IN DEN STRIJD TEGEN
JAPAN ~-----------
\,\\I/~
~
-i
:::::.-
-
-
-
~~~~ --:- ~ _ 1/11 ",1111/"", ~- .=~~-==
11//
-
.-
-
~ /(:?
--
~ -----l....
-
--=::--
HET KONINKLIJK
NEDERLANDSCH INDISCHE LEGER IN DEN STRIJD TEGEN
JAPAN
UITGEGEVEN DOOR N.V. LEITER-NYPELS - MAASTRICHT IN OPDRACHT VAN SECTIE XV M.G. OVERZEESCHE GEBIEDSDEELEN
VOORWOORD Dit boekje geeft een kort overzicht van , den strijd var het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger tegen Japan. Meer uitgebreid volgen daarna een beschrijving van den strijd op Tarakan, eenige fragmenten uit de lotgevallen van het garnizoen van Manokwari (Nederlandsch NieuwGuinea), de actie op Timor, terwijl geëindigd wordt met een korte weergave van de actie van een handjevol mannen die, onder commando van een Ambonneesch sergeant, den vijand bij Saumlaki (Tanimbar-eilanden ) ernstige verliezen toebrachten. De inhoud is samengesteld door officieren en onderofficieren van het Indische Leger die den strijd van nabij hebben meegemaakt. Het boekje wordt opgedragen aan hen, die vielen in den wanhopigen strijd voor de verdediging van het Nederlandsch.Indische deel van het Koninkrijk der Nederlanden tegen den Japanschen indringer en aan de vele mannen, vrouwen en kinderen, die zuchten in Japansche gevangenissen en interneeringskannpen.
INHOUD Blz. Kort overzicht van den strijd van het Koninklijk Nederlandsche Indische Leger . .
5
Hoofdstuk I: Het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger bij' het uitbreken van den oorlog met Japan . .
5
Hoofdstuk II: Het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger in den strijd tegen Japan . .
8
De slag om Tarakan in Januari 1942 .
15
Hoofdstuk I: Het eiland .
16
Hoofdstuk II: De inrichting der verdediging
19
Hoofdstuk III: 8 December 1941: Oorlog .
23
Hoofdstuk IV: 10 Januari 1942: De aanval Hoofdstuk V: De laatste phase .
30 41
Fragmenten uit de actie van het Manokwari-Garnizoen, April 1942September 1944 . . . 48 Timor December 1941 December 1942 . .
. 54
Saumlaki (Tanimbar-Eilanden) Juli 1942 .
. 79
KOLT OVERZICHT VAN DEN
STRIJD VAN HET KONINKLIJK NEDERLANDSCHINDISCHE LEGER
HOOFDSTUK I
Hei Koninklijk Nederlandsch-Indische leger bij hei uitbreken van den oorlog met Japan Tot het uitbreken van den Eersten Wereldoorlog in 1914 was het Indische Leger meerendeels georganiseerd en bewapend voor de taak van handhaving en zoo noodig herstel van de inwendige rust en orde. Toen echter gedurende den Eersten Wereldoorlog de vijandelijkheden zich verplaatsten naar het verre Oosten Japan vermeesterde toen de Duitsche bezittingen — werd meer aandacht geschonken aan de eventueele taak een buitenlandscha vijand te weerstaan. Met de militaire ontwikkeling van Japan en de expansiezucht van dit land, zich voorloopig uitende in den strijd tegen China, welke in 1937 een ernstigen vorm aannam, kwam nog meer de noodzaak naar voren om, naast de Koninklijke Marine, ook aan het Leger een belangrijke taak toe te wijzen bij de verdediging van het Nederlandsche grondgebied in het Verre Oosten. Deze gedachte kwam tot uiting in het invoeren gedurende den Eersten Wereldoorlog van de algemeene dienstplicht voor Nederlanders en van een beperkte dienstplicht voor Indonesiërs in 1941; in het moderniseeren van de bewapening; in het vormen van troepeneenheden op Java, zoodanig samengesteld dat zij zelfstandig tegen een buitenlandschen vijand konden ageeren, terwijl eveneens een bescheiden Afdeeling Militaire Luchtvaart werd opgericht. Nadat bij den strijd in Abyssinië in 1935 en gedurende den Spaanschen Burgeroorlog de groote waarde van het vliegtuig bevestigd was geworden, werd met ernst gestreefd naar versterking der luchtstrijdkrachten; de Militaire Luchtvaart werd als zelf-standig Wapen uit de vroegere Luchtvaartafdeeling opgericht. Verder werden op strategisch belangrijke punten in de Buitengewesten (de eilanden buiten Java) , naast de op de verschillende bestuursposten aanwezige militaire detachementen, welke belast waren met de handhaving van orde en rust, troepenafdeelingen geplaatst, welke uit 1 a 2 bataljons infanterie bestonden (Tarakan, Balikpapan, Ambon, Menado, enz.) ; ook werd, voor zoo ver deze beschikbaar was, kustartillerie op de meest be-
5
dreigde kustgedeelten opgesteld, terwijl eveneens afdeelingen artillerie en mitrailleurs, bestemd voor den luchtafweer, werden gevormd. Deze 'uitbreiding en reorganisatie gingen echter zeer geleidelijk: evenals andere democratische landen werd ook in Nederlandsch-Indië meer gedacht aan verhooging van het welvaartspeil dan aan versterkingen der defensie. Nadat echter de oorlog in Europa in 1939 was uitgebroken, werden groote bestellingen aan vliegtuigen, geschut, tanks en andere wapening in Europa en in de Vereenigde Staten van Amerika geplaatst; het was echter te laat; door verschillende omstandigheden, welke voor de hand liggen, konden de meeste bestellingen niet meer worden uitgevoerd. De in 1941 opgeroepen eerste ploeg Indonesische militie had een sterkte van 6.000 man; toen de oorlog in December van hetzelfde jaar uitbrak, was dit contingent echter nog niet voldoende geoefend om bij de defensie een rol te kunnen spelen. In navolging van Engeland werd in 1941 ook een Home Guard, (wij noemden dit instituut de Stads- en Landwachten) opgericht. Ook dit was echter te laat om geheel door te werken, waarbij nog kwam dat de oefening leed wegens gebrek aan wapening. De sterkte van het Leger in vredestijd was ongeveer 40.000 man aan beroepspersoneel ( voor het grootste deel Indonesiërs) en eenig militiepersoneel. De Indonesische militie om bovenvermelde reden uitschakelende, kwamen bij; mobilisatie onder de wapens ongeveer 25.000 man Nederlandsche militie- en landstormpersoneel. Verder kwamen alsdan beschikbaar eenige semi-permanente Indonesische militaire korpsen en korpsen van oud-militairen, welke, tezamen met de Stads- en Landwachten een sterkte hadden van ongeveer 20.000 man, aldus een totaal vormende van ongeveer 85.000 man. Op het eerste zicht lijkt dit een heele sterkte. Men moet hier echter het volgende bij in aanmerking nemen: de Stad- en Landwachten waren verspreid over den geneelen Archipel, bleven op hun woonplaats, bleven zoo lang er niets in de omgeving gebeurde in hun burgerwerkkring, en zouden pas optreden wanneer in de onmiddellijke nabijheid hunner woonplaats vijandelijkheden zouden worden gevoerd. In de totale sterkte waren eveneens begrepen een groot aantal administratieve en verzorgingstroepen, welke dus niet aan het eigenlijke gevecht konden deelnemen. Een belangrijk deel van het Leger was verspreid over allerlei posten in de Buitengewesten, welke, ook in oorlogstijd, beschikbaar moesten blijven voor handhaving der inwendige rust en orde. Een zuiverder beeld wordt verkregen wanneer een overzicht wordt gegeven van de eigenlijke vechteenheden. De grondstrijdkrachten van het Leger bestonden uit: a. vier samengestelde ,detachementen, elk bestaande uit een regiment infanterie, een afdeeling artillerie, een afdeeling pioniers en een verken ningsaf deeling; gestationneerd op Java; ( sterkte van zulk een detachement rond 5.000 man) : b. eenige buiten regimentsverband staande bataljons infanterie ( sterkte van een bataljon infanterie rond 1.000 man) ; deze bataljonswaren eveneens op Java gestationneerd;
6
c. een aantal bataljons infanterie, gedeeltelijk verspreid in kleine detachementen over 'de bestuursposten, gedeeltelijk in bataljonsverband op de belangrijkste strategische punten in de Buitengewesten; d. eren compagnie lichte tanks (op Java); e. eenige afdeelingen lichte en middelbare kustartillerie, opgesteld op de belangrijkste kustgedeelten van Java en enkele strategische punten in de Buitengewesten; f. eenige afdeelingen lichte en middelbare luchtdoelmitrailleurs en luchtdoelartillerie, ter verdediging van de belangrijkste centra op Javai en van eenige vliegvelden. Uit dit overzicht blijkt dat de mobiele troepen, waarmede de Buitengewesten tegen den vijand verdedigd moesten worden, al zeer zwak waren, en dat tegen ' een op Java gelanden vijand kon warden opgetreden met vier versterkte regimenten en eenige bataljons. De Tuchtstrijdkrachten van het Indische Leger bestonden uit: a, ongeveer 60 tweemotorige middelbare Glenn Martin bommenwerpers, met een materieelreserve van nauwelijks 50 % aan vliegtuigen; ter vergelijking moge dienen dat de toenmalige Glenn Martin-bommenwerper een defensieve bewapening had van drie mitrailleurs met een kaliber van 7.7 mm, terwijl de moderne middelbare bommenwerper tien en zelfs meer mitrailleurs van 12.7 mm heeft; b. ongeveer 40 jachtvliegtuigen met een materieelreserve van 100 vliegtuigen; c. twee afdeelingen tactische verkenningsvliegtuigen; d. verder een aantal transport- en lesvliegtuigen, welke uiteraard geen gevechtswaarde hadden. Wanneer wij deze opsomming nuchter bekijken dan moeten wij wel tot de conclusie komen dat de sterkte aan lucht- en grondstrijdkrachten. welke het Indische Leger tegen den Japanner in het veld en in de lucht kon brengen, wel uiterst gering was. Daar kwam dan nog bij dat ook onze bondgenooten in het Verre Oosten slechts zwakke krachten beschikbaar hadden; Engeland was gebonden in den strijd tegen Duitschland en Italië terwijl, voor wat Amerika betreft, de Pacific-vloot bij den overval op Pearl Herbour op 8 December 1941 tijdelijk was uitgeschakeld gewor den, en men eigenlijk eerst in 1940 met kracht was begonnen aan den opbouw van een sterke land- en luchtmacht; met dezen opbouw zouden echter vier jaren gemoeid zijn. Uit een en ander kan de les worden getrokken iclat het uit een defensieoogpunt van belang is indien een binnenlandsche industrie beschikbaar is, welke voor zoo ver noodig op korten termijn omgezet kan worden in een oorlogsindustrie, waardoor men derhalve niet of niet geheel afhankelijk is van het buitenland. Verder is duidelijk gebleken dat ook dan nog een krachtige versterking van weermac'htsonderdeelen eenige jaren vordert, en dat met een dergelijke uitbreiding derhalve niet mag warden gewacht tot de vijand bij wijze van spreken voor de deur staat.
7
HOOFDSTUK II
Hei Koninklijk Nederlandsch-Indisehe leger in den strijd tegen Japan In de tweede helft van 1941 was de toestand in het Verre Oosten meer dan tevoren gespannen geworden. De bezetting van het zuidelijk deel van Fransch Indo-China door Japan werd terecht gezien als de laatste stap om een aanval in te zetten op Malaka en Nederlandsch-Indië. Eind November werden de berichten onrustbarend. Een der eerste dagen van December werd de Militaire Luchtvaart van het Indische Leger gemobiliseerd. De spanning groeide met den dag. Eindelijk, in den morgen van 8 December (in Europa was dit 7 December) kwam het belangrijke nieuws: de Japanners hadden de Amerikaansche vlootbasis Pearl Harbour verraderlijk aangevallen; ook zouden Japansche troepen bezig zijn te landen op de noordoostkust van Malaka en in het zuidelijk 'deel vaan Thailand (Siam) . Nederland verklaarde den oorlog aan japan. Eigenlijk ging er een zucht van verlichting op bij het Indische publiek. Men wist nu waar men aan toe was. Men meende dat men met behulp van Amerika en Engeland de Jappen wel een duchtige les zou geven. Men zag over het hoofd dat de Britsche strijdkrachten voor het grootste deel in Europa en Noord-Afrika gebonden waren; men wist niet dat de aanval op Pearl Harbour zulk een ernstige uitwerking had gehad. * * *
Het Indische Leger werd nu geheel gemobiliseerd. Nog denzelfden dag, op 8 December, werd opdracht gegeven dat ongeveer de helft van onze bommenwerpers zich naar Malaka moest verplaatsen om daar met onze Britsche bondgenooten mede te werken bij de verdediging van Singapore. Wegens zwaren regenval konden de vliegtuigen niet voor den volgenden dag starten en waren daarna al spoedig in actie boven Malaka. Een week later werd ook nog een afdeeling jachtvliegtuigen daarheen gedirigeerd. Verder werd beslist dat onze nabij Pontianak in N.W. Borneo gestationneerde bommenwerpers zouden helpen ingeval de Japanners op het Britsche noordelijke deel van het eiland zouden landen. Dit is ook inderdaad geschied. Daar staat tegenover dat in het oostelijk deel van den Archipel Australische troepen en luchtstrijdkrachten werden geplaatst, welke aldaar met onze strijdkrachten zouden samenwerken. Hieruit kan men zien dat de samenwerking tusschen de verschillende bondgenooten goed was. Men hielp elkaar waar dit in onderling overleg noodig werd geoordeeld. Reeds spoedig bleek dat Japan sterke strijdkrachten, zoowel te land als ter zee en in de lucht, had ingezet. Overal traden zij op met een groote overmacht. Door de bondgenooten viel daartegen niet anders te doen dan te trachten, door den Japanschen opmarsch te vertragen, tijd te winnen
8
totdat voldoende krachten in het Verre Oosten beschikbaar konden worden gesteld om aan den vijandelijken opmarsch een halt toe te roepen en daarna tot het tegenoffensief over te gaan. Hierbij moest zoo weinig mogelijk terrein worden prijsgegeven en moesten in ieder geval Australië en de eilanden, welke dit rijk via Hawai met Amerika verbinden, behouden blijven. Aanvankelijk concentreerde de vijand zijn krachten tegen Malaka en de Philippijnen en liet hij Nederlandsch-Indië ongemoeid, met uitzondering van eenige luchtaanvallen, uitgevoerd op plaatsen in de Buitengewesten. Nadat hij echter de belangrijkste punten in de Philippijnen en op het Britsche gedeelte van Borneo had bezet, begon hij de actie tegen Nederlandsch-Indië; op 10 Januari landde hij met sterke krachten op Tarakan (Oost Borneo) en in de Minahassa ( N.O. Celebes). Achtereenvolgens werden daarna de strategisch belangrijke punten van Borneo, Celebes en de Molukken door den vijand vermeesterd.. Op 14 Februari, den dag voor de capitulatie van Singapore, landde de vijand nabij Palembang. 's Vijands plan om de olie-installaties en boorputten van Borneo onbeschadigd in handen te krijgen, was mislukt Bij Palembang trachtte hij dit doel nu te bereiken door een 700-tal parachutisten den aanval verrassend te doen inzetten. Ook dit plan mislukte echter; de parachutisten werden al spoedig door onze troepen opgeruimd. De volgende per schip aangevoerde vijandelijke troepen waren echter zoo overmachtig, dat onze troepen werden gedwongen terug te trekken naar Zuid Sumatra en verder naar Java moesten uitwijken. De belangrijke olie-installaties nabij Palembang waren echter tevoren grootendeels vernield geworden. Eind Februari 1942 had de vijand zich genesteld op practisch alle strategisch-belangrijke punten van de eilanden buiten Java, met uitzondering van Nieuw-Guinea en eenige kleine eilandengroepen in het Oosten van den Arch . ^el. Java was nagenoeg volkomen afgesneden van de buitenwereld. Bij dit doordringen naar Java werden den vijand belangrijke verliezen opgelegd. Vooral de luchtstrijdkrachten deden zich hierbij krachtig gelden. Volgens binnengekomen meldingen werden 19 oorlogsschepen en 44 transportschepen van den vijand door de Militaire Luchtvaart van het Indische Leger met bommen getroffen; een deel dezer schepen werd tot zinken gebracht; een schitterend resultaat wanneer men de geringe sterkte der legerluchtstrijdkrachten in aanmerking neemt Het is niet mogelijk den strijd van de grondstrijdkrachten van het Indische Leger in de Buitengewesten in details te behandelen. Als voorbeeld kan echter dienen het hierna afzonderlijk volgende verhaal van den heldhaftigen strijd, gevoerd door het garnizoen van Tarakan. * *
*
Zooals gezegd was eind Februari 1942 Java • geïsoleerd. Slechts zwakke versterkingen van onze bondgenooten hadden tevoren Java kunnen bereiken. Verdere versterkingen, ook van luchtstrijdkrachten, bleken niet meer mogelijk. (De afstand van Australië en Britsch-Indië tot Java Q J
was voor jachtvliegtuigen te groot om zonder tusschenlanding af te leggen, en bij gebrek aan jachtvliegtuigen op Java was het te riskant om daar nog zware bommenwerpers te stationneeren) . En juist aan vliegtuigen was zulk een groote behoefte. Een laatste poging werd nog gedaan eind Februari; een Amerikaansch vliegtuigtransportschip zou nog trachten een aantal Amerikaansche vliegtuigen met bemanningen in de Zuidkusthaven Tjilatjap aan land te zetten. Met spanning werd afgewacht of deze poging zou slagen. In allerijl werd vlak bij de kade een startbaan aangelegd, zoodat de vliegtuigen zoo van het schip daarop zouden kunnen worden geplaatst om onmiddellijk te starten. Eenige uren stoomen buiten Tjilatjap werd het schip ech t er door den vijand aangevallen en tot zinken gebracht. Will Java een zwat e slag. Dit was voor de verdediging Wil Een der laatste dagen van Februari werd van een Amerikaansch verkenningsvli' gtu'g een bericht (1pgevangen, luidende: „Zeer vele vijandelijke transportschepen waargenomen in Straat Makasar koers zuid; ik word aangevallen door groot aantal zero's..." Hier werd het bericht afgebroken. De dappere bemanning keerde niet naar de basis terug. Verder kwamen berichten binnen welke er op wezen dat een andere groote Japansche transportvloot tusschen Sumatra en Bo rn eo in opmarsch was naar Java.
De mobiele troepen op Java waren als volgt opgesteld: een detachement ( samenstelling als biervoren aangegeven) we3t van Batavia: een detachement plus een zwakke afdeeling, samengesteld uit 'Geallieerde troepen, nabij Buitenzorg; een detachement op de Bandoengsche Hoogvlakte; terwijl het vierde detachement zich nabij Soerabaja bevond. Verder werden eenige andere belangrijke punten verdedigd door enkele bataljons. In den avond van den 28sten Februari landde de vijand op drie punten van Java's Noordkust, namelijk in de Baai van Bantam in WestJava en nabij Rembang in Oost-Java met een groote troepenmacht, terwijl de derde landing plaats vond Noord van Bandoeng met een zwakkere macht. Naar schatting werd in totaal een vijandelijke troepenmacht van 4 to ^ 6 divisies aan land gebracht. De laatst nog overgebleven vliegtuigen van de Militaire Luchtvaart, versterkt met eenige Geallieerde vliegtuigen, werden ingezet. De bemanningen kenden geen rust, en vroegen er niet om, Met hun zwak bewapende vliegtuigen gingen zij den overmachtigen vijand onverschrokken tegemoet, bombardeerden zijn transportschepen en de gelande troepen, tot ten slotte na twee dagen geen enkel vliegtuig meer onbeschadigd was. Een eeresaluut aan deze bemanningen, die geweldige verliezen leden, en niet aarzelden tot het laatst toe den strijd tegen de Japansche overmacht in de lucht vol te houden, is hier zeker op zijn plaats. Van de Baai van Bantam rukten de Japanners in twee colonnes op in Oostelijke richting, naar Batavia en naar Buitenzorg. Onze troepen, welke daar een opstelling hadden ingenomen, waren al spoedig in contact
10
met den vijand en vertraagden zoo veel mogelijk den opmarsch van den veel sterkeren tegenstander. De Noord van Bandoeng gelande vijand ontmoette aanvankelijk geen tegenstand; wegens onze geringe sterkte hadden wij op dat kustgedeelte geen verdediging kunnen inrichten. Snel rukte de vijand op en vermeesterde reeds op den eersten Maart het zwak bezette vliegveld Kalidjati. Spoedig vestigde hij daar zijn luchtstrijdkrachten, en bestookte daarvandaan onze troepen en steden, waarbij hij nagenoeg geen tegenstand van onze zoo goed als doodgebloede luchtmacht meer te vreezen had. Ofschoon de Noord van Bandoeng gelande vijandelijke troepenmacht het zwakst was, werd zij niettemin als voorloopig het gevaarlijkst beschouwd, omdat Bandoeng de zetel der Regeering was geworden, terwijl dit ook de basis van het Leger was. De west van Buitenzorg vechtende troepen werden daarom grootendeels losgemaakt en verplaatst naar Bandoeng. De thans (3 Maart) nabij Bandoeng verzamelde troepen, waarbij zich ook de Cadetten van de Militaire Academie bevonden, werden nu ingezet bij Lembang en Poerwowerto om door een tegenaanval den opmarsch van de gevaarlijke vijandelijke groep tijdelijk tot staan te brengen. Aanvankelijk vorderde de opmarsch goed. Omstreeks 11 uur in den ochtend werden onze troepen echter waargenomen door een vijandelijk vliegtuig; om 1 uur in den namiddag begon de vijand onze troepen uit de lucht te bestoken en hield dit vol tot het invallen van de duisternis. Zoo liep de aanval van de doodvermoeide troepen vast. De west van Batavia optredende troepen waren intusschen al vechtende teruggetrokken tot in de nabijheid van de stad. Daar west van Buitenzorg slechts zwakke afdeelingen waren achtergebleven, kon de vijand hier sneller oprukken, en bedreigde alzoo den verbindingsweg van de legerbasis Bandoeng met de troepen nabij Batavia. Besloten werd Batavia prijs te geven en onze troepen terug te trekken naar Bandoeng. Aldus geschiedde. Op 5 Maart kwam de eerste afdeeling van dezen troep, die gedurende vijf dagen onafgebroken in touw was geweest, aan te Bandoeng. De rood-omrande oogen, diep in hun kassen weggezonken, wezen op de doorstane vermoeienis dezer mannen. Zonder zich te bekommeren om eten viel men, door slaap overmand, neer in de kwartieren. Deze rust zou echter niet lang duren. Langs verschillende wegen en paden rukte de vijand op naar. Bandoeng. Dagelijks werd de stad uit de lucht bestookt, waartegen weinig of niets te doen was. Ongestoord cirkelden de vijandelijke vliegtuigen in de lucht en zochten op hun gemak hun doel uit. De opvoer van munitie en levensmiddelen naar de in gevecht zijnde troepen werd ten zeerste bemoeilijkt, vooral gedurende den dag. 's Vijands overmacht in de lucht, tot het uiterste uitgebuit, maakte het verplaatsen van troepen bijna onmogelijk. Zoo veel doenlijk werd gebruik gemaakt van de duisternis, echter met het gevolg dat de vermoeienis der troepen tot onhoudbare grenzen steeg. Alle troepen, welke maar beschikbaar waren, werden op 6 Maart ingezet. Een afdeeling Timoreezen, welke belast was met de beveiliging
11
van het Hoofdkwartier, verzocht toestemming naar het front gezonden te worden. Ook deze afdeeling werd nog ingezet en heeft haar tol van den vijand geëischt. Niets mocht echter baten. De vijandelijke overmacht was te groot. Op 8 Maart rukten de Japanners Bandoeng binnen, nadat eenige uren tevoren de wanhopige strijd was gestaakt. * * *
De in Oost-Java nabij Rembang gelande vijandelijke groep rukte langs verschillende wegen op naar Soerabaja en Malang. De belangrijkste overgangen over de Bengawan Solo-rivier waren door onze troepen bezet. De vijandelijke opmarsch werd hier tijdelijk tot staan gebracht. Wegens onze geringe troepensterkte was het niet mogelijk geweest een aaneengesloten front langs deze rivier te vormen. Het was voor den vijand alzoo eenvoudig om tusschen onze kleine afdeelingen door te dringen en ze tot teruggaan te nopen. Zoo werden onze troepen teruggedreven, tot zij in de omgeving van Bangil (zuid van Soerabaja) werden omsingeld en van alle aanvoer waren afgesneden. Op 8 Maart werd ook hier de ongelijke strijd gestaakt. *
*
*
Het had den vijand twee maanden gekost om, nadat hij de Philippijnen op een heel klein gebied na vermeesterd had, den Nederlandsch Indischen eilandengordel te doorbreken. Het had hem een groote krachtsinspanning gekost, zoodat hij nu eenigen tijd behoefde om op zijn verhaal te komen en zich gereed te maken voor den volgenden sprong: naar Australië. De tijd, gewonnen door de verdediging van Nederlandsch-Indië, had intusschen de Geallieerden in staat gesteld voldoende strijdkrachten te concentreeren in Australië en in Oost-Nieuw Guinea om den verderen opmarsch van Japan een halt toe te roepen. *
*
*
Met den val van Java was het verzet echter niet geëindigd. Op tal van eilanden bleven nog kleine detachementen van het Indische Leger den vijand bestoken. Op Timor, Sumatra, Nieuw-Guinea en andere eilanden voerden deze detachementen een strijd, welke den vijand veel moeilijkheden baarde. Nog in November 1943, dat is ruim anderhalf jaar nadat de vijand zich meester waande van Sumatra, werd door de Japansche radio omgeroepen dat tot dat tijdstip op Sumatra alleen tweeduizend strijders waren onschadelijk gemaakt. Een ander voorbeeld wordt gevormd door het garnizoen van Manokwari (Vogelkop, Ned. Nieuw-Guinea) , dat zich nog gedurende bijna twee en een half jaar, tot September 1 944, in het oerbosch van Nieuw-Guinea wist te handhaven. Eenige fragmenten uit de lotgevallen van dit handjevol dapperen worden afzonderlijk hierna weergegeven. Eerst na het einde der vijandelijkheden in het Verre Oosten zal echter kunnen blijken welk een bovenmenschelijke taak de mannen van
12
de verschillende detachementen hebben verricht. Zij onder U, die het binnenland van Nederlandsch-Indië kennen, zullen kunnen beseffen welk een volharding deze mannen moeten bezitten, welk een wissel getrokken wordt op hun physiek. Bij nacht en ontij, in alle weer en wind trekken zij er op uit, liggen in hinderlaag, liggen uren te wachten, bewegingloos, tot het gunstige oogenblik van handelen is aangebroken. Hun geneeskundige verzorging is uiterst sober, of mankeert geheel. Zij moeten leven van het weinige dat de eenvoudige Indonesische bevolking van het binnenland kan missen. Het werk van deze mannen beantwoordt de beste tradities van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger. * * *
Een lichtpunt was intusschen dat een deel, zij het een heel klein gedeelte van den Archipel in eigen handen was gebleven. Op Merauke, in het uiterste oostelijke hoekje van den Archipel, bleef de fiere Nederlandsche vlag waaien. Het kleine restantje Nederlandsch-Indische troepen, dat nog beschikbaar was, werd daarheen gedirigeerd om, in samenwerking met de bondgenooten, dit deel van den Archipel te verdedigen. Merauke is vrij gebleven. ** *
Voor den val van Java was het mogelijk geweest een gedeelte van het personeel van de Militaire Luchtvaart en een aantal leerlingen naar Australië af te voeren, In Amerika werd een Nederlandsche Vliegschool opgericht, waar dit personeel verder werd opgeleid. Reeds geruimen tijd zijn thans weer vliegtuigafdeelingen van het Nederlandsch-Indische Leger in actie boven den Archipel. Zij beschikken thans over het modernste Amerikaansche materieel. Onophoudelijk bombardeeren zij den vijand. Een gedeelte der Legerluchtstrijdkrachten is reeds gestationneerd in Nederlandsch-Indië. Zij zijn terug op eigen Nederlandsch grondgebied... Ook de grondstrijdkrachten van het Indische Leger werden, voor zoo ver dit mogelijk bleek, versterkt. Het is echter duidelijk dat deze versterking, zoolang zoowel Nederland als Nederlandsch-Indië door den vijand waren bezet, slechts gering kon zijn. Vooral Suriname heeft daarbij een naar verhouding belangrijke rol vervuld. In September 1944 werd een nieuw bataljon infanterie opgericht, dat wordt ingezet om in samenwerking met onze bondgenooten den vijand van ons grondgebied te verdrijven. De rollen zijn thans omgedraaid. De Geallieerden hebben over de geheele linie de overmacht, een geweldige overmacht. Japan wordt hoe langer hoe meer teruggedrongen. In samenwerking met de andere deelen van de Nederlandsche Weermacht en met onze bondgenooten ziet het Koninklijk Nederlandsch-In^ dische Leger zich thans gesteld voor de taak: Het verdrijven van den indringer uit ons Nederlandsch-Indië en daarna het herstel van rust en orde aldaar. Uit het voorgaande zal gebleken zijn dat de momenteele sterkte van
13
het Indische Leger veel en veel te zwak is. Op korten, zeer korten termijn moet dit Leger versterkt worden. Een mooie taak is hier weggelegd voor een groot aantal flinke Nederlandsche mannen. Thans doet zich de gelegenheid voor te toonen dat Nederland en Nederlandsch-Indië één zijn, dat het leed aan de bevolking van Nederlandsch-Indië aangedaan Nederland evenzeer beroert als het in het Moederland doorstane leed. Wanneer wij denken aan de krijgsgevangenkampen, waar onze mannen, in de kracht van hun leven, van hun vrijheid beroofd, rusteloos op en neer loopen, en uitzien naar het tijdstip der verlossing; wanneer wij denken aan de tallooze vrouwen en kinderen, opgesloten achter prikkeldraad, slecht gevoed en met de kleeren in flarden, die halsreikend naar hulp uitzien; wanneer wij denken aan het Indonesische volk dat, door den vijand geknecht en mishandeld, met smart op het oogenblik der bevrijding wacht, op het , oogenblik dat het weer rustig en ongestoord in een welgeordend Nederlandsch-Indië, zijn grond kan bebouwen, aan het werk kan... dan stijgt ons slechts een kreet naar de , lippen: Naar Indië. Meer dan driehonderd jaar geleden zei een onzer groote Nederlanders: „Daar kan in Indië wat grootsch verricht worden." ONZE VOORVADEREN HEBBEN DAT GEDAAN. ONZE TEGENWOORDIGE GENERATIE ZAL TOONEN DAT ZIJ DAT OOK KAN.
VERSTERKT DE GELEDEREN VAN HET
KONINKLIJK NEDERLANDSCHINDISCHE LEGER 14
DE SLAG OM TARAKAN IN JANUARI 1942
VOORWOORD Het verhaal van 'de verdediging van Tarakan door troepen van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger, hetwelk hier volgt, is geschreven door een officier van dat Leger, die dien strijd van het begin tot het einde heeft medegemaakt. Zijn naam, evenals die van de andere personen, die in het rapport voorkomen, zijn vervangen door willekeurige letters. Dit relaas is geen gevechtsrapport in den zuiveren zin. Het verhaalt van een garnizoen, dat zich tevoren had opgemaakt voor ondergang tegen een overmachtigen vijand, doch dat dit lot aanvaard heeft met een blijmoedigheid en zelfverloochening. die Tarakan's korte krijgsgeschiedenis tot een epos heeft gemaakt. Heldendaden worden aangestipt, wijl vele andere nog ongeschreven zijn, doch moge dit verhaal aan de vergetelheid ontrukken den moed en de volharding betoond door een deel van het Koninklijk Nederlandsche Indische Leger, dat op zoo schitterende wijze werd aangevoerd en geïnspireerd door zijn Commandant, Luitenant-Kolonel A. Het moge tevens een bescheiden beschrijving zijn van de heldenrol gespeeld door 40 Roode Kruis verpleegsters, moedige vrouwen van alle landaarden afkomstig, die geheel uit vrijen wil het lot gedeeld hebben van de mannen, die hier pal stonden voor onze groote Zaak, voor onze Vorstin en ons Koninkrijk.
15
DE SLAG OM TARAKAN IN JANUARI 1942
HOOFDSTUK I
Hei eiland Teneinde zich eenig beeld te vormen van . het verloop van den slag om Tarakan is het noodig een korte beschrijving van het eiland te geven, gevolgd door een beknopte voorgeschiedenis, een overzicht van het doel en de inrichting der verdediging, voorts van de strijdkrachten inclusief de verdeeling daarvan, teneinde aan de eischen dier verdediging te kunnen voldoen. TARAKAN, een eilandje gelegen op de Oostkust van Borneo, nagenoeg tegenover den mond van de Sesajap Rivier, niet ver van de grens met Britsch Borneo, heeft ruwweg den vorm van een rechthoekiger driehoek met een naar het Zuiden gerichten tophoek en de langste zijde tegenover Borneo's vasten wal. De afmetingen van het eiland zijn langs de Noordkust ± 15 K.M., langs de Oostkust ± 20 K.M. en langs de Zuid-Westkust 35 a 40 K.M. Van het geheele oppervlak van het eiland is slechts een zeer klein gedeelte tot ontwikkeling gebracht ten bate van de olieproductie en de noodige woningruimte voor de bevolking, totaal rond 5000 zielen beloopend. Totaal is hoogstens 25 K.M.2 bewoonbaar wijl de rest van het eiland practisch nog in zijn natuurlijken wilden staat verkeert. De oliecentra zijn: het voornaamste tot het uiterste geëxploiteerde „Pamoesian" boorterrein in het Zuidoosten, waar zich tevens de wooncentra der employé's, het Chineesche kamp, de militaire kampementen en meer aan de Zuidwestkust het Marine vliegkamp en de tanken-parken bevinden, terwijl een tweede onbelangrijk boorterreintje „Djoeata" zich ietwat West van het midden van het eiland bevindt, alwaar zich ook eenige installaties en enkele woningen bevinden. De haveninstallaties bevinden zich eveneens op de Zuidwestkust in het deel Lingkas geheeten, alwaar zich twee groote steigers bevinden, geschikt voor schepen van alle grootten en , een kleinere steiger voor het Marine vliegkamp. Het wegennet is te onderscheiden in een hoofdweg, van Lingkas Noordwaarts leidend naar het Djoeata boorterrein, waarna deze weg overgaat in een voetpad naar de Noordwestkust, terwijl Noord van Lingkas de hoofdweg naar het Oosten afbuigt, naar het ingewikkelde Pamoesian boorterrein met enkele zijwegen naar de bewoonde gedeelten. Deze hoofdweg is totaal ± 20 K.M. lang en bovendien is er nog een uitgebreid wegennet leidende door het complex der boorterreinen, totaal 50 K.M.
16
Een lichte-mitrailleur-groep in den aanval.
Een anti-tankkanon gereed om te vuren.
Een infanterie-patrouille op marsch door het heuvelterrein van Timor, den vijand tegemoet.
Vooral in de Jungle is groote waakzaamheid een eerste vereischte.
Voorts was TARAKAN een vliegveld rijk, geschikt voor vliegtuigen van middelbare grootte. Het geheele eiland is heuvelachtig, doch de hoogste top gaat niet hooger dan ongeveer 90 meter nabij de Zuidpunt, terwijl uitgestrekte kustdeelen uit moeras bestaan waarvan het Noordwestelijk deel als onbegaanbaar was aangemerkt, evenals een deel der Westkust. De bevolking van TARAKAN dankt haar bestaan uitsluitend aan de olie en dit is ook oorzaak, dat dit overigens onvruchtbare en onherbergzame eiland een zeer heterogene bevolking telde, die zeer geinteresseerd was in alles wat met de olie-productie samenhing, doch waarvan een groot deel der bewoners als tijdelijk beschouwd moest worden, behalve wellicht de eenige nederzetting buiten dit gebied, Djoeata geheeten, een gehucht op de Noordwestkust gelegen. TARAKAN tproduceerde zgn. ,,crude oil", die wegens haar samenstelling geschikt was zonder verdere bewerking als stookolie in schepen gebruikt te warden. Tarakan had zich reeds jarenlang in een klimmende belangstelling verheugd. Reeds in , Februari 1933 was het noodig met den uitersten spoed een versterkingsdetachemznt te zenden bestaande uit eenige compagnieën infanterie en eenige artillerie, toen er ernstige vrees bestond, dat Japan een „coup de main" tegen de oliehaven voorbereidde, waar toen slechts 1 compagnie infanterie was gestationneerd. Dit jaar luidde tevens een tijdperk rn van met-beperkte-geldmiddelen-.improviseeren en een zich-behel pen-met-onvoldoende-middelen. Reeds in deze en volgende jaren werden tegen een eventueele „coup de main'' een aantal maatregelen getroffen, waarbij echter op uiterst karige wijze aan de door militaire deskundigen gestelde eischen op materieel. en personeelsgebied tegemoet werd gekomen. Het heeft tot 1941 moeten duren eer voldoende geldmiddelen beschikbaar werden gesteld om den achterstand in te halen. Het is in deze periode feitelijk, dat de voorbereidingen voor Tarakan geschiedenis gingen maken, dat een jaar van onverdroten en noesten arbeid intrad om het mogelijke nog te bereiken, een arbeid waarin vele honderdduizenden guldens staken, waarin de militaire autoriteiten met hun troepen letterlijk al het mogelijke gaven om Tarakan's verdediging te verzekeren. Het moet hier ook worden vermeld dat in dezen voor Indië zoo moeilijken tijd geen gebrek meer was aan militaire fondsen, maar wel aan materieel en personeel. Gedurende bijna één jaar vergden officieren en troepen het uiterste van zichzelf om tenslotte het geheelebouwwerk, toen de tijd daar was, in enkele dagen te zien verpletteren onder een 15- tot 20-voudige overmacht. Sedert Mei 1940 hadden er in Tarakan groote veranderingen plaats gegrepen. Een algemeen evacuatieplan voor alle gezinnen van militairen, die van B.P.M. (Bataafsche Petroleum Maatschappij) -employé's en die der Inheemsche bevolking was doorgevoerd. Slechts enkele vrouwen in dienst van het Roode Kruis bleven achter. Men meet het Tarakan-leven hebben gekend om te kunnen beoor-
17
deelen wat dit beteekende, deze gemeenschap van uitsluitend mannen, die voortdurend in een zekere spanning leefden in afwachting van de mogelijke dingen die komen konden. Nog echter bleef de verdediging gespeend van noodige personeels- en materieels-versterkingen, thans omdat deze blijkbaar niet konden worden uitgespaard op het Javaleger. Eerst in begin 1941 kwamen de fondsen los, welke echter met groote snelheid werden verslonden om tot een harmonisch stelsel van behoorlijke verdedigingsmaatregelen te komen. Deze periode werd gekenmerkt door een ongekende bedrijvigheid onder leding van den Luit. Kolonel A., de man wiens naam onverbrekelijk verbonden is a an de heldhaftige verdediging van Tarakan. Voor het eerst in onze Indische militaire geschiedenis speelde geld geen rol en konden de versterkte fondsen niet eens ten volle opgebruikt worden.
18
HOOFDSTUK II
De inrichting der verdediging Het algemeen principe der verdediging was gebaseerd op de volgende doelstellingen die als hoofd-, resp. neventaken waren beschreven: a. ingeval van een vijandelijke aanval tot eiken prijs de volledige vernieling van de olie-boorterreinen en hun installaties waarborgen, teneinde den vijand het gebruik daarvan te ontzeggen; b. na het volbrengen van deze taak met de resteerende troepen terugtrekken op het vliegveld, dat tot eiken prijs in ons bezit moest blijven. Over de tactische merites van deze laatste opdracht zal niet worden uitgeweid, hoewel het duidelijk is, dat op een dusdanig klein oppervlak als waar de acties plaats moesten vinden deze laatste opdracht uiterst moei lijk was, hoewel hiermede beoogd werd de beschikking te behouden over een vooruitgeschoven vliegbasis (in den rug der Philippijnen) . Tevens moet hierbij worden vermeld, dat deze laatste opdracht verstrekt werd in Augustus 1 94 1 ( 33 maand voor het uitbreken van den oorlog ), wijl voordien het garnizoen de opdracht had na succesvolle uitvoering van de hoofdtaak uit te wijken naar Borneo's vasteland. Het systeem der verdediging berustte op de volgende beginselen ( zie kaart) . Het Pamoesian boorterrein, het hoofdproductiecentrum, had de meeste aandacht. Het werd omringd door een stelsel van steunpunten, vereenigd in verschillende fronten. Zoo had men een Oostfront, dat langs de Oostranden der boorterreinen het open terrein Oostwaarts tot eenige kilometers tot de boschranden overzag, op de rechterflank aangeleund door moerassen der Pamoesianrivier. In het Zuidwesten was het zgn. Lingkas front, dat zeer sterk was en gericht was tegen landingen van die zijde; dan was er een Noordfront halverwege Tarakandorp en het vliegveld gelegen en tenslotte de vliegveldverdediging. Tusschen het Oostfront en het Noordfront lag bijna ondoordringbaar terrein dat door speciale afdeelingen bewaakt werd. D e periferieën van Tarakan waren de Noordwestelijke punten Djoeata, alwaar eenige infanterie de aldaar opgestelde batterij artillerie voor afsluiting van het Noorder vaarwater moest dekken. Deze batterij diende als bewaking van de Noordelijke mijnversperring.
Drie kustbatterijen stonden voorts langs de Zuidwestkust. Zuid van de Pamoesianrivier, de zgn. Peninki Batterijen (2 batterijen a 3 X 7.5 cm) en de Karoengan Batterij (4 X 12 cm) .
Deze batterijen bewaakten de mijnversperring, welke het Lingkasbeschermde. Een vooruitgeschoven stelling bevond zich op de Oostkust nabij
front
19
Amal waar één sectie Infanterie (53 man) en enkele mitrailleurs eventueele landingen aldaar moesten vertragen en welke afdeeling zoo noodig vechtend moest terugvallen op het Oostfront, naar tevoren ingerichte opstellingen. TARAKAN, een typisch voorbeeld van een object-verdediging, was bezet door een garnizoen van 1200 tot 1300 man sterk, als volgt samengesteld: LEGER: 3 compagnieën infanterie a 177 man met 18 lichte mitrailleurs per compagnie; 1 comp. mitrailleurs met 18 mitrailleurs en 6 mortieren; 1 kustbatterij van 4 X 7 cm. (in den Noordwesthoek bij Djoeata) ; 2 kustbatterijea a 3 X 7.5 cm. langs g de Zuidwestkust; 1 kustbatterij van 4 X 12 cm. 1 mobiele veldbatterij van 3 X 7.5 cm.; 1 mobiele batterij van 2 X 7 cm.; 2 secties a 2 X 40 mm. luchtdoelgeschut; 2 secties a 2 X 20 mm. luchtdoelgeschut; Eenige secties luchtdoelmitraillkurs van 12.7 mm., een sectie 'Genietroepen van ± 30 man vernielingsspecialisten, 7 zgn. overvalwagens met 80 man infanterie; ± 40 gemilitairiseerde B.P.M. employé's; eenige door het leger bemande patrouille-motorbooten. LEGERVLIEGTUIGEN: 3 Glenn Martin bommenwerpers; 4 Brewster Jagers. MARINE: H.M. Mijnenlegger „Prins van Oranje"; eenige patrouille-vaartuigen. MARINE VLIEGDIENST: 3 Dormer vliegbooten; een detachement van 80 man, meest specialisten in het Marine vliegkamp, waarbij 4 legermitrailleurs en 2 kleine kanonnen van 3.7 cm. Alle strijdkrachten, behalve de mijnenlegger, stonden onder commando van Luitenant-Kolonel A. Alvorens dit hoofdstuk te besluiten zij een kort woord gewijd aan de moreele factoren van een gemeenschap van soldaten, die hunne ge-j zinnen op Java moesten achterlaten, op zichzelf reeds een probleem vormende in een plaats waar geen gelegenheid tot eenigerlei ontspanning is, en tenslotte sedert Juni 1941 het leven in volledigen verduisteringstoestand; zoo is het wellicht duidelijk welke eischen aan beleid, tact en inzicht gesteld werden aan Commandanten en Officieren. Men kan hierbij nog voegen de hevige spanning, die telkens optrad bij de plotselinge alarmseinen van den Generalen Staf, als het „Weest op Uw hoede"
20
codewoord doorkwam, hetgeen telkenmale noodig bleek, vooral toen de Japanners hun penetratie in Indo-China steeds verder voortzetten. Hierbij kwam de wetenschap, dat Tarakan voor den vijand bijzondere waarde had en als eerste aanvalsdoel op Japan's program moest staan, hetgeen het tenslotte ook is geworden. Hieraan dient toegevoegd te worden dat langzamerhand het besef groeide, dat Tarakan voor de bezetting een levend graf zou worden, sedert het bekend was dat, blijkens de laatstelijk ontvangen opdracht, stand gehouden moest worden op dit kleine eiland waar geen manoeuvreruimte was. Deze wetenschap echter bezielde de bezetting met een eigenaardigen, grimmigen wil alsdan het leven in ieder geval zoo duur mogelijk te verkoopen. De censuur zou boekdeelen kunnen schrijven over hetgeen aan deze gevoelens omging in de harten dezer menschen, die in hun brieven „aan huis" een voorzichtig woord van afscheid deden doorschemeren. Dan moet hier worden vermeld het feit, dat 20 dames, echtgenooten van Officieren en B.P.M. employé's, onder de bezielende leiding van Mevrouw D. op het eiland bleven en het als haar plicht beschouwden de mannen straks bij te staan als de strijd zijn slachtoffers zou eischen. Deze Nederlandsche vrouwen, waaronder ook enkele Indonesische, deden nog iets anders; zij waren voor de mannen een stimulans, die hen het evenwicht deed behouden en zich zelf deden blijven. Haar beschavende invloed was opwekkend voor de geheele groote mannengemeenschap. Deze vrouwen werkten hard, oefenden en arbeidden in de beide hospitalen onder onze militaire en B.P.M.-doktoren. Tenslotte behoorde tot de taak van den troepencommandant de burgerbevolking te mobiliseeren. Deze uiterst delicate taak, nl. het heterogene Indonesische element in militair verband te organiseeren, werd met uiterst bekwame hand geleid door den Assistent-.Resident. Voorts was leen groot deel der B.P.M.-.employé's ingedeeld in vernielingsploegen onder de uitnemende leiding van den Luitenant B., een jeugdig officier met vier jaren dienst, die het volkomen geslaagde vernielingsschema opbouwde en uitvoerde, en later vechtende onderging. Honderden In donesiërs behoorden tot den luchtbeschermingsdienst, geleid door den B.P.M.-employé C. (later geridderd met de Militaire Willemsorde) , honderden behoorden tot de transportcolonnes voor bevoorrading, en vele tientallen ziekendragers en hulpverplegers moesten worden georganiseerd in ploegen en als zoodanig geoefend worden. Een speciale brandweer moest worden opgericht. In al deze diensten werkten Nederlanders, Chineezen en Indonesiërs naast elkander, omvattende een organisatie van ± 2000 man sterk. Ook voor hen bestond een speciale Intendance, een voedselcentrale, keukens en voedselopvoerdienst, waarbij veel van de verantwoordelijke instanties werd geëischt. En zoo naderde de dag, de 8ste December, toen de verschrikkelijke tragedie in het Oosten een aanvang nam. Het kan nuttig zijn een buitenlander, de bekende Amerikaansche Pacific-schrijver, Hallet Abend, te laten spreken, nadat hij Tarakan vóór 21
8 December had bezocht en daarvan in zijn boek „Ramparts in the Pacific" op pag. 166 e.v. verhaalt (vertaald uit het Engelsch) : „Ik maakte mijn tweede onverwachte landing op Tarakan. Het vliegveld was thans niet bezaaid met Friesche Ruiters ( hindernissen) toen wij er omheen cirkelden, want juist voor ons kwam iet laatste van zes legerverkenningsvliegtuigen binnen na een vlucht van Balik Papan. Zij kwamen hier benzine bijvullen om daarna bij het laatste daglicht een verkenningsvlucht van 400 mijl over zee te maken om maar zeker te zijn dat geen Japansche oorlogsr en troepenschepen voldoende dichtbij waren om voor het aanbreken van den volgenden dag een verrassende beschieting of landing uit te voeren ... . Zoo dachten de Nederlanders in Oost-Indië over de japanners, reeds in September ... . Ik reed naar Tarakan over een hobbeligen weg. Gedurende de rit werden mij twee-en-dertig goed gecamoufleerde opstellingen voor kusten luchtdoelgeschut en voor zware mitrailleurs aangewezen in de heuvels welke de haven en het vliegveld beheerscbten. Later vernam ik dat gedurende het laatste jaar honderd zesendertig dergelijke opstellingen gemaakt waren geworden .. . Het eigenlijke militaire garnizoen van het eiland had een sterkte van minder dan duizend man. Maar alle Nederlanders daar -- employé's van de oliemaatschappij en gouvernementsambtenaren — waren militairgeoefende reservisten en waren voorzien van uniformen en wapens ... . Nog laat in den avond zat ik met een groepje dezer menschen — of ficieren van het Leger, gouvernementsambtenaren, administrateurs van de oliemaatschappij --- op de verandah van de Societeit bij een gekoeld glaasje jenever. Er werd niet gesproken over het „of" van den oorlog, slechts over het „Wanneer?". En de algemeene vraag van de Nederlanders was: „Zullen de Vereenigde Staten van Amerika meedoen of er buiten blijven?".... Den volgenden morgen voor zonsopgang startten wij van het vliegveld.... Onze koers ging over de zeestraat, welke Borneo scheidt van Tarakan, dat gezegende eiland, hoewel niet het eiland van gezegenden..."
22
HOOFDSTUK III
8 December 1941 : Oorlog Het nieuws kon te Tarakan niet realistischer ontvangen worden; het bekende Manilla-station, dat steeds om 6 uur Tarakan-tijd opende met de bekende song : „Good Morning, good morning", deed de over de stad loeiende sirenes door de muziek heen hooren, terwijl de geagiteerde stem van den omroeper het nieuws van Pearl Habour doorgaf, gepaard aan de niet minder sprekende verhalen wat zich in den vroegen Zondagmorgen dáár in en rond Manilla afspeelde. Sedert 1 December 1941 was Tarakan echter gewaarschuwd. Alle troepen waren in de stellingen gelegen en vanaf dien eersten December heerschte er reeds den stemming van waakzaamheid, die eiken schutter den vinger aan den trekker deed houden. Wat er ook te gebeuren stond, verrast zouden wij niet worden. En de 8ste December kwam evenmin als een verrassing; bij velen was er eerder een gevoel van verlichting toen het dan eindelijk zoo ver was. De oorlogsverklaring van H.M. de Koningin aan Japan bekend gemaakt door den Gouverneur-Generaal, werd met volledige instemming door een ieder begroet. Wij voelden ons sterk. Zooais achter Singapore het Britsche Imperium stond, zoo stonden immers achter de Philippijnen de United States of America. Den 9den December zag de eerste oorlogskrant in de Pacific het licht, het was de „Frontkrant van Tarakan", uitgegeven in stencilvorm door den troepenstaf, met een dagelijksche oplaag van 300 exemplaren in een Nederlandsche en Maleische uitgave, teneinde de troepen volledig op de hoogte te houden van het verloop van den oorlog. Eiken morgen, om 7 uur, ging de „Frontkrant" ter perse en werd dan awl de ongeduldig wachtende, ver verspreide troepen -gedistribueerd. Tarakan zag ook de eerste rijdende cantine in Nederiandsch-Indië, welke bestond uit een speciale B.P.M.-auto, bediend door den Leger des Heils officier. Achter deze maatregelen stak meer dan op het oog leek en het is goed gebleken, vooral later, dat de kleine pers het geheele garnizoen bereikte met zijn nieuws, dat helaas steeds slechter werd, doch de manschappen beter voorbereidde voor hetgeen komen ging'. In Tarakan is nimmer sprake geweest van een verdoovende slag na een plotselinge nederlaag. Tarakan begreep, dat zijn lot bezegeld was, toen dringend aangevraagde troepenversterkingen bleken niet geleverd te kunnen worden; toen dringend noodig geschut voor de onbeschermde Oostkust niet beschikbaar was; toen met klem bepleite vergrooting der kleine munitievoorraden niet verwezenlijkt kon worden. Veel tijd om na te denken had men echter niet. Er was nog ontzaglijk
23
veel te doen. Nieuwe troepen waren tot en met Novennber nog binnengekomen van Java, om andere troepen van Tarakan af te lossen en deze contingenten waren nog geheel onvoorbereid op 'deze wijze van oorlogvoeren, zoo weinig identiek met onze voorbereiding in het Indische leger voor den „bewegingsoorlog". Eenige malen per week werd onder oorlogsomstandigheden de geheele vernielingsmanoeuvre gerepeteerd en tot in minuten en seconden met testhorloges igecontroleerd. Even was er een kleine verandering in het 'dagelijksche jachten, toen 20 nieuwe Roode-;Kruiszusters arriveerden. Zij waren naar Tarakan gekomen, zonder dat zij hare oologsbestemming kenden. Spontaan hadden deze vrouwen en meisjes zich tgemeld, toen de Javaradio hen opriep, slechts vermeldend, dat gevechtsactie op het terrein van haar . arbeid spoedig verwacht kon warden. Een der jongere nieuw aangekomen zustertjes, een meisje van nauwelijks 18 jaar, zeide, toen de geheele troep in het B.P.M. doorgangshuis bijeen zat in vrijwel algeheele duisternis, slechts belicht door een blauw galerij-lampje: ,,Oeh, wat een griezelige grafkeldersfeer". Wij antwoordden dat wij reeds 7 maanden zoo leefden, en dit verzoende haar onmiddellijk. Door de groote toewijding en zorg van de zijde van Mevrouw D., het Hoofd van het Roode Kruis, werden de zustertjes zoo goed als het ging spoedig onder ,dak gebracht, h are taak aangewezen, onmiddellijk begonnen met oefenen voor luchtalarm, en werden gasmaskers verstrekt. En tenslotte was er nog veel arbeid te verzetten in nieuwe reservestellingen in tweede lijn, stellingen, welke hopenlijk een verrassing zouden beteekenen voor den overigens zeer goed ingelichten vijand. Het had nl. tot 22 November moeten duren eer wij , de laatste Japanners het eiland hadden zien verlaten. Eenige uitgelezen spionnen waren als handelaars tot het laatst op het eiland gebleven, daar zelfs de dringenste verzoeken van militaire zijde om hen te verwijderen, geen uitwerking hadden. Het garnizoenheeft hierdoor wellicht zwaardere verliezen geleden dan noodig was, of juister, het .is sneller .onder den voet geloopen dan zelfs bij een 15 tot 20-voudige vijandelijke overmacht verwacht was. Het verloop van Japan's nadering wees voor Tarakan weinig goeds uit. De Philippijnsche verdediging werd letterlijk opgerold. Manilla viel. Davao was reeds onmiddellijk gevallen. Het duurde dan ook niet lang of 'het eerste contact met den vijand werd verkregen in den vorm van beschieting door een der 'groote 4-matorige vliegbooten, de zgn. „Navy 97". Eenige slachtoffers onder de burgerwerklieden op het vliegveld waren te betreuren. Onze jagers, onmiddellijk in de lucht, vielen verwoed aan. Een onzer jagers werd zwaar beschadigd', doch de vlieger kwam ongedeerd beneden; wegens een opkomende zware regenwolk wisten de Japanners spoorloos te verdwijnen. Dit eerste reëele contact bad ons reeds dadelijk de moeilijkheden gedemonstreerd ons te vrijwaren tegen verrassende luchtaanvallen van zeezijde. Te land waren, zoover als de radius der radiotoestellen reikte, lucht-
24
alarmposten, bediend door vrijwillig Indonesisch personeel, ingericht, doch de zeezijde verschafte geen enkele mogelijkheid daarvoor. Na dezen eersten aanval volgden ,er meer. Dagelijksche verkenningsvluchten van enkele vliegtuigen, blijkbaar bestemd voor het uitvoeren van de laatste photo-opdrachten, werden spoedig gevolgd door zware bomaanvallen; op het vliegveld, op olietanken, op de „Prins van Oranje", op de verdedigingswerken. De aanvallen namen in hevigheid toe, waarbij het spoedig onmogelijk werd onze bommenwerpers te handhaven op het steeds meer gehavende vliegveld. De troepencommandant zond de bommenwerpers terug. Hun verkenningswerk werd overgenomen door de onvermoeide marine-vliegers, die met hun vliegboeten in kreeken en riviermonden overdag verscholen bleven onder d'e meest primitieve en uitputtende omstandigheden om tegen den avond de gevaarvolle verkenningen langs door den troepencommandant uitgestippelde lijnen uit te voeren, teneinde inlichtingen te krijgen over mogelijke nadering van den vijand. Meestal terug bij het vallen van de duisternis, waren de vliegtuigen 's morgens om 6 uur weer verdwenen naar hun schuilplaatsen. Bemanningen moesten 's nachts werken aan de vliegtuigen, ze bijvullen, nazien, enz. Het bleef hier ,echter niet bij. De vijand was nl. gesignaleerd voor MIRI in Serawak, twee vuur vliegen van Tarakan. Zoowel de Marine- als Legerbommenwerpers gingen spoedig op zoek en vonden den vijand. De eerste kruiser van de Japanners zonk onder een voltreffer van den Officiervlieger E. der Kon. Marine. Een tweede verdween naar den bodem door een aanval uitgevoerd door den eersten Luitenant-legervlieger F. Het was een vreemd gezicht soms te zien da y de dapperen zelf er den minsten ophef van maakten temidden van de vreugde-uitingen hunner collega's. Wij kwamen er niet zonder kleerscheur`n af. De Legerbommenwerpers kwamen van het Borneo-vliegveld eerst naar Tarakan om te „tanken" en gingen ,soms alleen, somsbegeleid door jagers naar den „Overkant". Hier maakten ze voor het eerst kennis met de geduchte, toen nog onbekende Japansche „Zero's". Telkenmale bleven er eenige dapperen achter. De jeugdige jachtvliegers met hun 4 jagers brandden van ongeduld om hun kameraden te omreken. Wie deze jongens van 19 tot + 22 jaar heeft bezig gezien toen het eenmaal zoover was, kan naast een gevoel van trots, gevoelens van smart niet onderdrukken. De Brewsters, waarop zij zoo trotsch waren, bleken geen partij te zijn voor de Zero's. Het gevecht van de Hollandsche helden tegen deze numerieke en materieele overmacht was verschrikkelijk om aan te zien, en wij op den grond, verbaasd als wij waren over de uitmuntende vliegkunst vertoond door den vijand en de snelheid van zijn materieel, werden evenzeer met ontzag vervuld voor onze jongens. Geen huner heeft zich ooit aan een gevecht onttrokken. Verwoed vochten ze in die reusachtige ruimte, vochten verbeten, zochten den vijand telkens door ontwikkeling van grootere techniek te na te komen. De
25
strijd was echter hopeloos en de een na den ander werd letterlijk afgemaakt en een enkele kwam weer veilig op den grand. De kleine gehavende groep werd versterkt met vier andere jagers, doch het spel herhaaldezich. Ondanks de wetenschap, dat de vijand zooveel sterker was, dacht geen der overgeblevenen er aan op den grond te blijven. Een der jongsten, een knaap nog van 19 jaren, de Vaandrig G., werd, toen hij juist toch een „Zero" „op den korrel" had, in zijn motor getroffen, die stopte. Hij bleef in duikvlucht doorvliegen, met alle mitrailleurs doorvurend' en den vijand treffend. Twee Zero's echter kwamen „op zijn staart zitten", zooals hij dit noemde, schoten zijn stuurinrichting in stukken. Hij viel, in adembenemende snelheid; het vliegtuig lag nu op den rug, steeds gevolgd door twee Zero's. De machine begon te rooken, een stipje stak uit de cockpit; het was G., die worstelde om los te komen, omdat hij was blijven haken achter een instrument. Eindelijk op 500 m. boven den grond maakte de stip zich los uit het vliegtuig, hij viel. Langzaam, tergend langzaam ging de parachute open en met een veel te igroote snelheid' nog belandde de vlieger op den grond. Wij snelden per auto naar de plaats, waar hij stond, deze jongen. woedend en met zijn Vuist ballend „dat de andere Jap alleen maar beschadigd was". Geen sprake van zenuwen, van angst, slechts onmiddellijk een vraag aan den troepencommandant om hem toestemming tegeven met twee man een overgebleven jager te bemannen om een nieuw viegtuig van Borneo te mogen halen. Helaas was het zoo geen strijd meer om vol te houden en na eenige dagen van vernietigende ,gevechten bleef de laatste jager over. Bijna alle vliegers waren gesneuveld. G. vertrok met den laatsten jager, als ballast met een anderen held naar Borneo. Zijn woorden voor zijn vertrek waren: „Ik zal ze op Java wel even vertellen, wat we hier noodig hebben en ik kom met nieuwe jagers onmiddellijk terug". G. is slechts één der episoden. Anderen lieten het leven, als bijvoorbeeld Luit. H., die geheel alleen met drie Zero's worstelde en „ergens" in d e rimboe neerstortte. Van de 8 jagers 1 overgebleven, en zoo verdween dan deze laatste, met twee vliegers, met het voornemen onherroepe lijk terug te komen. De vijand had zijn doel bereikt. De lucht was schoon. De bommenwerpers gaven het echter nog niet op, al moesten ze nu op Borneo stationneeren. Telkens kwamen ze terug, tankten en gingen weer op zoek naar den vijand, die steeds dichterbij kwam met het vorderen van den strijd op de Philippijnen. Een apart hoofdstuk geschiedenis is het schitterend gedrag van de luchtafweerbatterijen, van het geschut en de mitrailleurs, speciaal van de vliegveidverdediging. De opleiding der luchtafweerbatterijen is de meest geestdoodende, welke men zich in vredestijd kan indenken. Wij hebben deze dagelijksche wederkeerende eentonige oefeningen dikwijls aanschouwd, het geheel tot één team opvoeren van een bediening, waarbij volkomen mechanisch en uiterst snel moet worden geleerd te reageeren. Hierbij kwam dat, als gevolg van de geringe munitievoorraden, vrijwel nimmer met „scherp" geschoten mocht worden. De bedieningen bestonden veelal uit 3 landgarden dooreen Nederlanders, Menadoneezen en Javanen. 26
Als er één opleiding trotsch mag zijn op haar resultaten is het deze zeer zeker wel. Nemen we bijvoorbeeld de vliegveldverdediging. Het vliegveld was het dagelijksch doelwit van den vijand. De bombardementen waren verschrikkelijk, meest uitgevoerd met bommen van 250 kilogram. De duikaanvallen der jagers, met kanon en mitrailleurs vurend en onder loeiend gebrul der motoren pijlsnel omlaagschietend, om te trachten de bemanning der luchtafweerwapens te vernietigen, waren angstwekkend. Alles wat niet mee kon vuren zocht dekking in loopgraven of greppels. Terwijl wij vele malen naar onze dekkingen moesten rennen, stonden daar — vanzelfsprekend onbeschermd tegen luchtaanvallen — onze verbeten bedieningen, met ontbloote bovenlichamen, druipend van het zweet; zij stonden daar letterlijk vechtend onder een kogelregen, wetend dat één treffer in de munitiekisten naast hen, de geheele bediening in de lucht zou doen vliegen. De artilleriecommandant was Luit. I., één der „Afrikaanders", zooals wij ze noemden. Een dier stoere, rustige Hollanders die, tevoren in Afrika wonende, zich onmiddellijk na 10 Mei 1940 had gemeld voor dienst in Nederlandsch-Indië. Er vielen gewonden, men bleef op zijn post, de vijand bleef aanvallen, doch zij vochten door, hun stukken spuwden snelvuur na snelvuur op den vijand, die er maar niet in slaagde deze mannen schrik aan te jagen of uit hun stellingen te verjagen. Na de aanvallen der jagers kwamen dan systematisch de bommenwerpers, blijkbaar berekenend, dat de weerstand gebroken zou, zijn. Hiervan was echter geen sprake. Hoe groot was de vreugde, toen de eerste bommenwerper omlaag kwam, een zware rookpluim achterlatend en met een ontzettenden knal met bommenlast en al uit elkaar sprong toen hij den grond raakte: Eén voorval na één der bombardementen staat mij nog helder voor den geest. Een voltreffer was dicht nabij de stellingen neergekomen. Een Javaansch sergeant was het leven gered, doordat hij juist achter een betonnen pillbox dekking had gevonden. De ontploffing vond zoo nabij plaats, dat de pillbox ontzet werd. De sergeant was half bedolven onder de opgeworpen aarde. Het was een wonder, dat hij nog leefde. De troepencommandant en ik waren jui,,st nabij het vliegveld en onmiddellijk na den aanval reden wij naar de stelling. Daar stond deze eenvoudige Javaan nog verdoofd en onder de madder. Ik fluisterde den Overste in, dezen man in onze jeep mee te nemen naar Tarakan om op zijn verhaal te komen. De Overste stelde dit den sergeant voor. Deze had voor ons slechts een verbaasde blik en hij antwoordde in het Maleisch: „Hoe kan ik hier weg, Overste? als straks de Japs weer komen moet ik bij mijn menschen zijn." Ik schaam mij niet te zeggen, dat mij een brok in de keel schoot. De Overste keek hem eens aan, schudde hem de hand, klopte hem op den schouder; de sergeant salueerde stram en zoo reden wij weg, zwijgend. Een ander voorval'. De 40 m.m. luchtafweerstukken stonden ongeveer 5 KM Zuid van 'het vliegveld aan de kust. Slechts 20 m.m. stukken waren 27
op 'het vliegveld met een plafond van hoogstens 2000 meter. De vijand wist dit en kon van de geringe hoogte van 2500 meter ongestoord precisiebombardementen uitvoeren. Wij besloten 3 der 4 zwaardere stukken uit het kustfront te lichten en die zoo mogelijk in één nacht op het vliegveld op te stellen. Een stuk zou als schijnbaterij blijven staan en de lichte 20 m.m. stukken zouden naar de kust gaan. Aangezien het vliegveld tijdens d e aanvallen met een hel vergeleken kon warden, vond de troepencommandant het wenschelijk persoonlijk de 40 m.m. bedieningen van de noodzaak der verplaatsing op de 'hoogte te stellen. Er werd aangetreden, waarop deze mededeeling werd gedaan. De reactie? De petten 'gingen omhoog en een luid hoera weerklonk, thans „mochten" ze ook meedoen op het vliegveld. Dit verhaal 'is nog niet nit. Daarna reed de Overste naar het vliegveld en deelde de 20 m.m. bedieningen mede, dat ze naar een rustiger plaats bij de kustbatterijen zouden worden verplaatst. De reactie hier? „Overste, dat is , geen werk, wij hebben hie r de eerste Jap een gat in zijn lichaam geschoten; wij kennen het vak hier nu en nu moeten wij weg? Wij hooren hier thuis, Overste, hier waar de knikkers vallen." Hier, waar de „knikkers" vallen ..... Wat valt er voor een rapporteur hier nog aan toe te voegen. Ik geef gaarne toe, dat deze mannen snaren in ons wisten te beroeren, waartoe de geheele vijand met al zijn bommen niet in staat was. Het vliegveld had als commandant Luitenant K., die tevoren adjudant was geweest met een gezonden afschuw van den jongen officier voor de „papieren". Inderdaad, de papieren „lagen" hem als adjudant niet bijster. Toen 'het tenslotte dagelijks warm toeging op dat vliegveld en er zekerheid bestond, dat het Javadepartem'ent niet meer om zijn „papieren" zou vragen, meldde hij zich bij een kapitein op het stafkwartier: ,,Kapitein, kunt U niet een goed woordje doen voor mij bij den Overste. Mag ik als 't U blieft naar het vliegveld, daar leef ik tenminste." De Overste gaf hem zijn toestemming en zijn zegen. Het zijn slechts grepen uit vele „vaarvallen", grepen, die slechts willen get uigen van den moed van onze kameraden daar, onze collega's en onze jongens, 'blank en bruin. Dit alles was slechts het voorspel, waaruit ik nog één feit aan de vergetelheid wil ontrukken. Onze „vloot" bestond uit H.M. mijnenlegger de „Prins van Oranje", onder Luit. ter zee 1 e kl. L. Deze had tot taak ingeval van een vijandelijke onmiddellijke bedreiging de in de mijnversperringen opengelaten vaargeul zaowel Zuidwest als Naomi' van het 'eiland met mijnen te beleggen, daarmede de toegangen aldaar afsluitend. Daartoe moest bij alarm de „Prins van Oranje" aan den grooten steiger igaan meeren,mijnen laden, die per lorrie moesten worden aangevoerd, hetgeen drie uren vorderde, en daarna zijn gevaarlijk werk beginnen. L. vond spoedig dit systeem te gevaarlijk nl. om te gaan meeren als de alarmstaat was aangekondigd een hij als een „duif" aan den grond zat. 28
Hij besloot een ander risico te aanvaarden. Vóór het zoover zou zijn, wenschte hij zijn mijnen aan boord te hebben en hij deed zulks ook. Wij aan den wal hebben bombardementspogingen op het scheepje, volgeladen met mijnen, v an nabij waargenomen. Wij vergaten ons te dekken, gedreven door een ongekende spanning, om den afloop van dien veel herhaalden strijd te zien. Met volle snelheid ontwijkende bewegingen makend, vurend met alles wat schieten kon, miste het schip op een haar een patroonbombardement van 12 bommen. Het schip zat vol gaten en bovenwaterscheuren, het telde gewonden, maar het bleef varen. Wij deden van den wal wat wij konden om met ons vuur de aanvallen af te leiden. Dit bracht den vijand echter niet van zijn stuk. Doch telkenmale bracht de dappere commandant zijn scheepje weer uit de groote waterfonteinen te voorschijn. Toen eindelijk het sein gegeven werd, dat de vijand in aantocht was, deed de Prins van Oranje zijn plicht en is later ondergegaan met de gehecle bemanning, op (naar verluidt) 5 Indonesische schepelingen na. De „Prins van Oranje" heeft echter zijn eigen tragische heldengeschiedenis geschreven. onopgemerkt, tot in het nachtelijk duistzr op 14 Januari de zwarte zee zich sloot boven de heldenbemanning.
29
HOOFDSTUK IV
10 Januari 1942 : De aanval Reeds vroeg waren de Japansche vliegtuigen in de lucht. Het was het dagelijksch bezoek. Luchtalarm weerklonk en de maatregelen, die langzamerhand tot een gewoonte waren geworden, werden snel en vlot uitgevoerd. Luchtafweergeschut bulderde, brandploegen stonden klaar, Roode Kruis transportafdeelingen hielden zich gereed voor eventueele gewonden, de verpleegsters torsten de zieken en gewonden naar de schuilloopgraven; het verkeer werd nagenoeg stilgelegd, .behalve de militaire voertuigen. Deze morgen gebeurde er echter niets. De vijandelijke vliegtuigen bleven slechts cirkelen, verdwenen weer, werden vervangen door nieuwe. Niemand wist wanneer „de" dag zou zijn, doch toen deze toestand eenige uren voortduurde, kreeg men het onbestemde gevoel van iets ongewoons. Nog nimmer had het luchtalarm zoo lang geduurd. 9.00 uur voormiddag. Het lichtschip, dat 10 mijl uit den wal lag en dat geregeld met den wal via de radio in contact stond, meldde dat het aangevallen werd door vliegtuigen. Plotseling werd het bericht afgebroken. 9.30 uur. Bericht van een waarnemingspost op de kustbatterij: „Het schijnt, dat het lichtschip in brand staat." 10.00 uur. Telefoon van de kustwacht Batoe: „Staf attentie, Staf attentie. Volgt bericht, volgt bericht, hier kustwacht Batoe". Het was de stem van den matroos waarnemer, die met 8 militairen dezen post bij Tandjong Batoe bezette. ,,Waargenomen 4 rookpruimen, die langzaam naderen." Opdracht werd gegeven elke tien minuten bericht te zenden. 11 uur. „Vier koopvaarders laten het anker vallen ongeveer 10 mijl uit de kust." De staf zond dit bericht door naar Bandoeng. Wij dachten echter nog niet direct aan den vijand. De waarnemingsvliegtuigen, die vanuit Tondano (MENADO) geregeld patrouilleerden, zouden immers hebben moeten waarnemen als er werkelijk gevaar dreigde; gissingen werden gemaakt. Wellicht waren het Britten, die uit Sandakan in Britsch Borneo werden geëvacueerd en vanwege de mijnenvelden niet verder - dorsten. Inmiddels kwam bericht van den Marine-Commandant Tarakan, dat deze een B.P.M. sloep had uitgezonden onder commando van den havenloods, om na te gaan of het lichtschip inderdaad in brand stond en eventueele opvarenden te redden. Wij trachtten nog door te geven de sloep terug te halen, doch deze was bereids buiten bereik.
30
Ongeveer een uur later bericht van kustwacht Batoe: „Een motorbootje begeeft zich naar de koopvaarders en wordt daar aan een der schepen gemeerd. Een in het wit gekleede figuur klimt aan boord." Wij weten nog steeds niet wat er gaande is, krijgen ook geen enkel bericht van de vliegtuigverkenningen binnen. Het is onheilspellend stil nu op het eiland tot het 2 uur 's middags wordt. Telefoon van kustwacht Batoe: „Heel in de verte rookpluimen waargenomen." 3.00 uur namiddag. „Eenige tientallen rookpluimen naderen, enkele schepen zijn te onderscheiden, vermoedelijk oorlogsschepen en transportschepen." Onmiddellijk wordt dit bericht naar Bandoeng geseind. Er is thans geen twijfel meer. Algemeen alarm was niet meer noodig. Een ieder was reeds op zijn post. De commandant der vernielingsploegen, 1e Luit. B., wordt opgeroepen. De opdracht kan thans kort zijn en op autorisatie van Bandoeng kan niet meer worden gewacht. De troepencommandant geeft zijn orders aan de verzamelde ondercommandanten. No. 1 is Luit. B.: „Klokslag 4.00 uur zal de ve rn ieling worden ingezet van de olie.. boorterreinen volgens schema. Klokslag 10.00 uur vanavond zal het tankenpark te Lingkas worden vernield." Bleek en tot het uiterste gespannen ontvangt deze jeugdige officier van 4 jaren dienst zijn orders. Thans moet zijn zoo zorgvuldig berekend vernielingsplan uitgevoerd worden. B. salueert, springt op zijn motorfiets en gaat naar de verzamelplaats der vernielingsploegen. Laatste orders gaan uit en dan stuiven de auto's in alle richtingen uiteen. De laatste minuten verstrijken, alle terreinen zijn ontruimd en verlaten, slechts de vernielingsploegen zijn aanwezig. 4.00 uur namiddag. Een uitbarsting van tientallen ontzaglijke knallen. Van een afstam zijn de terreinen zichtbaar en daar klimmen de eerste zwartbruine, zware rook-zuilen traag opwaarts tegen den prachtigen blauwen hemel. Wij denken aan dingen waar wij nooit aan dachten, aan 30 jaren arbeid van stoere pioniers; aan mannen, die opbouwden; aan Hollanders, die een generatie terug hier begonnen aan dit reusachtige werk. Dan echter wordt de spanning verbroken. Het is onze Overste, die als zoo dikwijls het juiste woord weet te zeggen, wat wij op dat moment noodig hebben: „Groote genade, wie had nu ooit gedacht in mijn karige of ficiers.bestaan, dat ik in één nacht dertig millioen zou gaan stukslaan." Voorts: „Vooruit mannen, er is nog een hoop te doen." Een komisch moment brak aan, toen wij op een 50 meter van ons af een kring van militairen van den commandopost een soort krijgsdans zagen uitvoeren om een groot vuur onder het uitstooten van onbestemde uitroepen. Ik trad naderbij, waarop de korporaal mij toeriep: „Hoera, daar gaat ons archief en het geheim archief en het zeer geheime archief en het geheim-eigenhandig archief. Hoera!!"
31
Wij hadden die uitbarsting juist noodig; de Overste schoot in een lach en voort ging het weer. De 10 telefoons naar de vele stellingen en commando's worden nu volledig bediend. Er wordt in den ondergrondschen commandopost overigens geen woord gesproken. Dit is wet. De overste met zijn stafkapitein zitten achter een gordijn in dezelfde ruimte. Het regent berichten, die worden genoteerd en daarna geschift moeten worden. Telegrammen worden gezonden naar Bandoeng en Samarinda, om luchtbombardement van den vijand te verzoeken: Het antwoord luidt bemoedigend. De Luchtmacht zal te hulp komen. De avond valt, doch de hemel is helder verlicht. Buiten gaan de vernielingen door. Telefonisch wordt de commandopost op de hoogte gehouden. De overste zit met de tijdtafel voor zich. Het gaat zoo uur na uur, letterlijk op de seconde. 700 boorputten, voorts machinerieën, installaties, centrale's, pijpleidingen, krachtstations, alles gaat de lucht in. De troepen zijn inmiddels in de stellingen. Eén patrouille, sterk 1 sectie infanterie en 1 sectie mitrailleurs is nog vóór langs het onvernielde gedeelte uitgezonden onder Kapitein M. en Luit. N. voor een vertragende opdracht, aan te vangen tegen landingspogingen bij Tandjoeng Batoe. 10.00 uur 's avonds. De hemel is boven het boorterrein één vuurgloed geworden, hondenden meters verder is de intense hitte te voelen, die zoo groot blijkt, dat regenvorming door condensatie plaats vindt, die ons met den neerslag met een kleverige zwarte rookerige substantie overdekt. Hier letten wij echter niet meer op. Kort daarop geronk van een motorrijwiel. Een volkomen beoliede en zwarte figuur duikt op, zijn gelaat, handen en uniform zijn onkenbaar, doch zijn jonge stem herkennen wij. Met schitterende oogen meldt hij zich, salueert: „Overste, het eerste gedeelte van het vernielingsschema is volledig uitgevoerd." Dan echter breekt de spanning en wij laten onzen makker snel even zitten. Hij beeft een weinig maar trots straal uit zijn oogen. Het was zijn plan en zijn werk. B.P.M. specialisten komen binnen, wij helpen hen aan sigaren en een dronk. B. moet weer weg. Zijn ploegen zijn al begonnen aan de tweede taak, de gevaarlijke vernieling van honderdduizenden ton olie, opgeslagen in de reusachtige tanken te Lingkas. Wat het oog thans aanschouwt is grootsch in al zijn onheilspellendheid en verschrikking; geen ander geluid onderbreekt het geloei der hoogopschietende vlammen. De lucht begint zich boven ons geheel zwart te kleuren. Het schouwspel is ontzagwekkend; de brandende oliestroomen rollen langs tevoren berekende banen langzaam zeewaarts. Alles verdwijnt; de asphaltwegen, de huizen langs de kust, de steigers, en tientallen meters ver is de thans in zee drijvende olie nog steeds
brandende. 4.00 uur 's morgens, en het werk is volbracht, hoewel de geweldige vuren voort blijven branden. Ten tweeden male meldt zich B., doch hij is vrijwel uitgeput nu.
32
Een der kampen in Australië. Hier worden troepen van het Indisch leger grondig opgeleid voor den strijd tegen den Japanner.
Nederlandsch-Indische bergartillerie op marsch in Nederlandsch-Indië. De kanonnen zijn verdeeld in verschillende lasten, vervoerd op draagpaarden.
Een Mitchell bommenwerper van de Nederlandsch-Indische Militaire Luchtvaart boven Nederlandsch-Indië om den Jap te bestoken.
^ ^ '^'y#'
Alarm ... jachtvliegers van de Indische Militaire Luchtvaart snellen naar hun vliegtuigen.
Hij wordt snel weggezonden om op verhaal te komen want ander werk wacht. De vijandelijke vloot was inmiddels tegen 6 uur 's avonds aangegroeid tot een zee van schepen. Wij zagen 6 kruisers, 6 torpedojagers en kleiner materieel en ± 25 transportschepen. In de commandopost wachtte de staf op de berichten van Batoe en Amal. Aan den muur hing een grafiek waarop de gunstige landingsperioden in zwart waren gearceerd. Voor den nacht van 10 op 11 Januari hadden wij aangegeven: „Gunstig half opkomend getij te 3.00, opkomende maan in den rug van landenden vijand uit het Oosten." De nacht voor de grootste waakzaamheid was aangegeven door een zwarte pijl nl. voor 10 op 11 Januari. Een grimmige samenloop van vijandelijke en onze berekeningen. Wij waren niet ver bezijden zijn berekening (of hij van de onze). 3.00 uur 's morgens. Telefoon van Amal. Sergeant-majoor 0. meldt: „De vijand nadert in sloepen in groepen van vijf. Mijn zicht echter moeilijk, want wij kijken tegen de juist opko. mende maan in." 3.10 uur. Amal: Ik heb met alle wapenen het vuur op de sloepen geopend. Vuur ligt goed, mijn zoeklicht valt te kort, maar wij kunnen beter zien nu de maan klimt." Wij kijken naar den hemel, waar als een brandende oranje bol de maan hooger klimt; waarom juist vannacht geen wolkje en geen windje? De zee is spiegelglad. Wij hooren onze mitrailleurs blaffen 6 kilometers van ons af op de Oostkust. 3.30 uur. Amel: „De sloepen zijn teruggeweken, maar stoomen nu Noordwaarts van mij in de richting van den wal. Ik kan geen behoorlijk vuur afgeven want ze verdwijnen om een kaap." Opdracht wordt gegeven zich klaar te houden voor afmarsch, doch voorloopig nog te blijven bewaken omdat dit een schijnbeweging kan zijn. Er gebeurt echter niets meer, alle sloepenbeweging hier valt buiten waarneming. Inmiddels was de kustwacht Batoe gewaarschuwd, dat Kapt. M. onderweg was. Hij moest daar stelling nemen omdat dit een afsluiting beteekende van een opmarschpad, hetwelk langs den rug der kustbatterijen liep. Om het kwartier rinkelde de telefoon met helaas telkens hetzelfde bericht dat M. er nog niet was. Eindelijk te 5.00 uur 's morgens een telefoon van M. van de laatste telefoonpost vóór de kustwacht, met bericht, dat hij in de duisternis zeer vertraagd was in het bosch en met zijn munitielasten groote moeite had gehad. Hij krijgt opdracht nu snel door te marcheeren, waar ongeveer nog 1 kilometer restte. Vlak na dit gesprek kwam kustwacht Batoe met het bericht dat sloepen naderden. Er zaten slechts 8 man. De matroos vroeg om instructies; en nog steeds geen M.
33
} Opdracht werd nu gegeven om af te breken, vooral de telefoon mede te nemen, de draad gedeeltelijk op te rollen en in het bosch trekken en zo6 mogelijk in contact met den vijand blijvend terug te vallen op M., die nabij moest zijn. Terugkeerend naar 0. op Amal, besloot de troepencommandant om hem te 4.30 te laten afbreken, hem met zijn wapens en munitie snel terug te doen trekken op het Oostfront en slechts een waarnemingspatrouille achter te laten, daar nog steeds geen vijand zich vertoonde. Reeds waren enkele steunpunten op het Oostfront onder Kapitein P. bezet geworden door 25 man elk, terwijl de nog openliggende steunpunten door 0.'s afdeelingen bezet zouden moeten worden. De voorloopige verdeeling der troepen was namelijk zeer moeilijk. Was er werkelijk een landing alléén op de Oostkust verwachtbaar? Was dit een schijnlanding geweest? Niemand wist nu wat er op het Lingkasfront gebeuren zou, dat met een compagnie bezet was. Voorts moest het vliegveld bezet blijven tegen mogelijke parachute-troepen, waar met het Noordfront 2 secties lagen, terwijl op het N.W. punt bij Djoeata de 3e sectie van die compagnie lag ter bewaking van het Noordelijk vaarwater. De kustbatterijen langs het Zuidwestfront hadden ook 1 sectie infanterie tezwijl de 2 resteerende secties verdeeld waren over M. en 0. Resumeerende was de verdeeling als volgt: Lingkasfront Vliegveld Noordfront Djoeata
3 secties = 1 compagnie + 80 man van de Marine 1 sectie 1 compagnie 1 sectie 1 sectie
Batterijdekking 1 sectie Zuidwestkust 1 sectie } 1 compagnie Kapt. M. Sergt.-majoor 0. 1 sectie
Steunpuntbezettingen op het Oostfront
1 eenige gecombineerde infanterie -afdeelingen.
De groote moeilijkheid was te beslissen waar straks afdeelingen losgemaakt zouden mogen worden om bijeen te voegen als mobiele reserve. Hierop was nl. het stelsel gebaseerd omdat het object weer te groot was om zulks a priori reeds te doen. Vrachtauto's stonden marschklaar om snelle verplaatsingen onmiddellijk ten uitvoer te kunnen brengen. Eerst moest echter het daglicht afgewacht worden. Wij begaven ons naar voren te ongeveer 5.15 uur en wachtten in de frontlijn. Het schemerde reeds en een kwartier later werd het al lichter. Ongeduldig wachtten wij op eenig teeken van serg.-majoor 0., die met zijn sectie nu spoedig te voorschijn moest komen uit den boschrand. 6.00 uur voormiddag. Eindelijk eenige beweging in den boschrand, die afwisselend 1000 tot 1 500 meter voor ons ligt. Daar is 0.! Het geeft eenige verlichting hem 34
daar te weten. Wij hadden hem dringend noodig hier om de gaten te stoppen. Enkele voorpatrouilles staan in het voorterrein om hem op te vangen. Als een volkomen verrassing vallen daar enkele schoten. Steeds meer beweging ontstaat in de boschranden, daar zijn niet de 60 man van sergt.-majoor 0., maar wel honderd; doch meer komen er op steeds bree der front; het zijn er honderden, het groeit in weinig oogenblikken aan tot een geweldig aantal — Japanners! Ons eerste contact hier met Japanners, in uniformen, die bijna niet van de onze zijn te onderscheiden. Onze mitrailleurs openen hun vuur, het wordt aanvankelijk licht beantwoord, doch geleidelijk zwelt dit aan en het gegier der projectielen is niet van de lucht. De Overste ontvangt dit rapport, doch blijft uiterst kalm. Het heeft een heilzame uitwerking op zijn omgeving, die voor dezen man, op wien zulk een groote verantwoordelijkheid rust, niet wil onderdoen. Bliksemsnel gaan de orders uit. Enkele afdeelingen worden snel geformeerd om nieuwe bezettiugen voor de nog openliggende steunpunten te leveren. De Overste heeft echter inlichtingen noodig. Er zijn hier opgelegde taken voor pantserauto's om verkenningsstooten te verrichten; wij hebben slechts gepantserde transportwagens, doch verkend moet er worden. De Commandant der mobiele colonne, Luit. Q., wordt voorgeroepen en ontvangt opdracht een partrouille van drie wagens uit te zenden langs de zoo bekende oefenrouten, en snel den vijand te verkennen. De wagens rijden weg. Wij zien ze verdwijnen met onrust in het hart. De bemanningen zijn onvoldoende beschermd, de wagens zijn moeilijk wendbaar op de smalle wegen. De eerste verkenning verloopt echter vrij vlot en ondanks ontvangen vuur zijn de wagens langs het traject veilig teruggekomen met waardevolle inlichtingen. Het blijkt, dat de vijand in vele kleine afdeelingen opgelost al tirailleerend oprukt en met de hoofdmacht blijkbaar marcheert in de richting van een heuvel, die zich in het midden van het Oostfront bevindt achter het administrateurshuis. Het is ongeveer 10 uur in den morgen, nadat de vijand dus reeds 4 uur in gevecht was, als de Commandant Oostfront, Kapitein P., telefonisch meldt, dat een steunpunt juist in het centrum door onze bezetting ontruimd wordt. Hij vraagt om instructies, die niet anders kunnen luiden dan onmiddellijk de bezetting opvangen en terug op haar plaats brengen. De oorzaak blijkt eerst later, ni. het steunpunt werd door infiltraties op beide flanken ingesloten en door het sneuvelen van den commandant, een sergeant, besloot de ingesloten bezetting omsingeling te voorkomen, hetgeen echter volstrekt verboden was, daar de linies te ijls bezet waren om ook maar één gat t e doen openvallen. De troepencommandant heeft inmiddels gerealiseerd, dat het Lingkasfront, dat zoo geducht versterkt was, blijkbaar wijselijk door den vijand buiten de operaties werd gehouden en hij waagt het er op het geheele front op eenige mitrailleurs na volledig op te lossen en de vrijgekomen Compagnie met 5 secties mitrailleurs en 6 mortieren aan te trekken als
35
reserve. Deze troepen worden bijeengehouden onder Kapt. R. nabij den Commandopost. Eerst te 11 uur, dus een uur later, hooren wij door een vertraagd bericht, dat de pogingen van den kapitein aan het Oostfront mislukt waren. De vijand, geen vuur meer ontvangend van het opengevallen heuvelsteunpunt in het centrum van het Oostfront, had hiervan onmiddel lijk gebruik gemaakt. Kapt. P., die juist de teruggetrokken bezetting had opgevangen en verzameld om ze terug te brengen, valt met de heele afdeeling in een kogelregen. Op één man na sneuvelen allen, inclusief P. Het geheele verdedigingsstelsel op het Oostfront stond nu op het spel. Achter de eerste lijn was een 2e lijn gebouwd nog in December. Een stelling, die den japanners niet bekend kon zijn, wat overigens met alle andere stellingen wél het geval was. Onmiddellijk wordt de 2e lijn voorloopig bezet met nieuw geformeerde afdeelingen, waarin de vrijgekomen vernielingsploegen en een afdeeling van 25 miliciens, allen B.P.M. employé's. Een hevig mitrailleurvuur wordt op de uit het gat deboucheerende japanners afgegeven, terwijl krachtig mortiervuur slachtingen onder den vijand aanricht, De Overste, hoewel onder een groote spanning werkend, blijft rustig, hij denkt er nog niet aan zijn eenige reservecompagnie in te zetten zonder te weten wat de vijand verder wil. Het ongelooflijke geschiedt, de vijandelijke doorbraak wordt geblokkeerd, nadat alle vuurorganen op dit frontdeel geconcentreerd worden. De prijs was echter loog: van de 25 B.P.M.-ers zijn er 22 gesneuveld. Doodelijk getroffen, stervende mannen worden binnengedragen in het hospitaal. Van enkelen hunner werken daar de echtgenooten als verpleegster. Het verschrikkelijke van deze situatie is onbeschrijflijk. Inmiddels gelukt het den staf na snelle verkenningstochten per „jeepof motorfiets naar de fronten, en opname van contact in de frontlijn met de vechtende troepen, den Overste tegen 12 uur een beeld te geven van den algemeenen toestand. Wij wisten nog niet hoe sterk de gelande vijand toen wel was en het feit, dat een krachtige aanval gestopt was, gaf ons hoop; groote deelen van het front waren niet te passeeren vanwege d'e nabrandende olievuren. De eenige zwakke plek bleef echter het gat in het Oostfront. Kapt. R. wordt voorgeroepen en ontvangt een nauwomlijnde opdracht om met de geheele compagnie, gesteund door een batterij veldartillerie, en zijn mortieren en mitrailleurs een tegenaanval in te zetten uit het Zuiden in de richting van den z.g. administratie-heuvel. Hij is vol goeden moed en gaat terug naar zijn troep. Het gaat nu voorwaarts door het terrein tot ongeveer 1 kilometer van het object. Thans begint deze afdeeling onder vijandelijk vuur te komen. De voorwaartsche beweging stokt. R. neemt zelf den kop, toont zijn mannen dat het risico niet zoo groot is en het vuur practisch geen uitwerking heeft. Het gaat nog een kleinen afstand, doch deze volkomen groene troepen zijn bijna niet meer voorwaarts te krijgen. Het zijn meest 36
zeer jonge Indonesiërs en niet de geharde mannen van eenige jaren terug, waarvan velen enkele jaren geleden nog met vervroegd pensioen huiswaarts gezonden werden. Officieren en onderofficieren doen alles wat mogelijk is, doch het komt niet meer tot den gewenschten stormaanval. De afdeeling is thans ongeveer tot in de tweede lijn Oostfront beland. Door alle bijkomende omstandigheden en de primitieve middelen waarover werd beschikt (er was geen veldradio) komen berichten over dezen afloop telkens veel te laat binnen. In ieder geval moet de Overste zich er mede tevreden stellen, dat de tweede lijn nu stevig bezet is door een volledige compagnie. Echter is daarmede onze reserve nu ook verspeeld. Wij moeten verder gaan en maken het Noordfront los behalve de vliegveldbezetting. Met eenige vrijgekomen manschappen van andere diensten wordt Kapitein S. een marschweg opgegeven om van zijn Noordfront Oostwaarts op te rukken met ruim 1 sectie infanterie, mitrailleurs en mortieren om een eventueel inbuigen van den op breed front opereerenden vijand op diens flank te bedreigen en zoodoende te trachten hem hiervan af te houden. Dit beteekent weder eenige uren geen berichten, omdat er geen veldradio is. De staf is nu bij wijze van spreken weer overal tegelijk om te trachten te hergroepeeren, contacten op te nemen en te pogen nieuw inzicht te krijgen in den toestand bij onze menschen. Het oostfront heeft het zwaar te verantwoorden gehad en urenlang gevochten, zonder dat het tot verdere doorbraken kwam. Van aflossen is geen sprake. De vijand zoowel als wij zitten feitelijk vast tusschen de wederzijdsche vuurstrooken. Wij moeten het nog eens met de patrouille-auto's probeeren. Drie wagens stuiven weg om te zien wat gedaan kan worden. Na angstig wachten komt er één tenslotte terug, met informaties, waaronder ook echter die, dat 2 wagens met bemanning verloren waren. De Overste gaat thans zelf naar het Noordelijk deel van het Oostfront per auto. Hij rijdt zelf en stopt achter den door ons bezetten heuvelrug. Hij klimt naar boven en arriveert blijkbaar juist op tijd. Onder de spanning schijnt de troep hier bijna te bezwijken onder den voortdurenden kogelregen, Onze mannen zien nu hun eigen Overste, recht overeind. Hij roept hen tusschen het lawaai door toe: „Kijk maar, die Japs kunnen niet eens raak schieten." En waarachtig de Overste komt er weder heelhuids van af. De Overste brult nu: „Braai anak anak?" (,,Durven jullie jongens?") „Braai mati toean Obroes", brult de geheele troep ( „Tot in den dood, Overste") . Tevreden klautert de Overste omlaag, stapt in zijn auto juist onder een nieuwen kogelregen door, ongedeerd. Zijn staf houdt dikwijls het hart vast. De Overste is dan hier, dan daar, drukt den stempel van zijn moedige persoonlijkheid op allen, die hem telkens weer zien. Niemand in zijn omgeving wil dan ook voor hem onderdoen en men ondervindt dat het zelfs in een kogelregen niet altijd zoo gevaarlijk is als gedacht werd. Het loopt naar drie uur 's middags en een vuurpauze treedt in. Een vreemd aandoende stilte na al het lawaai. Slechts hier en daar is er wat 37
beweging in het voorterrein. Wij zien op 300 meter afstand in het thans verloren terrein rond het zwembad van de societeit een vreemde vertoon ving. Japs in lendedoekjes nemen een bad in ons zwembassin. Een mooi doel voor onze mitrailleurs, die op een der meest zotte schouwspelen op een slagveld wel-gericht vuur leggen, dat vele slachtoffers maakt. Wij wisten toen nog niet, dat er links en rechts waa rnemers lagen, die met veldradio's, die zij wél bezaten, hun kaart en kompas, berekeningen maakten van de plaats onzer mitrailleuropstellingen, die zichtbaar waren door het mondingvuur. Het wordt 5 uur. Over en weer vinden vuurduéls plaats. Een bericht komt binnen van het meest noordelijke steunpunt dat thans bijna in de lucht hangt, gecommandeerd door Luit, T. Het is een eenvoudig en lakoniek bericht: Van: Commandant steunpunt 12. Aan: Troepencommandant. „Word langs beide flanken langzaam omtrokken. Heb dringend behoefte aan water, munitie en voedsel. Infiltraties houden aan. Situatie onplezierig. Ik houd onder alle omstandigheden stand. T." — Onmiddellijk worden blikken thee klaar gemaakt, voedsel verpakt en munitie ingeladen. Luit. Adj. U. zal trachten hem nog voor donker te bereiken. Helaas bij aankomst van U. te 6 uur was het al te laat, luit. T. bleek volkomen omsingeld te zijn. Zijn bericht was ni. te lang onder weg geweest. Bij gebrek aan radio had de ordonnans moeten loopen en was onderweg nog gewond geraakt. Luit. T. heeft zijn woord gehouden. Hij heeft stand gehouden en is later in den nacht tot den laatsten man met zijn trgep gesneuveld. Onder doodsbedreiging van den vijand schreef hij letterlijk: „Situatie onplezierig". Zoo ging één onzer helden met zijn mannen onder. Het loopt tegen 7 uur. Bericht komt binnen, dat de japanners een voorwaartsche beweging hebben gemaakt langs den Noordvleugel en practisch het B.P.M. hospitaal hebben omsingeld. Hier werkt Dr. V. van de B.P.M.: in het hospitaal vol gewonden, met 20 Roode Kruis verpleegsters. De Overste was voor het eerst zichtbaar in hevige spanning, toen wij hoorden, dat de 20 vrouwen nog in het nagenoeg omsingelde B.P.M. hospitaal waren. Eén der stoere B.P.M.-ers, C., bood aan te trachten hen te doen uitwijken langs' een achterdeur en verder door het bosch. Eén man kon slechts mee. Dit was de sergeant W., gewapend met een Tommygun. Zoover mogelijk zouden ze worden begeleid door enkele menschen, die zwarte of donkere jassen voor de zusters zouden medenemen. Daarna moesten de 2 mannen alleen verder. De tijd kroop en wij wachtten en wachtten. Wij wisten, dat de marschroute langs een paadje liep, dat over een smal zadel leidde eenige meters slechts boven de plaats waar de Japanners lagen, die men daar zacht kon hooren spreken. Eindelijk, eindelijk een telefoonoproep. Eén woord slechts werd gesproken, wij keken naar den Overste, wien eenige zweetdruppels op het voorhoofd
38
parelden. De boodschap luidde: „GELUKT". Oef, dit was een ontzaglijke verlichting. Kort daarop kwam C. binnen en zei: „Nou een biertje, Overste, dan gaf ik een dubbeltje" en zakte in een stoel neer. Onze emoties kunnen slechts geraden worden. In den commandopost was geleidelijk een volledig beeld van de situatie ontstaan. Het Lingkasfront was vrijgebleven van vijandelijke actie. Het Marinedetachement, dat den avond tevoren was teruggetrokken met het oog op den oliebrand, was weer teruggezonden onder den Overste X., daar alles — gebouwen en stellingen ^-- ongeschonden waren gebleven. Het Noordfront lag open, doch bewegingen in die richting waren geblokkeerd door de afdeeling van kapt. S. in het Noorden. Voor hen uit lag het toen geïsoleerde steunpunt van Lt. T. De tweede lijn van het Oostfront was bezet nu door de compagnie van Kapt. R. aansluitend op die van Kapt. S. De telefoonlijnen tusschen de kustbatterijen op de Z.W.-kust waren blijkbaar doorgesneden en bij gebrek ook hier aan radio, wisten wij niet wat daar gebeurd was, wijl grondverkeer was uitgesloten. Achter de Oostfront-bezetting waren reserves opgesteld onder Kapitein Y. van de Artillerie, die nu als Infanterie-Commandant optrad over alle mogelijke troepen, Genie, koks en keukenpersoneel, magazijnsbedienden, kwartiermeester en schrijvers, allen voorzien van wapens, munitie en handgranaten. Luitenant B. was hier ook bij. Alles was nu vechtsoldaat geworden. In den commandopost heerschte stilte. De Overste, over de kaarten gebogen, zat daar met zijn stafkapitein. Met zachte stem dicteerde hij, eiken zin weloverwogen en „persklaar". Hij beheerschte zoo volkomen zijn bevelstechniek dat zijn bevelen nimmer meer correctie behoefden. Er restte nog een veldbatterij, waarvoor hij het geheele artillerie-technische bevel dicteerde, aangezien hij ook op dit gebied volkomen thuis was. De groote rust die van den Commandant in zulke benarde omstandigheden uitging viel ons telkenmale opnieuw op. De ondercommandanten waren opgeroepen en werden om 8 uur 's avonds verwacht. Na nog ruim een uur gewacht te hebben, besloot de Overste een korte rust te nemen en droeg hij den stafkapitein op de bevelen verder voor uitreiking klaar te maken en, mochten de commandanten eerder komen, onmiddellijk met de bevelsuitgifte te beginnen. Aldus gebeurde het, Ik zal dit laatste rapport nimmer vergeten. Daar zaten de Kapitein Y., een legendarisch, vroolijke en geestige figuur in de artillerie-wereld; Kapitein S., de eeuwige goedmoedige maar actieve „kankerpit", op de Academie reeds dezen spreekwoordelijken bijnaam bezittend; Kapitein R., een jong en enthousiast officier; de rustige Luitenant B., bijgekomen van zijn zware vernielingstaak; Luitenant Q., jong doch reeds grijs, beweeg lijk en ietwat nerveus na de zware verliezen bij zijn mobiele colonne, en Vaandrig Z. Allen commandeerden een afdeeling en wachtten de bevelsuitgifte. Kapt. Y., vroolijk als gewoonlijk: „Hé, Vader, ik heb gehoord dat je nog 6 Hollandsche sigaren hebt, misschien is het mijn laatste, maar die ben je kwijt." Kapt. S.: „Wat hebben jullie nog gered uit de laatste koude f rigi--
39
daire van den Overste, ik eisch minstens nog één koud splitje voor wij onze laatste rit maken." Zoo was de stemming der commandanten, die de bevelen kregen voor een gevaarlijken en gedurfden tegenaanval. Het plan was om 's morgens klokslag 5.15 uur een artilleriebarrage te leggen op de vijandelijke stellingen teneinde Kapt. S. lucht te geven om den aanval op de Noordflank in te zetten en inbuigende, aan te sluiten op het geïsoleerde steunpunt van luit. T.; de Zuidelijker gelegen af deer lingen zouden daarna door een Oostwaarts gerichten aanval verband moeten leggen tusschen dien linkervleugel en de compagnie van Kapt. R., waardoor een gevaarlijk gat gesloten werd. Was deze manoeuvre uitgevoerd, dan zouden de eerste troepen vrijgemaakt kunnen worden om op het vliegveld terug te trekken, zooals de opdracht voor het garnizoen luidde. De bevelen waren klaar en duidelijk. Het rapport was geëindigd. Men drukte elkander de hand. Het was een oogenblik even stil, toen verdwenen zij, de een na den ander in de zwarte duisternis. Niemand vermoedde toen nog dat de ramp zoo groot zou worden. Geen dezer ondercommandanten is levend van dit slagveld teruggekeerd. De groote tragedie is later eerst gereconstrueerd kunnen worden en zal in groote trekken hierna worden weergegeven.
40
HOOFDSTUK V
De laatste phase Stellen wij eerst vast, dat ons leger absoluut onwetend was van de Japansche gevechtsmethode, dat financieele bekrompenheid ons leger verstoken had doen blijven van militaire waarnemers, die op ruime schaal b.v. in China gegevens van de grootste waarde hadden kunnen en moeten verzamelen. Geen voorschrift voorzag in de zoo noodige inlichtingen omtrent Japansche tactiek, uitrustina en vechtwiize. Hoe eenvoudiq wellicht deze methoden in opzet waren, een tegenstander, die zooals wij, door die methoden verrast werd, was onmiddellijk in het nadeel. Hierbij gevoegd onze numerieke en vooral materieele achterstand, zoo was er voor de verdediging weinig hoop overgelaten. Tenslotte moest in aanmerking worden genomen, dat de laatste Japanners eerst 22 November van Tarakan waren vertrokken met al hunne inlichtingen, nadat de Japansche Regeering hen per radio had teruggeroepen; 28 November vertrokken deze Japanners met het laatste Japansche schip uit Soerabaja. Ik heb, zooals gezegd, eerst later bij, stukken en brokken de gegevens kunnen verzamelen, toen de overgeblevenen in krijgsgevangenschap hun ervaringen vergeleken. Nadat het laatste rapport, hierover beschreven, geëindigd was, begaven de commandanten zich naar hun eenheden. Reeds dadelijk werd de uitvoering der bevelen verstoord door een doorbraak langs den grooten weg in de richting van den commandopost. Een hevig nachtgevecht volgde, waarin de Japanners zeer zware verliezen leden, toen een complete colonne bekneld raakte tusschen twee prikkeldraadheggen, die links en rechts langs den hoofdweg liepen nabij het artillerie-kampement, en in geconcentreerd mitrailleurvuur vielen. De aanval werd afgeslagen en de vijand teruggedreven langs den weg. Het verband in de stellingen was hersteld. Een pauze trad in; doodsche stilte heersc'hte nu. Alle bezettingsmanschappen in de voorste lijn, in loopgraven, en bedieningen van mitrailleurs in pillboxen, waakten gespannen, gereed om elke eventualiteit het hoofd te bieden. Volgens orthodoxe opvattingen waren deze bezettingen betrekkelijk veilig, beschermd door dubbele prikkeldraadversperringen, op alle waarvan vuur kon worden gelegd. Het terrein van operaties was echter dusdanig beperkt, dat patrouilles in het voorterrein hoogst bezwaarlijk waren, temeer waar onze stellingen boven en langs een langen heuvelrug lagen, nog vol met krakende bladeren van een bijzonder soort, zoodat het voor bewapende patrouilles zeer moeilijk was geruischloos af te dalen. Achter ditbeschermende front was de gebruikelijke bedrijvigheid, welke aan den welbekenden „aanval bij het aanbreken van den dag" 41
voorafging. Hergroepeeringen werden voorafgegaan door bevelsuitgiften aan lagere commandanten, die met afgedekte lantaarntjes op de kaart de aanvalsdoelen vastlegden. Voedsel en reserve-rantsoenen moesten worden opgevoerd en gekookt, theewater voor de veldflesschen verstrekt, bewakingsregelingen getroffen, teneinde de troepen beurtelings nog rust te geven vóór den aanval; het verband tusschen de naast elkander optredende afdeelingen moest geregeld worden enz., enz.; verder tal van andere maatregelen, die aan den aanval voorafgaan, zooals munitieaanvulling, doelaanwijzing voor mitrailleurs en mortieren, bekendheid met de ligging der artillerie- en mortierbarrages voor de eigen troepen, enz. enz. Vanzelfsprekend gaf dit groote bedrijvigheid, die onvermijdelijk was. En steeds voelde men zich nog betrekkelijk beveiligd door de frontbezettingen. Plotseling hoorde men op verschillende plaatsen in de frontlijn met korte tusschenpoozen getik, alsof met een steentje op een stuk bamboe werd geslagen; het getik zette zich voort door de geheele stelling, telkens 3 a 4 slagen, waarna even een pauze. De mitraillisten werden onrustig up dit simpele maar onverklaarbare geluid en één hunner zocht blijkbaar opluchting door een vuurstoot in de richting van het onbekende af te geven. Zooals nog wel bekend uit tal van oorlogsvoorbeelden was dit het sein voor andere mitraillisten om eveneens het vuur te openen, zoodat plotseling een hevige vuuruitbarsting volgde. Men vergete hierbij niet dat dit het eerstenachtgevecht was, dat deze jonge troepen medemaakten. Een groepje hoorde in het Nederlandsch van dichtbij vragen: ,,Waar is de commandant?" Deze antwoordde: „Hier". Een knal van een ontploffende handgranaat was het antwoord en het einde van dencommandant. Op een andere plaats werd gevraagd: ,,Wie bent 11?" eveneens in het Nederlandsch, waarop werd geantwoord: „Hier commandant sectie mitrailleurs." Een zwarte schaduw sprang naar voren en de mitrailleurcommandant stierf onder messteken. Een moorddadig gevecht in de duisternis ontwikkelde zich tegen schaduwen, die geruischloos opdoken; kreten en gillen werden gehoord van vechtende en stervende menschen. De schaduwen besprongen de bediening in de pillboxen van achter en, maakten ze met het mes af. Een verschrikkelijk tumult ontstond, waarbij onze menschen gewapend met karabijn en klewangs het in een „lijf aan lijf" gevecht tegen met lange messen bewapende vijanden moesten afleggen. Een stem fluisterde in het Maleisch: „Moendoer, moendoer" (terugtrekken) . Een onderluitenant, die op het Zuidelijk gedeelte van het front lag, riep woedend in het Maleisch: ,;Siapa soeroeh moendoer?" (Wie beveelt terugtrekken?) Een schaduw gleed nu snel weg, doch de onderluitenant schoot en trof; hij vond tot zijn verbazing een Japanner. Wat daar is gevochten en geworsteld in de diepe duisternis zal tot na den oorlog een geheim blijven. Honderden van onze menschen zijn
42
daar gevallen op een moment, dat wij dachten binnen eenige uren den tegenaanval in te kunnen zetten. Het was onmogelijk voor de, uit elkander geslagen afdeelingen contact op te nemen; men wist nikt meer wie vriend of vijand was, terwijl alle berichten ontbraken. De grootte van de ramp was dan ook niet op den commandopost bekend. Zoo werd het daglicht afgewacht. Kwart over vijf zou de afgesproken inleidende artilleriebeschieting aanvangen, waarop de aanvalsgroepen, totaal rond 500 man sterk, den aanval zouden inzetten. Met eenige andere officieren stond ik op een centraal punt met het horloge in de hand te wachten. Op de seconde precies bastte het artilleriebombardement los, dat in lagen met korte tusschenpoozen zou warden afgegeven. Thans zouden de mitrailleurs en de mortieren moeten volgen. Wij luisterden, elke zenuw gespannen. Er gebeurde niets. Geen schot viel in de verwachte richting. Wij wachtten nog rond 5 minuten. Niets gebeurde. Wij stoven daarop uiteen; een officier naar het Noordelijk frontdeel, etn ander naar het midden en ik naar de rest. Bij de juist aanbrekende schemering wachtte mij een drama van verschrikkelijke omvang. Den eerste, dien ik zag, was Kapitein R., gesneuveld; zijn rangsdistinctieven hadden de onverlaten hem zelfs niet gelaten. In eene hand zijn revolver, in de andere een bebloede klewang. Behalve het voortdurend gebulder onzer artillerie geen beweging, geen geluid' uit onze stelling. Gesneuvelden, gesneuvelden, overal. Meer Zuidwaarts ving ik verstrooide manschappen op, die blijkbaar onder de door de Japanners gegeven vaische aanwijzingen inderdaad waren teruggetrokken. Ik vond een gewonde, Luitenant A., een reus en een onzer athleten onder de jongeren. Hij deed mij het eerste verslag wat daar was gebeurd. Hij was, op een kwetsuur in den voet •na, den dans ontsprongen. Nog meer inlichtingen kreeg ik. De Japanners hadden na de zorgvuldige verkenning in de middaguren, toen ons vuur telkenmale werd uitgelokt, in den laten avond sluippatrouilles uitgezonden, gekleed slechts in een lendegordel, rubberschoenen en voorts bewapend met messen en handgranaten. Deze patrouilles, voorzien van kniptangen, waren er in geslaagd geruischloos de draden door te knippen en op verschillende plaatsen als het ware kanalen in onze hindernissen vrij te maken. Daarna waren groote afdeelingen gevolgd, waarop tenslotte het nachtgevecht zich ontwikkelde in onze stellingen. Ik ijlde terug naar den troepencommandant wien ik het verschrikkelijke rapport uitbracht. De troepen in de Noordelijke stellingen waren uitgeroeid. Wij dachten aan hun groet aan den Overste den vorigen middag; „Brani mati toean." Zij waren op de plaats gevallen, &áár waar ze neergezet waren. Misschien waren anderen verstrooid, doch het contact was verbroken. De pantserauto's waren u i tgebrand, bemanningen gedood; het geheel was een onheilspellend schouwspel.
43
Onmiddellijk diende er gehandeld ite warden. Verstrooide groepjes werden verzameld. Er was echter practisch geen kader meer. Soldaten werden aangewezen als ondercommandanten en een — zij het ijle -- linie werd gevormd op ongeveer 200 meter rond den commandopost. Een Roodekruis-officier met eenige trouwe Indonesische helpers zwoegde door met de gewonden naar de hospitalen. Er waren al 170 zwaargewonden opgevoerd naar het militaire hospitaal, dat in de buurt van den commandopost lag. Tenslotte stierf ons artillerie-bombardement uit wegens gebrek aan munitie. Een snelle inspectietocht werd gemaakt. Wij hadden nog de beschikking over de vliegveldbezetting, misschien een honderd man, en nagegaan werd of een deel der fronttroepen nog per auto daarheen vervoerd kon warden. De weg was echter geblokkeerd; chauffeurs konden niet meer gevonden worden, daar de meeste gesneuveld waren. Het was nu 7 uur 's morgens. De laatste ijle linie, slechts eenige honderden meters vooruit, began uit te wijken en er ontstond een onverdedigd gat. Ik rapporteerde den troepencommandant, dat er nog 39 man bij den commandopost over waren. Telefonisch contact met de Zuidelijke kustbatterijen was reeds lang verbroken. Tusschen onze opstellingen en den vijand lag het hospitaal vol gewonden, waarbij de 40 zusters. Ook daar hadden zich droevige tooneelen afgespeeld. Luit. B. was gesneuveld en binnengedragen waar zijn echtgenoote als verpleegster werkte. Meer zulke gevallen deden zich voor. De militaire arts had alle geestkracht noodmg om de zaken gaande te houden. Hij was prachtig en hield de Zusters aan den gang. Ons laatste groepje lag nu geheel geïsoleerd-, afgesneden van alle contact. Slechts één telefoonlijn werkte nog, die naar Djoeata, alwaar Luit X. het commando had. Hij kreeg opdracht alles op te blazen en te trachten naar Borneo's vasten wal uit te wijken. Enkele B.P.M. employe's werd eveneens aangeraden te trachten per prauw over te steken. En thans te 7.30 uur zag de troepencommandant zich genoodzaakt den strijd te staken tegen de reusachtige overmacht, die zich nu pas goed begon af te teekenen. Zijne hoofdreden was het lot van de vele weerloozen en de verpleegsters, die zonder eenig uitzicht op succes opgeofferd zouden worden. De Staf-Kapitein kreeg de verschrikkelijke taak den vijand tegemoet te gaan en 's vijands voorwaarden te vernemen. Een sergeant-hoornblazer en een matroos vergezelden hem. Rechtop thans, door het terrein waarin men kort tevoren nog kruipend en sluipend zich voortbewoog, ving de laatste vrije marsch aan. Spoedig werden ze echter gegrepen en bijna op de plaats gefusilleerd. Op het laatste moment kwam een Japansch officier tusschenbeide. Zij werden naar den Japanschen commandant igevoerd en kregen toen meteen den volledigen indruk van den reusachtigen omvang der Japansche operatie Duizenden Japanners stonden gereed. Een stroom van voor44
raad weid aangedragen door in uniform gekt ede dragers. Alles was gereed voor een laatsten stormloop op het kleine restant onzer troepen. Artillerie was opgesteld, loopgraven waren onmiddellijk aangelegd, alles getuigende van groote doeltreffendheid, doch ook van het groote belang, dat de vijand blijkbaar hechtte aan een spoedig overmeesterten van het kleine garnizoen, teneinde de olieterreinen ongeschonden in handen te krijgen. Onze drie parlementairs werden met brutale nieuwsgierigheid bekeken; men stelde zijn eischen, die kort waren: de commandant met zijn staf in zijn huis, de rest der officieren met hun troepen in het kampement, alle vijandelijkheden staken en de wapens verzamelen en inleveren. Om 12.00 uur moesten deze orders zijn uitgevoerd. Op den terugweg werden zij wederom aangehouden en met het gezicht tegen een muur gedrukt. Zes man waren gereed om hen neer te leggen en met de bajonet werden de helmen afgewipt. Wederom kwam een Japansch officier te hulp. Er kwam bij, dat niemand zich verstaanbaar kon maken, tot er tolken kwamen. Te 12.00 uur 's middags waren de troepen, die wij hadden kunnen bereiken, verzameld. Vooral de nog vrij goed intact zijnde vliegveldbezetting kwam in goede orde aanmarcheeren, voor het eerst zonder wapens. Officieren voorop, allen strak voor zich uitziend; sommigen, die hun tranen niet konden bedwingen. En vanaf dit moment brak de periode aan waarin deze mannen voor wellicht vele jaren, kostbare levensjaren, achter prikkeldh'aad zouden moeten slijten, nog volkomen onzeker van hetgeen toekomst en behandeling door den vijand hen zou brengen. De troepencommandant werd met enkele officieren in een kamer van zijn huis onder zware bewaking opgesloten. In den middag kwam de chef van den Staf van de Japansche troepenmacht in vol tenue inclusief aiguillettes, witte handschoenen en het onaf.scheid'elijk zwaard, den troepencommandant bezoeken, teneinde mede te deelen, dat een deel der troepen nog immer de wapens niet had neergelegd, Hij doelde op de batterijbezetting, die niet meer bereikt had kunnen worden, hetgeen werd uitgelegd. Grijnzend verklaarde hij dat zijn troepen de telefoondraden hadden doorgesneden, doch daarmede hadden wij echter geen oplossing om hen van den nieuwen toestand op de hoogte te brengen. Luit. K. zou daarop, in gezelschap van een Japansch officier, met de witte vlag, de stellingen aldaar bezoeken. Na eenige uren kwam hij terug, in gescheurd uniform. Hij had onze menschen niet meer kunnen bereiken. Hij zeeg bij ons gekomen bijna ineen. Het werd duister en aangezien de centrales met de vernietiging mede waren opgeblazen, was er geen electrisch licht. De Japansche wacht voorzag zich van de noodige matrassen, de rest onzer had gedeeltelijk een nachtleger gedeeld met den Overste, gedeeltelijk sliep men op den steenen grond zonder muskietengaas, hetgeen de eerste marteling in het nieuwe leven beteekende in het vochtige Tarakan. Er werd echter weinig op gelet, van slapen kwam niet veel en verschillende malen hadden inspecties en visitaties plaats. 45
Den volgenden morgen reeds vroeg stopte een auto voor het huis en een Japansch Majoor stapte uit. Hij: kwam ons op zijn wijze vertellen, dat wij ons woord hadden verbroken en dat er nog gevochten werd. Hij werd ingelicht omtrent de poging van den Bitenant den vorigen dag, doch er was geen redeneeren met dezen man. Kort en goed werd gedreigd met neerschieten van de krijgsgevangenen, indien het gevecht niet onmiddellijk werd gestaakt. De Overste stand toen op en zei op zijn rustige wijze, dat hij persoonlijk zou ingrijpen. Het risico was groot, dat hij zelf neergeschoten zou warden, wie weet door onze eigen troepen. Andere officieren boden zich aan, die echter kalm en besIist door den Overste werden afgewezen. Zoo vertrok hij naar de Zuidwesterbatterijen. ons in gespannen afwachting achterlatend. Eenige uren later kwam hij terug. Het was hem aan te zien, dat hij sterk bewogen was, zijn gelaatskleur was donkerder dan gewoonlijk en kort daarop kwam het verhaal. Zoover als mogelijk was de auto Zuidwaarts gereden, waarna te voet naar het dorp Peningki, waarachter de batterijen lagen, werd verder gegaan. Een Japansch officier met witte vlag vergezelde hem. Op een gegeven moment werd hen „Halt" toegeroepen. De Overste antwoordde: „Hier Overste A." Hij zag een groene helm van ons model. Hij herhaalde zijn aanroep; antwoord: „Laat Overste A. maar eerst voorwaarts komen en alleen." De Overste komt naar voren en ziet thans een honderdtal zijner mannen, gewapend, in stelling liggen onder een artillerie-officier: ,,Manr nen, het is afgeloopen, wij hebben moeten capituleeren." Hevig protesteert de jonge officier, die de situatie in zijn vollen omvang nog niet heeft kunnen overzien. „Overste, wij zijn hier in opmarsch om U te ontzetten. Laat U ons in Godsnaam voorwaarts gaan!" De Overste moet nu krachtiger optreden en moet hen van een dollen stap afhouden. Hij vraagt naar hun sterkte en hij vertelt dan dat ze recht in een bezetting van duizenden japanners loopen. die hen opwachten. Hoe verschrikkelijk ook, de mannen moeten het plan opgeven. Zij hadden gevochten op hun Noordelijkste batterij; deze was in den rug aangevallen; na den vijand duur te hebben laten betalen en hun stukken met alle munitie te hebben opgeblazen, waren zij teruggetrokken op de tweede batterij, waar wederom zwaar gevochten werd. Tenslotte werden ze naar de laatste batterij teruggedrongen, de zgn. Karoenganbatterij van 4 X 12 c.m. Hier hadden zij stand gehouden. Toen tenslotte twee torpedojagers (of groote mijnenvegers) trachtten in de richting van het mijnenveld op te stoomen, barstte deze laatste batterij met een hevig snelvuur los. Beide Japansche oorlogsschepen verdwenen in de diepte. Landingssloepen gingen denzelfden weg. 's Nachts echter werd hun batterij, hun laatste, ingesloten. Zij bliezen alles van waarde op. De artillerie-commandanten, waaronder één Luitenant, die uit Zuid-Afrika zich onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog had gemeld, verzamelden alle wapentuig, dat medegedragen kon worden en gleden met hun menschen geruischloos langs de steile kust omlaag om in de modderkust te belanden.
46
Vandaar vingen ze een gevaarlijken sluipmarsch aan, vlak onder de nu door de japanners bezette batterijen door, en kwamen bij het aanbreken van den dag nabij Peningki ongemerkt naar boven; slechts één doel voor oogen: te vechten en zich vechtende bij de hoofdmacht te voegen. Helaas was het voor het dappere groepje niet weggelegd deze schitterend opgezette en zoo fanatiek aangevangen actie te voltooien. Met al hunne wapens kwamen ze op de verzamelplaats nabij de kantoren der B.P.M., waarna zij hun vrijheid verloren en als een kudde, bemodderd en in gescheurde kleeren, volkomen gebroken nu, bestemd waren hun nieuw lot te ondergaan. * ** Zoo eindigde de slag om Tarakan, waar rond 1000 man tegen een bijna 20-voudige overmacht onder is gegaan, maar gevochten heeft en ook heeft willen vechten; waar een ieder wist, dat wij noch de middelen noch de troepen hadden om de ramp te keeren, waar zij wisten, dat er gevochten moest worden. Wij vochten alléén. De luchtmacht kon ons niet te hulp komen, onderzeeërs waren er niet om een vijandelijke vloot, die tot 47 schepen was aangegroeid, uiteen te jagen. Onze troepen hadden weinig vuurpractijk, omdat de geringe munitievoorraden niet toelieten geregeld schietoefeningen te houden; velen in dezen strijd losten voor het eerst sedert vele maanden een schot. Geen officier of hij wist dit, beter nog dan de troep zelf, doch gétn heeft geaarzeld met inzet van eigen leven zijn mannen aan te voeren. Alle ondercommandanten zijn met vele van hun luitenants gesneuveld. Onze onderofficieren hebben met tal van manschappen van alle landaarden het leven gelaten in een strijd, dien wij wanhopig en zonder vooruitzicht wisten te zijn. De vijand heeft echter duur moeten betalen en onze taak was vervuld: geen druppel der kostbare olie is hem in handen gevallen. Geen installatie, of deze was onherstelbaar vernield. Eerst eenige dagen later realiseerde de vijand hoe grondig en volkomen de vernieling was, niet alleen met Hollandsche degelijkheid uitgedacht en berekend, doch tot in de kleinste bijzonderheden uitgevoerd, Het harde lot onzer kameraden later, hield met deze feiten verband. En mag ik eindigen met een woord van diepe hulde aan die veertig vrouwen onder de moedige leiding van Mevrouw D. Deze heldinnen zijn vrijwillig gebleven dan wel gekomen op een plaats, waarvan een ieder tevoren wist, dat het garnizoen tot ondergang was gedoemd. Deze vrouweu, die, toen alles voorbij was, hun liefdewerk voortzetten, t.a.v. vriend en vijand onder de meest moeilijke en pijnlijke omstandigheden, temidden van een tooneel van groot leed, en die eenigen onzer in een moment van kort contact toefluisterden: „Wij bidden voor jullie; laten wij God danken, dat wij hier bij jullie zijn en dat we nog mogen helpen"......
47
FRAGMENTEN LIIT DE ACTIE VAN HET IvIANOKWARI- GARNIZOEN APRIL 1942 --- SEPTEMBER 1944 Omstreeks 1928 werd op Java met Regeeringssteun de stichting „Immigratie Kolonisatie Nieuw-Guinea" opgericht en kort daarop ging uit Java een groepje jongelieden scheep met bestemming Nederlandsch NieuwGuinea, om aldaar in het gebied van den zoogenaamden „Vogelkop" den kleinen landbouw en de veeteelt te gaan uitoefenen. Het was geen lichte taak, die deze kolonisten wachtte, doch na jaren van harden arbeid en veel tegenslag wisten sommigen zich op het door hen ontgonnen land een redelijk bestaan te verwerven met den verbouw van mais, aardnooten, sojaboonen, katjang idjoe en de teelt van koeien, varkens, geiten en kippen. De landbouwgewassen vonden grootendeels via handelaren te Manokwari hun weg naar de markt en verschaften de kolonisten middelen voor aankoop van nieuwe materialen, gereedschap pen, enz. * *
*
De oorlog tegen Japan had tengevolge dat vele van deze kolonisten in militairen dienst werden opgeroepen om het kleine militaire garnizoen van Manokwari te versterken. Op grooten afstand leefde dit garnizoen mee met het leed, dat kwam over Java en de andere eilanden. Toen begin Maart 1942 het contact met Java werd verbroken, besefte men te Manokwari maar al te goed dat men nu spoedig van aangezicht tot aangezicht met den vijand zou komen te staan. Op 12 April 1942 stoomde een aantal Japansche oorlogsschepen de Dore-baai bij Manokwari binnen; een naar schatting vierduizend man sterke troepenmacht werd aan land gezet. Door den commandant van het Garnizoen, kapitein W. G., waren tevoren plannen uitgewerkt hoe in geval van een japansche landing zou moeten worden gehandeld. Het garnizoen van Manokwari was begin 1942 ongeveer 125 man sterk. Een gedeelte van de bij het Leger ingedeelde kolonisten was op bevel van den commandant in Februari 1942 naar de landbouwperceelen teruggekeerd tot instandhouding van de tuinen met het oog op de voedselvoorziening van de bevolking. Zoodra vaststond dat de Japanners een dusdanige overmacht hadden geland, dat verdediging van Manokwari zelf onmogelijk was, werd door den commandant opdracht gegeven om het woeste achterland in te trekken en van daaruit den vijand zoo veel mogelijk afbreuk te doen. De vrouwen en kinderen moesten noodgedwongen worden achtergelaten. Naast volle oorlogsuitrusting had de troep de beschikking over le-
48
'
Een patrouille Mitchell bommenwerpers van de Indische Militaire Luchtvaart op weg naar den vijand.
Op verkenningspatrouile in Nederlandsch Nieuw-Guinea.
Nederlandsch-Indische infanterie in Nederlandsch Nieuw-Guinea.
Anti-tankgeschut op marsch langs een kampongweg in Nederlandsch-Indië.
vensmiddelen, welke in het binnenland van den „Vogelkop" als noodrantsoen reeds maanden tevoren waren opgeslagen. Een 60-tal militairen bereikte na negen dagmarschen de door den commandant uitgezochte voedselopslagplaats, diep in het binnenland. De rest van het Manokwari-garnizoen, alsmede vele kolonisten, die naar hun afgelegen tuinen waren teruggezonden, zijn er niet in geslaagd dit punt te vinden en zijn hoogstwaarschijnlijk in handen gevallen van het Japansche landingsleger. De hierboven bedoelde opslagplaats werd als bivak ingericht en besloten werd van hieruit tegen den vijand te opereeren. * * * Al spoedig werd contact gekregen met eenige Papoea's, die door den Japanschen commandant van Manokwari het oerbosch waren ingezonden om ons troepje te zoeken. Zij brachten een boodschap mede waarin door den Japanner werd gezegd dat het zinneloos was den strijd voort te zetten, dat zij na overgave goed zouden worden behandeld en hun gezin zouden kunnen ontmoeten. Eenige maanden later werd weer een soortgelijke boodschap ontvangen. Onze mannen dachten er echter niet aan zich over te geven. Unaniem werd besloten den strijd voort te zetten. * * * Korten tijd daarna kwamen de Jappen op het spoor van een van de voedselopslagplaatsen in de omgeving van het bivak. De hierbij geplaatste wacht moest voor den numeriek veel sterkeren vijand het veld ruimen en wist na een kort gevecht ongezien op het kamp van den troep terug te trekken. Rusteloos patrouilleerden de Japanners in de daarop volgende weken door het gebied, waarin het kamp gelegen was; verlaten van dit kamp beteekende prijsgeven van de voorraden. Er was nog altijd hoop dat de vijand zijn pogingen zou opgeven. Plotseling echter stonden de Jappen letterlijk voor den neus van onze menschen in het kamp; het was een volkomen verrassing. Vechtende baanden onze mannen zich een weg door het cordon, dat de veel sterkere en beter bewapende vijand rondom het kamp had getrokken en, hoewel het den troep gelukte zich door dezen ring heen te slaan, beteekende het verloren gaan van den geheelen voorraad levensmiddelen een ontzettenden slag. De in groepjes opgeloste troep heeft zich later vereenigd op een van tevoren door den commandant bepaald punt, dieper in het binnenland. Hoewel het probleem van voedselvoorziening sedert het verlies van de voorraden in een acuut stadium was gekomen, had men het voor het uiterste geval bestemde noodrantsoen van 6 dagen nog steeds intact weten te bewaren. Inmiddels hadden de mannen geleerd zich te voeden met gekookte jonge looien van boschvarens en petatenbladeren uit verlaten Papoea-tuinen. * * * 49
Op een van de omzwervingen in het kustgebied stuitte een patrouille tegen het einde van het jaar 1942 op een troepje van drie mannen, die werden aangehouden en zich ontpopten als Amerikanen. Deze mannen waren uit de Philippijnen ontsnapt en op de kust van den „Vogelkop" geland. Zij sloten zich begrijpelijkerwijs dankbaar bij het troepje van het Indische Leger aan. Helaas hebben zij de poging tot het behoud van hun vrijheid later met hun leven moeten koopPn. De maand daarop stierf een van hen aan dysenterie en malaria; een ander, die kort na de landing in Nieuw-Guinea tijdens een gevecht met de Jappen een heupschot had opgeloopen, sneuvelde een waren heldendood tijdens een van de vele schermutselingen van ons troepje met de Japanners, terwijl de derde ten, slotte, uitgeput door ziekte, in een kamp door de Jappen werd overvallen en door hen werd gedood. Op 12 April hadden zich bij het garnizoen van Manokwari ook een drietal burgerambtenaren aangesloten, waarvan een zijn vrouw en nog een familielid bij zich had. Van deze burgers is de vrouw tijdens een van de gevechten in handen van den vijand geraakt, en later ook haar man. De overige burgers hebben tenslotte de beproevingen overleefd. * * *
Er volgde nu een periode van vele maanden voortdurend trekken door onherbergzaam, onbekend terrein. Gaandeweg was het schoeisel geheel versleten, terwijl weer en wind eveneens duchtig hun invloed op de kleeding hadden doen gelden. Sporadisch slaagde een van de mannen er in een wild varken neer te leggen, waarvan dan een lucullusmaal werd aangericht. Het servies bestond uit een petroleumblik, waarin „Varkenssoep á la Vogelkop" werd gereserveerd. Het gebrek aan zout begon langzamerhand parten te spelen. Velen liepen in deze periode bij gebrek aan schoeisel voetwonden op, terwijl bij gemis aan behoorlijke medische behandeling vele wonden resulteerden in infecties, waaraan enkelen overleden. * * *
Begin 1943 werd in de nabijheid van Wekari een onder de kust varende Japansche motorboot met succes onder vuur genomen. Gedurende deze kleine actie werden enkele Jappen over boord geschoten. In Mei 1943 bevond zich een patrouille van 11 man in een bivak „ergens in den Vogelkop". Van deze patrouille waren zes man zoodanig door ziekte en ondervoeding verzwakt. dat door den commandant werd besloten de zieken onder toezicht van een oppasser in het kamp achter te laten, terwijl de rest er op uit zou trekken om te pogen in een der verlaten tuinen van de bevolking wat vruchten of blaren te zoeken. Onder de zes in het kamp achtergeblevenen bevond zich de gewonde Amerikaan. In den vroegen ochtend, volgend op den dag dat .het kleine troepje weerbare mannen op verkenning was uitgetrokken, werd het bivak door japanners overvallen. De zieken sloegen terug met alles wat in hen was. De Amerikaan weerde zich als een tijger, niettegenstaande de schotwond
50
in zijn heup, welke hem in zijn bewegingen belemmerde. Hij plaatste verschillende „kill's", tot hij tenslotte, in den rug geschoten, doodelijk gewond neerstortte. Van de overige leden van het troepje liep er een een schotwond in den voet op, welke hem buiten gevecht stelde. Sergeant G., hoewel ernstig in zijn dijbeen gewond, wist te ontkomen door zich in een ravijn te werpen, en zich daar schuil te houden. Toen de mannen van het troepje, dat was uitgetrokken om voedsel te zoeken, dienzelfden avond met een goeden buit aan vruchten in het bivak terugkeerden, zagen zij al dadelijk wat gedurende hun afwezigheid gebeurd was. Dat onze menschen zich niet zonder strijd gewonnen hadden gegeven, bewezen de verschillende rond het kamp liggende gedoode Japanners. Helaas vielen er ook aan onze zijde slachtoffers te betreuren. Daar de mogelijkheid bestond, dat de Jappen later zouden terugkeeren om hun dooden te begraven, werd besloten dien nacht in het nabije ravijn door te brengen. Tot hun vreugde troffen de mannen in het ravijn hun gewonden sergeant G. aan, Den volgenden ochtend was hij niet in staat om mee te gaan om te trachten de overige ontbrekende kameraden van het door de Jappen overvallen kamp op te sporen, zoodat werd besloten hem onder de hoede van soldaat M. achter te laten. Zonder geneeskundige verzorging zijnde, verergde de toestand van sergeant G. al spoedig, als gevolg van wondkoorts. Op den vierden dag na het vertrek van de anderen zag soldaat M. van de Keba-vlakte uit een troep van circa honderd Jappen door het ravijn in hun richting optrekken. Daar de kans groot was dat hun op verkenning uitgetrokken kameraden in de handen van deze Jappen zouden loopen, werd besloten met de twee beschikbare karabijnen het vuur op den vijand te openen, in de hoop dat hierdoor de kameraden zouden worden gewaarschuwd, De echo van de schoten weergalmde door het ravijn; de Jappen hadden geen idee vanwaar werd geschoten en hoeveel (of juister: hoe weinig ) geweren tegen hen in het vuur waren gebracht. De troep, waarvan intusschen eenige Jappen waren gedood of gewond, stoof naar alle zijden uiteen in het kreupelhout. Nadat de Jappen van hun eersten schrik waren bekomen en zij hadden ontdekt uit welke richting werd gevuurd, splitsten zij zich in kleinere groepjes en gingen tot den aanval over. Met het oog op zijn gewond been was het uitgesloten sergeant G. in veiligheid te brengen. Hoewel verscheidene Jappen buiten gevecht waren gesteld, stond het van meet af aan vast dat men uiteindelijk voor de overmacht zou moeten zwichten. Sergeant G., die het hachelijke van de situatie inzag en besefte dat er voor hemzelf geen hoop meer bestond om uit de handen van den vijand te blijven, heeft tenslotte aan soldaat M. opdracht gegeven zich uit de voeten te maken en te probeeren zich bij de rest van de patrouille te voegen. Sergeant G. heeft daarna, geheel alleen, lang genoeg het vuurgevecht weten voort te zetten om den aftocht van soldaat M, mogelijk te maken. Zijn heldhaftig besluit heeft hij met zijn leven moeten betalen. Soldaat M. is in de daarop volgende maanden er niet in geslaagd contact met een van de andere patrouilles te krijgen en heeft in deze periode als „solitair" in de bosschen rondgezworven. Nu en dan is M. 51
door de bevolking aan sago en petatenblaren geholpen, doch dit was dan ook het beste voedsel dat hij in die dagen heeft gehad. * * *
Onze mannen, die langzamerhand hun uniform en onderkleeding tot flarden hadden zien vergaan, gingen op den duur volgens Papoea-mode gekleed, dit wil zeggen lendendoek en overigens naakt. De Papoea's waren in het begin zoo bevreesd voor de Jappen, dat zij contact met onze mannen vermeden. Langzamerhand durfden verschillende groepen Papoea's echter weer eenige toenadering toonen. In verschillende gevallen, waar Papoea-dragers door de Jappen werden belast met het transport van uit de voorraden van het Indische Leger afkomstige munitie, wisten deze Papoea's zich meester te maken van hoeveelheden patronen, welke zij op eigen initiatief aan onzen troep uitleverden; dit beteekende een welkome aanvulling van de slinkende munitievoorraden. Bij andere gelegenheden kregen onze soldaten door bemiddeling van Papoea's waardevolle inlichtingen omtrent de Japansche troepen. Tegen het einde van 1943 deed zich, als gevolg van de onbeschrijflijke beproevingen, bij verschillende manschappen een ziekteverschijnsel voor, dat zich openbaarde in geheugenverlies. In vrijwel alle gevallen zijn zij aan deze geestesziekte gestorven. * * *
Begin 1944 werd van Papoea's vernomen dat de Geallieerden aan de Noordkust van Nieuw-Guinea zouden zijn geland. Men wist niet precies waar en evenmin in hoeverre geloof kon worden gehecht aan deze „chabar angin"; doch de hoop dat een en ander op juistheid zou berusten werd later gesterkt door het voortdurend overvliegen van vliegtuigen, waarop men de Geallieerde herkenningsteekens meende te kunnen waarnemen. Waarschijnlijk meer dan men zich op dat moment realiseerde, heeft deze hoop onze mannen de kracht gegeven hun pogingen om in contact te komen met Geallieerde troepen voort te zetten. *
*
*
Op den morgen van 18 April 1944 bedroeg de sterkte van den troep nog slechts 35 man. De commandant en een aantal soldaten waren ziek, en er werd besloten het bivak naar het kustgebied te verplaatsen om de zieken gelegenheid te geven aldaar wat op krachten te komen. Een deel van den troep werd daarom door den kapitein op patrouille vooruitgezonden. Kort daarna deden de japanners een aanval op de in het bivak achtergeblevenen. In den ongelijken strijd geraakten de commandant en enkele manschappen helaas in Japansche handen en onze mannen konden niet beletten dat hun commandant door de Jappen naar de kust werd weggevoerd. Met de mogelijkheid voor oogen dat hij vroeg of laat van zijn troep zou kunnen worden afgesneden, had de commandant tevoren sergeant K.
52
aangesteld als zijn opvolger, ingeval eerstgenoemde iets mocht overkomen. Sergeant K. nam derhalve het commando op zich en besloot het troepje te splitsen in eenige patrouilles, welke elk voor zich zouden trachten contact te krijgen met Geallieerde troepen. Deze trek, gedurende welke 'eenige Japansche aanvallen moesten worden afgeslagen, heeft het bovenmenschelijke van deze mannen gevergd. In het zwaar, moerassig terrein werd het danig verzwakte uithoudingsvermogen op een zeer zware proef gesteld. Voedsel was practisch niet meer beschikbaar en deze tocht beteekende voor allen „slagen of onder gaan". * * *
Een van de patrouilles hoorde in Augustus 1944 van Papoea's dat Sansapor ( Noordwest-punt van Nederlandsch Nieuw-Guinea) door Geallieerde troepen zou zijn bezet. Een groep Papoea-dragers, welke zich bij ons uitgeputte troepje had aangesloten, werd op weg gezonden met opdracht op den tocht langs de verschillende kampongs uit te vinden in hoeverre dit gerucht op juistheid berustte. In de boodschap, welke aan de Papoea's voor den Geallieerden commandant was medegegeven, werd door onzen commandant gevraagd om versterking van 100 soldaten plus 50 extra geweren voor bewapening van Papoea's, alsmede om voedsel en medicijnen, tot voortzetting van den strijd tegen de Jappen. Na een voetreis van ongeveer drie weken slaagden deze Papoea. vrijwilligers erin contact te maken met het Amerikaansche Leger te Sansapor en de boodschap werd doorgegeven. De Nederlandsch-Indische legerleiding was echter van meening dat het welletjes was geweest en dat deze mannen, na al hun ontberingen, een welverdiende rust behoefden. Intusschen was het ook een andere patrouille, waaronder de drie burgers, gelukt verbinding te krijgen met Nederlandsch-Indische troepen. * * *
Thans, October 1944, bevinden „sergeant K. en de zijnen'', de laatst overgeblevenen van het flinke Manokwari-garnizoen, zich voor een welverdiende rust in Australië. Zij hunkeren er naar spoedig, met nieuwen goed en onder gunstiger omstandigheden dan tevoren, de Japanners opnieuw te lijf te gaan.
VERSTERKT DE GELEDEREN Konink lijk NEDERLANDSCH ^ INDISCHE LEGER van het
Geeft did boekje door aan uw vrienden. 53
TIMOR DECEMBER 1941— DECEMBER 1942 Timor is een vrij groot eiland, gelegen in het Oosten van den Archipel, Noord van Australië. De lengte is ongeveer 400 kilometer, de grootste breedte zoowat 100 km. Het Oostelijke deel van het eiland, plus een enkele enclave in het Westerlijk deel, vormen Portugeesch Timor, de rest van het eiland behoort tot Nederlandsch-Indië. Koepang is de hoofdstad en het administratief centrum van Nederlandsch Timor. De meesten van de 300 Europeesche inwoners van Nederlandsch Timor woonden daar rustig en tevreden. Portugeesch Timor, de zoo geheel verschillende wereld, is volgens Oostersche en Nederlandsche gedachten duizenden mijlen weg. De bevolking van Koepang hoorde op een zekeren morgen, dat Nederland was aangevallen door de Nazis. Dat was 10 Mei 1940. Niet veel gebeurde er in Koepang, toen Hitler's geweldige oorlogsmachine naar het westen rolde, door Nederland, België en Frankrijk heenjaagde en een vlugge capitulatie van de Westersche democratieën forceerde. Koepang begreep toen, dat het oorlog was. Deze oorlog, alhoewel door de Nederlanders betaald met het verlies van het moederland, bracht geen verandering in de dagelijksche routine van de kleine stad. Er werd natuurlijk geen post meer van huis ontvangen en het nieuws van Nederland bevatte geen mededeelingen over de politieke ontwikkeling in het Nederlandsche parlement, verkiezingen of cultus eele gebeurtenissen. Instede daarvan waren er gesmokkelde rapporten uit het bezette land met de laatste terreurmaatregelen, uitgevoerd door de Nazis, met de executies en de steeds toenemende ondergrondsche beweging van patriotten, welke niet bereid waren hun land met de Duitschers te deelen. Koepang is duizenden mijlen van Nederland af. Nederlanders, wonende in de kleine hoofdstad van Timor, dachten veel aan de menschen thuis en aan de . schakels, welke door den oorlog waren verbroken. De ouderen keken terug naar Wereld Oorlog I, toen Nederland een vreedzaam neutraal eiland bleef in het midden van een woelende zee van slachting en vernietiging. Nu was alles verschillend, maar de gebeurtenissen waren. te ver weg om het leven in klein Koepang te veranderen. Met het uitbreken van den oorlog in Europa en de bezetting van Nederland in 1940, voelden zelfs de meest optimistische bewoners van Nederlandsch Timor, dat de oorlog in de Pacific niet kon uitblijven. De algemeene meening was echter, dat Koepang waarschijnlijk één van de veiligste plaatsen in het Verre Oosten was. Men dacht, dat het eiland zelf in de derde en laatste gevechtszone was gelegen en alleen door de japanners kon worden aangevallen, nadat de Nippon-soldaten de eerste twee vooruitgeschoven defensie-eenheden, n.l. ten noorden, ten westen en ten oosten, zouden zijn doorgedrongen. Een vlug doordringen van deze twee vooruitgeschoven gevechts-
54
linies was, volgens de inwoners van Koepang, onwaarschijnlijk. Dat is de reden, waarom het uitbreken van den oorlog in de Pacific in December 1941, geen plotselinge verandering bracht in de dagelijksche routine in Nederlandsch Timor. Er werden weifelende pogingen gedaan voor het organiseeren van luchtbescherming in Koepang en andere plaatsen. Voor het overige echter keek de bevolking van Nederlandsch Timor naar het westen, Java, het hart van het Nederlandsch-Indische verdedigingssysteem en naar het zuiden, Australië, waarvan belangrijke versterkingen van troepen en materiaal werden verwacht, in geval het meest onwaarschijnlijke zou geschieden, dat Timor zou worden blootgesteld aan vijandelijke aanvallen of zelfs een poging werd gedaan tot invasie. Terwijl het oorlogsnieuws uit de Pacific met den dag slechter werd, verflauwde het gevoel van veiligheid in Nederlandsch Timor. Met de snelle Japansche vorderingen over de geheele gevechtszone van de Pacific, voelden de bewoners van Nederlandsch Timor, dat zelfs in hun derde gevechtslinie de meest verrassende dingen konden geschieden. De verwezenlijking van het naderbijkomend gevaar bracht echter noch de plaatselijke leiders bij elkaar tot gemeenschappelijk organiseeren van verdedigingswerken, noch kreeg de bevolking zelfs het gevoel van oorlogsgevaar. Dit gemis aan oorlogsgevoel en voorzorgsmaatregelen weerspiegelde zich het best in het gebruik van het netwerk van de telefoon op Timor. Bij rgebrek aan geheel geperfectionneerde wegen vertegenwoordigden de telefoonlijnen over land één van de belangrijkste communicatiemiddelen. Zij waren ouderwetsch e n de telefoonlijnen, loopende door de rimboe, speelden in de latere phasen van de Timor campagne diverse rollen, de eene keer goed voor de geallieerde guerrilla vechters, doch meestal noodlottig door de openhartigheid van het verouderde systeem van het netwerk. Het was op Portugeesch Timor, dat de Timor campagne opende en eindigde. De Geallieerden waren zich wel bewust van het gevaar, dat Japan, geholpen door zich in neutraal Porugeesch Timor bevindende vijfde colonne ( Japanners en Duitschers) , zich bij verrassing daar zou kunnen nestelen, hetgeen een ernstige bedreiging zou vormen voor de verbinding tusschen Australië en Java. Daarom werd besloten een kleine expeditie naar Dilli ( hoofdplaats van Portugeesch Timor) te zenden om de aldaar aanwezige Japanners en Duitschers te interneeren en verder te voorkomen, dat een zwakke Japansche troepenmacht zich bij verrassing daar zou nestelen. Voor overmacht zou de geallieerde troep terugtrekken in het binnenland en verder den kleinen oorlog voeren. op 17 December 1941 werd nabij Dilli geland. De totale sterkte van de geallieerde troepenafdeeling was 400 man van het NederlandschIndische Leger en 250 man van het Australische Leger, het geheel onder bevel van een luitenant-kolonel van het Indische Leger. Het grootste deel van den troep bestond uit infanterie met enkele mitrailleurs en mortieren; verder een detachement artillerie, genie en geneeskundige dienst.
55
Spoedig waren de Japanners en Duitschers opgevat en ,geinterneerd. Dat gevaar was zoodoende bezworen. Daarna werd begonnen met het inrichten van de verdediging van de kust nabij Dilli en van het vliegveld. Prikkeldraadversperringen, geschuten mitrailleuropstellingen, loopgraven werden aangelegd; radio- en telefooncentrales werden ondergebracht in scherfvrije onderkomens; schuilkelders werden gebouwd. Overigens ging het leven in Portugeesch Timor gewoon zijn gang. Slechts nu en dan werd men herinnerd aan de werkelijkheid van den oorlog als enkele Japansche vliegtuigen Dilli uit de lucht mitrailleerden, zonder evenwel slachtoffers te veroorzaken. Deze betrekkelijke rust zou echter spoedig een einde nemen. De achtergrond der geallieerde bezetting van Dilli werd gevormd door de wetenschap, dat de Portugeesche Regeering niet in staat was, dat gedeelte van Timor tegen Japansche agressie te verdedigen. De Geallieerde Regeeringen, in deze expeditie betrokken, hadden het van het begin af zeer duidelijk doen uitkomen, dat zij geen territoriale ambities hadden betreffende Portugeesch grondgebied en verplichtten zich de troepen ttrug te trekken, zoodra de Portugeesche Regeering in staat was zelf de situatie in de hand te nemen door levering van een garnizoen van voldoende sterkte tegen een Japansche invasie. In het begin van Februari 1942 ontving de Commandant van de Geallieerde Expeditionaire Macht te Dilli bericht, dat de Portugeesche Regeering had besloten versterkingen te zenden. 800 Portugeesche officieren en manschappen waren onderweg naar Dilli om de defensie van de stad en omliggend grondgebied over te nemen. Ongeveer midden Februari werd er gerapporteerd, dat een Portugeesch troepentransportschip zich in de buurt van Straat Soenda bevond op weg naar Timor. De commandant van de geallieerde Expeditionaire Macht nam direct maatregelen om Dilli te evacueeren, daar de Portugeesche versterkingen op zijn laatst 20 Februari in Dilli verwacht werden. Maatregelen werden getroffen om ammunitie en andere voorraden naar Nederlandsch grondgebied te verplaatsen, n.l. , de kleine stad Atamboea. Proeven werden met . inheemsche prauwen genomen, welke wegvoeren volgeladen met mortieren en ammunitie. Een gedeelte van het voedsel werd over land verhuisd naar Nederlandsch Timor. De Australische Compagnie, welke aparte orders voor terugtrekken had bij aankomst van de Portugeezen, was gestationneerd 30 mijl ten westen van Dilli en liet slechts een sub-sectie achter ter beschikking van den Nederlandsch-Indischen Expeditionairen Commandant; deze subsectie was bestemd om eventueel het vliegveld te vernielen. Terwijl deze voorbereidingen gemaakt werden werd er geen toenemende Japansche luchtactiviteit waargenomen. Er was niet de geringste aanduiding van een aanstaande actie bij den vijand. De geallieerde troepen zagen met spanning hun terugtrekken tegemoet. De Portugeesche versterkingen werden elk oogenblik verwacht en
56
de troepen zouden in staat zijn naar andere plaatsen te gaan, waar een meer practisch gebruik van hen zou kunnen worden gemaakt. In den nacht van 19 tot 20 Februari rapporteerde de uitkijkpost van de vuurtoren, dat silhouetten van schepen op de reede waargenomen werden. Dit bericht veroorzaakte in het geheel geen alarm. Iedereen dacht, dat cie Portugeesche troepen eindelijk gearriveerd waren. Zeer spoedig echter begonnen de Nederlandsch-Indische officieren een geheel anderen kijk op den toestand te krijgen. De schepen op de reede hadden al hun lichten gedoofd. Dit was verdacht, aangezien Portugeesche transportschepen, onder neutrale vlag varende, zeer zeker hel verlicht zouden zijn. Daarom werd bevel gegeven, het vuur te openen. Zoodra de eerste salvo's van de N.I. batterijen afgegeven waren, kwam er een onmiddellijk tegenvuur van de schepen. Twee sterke zoeklichten sprongen aan, zochten de kustlijn af, terwijl zware marine-batterijen de N.I. artillerie-emplacementen en het hoofdkwartier a lder vuur namen. Iedere twijfel aan de nationaliteit van de schepen was nu verdwenen. De batterij-emplacementen, zoowel als het hoofdkwartier, weren klaarblijkelijk wel bekend aan de Japansche Marine-strijdkrachten. Twee voltreffers werden geboekt, één van deze op het gebouw, waarin het hoofdkwartier ondergebracht was, welke verschillende dooden en zwaar gewonden veroorzaakte; de andere voltreffer welke midden op de artillerie positie viel, veroorzaakte geen slachtoffers, doch stelde één van de kanonnen tijdelijk buiten werking. Intusschen voegden zich de N.I. mitrailleurs bij de barrage. Zij deden een aantal sloepen, die naar de kust werden gevoerd, vermoedelijk om het Hoofdkwartier te overvallen, terugkeeren naar vanwaar zij kwamen. Om 1 uur in den morgen van 20 Februari viel er een stilte in na de eerste actie in den strijd om Timor. De vijand had klaarblijkelijk de poging om in de Baai van Dilli te landen opgegeven. Het Japansche vuur hield op, doch de vitale telefoonlijn, welke het hoofdkwartier verbond met de posten, die op den vuurtoren opgesteld waren, was verbroken. Een patrouille werd uitgezonden om de lijn te repareeren, maar kwam nimmer terug. Gedurende de stilte werden er verdachte lichten aan de monding van de Comoro Rivier, 5 mijl West van Dilli, waargenomen en een landing werd verwacht. Patrouilles werden uitgezonden. Eenige uren later werd de landing bevestigd door een berichtgever van de reeds genoemde gevechtspatrouilles, samengsteld uit Australiërs, die gelegerd waren op het vliegveld. De berichtgever verklaarde, dat de Japanners geland waren 5 mijl ten westen van Dilli. Zij kwamen, zonder tegenstand te ondervinden, aan land, aangezien zij buiten het bereik waren van onze zoeklichten en artillerie. Eenige Japanners, gekleed in zwarte overjassen, slaagden er zelfs in de brengunpositie van de Australische subsectie te naderen, welke zij ve rn ietigden door het werpen van handgranaten in de stelling. * * *
57
Tegelijkertijd met de Japansche invasie van Dilli, trok de vijand Nederlandsch Timor binnen. Koepang had zich nu voorbereid op den te verwachten strijd en de stad zelf werd verdedigd met kanonnen en mitrailleurstellingen, welke zich uitstrekten naar het oosten, het westen en zuid-westen, dekkende het noordelijk gedeelte van de Senaoestraat. Op deze manier was de Koepang Baai vrij goed verdedigd tegen een verrassenden aanval. Nippon's militaire leiders waren klaarblijkelijk in het bezit van geder tailleerde beschrijvingen betreffende de verdedigingswerken, welke om Koepang heen aangebracht waren. Het lag waarschijnlijk in de bedoeling om de invasie van Nederlandsch Timor uit te voeren met zoo gering mogelijke verliezen. In plaats van aan te vallen langs het strand van de Koepang Baai, besloten zij van het zuiden te komen en de administratieve hoofdstad over land te nemen, opmarcheerende door het onverdedigde terrein, nadat zij geland waren op de blootgestelde zuidkustlijn. 'Gedurende de nacht van 19 op 20 Februari werd een Japansche invasie vloot, bestaande uit één groot schip en tien kleinere eenheden, gesignaleerd, de Zuid West kust van Nederlandsch Timor naderend, eenigszins ten oosten van Semaoe straat en 20 K.M. vlak ten zuiden van Koepang. Rapporten betreffende deze vijandelijke beweging werden onmiddellijk naar het hoofdkwartier van Koepang getelefoneerd door Indonesische waarnemingsposten, welke gestationneerd waren langs het zuid westelijke gedeelte van de kust. Met deze beweging hadden de Japansche indringers practisch den beginslag van Nederlandsch Timor gewonnen. Het was in Koepang de algemeene opinie, dat geen landing ooit kon plaats vinden op de rotsige zuid stranden. Op deze veronderstelling was het geheele verdedigingssysteem van Nederlandsch Timor gebaseerd en het grootste gedeelte van alle beschikbare gevechtskrachten waren geplaatst aan de noordelijke kustlijn en speciaal rond Koepang. Zoodra de rapporten van de vijandelijke landingen het hoofdkwartier hadden bereikt, werden Australische troepen met spoed naar het zuiden overgebracht. Toen zij aankwamen was het te laat. De Japanners hadden zich reeds in verschillende bruggehoofden genesteld en marcheerden stelselmatig op naar Koepang. In den vroegen morgen van 20 Februari werden Japansche parachutisten neergelaten ten noord oosten van Koepang. De opzet van deze beweging was om de hoofdmacht van het garnizoen van Koepang af te snijden van de verschillende detachementen, welke in het binnenland naar het oosten gestationneerd waren. Hoewel de meeste van de parachutisten door machinegeweren neergemaaid werden, was de Japansche aanval over land op Koepang zelf zoo vlug, dat de vijand erin slaagde ongeveer 1200 geallieerde soldaten gevangen te nemen, waarvan het grootste gedeelte Australiërs. Slechts betrekkelijk weinig mannen van Koepang slaagden erin om door de Japansche linies heen te breken en naar het oosten te trekken om zich te voegen bij de detachementen van Diii, die na de bezetting van die stad, zich naar het westen bewogen in Nederlandsch Timor. * *
*
58
Toen de ochtend van den 20sten Februari over Dilli aanbrak konden de geallieerde troepen 5 oorlogsschepen en 2 groote transportschepen voor de kust zien liggen. Er was een regelmatig verkeer gaande met kleine booten tusschen de kust en de vijandelijke schepen. Zoodra het licht het toestond openden onze kanonnen het vuur op de Japansche schepen en machinegeweren trachtten den aanval van de vijandelijke troepen naar het vliegveld te stoppen. Betrouwbare schattingen taxeerden de sterkte van de vijandelijke troepen, die gedurende den nacht van 19 op 20 Februari geland waren, op ongeveer 4.000 man. Tegen 8 uur in den morgen was de geallieerde expeditionaire macht genoodzaakt den ongelijken strijd om Dilli zelf op te geven. Ongeveer 400 man N.I. troepen en één Australische subsectie stonden tegenover een vijand, die tien maal zoo sterk was, en waren niet in staat een verdedigenden strijd te voeren met niet de geringste hoop, dat er voldoende versterkingen aangevoerd zouden worden. Latere rapporten duidden aan, dat de Japansche landingen op Dilli een vrij kostbare zaak voor Nippon's oppercommando zijn geweest. Portugeesche ooggetuigen schatten het aantal gesneuvelde Japanners op rond 3 000. Waargenomen werd, dat één van de Japansche torpedojagers, die door onze artillerie in brand was geschoten, eenige mijlen van het land af zonk. In het begin vatte de Commandant van de Expeditionaire Macht het plan op om voor het oogenblik terug te trekken naar het zuiden, maar om daarna een flankaanval te doen met reserve troepen tegen de Japanners. Van dit plan werd evenwel afgezien met het oog op het groote aantal vijandelijke troepen, die een dergelijke tegenaanval gemakkelijk hadden kunnen afslaan. De detachementen, welke verdedigende posities hadden ingenomen ten westen van Dilli, trokken terug in de bergen ten zuiden van de stad, nadat zij zoo lang als practisch mogelijk was, hadden stand gehouden. De Japanners deden een bijna geslaagde poging om deze terugtrekkende troepen den weg af te snijden, daarmede wederom bewijzende hoe goed Nippon's voorlichtingsapparaat werkte. De Japanners hadden nauwkeurige informatie omtrent een punt, waarlangs de verschillende eenheden wilden gaan. De geallieerde soldaten slaagden er echter in om deze Japansche beweging te ontwijken en de meesten zijn daardoor gevangenschap ontkomen. Bij aankomst in de bergen waren zij in staat zich bij andere terugtrekkende eenheden aan te sluiten. * * *
Na den val van Dilli begon voor de terugtrekkende Ned. Ind. eenheden een nachtmerrie-marsch door de rimboe. Doel van dezen marsch was om het kleine stadje Atamboea te bereiken op de grens van Nederlandsch Timor. De marsch duurde negen dagen. De uitgeputte troepen moesten den hoofdweg vermijden en waren genoodzaakt kleine en zeer ongemakkelijke bergpaden te gebruiken. Wat de soldaten gedurende deze nachtmerriewandelinq naar Atamboea doormaakten was nog maar slechts een voorproefje van wat zij zouden hebben te doorstaan gedurende de .geheele tien maanden van marcheeren, vechten en ziekten.
59
Voor ieder van deze paar honderd mannen, die de marsch maakten, beteekende het volledige uitputting vanwege onvoldoende voeding en gebrek aan warme kleeding in het hooge bergterrein. Al deze ontberingen hadden en zeer ernstigen invloed op het moreel. Gedurende de eerste paar dagen bleven velen van het contingent achter, ten deele, omdat zij niet langer konden loopen en ten deele, omdat zij geloofden veiliger te zijn in kleine groepen. De groote onzekerheid, betreffende de bewegingen van den vijand, was nog een verdere belasting voor de zenuwen van de marcheerende soldaten. De Japanners bestookten hen voortdurend met geruchten, welke uiteindelijk één van de meest belangrijke kenmerken van de campagne op Timor zouden vormen. Een dorp passeerende kwamen verschillende inheemschen naar de soïdaten om hen te vertellen, dat de Japanners hun vlak op de hielen zaten. Anderen vertelden, dat er absoluut niets te vreezen was en dat de Japanners in Dilli waren gebleven. Deze onzekerheid werd nog erger door gebrek aan verbindingen, welke de voorgestelde ontmoeting met de Australische Compagnie verhinderde, Indien mogelijk brachten de troepen de nachten door in de inheemsche dorpjes, doch voedsel was buitengewoon schaarsch en slechts één behoorlijk maal kon verkregen worden gedurende den geheelen marsch. Het voedsel moest door de troepen zelf gekookt worden, en het gebeurde zeer vaak dat de soldaten genoodzaakt waren na vele uren marcheeren op te blijven en tot diep in den nacht te koken. Slechts zeer weinig Portugeezen werden gedurende den geheelen marsch ontmoet. Eenige Portu-. geesche soldaten waren vriendelijk, maar allen toonden een definitieve neiging om geruchten te verspreiden, welke in het gunstigste geval hun oorsprong vonden in eigen verbeeldingskracht. Op den achtsten dag van den marsch, 27 Februari, ontving de Commandant van de Expeditionaire Macht bericht, dat Koepang was gevallen en door de japanners bezet. Dit bericht werd niet aan de troepen medegedeeld, maar door den Commandant geheim gehouden. Dezelfde berichtgever vertelde van de aanwezigheid van een Australischen Brigadier en 200 man in Atamboea van Koepang. Bij ontvangst van deze informatie ging de Nederlandsche Commandant onmiddellijk vooruit naar Atamboea om den toestand met de Australiërs en den Commandant van het garnizoen van Atamboea te bespreken. Op 28 Februari kwamen de uitgeputte troepen in het kleine stadje Atamboea aan. Hier waren kampen voor hen ingericht en de soldaten dachten, dat zij eenige rust zouden krijgen, dat zij weder opnieuw zouden worden uitgerust en de noodzakelijke medische verzorging zouden ontvangen. Van deze rust zouden zij echter verstoken b lijven. Rapporten van verkenningspatrouilles, die uitgezonden waren in de richting van de door de Japanners bezette gebieden, wezen op een vijandelijk doordringen van Koepang en Dilli in de richting van Atamboea. Volgens deze berichten was de vijand reeds zeer dicht bij het stadje. Onder deze omstandigheden geloofden de Australische- en Nederlandsche Commandanten niet in het nut om weerstand te bieden en het stadje tegen de optrekkende Japanners te verdedi-
60
gen met manschappen, die zoo geheel uitgeput waren. Er werd daarom besloten om de geheele troepenmacht in kleinere groepen te verdeelen. Om 8 uur in den ochtend van 28 Februari gaf de Commandant de volgende order, welke uit vijf hoofdpunten bestond, aan zijn troepen uit: 1. De geheele macht wordt gesplitst in kleine groepen van 6 en maximum 9 man; 2. Tot nader order zullen deze troepen zich in het terrein schuil houden en zooveel mogelijk schade aan den vijand toebrengen; 3. Groepen hebben de vrijheid, indien mogelijk, het eiland te verlaten, onder voorwaarde, dat zij naar plaatsen gaan waar nog gevochten wordt; 4. Herkenningsteeken zal zijn het uitstrekken van één arm driemaal opzij; 5. Het wachtwoord is driemaal „coke", en het antwoord driemaal „oehoe". Beide herkenningsteekens en wachtwoorden zijn tevens toepasselijk op Australische troepen. Aan deze order werden eenige mondelingen aanbevelingen toegen voegd. De Nederlandsche Commandant verklaarde, dat iedere groep onafhankelijk moest handelen, aangezien de voedseltoestand in Timor het onmogelijk maakte om in grootere groepen van het land te leven. Zoo was de toestand in het kleine Atamboea, waar soldaten van twee democratische machten elkaar ontmoetten op den dag, waarop Java voor het eerst door Japansche troepen werd betreden. * * *
Toen de geallieerde eenheden op 1 Maart 1942 het stadje verlieten Waren zij slechts zeven dagen gescheiden van de val van Java. De manschappen, die den langen marsch aanvingen door de schemering van Timor's rimboe wisten zeer weinig omtrent den gevaarlijken toestand waarin hethoofdeiland van Nederlandsch-Indië zich bevond. Zij verdeelden zich in kleine groepen en begonnen de lange tocht, welke hun zoo dicht bij den dood door uitputting zou brengen. Aan elke groep werd een kein bedrag aan geld meegegeven om de manschappen in staat te stellen eenig voedsel te koopen, doch de financieele toestand van de Expeditionaire Macht was zeer slecht en het was onmogelijk om ver vooruitziende plannen voor de toekomst te maken. Niemand wist precies, welke gevaren en ontberingen de rimboe voor hen verborgen hield. De marsch van Dilli naar Atamboea, die zich uitstrekte over negen eindelooze dagen, was slechts een onbeteekenende voorproef van de grootere beproevingen en ontberingen, welke zouden komen. Klee ding en uitrusting waren in slechten toestand. Alle aanwezige voorraden in Atamboea waren door de Australiers overgenomen en nadat deze troepen uitgerust waren, was niet veel overgebleven voor de eenheden, welke teruggetrokken waren van Dilli. In den middag van 1 Maart verliet het eerste detachement Atamboea. Het plaatselijke garnizoen en de 'detachementen van Dilli waren de eersten om te vertrekken. 61
Zeer spoedig gedurende den marsch door Timor had men reeds de meest belangrijke les van deze wijze van oorlogvoering geleerd : een soldaat in de rimboe is zooveel waard als de kwaliteit en het uithoudingsvermogen van zijn schoenen. Wanneer deze hem in den steek laten en hij genoodzaakt is zijn weg te banen over onbetreden paden, maken zijn pijnen en kwellingen hein ongeschikt om te vechten. Dit belangrijk gebrek aan schoenen en geschikte kleeding was één van de voornaamste redenen, waarom de troepen niet in staat waren veel strijd te leveren in deze dagen. Tegen het midden van Maart sijpelden berichten door, dat Atamboea nog steeds niet door den vijand bezet was. Het bericht, betreffende de positie van Atamboea, werd ontvangen door den militairen commandant van het stadje, die onmiddellijk plannen uitwerkte voor een groot opgezette reorganisatie van zijn troepen. Hij was echter niet in staat om contact te krijgen met den Commandant van de Expeditionaire Macht en zond hem een bericht, dat vele mijlen in verschillende richtingen door de rimboe kruiste. Eindelijk bereikte het den Commandant van de Expeditionaire Macht op 28 Maart. Op denzelfden dag ontving deze tevens een bericht van den Australischen Commandant, die een bespreking voorstelde, welke plaats zou vinden te Tilomar, een Portugeesche grenspost. Deze bespreking vond plaats op 30 Maart. Onder de beslissingen, welke daar genomen werden, was een plan voor de reorganisatie van de Nederlandsch-Indische troepen, welke van nu af aan guerilla-acties zouden voeren in de richting van Koepang. De tweede beslissing, welke genomen werd betrof de reorganisatie van Australische troepen op Portugeesch grondgebied, welke zich eveneens met guerillla gevechten hun weg naar Dilli zouden banen. Beide reorganisaties zouden onmiddellijk plaats vinden. De Australische Commandant gaf het als zijn xneening, dat een poging van de geallieerden om Timor terug te nemen onmogelijk was. Hij voegde hieraan toe, dat de tegenwoordigheid van eenige geallieerde troepen op het eiland van nut zouden zijn om eventueel een invasie te steunen. Ondertusschen vond de reorganisatie van de Nederlandsch-Indische troepen plaats. Onmiddellijk na deze bespreking verliet de Commandant van de Nederlandsche Expeditionaire Macht Tilomar en marcheerde in de richting van Atamboea met de bedoeling om de reorganisatie van zijn troepen aldaar te dirigeeren. Op 31 Maart werden berichten ontvangen, welke inhielden, dat een Japansche colonne optrok in de richting van Atamboea. Dit nieuws werd van verschillende kanten bevestigd. Na ontvangst van dit verontrustende bericht werden alle voorraden vernietigd en Atamboea ontruimd. Een kleine groep van Nederlandsch-Indische soldaten werd in hinderlaag gelegd op de splitsing van de drie wegen, Koepang-Atamboea-Tobaki. In den ochtend van 1 April bereikte de Japansche colonne, bestaande uit 60 auto's en vooruitgegaan door 6 lichte tanks en oren-gun carriers, het wegenknooppunt. De Nederlandsch-Indische soldaten openden het vuur op de colonne, hetgeen onmiddellijk een welgericht mortiervuur trok. Het bleek duidelijk, dat de weinige manschappen, die de hinderlaag gelegd hadden, geen partij zouden zijn voor het groote aantal goed uitgeruste 62
J apanners. Derhalve trokken de Nederlandsch-Indische manschappen zich terug op Portugeesch terrein. De Japansche colonne trok ongehinderd verder en bereikte Atamboea om 11 uur in den ochtend van 1 April. Deze snelle aankomst van cie Japanners in Atamboea verijdelde de voorgestelde reorganisatie. De troepen, die in het stadje verzameld waren, scheidden zich en verdeelden zich weer in de kleine groepen, zooals zij voordien waren. Een tweede poging tot reorganisatie werd eenige dagen later op Portugeesch terrein gedaan. Alle beschikbare berichtgevers werden uitgezonden om de verschillende groepen op te sporen, terwijl Portugeezen en Australiërs verzocht werden de Nederlandsch-Indische troepen naar de grenspost Foho Ren te dirigeeren, waar het uiteindelijk mogelijk bleek alle beschikbare Nederlandsch-Indische eenheden op 5 April te reorganiseeren. op het eerste gezicht liet deze tweede reorganisatie zich niet zoo gunstig aanzien. Verschillende belangrijke problemen moesten opgelost worden: voedselvoorziening, kleeding, uitrusting, wapenen en ammunitie, schoenen, bivaks, medische dienst, kinine en het belangrijkste van alles het opvoeren van het moreel. De meest schadelijke van de ziekten, die huis hielden onder de troepen, was de malaria. Andere belangrijke factoren, die . de gezondheid van de eenheden ondermijnden, waren bloedende voeten, veroorzaakt door onvoldoende of versleten schoenen en een algemeen gevoel van totale uitputting, tengevolge van geforceerde marschen van vele dagen. Deze moeilijkheden zouden echter nog toenemen, zoolang de marsch door de rimboe voortduurde maand na maand. Nadat de tweede reorganisatie voltooid Was, werden de Nederlandsch-Indische troepen verdeeld over drie secties, ieder onder het commando van een kapitein. De secties werden onderverdeeld in groepen, gecommandeerd door een luitenant of een onder-officier. Kampen voor de troepen werden klaargemaakt in Portugeesch terrein, bij de plaatsen van Tilomar, Foho Ren en Dacolo. In het begin werd aan de manschappen rust gegeven en slechts kleine patrouilles werden uitgezonden. De steeds slechter wordende voedseltoestand werd opgelost door een contract, dat door den Nederlandschen Commandant met een koopman werd gemaakt, die twee maanden crediet toestond voor de te leveren goederen. De koopman beloofde zekere hoeveelheden vleesch, rijst en maïs te leveren. Hem was uitgelegd, dat hij geen betaling in contanten moest verwachten en dat hij geldelijke vergoeding zou krijgen, zoodra dit mogelijk was. Dit contract redde de Nederlandsche troepen van hongersnood. De moeilijke financieele toestand, in welke de Nederlandsch-Indische troepen zich bevonden, na den val van Koepang en Dilli, was hoofdzakelijk veroorzaakt door een aantal Japansche verrassingsaanvallen gedurende welke de indringers erin slaagden de hand te leggen op groote bedragen geld. In één geval voerden de Japanners een aanslag op een Nederlandsch kantoorgebouw uit, verbrandden het papiergeld, dat zij vonden, doch namen een groot bedrag aan zilver mee. In een ander geval zag een bende,
63
geleid door een gewezen hoofd uit Atjeh, Sumatra, die door ,de Nederlandsch-indische autoriteiten verbannen was vanwege zijn opstandige houding, kans op het oorlogspad te trekken na de landing van de Japanners op Timor. Hij slaagde erin de persoonlijke bezittingen van een ambtenaar te nemen, gezamenlijk met een bedrag van 60.000 gulden, hetwelk aan de Nederlandsch-Indische schatkist toebehoorde. Al deze bedragen, welke gebruikt hadden kunnen worden voor het onderhoud van de Nederlandsche eenheden op Timor, waren niet langer beschikbaar en de troepen stonden voor den hongersnood, aangezien de bevolking niet geloofde in woorden of beloften, doch insisteerde contanten voor het voedsel dat zij leverden, te ontvangen. Al de ontberingen, welke door de Nederlandsch-Indische gevechtsgroepen in Timor doorstaan werden, wogen speciaal zwaar op de militie, welke een groot percentage van de weermacht vormde, Deze manschappen waren door de omstandigheden genoodzaakt het leven te leiden van rimboe-strijders, zonder dat zij veel training voor de taak, waartoe zij geroepen waren, gekregen hadden. Lichamelijke ontberingen, kapotte voeten en de koude nachten in de bergen verzwaarden deze taak aanmerkelijk. Zij pasten zich echter op bewonderenswaardige wijze aan. Tegen het einde van Mei 1942 waren er in het geheel 650 geallieerde troepen in Timor over. Zij bestonden uit 2 Australische compagnieën, één komende van Dilli, de andere bestaande uit overblijfselen van Koepang. Deze troepen telden ongeveer 450 man, Daarenboven waren er nog 200 Nederlandsch-Indische troepen, het overblijfsel van de Dilli expeditie en het Atamboea garnizoen. Het Nederlandsche gedeelte bestond uit den Commandant van de oorspronkelijke expeditie naar Dilli, het Australische onder den uit Koepang ontkomen Brigadier F. Deze laatste had ook de leiding, als Nederlandsche en Australische troepen gezamenlijk optraden. Onder de Nederlandsch-Indische troepen waren er drie Europeanen tegen iedere twee Indonesische soldaten. Zij kwamen uit alle dienstvakken, doch traden op als infanterie. Lichamelijke uitputting was de hoofdfactor, welke de Nederlandsch-Indische troepen belette in het eerste tijdperk van de guerilla groote actie uit te voeren. Afgezien van het gebrek aan medicijnen, voedsel en voldoende kleeding, leden de 200 man Neder landsch-Indische troepen aan een ernstig gebrek aan uitrusting. In Mei 1942 bestond hun bewapening uit 5 lichte machinegeweren, 11 tommyguns, 106 geweren en karabijnen, 40 pistolen en een klein aantal handgranaten. De ammunitie beschikbaar voor deze wapens was absoluut onvoldoende. De ondermijnende invloed op het moreel van deze weinige bewapening werd verergerd door de afwezigheid van dekens, welke absoluut noodzakelijk waren om de koude nachten in de heuvels dragelijk te maken. Eerst nadat contact was gemaakt met het Australische vasteland kwamen nieuwe voorraden binnen en het moreel verbeterde aanzienlijk. Alhoewel zoo nu en dan ' patrouilles uitgezonden werden in Neder landsch Timor, lag het hoofdterrein van activiteit op Portugeesch gebied.
64
a
•
^
Ir.
Na vele maanden strijd op Timor zijn de Nederlandsch-Indische troepen teruggekeerd naar Australië voor de noodige rust. Zij marcheeren door de straten van Melbourne, toegejuicht door de menigte.
Ge,/aczFrie /c2 n.57
_4. — vs e aanv\a/ me/ /an TVS sloepen
2
•
(10111 Li
NGKA5-
FRONT Verkl
OEM= somf■
a rhitp.
NQd. stellinitn
Kamponcis jdparoche
2000 1000 0
I Ries Kiloreefers
e aa n,-a /
,71
a e /aria' rz q 5.51oeftfert letrzde'rtf e& /// 'P.m aje esZa nact/al 77ed
4ezel6t
72 9
ferczyyetfeAhert
NEDERLANDSCH INDIË MET NAASTE OMGEVING i 00 ^..xr IN D
o
- C ' X'1 NA „ ,,
"
ohm ps
d
^
.^.
SA8AN0
^ ^ ^z, ^
,
°
•
, M
^
A '
a ,,
00
,
. ,
^
,
,
.^ ..
^^
• .E
ZUID— CI^IJV'E ES C
•;'
ZE E
1
i
^,
^r `',
«
•
,
,f,
.y
4, .,
D
,
o
8
0
a ,^
.
^• 4 1 ••••
a 4
tN
O
4
^^
^ .
^ A,vs
^^
^ 1
^
.
.
^. ^ N.EO
^
L
\
G1
GI
/
^
^
^^
^
Q
Ao
^
y
^
^
QO
0 ^
A
•^ ^
^
r r
.N I E
,
W
90
V
J
/^ \d
Z E
^^ .MARA íi S .,
E
^
i
t
^
.
d TA Yt
.
i r
.
•
-
Q
^ /
N
'
' .
XDO LN ^
SF
^p
j
1.>„
(rand=
i I
O
Q:
,
°p
o
rlttAr^A • ^o
^, o 4
^
Sot
t
^
•
I
^
FLOR E
^
a
4 JJr^ss
0 ^
A yRa
1
0 t,y
/ / .
^, ^.
^
HHOLLAND
;;.
^
(b
^
^
I"
DB166/TON
^.^ ^
G
^
^
A o
^
9
U m o
`ti ^
•
^
,
n
^
^ 4
.
.
o
,
1
•
o
n ^'
.
AIÀIYÀDO
.
^
,
CE.
+
^ -^ ^•
r
^
ir`'i
.
^
rr
E
TILL
_ .. ..
_ ,'_ ` ^
p
^
1-4,
0
,
^
\
aaFVRF
^'
A 5
Y
-4-
....
P
^
• ^.+
fJ
S
.
n
l
r Q^
•
•
,/^9 yV
•
■
! , "
.
.
.
,
.
. .
.
.. .
^.
.
.
^ ,
^
.
'
.
.
•
. .
' .
U .
^ ^. ..
.
-
.
.
LIE - . . 1
,
.
..
...
.
.
. .
. .
.,
^
NEDERLANDSCH INDIË MET NAASTE OMGEVING i 00 ^..xr IN D
o
- C ' X'1 NA „ ,,
"
ohm ps
d
^
.^.
SA8AN0
^ ^ ^z, ^
,
°
•
, M
^
A '
a ,,
00
,
. ,
^
,
,
.^ ..
^^
• .E
ZUID— CI^IJV'E ES C
•;'
ZE E
1
i
^,
^r `',
«
•
,
,f,
.y
4, .,
D
,
o
8
0
a ,^
.
^• 4 1 ••••
a 4
tN
O
4
^^
^ .
^ A,vs
^^
^ 1
^
.
.
^. ^ N.EO
^
L
\
G1
GI
/
^
^
^^
^
Q
Ao
^
y
^
^
QO
0 ^
A
•^ ^
^
r r
.N I E
,
W
90
V
J
/^ \d
Z E
^^ .MARA íi S .,
E
^
i
t
^
.
d TA Yt
.
i r
.
•
-
Q
^ /
N
'
' .
XDO LN ^
SF
^p
j
1.>„
(rand=
i I
O
Q:
,
°p
o
rlttAr^A • ^o
^, o 4
^
Sot
t
^
•
I
^
FLOR E
^
a
4 JJr^ss
0 ^
A yRa
1
0 t,y
/ / .
^, ^.
^
HHOLLAND
;;.
^
(b
^
^
I"
DB166/TON
^.^ ^
G
^
^
A o
^
9
U m o
`ti ^
•
^
,
n
^
^ 4
.
.
o
,
1
•
o
n ^'
.
AIÀIYÀDO
.
^
,
CE.
+
^ -^ ^•
r
^
ir`'i
.
^
rr
E
TILL
_ .. ..
_ ,'_ ` ^
p
^
1-4,
0
,
^
\
aaFVRF
^'
A 5
Y
-4-
....
P
^
• ^.+
fJ
S
.
n
l
r Q^
•
•
,/^9 yV
•
■
! , "
.
.
.
,
.
. .
.
.. .
^.
.
.
^ ,
^
.
'
.
.
•
. .
' .
U .
^ ^. ..
.
-
.
.
LIE - . . 1
,
.
..
...
.
.
. .
. .
.,
^
De geallieerde troepen bezetten een gedeelte van Portugeesch Timor, begrensd in het westen door Nederlandsch gebied, naar het zuiden door de Timor zee en naar het oosten en noorden door gebieden, bezet door de Japanners. Gevechtsbedrijvigheid tegen den vijand werd door verschillende factoren bepaald, hoofdzakelijk door de uitrusting en dientengevolge door de beweeglijkheid van de troepen. Aangezien de Nederlandsche contingenten het slechtst uitgerust waren van al de manschappen op het eiland, viel tot Mei 1942 het grootste gedeelte van het vechten ten deel aan de Australische Compagnie van Dilli, welke niet aan den strijd om die stad had deelgenomen en daarom betrekkelijk goede uitrusting ter beschikking had en zich dientengevolge grootere beweeglijkheid kon veroorloven. Gedurende den geheelen tijd wisten de Japanners zeer goed, dat er gealliëerde troepen aanwezig ware g. Zelden riskeerden zij om uit hun steunpunten te voorschijn te komen. Wanneer zij zulks deden, bewogen zij zich langs de hoofdwegen. Deze voorzichtige Japansche tactiek werd beantwoord door het werken met kleine gealliëerde gevechtspatrouilles, die hun acties baseerden op ontvangen berichtgeving. Deze rapporten stelden hen in staat om op een Japansch convooi te wachten, een aanval op kleine schaal te doen en dan wederom in de rimboe te verdwijíien, nadat eenige verliezen aan den vijand waren toegebracht. Voor het grootste gedeelte waren deze acties niet meer dan „hit en run" aanvallen, die groot persoonlijk risico meebrachten voor de manschappen, die er aan deelnamen. De Japansche propaganda welke over geheel Nederlandsch Timor verspreid werd, was zeer cru van inhoud en hamerde steeds op het thema van Nippon's grootheid en onoverwinnelijkheid. Op 29 April 1942 werd de volgende proclamatie door het Japansche Leger op Nederlandsch Timor uitgevaardigd en op groote schaal onder de bevolking verspreid. „Ter gelegenheid van den geboortedag van de Mikado op 29 April 1942 en in overeenstemming met de wenschen van Zijne Majesteit, aan wien iedereen gehoorzaamheid verschuldigd is, bericht ik, de commandant van de Japansche troepen, aan alle inwoners van de door het Japansche leger bezette gebieden, het volgende: „Ik beveel alle Radja's om een onderzoek in te stellen bij die personen, op wie de volgende lijst betrekking kan hebben en hun de wenschen van Zijne Majesteit mede te deelen, zoodat zij den zegen van God mogen ontvangen. „Gebeden zullen gedaan worden voor den vrede van diegenen, die hun levens bij het gevecht verloren hebben. „Degenen die duidelijk de belangen van het Japansche Leger zien en bereid zijn het Japansche leger vrijwillig te helpen en hun best doen rust en vrede te scheppen in het land en onder het volk, dat hier geplaatst is onder de autoriteiten van de Japansche Regeering, diegenen wensch ik te gebruiken en zal hun een overeenkomstigen rang geven. „Alle voorbereidingen zijn getroffen voor opvoeding en scholen zullen zoo spoedig mogelijk geopend worden. „Indien personen alhier lijdende mochten zij g aan besmettelijke ziek-
65
ten, dan zullen deze onmiddellijk hulp ontvangen, zoodat zij kunnen worden genezen. Ik heb orders gegeven aan alle Japansche strijdkrachten in de nabijheid om ten allen tijde gereed te staan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de verspreiding van zulk een ziekte te voorkomen. „Alle inboorlingen, die krijgsgevangen zijn geweest, doch die voordien burger waren en slechts onder dwang soldaat zijn geworden of dit gedaan hebben met de bedoeling in hun levensonderhoud te voorzien en die niet vochten uit haat tegen de Japanners, doch alleen op instructie zullen naar huis gestuurd worden, indien ik sympathie voor hen gevoel en indien zij bereid zijn de Japansche administratie te gehoorzamen. Zij zullen in staat zijn hun activiteiten thuis voort te zetten", w.g. Het Japansche Leger. Dit pamflet is typisch wat betreft de Japansche propagandamethode, welke in Nederlandsch Timor werd gebruikt. Het eigenaardige mengsel van bedreigingen en op de schouder kloppen bracht aan het licht Nippon's angst voor het onbekende. Het toont tevens de angst waarmede Japansche officieren en manschappen bezeten waren, wanneer zij hun blikken wierpen op de beboschte bergen van het eiland, welke bewoond waren door een bevolking wiens karakter hun niet ten volle bekend was en wiens aantal zij niet wisten. Deze Nederlandsch-Indische guerilla's beperkten hun patrouilleactiviteiten op Nederlandsch terrein tot het najagen van Japansche politie patrouilles, welke van tijd tot tijd uitgezonden werden van de kleine steden om spionnen te vangen. Inlichtingen, welke de roggegraad vormden van zulk een actie, werden verzameld door Indonesische soldaten van de Nederlandsch-Indische troepen, die in de door den vijand bezette gebieden doordrongen, verkenden, en dan terugkwamen naar het Nederlandsche hoofdkwartier, om een gedetailleerd verslag uit te brengen. Verschillende Indonesiërs werden voor dergelijk werk aan de Australiërs uitgeleend. Onder de rapporten, welke door deze berichtgevers uitgebracht werden, waren feiten, welke een veelbeteekenend licht wierpen op de houding van de inwoners van Timor onder de Japansche onderdrukking. Verschillende Indonesische leiders bleven trouw aan de Nederlanders, doch vroegen herhaaldelijk naar een bewijs van krachtsvertoon, welk bewijs hun volk zou toonen, dat de democratische machten nog steeds in het gevecht waren. Zij vroegen speciaal om gealliëerde vliegtuigen over dag over te zenden, zoodat iedereen dit kon zien. Gedurende de eerste maanden van de Timor campagne kon dit echter niet gedaan worden en de Japansche propaganda onder de bevolking vierde hoogtij. Een typisch voorbeeld van deze Japansche propaganda is vervat in het volgend pamflet, dat door het Japansche Leger midden van 1942 werd verspreid over geheel Nederlandsch Timor, „Alhoewel de vijand leugens verspreid betreffende zijn overwinningen in de West Pacific, blijft het feit bestaan, dat hij daar niet langer meer aanwezig is. Derhalve zal nu met den strijd om Australië en BritschIndië een aanvang worden gemaakt.
66
„Sedert 1 Juni 1942 verschenen over Atamboea drie vijandelijke toestellen en zeven van onze eigen machines. Op 4 Juni hebben onze landen zee vliegtuigen Midway eiland, bij Hawaii aangevallen. Zij boorden twee vliegdekschepen in . den grond en schoten 1 20 toestellen omlaag. Cnze verliezen waren sechts 20 toestellen. „op 31 Mei drongen onze onderzeeërs de haven van Sydney binnen, hetgeen de meest belangrijke haven van Australië is, en andere Japansche oorlogsschepen vielen Madagascar in Afrika aan en deden zeer goed werk. Zij vernietigden tevens een oorlogsschip en een onderzeeër.” Deze voortdurende stroom van propaganda werd ondersteund door de aanwezigheid van 5.000 man vijandelijke troepen. Volgens betrouwbare rapporten vormden 500 Japanners de bezetting van de stad Dilli, 1000 waren gestationneerd te Ermera, 600 waren verdeeld over Atamboea en Atapoepoe, 1200 man te Soe en omgeving en 1.700 Japanners bezetten Koepang en het gebied in de omgeving daarvan. De Japansche bezettingstroepen waren niet dezelfde als degenen, die deel genomen hadden aan de invasie en verovering van Timor. De meesten van de invasietroepen waren geharde strijders, die op zijn minst vier jaar oorlogvoeren in China, Indo-China en in Malaya en Amboina hadden meegemaakt. Zij bleven slechts ongeveer drie weken in Timor, werden dan teruggetrokken en vervangen door garnizoenstroepen, welke niet zoo gehard waren. De uitrusting van de Japansche bezettingstroepen in Timor bestond uit eenigc automatische wapens, sommigen hadden zelfs in het geheel geen wapenen, doch dienden als werktroepen. Alhoewel hun uitrusting niet vergeleken kon worden met de bewapening van de origineele invasie-detachementen, bleven de Japansche bezettngstroepen, vanwege hun aantal en ruime voedselvoorziening een onoverkomelijken tegenstander voor de geallieerde guerillastrijders. Door de constructie van nieuwe fortificaties en herstel of uitbreiding van die, welke door de indringers gevonden waren toen zij landden, maakten zij zich bovendien onaantastbaar in de grootere plaatsen. In Koepang bebruikten en verbeterden de Japanners de fortificaties gebouwd door Nederlandsche en Australische strijdmachten. In Soe, een kleine stad in het binnenland ten oosten van Koepang, werden veldversterkingen aangebracht. In het beginstadium besteedde het bezettingsleger niet veel aandacht aan het herstel van de wegen en bruggen. Bij Atapoepoe, ongeveer halfwege Dilli en Koepang, bouwde de vijand kustverdedigingen. Andere en kleinere vijandelijke posten waren steeds goed bewaakt. Het dorpsplein van Atamboea en het vliegveld van Penfoei bij Koepang werden voorzien van antiluchtdoelbatterijen. Verzameling van deze informatie werd één van de hoofdtakken van de guerilla-eenheden. Zoodra zekere Japansche versterkingen en militaire objecten definitief vastgesteld waren, werd deze informatie naar Australië doorgegeven, zoodoende aan de geallieerde luchtstrijdkrachten de noor dige gegevens verstrekkende voor het bombardeeren van belangrijke objecten.
67
Gedurende dezen geheelen tijd maakten de Japansche verkenningstoestellen regelmatig vluchten over de gealliëerde posities, op deze wijze trachtende iets uit te vinden betreffende de bewegingen van deze eenheden. Deze vluchten werden steeds uitgevoerd door één vliegtuig, doch stopten plotseling vroeg in Mei 1942. In begin Mei zag het er voor eenige dagen naar uit, alsof de Japanners een vastbesloten poging wilden wagen om de laatste overblijfselen van den )geallieerden weerstand op het eiland weg te vagen. Ongeveer 1.000 Japanners, uitgerust met berg-artillerie, drongen door in dat gedeelte van Portugeesch terrein, dat door de gealliëerden was bezet. De Japanners schenen klaarblijkelijk nauwkeurig te weten, dat de hoofdmacht van de gealliëerde troepen geconcentreerd was in dit speciale gebied. Deze storm woei echter spoedig over. Na eenige dorpjes beschoten te hebben, waarin geen enkele gealliëerde soldaat was, trokken de Japanners terug naar hun bases. Na deze opgegeven bergexpeditie besloten de Japanners iets anders te probeeren. Zij zonden een eigenaardigen brief aan den Nederlandschen commandant, de overgave van zijn troepen ieischende. Hier is de brief, gesteld in het ' ngelsch zooals deze werd ontvangen met alle fouten erin: „Dear Lt. Kolonel, Kapiten and officers of Dutch Army. Now as you know, the war of Nederland East Indies finished. Lt. Kolonel Detiger and his men were willing to receive the treatment of Japanese Army. You must be short of food now. You have to sleep in the fields or among the mountains. All of Dutchmen except you, and the Indonesians in N.E.I. think for the Dutch and Australian soldiers to surrender is rather better than to hide among the mountains. Do you think it is able for you to resist longer till the hopeless help come? Are you waiting for it? The soldiers lives are not only of officers own but must be also of their families who are very, very anxious for them. If you and your men surrender, all can see the familie again when the time comes. But if not, sorry, we must fight and destroy -- it is our army's word advanced here, nothing else. You are very burdened, ycu must contemplate all the conditions of the present N.E.I. and decide how to do, what to do. Now you have the position to decide the destiny of all your men. Yours sincerely." (Vrije Hollandsche vertaling) „Geachte Lt. Kolonel. Kapitein en officieren van het Nederlandsche Leger, Zooals U weet is nu de oorlog van Nederlandsch-Indië afgeloopeu. Overste Detiger en zijn manschappen waren bereid gastvrijheid van het Japansche Leget te ontvangen. U moet nu gebrek aan voedsel hebben. U moet nu slapen in de velden en tusschen de bergen. Alle Nederlanders, behalve U, en de Indonesiërs in NederlandschIndië denken, dat het voor de Nederlandsche en Australische soldaten beter is zich over te geven dan zich in de bergen schuil te blijven houden. Denkt U, dat het mogelijk is voor U zoolang weerstand te bieden tot de
68
hopelooze hulp komt? Zit U daarop te wachten? Levens en soldaten be hooren niet alleen aan de officieren, doch moeten ook behooren aan hun families, die zich heel, heel bezorgd maken. Indien U en Uw manschappen zich overgeven, kunnen allen hun familie terugzien wanneer de tijd daar is. Doch indien U dit niet doet, wij moeten tot onzen spijt doorvechten en U vernietigen. Het is de aan het leger hier opgedragen taak, niets anders. U, onder grooten druk, -moet den geheelen toestand in het tegenwoordige Nederlandsch-Indië in overweging nemen en een besluit nemen, hoe te doen, wat te doen. Nu heeft U de gelegenheid om over het lot van al Uw manschappen te beslissen. Hoogachtend,". Dit is waarschijnlijk de eerste maal in de krijgsgeschiedenis dat een eisch van onvoorwaardelijke overgave geteekend was met de Engelsche formule van beleefdheid „yours sincerely". Het feit, dat de Japanners deze twee woorden onder hun eisch gesteld hebben was een overtuigd bewijs, dat zij veel minder oprecht waren dan millioenen menschen, die dagelijks deze twee woorden aan het einde van een brief schrijven. Het eenige effect, dat de Japansche eisch op de Nederlandsch..Indische strijdmacht had, was een smakelijk gelach. De brief werd bewaard als een souvenir. Overgave aan de Japanners was het laatste waar de geallieerden aan zouden denken. Wanneer de Japanners een lokaliteit binnendrongen, vluchtte de bevolking in paniek. In Dilli b.v. waren de geliefkoosde slachtoffers van de indringers de Chineesche winkeliers met uitzondering van degenen, die een vrijbrief bezaten, welke uitgegeven was door den Japanschen consul Kuroki. Alle andere winkeliers werden geplunderd en in verschillende plaatsen deden de vijandelijke troepen zich voor als de „weldoeners" van de bevolking, Na een aantal Chineesche winkels geplunderd te 'hebben namen zij aNes weg waar zij zin in hadden en gaven de rest aan de bevolking weg. Zij deden dit in den vroegen morgen. In den namiddag vonden de Timoreezen, die diep onder den indruk waren van de vrijgevigheid van de Japanners, eenige van hun broeders of vaders langs den weg vermoord. De Japanners haatten het idee om kogels aan de bevolking te verspillen. Iedere moord, welke begaan was, werd meestal uitgevoerd met bajonet of zwaard en dit met de groote vaardigheid, die zij zich in dit opzicht in China verworven hadden. Afgezien van deze zwakke oogenblikken, wanneer de Japanners vrijelijk die artikelen distribueerden, die zij zelf niet konden gebruiken, maakten zij het aan de bevolking van Timor goed duidelijk, dat zij gekomen waren om over het eiland te heerschen en het te onderdrukken. Op den dag van de landingen te Dilli lieten de Japanners strooibiljetten in het Engelsch en het Maleisch over de stad vallen. Hier volgt de tekst van het Engelsche strooibiljet, hetgeen betiteld was „proclamatie": „Het Keizerrijk van 'Groot-Japan is nu in oorlog met Nederland en ook met Australië, 'hetwelk een onderdeel is van het Vereenigd Koninkrijk.
69
Keizerlijk Japansche strijdmachten waren genoodzaakt de noodige maatregelen te nemen in Timor, wat betreft de strijdkrachten van Nederland en Australië, die gestationneerd waren in dat neutraal gebied. Ik, commandeerend officier van de Keizerlijke Japansche strijdmachten, eisch en verklaar hierbij het volgende: 1. Keizerlijke Japansche strijdmachten zullen gestationneerd worden in Portugeesch Timor voor zelfverdediging met betrekking tot hun ope raties. 2. Portugeesche strijdmachten en niet-strijders worden nadrukkelijk verzocht de operaties van de Keizerlijke Japansche strijdmachten niet te verhinderen, noch te verstoren". w.g. De commandeerend officier van de Keizerlijke Japansche strijdmachten. Deze „proclamatie" was de inleiding van de dingen, die te wachten stonden, niet alleen in Portugeesch Timor, doch ook op Nederlandsch grondgebied. Terwijl geallieerde troepen door de schemering van Timor's rimboe heen worstelden, brachten de Japanners in het kustgebied en de steden hun spel van roof en moord tot de hoogste perfectie. Op den tweeden dag van de bezetting van Dilli voerden de indringer gedwongen passen voor de bevolking in. Met deze order begon de plundering van de meeste Portugeesche eigendommen. Gedurende de eerste drie dagen gingen Japansche eenheden door de stad om systematisch te plunderen. In latere periodesa werden plunderpatrouilles waargenomen en in de meeste gevallen in plaatsen, waar de japanners tevoren nog niet geweest waren. Verschillende rapporten wezen uit, dat gedurende de eerste paar dagen van de bezetting van Atamboea in Nederlandsch-Timor de Japan-. sche troepen ongeveer 100 Indonesiërs vermoord hadden, die naar het kleine stadje gekomen waren van verschillende streken van het eiland. Deze moordpartij in het groot werd speciaal uitgevoerd ten behoeve van overlevende Timoreezen met de bedoeling om deze angst aan te jagen. In wonderlijke tegenstelling met deze slachtpartij was de Japansche gewoonte om honoraire legerrangen te geven aan de Chineezen en inheemsche Radja's. Ook lieten zij de civiele administratie van Timor voor het grootste gedeelte in handen van Indonesiërs of Chineezen. Eén van de meest schokkende daden, begaan door de Japanners in eenig bezet land van Azië, werd begaan in Dilli. Hier werd door de indringers de plaatselijke kathedraal in een herstelplaats voor vliegtuigen veranderd. Later werd de kathedraal gedeeltelijk vernietigd door een voltreffer van een geallieerde bommen-werper. Dit werd zeer toegejuicht door alle katholieken op Timor, voor wie het God's lasterend gedrag van de indringers een reden was geweest voor voortdurende ergernis. Ook het wangedrag der Japanners ten opzichte van de Timoreesche vrouwen wekte den haat op der bevolking. Australische en Nederlandsch-Indische troepen in de rimboe wisten derhalve heel wat af van het gedrag van de Japanners in het bezette
70
gebied van het eiland. Zij waren niet in staat om de Portugeesche en Timoreesche bevolking ii hun lot te helpen, aangezien zij zelf voortdurend achternagejaagd werden en zoodoende genoodzaakt waren zich steeds van bivak naar bivak te begeven, terwijl zij dikwijls verraden werden door Japansche spionnen. Tegen het eind van Mei 1942 werden de commandanten van de Australische en Nederlandsche Expeditionaire Macht naar Australië overgeplaatst. Na hun vertrek van Timor werd het geallieerde commando overgedragen aan den commandant van de Australische Compagnie en de Nederlandsch-Indische troepen werden onder het bevel van een Ne.derlandschen kapitein geplaatst. Kort nadat de twee geallieerde officieren Timor verlaten hadden, bezocht de nieuwe geallieerde commandant het Nederlandsch-Indische hoofdkwartier. De besprekingen, welke hij met de Nederlandsche officieren hield had tot resultaat de reorganisatie van de Nederlandsch-Indische strijdkrachten, volgens het principe, dat gevolgd was bij de Australische Compagnie. Practisch beteekende de geheele reorganisatie een verandering van namen; de eenheden, die tevoren met „secties" betiteld werden, werden omgezet in „platoons terwijl groepen van nu af aan „sections" genoemd werden. De meest belangrijke resultaten van deze bespreking was de belofte, dat in de toekomst Nederlandsch-Indische troepen een grooter aandeel van de voorraden zouden ontvangen, welke van Australië kwamen. In het begin werkte deze regeling niet al te goed en de Nederlandsche troepen moesten het zonder veel dingen stellen. De positie verbeterde echter, toen Amerikaansche uitrusting naar de Nederlandsche troepen gezonden werd. Begin Juli 1942 kreeg ieder lid van de Nederlandsch-Indische guerilla troepen een geheel nieuwe uitrusting. De bewapening van de strijdmacht was geheel bevredigend, aangezien tommy-guns en bren-guns ontvangen waren. Op dat oogenblik was het aantal van de Nederlandsch-Indische troepen aangegroeid tot 292 manschappen, door het aansluiten van krijgsgevangenen, die tijdens een luchtbombardement hadden weten te ontvluchten, Op zekeren nacht werd de versterkte post Dacolo met handgranaten aangevallen, doch de Nederlandsch-Indische troepen slaagden erin dezen aanval af te slaan. Een andere schuilplaats in de bergen werd tijdelijk in beslag genomen door troepen bandieten, die georganiseerd waren door de japanners. Ofschoon de meesten van hen georganiseerd waren en opereerden op Nederlandsch grondgebied, staken sommige van deze bandieten de grens over in Portugeesch Timor en zetten geweldige rooverspartijen op touw. Het netwerk van spionnen en informanten, dat rondom de gealliëerde posities gesponnen was, breidde zich snel uit en dit was tevens een succes van de Japansche propaganda, die erin slaagde om een cordon van bandieten in de grensterreinen te scheppen. Niettegenstaande dit slaagden eenige Nederlandsch Indische detachementen erin den grooten weg tusschen Atamboea en Tobaki te bereiken. De Nederlandsche soldaten legden landmijnen op den weg en verscholen zich daarna om de uitwerking g ade te slaan. Een zwaar beladen Japansche militaire vrachtwagen was het slachtoffer van deze actie. 71
Van tijd tot tijd werden strafexpedities opgezet door de Nederlandsche eenheden tegen de bandieten. De vijand was zeker in staat deze bandieten voor Nippon te laten vechen. In vele gevallen moesten de Nederlandsch-Indische troepen strenge maatregelen nemen, maar trachten over het algemeen zooveel mogelijk noodeloos bloedvergieten te vermijden. De activiteiten van deze bandietengroepen veroorzaakten de reorganisatie van het groepensysteem. Het werd als onveilig beschouwd om secties, die kleiner waren dan 20 man uit te sturen en operaties, met een kleiner aantal, werden aan de Hollandsche soldaten verboden. Over het geheel was de algemeene toestand in het door de guerilla's bezettegedeelte van Timor een ,eigenaardig mengsel van rust en opwinding. Alhoewel de toestand van af- en aanvoer verbeterd was, bleef de gezondheidstoestand onder de soldaten ver beneden normaal Malaria hield nog deerlijk huis in de Nederlandsche gelederen en het duurde een langen tijd voordat gewonde voeten en blaren konden genezen. De physieke weerstand was gering en bleef verminderen. De troepen waren spoedig uitgeput na marschen door de moeilijke terreinen. In den ochtend van 10 Augustus 1942 werd een nieuw hoofdstuk in de campagne van Timor geopend. Eenige schepen werden op de rede van Beco aan de zuidkust gesignaleerd. Kort daarna kreeg het Nederlandsche hoofdkwartier telefonisch bericht van Beco, dat de Japanners een nieuwe landing in die omstreken gedaan hadden. Andere Nederlandsche buitenposten rapporteerden vijandelijke opmarschen van Atamboea, Hailoelik en Tobaki. Al deze vijandelijke bewegingen vonden in oostelijke richting plaats, klaarblijkelijk met de bedoeling om , de geallieerde troepen af te sluiten en hen te dwingen zich in het oostelijk gedeelte van Portugeesch Timor over te geven. Deze opzet werdduidelijk, toen het Australische hoofdkwartier bericht ontving, dat de Japanners een belangrijke i.roepenmacht vanuit Dilli hadden uitgezonden, die zich in zuid-oostelijke en oostelijke richting bewoog. Aan alle platoons en secties werd onmiddellijk bevel gegeven om het vijandelijk voortdringen zoolang mogelijk tegen te houden en dan terug te vallen op Maucater. De Portugeezen werden zeer nerveus toen de Japansche troepen de geallieerde eenheden insloten. Zij voelden, dat er iets groots stond te gebeuren en begonnen onmiddellijk te telefoneeren. Uur na uur liep Timor's ouderwetsch telefoon-systeem warm met het nieuws, dat het eiland eindelijk iets belangrijks zou zien op het gebied van oorlogvoeren. De Portugeezen vonden dit telefoonspelletje zeer vermakelijk. Het was hoofdzakelijk gebaseerd op eenige losse nieuwsberichten, welke zwaar gepeperd werden door een levendige verbeeldingskracht. De Nederlanders vertrouwden de wijze van Portugeesche berichtgeving, welke over de telefoon opgevangen kon worden, in het geheel niet. Zij herinnerden zich de groote „scoop", die over het geheele eiland heen vloog in April 1942, toen „betrouwbare Portugeesche bronnen" de Nederlandsch Indische guerillatroepen verzekerden, dat de Amerikanen Nieuw-Guinea, Timor en Sumatra binnen de volgende twee of drie weken zouden gaan bevrij-
72
den. De Portugeezen vonden het heel gewoon toen zij, nadat de genoemde tijd verloopen was, uitvonden, dat de Japanners zich vaster dan ooit op Timor hadden genesteld. Op 10, Augustus 1942 deden de Portugeezen hun uiterste best om de telefoonlijnen over het geheele eiland druk bezig te houden. Deze activiteit was uiterst hinderlijk voor de intergeallieerde communicaties. De verbinding tusschen het Nederlandsche en Australische hoofdkwartier werd afgebroken en het bleek slechts na geruimen tijd, dat de Australiërs genoodzaakt waren van plaats te veranderen, aangezien de japanners gevaarlijk dicht bij waren gekomen. Met deze vijandelijke poging om de geallieerde troepenmachten van het eiland weg te vagen, was een verhoogel Japansche luchtactiviteit gecoördineerd. Verschillende groepen bombardementstoestellen kwamen over om de kleine steden Beco en Suai aan te vallen. Deze bombardementen vonden regelmatig plaats. De vijandelijke toestellen kwamen van Koepang, gingen onmiddellijk naar hun bases terug, nadat zij de bommen hadden laten vallen en werden daarna afgelost door nieuwe squadrons, die het bombardeeren voortzetten. Op 10 Augustus en volgende dagen vonden er verschillende schermutselingen plaats, doch gedetailleerde rapporten betreffende de gevechten bereikten het Nederlandsche hoofdkwartier slechts na geruimen tijd. Het bleek, dat de Nederlandsche sectie, die het dorp Fatumean bezette, zeer lang weerstand had geboden tegen een overgroote vijandelijke macht, doch gedwongen was zich terug te trekken naar Lebos, waar zij den tegenstand voortzette. De strijd van deze troepen redde verschillende andere detachementen, die daardoor in staat waren om den weg over te steken tusschen Lebos en Lolotoi. De sectie, die op patrouille was in het Marae gebied, werd genoodzaakt zich terug te trekken op Portugeesch grondgebied. Bij Maliana vereenigden zich deze troepen weder met de Australiërs. Gedurende den nacht van 10 op 11 Augustus werd er een verwoeden strijd gestreden door deze geallieerde troepen in de laagvlakten bij Maliana. Nederlandsch-Indische soldaten streden zij aan zij met Australiërs en slaagden erin vele slachtoffers te maken onder de Japanners. Vergeleken bij de grootti slagen van Wereld Oorlog II kan deze nachtelijke ontmoeting slechts geclassificeerd worden als een hevige schermutseling, doch daar zij plaats vond in het ruige berglandschap van Timor, gaf dit nachtgevecht den indruk van iets groots en belangrijks. Alhoewel de geallieerde krachten uitstekend partij gaven gedurende deze ontmoeting, was het echter niet mogelijk om de superieure machten van de vooruit trekkende trekkende japanners te stoppen. De Nederlandsch-Indische troepen moesten zich terugtrekken naar Maucater en later in de richting van Lolotoi. Toen de Nederlandsche eenheden aankwamen was deze plaats reeds door de Japanners bezet. Er vond een kort gevecht plaats, doch de Nederlanders moesten wederom terugtrekken en na lange marschen door de rimboe waren zij in staat om Same te bereiken. Alhier werd wederom contact gemaakt met het Australische hoofdkwartier. Het dorp zelf was hevig gebombardeerd en de inwoners waren in paniek op de vlucht geslagen.
73
Er was bijna geen voedsel meer over en wederom waren de troepen voor een catastrofe geplaatst. Op dat tijdstip waren Nederlandsch-Indische eenheden over een breed front verspreid en contact tusschen de verschillende groepen was niet mogelijk. De Commandant van iedere eenheid moest op eigen initiatief handelen, aangezien orders van het hoofdkwarter niet verkregen konden warden. De lange marschen hadden een nog verdere splitsing van de detachementen tengevolge en uiteindelijk maakten heel kleine groepjes manschappen hun geïsoleerde wanhoopsmarschen door de rimboe, steeds gehinderd door vijandelijke groepen. Gedurende deze wanhoopsmarschen werden vele Nederlandsch-Indische soldaten gedood of gevangen genomen. Vele voedselpatrouilles werden aangevallen en afgeslacht. Dit was waarschijnlijk wel een van de meest tragische perioden uit de Timor campagne. Aldus slaagden de Japanners erin, de Nederlandsche eenheden uit elkaar te slaan, doch zij slaagden er niet in, hen te vernietigen. Toen de Japansche activiteit verliep begon het Nederlandsche hoofdkwartier wederom regelmatig contact op te nemen met de Australiërs door ordonnansen. Dit middel van communicatie was zeer langzaam en sloot vlugge bewegingen volkomen uit. Zoodra de Japanners teruggegaan waren naar hun verschillende bases, verplaatste het Nederlandsche hoofdkwartier zich wederom in westelijke richting om vandaar uit de troepen, welke het Japansche offensief overleefd hadden, te reorganiseeren. Bij verschillende appèls bleek het, dat ca. 100 man verloren waren gegaan. De kracht van de Nederlandsche strijdmacht was nu gereduceerd tot 200 man. Het terrein, dat deze troepen bezetten, was verder naar het westen en liep van Beco naar Mape. Het Nederlandsche hoofdkwartier werd te Mape gevestigd. In de tweede helft van September 1942 deden de Japanners weer een poging om de Nederlanders uit d' rimboe te verdrijven. Eenige Nederlandsch-Indische detachementen waren teruggegaan naar Lolotoi, waar een macht van ongeveer 90 man gehandhaafd werd. Op een vroegen morgen werd het dorp aangevallen met machinegeweren en mortieren. Slecht gericht vuur van de Japanners maakte den aanval waardeloos en er waren geen slachtoffers. De Nederlandsche troepen waren wederom genoodzaakt zich te verspreiden, doch na eenige dagen waren hun of ficieren in staat hen weder bij elkaar te brengen. Gelijktijdig met dezen aanval van het westen, deden de Japanners nog een offensief van het noorden tegen de Australiërs, die het dorp Ainaro bezetten. De Australiërs waren gedwongen terug te vallen op Hatuhudo, alwaar zich later het hoofdkwartier van de Nederlandsche strijdmacht bij hen voegde. Van daar werden patrouilles uitgezonden in de richting van Beco tot Mape. Van Ainaro drongen de Japanners door in de richting van Same. De Australiërs trachtten deze vijandelijke strijdmacht te omsingelen met troepen die in de haast bij elkaar gebracht waren. Deze poging mislukte vanwege observatie en foutieve berichtgeving. Inmiddels hadden de Nederlandsche srijdkrachten zich verplaatst van
74
Ainaro met de bedoeling den vijand van achteren aan te vallen. Dit plan moest echter wederom opgegeven worden, aangezien de Japanners een zeer snellen geforceerden marsch gemaakt hadden naar Ainaro en het Nederlandsch-Indische contingent moest het dorp verlaten, dat ,eenige ure-' later wederom door den vijand bezet werd. De snelheid, waarmede de Japanners Ainaro bereikte, was onbegrijpelijk voor de gealliëerde troepen. Later werd vernomen, dat de Japanners in het geheel geen rust genomen hadden gedurende dezen geforceerden marsch. Zij hadden hun maaltijden, welke bestonden uit droge beschuiten en visch in blik, gebruikt terwijl zij marcheerden. Voorts maakte de vijand op uitgebreide schaal gebruik van inheemsche dragers. Machinegeweren en mortieren werden op paarden vervoerd. In het midden van October he rn ieuwden de Japanners hun offensieve bewegingen. Gealliëerde buitenposten werden regelmatig aangevallen. Tegen dien tijd begonnen de Japanners te begrijpen hoe moeilijk het was om vastbesloten soldaten, die in de rimboe vochten, te liquideeren. Derhalve besloten zij van tactiek te veranderen en nieuwe weerzinwekkende methoden te igebruiken. Overal, waar zij zich heen begaven, brandden de 'Japanners alle dorpen op hun weg tot den grond toe af, nadat zij hen beroofd hadden van al de vee- en voedselvoorraden. Deze methode maakte het voor de gealliëerde troepen onmogelijk in deze vernietigde gebieden terug te keeren. De Japanners vernietigden vele dorpen op deze wijze en gingen toen weder naar hun bases terug. Tegen het midden van November maakte de vijand zich gereed voor een nieuwe poging tot liquidatie. Deze maal echter waren de gealliëerde troepen in staat de tijd van den aanval van den vijand bijna nauwkeurig vast te stellen. Vergelijking met vroegere aanvallen had een eigenaardig voorval aan het licht doen komen, hetgeen niet langer aan het toeval toegeschreven kon worden. Wanneer de vijand aanviel, stelde hij zich in beweging bij duisternis. onder een helderschijnende maan en bereikte zijn doel laat gedurende den nacht of vroeg in den ochtend. Er was slechts een kleine berekening voor noodig met betrekking tot den tijd van het opkomen van de maan en de afstand die de vijand moest marcheeren; de tijd van aankomst van den vijand bij de verschillende znarschdoelen kon dan bijna nauwkeurig tot het uur worden vastgesteld. Gedurende het Novembersof fensief hadden de Japanners nauwkeurig dit plan gevolgd. De Nederlanders wisten, dat zij kwamen en wanneer zij zouden komen, en vernietigden derhalve alles, wat voor hun tegenstanders van nut zou kunnen zijn. Deze actie moest in den kortst mogelijken tijd worden uitgevoerd, aangezien het Nederlandsche hoofdkwartier slechts 1 Z a uur marcheeren van de Japansche commandopost van Hutuhudo was. Het eenige lichtpunt in deze serie van terugtrekkende bewegingen en catastrofen was de buitengewone samenwerking van de rimboevechters en de gealliëerde luchtmachten. Alle luchtaanvallen, waar de guerillas om verzochten, werden steeds prompt uitgevoerd. 75
Reeds voor het Japansche offensief in November was regelmatig de vraag gesteld omtrent het nut van de handhaving van de 'gealliëerde troepen op Timor. Er waren geruchten over evacuatie naar Australië, doch het eerste concrete nieuws hieromtrent bereikte het Nederlandsche hoofdkwartier begin October. Strengste geheimhouding werd opgelegd betreffende de evacuatieplannen en zelfs werd geen mededeeling hiervan gedaan aan de troepen. Op 28 November 1942 werd bericht ontvangen van Australië, waarbij de evacuatiedatum vastgesteld werd op 30 November. Onmiddellijk na ontvangst van dit telegram werden ordonnansen uitgestuurd naar de buitenposten en de algemeene marsch naar het inschepingspunt begon op 29 November. Deze marsch was één van de moeilijkste van de geheele campagne op Timor. Het oversteken van de groote rivieren werd bijna onmogelijk door zware regens, die eenige dagen van tevoren gevallen waren. Om 4 uur in den namiddag van 30 November waren alle troepen verzameld in de omstreken van het inschepingspunt. Er waren 192 Nederlandsch-Indische soldaten en 60 Australiërs. De evacuatie zou plaatsvinden met een klein patrouillevaartuig en 2 corvetten. Vuren waren aangestoken op het strand om als signaal te dienen voor de schepen. Om 9 uur in den avond verscheen het kleine patrouille-vaartuig, waarin een klein aantal Portugeesche vrouwen en kinderen werden geevacueerd. De 2 corvetten verschenen echter niet. Later bleek, dat zij een andere koers hadden genomen en de vuren niet hadden gezien. Gedurende den nacht moesten de gealliëerde troepen zich weer naar het noorden verplaatsen en in de rimboe kampeeren. Toen de ochtend van 1 December aanbrak, waren Japansche verkenningsvliegtuigen in de lucht om de bewegingen van de geallieerde troepen te bespieden. Het is mogeliik, dat de vijand in staat was gealliëerde codeberichten te onderscheppen, welke betrekking hadden op de voorgestelde evacuatie, of dat hij omtrent dit plan door middel van spionnen gehoord had. In den morgen van 1 December werd bericht ontvangen van Australië, dat een Tweede poging tot evacuatie gemaakt zou warden gedurende den avond van denzelf den dag. Ook deze poging faalde. De troepen wachtten tot diep in den nacht en gingen toen weer terug in noordelijke richting naar de rimboe. Den volgenden dag werd een telegram ontvangen uit Australië, dat evacuatieschepen door de Japanners gebombardeerd waren en genoodzaakt waren terug te keeren naar hun bases. De evacuatie werd voor onbepaalden tijd uitgesteld. Dagen van ongeduldig wachten volgden. De voedselpositie werd regelmatig erger en rijst moest over lange afstanden aangebracht worden. In den morgen van 10 December werd een nieuw bericht van Australië opgevangen, belovende, dat een derde poging tot evacuatie van de troepen op Timor gedaan zou warden gedurende den nacht van 10 op 11 December. Grootste geheimhouding werd opgelegd. Het evacuatieschip zou 45 minuten na middernacht aankomen en 76
zou Timor om 2.45 in den ochtend van 11 December verlaten, ook indien niet alle troepen aan boord zouden zijn. Die nacht heerschte er over Timor een ware wolkbreuk. Voor de derde maal marcheerden de troepen door de rimboe naar het strand. Ieder van hen hopende, dat de derde evacuatiepoging zou gelukken. Slechts eenige uren van tevoren waren berichten ontvangen, dat Japanners de guerilla-eenheden naar het zuiden achtervolgden. Vanwege deze rapporten werden de signaalvuren slechts te middernacht aangestoken. Voordat deze vuren behoorlijk brandden werd op zee een kort lichtsignaal waargenomen. Eenige oogenblikken later landden zes booten op het strand. De matrozen op de kleine boten spraken Nederlandsch. Het schip was één van de nieuwe Nederlandsche torpedojagers en de Nederlandsche rimboe strijders waren zeer verheugd over het feit, dat zij door een eenheid van hun eigen marine geëvacueerd zouden warden. De verscheping vond vlug plaats. In iets langer dan één uur waren ca. 2.50 troepen en 80 Portugeesche vrouwen en kinderen aan boord van het Nederlandsche oorlogsschip. Twee uur in den morgen van 11 December zette de destroyer met volle stoom koers naar Australië. Timor, dat gelegen is in de derde en laatste gevechtslinie van Indië was het laatste eiland, dat verloren werd. Het overleefde het uitbreken van den oorlog in de Pacific met één jaar en drie dagen. Toen de laatste geallieerde soldaat voet aan boord zette van den Nederlandschen torpedojager om naar Australië te gaan, was het duidelijk dat de geallieerden nog niet gereed waren voor een groot tegenoffensief. Gedurende tien maanden in de schemering van de rimboe van Timor was de hoop op deze geallieerde tegenstoot het eenige, dat de uiteindelijke ineenstorting van de geallieerde eenheden voorkwam. Gedurende dezen tijd werden zij letterlijk van de hel naar den hemel opgegooid en wederom terug, door alle mogelijke geruchten, welke de zoo vurig verwachte gebeurtenis aankondigden. Het offensief is echter nooit gekomen. De waarde van de campagne op Timor moet volgens drie belangrijke punten worden beoordeeld. Tactisch heeft de campagne een zeer groote waarde gehad. Geallieerde soldaten zijn tien maanden met Japanners in gevecht geweest en waren derhalve in staat om te leeren hoe Nippon's soldaten leefden, vochten en stierven in de rimboe. Alle andere overwinningen van de Japanners waren met een zoodanige wonderbaarlijke snelheid bereikt, dat de geallieerde strijdmachten nauwelijks tijd hadden er iets van te leeren. Deze grondige, alhoewel kostbare training in de rimboe, is waarschijnlijk de meest belangrijke militaire winst, welke in de campagne van Timor is opgedaan. De manschappen, ,die de Japanners in de rimboe bestreden hebben en die later geëvacueerd werden, leefden om de door hen opgedane kennis over te brengen aan de strijdmachten voor de bevrijding. Alles wat zij geleerd hebben, werd later in practijk gebracht en bewees van groote waarde te zijn in de campagne van Nieuw-Guinea, welke campagne de strijd voor de bevrijding van Indië opende. Uit een moreel oogpunt ,bezien bewees het aan de Timoreezen en
77
door hen aan de millioenen van de Indische Archipel, dat NederlandschIndische soldaten, gekleed in het bekende rimboe-groen, nog steeds den Dorlog van den vrijen mensch vochten tegen de Japansche onderdrukking. Voor de buitenwereld zal dit feit echter nooit meer zijn dan een slagzin. Voor degenen, die iets wisten omtrent de wreedheid en de wet van de rimboe, was het een bewijs van bijna onbeschrijfelijke opoffering en van wilskracht, hetgeen uiteindelijk bewees het eenige middel tot overleving te zijn. Op internationaal gebied heeft de Timor-campagne voor het eerst Australiërs, Nederlanders en Indonesiërs zeer nauw te zamen gebracht. Vechtende in kleinen getale en zich gesteld ziende tegenover dezelfde gevaren, beseften zij de natuurlijke nabijheid, welke de Nederlandsch Indische Archipel met het vijfde continent verbindt. In de rimboe vochten zij voor het bestaan, soms voor voedsel en soms voor het leven. In hun onderbewustzijn groeide het beeld van de wereld van de Pacific, gedragen door de positieve vereeniging van de verschillende democratieën. Waarschijnlijk hebben de soldaten, die tegen de japanners in de bergen van Timor streden, niet den tijd gehad, noch de lust om aan die toekomst concrete gedachten te wijden, doch de ware vriendschap, die onder hen groeide in de schemering van de rimboe, heeft een vaste basis gevonden, een brug, die een belangrijke schakel moet vormen in de toekomstige relatie in de Pacific.
VERSTERKT DE GELEDEREN VAN HET
KONINKLIJK NEDERLANDSCHINDISCHE LEGER
Geeft did boekje door aan uw vrienden. 78
SAUMLAKI (TANIIvIBAR- EILANDEN) JULI 1942 De Tahimbarrgrczp, gevormd door een aantal kleinere eilanden, met hoofdplaats Saumlaki, is gelegen in het Oosten van den Archipel, ongeveer 400 kilometer oost van Timor. Saumlaki was een buitenpost, zooals er zoo vele in de Buitengewesten waren, waar een Nederlandsch bestuursambtenaar, bijgestaan door enkele Nederlandsche en Indonesische ambtenaren, het bestuur regelt, de r<,, chtspraak uitoefent. de orde handhaaft, de bevolking met raad en daad bijstaat, en nog honderd en een dingen ten bate der bevolking doet. De „troepenmacht", welke zich in Juli 1942 in Saumlaki bevond, bestond uit een detachement van het Indische Leger, sterk 12 man onder commando van den Ambonneeschen sergeant T. Het is duidelijk dat de Indische Legerleiding niet verwachtte dat dit handjevol mannen veel meer zou kunnen uitrichten dan de bevolking tegen zwakke Japansche patrouilles beschermen. Echter, luister, wat sergeant T. wist te bereiken. Van Saumlaki stak een pier in zee, enkele honderden meters lang, waar sloepen en dergelijke bootjes konden lossen. T. vond dat in ieder geval voorkomen moest worden dat de Jappen ,,zoo maar" cp deze pier zouden kunnen landen en dan snel Saumlaki binnenmarcheeren. Zijn eerste werk was daarom geweest enkele loopgraafjes en een opstelling voor zijn lichten mitrailleur te doen graven, zoodat hij het vuur van „al" zijn wapens op de pier kon brengen. Verder werden zijwaarts nog wat opstellingen gegraven om vuur te kunnen brengen op vijand, die een paar honderd meter naast de pier zou willen landen. Alle opstellingen waren goed gecamoufleerd. Doorloopend stond een man op post nabij de pier, om scherp waar te nemen of geen vijandelijke schepen naderden. Allerlei oefeningen werden gehouden, zoowel bij dag als bij nacht, om de opstellingen snel, ongezien en geruischloos te bezetten; afgesproken werd hoe en waarheen men zou terugtrekken, indien de vijand te sterk was en hij den aanval zou doorzetten, en deze terugtocht werd eveneen. beoefend. Verder werd voorbereid het vernielen van het radiostation, benzine- en andere voorraden, van belang voor den vijand. Zoo naderde de 30ste Juli 1942, toen tegen half vier 's morgens de schildwacht nabij de pier een schip de baai hoorde binnenvaren. Onmiddellijk werd sergeant T. gewaarschuwd. Deze had echter kort tevoren bericht gekregen uit Australië dat een Nederlandsch schip verwacht kon worden om eenige voorraden te lossen, zoodat sergeant T. eerst dacht dat dit schip aangekomen was. Hij liep echter de pier op om eens poolshoogte te nemen --- „Je kunt nooit weten" en jawel, daar ziet hij in het nachtelijk duister op eenige honderden meters van de pier twee oorlogsschepen voor anker liggen. Dit was geen zuivere koffie. Hij behield echter zijn koelbloedigheid. Om niet de aandacht van den scheepsuitkijk te trekken, wandelde hij rustig terug, de pier af, en alarmeerde bliksemsnel zijn troepje. In een wip en een zucht lag ieder in zijn gevechtsop79
stelling, wapens en uitrusting bij de hand. De vele tevoren gehouden oefeningen wierpen thans goede vruchten af. Tegen vier uur, het was nog altijd donker, naderden een aantal sloepen en begonnen een paar honderd Jappen de kop van de pier te beklimmen. Hier werd de marschcolonne met vieren geformeerd, en voorwaarts ging het; zij zouden Saumlaki wel eens even gaan bezetten... Sergeant T. en zijn mannen hadden zich intusschen muisstil gehouden, doch gereed om op den eersten wenk van den sergeant het vuur te openen. Rustig, weloverwogen liet T. de Jappen naderen, tot zij op ongeveer tweehonderd meter genaderd waren. Nu was het moment gekomen. Een kort teeken van den sergeant, en daar openden de lichte mitrailleur en 12 Tommy-guns het vuur. Een ware slachting werd aangericht onder de in dichte colonne marcheerende Jappen; de colonne werd als het ware doorzeefd met kogels. Enkelen trachtten het veege lijf te redden door in zee te springen en zwemmende terug te keeren naar de sloepen; anderen vluchtten over de pier naar de booten. Het staat echter vast dat ongeveer 200 Jappen gedood of gewond werden. Ons kleine troepje kon nu even op verhaal komen. De spanning werd voor een oogenblik verbroken. Een goedkeurend woord van den sergeant, enkele aanwijzingen, een teug aan de veldtlesch, nieuwe houders met patronen op de wapens, en men was gereed voor den volgenden aanval, die niet lang op zich zou laten wachten. De radiotelegrafisten werden gewaarschuwd zich gereed te houden om op een kort sein het radiostation te vernielen. Al spoedig begonnen de scheepskanonnen het vuur te openen; zoeklichten werden op Saumlaki gericht. Ons troepje was echter zoo goed opgesteld dat het niet werd ontdekt, en geen verliezen door dit vuur leed. Na eenigen tijd begon de tweede landingspoging. Nu naderden de Japs in breed front, links en rechts van de pier. Snel nam ons troepje ook een breedere opstelling in en opende het vuur. Er werd kans gezien de landing tegen te houden tot het aanbreken van den dag. Nu viel ook vijandelijk vuur op onze stelling, waardoor verliezen werden geleden. Om 6.20 's morgens moest sergeant T. het gevecht tegen de groote overmacht afbreken. De verschillende voorbereide vernielingen werden uitgevoerd, en de terugtocht naar het tevoren afgesproken punt aangevangen, dat door sergeant T. met zes zijner dappere kerels werd bereikt. Zij hadden kans gezien de hen dicht achtervolgende Japs van zich af te schudden. Ingevolge instructie ving thans de terugtocht per zeilbootje naar Australië aan, waar zij na een paar weken aankwamen en een welverdiende rust konden genieten. Voor het beleid, den moed en trouw, door sergeant T. betoond, werd hij door Hare Majesteit de Koningin onderscheiden met de Militaire Willemsorde, terwijl ook de manschappen onderscheiden werden. Sergeant T. werd later bevorderd tot officier. Thans zetten deze mannen den strijd voort, maar in grooter verband, tegen den Jap.
80
DE LIGGING VAN TROPISCH NEDERLAND