הקהילה הפתוחה כלל ישראל 17 Kislèv 5773 – 30 november 2012
Sidràt Va-jisjlàch – וישלח
סידרת
Beresjìet/Genesis 32:4-36:43
עֵשָׂ ו ָאחִיו- אֶל,ַוי ִשְׁ לַח יַעֲק ֹב מַ לְָׁאכִים ְׁל ָׂפנָׂיו Ja'akòv stuurde boodschappers voor zich uit, naar zijn broer Esàv. In het Hebreeuws staat hier dat Ja'akòv מַ לְָׁאכִיםstuurde, wat wij ook vertalen als 'engelen', en dat is best logisch natuurlijk, want wat zijn engelen anders dan boodschappers van God? Onze geleerden hebben gediscussieeerd over de vraag of Ja'akòv nu bedienden voor zich uit stuurde of engelen. Aan het eind van de vorige sidrà staat dat er plotseling voor Ja'akòv boodschappers van God verschenen: engelen dus. Nu is er dus ook de mening dat Ja'akòv die engelen voor zich uit stuurde. Ja'akòv keerde na twintig jaren terug uit Aràm-Naharàim. Dat was het land van Nachòr, de broer van zijn grootvader Avrahàm. Het was ook het land van zijn moeder Rivkah, die een dochter was van een neef van zijn vader genaamd Betoe'èl. En het was het land van Lavàn, die een broer van zijn moeder was. En die ook zijn schoonvader was. Die twee maal zijn schoonvader was, want Ja'akòv was getrouwd met twee dochters van Lavàn. Snapt u het nog? Anders gezegd: Avrahàm trouwde met zijn halfzus Saràh en zij kregen een zoon genaamd Jitschàk. Ja? Jitschàk trouwde met zijn achternicht Rivkà en zij kregen een zoon genaamd Ja'akòv. Oké? Ja'akòv trouwde met zijn nicht Leà. En met haar zusje Rachèl. Duidelijk? Ja'akòv had jaren eerder zijn oudere broer Esàv het eerstgeboorterecht afgetroggeld en hij was daarom gevlucht naar Aràm-Naharàim. Met God's hulp was hij daar rijk geworden, rijker dan zijn schoonvader en zijn neven (...zwagers...), en hij bedroog Lavàn door stiekem weg te gaan met Lavàn's dochters en kleinkinderen en met alle rijkdom die hij had vergaard. Ja'akòv was bang voor zijn broer. Daarom stuurde hij boodschappers vooruit om te peilen hoe Esàv over hem dacht. Het bleek dat Esàv met vierhonderd mannen hem tegemoet kwam. Oi! Daarop stuurde Ja'akòv snel mannen vooruit met als gift voor Esàv tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen, dertig nog zogende kamelen met hun veulens, veertig koeien, tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelshengsten. Ja'akòv's plan werkte: Esàv arriveerde de volgende dag met zijn leger maar hij deed geen kwaad. © rabbijn Issachàr Tal van Kekem
הקהילה הפתוחה כלל ישראל 17 Kislèv 5773 – 30 november 2012
Sidràt Va-jisjlàch – וישלח
סידרת
In de nacht voor Esàv aankwam was Ja'akòv heel gespannen. Hij splitste zijn kamp in tweeën: een voorste kamp met hem en zijn dienaren, en een kamp met zijn vrouwen en kinderen ver terug aan de rivier Jabbòk. Dat is een rivier die begint in een bron bij de Jordaanse stad Ammàn en uitmondt in de Jardèèn. (Nu genaamd 'Zàrka') Waar de Jabbòk door een diep ravijn uit de bergen kwam, had Ja'akòv zijn vrouwen en kinderen verstopt. In die nacht werd hij aangevallen door een man. Zij worstelden tot aan het ochtendgloren. Toen de tegenstander begreep dat hij Ja'akòv niet kon overmeesteren, verwondde hij Ja'akòv aan zijn heup, ontwrichtte zijn heup en beschadigde de spier er boven. Het was al bijna licht en de vreemdeling wilde weggaan maar Ja'àkòv weigerde hem los te laten en eiste zijn naam, maar de man zei het hem niet. "Zegen mij dan!", eiste Ja'akòv en de man zegende hem en zei hem, dat hij voortaan niet langer 'Ja'akòv' zou heten maar 'Israël' - hij die stand gehouden had tegenover God. De man ging heen en Ja'akòv noemde die plaats 'Pné-el' - het gezicht van God, omdat hij daar de Eeuwige had aanschouwd. Vanwege zijn kapotte heupspier liep Ja'akòv de rest van leven mank. Zijn nazaten eten ter nagedachtenis aan die wonderbaarlijke worsteling niet de heupspieren van hun vee. Nu vragen jullie je allemaal af: waarom wordt Ja'akòv dan in de rest van het verhaal niet Israël genoemd? Dit lijkt zomaar een van die kleine inconsequenties van de Torà, maar gelukkig hebben onze wijzen ook hiervoor een sluitende verklaring. Onze niet genoeg geprezen Torà-verklaarder Ràsjie legt uit dat de vreemdeling die met Ja'akòv worstelde, eigenlijk zei, dat de mensen niet langer zouden zeggen dat Ja'akòv de naam Ja'akòv verdiende. Die oude naam was verbonden aan de leugens en de oplichting van Esàv. Voortaan zou men van Ja'akòv zeggen, dat hij de hoogverheven titel 'Israel' waardig was: hij die zo hoogstaand was, dat hij had standgehouden tegenover God! Hiermee zegt Ràsjie, dat de zegen van Jitschàk, door Ja'akòv op doortrapte wijze gestolen van zijn broer Esàv, hem wel degelijk toekwam: Ja'akòv was een betere, spiritueel hoger staande zoon dan Esàv. De zegen van de vreemdeling na de worsteling, was God's zegen over het feit dat niet Esàv maar Ja'akòv de erfgenaam van Jitschàk en Avrahàm zou zijn. Onze chassidische meesters onderwezen dat ons volk zowel op Ja'akòv als op Israel lijkt: in de verbanning heten wij Ja'akòv - na de verlossing Israël. In de diaspora, waarin wij achtergesteld en vervolgd worden is de Goddelijke ziel in ons (de 'joed' in Ja'akòv) op het nivo van de akèèv - de hiel: nauwelijks actief. Al onze energie gaat dan net als bij Ja'akòv naar het uithalen van allerlei slimmigheidjes en trucjes om te overleven en de Eeuwige te kunnen blijven dienen. © rabbijn Issachàr Tal van Kekem
הקהילה הפתוחה כלל ישראל 17 Kislèv 5773 – 30 november 2012
Sidràt Va-jisjlàch – וישלח
סידרת
Maar wanneer wij verlost zullen zijn, vrij in ons Beloofde Land, dan zal onze ziel functioneren op het nivo van 'sar lie' - 'mijn meester': dan overheerst onze Goddelijke ziel, en dan zijn wij de complete Joden die wij moeten zijn. Omdat nu de strijd om God te kunnen dienen èn het leven in vrijheid in het Beloofde Land beide van grote waarde en heel verdienstelijk zijn, noemt de Torà onze stamvader afwisselen 'Ja'akòv' en 'Israël'. The Torà vertelt ons dat Ja'akòv toen hij hoorde dat Esàv er aan kwam met een leger van 400 mannen, 'bevreesd en benauwd was'. Onze wijzen hebben zich natuurlijk afgevraagd waarom Ja'akòv's gevoelens hier zo dubbelop worden beschreven, en zijn vonden dit antwoord: "Enerzijds was Ja'akòv bevreesd dat Esàv hem en de zijnen zou aanvallen en dat hij in de strijd gedood zou worden; anderzijds was Ja'akòv benauwd door het besef dat hij in de gevechten wellicht anderen zou doden." Ràsjie zegt, dat Ja'akòv zich herinnerde dat zijn moeder Rivkah ooit (Beresjìet 27:45) had gezegd dat Esàv en Ja'akòv op dezelfde dag zullen sterven: dit hield in dat zelfs als Ja'akòv de strijd zou winnen en hij Esàv zou doden, hijzelf ook zou sterven. Hij zag geen uitweg en dat benauwde hem zeer. De voorspelling van Rivkah dat haar zonen op dezelfde dag zouden sterven, was ook de reden waarom Ja'akòv zijn kamp splitste: het kamp met zijn vrouwen en kinderen lag een dagreis achter het voorste kamp. Mocht hij sneuvelen, dan zou Esàv sterven voor hij het tweede kamp zou bereiken en dan bleven Leà en Rachèl en hun kinderen gespaard!
Ja'akòv leefde een leven vol conflicten. Al in de moederbuik vocht hij met Esàv, als jongeman moest hij vluchten voor zijn broer, daarna werd hij bij zijn huwelijk bedrogen door zijn oom, onder zijn zoons was ruzie (Josèèf tegen de rest)... En dat terwijl wij weten dat hij het liefst in vrede en in rust in zijn tent zat. Dat vinden we misschien wel een beetje zielig voor Ja'akòv maar laten we wel beseffen dat wij mensen door conflicten groeien: wij worden wijzer, en vaak spiritueler ook. Ja'akòv zat graag in zijn tent om, zoals de Mondelinge Torà verklaart, te studeren. In zijn jonge jaren studeerde hij een tijdlang bij Sjem, de zoon van Nòach, die een leerschool in monotheïsme leidde. Ja'akòv had ook een persoonlijke relatie met de Eeuwige: op zijn vlucht voor Esàv overnachtte hij ten noorden van de berg Moriah, te Beit El en daar beloofde God hem het land. In Aràm-Naharàim sprak God tot hem en zei hem terug te keren naar Knà'an. Ja'akòv diende maar èèn God, de Enige, en hij werd door die ene God geleid © rabbijn Issachàr Tal van Kekem
הקהילה הפתוחה כלל ישראל 17 Kislèv 5773 – 30 november 2012
Sidràt Va-jisjlàch – וישלח
סידרת
hoe kwam het dan dat hij van conflict naar conflict leefde? Die conflicten waren zijn leerschool: uit het oplossen van conflicten groeit wijsheid en als de vader van de twaalf stammen, de vader van ons volk, moest hij wijsheid verwerven om die te kunnen onderwijzen aan zijn zoons, en daarmee aan ons, aan de Kinderen Israël's. En ook: door in de problemen te geraken maar er door God's leiding uit te komen, had hij het materiaal om zijn zonen het geloof in de Enige in te prenten. Volgens de chassidische meesters zijn wij de Joden van vòòr de verlossing dus als Ja'akòv: met inactieve zielen. Wij zijn een verdreven volk, een gehaat volk, al meer dan tweeduizend jaar vooral bezig met overleven en niet in staat om ons spirituele potentieel te benutten. Maar wanneer de Masjìach zal opstaan en alle volkeren der aarde de Eeuwige zullen erkennen, zullen wij voor het eerst onbedreigd in absolute vrijheid onszelf kunnen zijn. Dan zal niets ons nog weerhouden van een volledige terugkeer tot God en Zijn Torà. Dan zullen wij eindelijk kunnen worden wat de Eeuwige van ons verlangde en wat Hij ons beloofde: Zijn volk van priesters en een zegen voor de mensheid.
© rabbijn Issachàr Tal van Kekem
הקהילה הפתוחה כלל ישראל 17 Kislèv 5773 – 30 november 2012
Sidràt Va-jisjlàch – וישלח
סידרת
Moge dit Zijn wil zijn - Keen jehìe ratsòn! - כֵּן יְהִי ָרצֹון
© rabbijn Issachàr Tal van Kekem