen na twee jaar aan het werk, wordt er onderwijs gevolgd en zijn er oud-leerlingen die geen werk hebben of geen onderwijs volgen? De resultaten van deze volgmeting worden beschreven in deel 2 van deze rapportage (hoofdstukken 6 tot en met 10). De tweede meting van de volgmodule uitstroomcohort 2009-2010 Ook bij de uitstromers in 2009-2010 zijn in het najaar van 2011 de bestemmingen in beeld gebracht. De centrale vraag is hier: hoe is de actuele situatie van de uitstromers in 2009-2010 één jaar na het moment van uitstroom te typeren? De resultaten van deze volgmeting komen ook in deel 2 van deze rapportage aan de orde. Ieder onderzoek begint met een samenvatting van de belangrijkste resultaten. In hoofdstuk 11 worden tot slot de belangrijkste conclusies ten aanzien van de drie onderzoeken beschreven.
6
Deel 1 Uitstroommeting 2010-2011
In deel 1 van deze rapportage worden de resultaten van de uitstroommeting 20102011 beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
7
Een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de uitstroommeting 2010-2011 (hoofdstuk 2).
De wijze van dataverzameling en deelname aan de uitstroommeting (hoofdstuk 3);
De achtergrondkenmerken en uitstroombestemmingen van de uitstromers in 2010-2011 (hoofdstuk 4);
De kenmerken van de uitstroombestemmingen, zoals bijvoorbeeld: over welk type arbeidscontract beschikken de leerlingen die gaan werken? (hoofdstuk 5).
2
Samenvatting
We beginnen met een samenvatting van de belangrijkste uitkomsten van de uitstroommeting 2010-2011. Achtergrondkenmerken In totaal hebben 148 scholen de gegevens van 5745 leerlingen ingevoerd in de uitstroommonitor. Het merendeel van de uitstromers in 2010-2011 is van het mannelijke geslacht (58%) en autochtoon (73%). De meeste leerlingen hebben vijf (37%) of vier jaar (21%) ingeschreven gestaan op de school voor praktijko nderwijs en verlaten de school op een gemiddelde leeftijd van 17.1 jaar oud. De gemiddelde leeftijd en de verblijfsduur nemen nog steeds licht toe. Ruim een kwart (26%) van de uitstromers beschikt over een Wajong status en een kleiner aantal leerlingen (6%) maakt gebruik van Leerling Gebonden Financiering. IOP Driekwart van de uitgestroomde leerlingen beschikt over een IOP. Bij het merendeel van de leerlingen is ‘arbeid’ (46%) het streefdoel van het IOP. Wanneer het streefdoel wordt vergeleken met de daadwerkelijke uitstroombestemming dan is de mate van overeenstemming niet zo hoog. In het algemeen stroomt 60% van de leerlingen uit conform het uitstroomprofiel. Wanneer alleen gekeken wordt naar de leerlingen die te boek staan als ‘einduitstroom’ (werk, vervolgonderwijs, dagbesteding) dan is de overeenstemming tussen het streefdoel en de uitstroombestemming iets hoger: 73%. Certificaten en diploma’s Een flink aantal leerlingen behaalt tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs een (branche)certificaat (43%) of AKA/niveau 1 diploma (24%). De meeste (branche)certificaten zijn gericht op schoonmaken in de groothuishouding (24%), VCA (23%) of (vork)heftruck (23%). De AKA/niveau 1 diploma’s zijn voornamelijk behaald binnen de sectoren economie/handel (31%) en zorg en welzijn (28%). Leerlingen die tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs een (bra nche)certificaat of een AKA/niveau 1 diploma behalen stromen vaker uit naar werk of vervolgonderwijs dan leerlingen die geen certificaat of diploma behalen. Bestemmingen In onderstaande figuur worden de bestemmingen van de uitstromers in 2009 2010 en 2010-2011 weergegeven. Samenvatting
De bestemmingen van de uitstromers van 2009-2010 en 2010-2011
Arbeid (ook bbl) ROC/AOC (AKA) ROC/AOC bol Overig onderwijs Dagbesteding Geen werk of school Onbekend
38% 40% 6% 6% 27% 24% 3% 3%
2009-2010
8% 8% 2% 3%
0%
9
2010-2011
16% 17%
10%
20%
30%
40%
50%
Bestemming arbeid In totaal stroomt 38% van de leerlingen in 2010-2011 uit naar arbeid. Dit percentage is iets lager dan in het voorgaande jaar (40%). In het algemee n gaan vooral de jongens en de autochtone leerlingen werken na het moment van uitstroom. Van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen gaat 81% aan de slag in een reguliere arbeidsplaats, eventueel met een subsidieregeling of onderste uning. De naar arbeid uitgestroomde leerlingen werken vooral in de bouw/techniek (24%) of de detailhandel/een winkel (19%). Drie van de vijf naar arbeid uitgestroomde leerlingen beschikt over een jaarcontract; zo’n 7% van de leerlingen beschikt al over een vast contract. Zorgwekkend is dat het aantal vaste contracten terugloopt en het aantal tijdelijke contracten toeneemt. Ruim 30% van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen volgt een (bbl-)opleiding naast het werk. Van deze leerlingen gaat twee op de vijf leerlingen een bbl-opleiding volgen in de sector techniek. Bestemming leren Een derde van de leerlingen stroomt uit naar een AKA of bol-opleiding. Dit percentage is iets hoger dan in het voorgaande jaar (30%). De onderverdeling naar opleidingen is als volgt in het afgelopen jaar: 14% van de leerlingen gaat een bol niveau 1 opleiding volgen, 13% een bol niveau 2 opleiding en 6% een AKA o pleiding. In het algemeen gaan vooral de meisjes en de allochtone leerlingen een AKA of bol opleiding volgen na het moment van uitstroom. De leerlingen die een bol-opleiding gaan volgen kiezen vooral voor de sectoren zorg en welzijn én ec onomie/handel. Overige bestemmingen Drie van de tien leerlingen stromen niet uit naar werk of een mbo-opleiding. Deze leerlingen gaan veelal (16% van de totale groep uitstromers) overig onderwijs volgen zoals een vmbo-opleiding. Een klein deel van de leerlingen gaat naar dagbesteding (3%). Zo’n 8% van de leerlingen hebben nog geen passende vervolgbestemming gevonden. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld dat de lee rlingen op een wachtlijst staan voor een sociale werkplaats of zwangerschap/de geboorte van een kind. Bij 2% van de uitstromers in 2010-2011 is de bestemming ten slotte onbekend. Begeleiding Bijna vier op de vijf leerlingen (78%) ontvangt begeleiding na het moment van uitstroom. De voornaamste aanbieders van de begeleiding zijn: begeleiders van de (voormalige) school voor praktijkonderwijs (68%), een begeleider van de school voor vervolgonderwijs (32%) of een jobcoach (16%).
10
3
De uitstroommeting 2010-2011: dataverzameling en respons
In deze uitstroommeting worden de achtergrondkenmerken en uitstroombestemmingen van de uitstromers uit het praktijkonderwijs in 2010-2011 gepresenteerd. Hoe de dataverzameling tot stand is gekomen wordt beschreven in paragraaf 3.1. In 1 paragraaf 3.2 wordt aangegeven hoeveel scholen voor praktijkonderwijs hebben deelgenomen aan de uitstroommeting.
3.1
Dataverzameling De uitstroommonitor is een webbased vragenlijst. Deze wordt beheerd door het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs. Iedere (deelnemende) school voor praktijkonderwijs heeft een contactpersoon voor de uitstroommonitor. Meestal is dit de stagecoördinator of de directeur van de school. Op 3 januari 2011 heeft deze persoon een mail ontvangen bestaande uit de link naar en inlogcodes van de uitstroommeting. De scholen konden tot en met 31 oktober 2011 de gegevens invoeren van leerlingen die tussen 1 oktober 2010 en 1 oktober 2011 de school hebben verlaten. Alle scholen hebben begin oktober 2011 een reminder ontvangen voor het tijdig invoeren van de gegevens.
3.2
Respons Het Landelijk Werkverband streeft ernaar dat alle scholen voor praktijkonderwijs deelnemen aan de landelijke uitstroommeting. In tabel 1 is te zien dat 88% van de scholen in 2010-2011 deelneemt aan de uitstroommeting. Dit percentage is gelijk aan het voorgaande jaar. De reden waarom scholen niet deelnemen aan de uitstroommeting is niet onderzocht. Wanneer scholen uit eigen initiatief contact opnemen het secretariaat van het Platform PrO worden redenen genoemd als: ziekte van personeelsleden, de school is het invoeren van de gegevens simpelweg vergeten of de school wenst geen eigen bijdrage te betalen voor de deelname 2 aan de uitstroommeting . Wanneer gekeken wordt naar de deelname per regio van het LWV-PrO dan valt op dat in zeven van de zeventien regio’s (41%) alle scholen hebben deelgenomen aan de uitstroommeting. De deelname is met respectievelijk 67% en 69% het laagst in de regio’s Zuid Holland Dordrecht en Zuid Holland Zoetermeer. Zie tabel 1 voor een overzicht van de deelname per regio.
1
2
11
Onder scholen voor praktijkonderwijs verstaan we ook de voormalige afdelingen voor praktijkonde rwijs. In schooljaar 2010-2011 neemt ruim 79% van de scholen deel aan het project Stimulans van het Pla tform PrO. Scholen die niet deelnemen aan het project (36 scholen) kunnen een eigen bijdrage betalen voor de deelname aan de uitstroommeting. Hier maakt tweederde van deze scholen gebruik van.
tabel 2
Deelname aan uitstroommeting per regio LWV-PrO Uitstroommeting 2009-2010
Uitstroommeting 2010-2011
Aantal
Deelnemende
Aantal
Deelnemende
scholen
scholen
%
scholen
scholen
%
Groningen
9
9
100%
9
7
78%
Friesland
8
8
100%
8
8
100%
Drenthe
8
7
88%
8
8
100%
Overijssel
15
12
80%
15
13
87%
Flevoland
4
4
100%
4
4
100%
11
10
91%
11
10
91%
15
12
80%
15
13
87%
Utrecht
10
8
80%
10
9
90%
Noord-
15
12
80%
15
12
80%
7
6
86%
7
7
100%
14
13
93%
14
14
100%
6
6
100%
6
4
67%
16
13
81%
16
11
69%
Zeeland
6
6
100%
6
5
83%
West-
3
3
100%
3
3
100%
14
12
86%
14
12
86%
8
7
88%
8
8
100%
169
148
88%
169
148
88%
Regio
GelderlandOost GelderlandWest
Holland Amsterdam Zuid-Holland Rotterdam Zuid-Holland Dordrecht Zuid-Holland Zoetermeer
Brabant OostBrabant Limburg Totaal
12
4
Resultaten van de uitstroommeting 2010/11: achtergrondkenmerken van schoolverlaters en hun vervolgbestemmingen
In deze paragraaf komen eerst de achtergrondkenmerken van de uitgestroomde leerlingen aan bod: zoals geslacht, leeftijd etcetera. Daarna worden de vervolgbestemmingen van de uitstromers gepresenteerd. Dan wordt inzichtelijk of de leerlingen bijvoorbeeld vooral uitstromen naar werk of naar vervolgopleidingen. Bij iedere paragraaf worden de resultaten van schooljaar 2010-2011 vergeleken met voorgaande jaren.
4.1
Achtergrondkenmerken van de uitgestroomde leerlingen Wat zijn de achtergrondkenmerken van de uitstromers in 2010-2011? We beginnen met het geslacht van de leerlingen. Geslacht De meeste uitstromers in schooljaar 2010-2011 behoren tot het mannelijke geslacht (58%). Dit percentage is gelijk aan voorgaande jaren en komt ook overeen met het aantal jongens dat in 2010-2011 een opleiding volgt in het praktijkon1 derwijs . Gemiddelde leeftijd De gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters in 2010-2011 is 17.1 jaar oud. In vergelijking met voorgaande jaren valt op dat de gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters toeneemt. In 2008-2009 bedroeg de gemiddelde leeftijd waarop leerlingen de school verlaten 16.9 jaar oud en in 2009-2010 17.0 jaar oud. De toename van de gemiddelde leeftijd kan te maken hebben met de ongunstige economische situatie: het is voor de uitgestroomde leerlingen mogelijk lastiger geworden om een geschikte baan te vinden en dat zou betekenen dat ze langere tijd op school doorbrengen. Etnische herkomst De etnische herkomst van de uitstromers in 2010-2011 is weergegeven in figuur 1. Bijna driekwart van de uitstromers is autochtoon (73%). De meeste overige leerlingen hebben een Turkse of niet westerse (beiden 7%) etniciteit.
1
13
Zie cijfers CBS Statline op http://statline.cbs.nl
Figuur 1
Etniciteit uitgestroomde leerlingen
73% 75% 72%
Nederlands Turks
7% 6% 7%
Marokkaans
6% 5% 6% 3% 3% 2%
2010-2011
Surinaams Antilliaans
2% 2% 3%
2008-2009
2009-2010
7% 7% 8%
Anders, niet westers
2% 2% 2%
Anders, westers
0% 20% 40% 60% 80% 100% Aantal jaar ingeschreven In de uitstroommeting van 2009-2010 werd aangegeven dat leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. Als redenen we rden genoemd de ongunstige economische situatie en het toegenomen aanbod van niveau 1 opleidingen in het praktijkonderwijs. In de huidige uitstroommeting blijkt dat deze situatie gecontinueerd wordt in 2010-2011, zie figuur 2. Figuur 2
Aantal jaren ingeschreven op school voor praktijkonderwijs
Eén jaar
7% 8% 8%
Twee jaar
8% 7% 9% 9% 9% 11%
Drie jaar
2010-2011
2008-2009
37% 36% 33%
Vijf jaar 18% 18% 13%
Zes jaar of langer 0%
14
2009-2010
21% 22% 25%
Vier jaar
10%
20%
30%
40%
Toekenning LGF Het aantal uitgestroomde leerlingen dat gebruik maakt van Leerling Gebonden Financiering is in 2010-2011 toegenomen van 4% naar 6%. Deze leerlingen stromen vooral uit naar scholen voor cluster 3 en 4 (beiden 46%). Wajong status Het aantal uitgestroomde leerlingen met een Wajong status daalt licht. In schooljaar 2010-2011 heeft 26% van de schoolverlaters een Wajong status, tegenover 27% van de schoolverlaters in 2009-2010.
4.2
Specialisaties/certificaten/diploma’s Het praktijkonderwijs is voor veel leerlingen eindonderwijs. Om meer perspectief te hebben op werk kunnen leerlingen zich tijdens de opleiding specialiseren in een bepaalde beroepsrichting of een (branche)certificaat behalen. Leerlingen die graag verder studeren binnen een mbo kunnen tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs al een AKA/niveau 1 diploma behalen. Hoeveel leerlingen een de rgelijk certificaat of diploma hebben behaald komt in deze paragraaf aan de orde. Specialisaties Van de uitgestroomde leerlingen heeft 68% zich gespecialiseerd in een bepaalde beroepsrichting. Het percentage leerlingen met een specialisatie neemt daarmee toe, want vorig jaar bedroeg dit percentage 62%. In welke beroepsrichting de leerlingen zich hebben gespecialiseerd is te zien in figuur 3. Figuur 3
Beroepsrichting specialisatie 20% 19% 19%
Detailhandel / winkel 5% 7% 5%
Groothandel / magazijn /…
24% 24% 24%
Bouw/techniek 4% 4% 5%
Schoonmaak
14% 13% 15%
Horeca
Vervoer
Anders
2008-2009
1% 1% 1% 16% 15% 14%
Zorg Uiterlijke verzorging
2009-2010
8% 10% 10%
Groenvoorziening
2010-2011
1% 1% 1% 7% 5% 6%
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de uitgestroomde leerlingen zich net als voorgaande jaren vooral hebben gespecialiseerd in de richtingen bouw/techniek, 15
detailhandel/winkel en zorg. Tot de categorie ‘anders’ behoren beroepsrichtingen als beveiliging, werken in de ICT of schilderen. Branchecertifcaten en AKA/niveau 1 diploma’s Met behulp van een branchecertificaat kan een leerling aantonen bepaalde kennis/vaardigheden te beheersen die van belang zijn voor beroepen in bijvoorbeeld de detailhandel of de zorg. De afgelopen jaren is een toename te zien van het aantal uitgestroomde leerlingen met een branchecertifcaat, zo ook in 2010-2011 (zie figuur 4). Bijna de helft van de leerlingen (43%) verlaat de school vo or praktijkonderwijs met een branchecertifcaat, tegenover 38% in het voorgaande jaar. Dit wijst erop dat de waarde van branchecertifcaten voor leerlingen praktijko nderwijs groot is: leerlingen kunnen laten zien wat ze kunnen en dat vergroot de kans op een baan. De meeste leerlingen behalen de volgende branchecertificaten: schoonmaken in de groothuishouding (24%), VCA (23%) of (vork)heftruck (23%). Hierbij moet vermeld worden dat individuele leerlingen meerdere bra nchecertificaten kunnen behalen. Figuur 4
Percentage uitgestroomde leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald branchecertificaat of AKA/niveau 1 diploma
43% Branchecertificaat
38% 32% 2010-2011 2009-2010
2008-2009
24% AKA/niveau 1 diploma
20% 13%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Er is ook een toename te zien van het aantal leerlingen dat binnen het praktij konderwijs een AKA/niveau 1 diploma behaalt. Bijna een kwart (24%) van de leerlingen behaalt een dergelijk diploma, tegenover 20% in het voorgaande jaar. Met behulp van een dergelijk diploma kunnen leerlingen praktijkonderwijs zich aanmelden voor een mbo niveau 2 opleiding bij een ROC. De verwachting is dat de toename van het aantal leerlingen met een AKA/niveau 1 diploma de kome nde jaren een halt toegeroepen zal worden door de invoering van de referentieniveaus taal&rekenen in het mbo. Hierover meer in hoofdstuk 11. In welke sector worden de meeste AKA/niveau1 diploma’s behaald? In figuur 5 is te zien dat de meeste leerlingen een dergelijk diploma behalen binnen de sect oren economie/handel (31%) en zorg en welzijn (28%). De percentages komen vrijwel overeen met het voorgaande jaar.
16
Figuur 5
Sector waarin een AKA/niveau 1 diploma behaald is
Voedsel en leefomgeving 22%
31%
Techniek Zorg en Welzijn
19% 28%
4.3
Economie/han del
Uitstroomprofiel en advies school Het Landelijk Werkverband en de Inspectie van het Onderwijs hebben afgesproken dat in 2012 iedere leerling over een Individueel Ontwikkel Plan (IOP) dient te beschikken. Het IOP biedt een leerlijn op basis van de wensen en mogelijkheden van een individuele leerling. Volgens de afspraak van het LWV-PrO en de Inspectie dient in 2011 zeker driekwart van de leerlingen over een IOP te beschikken. Bij de uitstromers in 2010-2011 beschikt precies driekwart van de leerlingen over een IOP. Vorig jaar bedroeg dit percentage 53%. Voor wat betreft de uitg estroomde leerlingen beschikken voldoende leerlingen over een IOP. In bijna alle gevallen (86%) bestaat het IOP uit een uitstroomprofiel. Dit is een door de leerling, ouders en school overeengekomen streefdoel over de te verwachten uitstroombestemming. In figuur 6 is aangegeven welke streefdoelen bij de in 2010 2011 uitgestroomde leerlingen zijn overeengekomen. Figuur 6
Streefdoel overeengekomen uitstroomprofiel
46% 43% 41%
Arbeid
21% 24% 22%
Arbeid en leren
2009-2010
29% 28% 29%
Leren
Anders
2010-2011
2008-2009
4% 6% 8%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Net als in voorgaande jaren is bij de meeste uitgestroomde leerlingen het ui tstroomprofiel ‘werk’ (46%) of leren (29%) overeengekomen. Dat betekent dat 17
bij het merendeel van de leerlingen is ingezet op het verkrijgen van een baan of het volgen van een (mbo-)opleiding. In paragraaf 5.6 wordt aangegeven in hoeverre het overeengekomen uitstroomprofiel overeenstemt met de daadwerkelijke uitstroombestemming van de leerlingen. Voordat de leerlingen daadwerkelijk de school verlaten geeft de school nog een advies met betrekking tot de beste passende vervolgbestemming. Het advies van de school voor het moment van uitstroom is weergegeven in figuur 7. Figuur 7
Advies school voor het moment van uitstroom
39% 35% 32%
Arbeid
20% 20% 18%
Arbeid en leren
2010-2011 2009-2010
30% 29% 29%
Leren
2008-2009
12% 15% 21%
Anders
0%
10%
20%
30%
40%
50%
De meeste scholen geven de leerlingen het advies om te gaan werken (39%). Dit advies wordt gegeven in het laatste jaar dat de leerling op school zit. Het lijkt voor de hand te liggen dat het advies van de school met betrekking tot de best passende vervolgbestemming overeenkomt met het streefdoel van het uitstroomprofiel. De leerling, ouders en school hebben immers in het tweede, derde leerjaar afgesproken om er alles aan te doen om het streefdoel te behalen. In hoeverre komen het streefdoel en het advies van de school met elkaar overeen? Uit een analyse blijkt dat het advies en het streefdoel bij 83% van de leerlingen overeenkomt. Het percentage is het hoogst bij de bestemming ‘leren’ (88%) en het laagst bij de bestemming ‘arbeid’ (80%). In andere woorden: bij ongeveer een op de vijf leerlingen wordt een andere uitstroombestemming geadviseerd dan in eerste instantie is overeengekomen. Of de leerling daadwerkelijk uitstroomt conform het advies van de school is te zien in paragraaf 5.6.
4.4
Uitstroombestemmingen De centrale vraag binnen deze uitstroommeting is: wat zijn de bestemmingen van de uitstromers in 2010-2011? In tabel 2 wordt antwoord gegeven op deze vraag.
18
tabel 3
Uitstroombestemmingen per schooljaar 2008-2009
2009-2010
2010-2011
(n=5537)
(n=5184)
(n=5745)
Arbeid
27%
26%
27%
Arbeid en leren, bbl
13%
14%
11%
7%
6%
6%
ROC/AOC (bol of anders) niveau 1
15%
13%
14%
ROC/AOC (bol of anders) niveau 2
9%
11%
13%
Andere school voor praktijkonderwijs
6%
5%
5%
Vmbo (basisberoepsgerichte leerweg)
2%
2%
2%
REC/VSO-school
3%
3%
3%
Andere opleiding in regio
4%
3%
2%
Onderwijs buiten de regio i.v.m. verhuizing
3%
4%
4%
-
3%
3%
Geen werk of school
8%
8%
8%
Onbekend
2%
3%
2%
100%
100%
100%
ROC/AOC (AKA)
Dagbesteding
Totaal
Het merendeel van de leerlingen (38%) stroomt uit naar werk (eventueel in co mbinatie met een bbl-opleiding). Daarnaast gaat een grote groep leerlingen (33%) een mbo AKA of bol opleiding volgen. De meeste leerlingen stromen daarbij uit naar een bol niveau 1 opleiding (14%). In totaal stroomt dus 71% van de leerlingen uit naar werk en/of een mbo opleiding. Bij een op de tien leerlingen is nog geen passende vervolgbestemming gevonden (8%) of is de uitstroombestemming onbekend (2%). De overige leerlingen stromen veelal uit naar andere scholen voor praktijkonderwijs of andere vormen van onderwijs, zoals een vmbo- of VSO-school. In vergelijking met voorgaande jaren blijkt dat iets minder leerlingen uitstromen naar arbeid (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding). In de voorgaande twee uitstroommetingen stroomde 40% van de leerlingen uit naar werk, tege nover 38% van de leerlingen in de huidige uitstroommeting. De uitstroom naar mbo bol-opleidingen is juist toegenomen van 24% naar 27%. Bij de uitstroom naar bol niveau 2 opleidingen is vanaf 2008-2009 een constante toename (van 2%) te zien. De steeds grotere uitstroom naar bol niveau 2 opleidingen is te verklaren vanuit het feit dat steeds meer leerlingen een AKA/niveau 1 diploma behalen in het praktijkonderwijs. Zoals eerder aangegeven zal deze trend waarschij nlijk een halt worden toegeroepen door de invoering van de referentieniveaus in het mbo. Het aantal leerlingen dat een entreeopleiding (de nieuwe naam voor niveau 1 opleidingen) zal behalen zal beperkt zijn, omdat referentieniveau 2F als instroomeis zal gaan gelden. Ter vergelijking: voor leerlingen praktijkonderwijs is referentieniveau 1F het streven.
19
4.5
Begeleiding Na het moment van uitstroom houdt de taak voor de scholen voor praktijkonderwijs niet op. De scholen hebben een nazorgplicht van een jaar. Bij 78% van de schoolverlaters in 2010-2011 is aangegeven dat de leerling nog begeleiding ontvangt na het moment van uitstroom. Dit percentage is iets hoger dan in het voorgaande jaar (76%). Welke instanties de leerlingen begeleiden na het moment van uitstroom is aangegeven in figuur 8. Een leerling kan meerdere begeleiders hebben na het moment van uitstroom. Figuur 8
Begeleider na het moment van uitstroom 68% 70% 71%
School voor Praktijkonderwijs 7% 6% 8%
MEE
13% 11% 13%
UWV 1% 1% 1%
CWI
16% 18% 18%
Jobcoach
2010-2011 2009-2010
8% 10% 9%
Reïntegratiebedrijf
2008-2009
12% 7%
Werkgever
5% 5%
Sociale werkplaats
32% 25%
Begeleider vervolgonderwijs 11% 9%
Anders 0%
20%
22%
40%
60%
80%
De meeste leerlingen ontvangen begeleiding van een medewerker van de school voor praktijkonderwijs (68%). Ook de begeleider van de school voor vervolgo nderwijs (32%), een jobcoach (16%) of een medewerker van het UWV (13%) zijn vaak genoemde begeleiders na het moment van uitstroom.
20
5
Uitstroom nader bekeken
In dit hoofdstuk zoomen we verder in op de diverse uitstroombestemmingen. Eerst wordt ingegaan op de kenmerken van de uitstroombestemmingen. Daarbij wordt antwoord verkregen op vragen als: hoeveel procent van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen gaat werken in een reguliere arbeidsplaats? Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de leerlingen die voor een bepaalde bestemming kiezen. Hierbij is bijvoorbeeld nagegaan bij hoeveel procent van de naar vervolgonderwijs uitgestroomde leerlingen het streefdoel leren (binnen het IOP) is overeengekomen. We beginnen met de kenmerken van de uitstroombestemming arbeid.
5.1
Uitstroom naar arbeid In deze paragraaf gaat het om de leerlingen die zijn uitgestroomd naar arbeid. Allereerst wordt stil gestaan bij het type arbeidsplaats waar de leerlingen gaan werken. Type arbeidsplaats De meeste leerlingen (81%) gaan aan de slag in een reguliere arbeidsplaats, eventueel met een subsidieregeling en/of ondersteuning. Daarnaast gaat een deel van de leerlingen naar een sociale werkvoorziening (9%) of wordt een to eleidings en/of trainingstraject gevolgd (7%). Zie figuur 9. Onder anders (3%) worden opties als werk via een uitzendbureau of ZZP’er benoemd. In vergelijking met voorgaande jaren zijn er kleine verschillen waarneembaar, zoals bijvoorbeeld het steeds kleiner wordende percentage leerlingen dat gaat werken in een sociale werkvoorziening. Dit kan een gevolg zijn van de invoering van de Wet Werken naar Vermogen. Figuur 9
Type arbeidsplaats uitgestroomde leerlingen
42% 43% 40%
Reguliere arbeidsplaats
39% 37% 34%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of…
Toeleidings en/of trainingstraject
7% 5% 5%
Anders
3% 4% 7%
0%
21
2010-2011
9% 11% 14%
Gesubsidieerde arbeid via sociale werkvoorziening
10%
2009-2010 2008-2009
20%
30%
40%
50%
Type bedrijfssector De naar arbeid uitgestroomde leerlingen gaan vooral werken in de bedrijfssectoren bouw/techniek (24%), detailhandel/winkel (19%) of de horeca (12%). Onder de categorie anders (15%) worden toeleidings/trainingstrajecten of specifieke b eroepen als kermisexploitant genoemd. In vergelijking met voorgaande jaren valt op dat steeds minder leerlingen aan de slag gaan in de bouw/techniek, een groothandel/magazijn/de logistiek of de groenvoorziening. Dit kan te maken hebben met de ongunstige economische situatie: in bepaalde regio’s kan er in de bewuste sectoren minder passend aanbod zijn voor de leerlingen praktijkonderwijs. Figuur 10 Type bedrijfssector waar de leerlingen werkzaam zijn 19% 18% 18%
Detailhandel / winkel Groothandel / magazijn / logistiek
9% 10% 13% 25% 27% 31%
Bouw/techniek 5% 4% 5%
Schoonmaak
12% 11% 13%
Horeca 7%
Groenvoorziening
2010-2011 2009-2010
11% 12%
2008-2009
2% 2% 2%
Vervoer
5% 6% 5%
Zorg 1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
15% 11%
Anders 0%
10%
20%
30%
40%
Soort arbeidsovereenkomst Over welk soort arbeidsovereenkomsten beschikken de naar arbeid uitgestroo mde leerlingen? De meeste leerlingen (60%) blijken over een jaarcontract te beschikken, zie figuur 11. Het percentage leerlingen met een jaarcontract neemt toe in vergelijking met voorgaande jaren. Opvallend is dat het aantal leerlingen met een ‘vast’ contract afneemt. Van 14% in 2008-2009 naar 10% in 20092010 naar nog 7% in het afgelopen jaar. Deze ontwikkeling kan te maken he bben met de ongunstige economische situatie: steeds minder werknemers krijgen vanwege onduidelijke vooruitzichten geen vast contract meer aangeboden.
22
Figuur 11 Soort arbeidsovereenkomst uitgestroomde leerlingen
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
7% 10% 14% 60% 55% 51%
Jaarcontract 24% 27% 28%
Halfjaarcontract Contract op oproepbasis
5% 4% 3%
Uitzendcontract
5% 4% 2%
Anders
2010-2011 2009-2010 2008-2009
1%
0%
20%
40%
60%
80%
Opleiding naast het werk Van de in totaal 2214 naar arbeid uitgestroomde leerlingen volgt 30% een opleiding naast het werk. Bij vrijwel alle leerlingen die een opleiding naast het werk volgen (87%) gaat het om een mbo bbl-opleiding. Deze bbl-opleiding wordt voornamelijk gevolgd op niveau 1 (61%). In figuur 12 is aangegeven in w elke sectoren de leerlingen een bbl-opleiding volgen naast het werk. Figuur 12 Sectoren waarin naar arbeid uitgestroomde leerlingen een bbl-opleiding volgen naast het werk
Voedsel en leefomgeving 28%
23%
8% 41%
Techniek Zorg en Welzijn Economie/han del
Net als vorig jaar volgen de leerlingen met name een bbl-opleiding in de sector techniek (41%) en in mindere mate in de sectoren economie/handel (28%) of voedsel en leefomgeving (23%). In de sector zorg en welzijn worden nauwelijks (8%) bbl-opleidingen gevolgd door de uitstromers uit het praktijkonderwijs.
5.2
Uitstroom naar leren In deze paragraaf gaat het om de leerlingen die zijn uitgestroomd naar de basisberoepgerichte leerweg van het vmbo (vmbo bb) of een mbo AKA/bol opleiding. In figuur 13 is aangegeven in welke sectoren de uitstromers in 2010-2011 een dergelijke opleiding gaan volgen.
23
Figuur 13 Sectoren waarin leerlingen een opleiding gaan volgen in het (v)mbo 64%
Oriëntatiejaar
7% 3%
Voedsel en leefomgeving 7%
43% 17% 16%
vmbo bb
14%
Zorg en welzijn 16%
30%
41%
5% 11% 20% 17%
Techniek
mbo bol niveau 2 mbo bol niveau 1 mbo AKA
15%
31% 26% 17%
Economie/handel 0%
20% 40% 60% 80% 100%
Leerlingen die een vmbo bb of AKA opleiding gaan volgen starten veelal eerst met een oriëntatiejaar. Het betreft hier leerlingen die instromen in de onderbouw van het vmbo (nog geen sectorkeuze) of leerlingen die een zogenaamde algem ene AKA-opleiding gaan volgen. Leerlingen die een bol opleiding gaan volgen kiezen het vaakst voor de sectoren zorg en welzijn én economie/handel. Hier is duidelijk een verschil waarneembaar met de leerlingen die een bbl-opleiding volgen (zie paragraaf 5.1). Deze leerlingen kiezen vaak voor een opleiding in de sector techniek en juist niet vaak voor een opleiding in de sector zorg en welzijn.
5.3
Overige uitstroombestemmingen Uit tabel 2 bleek dat leerlingen ook uitstromen naar een andere school voor praktijkonderwijs, een REC/VSO-school of nog geen passend vervolg hebben gevonden. In deze paragraaf gaat het om deze leerlingen. Praktijkonderwijs In totaal 291 leerlingen stromen uit naar een andere school voor praktijkonderwijs. Bij 51% van de leerlingen is de reden voor deze overstap een verhuizing. Bij de overige leerlingen is de overstap een keuze van de ouders, of het gaat het om redenen als minder reistijd of (gedragsmatige) problematieken. REC of VSO-school In 2010-2011 zijn 195 leerlingen overgestapt naar een REC of VSO-school. De meeste leerlingen gingen naar een school voor cluster 4 (78%). Daarnaast stroomde 21% van deze leerlingen uit naar een school voor cluster 3. Vorig jaar was sprake van een soortgelijke verdeling. Geen werk of school Zo’n 449 leerlingen hebben nog geen werk of een passende opleiding gevonden. Ruim 11% van deze leerlingen staat op een wachtlijst voor een sociale werkplaats. Bij 7% van de leerlingen is sprake van een zwangerschap of de geboorte van een
24
kind. De overige leerlingen worden toegeleid naar een baan, zijn nog werkzoekend of willen (nog) niet werken.
5.4
Uitstroom versus achtergrondkenmerken In deze paragraaf wordt de feitelijke uitstroom bezien tegen het licht van achtergrondkenmerken als geslacht, etniciteit, LGF toekenning en Wajong toekenning. Zo kan bijvoorbeeld antwoord worden verkregen op vragen als: stromen vooral jongens of meisjes vaker uit naar werk? Voor de analyses in paragraaf 5.4, 5.5 en 5.6 zijn uitstroombestemmingen samengevoegd tot labels als arbeid (en leren, bbl), (eind)onderwijs en overig onderwijs. Door de samenvoeging van uitstroombestemmingen in labels kunnen trends beter worden weergegeven. De inhoud van de diverse labels is beschreven in tabel 3. tabel 4
Inhoud labels gebruikt bij de analyses in paragraaf 5.4, 5.5 en 5.6
Uitstroombestemmingen
Label
Arbeid + arbeid en leren, bbl
Arbeid (en leren, bbl)
ROC AKA + ROC bol niveau 1 + ROC bol niveau 2
(Eind)onderwijs
Verhuizing + REC-school + andere school voor
Overig onderwijs
praktijkonderwijs + vmbo bb + een andere opleiding in de regio Dagbesteding
Dagbesteding
Geen werk of school
Geen werk of school
Onbekend
Onbekend
In figuur 14 zijn bovenstaande labels uitgesplitst naar de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit (autochtoon-allochtoon), LGF toekenning en Wajong toekenning. Hoe kan deze figuur het beste geïnterpreteerd worden? Op de bovenste rij is bijvoorbeeld te zien dat 46% van de jongens uitstroomt naar arbeid (en leren, bbl) en dat daarnaast 27% van de jongens uitstroomt naar (eind)onderwijs.
25
Figuur 14 Achtergrondkenmerken leerlingen versus uitstroombestemmingen
Jongen
46%
Meisje
27%
28%
Autochtoon
41% 45%
Allochtoon
47%
35%
Geen LGF toekenning
21%
39%
Wajong toekenning
0%
20%
15%
8%
18%
8%
33%
7% 15%
12% 2%
31%
40% 40%
9%
29%
62%
geen Wajong toekenning
7%
17% 27%
23%
LGF toekenning
15%
8% 15%
21% 60%
5%
80%
Arbeid (en leren, bbl)
(Eind)onderwijs
Overig onderwijs
Dagbesteding
Geen werk of school
Onbekend
100%
1
Op basis van bovenstaande figuur zijn de volgende conclusies te trekken : vooral de jongens en de autochtone leerlingen stromen uit naar arbeid. Meisjes en a llochtone leerlingen stromen voornamelijk uit naar (eind)onderwijs. Deze const atering komt overeen met eerdere uitstroommetingen. Tussen leerlingen met al dan niet een LGF toekenning bestaan nauwelijks verschillen voor wat betreft de bestemmingen. Leerlingen met een LGF toekenning stromen vaker uit naar overig onderwijs (voornamelijk een REC/VSO-school) of naar dagbesteding. Leerlingen met een Wajong status stromen vooral uit naar arbeid en in mindere mate naar (eind)onderwijs. Daarnaast blijkt dat leerlingen zonder een Wajong status vaker een passende bestemming vinden, dan leerlingen met een Wajong status.
5.5
Uitstroom in relatie tot specialisaties en behaalde certificaten/diploma’s Stromen leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald (branche)certificaat vaker uit naar arbeid? Én: stromen leerlingen die in het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma behalen vaker uit naar (eind)onderwijs)? In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op dit soort vragen. Zie figuur 15.
1
26
De beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de C hi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
Figuur 15 Behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en specialisaties versus uitstroombestemmingen
AKA / niveau 1 diploma
37%
Geen AKA / niveau 1 diploma
39%
Branchecertificaat
55% 25%
50%
Geen branchecertificaat
35%
30%
Specialisatie
30%
44%
Geen specialisatie
27%
0%
39% 20%
20%
40%
60%
80%
Arbeid (en leren, bbl)
(Eind)onderwijs
Overig onderwijs
Dagbesteding
Geen werk of school
Onbekend
100%
2
Uit de bovenstaande figuur kan geconcludeerd worden dat het specialiseren in een bepaalde beroepsrichting en het behalen van een (branche)certificaat of een AKA/niveau 1 diploma samenhangt met uitstroom naar arbeid of (eind)onderwijs. Leerlingen die in het praktijkonderwijs een (branche)certificaat behalen stromen vaker uit naar arbeid dan leerlingen zonder een (branche)certificaat. Leerlingen die tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma beh alen stromen juist vaker uit naar (eind)onderwijs dan leerlingen zonder een AKA/niveau 1 diploma. Leerlingen die zich specialiseren in een bepaalde beroep srichting stromen vaker uit naar zowel arbeid als (eind)onderwijs dan leerlingen zonder een specialisatie in een bepaalde beroepsrichting. Daarnaast blijkt ook dat leerlingen met een specialisatie, (branche)certificaat of een AKA/niveau diploma minder vaak uitstromen naar overig onderwijs en vaker een passende vervolgbestemming hebben dan leerlingen zonder een specialisatie, (branche)certificaat of een AKA/niveau diploma.
5.6
Uitstroombestemmingen in relatie tot het uitstroomprofiel en advies van de school In paragraaf 4.3 zijn de streefdoelen van het uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom gepresenteerd. Daarbij werd niet aa ngegeven of en in hoeverre het streefdoel en het advies van de school samenhangt met de daadwerkelijke uitstroombestemming van de leerlingen. In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deze vragen. In figuur 16 wordt per streefdoel van het uitstroomprofiel de bestemming van de leerlingen weergegeven. Bij het streefdoel arbeid blijkt dat bijvoorbeeld 53% van de leerlingen met een dergelijk streefdoel uitstroomt naar arbeid.
2
27
De beschreven verschillen zijn significant, getoetst met de Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05)
Figuur 16 Streefdoel uitstroomprofiel versus uitstroombestemmingen
Arbeid Arbeid en leren Leren Anders 0%
20%
40%
60%
80%
Arbeid
Arbeid en leren
(Eind)onderwijs
Overig onderwijs
Dagbesteding
Geen werk of school
100%
Onbekend De overeenstemming tussen het streefdoel en de uitstroombestemming is het grootst bij de categorie ‘leren’: 88% van de leerlingen met dit streefdoel stroomt uit naar bijvoorbeeld een AKA of bol opleiding. Bij de streefdoelen arbeid (53%) en arbeid én leren (44%) is de overeenstemming met de daadwerkelijke bestemming lager. De voornaamste reden voor dit lagere overeenstemmingspercentage is dat leerlingen met een streefdoel gericht op arbeid (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding) voor een bol of AKA opleiding kiezen als vervolgbestemming. Bij leerlingen met een streefdoel ‘anders’ blijkt dat ‘dagbesteding’ (27%) de meest voorkomende uitstroombestemming is. Hoeveel procent van de leerlingen stroomt uit conform het uitstroomprofiel? De Inspectie verwacht dat in 80% van de gevallen het uitstroomprofiel behaald wordt. Op basis van de bovenstaande gegevens blijkt dat in totaal 60% van de leerlingen uitstroomt conform het uitstroomprofiel. Wanneer echter alleen gek eken wordt naar de leerlingen die de school verlaten als zogenaamde ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, leren of dagbesteding) dan bedraagt de overee nstemming tussen het streefdoel en de bestemming: 73%. De verwachting dat 80% van de leerlingen uitstroomt conform het streefdoel blijkt niet op te gaan. Hiervoor zijn verschillende mogelijke verklaringen aan te wijzen. In de meeste gevallen zal de belangrijkste reden waarschijnlijk zijn dat de leerling gedurende de opleiding voor een andere bestemming kiest als beschreven in het in het tweede, derde leerjaar vastgestelde streefdoel van het uitstroomprofiel. De gekozen bestemming blijkt misschien toch niet leukste bestemming te zijn, de werkgelegenheid is misschien teruggelopen vanwege de ongunstige economische situatie, de ambitie om een bol niveau 2 opleiding te volgen blijkt te hoog gegrepen etcetera. Het niet behalen van de 80%-norm is dus niet perse een negatieve uitkomst. Denk bijvoorbeeld aan een leerling met een streefdoel leren die uitstroomt naar werk. Het is de vraag of het advies van de school voor het moment van uitstroom vaker overeenkomt met de daadwerkelijke bestemming. Dit is wel te verwachten: een streefdoel wordt in het tweede, derde leerjaar opgesteld en het advies van de school wordt gegeven in het laatste leerjaar waarin de leerling onderwijs volgt. 28
Dan kun je verwachten dat de school een goed beeld heeft van de mogelijkh eden en wensen van de leerling. In figuur 17 zijn per advies van de school voor het moment van uitstroom de bestemmingen van de leerlingen weergegeven. Figuur 17 Advies school voor moment van uitstroom versus uitstroombestemmingen
Arbeid Arbeid en leren Leren Anders 0%
20%
40%
60%
80%
Arbeid
Arbeid en leren
(Eind)onderwijs
Overig onderwijs
Dagbesteding
Geen werk of school
100%
Onbekend Ook hier is de mate van overeenstemming het hoogst bij de bestemming ‘leren’ (eindonderwijs en overig onderwijs). In totaal 97% van de leerlingen met deze bestemming krijgt ook het advies om een vervolgopleiding te gaan volgen. Bij arbeid (64%) en arbeid én leren (53%) is de mate van overeenstemming tussen het advies en de bestemming lager. Bij het advies om te gaan werken is de reden hiervoor dat een redelijk aantal leerlingen nog geen werk hebben gevonden op het moment van uitstroom (14%). Bij het advies leren én werken (bbl-opleiding) blijkt dat veel leerlingen kiezen voor het volgen van een AKA of bol opleiding. Leerlingen met het advies ‘anders’ kiezen veelal (57%) voor ‘over ig onderwijs’: bijvoorbeeld een vmbo-opleiding. Bij hoeveel procent van de leerlingen komt het advies van de school overeen met de bestemming? Bij in totaal 68% van de leerlingen komt het advies van de school overeen met de bestemming van de leerlingen. Dit percentage is iets hoger dan de mate van overeenstemming tussen het streefdoel van het uitstroomprofiel en de bestemming van de leerling. Wanneer alleen gekeken wordt naar de ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, leren of dagbesteding) dan bedraagt het percentage overeenstemming: 81%. Dit percentage is een stuk hoger. Al met al valt op dat een redelijk aantal leerlingen kiest voor een andere bestemming dan wat volgens de school de juiste vervolgstap zou zijn. Tot slot kan gekeken worden naar de mate van overeenstemming tussen het streefdoel van het uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom. Bij de uitstromers in 2010-2011 bedraagt dit percentage: 83%. Bij alleen de leerlingen die te boek staan als ‘einduitstroom’ is de mate van overeenstemming iets hoger: 84%. Bij ruim vier van de vijf leerlingen komt het streefdoel en het advies van de school dus overeen. Het streefdoel en het advies van de school komen in hogere mate overeen dan het streefdoel én het advies met de
29
daadwerkelijke bestemming van de leerlingen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de school vaker dan de leerling achter het streefdoel van het ui tstroomprofiel blijft staan en de leerling dus een overeenkomstige uitstroombestemming adviseert. De leerling zelf kiest blijkbaar in een aantal gevallen toch liever voor een andere bestemming als aangegeven in het streefdoel van het uitstroomprofiel en/of het advies van de school voor het moment van uitstroom .
30
Deel 2 De volgmetingen in het najaar van 2011
In het najaar van 2011 zijn twee volgmetingen uitgevoerd: de tweede volgmeting bij de uitstromers van 2009-2010 (dan gaat het over hun bestemmingen na één jaar) én de vierde volgmeting bij de uitstromers uit 2008-2009 (hun bestemmingen na twee jaar). In deel 2 van deze rapportage staan de belangrijkste uitkomsten van de twee volgmetingen centraal. In de volgende hoofdstukken gaat het achtereenvolgens over de volgende onderwerpen:
31
Een samenvatting van de belangrijkste resultaten (hoofdstuk 6);
De wijze van dataverzameling en de deelname aan beide volgmetingen (hoofdstuk 7);
De bestemmingen van de uitstromers van 2008-2009 én 2009-2010 in het najaar van 2011 (hoofdstuk 8);
Een nadere beschrijving van de bestemmingen van de oud-leerlingen. Hierbij wordt bijvoorbeeld stil gestaan bij de vraag waarom oudleerlingen geen werk hebben of geen opleiding volgen in het najaar van 2011 (hoofdstuk 9);
En tot slot: welke loopbanen hebben de oud-leerlingen? Hoeveel procent van de oud-leerlingen is bijvoorbeeld continu aan het werk na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs? (hoofdstuk 10).
6
Samenvatting
Allereerst worden de belangrijkste uitkomsten van de volgmetingen in het najaar van 2011 gepresenteerd. Deelname Voor de allereerste keer zijn de bestemmingen van oud-leerlingen praktijkonderwijs na twee jaar in beeld gebracht. Van in totaal 78% van de uitstromers uit 2008-2009 werd na twee jaar de bestemming in beeld gebracht. Bij de uitstr omers uit 2009-2010 (reeds één jaar van school) bedroeg dit percentage 84%. Bij beide volgmetingen zijn de verzamelde gegevens representatief voor de totale groep uitstromers in de betreffende schooljaren. Bestemmingen na 1 jaar De uitstromers uit 2009-2010 hebben de school voor praktijkonderwijs een jaar geleden verlaten. In het najaar van 2011 is 44% van de oud-leerlingen actief op de arbeidsmarkt (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding). Daarnaast volgt 27% van de oud-leerlingen een mbo AKA (2%) of bol (25%) opleiding. Het merendeel van de oud-leerlingen volgt in het laatste geval een niveau 2 opleiding (19%). Naast de oud-leerlingen die werken of een mbo opleiding volgen, volgt 7% van de oud-leerlingen ander onderwijs zoals een vmbo-opleiding en gaat 3% naar dagbesteding. Een op de tien oud-leerlingen heeft nog geen passende bestemming gevonden en van 7% van de oud-leerlingen is de bestemming onbekend. Loopbanen na 1 jaar Bij de loopbanen wordt gekeken of oud-leerlingen na het moment van uitstroom al dan niet wisselen van bestemming. Alleen bij de oud-leerlingen waarbij op ieder meetmoment (de uitstroommeting en twee volgmetingen) de bestemmingen bekend zijn kunnen uitspraken worden gedaan over de gehele loopbaan. In totaal gaat het dan om 72% van de totale populatie. Uitgaande van deze stee kproef blijkt dat 33% van de oud-leerlingen continu (= op elk meetmoment) aan het werk zijn na het moment van uitstroom. Verder volgt 23% eindonderwijs na het moment van uitstroom en is 8% van de oud-leerlingen een keer gewisseld van werk naar eindonderwijs of andersom. In totaal 64% van de oud-leerlingen werkt of leert dus na het moment van uitstroom. De overige oud-leerlingen volgen na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs overig onderwijs/dagbesteding (12%) of hebben op enig moment niet gewerkt of onderwijs gevolgd (23%). Een op de twintig oud-leerlingen heeft nog helemaal niet gewerkt of onderwijs gevolgd na het moment van uitstroom. Vergelijking uitstroomcohorten na 1 jaar Bij de uitstromers van 2009-2010 zijn de bestemmingen na een jaar in beeld gebracht. In het najaar van 2010 zijn ook bij de uitstromers van 2008-2009 de bestemmingen na een jaar in beeld gebracht. Als beide groepen naast elkaar worden gelegd dan zijn er een aantal kleine verschillen waarneembaar. Zo werken de uitstromers van 2009-2010 in iets meerdere mate na een jaar (44% versus 41%). De uitstromers van 2008-2009 volgen daarentegen na een jaar iets vaker een mbo opleiding (29% versus 27%). Het betreft hier kleine verschillen. Voor wat 33
betreft de kenmerken van de arbeidsplek of het type opleidingen die de oud leerlingen volgen zijn er ook nauwelijks verschillen waar te nemen. Bestemmingen na 2 jaar Zo’n twee jaar na de uitstroom uit het praktijkonderwijs werkt bijna de helft (44%) van de oud-leerlingen (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding). Een kleiner deel van de uitstromers uit 2008-2009 (22%) volgt een mbo bol of AKA opleiding (1% AKA opleiding, 2% een bol niveau 1 opleiding, 15% een bol niveau 2 opleiding én 4% een bol niveau 3 opleiding). De overige oud-leerlingen volgen ‘overig onderwijs’ (6%), dagbesteding (4%) of hebben nog geen passende bestemming gevonden (10%). Bij 13% van de oud-leerlingen is ten slotte de bestemming in het najaar van 2011 onbekend. Loopbanen na 2 jaar Ook bij de uitstromers in 2008-2009 is gekeken naar de loopbanen van de oudleerlingen van wie op ieder meetmoment de bestemming bekend is (hier de ui tstroommeting én vier volgmetingen). Het gaat dan om 42% van de populatie. De volgende uitspraken hebben betrekking op deze steekproef. In totaal 27% van de oud-leerlingen is al twee jaar continu aan het werk en 16% volgt eindonde rwijs na het moment van uitstroom. Een kleinere groep van 11% is een keer gewisseld van werk naar eindonderwijs of andersom. Zo’n 54% van de oudleerlingen volgt tot twee jaar na het moment van uitstroom dus onderwijs of werkt op de arbeidsmarkt. Daarnaast volgt 10% van de oud-leerlingen ander onderwijs dan mbo-onderwijs of gaat naar dagbesteding. De overige jongeren (37%) hebben op minimaal een moment in hun loopbaan niet gewerkt of geen onderwijs gevolgd. Een op de twintig (5%) oud-leerlingen heeft daarbij nog helemaal niet gewerkt of onderwijs gevolgd na het moment van uitstroom.
34
7
De volgmetingen in het najaar van 2011: dat averzameling, respons en representativiteit
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op een drietal vragen. Allereerst: hoe is de dataverzameling bij de volgmetingen tot stand gekomen? Dan: van hoeveel oud-leerlingen zijn de bestemmingen in het najaar van 2011 in beeld gebracht? Én tot slotte: zijn de in het najaar van 2011 verzamelde gegevens representatief voor de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010?
7.1
Dataverzameling De wijze van dataverzameling is exact hetzelfde als bij de uitstroommeting (zie paragraaf 3.1). Het enige verschil is de responstermijn. Bij de volgmetingen is sprake van een kortere responstermijn dan bij de uitstroommeting. Bij beide volgmetingen konden de scholen tussen 1 september 2011 en 31 oktober 2011 de actuele bestemming van de oud-leerlingen invoeren. Begin oktober is door het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs een reminder verstuurd voor het tijdig invoeren van de gegevens.
7.2
Respons We beginnen met de respons bij de volgmeting van de uitstromers in 2008-2009. Uitstroomcohort 2008-2009 Bij de uitstromers in 2008-2009 vond de vierde en laatste meting van de volgmodule plaats. Nog nooit eerder werd op deze wijze de actuele situatie van oudleerlingen praktijkonderwijs, twee jaar na het moment van uitstroom landelijk in beeld gebracht. In tabel 4 is aangegeven dat 123 scholen voor praktijkonderwijs hebben deelgenomen aan deze volgmeting. Het gaat dan om 78% van de scho1 len die deel konden nemen aan de volgmeting . In vergelijking met de vorige volgmeting bij dit uitstroomcohort (in het voorjaar van 2011) is het aantal deelnemende scholen vrijwel gelijk. In tabel 4 is te zien dat in vier van de zeventien regio’s (Friesland, Drenthe, Flevoland en West-Brabant) alle scholen voor praktijkonderwijs hebben deelgenomen aan de volgmeting. De reden waarom een aantal scholen hebben afgezien van deelname aan de volgmeting is niet apart bevraagd, maar waarschijnlijk wijken de redenen niet af van de genoemde reden bij de uitstroommeting (paragraaf 3.2).
1
35
Alleen de scholen die deel hebben genomen aan de uitstroommeting in 2008 -2009 (158 scholen) konden deelnemen aan de volgmetingen bij het cohort 2008-2009.
tabel 5
Deelname aan de volgmetingen bij het cohort uitstromers in 2008 -2009 per regio van het LWV-PrO Aantal deelnemende scholen per meetmoment
Regio
Totaal aan-
LWV-PrO
tal scholen
Uitstroom-
1 e volgme-
2 e volgme-
3 e volgme-
4 e volgme-
meting
ting voor-
ting najaar
ting voor-
ting najaar
2008-2009
jaar 2010
2010
jaar 2011
2011
Groningen
9
8
7
7
6
6
Friesland
8
8
8
6
8
8
Drenthe
8
8
8
3
7
8
Overijssel
15
14
12
10
12
12
Flevoland
4
4
3
4
4
4
11
9
5
3
5
7
15
15
13
13
11
11
Utrecht
10
10
6
4
8
8
Noord-
16
14
10
6
10
10
8
6
5
5
6
5
14
13
11
9
11
11
6
5
3
1
4
4
17
15
10
7
6
5
Zeeland
6
6
5
3
4
4
West-
3
3
3
2
3
3
14
12
10
8
9
10
8
8
6
7
7
7
158
125
98
121
123
GelderlandOost GelderlandWest
Holland Amsterdam Zuid-Holland Rotterdam Zuid-Holland Dordrecht Zuid-Holland Zoetermeer
Brabant OostBrabant Limburg Totaal
172
2
Met de volgmeting in het najaar van 2011 is voor de eerste keer een complete volgmeting afgerond: de bestemmingen van oud-leerlingen zijn tot en met twee jaar na het moment van uitstroom in beeld gebracht. In tabel 5 wordt de dee lname van individuele scholen aan de diverse volgmetingen getoond.
2
36
In 2008-2009 waren er nog 172 scholen voor praktijkonderwijs, inmiddels zijn er nog 169 scholen voor praktijkonderwijs.
tabel 6
Deelname van individuele scholen aan de volgmetingen bij cohort 2008 -2009 Aantal scholen
Percentage scholen
Deelname aan alle volgmetingen (4 in totaal)
80
47%
Deelname aan drie van de vier volgmetingen
34
20%
Deelname aan twee van de vier volgmetingen
19
11%
Deelname aan één volgmeting
10
6%
Deelname aan geen enkele volgmeting
26
15%
Bijna de helft van de scholen (47%) heeft deelgenomen aan alle volgmetingen. Daarnaast heeft 20% van de scholen deelgenomen aan drie van de vier volgm etingen. Aan het tweede meetmoment in het najaar van 2010 (de bestemmingen na één jaar) hebben de meeste scholen eenmalig niet deelgenomen. Uit tabel 5 blijkt verder dat 15% van de scholen aan geen enkele volgmeting heeft deelgenomen. Het merendeel van deze scholen neemt niet deel aan het project Stimulans van het Platform Praktijkonderwijs. Deze scholen hebben ervoor gekozen om de opbrengsten van de school op een andere wijze in beeld te brengen dan via de uitstroommonitor en volgmodule. Uitstroomcohort 2009-2010 In tabel 6 is de deelname aan de volgmeting bij de uitstromers in 2009-2010 weergegeven. Aan de volgmeting in het najaar van 2011 hebben in totaal 124 scholen deelgenomen. Bij dit cohort gaat het dan om 84% van de scholen die konden deelnemen aan de volgmeting. Het deelnamepercentage is iets hoger (6%) dan bij de vierde volgmeting van het cohort 2008-2009 dat op hetzelfde tijdstip plaatsvond. In absolute zin neemt een nagenoeg gelijk aantal scholen deel aan beide volgmetingen (123 om 124), maar het deelnamepercentage is hier hoger omdat minder scholen hebben deelgenomen aan de uitstroommeting in 2009-2010. In zes van de zeventien regio’s (Friesland, Drenthe, Flevoland, Utrecht, West Brabant en Limburg) hebben alle scholen deelgenomen aan de tweede volgmeting in het najaar van 2011. In vergelijking met dezelfde volgmeting bij het cohort 2008-2009 (de tweede volgmeting in het najaar van 2010, één jaar na het moment van uitstroom) hebben 26 scholen meer deelgenomen aan de volgmeting bij het cohort 2009-2010. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat bij het cohort 2008-2009 voor het eerst volgmetingen werden uitgevoerd en dat scholen nog moesten wennen aan het feit dat ze ieder half jaar konden deelnemen aan een volgmeting.
37
tabel 7
Deelname aan de volgmetingen bij het cohort uitstromers in 2009 -2010 Aantal deelnemende scholen per meetmoment
Regio
Totaal aantal
Uitstroommeting
Volgmeting
Volgmeting
scholen in regio
2009-2010
voorjaar 2011
najaar 2011
Groningen
9
9
7
7
Friesland
8
8
7
8
Drenthe
8
7
6
7
Overijssel
15
12
11
10
Flevoland
4
4
4
4
Gelderland-Oost
11
10
6
8
Gelderland-West
15
12
11
9
Utrecht
10
8
8
8
Noord-Holland
15
12
10
10
7
6
5
5
14
13
11
11
6
6
5
5
16
13
8
8
Zeeland
6
6
4
4
West-Brabant
3
3
3
3
Oost-Brabant
14
12
11
10
8
7
7
7
169
148
124
124
LWV-PrO
Amsterdam Zuid-Holland Rotterdam Zuid-Holland Dordrecht Zuid-Holland Zoetermeer
Limburg Totaal
Ook bij het cohort 2009-2010 is de deelname van de scholen aan de diverse volgmetingen in beeld gebracht, zie tabel 7. tabel 8
Deelname van individuele scholen aan de volgmetingen bij cohort 2009 -2010 Aantal scholen
Percentage scholen
120
71%
Alleen deelname aan de eerste volgmeting
4
2%
Alleen deelname aan de tweede volgmeting
4
2%
41
24%
Deelname aan beide volgmetingen
Geen deelname
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het merendeel van de scholen (71%) heeft deelgenomen aan alle volgmetingen tot dusverre. Dit percentage is hoger dan bij het cohort 2008-2009. Dat versterkt de gedachte dat de scholen bij de eerste volgmetingen nog moesten wennen aan de halfjaarlijkse dataverzameling. De scholen die aan geen enkele volgmeting hebben deelgenomen hebben of geen gegevens ingevoerd in de uitstroommeting 2009-2010 of hebben geen eigen bijdrage betaald waardoor deelname aan de volgmetingen geen optie was. 38
7.3
Representativiteit Bij representativiteit gaat het om de vraag of op basis van de verzamelde gegevens in het najaar van 2011 uitspraken gedaan mogen worden over de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010. Deze vraag moet gesteld worden omdat van niet alle uitstromers de bestemming in het najaar van 2011 in beeld is gebracht. Bij het cohort 2008-2009 is in het najaar van 2011 van 76% van de uitstromers de bestemming in beeld gebracht. Bij het cohort 2009-2010 bedraagt dit percentage 80%. In tabel 15 en 16 (zie bijlage 1) zijn daarom de achtergrondkenmerken en de bestemmingen van oud-leerlingen waarvan in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn vergeleken met de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010. Als de gegevens niet te veel van elkaar afwijken, dan zijn de volgmetingen van 2008-2009 en 2009-2010 representatief en mogen op basis van de resultaten in het najaar van 2011 uitspraken gedaan worden over de totale groep uitstromers in 2008-2009 en 2009-2010. Uit de tabellen blijkt dat de leerlingen van wie in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn qua achtergrondkenmerken en qua bestemmingen overeen komen met de totale groep uitstromers in zowel 2008-2009 als 2009-2010. Alleen voor wat betreft het gemiddelde aantal jaren dat een leerling is ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs wijken beide groepen iets af. De verklaring hiervoor is dat scholen verplicht zijn om leerlingen die te boek staan als ‘einduitstroom’ (uitstroom naar werk, vervolgonderwijs, dagbesteding) te volgen en niet de lee rlingen die bijvoorbeeld tussentijds naar een andere school voor praktijkonderwijs gaan. Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat de in het najaar van 2011 ingevoerde volggegevens representatief zijn voor de totale groep ui tstromers in 2008-2009 en 2009-2010.
39
8
Bestemmingen van uitstromers in 2008 -2009 en 2009-2010 in het najaar van 2011
In dit hoofdstuk gaat het om de bestemmingen van oud-leerlingen praktijkonderwijs één (cohort 2009-2010) en twee jaar (cohort 2008-2009) na het moment van uitstroom. Welke opleidingen volgen de oud-leerlingen in het najaar van 2011? In hoeverre zijn de oud-leerlingen actief op de arbeidsmarkt? In dit hoofdstuk wordt uitgegaan van de leerlingen waarvan in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn. Voor inzicht in de loopbanen van individuele leerlingen wordt ve rwezen naar hoofdstuk 10.
8.1
Uitstromers 2008-2009: bestemmingen na twee jaar In figuur 18 zijn de bestemmingen van de uitstromers in 2008-2009 in het najaar van 2011 in beeld gebracht. Figuur 18 Bestemmingen van uitstromers in 2008-2009 in het najaar van 2011 35% 29% 28% 26% 28%
Arbeid 9% 12% 13% 15% 14%
Arbeid en leren, bbl 1% 2% 3%
Mbo AKA
7% 7%
Na twee jaar (n=4046)
2% 5%
Mbo bol niveau 1
8% 16% 16%
Na anderhalf jaar (n=3909)
15% 19% 18%
Mbo bol niveau 2
10% 10%
Na een jaar (n=3109)
4% 1%
Mbo bol niveau 3
Na een half jaar (n=4073)
6% 7% 8% 9%
Overig onderwijs
12%
Uitstroom 2008-2009 (n=5309)
4% 4% 3% 3%
Dagbesteding
10% 11% 11%
Geen werk of school
9% 9% 13% 10%
Onbekend
8% 4% 3%
0%
10%
20%
30%
40%
Bijna de helft (44%) van de oud-leerlingen is twee jaar na het moment van uitstroom actief op de arbeidsmarkt (eventueel in combinatie met een bblopleiding). Dit percentage is nagenoeg gelijk aan het percentage leerlingen dat in 2008-2009 uitstroomde naar arbeid (dat was destijds 42%). Daarbij valt op dat het aandeel leerlingen dat werken combineert met een bbl-opleiding afneemt.
41
Zo’n 22% van de uitstromers in 2008-2009 volgt in het najaar van 2011 een AKA of bol opleiding. Het merendeel van de oud-leerlingen volgt daarbij een bol niveau 2 opleiding (15%). In vergelijking met de uitstroombestemmingen in 2008-2009 is te zien dat leerlingen vaker een bol niveau 2 of zelfs niveau 3 opleiding volgen en steeds minder vaak een AKA of bol niveau 1 opleiding. Waarschijnlijk is dit te verklaren door het feit dat steeds meer oud-leerlingen een AKA of bol niveau 1 opleiding hebben afgerond en verder leren binnen het mbo. In hoofdstuk 10 ‘loopbanen’ wordt hier verder op ingegaan. Van de leerlingen van wie in het najaar van 2011 gegevens bekend zijn volgt tweederde een AKA/bol opleiding of is aan het werk. Op het moment van uitstroom bedroeg dat percentage nog 75%. Waar is dit verschil door te verklaren? In ieder geval niet door het aantal leerlingen dat ‘overig onderwijs’ volgt. Dit percentage is in twee jaar tijd gedaald van 12% naar 6%. De scholen voor praktijkonderwijs hoeven deze oud-leerlingen niet verplicht te volgen, omdat ze zijn uitgestroomd naar bijvoorbeeld een andere school voor praktijkonderwijs of een vmbo-school. Het verschil is ook niet te verklaren door het aantal leerlingen dat dagbesteding volgt of geen werk of geen opleiding heeft. Bij beide categorieen is het percentage leerlingen nagenoeg gelijk gebleven. Daarbij moet wel aangetekend worden dat een op de tien leerlingen in het najaar van 2011 geen werk heeft of onderwijs volgt. Dat zijn toch veel leerlingen die (nog) geen passende bestemming hebben gevonden. Het verschil tussen het percentage leerlingen dat werkt of een opleiding volgt is te verklaren door het grote percentage leerlingen waarvan de bestemming onbekend is in het najaar van 2011. Van maar liefst 13% van de oud-leerlingen is de bestemming niet in beeld gebracht. De scholen zijn er niet in gesla agd om contact te leggen met de leerling of het netwerk rondom de leerling. Aan de andere kant zijn de scholen die hebben deelgenomen aan de volgmeting er zo’n 2 jaar na het moment van uitstroom in geslaagd om de bestemmingen van 87% van de oud-leerlingen in beeld te brengen. Dat is een prestatie op zich.
8.2
Uitstromers 2009-2010: bestemmingen na één jaar In figuur 19 worden de bestemmingen van de uitstromers van 2009-2010 één jaar na het moment van uitstroom getoond. Uit de figuur blijkt dat zo’n 44% van de oud-leerlingen in het najaar van 2011 werkt, eventueel in combinatie met een bbl-opleiding. Daarnaast volgt 27% van de uitstromers in 2009-2010 een AKA of bol-opleiding in het najaar van 2011. De meeste oud-leerlingen volgen inmiddels een bol niveau 2 opleiding (19%). In totaal volgt 71% van de oud-leerlingen dus een AKA/bol opleiding of werkt op de arbeidsmarkt. De overige oud-leerlingen volgen overig onderwijs (7%), dagbesteding (3%) of hebben nog geen passende bestemming gevonden (10%). Bij 7% van de oud-leerlingen is het niet gelukt om de actuele bestemming in beeld te brengen.
42
Figuur 19 Bestemmingen van uitstromers in 2009-2010 in het najaar van 2011 31%
Arbeid
26% 27% 13% 15% 15%
Arbeid en leren, bbl 2%
Mbo AKA
5%
Na een jaar (n=4012)
7% 6%
Mbo bol niveau 1
13% 14% 19%
Mbo bol niveau 2
Na een half jaar (n=4161)
13% 11% 7%
Overig onderwijs
11% 12%
Uitstroom 2009-2010 (n=4989)
3% 3% 3%
Dagbesteding
10% 9% 8%
Geen werk of school
7%
Onbekend
5% 3%
0%
10%
20%
30%
40%
Bij de uitstromers van 2009-2010 lijken dezelfde conclusies getrokken te kunnen worden als bij de uitstromers van 2008-2009. Ook hier werken de meeste leerlingen en daalt, in vergelijking met de uitstroombestemmingen, het percentage leerlingen dat werken combineert met een bbl-opleiding. Ook hier volgen steeds meer leerlingen een bol niveau 2 opleiding en steeds minder vaak een AKA of bol niveau 1 opleiding. Ook volgen minder leerlingen ‘overig onderwijs’ en blijft het percentage leerlingen dat dagbesteding volgt nagenoeg gelijk. De verschillen zi tten met name bij de twee laatste categorieën. Het aantal leerlingen dat nog geen passende bestemming heeft gevonden is gestegen van 8% naar 10% in één jaar tijd. Net als bij de uitstromers in 2008-2009 heeft een op de tien leerlingen dus nog geen passende bestemming, maar het percentage is wel iets meer toegenomen. Daarnaast valt op dat het aantal leerlingen waarvan de bestemming onbekend is een stuk lager is dan bij de uitstromers in 2008-2009. Dit is waarschijnlijk te verklaren vanuit het feit dat de uitstromers in 2009-2010 pas een jaar van school zijn en dat het contact met de leerling of het netwerk rondom de leerling nog makkelijker te leggen is. Uit bovenstaande blijkt dat het percentage leerlingen met een bepaalde beste mming niet gelijk blijft, maar verandert naar mate de leerling langer van school is. In hoofdstuk 10 zal aan de hand van de loopbanen van individuele leerlingen in beeld worden gebracht welke routes leerlingen volgen na het moment van uitstroom.
43
9
Kenmerken van de bestemmingen van uitstr omers in 2008-2009 en 2009-2010 in het najaar van 2011
In het vorige hoofdstuk zijn de bestemmingen van de uitstromers in 2008 -2009 en 2009-2010 in het najaar van 2011 in beeld gebracht. In deze paragraaf wordt gekeken naar de kenmerken van de arbeidsplek van oud-leerlingen (paragraaf 9.1), de opleiding die oud-leerlingen volgen (9.2) en de kenmerken van oudleerlingen die geen werk hebben of geen opleiding volgen (9.3). Tot slot is nagegaan in hoeverre de oud-leerlingen in het najaar van 2011 begeleiding ontvangen.
9.1
Kenmerken van de arbeidsplek van oud-leerlingen Hebben oud-leerlingen twee jaar na uitstroom een reguliere baan? In welke sectoren zijn ze werkzaam? Deze kenmerken van de arbeidsplek van oud-leerlingen komen nu per uitstroomcohort aan de orde. De bijbehorende figuren zijn te vinden in bijlage 2. Uitstroomcohort 2008-2009 Van de uitstromers uit 2008-2009 heeft 44% twee jaar later een baan (zie paragraaf 8.1). Twee jaar na het moment van uitstroom werkt ruim de helft (52%) van deze oud-leerlingen in een reguliere arbeidsplaats. Daarnaast werken veel oud-leerlingen in een reguliere arbeidsplaats met een subsidieregeling/ondersteuning (30%) of de sociale werkvoorziening (12%). Een klein deel van de oud-leerlingen volgt een toeleidings- of trainingstraject (3%). De meeste oud-leerlingen werken in de bedrijfssectoren bouw/techniek (26%), detailhandel/winkel (19%), horeca (10%) of groothandel/magazijn/logistiek (10%). De oud-leerlingen beschikken voornamelijk over een jaarcontract (52%) of een vast contract (21%). Ruim een op de vijf oud-leerlingen met een baan in het najaar van 2011 beschikt dus over een contract voor onbepaalde tijd. Van de in totaal 1778 naar arbeid uitgestroomde leerlingen volgt 21% in het najaar van 2011 een bbl-opleiding naast het werk. De meeste oud-leerlingen volgen een bbl niveau 2 opleiding in de sector techniek. Uitstroomcohort 2009-2010 Een jaar na het moment van uitstroom is 44% van de oud-leerlingen actief op de arbeidsmarkt. De uitstromers in 2009-2010 werken in een reguliere arbeidsplaats (45%), eventueel met een subsidieregeling en/of ondersteuning (nog eens 36%). Ook hier werken de oud-leerlingen voornamelijk in de bedrijfssectoren bouw/techniek (27%) en detailhandel/winkel (17%). In vergelijking met de uitstromers in 2008-2009 beschikken de uitstromers in 2009-2010 in meerdere mate over een jaarcontract (57%) en in mindere mate over vaste contracten (14%). De uitstromers in 2008-2009 zijn een jaar langer van school en hebben al vaker een vast contract kunnen verdienen. In vergelijking met de uitstromers in 20082009 volgen de uitstromers in 2009-2010 vaker een bbl-opleiding naast het werk. Drie op de tien naar arbeid uitgestroomde leerlingen volgt een bbl-
45
opleiding naast het werk. Ook hier gaat het vooral om bbl niveau 2 opleidingen in de sector techniek.
9.2
Kenmerken van de (v)mbo-opleiding In welke sector volgen de oud-leerlingen in het najaar van 2011 een vmbo basisberoepgerichte leerweg (bb) of mbo bol opleiding? We beginnen met het uitstroomcohort 2008-2009. Uitstroomcohort 2008-2009 Een flink aantal oud-leerlingen volgt twee jaar na uitstroom een bol niveau 2 opleiding (15%). Een kleiner aantal leerlingen volgt een bol niveau 1 opleiding (2%), of een vmbo bb opleiding (1%). De leerlingen die een bol niveau 2 opleiding volgen zijn voornamelijk verdeeld over de sectoren zorg en welzijn (36%) én economie/handel (30%). In de sector zorg en welzijn worden ook de meeste bol niveau 1 opleidingen gevolgd (28%), gevolgd door de sector techniek (24%). De leerlingen die een vmbo bb opleiding volgen lijken niet echt een voorkeur te hebben voor een bepaalde sector. Alleen de sector voedsel en leefomgeving blijkt niet zo populair te zijn onder de naar een vmbo uitgestroomde leerlingen. Uitstroomcohort 2009-2010 Ook de uitstromers in 2009-2010 volgen een jaar later voornamelijk een bol niveau 2 opleiding (19%). Daarnaast volgt 6% van de oud-leerlingen een bol niveau 1 opleiding en 1% een vmbo bb opleiding. Ook hier volgen de oudleerlingen voornamelijk een bol niveau 2 opleiding in de sectoren zorg en welzijn (38%) én economie/handel (34%). Binnen de bol niveau 1 opleidingen blijkt geen sterke voorkeur te zijn voor een bepaalde sector. De opleidingen in de se ctor voedsel en leefomgeving (17%) worden het minst gekozen. Opvallend is dat de oud-leerlingen die een vmbo bb opleiding volgen een sterke voorkeur lijken te hebben voor de sector zorg en welzijn (49%). Dit was duidelijk niet het geval bij de uitstromers in 2008-2009. Misschien is dit te verklaren door het feit dat er in de sector zorg momenteel redelijk veel werkgelegenheid is (zie bijvoorbeeld het ROA-rapport ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’, 2011).
9.3
Kenmerken van oud-leerlingen zonder werk of een opleiding Bij zowel de uitstromers uit 2008-2009 als de uitstromers uit 2009-2010 heeft 10% geen passende bestemming na een of twee jaar. Deze oud-leerlingen hebben geen werk of volgen geen opleiding. De vraag waarom deze oud-leerlingen geen ‘passende’ bestemming hebben komt in deze paragraaf aan de orde. De meest genoemde redenen waarom oud-leerlingen geen werk hebben of geen opleiding volgen in het najaar van 2011 zijn: gedrags/motivatieproblemen, on tslag/contract niet verlengd en zwangerschap/geboorte kind. De eerste reden komt het vaakst voor bij de uitstromers uit 2009-2010; de laatste twee redenen komen het vaakst voor bij de uitstomers uit 2008-2009. Daarnaast wordt het feit dat oud-leerlingen geen passende bestemming hebben in mindere mate verklaard door redenen als: ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat de oudleerlingen worden toegeleid naar een andere baan.
46
9.4
Het ontvangen van begeleiding een of twee jaar na uitstroom Scholen voor praktijkonderwijs dienen tot een jaar na het moment van uitstroom nazorg te verlenen aan hun oud-leerlingen. De uitstromers uit 2009-2010 zijn een jaar van school en vallen nog onder de nazorgverplichting. De uitstromers uit 2008-2009 zijn reeds twee jaar van school en vallen dus niet meer onder de nazorgverplichting. De verwachting is dan ook dat de uitstromers uit 2009-2010 meer begeleiding hebben dan de uitstromers uit 2008-2009. De bovenstaande verwachting blijkt inderdaad te kloppen. Zo’n 70% van de ui tstromers in 2009-2010 ontvangt begeleiding in het najaar van 2011, tegenover 59% van de uitstromers in 2008-2009. Bij deze laatste groep worden dus nog bijna drie van de vijf oud-leerlingen begeleid. Dat is twee jaar na het moment van uitstroom een hoog percentage. Van wie ontvangen de oud-leerlingen een of twee jaar na uitstroom begeleiding? Bij beide cohorten is de begeleider van de voormalige school voor praktijkonde rwijs de meest genoemde. De leerlingen die begeleiding ontvangen worden in respectievelijk 50% (uitstroomcohort 2009-2010) en 41% (uitstroomcohort 2008-2009) begeleid door een medewerker van de school voor praktijkonderwijs. Daarnaast worden in ongeveer gelijke mate begeleiders genoemd als: een beg eleider van de school voor vervolgonderwijs, een jobcoach, de werkgever of het UWV. Zie voor een gedetailleerd overzicht bijlage 2.
47
10
Loopbanen van uitstromers uit het praktijko nderwijs uit 2008-2009 en 2009-2010
In de vorige hoofdstukken ging het over waar oud-leerlingen praktijkonderwijs een dan wel twee jaar na het verlaten van de school terecht zijn gekomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de loopbanen van oud-leerlingen. In de volgende paragraaf zal eerst worden uitgelegd wat we verstaan onder een loopbaan.
10.1
Loopbanen Een loopbaan geeft aan welke bestemmingen een leerling achtereenvolgens heeft gehad na het moment van uitstroom uit het praktijkonderwijs. Heeft een leerling bijvoorbeeld continu gewerkt of heeft een leerling ook wel eens zonder werk gezeten? Om dit soort vragen inzichtelijk te maken wordt gebruik gemaakt van maximaal vijf onderzoeken: de uitstroommeting en een viertal volgmetingen. Bij het cohort uitstromers in 2008-2009 hebben al deze meetmomenten reeds plaatsgevonden. Bij het cohort uitstromers in 2009-2010 hebben er tot dusverre drie meetmomenten plaatsgevonden (de uitstroommeting en twee volgmetingen). Hier worden de loopbanen van oud-leerlingen dus inzichtelijk gemaakt aan de hand van drie meetmomenten. Schematisch gezien kan een loopbaan van een leerling die in 2009-2010 de school heeft verlaten er als volgt uitzien: tabel 9
Fictieve loopbaanstappen uitgestroomde leerling uit 2009-2010, een jaar later
Uitstroombestemming
Eerste volgmeting voorjaar 2011
Tweede volgmeting najaar 2011
Arbeid
Geen werk of school
Arbeid
Bij deze fictieve oud-leerling kunnen we het volgende zeggen over zijn/haar loopbaan: deze leerling is uitgestroomd naar werk. In het voorjaar van 2011 blijkt deze leerling geen werk meer te hebben en ook geen opleiding te volgen. In het najaar van 2011 heeft de leerling vervolgens weer werk. In de volgende paragrafen zijn de loopbanen van oud-leerlingen op deze wijze samengesteld.
10.2
Loopbanen van uitstromers in 2008-2009 in het najaar van 2011 We beginnen met de loopbanen van de leerlingen die het langst va n school zijn: de uitstromers in 2008-2009. Deze oud-leerlingen hebben de school voor praktijkonderwijs zo’n twee jaar geleden verlaten. In deze paragraaf wordt onder a ndere antwoord verkregen op de vraag hoeveel procent van deze oud-leerlingen continu heeft gewerkt na het moment van uitstroom. In bijlage 4 worden de loopbanen van de uitstromers in 2008-2009 in een stroomschema getoond. Bij de interpretatie van de gegevens dient rekening gehouden te worden met het feit dat alleen de loopbanen van oud-leerlingen zijn weergegeven waarvan op ieder meetmoment (dus de uitstroommeting in 2008 -
49
2009 en de vier volgmetingen) de bestemming in beeld is gebracht. De loopbaanpatronen van in totaal 2396 oud-leerlingen zijn in beeld gebracht. Dan gaat het om 42% van de oud-leerlingen waarvan de uitstroombestemming in 20081 2009 bekend is . De oud-leerlingen waarbij op een of meerdere meetmoment(en) geen bestemming in beeld is gebracht zijn niet meegenomen in deze weergave, omdat het niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de gehele loopbaan van deze oud-leerlingen. In tabel 9 zijn de belangrijkste vijf loopbaanpatronen van de uitstromers in 2008 2009 weergegeven. tabel 9
De belangrijkste loopbaanpatronen van uitstromers in 2008 -2009 in het najaar van 2011 met invoer op alle meetmomenten (n=2396)
Uitstroombestemming
Voorjaar 2010
Najaar 2010
Voorjaar 2011
Najaar 2011
%
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Bbl
Bbl
Bbl
Bbl
Bbl
4.0
Overig
Overig
Overig
Overig
Overig
3.6
onderwijs
onderwijs
onderwijs
onderwijs
onderwijs
Bol 1
Bol 1
Bol 2
Bol 2
Bol 2
3.0
Geen werk of
Geen werk of
Geen werk of
Geen werk of
Geen werk of
2.3
school
school
school
school
school
15.7
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het merendeel van de oud-leerlingen van wie gegevens van vijf momenten voorhanden zijn continu aan het werk is na het moment van uitstroom (15.7%). Daarnaast zijn er diverse minder vaak voork omende loopbaanpatronen. Omdat er meer dan 100 verschillende loopbaanpatronen zijn is net als in vo rige rapportages besloten om bepaalde bestemmingen te clusteren. Dan kunnen uitspraken gedaan worden over de loopbanen van alle oud-leerlingen waarvan op ieder meetmoment de bestemming bekend is. In tabel 10 zijn deze geclusterde loopbaanpatronen weergegeven.
1
50
De gegevens van deze oud-leerlingen zijn representatief voor de totale populatie.
tabel 10
Geclusterde loopbaanpatronen van uitstromers uit 2008-2009 na twee jaar met invoer op alle meetmomenten (n=2396) Percentage oud-
Naam loopbaan
Inhoud loopbaan
Werknemer
De oud-leerling werkt (eventueel in combinatie met een
leerlingen 26.7
bbl-opleiding) Student
De oud-leerling volgt een AKA en/of bol-opleiding
16.0
Werknemer/student
De oud-leerling heeft zowel gewerkt als een AKA of bol -
10.9
opleiding gevolgd Eenmalig geen werkne-
De oud-leerling heeft eenmalig geen werk of geen oplei-
mer/student
ding, maar werkt/volgt onderwijs op alle andere mome n-
13.0
ten Regelmatig geen werk-
De oud-leerling heeft vaker dan een keer geen werk of
nemer/student
geen opleiding, maar werkt op minimaal één meetm o-
19.2
ment of volgt onderwijs Continu geen werkne-
De oud-leerling heeft nog niet gewerkt en/of nog geen
mer/student
opleiding gevolgd
Overig
De oud-leerlingen heeft onderwijs gevolgd dat niet te
4.8
9.5
typeren is als (eind)onderwijs (bv. een vmbo-opleiding) of volgt dagbesteding
Op basis van clustering zijn een zevental loopbaanpatronen te onderscheiden. In bovenstaande tabel is de benaming en de inhoudsbeschrijving van deze loo pbaanpatronen beschreven. De meest voorkomende loopbaan is die van de ‘wer knemer’. Bijna 27% van de oud-leerlingen werkt op elk van de vier momenten na uitstroom, eventueel in combinatie met een bbl-opleiding. De loopbaan die vervolgens het vaakst voorkomt is die van ‘regelmatig geen werknemer/student’. Dat betekent dat ruim 19% van de oud-leerlingen vaker dan één keer geen werk heeft of geen opleiding volgt (bij in totaal vijf meetmomenten), maar wel op minimaal één meetmoment gewerkt heeft of onderwijs volgt. Voor een beschrijving van de overige vijf loopbanen wordt verwezen naar tabel 10. Nu de loopbanen van de uitstromers in 2008-2009 bekend zijn kan worden gekeken naar verschillen tussen de diverse loopbanen. Dat gebeurd op basis van diverse kenmerken, zoals bijvoorbeeld het geslacht of in het praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s. Deze analyses komen nu per onderwerp aan bod. Achtereenvolgens wordt gekeken naar verschillen tussen de loopbanen op basis van:
De achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit, LGF en Wajongtoekenning; In het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s; Het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel; Én het ontvangen van begeleiding twee jaar na uitstroom.
Voor een overzicht van de bijhorende figuren wordt verwezen naar bijlage 3.
51
Loopbanen uitstromers 2008-2009 en de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit, LGF en Wajong-toekenning Wat zijn verschillen tussen jongens en meisjes wanneer het gaat om de loopbanen die ze doorlopen? De jongens volgen voornamelijk de loopbaan ‘werknemer’ (72%) of ‘werknemer/student’ (67%). Meisjes volgen vooral de loopbaan ‘student’ (60%). Dit lijkt overeen te komen met de constatering dat jongens vooral uitstromen naar werk en dat meisjes vooral uitstromen naar (eind)onderwijs. Als wordt gekeken naar verschillen tussen autochtone en allochtone oud-leerlingen dan valt op dat autochtone oud-leerlingen vooral de loopbaan ‘werknemer’ (90%) of ‘overige’ (77%) volgen. Dat betekent dat autochtone oud-leerlingen of continu aan het werk zijn na het moment van uitstroom of onderwijs volgen dat niet te typeren is als eindonderwijs (vmbo, speciaal onderwijs etcetera) óf dagb esteding volgen. De allochtone leerlingen studeren vooral na verlaten van de PrOschool (47%). Ook dit lijkt te verklaren vanuit het feit dat vooral de allochtone leerlingen uitstromen naar eindonderwijs en de autochtone leerlingen naar werk. Bij de leerlingen met een LGF toekenning valt op dat deze oud-leerlingen vooral onderdeel uitmaken van de loopbaan ‘overige’. Dit is te verklaren vanuit het feit dat leerlingen met een LGF toekenning voornamelijk speciaal onderwijs volgen na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs. Oud-leerlingen met een Wajong toekenning zijn vooral terug te vinden in de loopbanen ‘werknemer’ (48%) of ‘continu geen werknemer/student’ (46%). Leerlingen met een Wajong toekenning zijn dus vooral aan het werk óf helemaal niet aan het werk na het moment van uitstroom. 2
Welke conclusies kunnen hier getrokken worden? Jongens en autochtone leerlingen werken voornamelijk tot twee jaar na het moment van uitstroom. Meisjes volgen voornamelijk eindonderwijs na het moment van uitstroom. De conclusie dat voornamelijk allochtone leerlingen eindonderwijs volgen na het moment van uitstroom kan niet getrokken worden, hier is geen sprake van significante ve rschillen. De conclusie kan wel getrokken worden dat autochtone leerlingen vaker dan allochtone leerlingen regelmatig geen werk hebben of geen opleiding vo lgen. Jongeren ten slotte met een Wajong toekenning werken vaker dan oudleerlingen zonder een Wajong toekenning. Leerlingen zonder een Wajong to ekenning volgen daarentegen vaker onderwijs na het verlaten van de school voor praktijkonderwijs.
2
52
Verschillen zijn significant op basis van de chi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
Loopbanen uitstromers 2008-2009 en in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s Leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald AKA/niveau 1 diploma zijn vooral terug te vinden in de loopbaan ‘student’ (19%) of ‘werknemer/student’ (17%). De verklaring hiervoor is dat oud-leerlingen die een AKA of niveau 1 diploma behaald hebben in het praktijkonderwijs uitstromen naar een niveau 2 o pleiding (voornamelijk dan de loopbaan ‘student’). De leerlingen die deze opleiding binnen twee jaar afgerond hebben gaan vervolgens werken (loopbaan ‘werknemer/student’). De oud-leerlingen die in het praktijkonderwijs een branchecertificaat hebben behaald zijn voornamelijk terug te vinden in de loopbanen ‘werknemer’ en ‘werknemer/student’ (beiden 44%). De oud-leerlingen die zich ten slotte in een bepaalde beroepsrichting hebben gespecialiseerd zijn vooral ve rtegenwoordigd in de loopbaan ‘werknemer/student’ (80%). Deze oud-leerlingen hebben na het moment van uitstroom zowel een mbo-opleiding gevolgd als gewerkt. 3
Welke conclusies kunnen hier getrokken worden? De oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma hebben behaald in het praktijkonderwijs volgen minder vaak (eind)onderwijs na het moment van uitstroom dan de oud-leerlingen die wel een AKA/niveau 1 diploma behaald hebben in het praktijkonderwijs. Daarnaast blijkt ook dat de oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma behaald hebben in het praktijkonderwijs in meerdere mate zonder werk zitten of geen opleiding volgen dan leerlingen die wel een dergelijk diploma behaald hebben. In die zin is heeft het behalen van een AKA/niveau 1 diploma in het praktijkonderwijs een positief effect op de loopbaan van oud-leerlingen praktijkonderwijs. Dat geldt ook voor het behalen van een branchecertificaat tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs of het specialiseren in een bepaalde beroepsrichting. Leerlingen die juist geen branchecertificaat of specialisatie hebben behaald werken minder vaak en volgen minder vaak een opleiding. Het behalen van een AKA/niveau 1 diploma, branchecertifcaat of een specialisatie is dus goed voor de kansen op de a rbeidsmarkt/in het vervolgonderwijs voor een oud-leerling praktijkonderwijs. Daarbij moet worden aangetekend dat waarschijnlijk de betere leerlingen een dergelijk diploma of certificaat behalen en dat heeft dan zeer waarschijnlijk ook een positief effect op de loopbaan van de oud-leerlingen.
Loopbanen uitstromers 2008-2009 en het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel In het tweede/derde leerjaar wordt bij de leerlingen met een IOP een streefdoel opgesteld dat betrekking heeft op de te verwachten uitstroombestemming. Het is interessant om na te gaan of de loopbaan van de oud-leerlingen conform het streefdoel verloopt. Er zijn in totaal 4 streefdoelen, te weten: arbeid, arbeid en leren, leren en anders. De categorie ‘anders’ komt niet voor in deze analyse. Dat betekent dat bij geen enkele oud-leerling waarvan op ieder meetmoment de bestemming bekend is het streefdoel ‘anders’ is overeengekomen. De verklaring hiervoor is dat de scholen vooral de oud-leerlingen volgen die (eind)onderwijs volgen of werken. Bij leerlingen met een streefdoel ‘anders’ wordt veelal onderwijs gevolgd dat niet te typeren is als eindonderwijs.
3
53
Verschillen zijn significant op basis van de chi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
Wat is terug te zien in de loopbanen? Binnen de loopbaan ‘werknemer’ (65%) en de loopbanen ‘regelmatig/continu geen werknemer/student’ (beiden 57%) zijn de meeste leerlingen te vinden met het streefdoel arbeid. De oud-leerlingen met een streefdoel arbeid en leren zijn vooral terug te vinden in de loopbaan ‘werknemer/student’ (42%). De oud-leerlingen met ten slotte het streefdoel leren zijn vooral vertegenwoordigd in de loopbaan ‘student’ (74%). 4
Wat zeggen deze uitkomsten? Oud-leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ zijn voornamelijk aan het werk na het moment van uitstroom. Oud-leerlingen met een dergelijk streefdoel volgen ook in veel mindere mate (eind)onderwijs. Zorgwekkend is dat leerlingen met het streefdoel ‘arbeid’ ook vaker regelmatig of h elemaal geen werk hebben na het moment van uitstroom. De leerlingen met een dergelijk streefdoel zijn in die zin ook een risicogroep: er is ingezet op het ve rkrijgen van werk, maar daar is men om uiteenlopende redenen (nog) niet in geslaagd. Bij oud-leerlingen met een streefdoel ‘arbeid en leren’ zijn geen significante verschillen waar te nemen. Oud-leerlingen met een dergelijk streefdoel volgen diverse loopbanen, maar zijn nergens oververtegenwoordigd. Oud-leerlingen met een streefdoel ‘leren’ volgen ten slotte voornamelijk eindonderwijs na het moment van uitstroom en zijn niet aan het werk. De loopbaan van deze oud-leerlingen komt dus goed overeen met het in het tweede/derde leerjaar opgestelde streefdoel van het uitstroomprofiel. Extra positief is dat oudleerlingen met een dergelijk streefdoel in mindere mate zonder werk of een opleiding zitten dan leerlingen zonder het streefdoel leren. Loopbanen uitstromers 2008-2009 en het ontvangen van begeleiding twee jaar na uitstroom De uitstromers in 2008-2009 hebben de school voor praktijkonderwijs reeds twee jaar geleden verlaten. Eerder is al aangegeven dat het merendeel van de uitstromers in 2008-2009 nog begeleiding ontvangt in het najaar van 2011. Zijn er hier verschillen tussen de diverse loopbanen? In het algemeen valt op dat vooral de oud-leerlingen met een positief vervolg op de opleiding in het praktijkonderwijs begeleiding ontvangen. De oud-leerlingen in de loopbanen ‘werknemer’ (77%), ‘student’ (72%), ‘werknemer/student’ en ‘overige’ (beiden 68%) ontvangen de meeste begeleiding. De oud-leerlingen die op een of meerdere momenten geen werk hebben of geen opleiding volgen ontvangen daarentegen de minste begeleiding. De oud-leerlingen die regelmatig (dus vaker dan een keer) geen werk hebben of geen opleiding volgen krijgen het minst vaak begeleiding (48%). Daar waar de behoefte aan begeleiding het grootst lijkt wordt dus het minst vaak begeleiding verleend aan de oud-leerlingen. Dit is misschien te verklaren vanuit het feit dat een deel van deze oud-leerlingen geen begeleiding wenst te ontvangen of niet werkt vanwege ziekte, zwangerschap of detentie. In ieder geval kan de conclusie getrokken worden dat bij alle loopbanen behalve ‘regelmatig geen werknemer/student’ de oud-leerlingen vaker wel dan niet begeleiding ontvangen.
4
54
Ook deze verschillen zijn significant op basis van de chi-kwadraat toets (alpha < 0.05)
10.3
Loopbanen van uitstromers in 2009-2010 een jaar later In deze paragraaf gaat het om de loopbanen van de uitstromers in 2009-2010. Het verschil met de uitstromers van 2008-2009 is dat deze leerlingen één jaar geleden de school hebben verlaten, tegenover twee jaar bij de uitstromers in 20082009. In deze paragraaf worden de loopbanen en de kenmerken van de loopb anen op dezelfde wijze in beeld gebracht als in de vorige paragraaf. Daar waar mogelijk wordt een vergelijking gemaakt tussen de beide groepen uitstromers. Onder bijlage 4 is een stroomschema opgenomen van de loopbanen tot dusverre. Ook hier zijn alleen de loopbanen in beeld gebracht van de oud-leerlingen waarvan op ieder meetmoment de bestemming bekend was. Net als bij de uitstromers in 2008-2009 gaat het niet om de totale groep leerlingen, maar om een deel van de populatie (72%). In tabel 11 zijn de belangrijkste vijf loopbaanpatronen weergegeven: tabel 11
De belangrijkste loopbaanpatronen van uitstromers in 2009-2010 een jaar na uitstroom met invoer op alle meetmomenten (n=3764)
Uitstroombestemming
Voorjaar 2011
Najaar 2011
%
Arbeid
Arbeid
Arbeid
Bbl
Bbl
Bbl
8.0
Bol niveau 2
Bol niveau 2
Bol niveau 2
7.3
Overig onderwijs
Overig onderwijs
Overig onderwijs
5.8
Bol niveau 1
Bol niveau 1
Bol niveau 2
4.2
19.3
De meeste leerlingen zijn continu aan het werk na het moment van uitstroom. Het gaat dan om bijna een op de vijf oud-leerlingen. De belangrijkste loopbaanpatronen lijken overeen te komen met die van de uitstromers in 2008-2009. Het grote verschil is dat zo’n 7% van de uitstromers in 2009-2010 continu een bol niveau 2 opleiding volgt na het moment van uitstroom. Dit is de derde meest voorkomende loopbaan. Bij de uitstromers in 2008-2009 kwam deze loopbaan niet voor in de top vijf van meest voorkomende loopbaanpatronen. Dit verschil is waarschijnlijk te verklaren vanuit het feit dat de uitstroom naar bol niveau 2 o pleidingen is toegenomen in de uitstroommeting van 2009-2010. Daardoor is het aannemelijk dat ook meer oud-leerlingen deze opleiding blijven volgen na het moment van uitstroom uit het praktijkonderwijs. Omdat er ook bij de uitstromers uit 2009-2010 een grote variatie aan loopbanen bestaat, zijn ook hier de loopbanen geclusterd. Net als bij de uitstromers in 20082009 worden er zeven verschillende loopbanen onderscheiden, zie tabel 12. De meest voorkomende loopbanen zijn die van ‘werknemer’ (32.5%) en ‘st udent’ (22.5%). De meeste oud-leerlingen zijn dus of continu aan het werk of volgen eindonderwijs na de uitstroom uit het praktijkonderwijs. In vergelijking met de uitstromers van 2008-2009 valt op dat het percentage oud-leerlingen dat werkt of eindonderwijs volgt groter is én dat het percentage oud-leerlingen dat regelmatig niet werkt/onderwijs volgt kleiner is. Dit verschil is te verklaren vanuit het feit dat bij de uitstromers in 2008-2009 tot dusverre meer meetmomenten 55
(vijf) hebben plaatsgevonden dan bij de uitstromers van 2009-2010 (drie). De kans dat een oud-leerling dan op een meetmoment geen werk heeft of onderwijs volgt is dan groter, zoals blijkt uit de cijfers.
tabel 12
Gehanteerde loopbanen bij analyses naar kenmerken (n =3764) Percentage oud-
Naam loopbaan
Inhoud loopbaan
Werknemer
De oud-leerling werkt (eventueel in combinatie met een
leerlingen 32.5
bbl-opleiding) Student
De oud-leerling volgt een AKA en/of bol-opleiding
Werknemer/student
De oud-leerling heeft zowel gewerkt als een AKA of bol -
22.5 7.9
opleiding gevolgd Eenmalig geen werkne-
De oud-leerling heeft eenmalig geen werk of geen oplei-
mer/student
ding, maar werkt/volgt onderwijs op alle andere mome n-
12.4
ten Regelmatig geen werk-
De oud-leerling heeft vaker dan een keer geen werk of
nemer/student
geen opleiding, maar werkt op minimaal één meetm o-
7.2
ment of volgt onderwijs Continu geen werkne-
De oud-leerling heeft nog niet gewerkt en/of nog geen
mer/student
opleiding gevolgd
Overig
De oud-leerlingen heeft onderwijs gevolgd dat niet te
5.1
12.4
typeren is als (eind)onderwijs (bv. een vmbo-opleiding) of volgt dagbesteding
Bovenstaande loopbanen zijn ook hier uitgesplitst naar de kenmerken:
5
Geslacht, etniciteit, LGF en Wajong-toekenning; In het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s; Het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel; Én het ontvangen van begeleiding een jaar na uitstroom.
De bijhorende figuren zijn te vinden in bijlage 3. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit, LGF en Wajong-toekenning Als gekeken wordt naar de loopbanen van jongens en meisjes dan valt op dat de jongens vaker werken na het moment van uitstroom. De meisjes volgen daarentegen vaker eindonderwijs. Dit verschil tussen jongens en meisjes werd ook g econstateerd bij de uitstromers in 2008-2009. Een verschil met de uitstromers in 2008-2009 is dat bij de uitstromers in 2009-2010 de jongens vaker dan de meisjes wisselen van werk of opleiding. Meisjes volgen vaker dan jongens dezelfde
5
56
Alle beschreven verschillen zijn significant, getoetst met Chi -kwadraat toets (alpha < 0.05)
opleiding of baan, terwijl jongens vaker switchen van werk naar onderwijs of andersom. Als wordt gekeken naar etniciteit dan valt op dat autochtone oud-leerlingen vaker werken en eindonderwijs volgen dan allochtone oud-leerlingen. Allochtone oud-leerlingen wisselen daarentegen vaker van werk naar eindonderwijs of andersom. Net als bij de uitstromers uit 2008-2009 valt op dat de jongeren zonder Leerling Gebonden Financiering (LGF) minder vaak tussentijds uitstromen dan leerlingen met LGF. De verklaring hiervoor is dat leerlingen met LGF voornamelijk uitstr omen naar voortgezet speciaal onderwijs. De leerlingen die beschikken over een Wajong uitkering vormen ook bij de uitstromers in 2009-2010 een risicogroep. Deze oud-leerlingen hebben vaker helemaal of tijdelijk geen werk dan jongeren zonder een Wajong-uitkering. Jongeren zonder een Wajong-uitkering volgen daarentegen vaker eindonderwijs. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en in het praktijkonderwijs behaalde speciali6 saties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s Bij de uitstromers uit 2009-2010 zijn dezelfde conclusies te trekken als bij de uitstromers uit 2008-2009: het behalen van een AKA/niveau 1 diploma, branchecertificaat of het specialiseren in een bepaalde beroepsrichting hangt samen met het hebben en behouden van werk of een opleiding na het moment va n uitstroom. Ook hier blijkt dat oud-leerlingen die op enig moment geen werk hebben of geen opleiding volgen in mindere mate een AKA/niveau 1 diploma of branchecertificaat behaald hebben tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs. Loopbanen uitstromers 2009-2010 en het streefdoel van het in het tweede/derde leerjaar opgestelde uitstroomprofiel Ook bij de uitstromers uit 2009-2010 blijkt dat het streefdoel van het uitstroomprofiel samenhangt met de loopbaan van de oud-leerling. Leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ werken in meerdere mate en leerlingen met een streefdoel ‘l eren’ studeren in meerdere mate. Andersom geldt hetzelfde: leerlingen met een streefdoel ‘arbeid’ studeren in veel mindere mate en leerlingen met een stree fdoel ‘leren’ werken in mindere mate. Net als bij de uitstromers van 2008-2009 beschikken leerlingen die regelmatig geen werk hebben of geen opleiding volgen in meerdere mate over het streefdoel ‘arbeid’. De inzet op het verkrijgen van werk is dus (nog) niet geslaagd. In tegenstelling tot de uitstromers van 20082009 zijn er nu wel loopbanen in beeld gebracht van oud-leerlingen met het streefdoel ‘anders’. Hierbij valt te concluderen dat oud-leerlingen die niet beschikken over een dergelijk streefdoel vaker werken dan oud-leerlingen met een dergelijk streefdoel. Bij oud-leerlingen met een streefdoel ‘arbeid en leren’ valt ten slotte te concluderen dat deze oud-leerlingen minder vaak wisselen van werk naar eindonderwijs (of andersom) dan oud-leerlingen zonder een dergelijk streefdoel. Dat is opvallend in die zin dat van juist de oud-leerlingen met een streefdoel ‘arbeid en leren’ verwacht mag worden dat ze switchen van onderwijs naar werk.
6
57
De beschreven verschillen zijn significant (alpha < 0.05)
Loopbanen uitstromers 2009-2010 en het ontvangen van begeleiding na een jaar Tot slot het verkrijgen van begeleiding. Binnen alle loopbanen valt op dat de oud-leerlingen vaker wel dan geen begeleiding ontvangen. De meeste begele iding ontvangen de oud-leerlingen die onderwijs volgen na het moment van uitstroom. De minste begeleiding ontvangen de oud-leerlingen die nog niet gewerkt hebben of geen onderwijs gevolgd hebben na het moment van uitstroom. Deze conclusie werd ook getrokken bij de uitstromers uit 2008-2009. De groep oud-leerlingen die geen werk heeft of geen opleiding volgt én geen begeleiding ontvangt bestaat uit iets meer meisjes dan jongens. Een verklaring voor het feit dat deze oud-leerlingen de minste begeleiding ontvangen kan te wijten zijn aan het feit dat een aantal van deze oud-leerlingen zwanger is/een kind heeft gekregen waardoor begeleiding naar werk of opleiding misschien even minder belangrijk is.
10.4
Opstroom binnen het mbo Al eerder in dit rapport werd de vraag gesteld of leerlingen praktijkonderwijs ook ‘opstromen’ binnen het mbo. Met andere woorden: volgen oud-leerlingen praktijkonderwijs na twee jaar een mbo-opleiding op een hoger niveau in vergelijking waarmee ze gestart zijn? Om deze vraag te beantwoorden is gekeken naar de loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’ van de uitstromers uit 2008-2009. In deze loopbanen volgen oud-leerlingen praktijkonderwijs gedurende 2 jaar een (gedeelte van een) bol mbo-opleiding. In figuur 20 is van de oud-leerlingen gestart in een AKA, bol niveau 1 of niveau 2 opleiding in beeld gebracht of ze wel of niet opstromen binnen het mbo. Het gaat hier puur om het feit of leerlingen opstromen. De vraag of oud-leerlingen praktijkonderwijs ook een diploma behaald hebben kan niet inzichtelijk worden gemaakt op basis van de dataverzam eling. Figuur 20 Opstroom binnen het mbo (bij loopbanen ‘student’ en ‘werknemer/student’): uitstroombestemming oud-leerlingen versus positie na twee jaar
21% 66%
start in AKA
13%
geen opstroom
20% 66%
start in bol niveau 1
15%
bol niveau 2 bol niveau 3
bol niveau 4 61%
start in bol niveau 2
37%
2%
0%
58
20%
40%
60%
80%
Uit figuur 20 blijkt dat ongeveer vier van de vijf leerlingen die starten met een AKA of bol niveau 1 opleiding opstromen binnen het mbo. Ruim 66% van de oud-leerlingen volgt na een start in deze opleidingen een bol niveau 2 opleiding. Een kleiner percentage leerlingen (13% bij AKA, 15% bij bol niveau 1) volgt na 2 jaar zelfs een bol niveau 3 opleiding. De leerlingen die gestart zijn met een bol niveau 2 opleiding stromen in mindere mate op. Hier stroomt 39% van de oud-leerlingen op naar een mbo opleiding van een hoger niveau (37% niveau 3 en 2% niveau 4). Het percentage is hier l ager, omdat leerlingen de niveau 2 opleiding nog niet afgerond hebben (duurt 2 jaar). Daarnaast is het sowieso opmerkelijk dat oud-leerlingen, gezien de instroomcriteria van een school voor praktijkonderwijs (minimaal drie jaar leerac hterstand op diverse gebieden), opstromen naar een niveau 3 of niveau 4 opleiding. Anderzijds is het een compliment voor veel scholen die er blijkbaar in geslaagd zijn om leerlingen dusdanig toe te rusten dat ze kunnen starten aan een niveau 3 of 4 opleiding. Ten slotte is nagegaan of leerlingen die binnen het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma hebben gehaald in meerdere mate via een niveau 2 opleiding opstromen naar een niveau 3/4 opleiding. Dat blijkt niet het geval te zijn. Zo’n 27% van de oud-leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald AKA/niveau 1 stroomt op naar een mbo niveau 3 opleiding, tegenover 50% van de oud-leerlingen die geen AKA/niveau 1 diploma hebben behaald in het praktijkonderwijs (bij een niveau 4 opleiding is het telkens 2% van de leerlingen). Dat is opvallend, omdat je zou verwachten dat juist de oud-leerlingen die een AKA/niveau 1 diploma behalen in het praktijkonderwijs eerder zouden doorstromen naar een bol niveau 3 opleiding. Misschien vinden leerlingen het na twee mbo-diploma’s mooi geweest en hebben juist de oud-leerlingen die na de opleiding in het praktijkonderwijs een mbo diploma behalen de drive om er nog meer uit te halen.
59
11
Conclusies
In dit hoofdstuk komen de belangrijkste conclusies aan bod van de uitstroomm eting in 2010-2011 en de twee volgmetingen een en twee jaar na uitstroom. Eerst wordt stil gestaan bij de opbrengsten van het praktijkonderwijs. Hebben de scholen de overeengekomen opbrengstindicatoren voldoende in beeld gebracht? Vervolgens wordt in paragraaf 11.2 afgesloten met een meer beschouwend gedeelte.
11.1
De opbrengstindicatoren van het PrO In hoofdstuk 1 werd reeds aangegeven dat de opbrengstindicatoren van de sector praktijkonderwijs onder andere in beeld gebracht worden via de uitstroommonitor en volgmodule. Achtereenvolgens wordt nu stil gestaan bij de volgende vragen: Behaalt 80% van de leerlingen het streefdoel van het uitstroomprofiel? Wordt minimaal 90% van de leerlingen geplaatst in werk of een vervol gopleiding? Heeft zeker 75% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs een ‘bestendige’ uitstroom? Streefdoel uitstroomprofiel In het tweede, uiterlijk derde leerjaar komen de school, leerling en ouders een streefdoel overeen: wat is de te verwachten uitstroombestemming van de leerling? Vervolgens wordt er alles aan gedaan om het streefdoel te behalen. Het Individueel Ontwikkel Plan (IOP) is vanaf dan bepalend voor het onderwijsaanbod. Het streefdoel kan gericht zijn op de volgende bestemmingen: arbeid, arbeid en leren (een bbl-opleiding) of leren. In alle andere gevallen wordt een streefdoel ‘anders’ overeengekomen. Dan is de uitstroombestemming bijvoorbeeld dagbesteding. Het LWV-PrO en de Inspectie zijn overeengekomen dat zeker 80% van de leerlingen dient uit te stromen conform het uitstroomprofiel. Uit de uitstroomgeg evens van 2010-2011 blijkt dat 60% van de leerlingen met een IOP uitstroomt conform het uitstroomprofiel. Dat is minder dan verwacht. Als alleen wordt gekeken naar de leerlingen die te boek staan als einduitstroom (uitstroom naar werk en/of onderwijs) dan bedraagt de overeenstemming tussen het streefdoel en de bestemming 73%. Ook dan wordt de 80% niet gehaald. Wat is hiervoor een verklaring? Uit een analyse blijkt dat het keuzegedrag van de leerling wel eens een verklaring zou kunnen zijn. In de uitstroommeting is ook gevraagd naar het advies van de school voor het moment van uitstroom. Bij in totaal 68% van de leerlingen komt het advies van de school voor het moment van uitstroom overeen met de daadwerkelijke bestemming van de leerling. Het advies van de school komt echter in 83% van de gevallen overeen met het streefdoel van het uitstroomprofiel. De school blijft dus vaker achter het streefdoel staan dan de leerling. Ook uit andere onderwijssoorten (vmbo, mbo) blijkt dat het zeer moeilijk is om in te spelen op de keuzes van leerlingen. Kunnen de scholen ook lessen naar zichzelf trekken? Dat kan bijvoorbeeld door op leerlingniveau na te gaan waarom de streefdoelen niet behaald zijn. Bijvoorbeeld via loopbaandialogen met leerlingen. Zeer waarschijnlijk is hier lering te trekken voor de toekomst.
61
Plaatsing De wettelijke taak van scholen voor praktijkonderwijs is het toeleiden van leerlingen naar de arbeidsmarkt. Steeds meer leerlingen strome n de laatste jaren uit naar mbo-opleidingen. In beide gevallen wordt dan gezegd dat de school voor praktijkonderwijs de leerlingen ‘geplaatst’ heeft. Worden de leerlingen in schoo ljaar 2010-2011 in voldoende mate geplaatst (minimaal 90%)? Om deze vraag te beantwoorden moet eerst helder zijn wat onder plaatsing verstaan wordt. Zoals eerder gezegd wordt onder plaatsing de uitstroom naar werk of een mbo opleiding verstaan. Onder plaatsing vallen ook leerlingen die uitstromen naar dagb esteding en de uitstroombestemming ‘andere opleidingen in de regio’. Leerlingen die tussentijds de school verlaten naar een vmbo-opleiding tellen ook mee als geplaatste leerlingen. Wanneer zijn leerlingen dan niet geplaatst? Wanneer de leerlingen uitstromen zonder werk of een opleiding zijn de leerlingen niet g eplaatst. Leerlingen waarbij sprake is van ziekte, zwangerschap of verblijf in justitiële inrichting tellen niet mee in de plaatsingscijfers. Wel tellen die leerlingen mee waarvan de bestemming onbekend is. Dan wordt ook gesproken over een leerling die niet geplaatst is. 1 Uitgaande van het bovenstaande berekeningswijze kan geconcludeerd worden dat in schooljaar 2010-2011 precies 90% van de leerlingen geplaatst is. Negen van de tien leerlingen vinden dus een passende bestemming na het moment van uitstroom. Vorig jaar bedroeg het percentage geplaatste leerlingen nog 88%. De scholen voor praktijkonderwijs zijn er in geslaagd om meer leerlingen te plaatsen dan vorig jaar. Dat is een mooie prestatie van de scholen. Bestendigheid De scholen voor praktijkonderwijs slagen er dus in om de leerlingen in voldoende mate te plaatsen. De vraag is of de leerlingen hun baan of opleiding ook behouden na het moment van uitstroom. Dan gaat het om de bestendigheid van de uitstroom. De Inspectie en het LWV-PrO hebben afgesproken dat minimaal 75% van de oud-leerlingen tot twee jaar na het moment van uitstroom dient te werken of een opleiding te volgen. De berekeningswijze van de bestendigheid is exact dezelfde als bij de indicator ‘plaatsing’. Uit de volgmeting bij het cohort 2009-2010 blijkt dat 85% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs na één jaar werkt of een opleiding volgt. Bij dit cohort is kortom sprake van een bestendige uitstroom. Voor de allereerste keer is ook gekeken naar de bestendigheid van de uitstroom bij leerlingen die de school voor praktijkonderwijs twee jaar geleden verlaten hebben. Uit de volgmeting bij het cohort 2008-2009 blijkt dat 78% van de oud-leerlingen praktijkonderwijs na twee jaar werkt of een opleiding volgt. Ook twee jaar na het moment van uitstroom is sprake van een bestendige uitstroom. Het verschil tussen beide groepen is te verklaren door het percentage leerlingen waarvan de bestemming onbekend is in het najaar van 2011. Bij het cohort 2008-2009 is van 13% van de oud-leerlingen de bestemming onbekend, tegenover 7% van de uitstromers in 2009-2010. Dat betekent waarschijnlijk dat naarmate de leerlingen langer van school zijn, de scholen meer moeite hebben om de bestemmingen van alle leerlingen in beeld te brengen. Een tip voor scholen is om dit punt te bespreken in de regio overleggen: waarom slaagt de ene school er beter in dan de andere om de bestemmi n-
1
62
De berekeningswijze is desgewenst op te vragen bij het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs.
gen van alle leerlingen in beeld te brengen? Wellicht kunnen de scholen hier leren van elkaar. In ieder geval kan de conclusie getrokken dat bij beide cohorten spra ke is van een bestendige uitstroom. Samenvattend De scholen voor praktijkonderwijs slagen er in voldoende mate in om de leerlingen te plaatsen. Ook de bestendigheid van de uitstroom is in orde. Echter nog onvoldoende leerlingen stromen uit conform het streefdoel van het uitstroomprofiel. Het werd reeds aangegeven: het is aan te bevelen dat de scholen nagaan in hoeverre ze aan de opbrengstindicatoren voldoen. Zijn er grote verschillen ten opzichte van de landelijke cijfers? En wat zou deze verschillen kunnen verklaren? Dit soort punten kunnen vervolgens met andere scholen besproken worden in de regiovergadering. Op die manier zorgen de scholen er gezamenlijk voor dat de kwaliteit op orde is en blijft.
11.2
Beschouwing Anno 2012 komt er nogal wat af op het praktijkonderwijs: de wet Passend Onderwijs, de wet Werken naar Vermogen, de referentieniveaus taal&rekenen, het actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap’ en dat alles in tijden van een economische crisis. In hoeverre zijn de gevolgen hiervan terug te zien in de uitstroomcijfers? En welke lessen kunnen we trekken? Uiteraard is het niet mogelijk om één op één een relatie te leggen tussen bijvoorbeeld de economische crisis en de ui tstroomcijfers. Maar omdat er van meerdere jaren gegevens beschikbaar zijn ku nnen er wel trends aangeduid worden. In het algemeen valt op dat de uitstroom naar arbeid de laatste jaren redelijk stabiel is. Binnen deze groep is een afname te zien van het aantal leerlingen dat uitstroomt naar een sociale werkplaats. De verklaring hiervoor kan het succes van het praktijkonderwijs zijn: leerlingen gaan vaker aan de slag in een reguliere a rbeidsplaats. Anderzijds kan de terugloop van de uitstroom naar de sociale wer kplaatsen te maken hebben met de komst van de wet Werken naar Vermogen. Als gevolg van deze wet is de instroom in de sociale werkplaatsen beperkt en daar krijgen de jongeren die het praktijkonderwijs verlaten ook mee te maken. Daarnaast beschikken leerlingen die in 2010-2011 uitstromen naar arbeid in vergelijking met voorgaande jaren in mindere mate over vaste contracten. Positief in dit kader is dat er bij de jongeren die reeds twee jaar van school zijn een toename te zien is van het aantal vaste contracten. De oud-leerlingen praktijkonderwijs verzilveren hun kansen op de arbeidsmarkt. De uitstroom naar mbo bol opleidingen is de laatste jaren toegenomen. Deze toename kan verklaard worden door het feit dat meer leerlingen tijdens de ople iding in het praktijkonderwijs een AKA/niveau 1 diploma behalen. Daarentegen valt het op dat de leerlingen in 2010-2011 in mindere mate uitstromen naar bblopleidingen. Voor een bbl-opleiding is in tegenstelling tot een bol opleiding een arbeidscontract vereist. Hier zou een relatie kunnen liggen met de economische crisis: leerlingen kiezen eerder voor een bol opleiding, omdat er minder betaalde stageplaatsen zijn. Daarnaast valt op dat de leerlingen op steeds latere leeftijd de school voor praktijkonderwijs verlaten en ook steeds langer staan ingeschreven. De leerlingen bereiden zich, al dan niet vanwege de ongunstige economische situatie, beter voor op het moment van uitstroom. In dit kader valt het ook op dat steeds meer leerlingen, naast de eerder vermelde AKA/niveau 1 diploma’s, bra n-
63
checertificaten behalen tijdens de opleiding. Uit de volgmodule blijkt dat het behalen van AKA/niveau 1 diploma’s en branchecertificaten gunstige gevolgen heeft voor de loopbaan van oud-leerlingen. Leerlingen met een dergelijk certificaat of diploma zijn na het moment van uitstroom vaker continu aan het werk of volgen een opleiding. Bij het feit dat steeds meer leerlingen uitstromen naar bol niveau 2 opleidingen en zelfs opstromen naar bol niveau 3 opleidingen is wel een kritische noot te plaatsen. De invoering van de referentieniveaus taal en rekenen én het feit dat de instroom in niveau 2 niet meer drempelloos is zal er waarschijnlijk toe leiden dat meer scholen zich (weer) gaan richten op de toeleiding naar de regionale a rbeidsmarkt. Voor scholen voor praktijkonderwijs is het referentieniveau 1F het streven. Hier zit dus geen enkele verplichting aan vast. Maar voor leerlingen die een niveau 1 of 2 opleiding willen afronden is het referentieniveau 2F een verei ste. Op dit moment zijn er al ROC’s die toetsen of de leerlingen al aan deze vereisten voldoen. In 2014 is helder of er ook centrale examens voor de referentien iveaus komen. Een leerling praktijkonderwijs zal in zeer beperkte mate in staat zijn om referentieniveau 2F te behalen. Dat is jammer uitgaande van de positieve effecten van het behalen van een AKA of niveau 1 diploma. De komende jaren wordt het in ieder geval zaak dat de scholen kunnen laten zien waar ze goed in zijn. Binnen de samenwerkingsverbanden passend onderwijs zullen scholen voor praktijkonderwijs een duidelijk gezicht moeten hebben: waar ligt je kracht? De scholen die staan voor goede kwaliteit, de opbrengsten op school- en leerlingniveau op orde hebben en daar helder over kunnen communiceren kunnen goed laten zien waar hun kracht ligt. Ook in de veranderende beleidscontext zal het praktijkonderwijs er zo goed voor blijven staan.
64
Bijlage I
Tabellen hoofdstuk 7 Paragraaf 7.3, Cohort 2008-2009
tabel 13
Representativiteit data vierde volgmeting cohort 2008 -2009 Totale groep
Respons
Non-respons
schoolverlaters
volgmeting
volgmeting
2008-2009
najaar 2011
najaar 2011
Man
58%
59%
56%
Vrouw
42%
41%
44%
Autochtoon
72%
74%
66%
Allochtoon
28%
26%
34%
Gemiddelde leeftijd bij uitstroom
16.8
16.8
16.2
Gemiddeld aantal jaar ingeschreven in PrO
3.98
4.27
3.53
Arbeid
28%
28%
29%
Arbeid en leren
14%
15%
11%
7%
8%
6%
Bol niveau 1
16%
16%
15%
Bol niveau 2
10%
11%
8%
Vmbo bb
2%
2%
3%
REC-school
3%
3%
5%
Andere opleiding
4%
3%
6%
Verhuizing
3%
2%
7%
Geen werk of school
9%
9%
6%
Onbekend
3%
2%
3%
Achtergrondkenmerken
Uitstroombestemmingen
ROC AKA
65
Paragraaf 7.3, Cohort 2009-2010
tabel 14
Representativiteit data tweede volgmeting cohort 2009-2010 Totale groep
Respons
schoolverlaters
volgmeting
Non-respons volgmeting
2009-2010
najaar 2011
najaar 2011
Man
58%
59%
55%
Vrouw
42%
41%
45%
Autochtoon
75%
77%
67%
Allochtoon
25%
23%
33%
Gemiddelde leeftijd bij uitstroom
17.0
17.2
16.5
Gemiddeld aantal jaar ingeschreven in PrO
4.25
4.50
3.66
Arbeid
27%
27%
26%
Arbeid en leren
15%
16%
11%
7%
6%
8%
Bol niveau 1
14%
15%
13%
Bol niveau 2
11%
11%
15%
Vmbo bb
2%
2%
4%
REC-school
3%
3%
4%
Andere opleiding
3%
3%
4%
Verhuizing
4%
3%
7%
Dagbesteding
3%
3%
4%
Geen werk of school
8%
9%
5%
Onbekend
3%
3%
3%
Achtergrondkenmerken
Uitstroombestemmingen
ROC AKA
66
Bijlage II Tabellen hoofdstuk 9 Paragraaf 9.1, Cohort 2008-2009 Figuur 21 Type arbeidsplaats naar meetmoment bij uitstromers 2008-2009
52% 46% 42% 42% 41%
Reguliere arbeidsplaats Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning Gesubsidieerde arbeids via sociale werkvoorziening
30% 35% 37% 37% 34%
Na twee jaar Na anderhalf jaar
12% 13% 13% 14% 14%
Na een jaar Na een half jaar
4% 4% 4% 4% 5%
Toeleidings- of traingstraject
Uitstroom 2008-2009
3% 2% 3% 3% 6%
Anders 0%
20%
40%
60%
Figuur 22 Type bedrijfssector waarin oud-leerlingen werkzaam zijn naar meetmoment bij uitstromers 2008-2009 19% 17% 19% 18% 18%
Detailhandel / winkel Groothandel / magazijn / logistiek
10% 9% 11% 10% 13% 26% 28% 27% 27%
Bouw / techniek
31%
6% 5% 6% 5% 5%
Schoonmaak
Na twee jaar 10% 11% 10% 12% 13%
Horeca
Na anderhalf jaar Na een jaar
9%
11% 9% 10% 12%
Groenvoorziening
Uitstroom 2008-2009
6% 5% 5% 4% 5%
Zorg 1% 1% 1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
12% 10% 9% 11%
Anders 0%
67
Na een half jaar
2% 2% 3% 2% 2%
Vervoer
10%
20%
30%
40%
Figuur 23 Type arbeidsovereenkomst naar meetmoment bij de uitstromers in 2008-2009 21% 20% 14% 13% 14%
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
52% 56% 59% 59% 51%
Jaarcontract
Na twee jaar
13% 12% 13%
Halfjaarcontract
Na anderhalf jaar
23% 28% 4% 3% 2% 3% 3%
Na een jaar
Contract op oproepbasis
4% 3% 3% 3% 3%
Uitstroom 2008-2009
Uitzendcontract Toeleidings / trainingstraject; nog… 0%
Na een half jaar
7% 7% 8%
20% 40% 60% 80%
Figuur 24 Type sectoren bbl-opleiding in het najaar van 2011 bij de uitstromers in 2008-2009
29%
21%
Voedsel en leefomgeving Techniek Zorg en Welzijn
9% 41%
68
Economie/handel
Figuur 25 Niveau bbl-opleiding naar sector bij de uitstromers in 2008-2009 in het najaar van 2011
16%
Economie/handel
69% 15%
17%
Zorg en Welzijn
66%
Niveau 1
17%
Niveau 2
12%
Techniek
75%
Niveau 3
12%
14%
Voedsel en leefomgeving
55% 31%
0%
20%
40%
60%
80%
Paragraaf 9.1, Cohort 2009-2010 Figuur 26 Type arbeidsplaats naar meetmoment bij uitstromers 2009-2010
45%
Reguliere arbeidsplaats
43% 43%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning
36% 39% 37%
Gesubsidieerde arbeids via sociale werkvoorziening
12% 11% 11%
Na een jaar Na een half jaar Uitstroom 2009-2010
Toeleidings- of traingstraject
5% 4% 5%
2%
Anders
2% 4%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
69
Figuur 27 Type bedrijfssector waarin oud-leerlingen werkzaam zijn naar meetmoment bij uitstromers 2009-2010 17% 18% 18%
Detailhandel / winkel 11% 11% 10%
Groothandel / magazijn…
27% 27% 27%
Bouw / techniek 5% 5% 4%
Schoonmaak Horeca
10% 11% 11%
Groenvoorziening
11% 11% 11%
Na een jaar Na een half jaar Uitstroom 2009-2010
2% 2% 2%
Vervoer
5% 5% 6%
Zorg 1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
11% 10% 11%
Anders 0%
10%
20%
30%
Figuur 28 Type arbeidsovereenkomst naar meetmoment bij de uitstromers in 2009-2010
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
14% 9% 10% 57% 62%
Jaarcontract
55% 14% 15%
Halfjaarcontract
27%
Contract op oproepbasis
4% 2% 4%
Uitzendcontract
3% 3% 4%
Toeleidings / trainingstraject; nog… 0%
70
Na een jaar
Na een half jaar Uitstroom 2009-2010
8% 9%
20% 40% 60% 80%
Figuur 29 Type sectoren bbl-opleiding in het najaar van 2011 bij de uitstromers in 2009-2010
25%
Voedsel en leefomgeving
28%
Techniek Zorg en Welzijn
7%
Economie/handel 39%
Figuur 30 Niveau bbl-opleiding naar sector bij de uitstromers in 2009-2010 in het najaar van 2011
29%
Economie/handel
64% 7%
24%
Zorg en Welzijn
71%
Niveau 1
5%
Niveau 2
31%
Techniek
69%
34%
Voedsel en leefomgeving
64% 1%
0%
71
20%
40%
60%
80%
Niveau 3
Paragraaf 9.2, Cohort 2008-2009 Figuur 31 Sectoren waarin uitstromers in 2008-2009 een opleiding volgen in het najaar van 2011
20% 22%
Economie/handel
30% 25%
11% 24%
Techniek
21% 25%
mbo AKA 26%
mbo bol niveau 1
28%
Zorg en Welzijn
36% 25%
mbo bol niveau 2 vmbo bb
3% 14%
Voedsel en leefomgeving
12% 3%
40% 11%
(nog) geen sectorkeuze
22%
0%
10% 20% 30% 40% 50%
Paragraaf 9.2, Cohort 2009-2010 Figuur 32 Sectoren waarin uitstromers in 2009-2010 een opleiding volgen in het najaar van 2011
34% 25%
Economie/handel
34% 12%
12% 25%
Techniek
14% 8%
mbo AKA 17%
mbo bol niveau 1
24%
Zorg en Welzijn
38% 49%
1%
vmbo bb
17%
Voedsel en leefomgeving
15% 12%
36%
(nog) geen sectorkeuze
8% 20%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
72
mbo bol niveau 2
Paragraaf 9.3 Figuur 33 Redenen waarom oud-leerlingen geen werk hebben of een opleiding volgen in het najaar van 2011, per cohort
Gedrags / motivatieproblemen Zwangerschap / geboorte kind Ontslag / contract niet verlengd
20% 26%
12% 8%
16% 12%
5%
Ziekte
5%
Cohort 2008-2009
4%
Wachtlijst WSW
6%
Cohort 2009-2010
3%
Arbeidsongeschiktheid
4%
1%
VSV
3%
2%
Verblijf in inrichting
2%
38%
Anders
34%
0%
73
10%
20%
30%
40%
Paragraaf 9.4 Figuur 34 Aanbieders van begeleiding naar meetmoment per cohort
50%
Begeleider van school voor PrO
41% 32% 31%
Begeleider vervolgonderwijs 17% 14%
Jobcoach
14% 16%
Werkgever
13% 15%
UWV 9% 7%
Reïntegratiebedrijf
6% 8%
Sociale werkplaats
6% 7%
MEE CWI Anders
1%
15% 16%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Begeleiding najaar 2011 cohort 2009-2010 Begeleiding najaar 2011 cohort 2008-2009
74
Bijlage III Tabellen hoofdstuk 10 Paragraaf 10.2, cohort 2008-2009 Figuur 35 Loopbanen van in 2008-2009 uitgestroomde leerlingen naar achtergrondkenmerken 72% 40% 67% 60% 53% 50% 60%
Jongen
Werknemer
28% 60% 33% 40% 47% 50% 40%
Meisje
Student 90%
53% 76% 74% 68% 71% 77%
Autochtoon 10% 47% 24% 26% 32% 29% 23%
Allochtoon
LGF toegekend
2% 2% 2% 3% 2% 3%
Continu geen werknemer / student 48%
8% 13% 30% 34% 46% 32%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
75
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
14%
Wajong toegekend
Werknemer / student
Overig
Figuur 36 Loopbanen van in 2008-2009 uitgestroomde leerlingen naar in het praktijk onderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en een specialisatie in een bepaalde beroepsrichting
12%
Werknemer
44% 73%
19%
Student
34% 79%
17%
Werknemer / student
44% 80%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student
Continu geen werknemer / student
11% 38% 70%
5% 27% 55%
3% 20% 36%
5%
Overige
18% 34%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
76
AKA / niveau 1 diploma behaald in PrO Branchecertificaat behaald in PrO Specialisatie in bepaalde beroepsrichting
Figuur 37 Loopbanen van in 2008-2009 uitgestroomde leerlingen naar het in het tweede, derde leerjaar opgestelde streefdoel van het uitstroomprofiel
65% 28%
Werknemer
1% 6%
13% 11%
Student
74% 2%
15% 42% 39%
Werknemer / student 3%
Arbeid 47%
Eenmalig geen werknemer / student
Arbeid en leren
28% 19% 6%
Leren 57%
Regelmatig geen werknemer / student
Anders
20% 14% 8%
57%
Continu geen werknemer / student
12% 31%
43% 11%
Overige
21% 25%
0%
20%
40%
60%
80%
Figuur 38 Loopbanen van in 2008-2009 uitgestroomde leerlingen naar het ontvangen van begeleiding in het najaar van 2011
Werknemer
77%
Student Werknemer / student Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student Overige
72%
68%
59%
48%
58%
68%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
77
Begeleiding najaar 2011
Paragraaf 10.3, cohort 2009-2010 Figuur 39 Loopbanen van in 2009-2010 uitgestroomde leerlingen naar achtergrondkenmerken 73%
44%
67% 58% 52% 50% 52%
Jongen
Werknemer
27%
56% 33% 42% 48% 50% 48%
Meisje
Student
62%
Autochtoon
70% 67% 72% 76% 10% 18%
Allochtoon
LGF toegekend
Wajong toegekend
90% 82%
38%
30% 33% 28% 24%
3% 3% 3% 3% 2% 3%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student Overig
14%
10% 19%
43%
33% 42% 43% 24%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
78
Werknemer / student
Figuur 40 Loopbanen van in 2009-2010 uitgestroomde leerlingen naar in het praktijk onderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en een specialisatie in een bepaalde beroepsrichting
19%
Werknemer
55% 76%
34%
Student
51% 82%
35%
Werknemer / student
55% 84%
Eenmalig geen werknemer / student Regelmatig geen werknemer / student Continu geen werknemer / student
16% 38% 58%
9% 26% 54%
5% 24% 39%
6%
Overig
16% 33%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
79
AKA / niveau 1 diploma behaald in PrO Branchecertificaat behaald in PrO Specialisatie in bepaalde beroepsrichting
Figuur 41 Loopbanen van in 2009-2010 uitgestroomde leerlingen naar het in het tweede, derde leerjaar opgestelde streefdoel van het uitstroomprofiel 63% 31%
Werknemer
2% 4% 8% 16%
Student
72% 4% 20% 50%
Werknemer / student
27%
Arbeid
2%
Eenmalig geen werknemer / student
56%
Arbeid en leren
22% 15% 7%
Regelmatig geen werknemer / student
Leren
66% 17%
Anders
9% 8%
Continu geen werknemer / student
78% 13% 3% 6% 44% 14% 21% 20%
Overig
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Figuur 42 Loopbanen van in 2009-2010 uitgestroomde leerlingen naar het ontvangen van begeleiding in het najaar van 2011
Werknemer
76%
Student
77%
Werknemer / student
69%
Eenmalig geen werknemer / student
62%
Regelmatig geen werknemer / student
61%
Continu geen werknemer / student Overig
54%
64%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
80
Begeleiding najaar 2011
Bijlage IV
Stroomschema’s Op de volgende bladzijden zijn 2 stroomschema’s weergegeven: een van het uitstroomcohort 2008-2009 en een van het uitstroomcohort 2009-2010. In deze stroomschema’s zijn de bestemmingen van oud-leerlingen per meetmoment weergegeven. Alleen de bestemmingen van oud-leerlingen waarvan op ieder meetmoment gegevens bekend zijn, zijn weergegeven. Hoe kan het stroomschema het best geïnterpreteerd worden? Neem bij cohort 2008-2009 bijvoorbeeld de bestemming arbeid (bbl). In de uitstroommonitor is aangegeven dat 1047 leerlingen werken, eventueel in combinatie met een bblopleiding. Bij de overgang naar de eerste volgmodule zien we dat van deze 1047 leerlingen er: 871 blijven werken; 50 zijn overgestapt naar een mbo bol of AKA opleiding; 13 naar overige opleidingen gaan; 28 dagbesteding volgen; 65 geen werk meer hebben; Én dat bij 20 oud-leerlingen de bestemming onbekend is. Van de 1047 oud-leerlingen die gingen werken (uitstroommonitor) blijven er dus 871 werken bij de eerste volgmodule. Toch bedraagt de totale groep oudleerlingen die werken tijdens de eerste volgmodule 999 leerlingen. Dit is te verklaren door het feit dat 128 leerlingen afkomstig van andere bestemmingen (bi jvoorbeeld 59 van mbo bol of AKA opleidingen) de overstap gemaakt hebben naar werk. Het verdient aanbeveling om de stroomschema’s in kleur te printen voor de beste interpretatie van de gegevens.
81
82
Stroomschema Stroomschema cohort cohort 2008-2009 2008-2009
Volgmodule 4
Arbeid (bbl) 1070 893 83
Volgmodule 3
24
6
4
52
10
9
39
10
-
50
Arbeid (bbl) 1047
38 473
6
1
11
19
23
34 553 12
2
17
13
38 627 14
2
11
6
50 737 23
-
17
Mbo (bol/aka) 837
104
2
8
11
4
7
10 121
0
2
8
5
13 124
2
7
12
1
13
4
154
-
2
1
Overige opleidingen 222
1
4
57
5
Geen werk/school 299 8
55
Dagbesteding 67 9
0
1
52
3
8
6
3
38
8
2
54
1
2
-
25
6
0
186 16
22
34
40
6
2
3
76
40
6
4
182 19
19
34
65
27
10
-
139 17
133
Geen werk/school 252
0
39 150
17
6
26 126
Onbekend 191 34
51
Geen werk/school 244 1
19
Onbekend 228
Geen werk/school 282
Dagbesteding 57 28
36
Onbekend 264
Geen werk/school 303
Dagbesteding 66
Overige opleidingen 174
Mbo (bol/aka) 828 9
4
Overige opleidingen 163
Mbo (bol/aka) 698 9
7
Dagbesteding 79
Overige opleidingen 148
Mbo (bol/aka) 631
Arbeid (bbl) 999 871 59
Uitstroommonitor
54
Arbeid (bbl) 996 838 91
Volgmodule 1
7
Arbeid (bbl) 1019 873 61
Volgmodule 2
9
Overige opleidingen 136
Mbo (bol/aka) 548
17
2
40
47
25
17
Onbekend 94 9
20
9
23
-
Onbekend 38
Stroomschema Stroomschema cohort cohort 2009-2010 2009-2010 Arbeid (bbl) 1662
Volgmodule 2 1395
12
86
24
72 924 22
Arbeid (bbl) 1604
Volgmodule 1 1362
Uitstroommonitor
121 24
102 21
11
98
Arbeid (bbl) 1638
Overige opleidingen 296
Mbo (bol/aka) 1049 3
16
12
92
1030
26
-
12
Mbo (bol/aka) 1193
13 241
3
10
13
13
Overige opleidingen 337
Mbo (bol/aka) 1171 10
16
Dagbesteding 133
11
14
10 292
2
13
6
Overige opleidingen 390
7
2
91
17
Geen werk/school 376 3
Dagbesteding 118 8
3
2
90
13
Dagbesteding 112
84
59
8
4
196 25
Onbekend 248 24
47
Geen werk/school 359 2
128 28
15
8
159 21
Geen werk/school 337
40
5
34
98
42
44
Onbekend 175 34
20
34
1
Onbekend 94