Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013 M. van Tyghem inlichtingen
[email protected] 070-3765764 - bijlage(n) REO/13.00241 briefnummer G.1.33 zaaknummer 22 mei 2013 verzenddatum
Verslag van de extra vergadering van de werkgroep Reorganisaties van 18 april 2013 (van 13.00 tot 17.00 uur in de Sophiezaal van het Centrum voor Arbeidsverhoudingen CAOP - Lange Voorhout 13 te Den Haag).
Aanwezig: van de zijde van Defensie: E.H. Dekker (voorzitter), E. Aarts (HDP), J.P. Tack (CLAS), R.A. Hulselmans; bij agendapunt 2: F.B. van Dooren, P.J. Koblens (CLAS); bij agendapunt 3: J.A. Allaart, A. Koster (CLAS); bij agendapunt 4: P. Voogd, D.J. Habig (DMO). van de zijde van de centrales: L.C. van der Hulst (CCOOP), M.C.G. Klaassen, R. Schilperoort (ACOP), L.H. Schipper, J.A.F. Stassen (AC), R.E.W. Pieters (CMHF). van het secretariaat: M. van Tyghem.
Agenda (REO/13.00159) 1. Opening en mededelingen. 2. VRP Herinrichting Personeelslogistiek CLAS (REO/13.00143). 3. VRP Reductie Nederlandse ondersteuning Amerikaanse eenheden Capelle aan den IJssel (REO/13.00145) plus brief AC betreffende relocatie SDDC (REO/13.00122). 4. Brief AC betreffende voortgang project PPS F100 motorenonderhoud (REO/13.00054). 5. Brief AC betreffende sluiting zendstations Scheveningen en Ouddorp (REO/12.00772). 6. Brief AC betreffende besluit integreren commandobrug Maasland (CBM) met NOC (REO/13.00149). 7. Stand van zaken nota Kaders en uitleg uitvoering reorganisaties. 8. Rondvraag en sluiting.
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
Agendapunt 1: Opening en mededelingen Opening De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom op deze extra vergadering van de werkgroep REO. Mededelingen Overzicht plannen De voorzitter deelt mee de centrales bij e-mail van 16 april 2013 een overzicht te hebben verzonden van de reorganisatieplannen die na 21 december 2012 ter kennisname zijn aangeboden aan de werkgroep REO. Vaststelling agenda Desgevraagd door de heer Van der Hulst geeft de voorzitter aan de gewijzigde versie van de nota Kaders en uitleg uitvoering reorganisaties als informeel stuk per e-mail aan de werkgroep REO te hebben toegezonden. Indien de centrales vandaag aangeven zich te kunnen vinden in dat stuk, dan wordt het de werkgroep REO formeel aangeboden. Op verzoek van de heer Van der Hulst komt het KPU-bedrijf aan de orde in deze vergadering [agendapunt 3a].
Agendapunt 2: VRP Herinrichting Personeelslogistiek CLAS (REO/13.00143) De voorzitter stelt de drie vragen aan de orde zoals verwoord in de nota [blz. 1]. 1. Capaciteit voor begeleiding van werk naar werk De heer Van der Hulst merkt op dat zolang niet alle reorganisaties zijn geïmplementeerd, dat voor P&O extra werklast betekent. Weliswaar blijkt uit het VRP dat daar maatregelen voor zijn getroffen [VRP, blz. 21, 7.5 Transitie], maar de centrales zijn er niet van overtuigd dat de capaciteit voldoende is voor de ondersteuning van alle reorganisaties van het CLAS en voor het verwerken van de gevolgen van die reorganisaties. Ofschoon de evaluatie nog moet plaatsvinden, stelt spreker dat nu al blijkt dat de capaciteit van de BBO onvoldoende is. In dat geval zou een flexibele schil van 17 extra medewerkers worden ingezet. Dat zijn mensen uit het P&O-veld maar, zoals gezegd, hebben de centrales twijfels of daar wel voldoende capaciteit voor is. De extra inzet is met name nodig voor de implementatie van een reorganisatie. Dat is dus de fase waarin met de medewerkers gesprekken moeten worden gevoerd en overtollige medewerkers geholpen moeten worden. De betrokken medewerkers vallen dan nog steeds onder de P&O van hun eenheid. Spreker stelt vast dat nu al een grote reductie bij Personeelslogistiek CLAS wordt voorgesteld ten behoeve van een CLAS-organisatie die eerst op 1 januari 2016 een feit zal zijn. Deze reductie zou volgens hem pas plaats moeten vinden op 1 januari 2016 en niet daarvoor. De heer Stassen ondersteunt het betoog van de voorgaande spreker. Hij ontvangt berichten van medewerkers dat binnen de OPCO's P&O-advies vaak onbereikbaar is in de eerste 3 maanden van de reorganisatie. Dat is de fase voorafgaande aan de overdracht aan de BBO. Wat de BBO betreft wijst de voorzitter op de brief Rapportage en evaluatie BBO [AP/13.00160]. 2/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De heer Van Dooren begrijpt dat de centrales zich zorgen maken over de begeleiding van medewerkers die als interne herplaatsingskandidaat zijn aangemerkt. Daar is ook uitgebreid over gesproken met de TRMC. Er vindt een reductie plaats van het Perslogveld bij het CLAS maar er is een transitiecapaciteit voorzien gedurende de reorganisatieperiode. Dat geldt met name voor burgers, want voor militairen is er de loopbaanbegeleidingsorganisatie. De transitiecapaciteit zou aflopen per 1 januari 2014 aangezien het CLAS verwachtte dat de reorganisatie van het CLAS dan voltooid zou zijn. Omdat er vertraging is opgetreden is, in overleg met de TRMC, het voorstel aan de C-LAS voorgelegd om de transitiecapaciteit te handhaven tot 30 september 2014. De C-LAS stemde daarmee in. Verwacht wordt dat dat voldoende is voor het begeleiden van de gevolgen van de reorganisaties. Mocht dat niet het geval zijn, dan moet een nieuwe verlengingsperiode overwogen worden. Om de transitiecapaciteit daadwerkelijk te kunnen vullen, is het volgens spreker noodzakelijk daar zo snel mogelijk mee te beginnen. Mocht daarvoor intern geen capaciteit voorhanden zijn, dan is door de HDP geld beschikbaar gesteld om externe capaciteit in te huren. Dit betreft 'vrije arbeidsplaatsen' binnen P&O-advies. Met een volledig gevulde transitiecapaciteit verwacht spreker tot 30 september 2014 te kunnen voldoen aan de vraag om assistentie bij advies en loopbaanbegeleiding. De heer Klaassen wijst erop dat volgens het SBK de BBO een beroep kan doen op de bestaande personeelsdiensten. In de praktijk gebeurt dat ook want de formatie van de BBO is te klein om aan alle vraag te kunnen voldoen, maar andersom richten de personeelsdiensten zich ook tot de BBO. Daardoor kan het proces stagneren, terwijl juist in de eerste drie maanden van de reorganisatie burgerpersoneel intern bemiddeld moet worden van werk naar werk, dus binnen Defensie. Indien dat traject niet goed loopt, dan kan dit leiden tot veel beroepszaken. De voorzitter geeft aan dat voortdurend wordt gekeken naar de capaciteit bij de BBO voor de uitvoering van reorganisatietrajecten. Indien noodzakelijk, kan overwogen worden extra capaciteit in te zetten. De heer Klaassen stelt dat, op basis van de reorganisatieplannen, de benodigde capaciteit bij de BBO heel wel is vast te stellen. Een piekbelasting gaat zich nu voordoen. De heer Van der Hulst vindt het vreemd dat externe medewerkers moeten worden ingehuurd om defensiemedewerkers buiten Defensie aan het werk te helpen. De heer Van Dooren beaamt dat. Hij wil de beschikbare interne capaciteit hierop dan ook zoveel mogelijk inzetten maar hij moet daarbij wel rekening houden met de andere werkzaamheden van P&O-advies en loopbaanbegeleiding. Er moet de hand worden gehouden aan de afgesproken termijnen. Dat is vooral precair tijdens de eerste fase van de herplaatsing. Dan bestaat het risico dat termijnen worden overschreden, terwijl er voor de te herplaatsen medewerkers elders binnen Defensie waarschijnlijk werk is. Er moet dus voldoende capaciteit beschikbaar zijn om dat proces in goede banen te leiden. De heer Stassen zegt klachten te ontvangen van militairen over de loopbegeleidingsorganisatie. De heer Van Dooren antwoordt dat er momenteel te weinig vacatures zijn voor KL-militairen van wie de interne herplaatsingstermijnen aflopen. Deze mensen 'zweven' terwijl er functies zijn die niet gepubliceerd worden wegens vacaturemanagement. Spreker stelt voor hen niet extern te herplaatsen maar tijdelijk te plaatsen op een code 4-functie. Dat is goed voor de betrokkenen en voor de 3/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
organisatie, die deze medewerkers naar alle waarschijnlijkheid nodig heeft. Hij wijst in dit verband op het groot aantal vacatures dat vrijkomt per 6 mei 2013. De heer Klaassen constateert dat de centrales en Defensie het SBK op dezelfde manier interpreteren. Toch blijkt in de praktijk dat bepaalde zaken door Defensie niet worden gedaan. De centrales kunnen dan niet anders dan de betrokken medewerkers adviseren zich tot de Centrale Toetsingscommissie te wenden. De voorzitter stelt voor dat daar waar de centrales uitvoeringsproblemen vaststellen, zij deze melden zodat hij maatregelen kan nemen. Het verheugt de heer Stassen dat het CLAS het als zijn inspanningsverplichting beschouwt medewerkers te herplaatsen. Andere OPCO's zouden dat ook moeten doen. De heer Van Dooren merkt op dat hij wel een inspanningsverplichting voelt om medewerkers te herplaatsen, maar dat hij daarbij niet altijd tegemoet kan komen aan de specifieke wensen van medewerkers, bijvoorbeeld op het gebied van lokatie. 2. Niet-organieke taken De voorzitter stelt dat wellicht iedere organisatie taken uitvoert die niet expliciet zijn beschreven. De vraag is of daar algemene personele aspecten aan verbonden zijn. De heer Van Dooren geeft aan dat niet-organieke taken bedrijfsvoeringszaken zijn. In de orgaan- en functiebeschrijvingen kan daar geen rekening mee worden gehouden want de niet-organieke taken kunnen per eenheid totaal verschillen. Een personeelsreductie kan gevolgen hebben voor de uitvoering van niet-organieke taken maar aangezien deze niet kwantificeerbaar zijn, is hij er geen voorstander van om dat op voorhand te verwerken in deze reorganisatie. In overleg met de TRMC heeft hij aangegeven de gevolgen bij met name de sectie S1 mee te nemen in de evaluatie en dan te bekijken of maatregelen nodig zijn. De heer Van der Hulst merkt op dat bij sommige defensieonderdelen niet-organieke taken wel worden gekwantificeerd. Zo worden bij het OTCLOG regimentstaken apart belegd en dat heeft gevolgen voor het aantal VTE. De heer Tack antwoordt dat het aan de commandant van een eenheid is om te kiezen of hij nietorganieke taken apart wil beleggen of, als het slechts incidenteel voorkomt, laat uitvoeren door een of meer medewerkers naast hun reguliere taken. Mocht dat laatste leiden tot overwerk voor die medewerkers, dan geldt daarvoor de desbetreffende regelgeving. De heer Schilperoort stelt dat indien de keuze van een commandant structureel leidt tot een onevenredige werkdruk, dat onacceptabel is. In dat geval zal men wél capaciteit moeten plannen voor niet-organieke taken. De heer Tack zegt ervan uit te gaan dat niet-organieke taken zich in dit geval slechts incidenteel zullen voordoen. Mocht in de praktijk blijken dat er toch sprake is van excessief overwerk als gevolg van niet-organieke taken, dan is het aan de medezeggenschap om dat aan te kaarten en dan moet dat bij de evaluatie worden rechtgetrokken. De heer Schilperoort merkt op dat dit bij de evaluatie dan wel als een apart punt moet worden benoemd. Hij is het ermee eens dat dit in eerste instantie een zaak is voor de medezeggenschap, maar wijst erop dat ook de centrales een rol hebben als er sprake is van onevenredige werklast. Ook al komt een te hoge werkdruk van niet-organieke taken in de evaluatie aan de orde, bij de omklap wordt het personeel wel al geacht deze taken uit te voeren, aldus de heer Stassen. 4/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
Om dat te ondervangen moet een evaluatie meteen beginnen bij de omklap en niet na verloop van tijd zodat de problemen meteen aangepakt kunnen worden. De voorzitter stelt vast dat Defensie zoveel mogelijk wil opereren binnen de geldende personele kaders. Bij de evaluatie wordt gekeken naar de gevolgen van de niet-organieke taken voor de personele capaciteit en werkdruk. 3. Inrichting CEB-functionaliteit De heer Van der Hulst vraagt zich af of de capaciteit van de computerzuilen voldoende zal zijn indien een groot aantal medewerkers daarvan gebruik wil maken. Dit betreft met name korporaals en soldaten die niet beschikken over een eigen bureau en computer zoals leidinggevenden dat wel doen. Verder wijst spreker op de onvoldoende bereikbaarheid van het Dienstencentrum Human Resources (DC HR). Beide aspecten roepen bij de centrales twijfels op of de selfservice zal werken voor de medewerkers. De heer Van Dooren merkt op dat het eerste probleem de hardware betreft. Zijn er voldoende middelen beschikbaar om alle medewerkers toegang te verschaffen tot het systeem? In bijlage H van het VRP is bepaald dat elke eenheid ter grootte van een compagnie dient te beschikken over een lokaal met drie computers met toegang tot alle systemen. De verwerving hiervan is al ingezet. Het tweede probleem betreft de software. Hoe zorgt men ervoor dat medewerkers de juiste informatie krijgen? Alhoewel dat niet hun rol was, hebben SAP-medewerkers de afgelopen jaren desgevraagd informatie verstrekt. Dat had voordelen, maar dat leidde niet altijd tot correcte antwoorden op vragen. De bedoeling is dat het DC HR op een begrijpelijke en correcte wijze vragen van medewerkers beantwoordt. Spreker streeft ernaar het DC HR maximaal bereikbaar te laten zijn. De besluitvorming over de openingstijden ligt echter bij de HDP. Met het oog op de noodzakelijke ondersteuning van medewerkers, stelt de heer Schilperoort voor de handelswijze die de afgelopen jaren is gevolgd te continueren totdat het DC HR zijn dienstverleningsniveau op peil heeft en automatiserings- en verbindingsmiddelen zijn geïnstalleerd. De heer Van Dooren antwoordt dat daarvoor dan wel afspraken moeten worden gemaakt. Anderen dan het DC HR zouden dan een soort loketfunctie bekleden en vragen naar het DC HR moeten doorgeleiden. Dit moet echter een tijdelijke situatie zijn want het doel is informatievoorziening door het DC HR. Het is nodig dat doel zo snel mogelijk te bereiken. Overigens wil spreker ervoor zorgdragen dat medewerkers juist ook in deze fase goed ondersteund worden. De voorzitter geeft aan dat een signalerings- en verbindingsfunctie ('loketfunctie') wordt ingericht voor de doorgeleiding van vragen en opmerkingen vanuit de organisatie. Er moet immers voor worden gezorgd dat medewerkers met hun vragen en opmerkingen altijd ergens terecht kunnen. De heer Van der Hulst informeert of er tevens een kwaliteitsslag wordt voorzien. Hij wijst erop dat veel vragen van medewerkers over P&O-zaken die men aan defensiezijde had moeten kunnen beantwoorden, onbeantwoord blijven en daarom bij de centrales terechtkomen. Dit gebeurt niet incidenteel. Dit is een trend. Het zou ook te maken kunnen hebben met de beperkte openingstijden van het DC-HR. De heer Stassen voegt eraan dat deze trend zich defensiebreed voordoet. De heer Pieters geeft aan dat medewerkers ook de antwoorden die zij wél krijgen van Defensie, in toenemende mate ter bevestiging voorleggen aan de centrales. De voorzitter antwoordt dat alles wordt gedaan om een optimale kwaliteit te leveren, met name in een periode van reorganisaties. Hij neemt het signaal van de bonden mee voor interne bespreking. 5/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De heer Van Dooren geeft aan dat de kwaliteit van personeelswerk als aandachtspunt onderkend is bij de oprichting van de DPOD. Hiervoor is een apart onderdeel P&O-Kwaliteit opgericht. Hij verzoekt de centrales om, als ze opmerkingen hebben over het personeelswerk, deze aan de DPOD door te geven (of via de HDP). VRP Blz. 6 3.1.1 Organisatie/Formatie Laatste ● De heer Stassen vraagt of in januari 2013 daadwerkelijk is gestart met de implementatie van de herinrichting van de personeelslogistieke keten. De heer Tack antwoordt dat paragraaf 3 de randvoorwaarden weergeeft zoals gesteld in het beleidsvoornemen (BV). In paragraaf 8 staat een bijgewerkte versie van het implementatieplan. Daarin is de datum activeren nieuwe afdelingen en inactiveren oude afdelingen op 11 oktober 2013 gesteld. De implementatiefase begint na 22 april 2013, na het vaststellen van het DRP. Nadat hij heeft vastgesteld dat er verder geen vragen meer zijn, concludeert de voorzitter dat het VRP Herinrichting Personeelslogistiek CLAS, met inachtneming van de gemaakte afspraken, kan worden omgezet in een DRP.
Agendapunt 3: VRP Reductie Nederlandse ondersteuning Amerikaanse eenheden Capelle aan den IJssel (LRP 1619) (REO/13.00145) plus brief AC betreffende Relocatie SDDC (REO/13.00122) De heer Tack stelt voor om eerst de kwestie te bespreken die in het ioREO CLAS aan de orde is geweest. Dat ging over het SBK. In het IO REO CLAS is gesteld dat het SBK 2004 van toepassing is. In paragraaf 7.1 van het VRP staat dat, als het 838th Benelux Detachement binnen zes maanden opnieuw door een reorganisatie wordt getroffen, het SBK 2004 eveneens van toepassing is. Het verzoek van de centrales is om in deze clausule de woorden ‘binnen zes maanden’ te schrappen zodat het SBK 2004 ook van toepassing is bij een reorganisatie die verder in de toekomst ligt. De heer Stassen geeft aan eerst de brief van het AC te willen toelichten. Het AC stelt vast dat vanaf het begin van dit traject, nu bijna twee jaar geleden, veel zaken niet goed zijn gelopen. Dat heeft tot veel commotie geleid bij het personeel. Per brief heeft het AC de projectleider, het HDE, regelmatig geadviseerd het SBK 2004 proactief toe te passen omdat men voorzag dat het lang zou duren voor er een reorganisatieplan tot stand zou komen. Tot zijn tevredenheid heeft het AC geconstateerd dat het HDE invulling heeft gegeven aan dat advies door proactief te gaan bemiddelen. Dat neemt niet weg dat de afgesproken procedure wel moet worden doorlopen. Doordat dat niet is gebeurd, wordt een aantal personeelsleden aangemerkt als herplaatsingskandidaat terwijl de formele stap daarvoor niet is gezet. Dat kan niet, maar de vraag is hoe het dan wél moet. Daar zouden partijen in een ander gremium nog overleg over moeten voeren. Wat er nu gebeurt is in elk geval niet goed. Medewerkers worden opgeroepen zich te melden bij USG Restart voor een intakegesprek met de mededeling dat, als ze dit niet doen, dit gevolgen kan hebben voor hun SBK-rechten. Het AC heeft er meermalen op gewezen dat dit niet kan, maar het CLAS heeft dit toch doorgezet. Het AC vindt dat stuitend. Wat de centrale wil is dat het reorganisatietraject wordt aangevat. Eerst moet dit VRP worden omgezet in een DRP. Pas vanaf dat 6/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
moment gaat voor het betreffende personeel de ‘SBK-teller’ lopen. Aan het eind van het proces kunnen partijen dan bezien hoe een en ander kan worden rechtgetrokken. De voorzitter stelt dat dit, vanwege de internationale context, een bijzonder traject is. Daarbij is ook nog eens veel vertraging opgetreden, onder meer door de trage besluitvorming van de Amerikanen. Juist vanwege de complexe situatie is besloten proactief op te treden en te proberen het personeel zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden ten aanzien van het behoud van werk of het verkrijgen van ander werk. Daardoor kon het URD traject echter niet goed worden gevolgd. Dat is het dilemma waar partijen nu mee te maken hebben. Wellicht is daar te weinig over gecommuniceerd. Nu er personeelsleden zijn die menen dat zij onrechtvaardig zijn behandeld, moeten partijen afspreken op welke manier daarmee moet worden omgegaan. De heer Allaart legt uit welke stappen tot nog toe zijn gezet. Precies twee jaar geleden heeft hij het personeel moeten inlichten over het verdwijnen van de betreffende Amerikaanse transport coördinatie-eenheid uit Nederland. Als gevolg daarvan zou het hoofdkwartier en het werk van het Nederlandse personeel verdwijnen. Doordat nog niet duidelijk was op welke standplaats het nieuwe hoofdkwartier in Duitsland zou worden gevestigd, is veel vertraging opgetreden. In april 2012 is daarover een besluit genomen. Het hoofdkwartier zou vóór het einde van 2012 worden gesloten. De staf van het Benelux detachment zou ook worden verplaatst. Het Amerikaanse State Department heeft de Amerikaanse ambassadeur in Nederland van dit besluit op de hoogte gebracht en die heeft vervolgens de minister van Defensie geïnformeerd. De minister heeft vervolgens de Tweede Kamer per brief ingelicht over het verdwijnen van werkgelegenheid. In een aanvullende brief hebben de Amerikanen later aangegeven dat de werkgelegenheid zou verdwijnen per 1 februari 2013. Vervolgens heeft Defensie getracht duidelijkheid te verkrijgen over het verdwijnen van functies en is het personeel op de hoogte gebracht van het feit dat Defensie met betrokkenen in gesprek zou gaan en dat er persoonlijke uitstroomplannen zouden worden opgesteld. Het personeel dat zijn werk verliest kan worden onderverdeeld in twee groepen: ouder personeel aan het einde van zijn loopbaan en jonger personeel dat nog volop actief is. Voor 50-60% van die tweede groep zijn inmiddels passende functies of andere oplossingen gevonden. Daarbij heeft de BBO ondersteuning verleend. Dit vergde nog overredingskracht want de BBO maakte in eerste instantie bezwaar omdat dit personeel niet de formele status had van herplaatsingskandidaat. Spreker heeft vervolgens aangedrongen op een volledige begeleiding, ook voor het ouder personeel. Het recht op bemiddeling geldt immers voor iedereen. Hij is dus al in het eerste jaar proactief bezig geweest onder meer door natuurlijke uitstroom te realiseren en door medewerkers die ander werk hadden gevonden herplaatsingskandidaat te maken. Per 1 februari 2013 is de betaling vanuit Amerika stopgezet. Daarom zijn met ingang van deze datum alle betrokken personeelsleden herplaatsingskandidaat gemaakt. Het personeel is over alle stappen geïnformeerd. De voorzitter stelt vast dat sprake is van een dilemma doordat door proactief optreden de stappen van de URD niet zijn gevolgd. Voor 26 van de 58 personeelsleden is er zicht op ander werk binnen of buiten Defensie. Voor 32 personeelsleden is de kans op het vinden van ander werk minder groot. Op hen is het SBK 2004 van toepassing. De discussie spitst zich nu toe op de positie van de herplaatsingskandidaten. Daar zijn klachten over. Hoe gaan partijen dit oplossen? De heer Stassen complimenteert het HDE voor zijn inzet, maar wijst op het feit dat er afspraken zijn gemaakt over de manier waarop met reorganisatietrajecten wordt omgegaan. Er zijn procedures en die moeten worden gevolgd. Dat betekent dat niemand herplaatsingskandidaat kan worden voordat er een DRP is vastgesteld en het BCO-traject is doorlopen. Op de loonstrookjes van het betrokken 7/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
personeel staat al de vermelding herplaatsingskandidaat. De ‘SBK-teller’ is daar al begonnen. Dat is onjuist. Het AC heeft daar grote bezwaren tegen. Het is goed om proactief te zijn, maar dat laat onverlet dat de procedure moet worden doorlopen. De ACOP sluit zich volledig aan bij de opmerkingen van het AC, aldus de heer Klaassen. Men heeft zich duidelijk niet gehouden aan de afspraken uit de URD. Er kan in dit stadium nog geen sprake zijn van herplaatsingskandidaten. Een ander probleem betreft het advies van de MC. In hoeverre is er sprake van een formeel advies? Hoe is het advies tot stand gekomen? Wie heeft het gemaakt? Alhoewel dit formeel niet kan, worden medewerkers intussen wel al als herplaatsingskandidaat behandeld. Partijen moeten zoeken naar een oplossing die de belangen van deze medewerkers niet schaadt. Wat spreker ook kwalijk vindt, is dat de centrales niet op de hoogte zijn gebracht van de gang van zaken. Hij begrijpt dat het HDE heeft gehandeld met toestemming van de HDP, maar de centrales wisten nergens van. Zij hebben van hun leden moeten vernemen hoe het proces is gelopen. De heer Allaart gaat eerst in op het punt van de medezeggenschap. De MC heeft volgens hem wel degelijk een positief advies uitgebracht. Er zijn verschillende concepten met de MC besproken. Het probleem was echter dat er op een gegeven moment nog maar één MC-lid beschikbaar was. Toen heeft de vertegenwoordiging van het voltallige personeel de gelegenheid gehad zijn input in te brengen. Deze input is ook verwerkt. Wat de URD betreft, deze is in zoverre gevolgd dat men nu in de fase van de besluitvorming zit. Het c-VRP is inmiddels een VRP geworden. De volgende stap is dat partijen besluiten dat het plan kan worden vastgesteld als een DRP. Een belangrijk punt daarbij is het verzoek van de centrales om het SBK 2004 nog voor onbepaalde tijd van toepassing te laten zijn. Spreker is het met de centrales eens dat bij nationale reorganisatietrajecten altijd de URD moet worden gevolgd. Voor een internationaal reorganisatietraject als dit vindt hij dat echter niet vanzelfsprekend. Het gaat daar om besluiten waar men niet of nauwelijks invloed op kan uitoefenen. De heer Van der Hulst stelt dat het gaat om Nederlands defensiepersoneel en op Nederlands defensiepersoneel is het SBK van toepassing. De heer Allaart zegt dat dit niet ter discussie staat. Op Nederlands burgerpersoneel is de complete Nederlandse rechtspositie van toepassing. De heer Klaassen vraagt waarom de heer Allaart de centrales in het IO REO-traject niet over zijn zienswijze ten aanzien van de URD heeft geïnformeerd. De heer Allaart zegt de centrales zowel in het voortraject als bij iedere briefing van het personeel te hebben uitgenodigd om mee te luisteren en desgewenst kritiek te leveren. De heer Klaassen bevestigt dat, maar merkt op dat dit nog vóór de fase van het cVRP was. De centrales hebben met de minister afspraken gemaakt over de URD. Ze vertrouwen erop dat die afspraken worden nagekomen. Als men meent redenen te hebben om daarvan af te wijken, dan dient men daar tenminste met de centrales over te communiceren. De voorzitter merkt op dat al eerder is vastgesteld dat dit traject niet conform de URD is verlopen en dat hierover onvoldoende is gecommuniceerd met de centrales. Defensie moet daar lering uittrekken voor de toekomst, zeker als het gaat om reorganisaties met een internationaal karakter. Deze zijn hoe dan ook anders dan de reorganisaties die partijen gebruikelijk behandelen. Het is zaak om nu te proberen overeenstemming te bereiken over dit voorliggende VRP. 8/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De heer Klaassen komt terug op het punt van de medezeggenschap en dan met name op de procedure. Die is volgens hem niet geheel correct verlopen. De MC van het betrokken onderdeel heeft vijf zetels; daarvan zijn er op dit moment drie gevuld. Deze drie MC-leden hebben in eerste instantie advies uitgebracht, maar waren het niet met elkaar eens. Vervolgens heeft één MC-lid deelgenomen in een personeelsvertegenwoordiging en die is gebruikt om advies uit te brengen over dit VRP. De voorzitter wijst erop dat het BMD slechts een middel is om het personeel te betrekken bij de bedrijfsvoering. Als men te maken heeft met een MC die onvoldoende is gevuld, dan moet men op een andere manier zorgen voor voldoende draagvlak bij het personeel die bij de reorganisatie is betrokken. Spreker heeft de indruk dat dit in dit geval is gebeurd. Formeel gezien is de procedure misschien niet geheel juist verlopen, maar er is wel intensief gecommuniceerd met alle betrokken medewerkers en de organisatie. De heer Allaart geeft aan dat hij herhaalde malen heeft gesproken met zowel het personeel, de vakorganisaties als de MC. Zoals gezegd heeft hij te maken met een internationale organisatie die besluiten neemt waar hij geen invloed op kan uitoefenen. In zo’n situatie is het volgens hem niet mogelijk zich te houden aan alle procedures die de URD voorschrijft. Hij kan de MC wel een plan voorleggen met de gevolgen van de reorganisatie en de voorgenomen aanpak, maar dat hoeft niet in de vorm van een c-VRP, VRP, DRP. De heer Klaassen vindt het pijnlijk te moeten constateren dat de URD in deze situatie niet volstaat. De voorzitter stelt vast dat het BMD niet in al zijn facetten is gevolgd. Er is geen formeel positief advies van de medezeggenschap, maar er is wel alles aan gedaan om de MC-leden die er waren en het personeel voldoende te betrekken. De voorzitter stelt voor om in te gaan op de opmerking betreffende de personeelsparagraaf. De heer Van der Hulst geeft aan dat, als partijen vandaag overeenstemming willen bereiken over dit plan, ze het eens moeten worden over de datum waarop voor het personeel de SBK-rechten ingaan. De datum die in het implementatieplan wordt genoemd, 1 februari 2013, is in elk geval niet meer haalbaar. Dat vanaf die datum de Amerikanen niet meer betalen, is voor de centrales niet relevant. De betrokken medewerkers moeten hun salaris krijgen, wat de implementatiedatum ook wordt. VRP Reductie Nederlandse ondersteuning Amerikaanse eenheden - Capelle aan den IJssel Pagina 7 – punt 7. Algemene personele aspecten en personele gevolgen 7.1 Overtolligheid De heer Stassen geeft aan dat voor het resterend personeel dat na deze reorganisatie achterblijft er nog meer donkere wolken dreigen. Er zijn sterke aanwijzingen dat er na deze bezuinigingsronde nog meer reorganisaties zullen volgen. Daarom is, in overleg met de MC, in dit VRP opgenomen dat voor het personeel dat overblijft – nadat het reorganisatieplan definitief is - het SBK 2004 nog zes maanden van toepassing blijft. De centrales zijn op zich blij met deze toevoeging, maar vinden een periode van zes maanden te kort. Ze hebben bij deze reorganisatie gezien hoe de besluitvorming bij de Amerikanen loopt. Dat kan wel eens langer duren dan zes maanden. Daarom hebben ze er in het IO REO CLAS op aangedrongen het SBK 2004 voor een langere periode van toepassing te verklaren. De voorzitter van het IO REO CLAS is hier niet toe bevoegd. Daarom leggen de centrales dit verzoek hier voor. 9/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De voorzitter merkt op dat de toepassing van het SBK 2004 betrekking heeft op dit voorliggende reorganisatieplan. De clausule die in dit plan is opgenomen lijkt hem voldoende. Het voert te ver om het SBK 2004 voor onbepaalde tijd van toepassing te verklaren. De heer Klaassen legt uit dat de centrales met het toepassen SBK 2004 de risico’s willen afdekken van toekomstige ontwikkelingen bij het 838th Benelux Detachement. Hij verzoekt de heer Allaart om die ontwikkelingen nader toe te lichten. De heer Allaart antwoordt dat uit de reorganisatieplannen van het Amerikaanse ministerie van Defensie blijkt dat er in Noord-Europa heel wat staat te gebeuren. ‘Alles’ staat ter discussie. Hij verwacht de grootste dreun voor Capelle aan den IJssel over ongeveer twee jaar. Dan zullen veel functionaliteiten waarschijnlijk overbodig worden. De heer Klaassen zegt dat de centrales op zoek zijn naar een termijn. Hoe lang moet het SBK 2004 van toepassing blijven om de risico’s af te dekken voor het personeel dat met bovengenoemde ontwikkelingen te maken krijgt? De centrales pleiten niet voor een open einde, maar zes maanden is te kort. De voorzitter merkt op dat als er een nieuw besluit komt van de Amerikaanse regering met een nieuwe doelstelling er sprake is van een nieuwe reorganisatie. Dan is het SBK 2012 van toepassing en de URD. De clausule die in dit VRP is opgenomen heeft te maken met ontwikkelingen die zich kunnen voordoen in het verlengde van deze reorganisatie. De vraag die nu voorligt is of die termijn van zes maanden voldoende is. De heer Van der Hulst wijst erop dat het besluit over deze reorganisatie langer dan anderhalf jaar op zich heeft laten wachten. Hoe kan men dan verwachten dat er nu binnen zes maanden duidelijkheid zou komen van de Amerikanen? De heer Allaart voorziet zelf de grootste ingreep over ongeveer twee jaar. Het SBK 2012 geldt tot 1 januari 2016. Spreker stelt voor om af te spreken dat voor deze specifieke groep personeelsleden die bij een buitenlands eenheid werkt tot 1 januari 2016 het SBK 2004 van toepassing is.
Op verzoek van de voorzitter wordt de vergadering geschorst.
De voorzitter heropent de vergadering. Aan de orde is de toepassing van het SBK 2004 en de zes maanden clausule. De centrales stelden voor om de periode waarop het SBK 2004 van toepassing is te verlengen tot 1 januari 2016. Dat vindt Defensie te ver gaan. Defensie stelt een verlenging voor tot 1 januari 2015. Op deze manier wordt rekening gehouden met eventuele ontwikkelingen die in het verlengde liggen van deze reorganisatie en nadeel zouden kunnen opleveren voor de circa 20 arbeidsplaatsen die nu nog zijn geborgd. Wat het proces betreft zegt spreker toe dat, als vandaag wordt besloten dat dit plan een DRP kan worden, het BCO-traject zal volgen conform de URD. Dat betekent dat de omklapdatum opschuift en daarmee ook de datum waarop medewerkers worden aangemerkt als herplaatsingskandidaat. De medewerkers die al een brief hebben ontvangen krijgen zo snel mogelijk een nieuwe brief met een nieuwe datum. De oude brieven worden ingetrokken. De omklapdatum moet nog worden vastgesteld. De heer Tack schat in dat dit omstreeks 1 juli 2013 zal zijn. Op een vraag van de heer Klaassen of de datum niet op 1 augustus 2013 kan worden gesteld, antwoordt de voorzitter dat 1 juli 2013 haalbaar moet zijn. 10/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
Op verzoek van de centrales wordt de vergadering geschorst. De voorzitter heropent de vergadering. De heer Schipper geeft aan dat de centrales akkoord gaan met een verlenging van de toepassing van het SBK 2004 tot 1 januari 2015. De centrales gaan ook akkoord met 1 juli 2013 als omklapdatum. De centrales hebben het gewaardeerd dat voor de betrokken medewerkers proactief instrumenten uit het SBK in werking zijn gesteld. Ze gaan ervan uit dat dit niet wordt teruggedraaid. De heer Klaassen verduidelijkt dat situaties die zijn ontstaan als gevolg van reeds verstuurde brieven gerespecteerd dienen te worden. Dat kan bijvoorbeeld zijn het volgen van een studie. De voorzitter legt uit dat de afspraken die nu zijn gemaakt betrekking hebben op de personeelsleden van wie de functie vervalt en die herplaatsingskandidaat worden. De voorzieningen die proactief zijn getroffen voor de personeelsleden die vooruitzicht hebben op werk worden niet teruggedraaid. Als medewerkers in dat kader een studie hebben aangevat, dan wordt dat gerespecteerd. De heer Stassen wijst erop dat medewerkers nu op hun salarisstrook hebben staan dat ze herplaatsingskandidaat zijn. In de nieuwe brieven die verstuurd zullen worden zal dat gerepareerd moeten worden. De voorzitter beaamt dat daar nog administratief werk aan vast zit. De voorzitter constateert dat hiermee het VRP kan worden vastgesteld als een DRP. Er zullen op korte termijn afspraken worden gemaakt voor het BCO-traject. Op de vraag van de heer Stassen hoe in de toekomst zal worden omgegaan met proactief handelen, antwoordt de voorzitter dat uit dit traject lering moet worden getrokken. Als er sprake is van een internationale context dan moeten partijen tijdig, bijvoorbeeld bij het beleidsvoornemen, afspraken maken over het te volgen traject in relatie tot de URD Als men vindt dat er redenen zijn om van de URD af te wijken, dan moeten partijen dat tijdig met elkaar delen. De heer Stassen merkt op dat proactief handelen niet alleen voorkomt bij reorganisaties met een internationaal karakter. De voorzitter zegt dat bij reguliere trajecten nog niet te hebben meegemaakt. Dat neemt niet weg dat men bij alle trajecten alert moet blijven.
Agendapunt 3a: KPU- bedrijf (ingelast agendapunt) De heer Van der Hulst licht toe dat is gesproken over het reorganisatieplan DMO Matlog. Het VRP is inmiddels een DRP geworden. Het KPU- bedrijf is daar onderdeel van. De implementatie van het DRP heeft enige tijd gevergd, waardoor kennelijk een fout is gemaakt die is opgemerkt in de BCO. Dat betreft een bezuinigingsmaatregel van 7 VTE door de invoering van een bruikleensysteem en een virtueel budget. In de werkgroep AFR is geen overeenstemming bereikt over het virtueel budget; er is daar afgesproken een nadere studie te verrichten. In de risicomatrix in het DRP is aangegeven dat, als het virtueel budget niet wordt ingevoerd, een budgettaire claim volgt ter grootte van 7 VTE voor personele inhuur. Nu na de discussie in de AFR duidelijk is dat het virtueel budget vooralsnog niet wordt ingevoerd zou het vreemd zijn, aldus spreker, indien er eerst een reductie zou plaatsvinden van 7 VTE en er vervolgens voor die 7 VTE externe inhuur zou plaatsvinden. Met het oog hierop stelt spreker een organisatieaanpassing voor door het formatieplafond van het KPU-bedrijf op te hogen met 7 VTE. 11/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De voorzitter is niet duidelijk of hierover al daadwerkelijk een besluit is genomen in de werkgroep AFR. Volgens de heer Van der Hulst heeft de werkgroep AFR besloten dat het virtueel budget vooralsnog niet wordt ingevoerd. Er moet eerst nog een studie worden verricht en overleg worden gevoerd over het voorzieningenniveau. Spreker verwacht het virtueel budget de eerste twee jaar niet terug op de agenda van de werkgroep AFR. Intussen zitten bij het KPU-bedrijf medewerkers met functies met code 2 minder en code 4. Het is niet uit te leggen dat zij als herplaatser worden aangewezen terwijl tegelijkertijd externen worden ingehuurd. De heer Hulselmans merkt op dat in de BCO de besluitvorming over deze functies is aangehouden. De medewerkers in kwestie wordt voorlopig geen (niet) plaatsingsbrief toegezonden. Over het virtueel budget is gesproken in de werkgroep AFR van 15 november 2012, voorafgaand aan de behandeling van het VRP. Toentertijd is volgens spreker besloten dit onderwerp opnieuw te bespreken met ondersteuning van het KPU-bedrijf. Bij de behandeling van het VRP in de werkgroep REO maakten de centrales een voorbehoud op dit punt. Daaruit concludeert spreker dat er over dit onderwerp nog geen definitief besluit is genomen. De heer Van der Hulst merkt op dat de centrales tegenstander zijn van het virtueel budget en daarover is dus geen overeenstemming. Een organisatieaanpassing zoals hij voorstelt hoeft niet te leiden tot een nieuw reorganisatietraject, maar zou middels een nota van de werkgever kunnen. De voorzitter stelt vast dat wordt verzocht om een organisatiewijziging van 7 VTE. Hij neemt dit mee en komt hierop zo snel mogelijk terug in een brief aan de werkgroep REO. De heer Van der Hulst wijst erop dat de BCO reeds gaande is. Met het oog op de belangen van de betrokken werknemers - in tegenstelling tot anderen binnen Matlog zijn zij nog in afwachting van hun brief - verzoekt hij de werkgever om spoed. De voorzitter zegt zo snel mogelijk met een reactie zullen komen.
Agendapunt 4: Brief AC betreffende voortgang project PPS F100 motorenonderhoud (REO/13.00054) De heer Stassen licht toe dat na de verzending van de brief, zijn achterban aangaf dat opnieuw óver hen maar niet mét hen wordt gesproken. Men is daar zeer ontevreden over. Dit gebeurde afgelopen twee jaar steeds opnieuw. De heer Van der Hulst vervolgt dat er voorlichting wordt gegeven waaruit blijkt dat deze PPS een doel op zich is geworden. De PPS wil men van defensiezijde zonder meer als succes beschouwen en wordt daarom voortgezet. Deze PPS is een al langlopend project. De centrales beschikken niet over een evaluatierapport en kunnen daarom geen standpunt innemen. De heer Habig, projectleider, gaat in op de AC-brief. Evaluatie november 2012 Het streven was om een evaluatierapport in december 2012 naar de staven te zenden. Er trad echter vertraging op in de uitvoering van de PPS-overeenkomst. Dit komt doordat dit voor zowel Defensie 12/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
als voor haar partner Dutch Aero Services (DAS) een uniek project is. Als gevolg van de vertraging was de evaluatie niet voltooid in november 2012. Besluit tot volgende fase Er zijn in november 2012 geen besluiten genomen of vervolgstappen gezet. De transitiefase is verlengd tot 1 januari 2014. Een besluit tot overgang naar een volgende fase is daarmee ook uitgesteld. Verdamping beoogde functies Alle functies die betrokken zijn bij de PPS hebben in het DRP een datum-tot-en-met. De functies bestaan dus nog, maar zijn gekoppeld aan de PPS. Hoe dat verder verloopt, is afhankelijk van de uitvoering van de PPS. De heer Stassen maakt hieruit op dat zaken opnieuw worden uitgesteld. Dat vindt hij teleurstellend. De voorzitter geeft aan dat het definitieve evaluatierapport inmiddels is verschenen en desgewenst aan de centrales zal worden toegezonden. De heer Van der Hulst zegt zeker kennis te willen nemen van het evaluatierapport met het oog op de personele aspecten. Ook spreker vindt het bijzonder vervelend dat het personeel weer langer moet wachten op informatie. Het personeel verkeert in onzekerheid over de voornemens van DAS. Die zou ook de rechtspositie willen bepalen, maar aangezien alle personeelsleden nog onder contract staan bij Defensie blijft de Defensie-rechtspositie leidend. Dat moet volstrekt helder zijn. Het personeel ziet dat er bij het CLSK voortdurend wordt gereorganiseerd, maar blijft buiten deze reorganisaties omdat over de PPS nog geen besluit is genomen. Spreker stelt vast dat LCW in zijn reorganisatieplan wel 65 of 74 functies openhoudt ingeval de overgang naar DAS wordt afgeblazen. De heer Stassen vindt het uitermate teleurstellend en vervelend dat het evaluatierapport niet aan de centrales is toegezonden ofschoon zij daar diverse keren om vroegen en het hun door de DMO ook is toegezegd. Er moet zo spoedig mogelijk duidelijkheid komen voor het personeel. De voorzitter merkt op dat het rapport pas onlangs definitief is geworden. Hij zal het aan de centrales toezenden en agenderen voor de volgende vergadering van de werkgroep REO. In het rapport zullen enkele passages worden geschrapt omdat deze van commercieel vertrouwelijke aard zijn. Verder zegt spreker toe dat het personeel beter over het proces geïnformeerd zal worden. (Noot secr.: inmiddels is het evaluatierapport PPS F 100 Motorenonderhoud aan de werkgroep REO toegezonden – zie REO/13.00233).
Agendapunt 5: Brief AC betreffende sluiting zendstations Scheveningen en Ouddorp (REO/12.00772) De heer Hulselmans geeft een toelichting. De aankoop van het korte golfzendstation Zeewolde en de sluiting op termijn van de zendstations Scheveningen en Ouddorp maken deel uit van het project Rationalisatie High Frequency Wal Infrastructuur. Daar vallen ook de radiostations De Lier, Lopik, Ouddorp, Scheveningen en Den Helder onder, alsook de nieuwe inrichting van het zendstation Zeewolde en het ontvangststation Eemnes. Op Ouddorp na zijn alle stations onbemand.
13/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
In Ouddorp werken twee medewerkers van de Joint Communicatie Informatie Systemen Groep (JCG). In de nieuwe JIVC-organisatie worden deze medewerkers ondergebracht in de sectie Infrastructuur Services van de afdeling C4 I&I. Hun standplaats blijft Ouddorp. Omstreeks 2016 zullen deze twee functies worden verplaatst, vermoedelijk naar Soesterberg. De betrokken medewerkers zijn hierover geïnformeerd. Zoals het er nu naar uitziet, worden verder geen andere arbeidsplaatsen geraakt. Mocht dat uiteindelijk toch het geval zijn, dan zal daar gepast op worden gereageerd. Desgevraagd door de heer Schipper geeft de heer Hulselmans aan dat de twee betrokken medewerkers onder de medezeggenschap van de JCG vallen.
Agendapunt 6: Brief AC betreffende besluit integreren commandobrug Maasland (CBM) met NOC (REO/13.00149) De heer Stassen deelt mee dat na verzending van de brief werd gemeld dat een nieuw rooster wordt opgesteld. Voor de uitvoering daarvan is de huidige capaciteit ontoereikend en zullen extra VTE moeten worden aangesteld. Gevoegd bij wat het AC in zijn brief heeft gesteld, is er volgens spreker zeker sprake van een reorganisatie. De heer Voogd benadrukt dat het gaat om een standplaatswijziging, in lijn met de eerdere standplaatswijziging van het personeel van de Servicedesk Defensie van Rijswijk naar Soesterberg. Daarover werd toentertijd overlegd met de medezeggenschap. Er is eerder besloten om de brugfuncties uit Den Helder, Stroe en Soesterberg te concentreren in Camp New Amsterdam te Soesterberg wegens de aanwezigheid daar van het Network Operations Center (NOC) van DTO en de Servicedesk. In eerste instantie worden instellingen dus gecolloqueerd en in de komende jaren, d.m.v. een integrale beheeromgeving, geconcentreerd in Soesterberg. Ook wordt een gedeeltelijke outsourcing niet uitgesloten. De medewerkers van de Servicedesk Defensie, de commandobrug Maasland en het NOC behoren tot het cluster Operations Control van de afdeling Infrastructuur en Services binnen Operations. Het cluster telt 162 medewerkers met inbegrip van de 17 medewerkers bij de commandobrug. De werkzaamheden die deze medewerkers nu in Maasland verrichten zullen ze in de toekomst in Soesterberg uitvoeren. Hun functie, noch hun werkzaamheden veranderen. Ook de structuur van het cluster, zoals ingesteld bij de oprichting van de afdeling Infrastructuur en Services op 1 oktober 2010, blijft ongewijzigd. Er is geen sprake van het samenvoegen van (onderdelen van) afdelingen. Met de medezeggenschap is afgesproken dat een principe-rooster wordt opgesteld voor de medewerkers van het NOC, de commandobrug Maasland en andere relevante onderdelen zodat de roosters niet van elkaar afwijken. Dat principe-rooster komt beschikbaar in de eerste week van mei. Indien het principe-rooster voldoet aan de rooster-richtlijnen van een rooster-cursus waaraan ook leden van de medezeggenschap deelnamen, dan kan daarover snel overeenstemming worden bereikt. Daarna wordt het gevuld als een werkrooster (verwachte verschijning voor half mei). 28 Dagen na bekend stelling van het vastgestelde werkrooster wordt het rooster operationeel. De datum waarop dat gebeurt, geldt als de feitelijke datum voor de standplaatswijziging. Van de betrokken 17 medewerkers hebben 14 medewerkers een verzoek tot heroverweging ingediend. Er is een adviescommissie ingesteld ter behandeling van de verzoeken, analoog aan de 14/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
commissie die werd ingesteld bij de verhuizing van de Servicedesk Defensie. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de medezeggenschap, het bedrijfsmaatschappelijk werk, P&O en de secretaris van het overleg. Men verwacht voor vijf gevallen een intensieve behandeling in de commissie nodig te zullen hebben. Of er extra VTE nodig zullen zijn, kan spreker eerst bekijken wanneer het principe-rooster en het werkrooster beschikbaar zijn en de uitkomsten van de adviescommissie bekend zijn. Ter aanvulling bevestigt de voorzitter dat bij standplaatswijzigingen of verhuizingen het SBK 2012 van toepassing is. De heer Stassen merkt op dat uit de stukken nergens blijkt dat dat zo is. De heer Schipper stelt dat voor toepassing van het SBK als voorwaarde geldt dat er sprake is van een reorganisatie. De voorzitter wijst op de afspraken die op bladzijde 13 van het SBK 2012 staan over voorzieningen voor functieverplaatsingen waarbij geen sprake is van een reorganisatie. Deze voorzieningen dienen bij deze verhuizing toegepast te worden. De heer Stassen stelt voor een soort procedure op te stellen om het personeel en de centrales standaard te informeren over dit soort standplaatswijzigingen en het feit dat daarbij het SBK 2012 van toepassing is. Nu moest het AC van deze standplaatswijziging vernemen van zijn achterban. De heer Schipper voegt eraan toe dat er wel eens discussie is of iets een reorganisatie is of niet. Het is vooral in die gevallen noodzakelijk dat Defensie het personeel en de centrales meldt dat het SBK 2012 van toepassing is, want dat is dan niet op voorhand voor iedereen duidelijk. De heer Schilperoort sluit zich bij de voorgaande sprekers aan. De voorzitter begrijpt dat de communicatie op dit punt tekortschiet. Hij zal hier nog eens extra aandacht voor vragen in het overleg met de directeuren Personeel. De medewerkers moeten hier tijdig van op de hoogte zijn zodat ze eventueel gebruik kunnen maken van de voorzieningen die het SBK biedt. Hij verzoekt de centrales om het meteen bij aanvang van een traject te melden indien de communicatie niet naar wens verloopt. De heer Stassen wijst in dat kader op een brochure van het DC HR die gevoegd was bij de brieven die de medewerkers hebben gekregen. Daarin wordt met geen woord gerept over het SBK 2012. De voorzitter zegt dat als de brochure niet volledig is, hij zal worden aangevuld. Desgevraagd door de heer Hulselmans stelt de voorzitter dat het traject commandobrug Maasland kan worden voortgezet waarbij voldoende aandacht moet worden besteed aan de communicatie en gemeld moet worden dat het SBK 2012 van toepassing is. De heer Voogd zegt toe de medewerkers te informeren dat het SBK 2012 van toepassing is. De heer Stassen merkt op dat, als op grond van het rooster blijkt dat er VTE bijgevoegd moeten worden, er toch sprake zal zijn van een reorganisatie. De voorzitter antwoordt dat er dan een andere situatie ontstaat.
Agendapunt 7: Stand van zaken nota Kaders en uitleg uitvoering reorganisaties Nota De heer Schipper constateert dat opmerkingen van de centrales in de werkgroep REO van 7 maart 2013 [REO/13.00095] goeddeels zijn verwerkt. 15/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
Blz. 2, laatste alinea De heer Schipper merkt op dat de zin "Een PVP dient […] van de plaatsingspositie" terugkomt in de 2e alinea op blz. 3, 4e gedachtestreepje: "de medewerkers die […] van de plaatsingspositie". Spreker merkt hierbij op dat als gevolg van de vertraging, sommige medewerkers een nieuwe omklapdatum kregen en dat wordt hier dus twee keer verwoord. Blz. 4 Stap 3 vulling organisatie De heer Schipper geeft aan dat de centrales zich kunnen vinden in de toevoeging: “De kandidaten uit het selectieproces […] andere afspraken over worden gemaakt”. Hierbij gelden echter wel de opmerkingen die de centrales over de longlist en de shortlist (de lijst na BCO-3) hebben gemaakt. De voorzitter merkt hierbij op dat de afspraken die op BCO-3 niveau worden gemaakt eenduidig dienen te zijn. In de uitvoering zal consistentie worden betracht. De defensieonderdelen zullen er op worden gewezen dat ze deze kwestie in de BCO-2 aan de orde dienen te stellen. Blz. 6 Overgangsbeleid De heer Stassen merkt bij de laatste zin "Voor reorganisaties waarop […] de gewijzigde personeelsparagraaf" op dat in de geactualiseerde URD, hoofdstuk 5, wordt gesproken over het centraal publiceren van functies in de vacaturebank. Dat kan bij het SBK 2004 niet aan de orde zijn. De heer Schipper stelt dat indien het SBK 2004 geldt, de oude vullingswijze ('het hek rondom een reorganisatie') moet worden toegepast. De voorzitter merkt op dat bij toepassing van het SBK 2004 de oude URD geldt, bij toepassing van het SBK 2012 geldt de geactualiseerde URD. De heer Schipper wijst op de gevolgen hiervan voor het BCO-traject. In de praktijk wordt al gewerkt met de toepassing van het SBK 2004 of het SBK 2012. Bijlage 5 Vraag- en antwoordenlijst reorganisaties De heer Stassen geeft aan dat hij nog enkele kleine tekstuele opmerkingen heeft bij deze lijst. Hij zal deze separaat toesturen. Blz. 2 Wat is de procedure indien de functie van een medewerker in het kader van een reorganisatie wordt overgeheveld naar een ander defensieonderdeel? In het antwoord op deze vraag wordt in de tweede zin ‘bevoegd gezag’ vervangen door het HDE. Volgens de heer Stassen is dat voor het personeel dat overgaat onduidelijk. Zij weten niet wie het HDE is. Bij een nieuw te vormen eenheid is er ook nog niet altijd een HDE. De heer Tack legt uit dat dat er vóór de datum van activering/ inactivering nog geen overdracht van personen plaatsvindt. Het feit dat een arbeidsplaats wordt aangemerkt als betrokken bij een reorganisatie en wordt meegenomen in een functievergelijkingstabel betekent alleen dat een persoon daar een rechtspositionele aanspraak op kan maken. Betrokkene gaat echter pas over op het moment dat hij een functie krijgt toegewezen in de nieuwe organisatie; dan ontvangt hij een brief van het nieuwe HDE. Krijgt hij geen functie toegewezen, dan gaat betrokkene terug naar de ‘zendende eenheid’ en dan valt hij dus onder de verantwoordelijkheid van het ‘oude’ HDE. De voorzitter stelt voor om de term HDE te handhaven. De uitdrukking ‘bevoegd gezag’ wordt niet meer gebruikt en werkt verwarrend. De heer Stassen gaat daarmee akkoord, maar wijst erop dat dit wel eens mis zal gaan. 16/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
De heer Schipper zegt dat dit in de praktijk ook al gebeurt. Het gaat met name mis als functies die ‘bruto’ worden overgeheveld wél zijn opgenomen in de SOLL, maar niet meer in de IST. Dan is op een gegeven moment niet meer duidelijk of die functies zijn overgegaan en of ze nog terugkomen en dan dreigen de betrokken medewerkers tussen wal en schip te vallen. De centrales letten daarop en corrigeren dit. Nadat hij heeft vastgesteld dat er verder geen opmerkingen meer zijn, concludeert de voorzitter dat de nota kan worden vastgesteld met inachtneming van het besprokene. De nota zal zo snel mogelijk worden verspreid binnen de organisatie. Voorts zal de vastgestelde nota ter kennisneming aan de werkgroep REO worden toegezonden (noot secr.: zie REO/13.00195).
Agendapunt 8: Rondvraag en sluiting Rondvraag Planningsoverzicht BCO-2 Synchronisatie Staven De voorzitter geeft aan dat het planningsoverzicht is rondgestuurd. Wanneer er een beeld is van de heroverwegingen zal worden bezien of aanpassing van het tijdpad van de verschillende trajecten nodig is. Werkgroep REO De eerstvolgende vergadering van de werkgroep REO is op 16 mei a.s. Herinrichting museaal bestel De voorzitter meldt dat binnenkort de personeelsparagraaf en het cVRP zullen worden verstuurd voor bespreking in kleiner verband. Afspraken over aanvullende maatregelen vertraging reorganisaties De heer Schilperoort merkt op dat het DC HR voor de periode van bevriezing een soort ‘naar rato’ model’ toepast. Dat is niet conform de afspraak die partijen hebben gemaakt in de vergadering van 7 maart 2013. Daar is vastgesteld dat de periode van opschorting van het overleg heeft geduurd van 21 december 2012 tot 6 maart 2013. Met die periode moeten alle termijnen opschuiven. De voorzitter zegt toe dat dit zal worden uitgezocht. Sluiting knelpuntcategorieën bij DMO De heer Stassen geeft aan dat er bij de achterban nog steeds onduidelijkheid bestaat over het al dan niet openstaan van knelpuntcategorieën bij de DMO. Dat geldt met name voor de medewerkers met een functie in schaal 12. De voorzitter meldt dat er op 19 april nog een toelichtend overleg zal plaatsvinden over deze systematiek. Zodra hier duidelijkheid over is, zal hierover worden gecommuniceerd. De heer Hulselmans deelt mee dat niet alleen bij schaal 12, maar ook bij andere schalen de quota worden bereikt. Op dit moment wordt alles aangehouden. Er worden nog geen besluiten genomen. Volgende week gaat er een nieuwsbrief uit waarin zal worden aangegeven dat men, hangende de besluitvorming, nog steeds kan reageren. Sluiting De voorzitter sluit de vergadering.
17/18
Georganiseerd Overleg Sector Defensie Werkgroep Reorganisaties Overleg d.d. 18 april 2013
Actiepuntenlijst bij het verslag van het overleg d.d. 18 april 2013
Nr.
Onderwerp
Korte omschrijving actie
Vindplaats
Actienemer
1.
CEB-functionaliteit
- loketfunctie inrichten - kwaliteit informatie intern bespreken
blz.5 agpt.2
HDP
2.
KPU-bedrijf
schriftelijke reactie op verzoek organisatiewijziging 7 VTE
blz.12 agpt. 3a
HDP
3.
PPS F 100 Motorenonderhoud
evaluatierapport (REO/13.00233) agenderen
blz. 13 agpt. 4
HDP
4.
Standplaatswijzigingen
- intern aandacht vragen voor communicatie over toepassing SBK 2012 - brochure die medewerkers CBM van DC HR hebben ontvangen eventueel aanvullen
blz. 15 agpt. 6
HDP DMO
5.
Aanvullende maatregelen vertraging reorganisaties
nagaan of bij bevriezing juiste termijn wordt gehanteerd
blz. 17 agpt. 8
HDP
6.
Knelpuntcategorieën DMO
nieuwsbrief uitsturen waarin wordt aangegeven dat men, hangende de besluitvorming, nog kan reageren.
blz. 17 agpt. 8
DMO
18/18