Date de réception
:
28/11/2011
Resumé
C-538/11 - 1 Zaak C-538/11
Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: 21 oktober 2011 Verwijzende rechter: Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) als Arbeits- und Sozialgericht Datum van de verwijzingsbeslissing: 15 oktober 2011 Verzoekende partij: Hermine Sax, Laufen (Deutschland) Verwerende partij: Pensionsversicherungsanstalt, Landesstelle Salzburg
Voorwerp van de procedure in het hoofdgeding Verordeningen nrs. 883/2004 en 987/2009 – Aanspraak van een Oostenrijks staatsburger met woonplaats te Duitsland, die zowel een Duits als een Oostenrijks pensioen ontvangt, op een Oostenrijkse verzorgingstoelage, wanneer deze reeds Duitse prestaties ontvangt omdat zij langdurige zorg behoeft – In mindering brengen van de Duitse prestaties op een eventuele Oostenrijkse verzorgingstoelage Voorwerp en rechtsgrondslag van het prejudiciële verzoek Uitlegging van het recht van de Unie, artikel 267 VWEU
NL
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-538/11
Prejudiciële vragen 1)
Moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en met name artikel 7 en titel III van hoofdstuk I (Prestaties bij ziekte) hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat een persoon die langdurige zorg behoeft op grond van een Oostenrijks pensioen (Pension), onafhankelijk van zijn hoofdwoonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland de betaling kan verlangen van een verzorgingstoelage op grond van het Bundespflegegeldgesetz (wet inzake de verzorgingstoelage; BPGG) in de vorm van een uitkering bij ziekte, wanneer deze aan de overige voorwaarden voor aanspraak van het BPGG voldoet, en verzetten deze verordeningen zich dan tegen de toepassing van het nationale voorschrift in § 3 van het BPGG?
2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en met name de artikelen 10 en 11, lid 3, sub e, en de artikelen 21, 29 en 34 althans titel III van hoofdstuk 1 (prestaties bij ziekte) hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat een persoon die langdurige zorg behoeft op grond van een dubbel pensioen, in casu een Oostenrijks pensioen (Pension) en een Duits pensioen, onafhankelijk van zijn hoofdwoonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland de betaling kan verlangen van een verzorgingstoelage op grond van het Bundespflegegeldgesetz (BPGG) in de vorm van een uitkering bij ziekte, wanneer deze aan de overige voorwaarden voor aanspraak van het BPGG voldoet, en verzetten deze verordeningen zich dan tegen de toepassing van het nationale voorschrift in § 3 van de BPGG?
3)
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: Hoe moeten verordening (EG) nr. 883/2004, en meer bepaald de artikelen 10 en 34, en artikel 31 hiervan, en verordening (EG) nr. 987/2009 worden uitgelegd bij samenloop en verrekening van prestaties uit het socialezekerheidsstelsel ter dekking van het risico van langdurige zorg, in casu bij aanspraak op een gemengde prestatie van een Duitse verzorgingstoelage (keuze tussen zorgverstrekking of een uitkering) en een Oostenrijkse verzorgingstoelage, meer bepaald: 3.1. Moet de te exporteren Oostenrijkse verzorgingstoelage op grond van het BPGG alleen in mindering worden gebracht op de uitkering die in de het woonland wordt verstrekt of alleen op de zorgverstrekking of op de gehele zorgprestatie (totaalbedrag van de verzorgingstoelage en de waarde van de zorgverstrekking), en moet hierbij rekening worden gehouden met de onderscheiden prijsniveaus in de betrokken lidstaten?
2
3.2. Moet er bij de te verrichten verrekening rekening mee worden gehouden of het woonland volledig gedekte zorgverstrekkingen toekent, althans moeten dergelijke zorgverstrekkingen van het woonland bij de
verrekening buiten beschouwing worden gelaten, wanneer zij alleen in het socialezekerheidsstelsel van het woonland ter dekking van de risico’s van langdurige zorg zijn voorzien? 3.3. Moet het Sozialgericht dat door de persoon die langdurige zorg behoeft is aangezocht, de inhoudelijke voorwaarden voor een verrekening toetsen wanneer de verwerende beslissingsinstantie geen procedure in de zin van artikel 31 van verordening (EG) nr. 987/2009 heeft ingeleid, niets heeft aangevoerd ter zake van de vraag naar volledig gedekte verrichtingen en meer bepaald heeft verzuimd om de persoon die langdurige zorg behoeft in kennis te stellen van het verbod van samenloop van verrichtingen? Aangevoerde bepalingen van het recht van de Unie Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1), met name de artikelen. 7, 10 en 11 en titel III van hoofdstuk 1 ervan Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284, blz. 1), met name artikel 31 ervan Besluit nr. S5 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van 2 oktober 2009 betreffende de interpretatie van het begrip verstrekkingen zoals gedefinieerd in artikel 1, onder va), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, bij ziekte en moederschap, zoals bedoeld in de artikelen 17, 19, 20 en 22, artikel 24, lid 1, de artikelen 25 en 26, artikel 27, leden 1, 3, 4 en 5, de artikelen 28 en 34, en artikel 36, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 en de vaststelling van de ingevolge de artikelen 62, 63 en 64 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad te vergoeden bedragen (2010/C 106/18, PB 2010, C 106, blz. 54), met name punt 2 ervan Aangevoerde bepalingen van nationaal recht Oostenrijk Bundespflegegeldgesetz (BPGG), met name §§ 3 en 8 ervan 3
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-538/11
Duitsland Sozialgesetzbuch (sociaal wetboek; hierna: „SGB”) – Elfde boek (XI) – Sociale zorgverzekering, met name § 38 ervan Korte uiteenzetting van de feiten en de procedure in het hoofdgeding 1
Verzoekster, die op 20 januari 1938 is geboren en Oostenrijks staatsburger is, heeft in ieder geval sinds 2003 haar woonplaats in Laufen (Duitsland), waar zij tezamen met haar levenspartner woont. Daarnaast is zij nog, als haar hoofdwoonplaats in Geretsberg (Oostenrijk) hebbend, op het adres van de aan haar dochter toebehorende woning aangemeld, waar zij tijdelijk verblijft.
2
Sinds 1 februari 2003 ontvangt verzoekster een Duist ouderdomspensioen van thans 77,13 EUR en betaalt daarvan bijdragen aan de Duitse ziektekostenverzekering. Sinds 1 februari 1998 ontvangt verzoekster tevens een Oostenrijks ouderdomspensioen van thans 608,01 EUR. Zij heeft sinds 1 januari 2004 geen bijdragen meer aan de Oostenrijkse wettelijke ziektekostenverzekering betaald.
3
Op 26 januari 2011 verzocht verzoekster de Duitse zorginstantie om de kosten van een verplegingsdienst voor zijn rekening nemen. Zij werd in de Duitse verpleegklasse I ingedeeld en ontvangt sinds 1 februari 2011 een zorgverstrekking voor een maximumbedrag van 440 EUR per maand. Daarbij heeft zij recht op vergoeding van de kosten voor een verplegingsdienst voor thuiszorg en op een verzorgingstoelage, voor zover het genoemde maximumbedrag niet in volle omvang op de verplegingsdienst in mindering wordt gebracht.
4
Verzoekster heeft daarnaast nog bij verweerder om de toekenning van een verzorgingstoelage krachtens het Oostenrijkse BPGG vanaf 1 februari 2011 verzocht. Naar het BPGG voldoet zij aan de voorwaarden voor toekenning van de Oostenrijkse verzorgingstoelage in klasse 2 en een maandelijkse uitkering van 284,30 EURO. Verweerder is echter van mening dat verzoekster geen recht op Oostenrijkse verzorgingstoelagen heeft. Daar zij haar woonplaats en gewoon verblijf in Duitsland heeft en daar verzekerd is tegen ziektekosten, zijn alleen de Duitse instanties voor de toekenning van verzorgingstoelagen bevoegd. Verweerder heeft verzoeksters aanvraag dan ook afgewezen. Korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing
5
Volgens de rechtspraak van het Hof over verordening nr. 1408/71 tot dusver, meer bepaald de arresten van 8 maart 2001, Jauch (C-215/99, Jurispr. blz. I-1901) en 21 februari 2006, Hosse (C-286/03, I-1771), mag de toekenning van een verzorgingstoelage ingevolge het BPGG niet ervan afhankelijk worden gesteld dat de persoon die langdurige zorg behoeft zijn gewone verblijf in Oostenrijk heeft. In 4
de nationale rechtspraak werd in gevallen waarin een persoon van meerdere EUlidstaten een pensioen kreeg, rekening gehouden met de bevoegdheid van de ziektekostenverzekeringsinstelling en werd een plicht om de Oostenrijkse verzorgingstoelage te „exporteren”, dat wil zeggen toe te kennen aan personen die hun gewone verblijf in een andere staat hadden, slechts dan aangenomen wanneer een Oostenrijkse instelling die verzorgingstoelagen toekent op grond van een (aanvullende) Oostenrijkse ziektekostenverzekering bevoegd was gebleven. 6
Als gevolg van het arrest van het Hof van 30 juni 2011, Da Silva Martins (C-388/09), rijst evenwel de vraag of Oostenrijkse verzorgingstoelagen ook dan moeten worden geëxporteerd wanneer de betrokkene weliswaar niet in Oostenrijk ziektekostenverzekerd is, naar in niet onaanzienlijke mate tijdens zijn beroepsleven tijvakken waarin hij of zij verzekerd was in Oostenrijk heeft volbracht. Bovendien rijst de vraag of buitenlandse zorgverstrekkingen in mindering moeten worden gebracht.
7
Bovendien moet thans verordening nr. 883/2004 worden toegepast, waarin niet alle overwegingen van het Hof ten aanzien van de verzorgingstoelage in het kader van verordening nr. 1408/71 zijn overgenomen. Eerste prejudiciële vraag
8
Met ingang van 1 mei 2010 zijn verordening nr. 883/2004 en verordening nr. 987/2009 in werking getreden. Voor zover bekend, heeft het Hof tot dusverre nig geen beslissing over de toepasselijkheid van verordening nr. 883/2004 met betrekking tot de export van verzorgingstoelagen genomen.
9
Daar waar langdurige zorg in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 niet uitdrukkelijk in het kader van de soorten prestaties werd genoemd, worden thans in artikel 34 van verordening nr. 883/2004 verrichtingen bij langdurige zorg uitdrukkelijk als prestaties bij ziekte aangeduid. Op grond van de rechtspraak van het Hof over verordening nr. 1408/71 gaat de verwijzende rechter ervan uit dat in beginsel ook bij de thans van toepassing zijnde verordening nr. 883/2004 de aanknoping van een recht op prestaties bij ziekte bij een de woonplaats in de betreffende lidstaat (woonplaatsclausule) met het recht van de Unie in strijd is (artikel 7 van verordening nr. 883/2004). Dienovereenkomstig heeft een verzekerde die in een andere dan de bevoegde lidstaat woont of daar verblijft, krachtens artikel 21 van verordening nr. 883/2004 recht op uitkeringen die door de bevoegde instelling overeenkomstig de voor hem geldende voorschriften worden verstrekt.
10
Ter vermijding van onnodige lasten en ter verduidelijking heeft de verwijzende rechter besloten om de algemene vraag of de woonplaatsclausule in § 3 BPGG ook met verordening nr. 883/2004 in strijd is, voorop te stellen.
5
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-538/11
Tweede prejudiciële vraag 11
De verwijzende rechter wenst te vernemen of de overwegingen van het Hof in het arrest Da Silva Martins ten aanzien van de export van verrichtingen bij langdurige zorg in het kader van verordening nr. 1408/71, ook gelden bij de toepassing van verordening nr. 883/2004.
12
Daar waar in de zaak Da Silva Martins de betrokkene naar zijn lidstaat van herkomst was teruggekeerd, gaat het in casu om een verzoekster die van haar lidstaat van herkomst naar een andere lidstaat is verhuisd. De vraag rijst of dit aan de export van een Oostenrijkse verzorgingstoelage in de weg staat.
13
Dat de in casu te toetsen aanspraak op grond van het BPGG, anders dan de aanspraak in de zaak Da Silva Martins, niet berust op een vrijwillige verzekering, acht de verwijzende rechter irrelevant, daar het Hof de Oostenrijkse verzorgingstoelage in het arrest Jauch (punt 33) op grond van zijn financiering door verhoging van de ziektekostenbijdrage als een prestatie die op bijdragebetalingen berust heeft gekwalificeerd.
14
Zowel in Duitsland als in Oostenrijk zijn er volwaardige socialezekerheidsstelsels voor de dekking van het risico van langdurige zorg. Daarbij voorziet het Oostenrijkse stelsel, anders dan de Duitse zorgverzekering, niet in een minimumduur van verzekering of wachttijden. De vraag rijst of dit aan de export van de Oostenrijkse verzorgingstoelage in de weg staat, althans welke voorwaarden in de tijd aan de duur van een recht op een verzorgingstoelage of de duur van de beroepswerkzaamheden in Oostenrijk moeten worden gesteld, opdat bij een persoon die langdurige zorg behoeft een export van de Oostenrijkse verzorgingstoelage mogelijk is. Omdat het gaat om een prestatie die op bijdragebetalingen berust, moet voorts in aanmerking worden genomen dat dergelijke bijdragen pas bij de inwerkingtreding van het BPGG op 1 juli 1993 relevant konden worden en dat verzoekster tijvakken van verzekering op grond van haar beroepswerkzaamheid in Oostenrijk hoofdzakelijk vóór dit tijdstip heeft volbracht (209 van 264 maanden verzekering).
15
Krachtens artikel 10 van verordening nr. 883/2004 wordt op grond van deze verordening een aanspraak op meerdere gelijksoortige prestaties op basis van hetzelfde tijdvak van verplichte verzekering noch verkregen noch gehandhaafd. Verzoekster heeft haar aanspraken op een Duitse en op een Oostenrijkse verzorgingstoelage in beide gevallen slechts op grond van de tijdvakken van verzekering respectievelijk bijdragebetalingen in de desbetreffende lidstaat verkregen, zodat niet kan worden gesproken van „hetzelfde tijdvak van verplichte verzekering”.
16
Ingevolge de algemene regeling in artikel 11, lid 1, van verordening nr. 883/2004 vallen de personen waarvoor deze verordening geldt, slechts onder de voorschriften van één lidstaat. Ingevolge artikel 11, lid 3, sub e, geldt voor 6
eenieder die niet onder sub a tot en met d valt, onverminderd andersluidende bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens een wetgeving van een of meer andere lidstaten, onder de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats. 17
Voor de verwijzende rechter rijst de vraag of krachtens artikel 10 en artikel 11, lid 3, sub e, van verordening nr. 883/2004 de toepassing van het BPGG uitgesloten is, of dat in het licht van de coördinatieregeling in artikel 34 van de verordening, die enkel artikel 10 betreft en betrekking heeft op prestaties die krachtens artikel 35 moeten worden terugbetaald, in beginsel zowel een aanspraak op een Oostenrijkse verzorgingstoelage (uitkering) als een aanspraak op Duitse prestaties (combinatie van verrichting en uitkering) gegeven is. Derde prejudiciële vraag
18
Zo het Hof vaststelt dat sprake is van zowel een aanspraak van verzoekster op Duitse prestaties als een aanspraak op een Oostenrijkse verzorgingstoelage, rijst de vraag naar de verrekening van beide prestaties.
19
§ 8 BPGG voorziet slechts in de verrekening van buitenlandse uitkeringen. Ingevolge artikel 34 van verordening nr. 883/2004 is een verrekening van verrichtingen voorzien, voor zover een instelling van de eerste lidstaat de kosten ingevolge artikel 35 moet vergoeden. In punt 24 van de considerans van verordening nr. 883/2004 luidt het dat het noodzakelijk is specifieke bepalingen vast te stellen ter voorkoming van samenloop van verstrekkingen en uitkeringen als die welke worden bestreken door de arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-215/99 en C-160/96 voor zover deze prestaties hetzelfde risico dekken.
20
De verwijzende rechter is van oordeel dat artikel 34 van verordening nr. 883/2004 in de onderhavige zaak niet rechtstreeks van toepassing is, aangezien verzoekster op grond van haar Duits pensioen „oorspronkelijke” aanspraak op zorgverstrekkingen in Duitsland heeft.
21
Ingevolge punt 2 van besluit nr. S5 zijn zorgverstrekkingen in de zin van artikel 34: „a)
verstrekkingen van een zorgverzekering die voorzien in volledige of gedeeltelijk rechtstreekse vergoeding van bepaalde uitgaven die verband houden met de zorgbehoevendheid van de verzekerde en die rechtstreeks te zijnen gunste zijn gemaakt, zoals verzorging thuis of in gespecialiseerde inrichtingen, de aanschaf van voor de verzekerde noodzakelijke voorzieningen, of werkzaamheden voor noodzakelijke aanpassingen van de woonomgeving; verstrekkingen van deze aard zijn hoofdzakelijk bedoeld ter aanvulling van verstrekkingen van de ziekteverzekering, teneinde de gezondheidstoestand en de levenskwaliteit van zorgbehoevende personen te verbeteren; 7
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-538/11
b)
22
verstrekkingen niet uit hoofde van een zorgverzekering, maar met dezelfde kenmerken en doeleinden als de onder a) bedoelde verstrekkingen, voor zover zij beschouwd kunnen worden als verstrekkingen van de sociale zekerheid in de zin van de basisverordening en verkregen kunnen worden op dezelfde wijze als de onder a) bedoelde verstrekkingen, overeenkomstig de bepalingen van de bovengenoemde artikelen van de basisverordening.”
Het Hof heeft in het arrest Da Silva Mertins (punt 88) geoordeeld dat indien in de regeling van de woonstaat is voorzien in uitkeringen voor het risico van langdurige zorg, maar slechts voor een bedrag dat lager is dan de prestaties voor dat risico in de andere lidstaat die schuldenaar is van een pensioen, artikel 27 van verordening nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd dat een dergelijke persoon ten laste van het bevoegde orgaan van laatstgenoemde staat recht heeft op aanvullende prestaties ten belope van het verschil tussen de twee bedragen. Vraag 3.1
23
Verzoekster heeft ingevolge het Duitse recht (§ 38 van boek XI van het sociaal wetboek) aanspraak op zowel verstrekkingen als op een verzorgingstoelage. Derhalve rijzen de volgende vragen: Moet alleen de waarde van de Duitse verstrekking waarop verzoekster recht heeft op de Oostenrijkse verzorgingstoelage in mindering worden gebracht, of moet alleen de Duitse verzorgingstoelage waarop zij recht heeft op de Oostenrijkse verzorgingstoelage in mindering worden gebracht, of moet de waarde van de totale Duitse prestatie (verstrekking en verzorgingstoelage) op de Oostenrijkse verzorgingstoelage in mindering worden gebracht?
24
Indien alleen de Duitse verstrekking in mindering moet worden gebracht, rijst de vervolgvraag of verzoeksters aanspraak op de Oostenrijkse verzorgingstoelage kan worden afgewezen op grond dat zij tot het in Duitsland voorziene maximumbedrag aanspraak heeft kunnen maken op verstrekkingen.
25
Tot slot wenst de verwijzende rechter te vernemen of verschillen in koopkracht of in prijsniveau, meer in het bijzonder verschillen in de hoogte van de kosten van zorg bij gelijksoortige prestaties in de betrokken lidstaten, bij de verrekening in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij verwijst hij naar punt 12 van de considerans van verordening nr. 883/2004, volgens welk ervoor moet worden gezorgd dat het beginsel van gelijkstelling van feiten of gebeurtenissen niet tot objectief ongerechtvaardigde resultaten leidt.
8
Vraag 3.2 26
Het Duitse zorgverzekeringsstelsel voorziet in enkele prestaties die in het Oostenrijkse stelsel niet bestaan. Derhalve rijst de vraag of bij een verrekening van Duitse verstrekkingen met de te exporteren Oostenrijkse verzorgingstoelage enkel verstrekkingen die in dezelfde mate gedekt worden in aanmerking mogen worden genomen, dat wil zeggen of „bijkomende verstrekkingen” van de Duitse zorgverzekering buiten de verrekening moeten worden gehouden. Vraag 3.3
27
Voor de verrekening is een uitwisseling van informatie tussen de instellingen van de beide betrokken lidstaten noodzakelijk. Hiervoor bevat artikel 31 van verordening nr. 987/2009 concrete regelingen. In de onderhavige zaak heeft verweerder echter tot aan het einde van de procedure van het Sozialgericht op 8 september 2011 geen procedure in de zin artikel 31 ingeleid en ook geen verklaringen afgelegd in hoeverre sprake is van prestaties die in dezelfde mate gedekt zijn als de Duitse verstrekkingen. De verwijzende rechter wenst derhalve te vernemen of hij reeds op processuele gronden ervan kan afzien om ter opheldering van de hoogte van een eventuele verrekening de behandeling van de zaak te heropenen, of dat hij verweerder kan gelasten om de Oostenrijkse verzorgingstoelage vooralsnog zonder verrekening van Duitse verstrekkingen aan verzoekster uit te keren.
9