Zelfverwonding de eerste lijn
21
«UITGEGLEDEN MET EEN MES» «Krassen is besmettelijk»
R
ecent onderzoek in Groot-Brittannië toont aan dat één op tien vijftien- tot zestienjarigen zichzelf opzettelijk verwondt: ze krassen, snijden, verbranden zichzelf. Het is hun manier van omgaan met emotionele problemen. Hun aantal zou in twee jaar tijd met 65 procent zijn toegenomen. In een klas van twintig leerlingen zitten er gemiddeld twee die zichzelf geregeld verwonden. Voor Vlaanderen zijn er vooralsnog geen cijfers. Toch stellen leerkrachten dezelfde trend vast. Vaak zijn ze bang om erover te praten, want ‘krassen is besmettelijk’.
An, klasleerkracht vierde jaar, ASO
«Een speciaal gevoel» «‘Ik doe mezelf pijn, maar ik wil er niet mee stoppen.’ Dat kwam Elsie mij vertellen. Ze liet me haar linkerhand en -arm zien: vol brandwonden. Ik probeerde rustig te reageren, niet te beschuldigen. Maar het choqueerde me erg. Ik was er kapot van. Ook omdat ik nooit wat aan Elsie had gemerkt. Ze draagt altijd lange mouwen en ze trekt die graag over haar handen. Een meisje van vijftien met zo veel talenten dat haar lichaam wil vernietigen. Daar kan ik niet bij. Elsie heeft er nu voor het eerst over gepraat. Dat is een opluchting voor haar. Maar geen oplossing. We hebben afgesproken dat ze haar wonden elke dag laat nakijken op het secretariaat. Victor zit ook in mijn klas. Hij is zichzelf beginnen krassen, omdat zijn vriendinnetje dat doet en ‘omdat het een speciaal gevoel geeft’. Eigenlijk weet ik niet goed wat ik moet doen: er openlijk over praten in de klas of zwijgen? Soms heb ik het gevoel dat het besmettelijk is. Ik ben via Google op zoek gegaan naar meer informatie. Dan zie je hoe die jongeren elkaar opzoeken in chatsites, ze msn’en in groepjes met elkaar alsof ze tot een clubje behoren. De directie zegt dat we er beter niet te veel aandacht aan besteden.»
het probleem
wat? SNIJDEN EN BRANDEN Sommige leerlingen verwonden zichzelf. Het is hun manier om met hun gevoelens en problemen om te gaan. Ze snijden, kneuzen, verbranden zichzelf, trekken haren uit, gaan extreem nagelbijten of bijten op handen en lippen. Het gedrag kan tijdelijk zijn, maar ook langdurig en heftig en kan dan samenhangen met een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Brits onderzoek toont aan dat meer dan 90 procent van de gevallen verborgen blijft.
hoe? PASSER EN AANSTEKER Vaak snijden leerlingen zichzelf met een scherp voorwerp op een plek van het lichaam dat niet zichtbaar is voor de buitenwereld. Ze gebruiken daarvoor een breekmes, een scheermes, een glasscherf, de lip van een drankblikje, de punt van de passer…. Of ze brengen zichzelf brandwonden toe: met een brandende sigaret, een aansteker of heet voorwerp. Bij rechtshandigen komen vooral beschadigingen aan de linkerzijde van het lichaam voor.
wie? OPGESLOTEN IN ZICHZELF - Sommige jongeren hebben pijnlijke of schokkende ervaringen achter de rug die sterke gevoelens van angst, schuld of woede oproepen: verlies van een (groot)ouder, misbruik, ongewenste zwangerschap, echtscheiding thuis…Tegelijk hebben ze het gevoel dat ze nergens terecht kunnen of niet begrepen worden. Ze zitten opgesloten in zichzelf. - Soms kunnen minder ingrijpende gebeurtenissen de aanleiding zijn: ruzie met een vriendin, een conflict met een leerkracht, examenstress, problemen met een lief, gebrek aan zelfvertrouwen, opgelegde prestatiedruk door de ouders... - Soms heeft het gewoon met experimenteergedrag te maken. Ze bootsen hun klasgenoten na, willen bij de groep behoren of gewoon stoer doen.
waarom? MEER DAN SCHREEUWEN OM AANDACHT Zelfverwonding is in vele gevallen een vraag om hulp, om aandacht, een vraag om ernstig genomen te worden, of zelfs om ergens bij te horen (in dat geval spreken we van een trend). In alle gevallen zit er iets achter het gedrag. Wat?
Wat willen leerlingen bereiken? KRASSEN IS VERSLAVEND Net zoals alcohol en drugs kan zelfverwonding verslavend werken. Als we pijn voelen/hebben, maakt ons lichaam endorfine vrij. Dat zijn natuurlijke pijnstillers en het verklaart meteen waarom mensen zeggen dat ze zich euforisch voelen na de zelfverwonding.
1. Ontspanning: het krassen, snijden of branden lucht op. Het vermindert de spanning en ontlaadt negatieve gevoelens (kwaadheid, angst, twijfel, eenzaamheid, depressie). «Ik moest iets doen of ik zou ontploffen.» Lichamelijke pijn doet soms de psychische of emotionele pijn vergeten. 2. Aandacht vragen: de leerling wil aandacht krijgen en tonen dat er iets aan de hand is. Of hij doet het om erbij te horen, omdat zijn vriend(in) het doet. Te vaak bekijken we aandacht vragen als de enige en belangrijkste betekenis van zelfverwonding. 3. Zichzelf bewijzen: de leerling wil bewijzen dat hij wat waard is, dat hij pijn kan verdragen, dat hij controle heeft over zijn lichaam. Soms is hij trots op zijn letsel, loopt hij ermee te koop, gaat hij het zelfs versieren. 4. Prikkelingen: de leerling verwondt zichzelf omdat hij voelt dat hij geen contact heeft met zichzelf of de omgeving. Als hij pijn ervaart, lijkt het alsof hij wakker wordt. Hij krijgt het gevoel van controle, het gevoel dat hij nog leeft. 5. Ontsnappen: de leerling verwondt zichzelf om in een soort van trance te geraken en zo tijdelijk aan een bedreigende situatie te ontsnappen. De zelfverwonding geeft een ‘kick’ en doet emotioneel ‘pijnlijke’ ervaringen even vergeten. 6. Zichzelf bestraffen: de leerling wil zichzelf bestraffen. Vaak heeft hij dan een erg negatieve kijk op zichzelf. Dat kan verbonden zijn met schuldgevoelens (bv. seksueel of fysiek misbruik en het gevoel dat hij/zij dat zelf ontlokt heeft) of omdat hij zichzelf een zwakkeling voelt. Zelfpijniging is dan een vorm van boete. «Ik ben slecht.» 7. Zelfvernietiging: de leerling gaat zichzelf bewust verminken om fysiek onaantrekkelijk te worden. Naarmate de afkeer van zichzelf groter wordt, komt de grens met zelfdoding dichterbij. 8. Zelfdoding afwenden: sommige leerlingen wenden door zichzelf te verwonden een poging tot zelfdoding af.
Karen, CLB-medewerkster:
«IK GA DAT OOK EENS PROBEREN» «Ongeveer driekwart van alle leerlingen die ik zie voor een ander ernstig probleem (thuis, extreme faalangst, zwarestructuurproblemen…) krassen zichzelf. Vijf jaar geleden merkte ik het probleem amper op. Nu zie je het steeds meer. Krassen werktbesmettelijk.Krassers trekkenelkaaraan:zekrijgen aandacht of vertellen elkaar dat krassen oplucht, dat het helpt. Dus zeggen hun vrienden als ze zich slecht voelen: ‘Ik ga dat ook eens proberen’.Voorheniskrassen geen probleem, het is een oplossing.»
Jurgen (15):
«SNIJEN MAAR» «Ey ben 15 j en eb al een paar keer in mijn arm gesneden kan ni zonder als kik ruzie heb pak ik een scheermes en snij erin dat voelt zalig en word er kalm van zo vergeet ik dat wat er juist gebeurd is maar als ze mij dat afpakken dan ik wee nog ni wat ik dan zal doen maar zal verder gaan!!! Wee je waarom ik het doen? Word mijn hele leven al bijna gepest. Ik zit op de kokschool en heb me alveelmoeteninhoudenvoor gwn een mes te pakken en snijen maar.»
gevolgen? VAN VOLDOENING NAAR ZELFHAAT Leerlingen ervaren het onmiddellijke effect van zelfverwonding (ontspanning, voldoening, het gevoel van zelfcontrole) vaak als erg positief. Op langere termijn kan blijvende schade optreden in de vorm van littekens, zelfhaat, schuldgevoelens, zwakte of zichzelf waardeloos en dom voelen.
[fantasy girl] I tRy To SeRvIvE, bUt AlL I cAn HeAr Is Gun sHoTs And cRyIng
de aanpak
Onderzoek van de universiteit van Oxford toont aan dat ongeveer de helft van de jongeren die zichzelf verwondt geprobeerd heeft om hulp te vinden. Ze vonden het moeilijk om er met een leerkracht over te praten. Een poll op een zelfverwondingsite toont aan dat 82 procent vindt dat de school meer openlijk over het probleem zou moeten praten.
Wat moet je doen? Je kan als leerkracht zelf geen oplossingen aanbieden. Het is wel nodig dat je leerlingen nieuwe vaardigheden (gedragsalternatieven) en een nieuwe kijk op het leven en zichzelf aanleert. De leerling moet leren op een gezonde manier los te komen van zijn negatieve gevoelens en gedachten. Bij ernstige gevallen zoek je het best via het CLB naar gespecialiseerde hulp.
op individueel WAT DOE JE BEST NIET? niveau - Negeren. Zelfverwonding is vaak een vraag om hulp, een poging om te communiceren,
Belinda (16): «Op school gaan de leerkrachten en de CLB-medewerker altijd op zoek naar het slechte en het kwade achter krassen en snijden. Maar eigenlijk zouden ze het positiever moeten bekijken. Het positieve is dat de krasser nog leeft.»
Jens (13): «Ik zit vol littekens op mijn arm. Ik heb een witte huid, dus je ziet het erg. Ik smeer nu al bijna 2 maanden elke dag littekencrème van Biodermall erop. Maar ik zie geen verschil. Ik weet niet hoe ik de zomer moet doorkomen.»
KRASSEN VERBIEDEN? Een pasklare oplossing voor zelfverwonding is er niet. Elke leerling is anders. Leerlingen verbieden aan zelfverwondend gedrag te doen werkt meestal niet. Bij sommige leerlingen zal je moeten verbieden dat ze met hun gedrag te koop lopen. Je vraagt dan om de littekens te verbergen, door bv. een trui met lange mouwen aan te doen. Streng reageren kan soms nodig zijn als iemand zich gaat verwonden in het bijzijn van anderen.
een signaal dat er wat aan de hand is. Geef het geen overdreven aandacht, maar negeer het ook niet. Zorg dat leerlingen die zichzelf verwonden zo gewoon mogelijk meedraaien in de les, ook tijdens de turnles. - Minimaliseren en afschilderen als een trend. «Iedereen doet het, dus wat is het probleem?» Krassen en branden kan inderdaad een trend worden in een groep. Het komt erop aan dat snel te herkennen. Maar minimaliseer dit niet. Vraag je af: waarom wil hij/zij zo ver gaan, alleen maar om ‘erbij te horen’? - Problematiseren, beschuldigen. Zorg dat je niet de leerling bekijkt als een probleem, maar wel zijn gedrag. Beschuldigen verergert het probleem. WAT DOE JE? ENKELE STAPPEN Als een leerling je komt vertellen dat hij zich verwondt, is de eerste stap al gezet. Maar soms verneem je het via anderen die de littekens hebben opgemerkt, bv. de leerkracht lichamelijke opvoeding of komt een andere leerling het jou ongerust melden. Neem dan genoeg tijd om eerst het vertrouwen te winnen. Dring niet aan bij jongeren die nog niet klaar zijn om hun verhaal te vertellen, geef wel genoeg signalen dat je bereid bent om te luisteren. Spreek de jongere niet in volle klas aan over zijn krasgedrag. 1. Begin niet onmiddellijk te preken. Bekijk de wonden even (als je ertegen kan) en laat ze verzorgen (door de verpleegster, opgeleide arts). Focus niet te fel op de wonden. Te veel aandacht zou de leerling kunnen aanzetten tot nog meer krassen en snijden. Vraag wel naar de boodschap achter het krassen: ‘Gaat het niet goed met jou?’ 2. Vraag de leerling een zelfonderzoek te starten. Vraag hem om een dagboek bij te houden en op te schrijven wanneer en in welke omstandigheden hij zichzelf verwondt, wat hij dan voelt en denkt, en hoe hij zich nadien voelt. Dat kan in de vorm van een schema. Structureer dat goed. De leerling moet dat willen, maar ook kunnen. Voor sommige leerlingen is dat té moeilijk. Vraag dan een dagboekje bij te houden waarin hij schrijft wat hij denkt en voelt of zet bv. het woord ‘krassen’ in het midden van een wit blad en laat hem errond associëren. Of laat hem een lijstje maken en begin elke regel met ‘Ik ben iemand die…’ 3. Beloof geen geheimhouding, maar overleg met de leerling wel welke stappen je kan/ gaat zetten. Leg het probleem voor bij de leerlingenbespreking op school. Spreek af wie welke stappen zet en betrek daarbij telkens de leerling. Kijk hoever je zelf wil en kan gaan en waar de CLB-medewerker overneemt. Ken je grenzen. De CLB-medewerker heeft vaak het complete dossier van de schoollooptijd van de leerling. Misschien zitten daar elementen in die klaarheid brengen en mogelijke oorzaken aanduiden. 4. Zoek samen naar alternatief gedrag. Je kan een aantal voorstellen doen: Als je de drang voelt om jezelf te krassen of snijden kan je misschien: - je lichamelijk afreageren: door intens te sporten, fietsen, lopen, zwemmen… - je geest aan het werk zetten: lezen, handwerk, tekenen, tv-kijken, muziek beluisteren of je misschien zelfs op je schoolwerk storten… - werken met de handen: huishoudelijke taken doen, helpen in de tuin… - contact zoeken met anderen: afspreken met een vriendin, even gsm’en… - de spanningen laten afvloeien door meditatie, ontspanningsoefeningen, yoga… - een vooraf gemaakt motivatiekaartje nemen met persoonlijke aanmoedigingen (‘Je kunt het’, ‘je bent een schitterende meid’) of met de naam of foto van iemand die heel blij zal zijn als je je niet snijdt, of met de activiteiten die je kan doen om jezelf af te leiden van het krassen of snijden. 5. Maar meestal is dat alternatief gedrag niet genoeg. Ga samen op zoek naar de oorzaken van het zelfverwondend gedrag. En probeer daar samen wat aan te doen. Voortdurend gepest door de oudere zus, overdreven faalangst, trauma’s uit het verleden zoals mishandeling, niet kunnen omgaan met gevoelens als kwaadheid of ontgoocheling, een erg zwak zelfbeeld, overdreven zenuwachtigheid, depressie, zich eenzaam voelen. Help leerlingen risicosituaties te herkennen. Bekijk in opvolggesprekjes in de eerste plaats hoe het hiermee evolueert. Vraag niet telkens de wonden te laten zien. Vaak willen jongeren niet ontgoochelen en krassen ze dan op andere plekken die je niet meer kan zien: bovenbenen, buik. Vraag pas na enkele gesprekjes hoe het staat met dat alternatief gedrag. Spreek misschien ook af dat je mes en passer uit het schooletui haalt. (Al vinden zelfverwonders altijd wel hun ‘instrumenten’.)
[gevleugelde rups] «Just let me die, with dignity. Its not suicide, simply mercy, Life is killing me»
Theo, CLB-medewerker:
KOFFIEKOEKEN «Er is te weinig tijd om te leven, te weinig tijd om fouten te maken. Alles moet en kan ook perfect zijn. Dat vertelt de reclame. Voor alles is er een instant-oplossing en ‘we gaan toch niet flauw doen over gevoelens’. En als er wat scheelt met het gedrag van een leerling, dan kleven we er een etiket op: ADHD, hooggevoelig… Meteen hebben we er ook als ouders of leerkracht zelf geen schuld aan. Thuis en op school liggen de verwachtingen hoog. Moeten we nog verder zoeken naar oorzaken van zelfverwonding? Vraag eens aan jongeren wat ze zo leuk vinden aan de school. Weet je wat ze dan antwoorden? Dat ze over de middag kunnen voetballen of dat ze koffiekoeken mogen halen.»
op schoolniveau Negeer het probleem van zelfverwonding niet uit angst dat het besmettelijk zal werken. Zet zelfverwonding in het rijtje van ander gedrag dat niet oké is, zoals bv. te veel drinken. Wat kan je op schoolniveau doen? 1. Laat je informeren door specialisten. Leerkrachten voelen vaak een sterke afkeer van zelfverwondend gedrag van hun leerlingen. Het is belangrijk dat ze die gevoelens niet laten zien. Aanvaard dat dit leeft in elke klas. Leer als leerkrachtenteam de signalen zien. Waarom draagt iemand lange mouwen op een hete zomerdag? Wat zijn de echte redenen waarom iemand niet mee gaat zwemmen? Waarom sport hij telkens met een lange broek? Bekijk ook welke situaties op school als trigger kunnen werken: de overgang naar het secundair, toetsen en examens, klas- of schoolsfeer… 2. Zorg dat er een centraal meldsysteem is waar leerkrachten terecht kunnen met hun vermoedens. Vooral ook de leerkrachten LO spelen hierbij een cruciale rol, of de leerkrachten met toezicht op de speelplaats, de toiletten... 3. Bouw de leerlingenbegeleiding goed uit (bv. spreekuur van de klasleerkracht, netwerk van vertrouwensleerkrachten, cel leerlingenbegeleiding, vast spreekuur van het CLB) met precieze afspraken. Maar licht de jongeren ook in over hoe ze het best reageren als ze van een vriend/in horen dat die zichzelf snijdt (peer-support). Zelfverwonders praten liever met vrienden over hun gedrag. 4. Maak krassen en snijden bespreekbaar in een ruimere context van ‘zelfzorg’ (bv. naast overdreven drinken, druggebruik…). Sommige jongeren schamen zich ook voor hun gedrag en zijn bang van de reacties van hun klasgenoten. Soms worden ze ermee gepest.
de ouders Breng je ouders op de hoogte? De meeste jongeren willen niet dat je hun ouders op de hoogte brengt van hun
Lisa (18):
«IN EEN ROES» «Als ik mezelf snijd, lijkt het alsof ik in een roes ben. Je verdriet en je boosheid zijn dan even weg door de pijn van de wonden. Je realiseert je enkele minuten later pas wat er is gebeurd. En dan moet je al je aandacht op het verzorgen van de verwondingen richten. Dan heb ik weer iets om mee bezig te zijn en weg te vluchten.»
Bernt (16):
«ONZE VRIENDSCHAP IS INTENSER» «Het is goed dat je mensen kan ontmoeten die echt weten wat het is, omdat ze zich ook snijden. Op school mogen ze dat niet verbieden want je vindt steun bij elkaar. Natuurlijk zijn er ook groepjes waar ze krasmethoden en leugens uitwisselen. Wij praten er onder elkaar bijna nooit over, maar we weten wel dat we steun vinden bij elkaar als het nodig is. Onze vriendschap is veel intenser dan normale vriendschappen.»
zelfverwondend gedrag. Toch zijn zij vaak onmisbaar voor een goede oplossing. Sommige ouders weigeren in te zien dat er een probleem is of weigeren professionele hulp te zoeken voor hun kind. Of ze zijn bang dat problemen die aan de oorsprong liggen van het gedrag van hun kind het daglicht zien. Anderen willen wel inzien dat ze misschien een deel van het probleem zijn en zullen mee op zoek gaan naar een oplossing. Probeer te weten te komen hoe de ouders gaan reageren. Praat daarover met de leerling. En betrek hem ook in elke stap die je zet. Tot de leeftijd van 14 jaar is het CLB verplicht om ouders te betrekken en de goedkeuring te vragen om een begeleiding te starten. Tenzij natuurlijk vermoed wordt dat die thuissituatie eerste hulp onmogelijk maakt. Wat zeg je? Voor ouders is het zelfverwondend gedrag van hun kind choquerend en beschuldigend («Ik ben geen goede ouder»). Wat zeg je dan tegen de ouders? Enkele tips: 1. Ga niet preken of dramatiseren, er zijn nog jongeren die dat gedrag stellen. 2. Geef aandacht aan de mogelijke betekenis van het gedrag, aan de bedekte hulpvraag: ‘Het gaat niet zo goed met me’. 3. Hou contact met je kind en met de school en probeer samen aan het onderliggende probleem te werken (te hoge verwachtingen, ruzies thuis…). 4. Gaat het om ernstige problemen, dan kan je als ouder je kind stimuleren om in therapie te gaan. HOE VOORKOM JE ZELFVERWONDING? Jongeren die aan zelfverwonding doen, hebben vaak een negatief zelfbeeld en zijn slecht in het oplossen van sociale problemen. Ze hebben een erg smalle kijk op de wereld en hebben het moeilijk om ook de positieve kant te zien. De beste manier om als school zelfverwonding tegen te gaan, is ervoor zorgen dat iedereen (de leerkrachten, leerlingen en ouders) de mogelijkheid krijgt effectieve wegen te ontwikkelen om met stress, angst en verdriet om te gaan. En om ook respect voor zichzelf te ontwikkelen (jezelf eens mogen verwennen). Dat kan inhouden: - Communicatievaardigheden en sociale vaardigheden ontwikkelen (via leefsleutels, onthaaldagen, sport…) - Op zoek gaan naar manieren om het zelfbeeld en positief denken te bevorderen (ga bv. als school niet telkens eerst op zoek naar de juiste straf bij een bepaald probleemgedrag, maar op zoek naar waarom iemand wat doet). - Werken aan de schoolcultuur (met een zorgbeleid, goed uitgebouwde communicatie met alle partners, participatiesfeer, duidelijke regels, leuke middagactiviteiten, onthaalbeleid voor eerstejaars, meters en peters, extra muros activiteiten, cultuur…) Waar lees je meer over zelfverwondend gedrag? Zelfverwonding – Herwig Claeys - in Caleidoscoop 2004, 16de jaargang, nr. 1, pagina 4 (ook te lezen op: www.alexianentienen.be/terberken/Problemen/index.htm) Zelfbeschadiging: een verkrampte poging om te voelen – Riet Okken - en Preventie eetstoornissen – An Vandeputte op de website www.eetstoornissen.be Vrouwen en zelfbeschadiging – Gerrilyn Smith en Co – uitgeverij SWP – www.zelfbeschadiging.swpbook.com Zelfverwonding begrijpelijk maken – W. Boevink – Stichting Positieve Gezondheidszorg - Bemelen Op de website www.selfharmuk.org Wissel je graag ervaringen uit over zelfverwondend gedrag? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn Voor nog meer informatie neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat aan je school verbonden is.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (departement onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leerkrachten, directeurs, CLB-medewerkers en met dr. Laurence Claes en prof. W. Vandereycken van de K.U.Leuven. Het is het eenentwintigste dossier. De twintig andere verschenen vroeger in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘de eerste lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn.
Conflicten de eerste lijn
22
BOTSEN EN BOKSEN
Geen school zonder conflicten
E
en leerling gaat te ver. Ruzie in de klas. Twistende collega’s, protesterende ouders… In elke school ontstaan er conflicten. En ze zijn lastig. Ze hinderen, woekeren, escaleren of verlammen tot er alleen nog winnaars of verliezers overblijven. Of ze worden opgelost. Moeizaam, maar zeker. Voor leerkrachten, leerlingen en ouders maakt dit het verschil tussen hemel en hel op school. Hoe leggen we conflicten bij? Wie het antwoord weet, staat een stap dichter bij een lerende school.
Ilse, 24, leerkracht PAV
«Na vijf maanden geef ik opnieuw rustig les» «Natasha is een koppige, op het egoïstische af. Dat wist ik al. Toen ze met een groepswerk zelf haar groep kon kiezen, leek ze gelukkig. Tot ze de presentatie ook voor de klas moest brengen: ze weigerde. Hoogoplopende discussies met haar groepsgenote en mij. Maar ze wilde niet en kreeg een nul. De boel escaleerde tot ze uiteindelijk elke medewerking tijdens mijn lessen weigerde. Geen antwoord, geen oogcontact, niks. Ik was racistisch. Dat vertelde ze iedereen die het horen wilde. En toen kwam het oudercontact: ik kreeg de volle lading van haar moeder. Te jong, te pretentieus, ronduit onbekwaam, wou niemand een tweede kans geven. Dat kwam aan. Wat had ik verkeerd gedaan? Hoe had ik dit dan moeten aanpakken? Alles wat ik deed om het gesprek op gang te trekken, bleek koren op haar molen. Uiteindelijk besloot ik haar hele gedrag te negeren. Na vijf slopende maanden kan ik weer rustig les geven in die klas. Natascha zal me nog steeds geen blik waardig gunnen, maar daarmee kan ik best leven.»
het probleem
wat? ANDERS KIJKEN EN DENKEN Op school leven vele mensen samen. Vaak denken, voelen en leven ze anders. Zo ontstaan conflicten: tegenstrijdige opvattingen, andere belangen of verschillende doelen. Bovendien kijken ze ook anders en heeft ieder zijn beperkte en gekleurde kijk op wat gebeurt. Ervaringen, kennis, opleiding en karakter kleuren dat beeld.
waarom? ANDERE BELANGEN EN BEHOEFTEN Hoe ontstaan conflicten? Zeven mogelijke aanleidingen: Tegengestelde belangen: Leerlingen staan te drummen voor een plaatsje op de bus. Een discussie tijdens een oudercontact draait uit op «Wie krijgt hier gelijk?». Waarom valt die collega mijn klas zomaar binnen? Deze conflictbronnen vallen onder de noemer ‘territoriumstrijd’. Ze hebben te maken met overlevingsdrang, met macht, de behoefte om de ander te domineren en de drang om jezelf te verdedigen. Maar voor vele jongeren ontstaan conflicten ook uit hun drang naar autonomie, de zoektocht naar zichzelf. Tegengestelde behoeften: Op vrijdagnamiddag zijn de behoeften van een leraar geschiedenis (1 uur per week, achter op het leerplan) moeilijk verenigbaar met de behoefte van de leerlingen (nog 1 uur, dan weekend!). Rustig werken in de lerarenkamer, terwijl collega’s onophoudelijk kwebbelen? De wensen van de een staan die van de ander in de weg. Tegengestelde waarden: Hete hangijzers zoals racisme, abortus en geloof kunnen voor hevige discussies zorgen. Maar ook uiteenlopende visies op tucht en leerlingenbegeleiding. Hier speelt een andere kijk op waarden en normen mee. Het is bedreigend als anderen jouw zekerheden aan het wankelen brengen. Deze conflicten liggen erg gevoelig en monden snel uit in hoogoplopende discussies en een vijandige houding. Relationele problemen: Is Matthias volgens jou een snoever, plantrekker? Dan zal zijn gedrag sneller aanleiding geven tot negatieve reacties van jouw kant. Heeft de directeur veel begrip opgebracht voor je moeilijke situatie thuis? Hij mag sneller op jouw steun rekenen. Sympathie en antipathie ontstaan door vroegere ervaringen met die persoon. Misverstanden en communicatiestoornissen: Communicatie is een delicate aangelegenheid. Als je een zakelijke opmerking geeft over het werk van een leerling, kan die leerling dat interpreteren als «Hij is tegen mij». Wat je hoort, hoor je met een subjectief oor. Persoonlijkheidsfactoren: Sommige leerlingen, maar ook ouders en leerkrachten lijken plezier te hebben in het uitlokken van conflicten. Vaak zit achter dat gedrag een onbewuste behoefte aan erkenning: Ik ben ook belangrijk! Ik tel ook mee! De organisatie van de school: Heeft de ene leerkracht meer examentoezichten dan de andere? Worden ouders niet snel op de hoogte gebracht van het wangedrag van hun kind? Worden altijd dezelfde collega’s ingeschakeld voor naschoolse activiteiten? Een tekort aan leiding, structuur, klare communicatie, eenduidige regels en procedures verknoeien binnen een school soms de goede verstandhouding.
MENINGSVERSCHIL OF CONFLICT? Bij meningsverschillen accepteer je dat verschillen en andere opvattingen logisch zijn. Je merkt die andere mening op, probeert er een beter zicht op te krijgen en vindt misschien wel overeenkomsten. Je trekt niet onmiddellijk de conclusie: die ander is tegen mij. Bij conflicten geraakt dit besef zoek. De vervelende en hevige gevoelens zorgen voor een beperkt blikveld: mijn waarheid is de enige juiste. Marian (49):
«TWINTIG JAAR GELEDEN» «De leukste plek op school is de klas. Als ik de deur achter mij dicht trek, voel ik me goed. Ik mijd de leraarskamer zo veel mogelijk. Er is constant ruzie. Ook met mijn directe collega botert het niet. Wat er 20 jaar geleden gezegd is, staat nog altijd tussen haar en mij in. We gedogen elkaar. Gelukkig staan we elk in een andere graad.»
hoe? SLACHTOFFER, REDDER OF AANKLAGER Haal een conflict voor de geest waarbij jij betrokken bent. In welke rol zit jij? - Slachtoffer: «Ik zit in het verdomhoekje, er is mij onrecht aangedaan.» Soms duwen anderen je in deze positie. Zoek je de slachtofferrol zelf (on)bewust op, dan verwacht je dat die positie jou de meeste aandacht oplevert. - Redder: «Ik neem het voor jou op.» Daardoor geef je onrechtstreeks de boodschap: «Ik ben groot en jij bent klein. Jij kan je probleem niet zelf oplossen.» - Aanklager: «Ik ben boos en zal hier eens zeggen waarop het slaat!» Je bent overtuigd van je gelijk, beschuldigt de andere. De posities die je inneemt, wisselen naarmate het conflict vordert. De redder kan slachtoffer worden: «Ik nam het voor hem op en dan krijg ik dit als dank!» Het slachtoffer wordt aanklager: «En hij dan, hij heeft …» En zo sleept een conflict soms eindeloos aan en geraken er almaar meer mensen bij betrokken. Ik welke rol zit je en wat levert het je op (boosheid, frustratie, gezag…)?
«Hij is tegen mij!»
Stephanie (13), Roy (16), Cher (15) en Bo (15):
«SOMMIGEN NOEMEN ONS VERKLIKKERS» «We zijn verkozen door onze klas. Als twee klasgenoten ruzie maken, gaan wij met ze praten. We luisteren dan en trekken geen partij. Dat is wel moeilijk als een van de ruziemakers je vriendin is. Eén keer per week komen we samen met de leerlingbegeleidster. Dan bespreken we wat we gedaan hebben, of wordt een moeilijke ruzie in de hele groep uitgepraat. We kunnen daar ook problemen met leerkrachten melden. Sommige klasgenoten noemen ons ‘verklikkers’. Maar we doen dit niet voor onszelf. ‘Een betere klassfeer komt uiteindelijk iedereen ten goede’, zeggen we dan. We hebben geleerd dat we ons niet moeten laten meeslepen, dat onmiddellijk roepen en slaan niet zoveel oplevert als rustig blijven en praten.» (Stephanie, Roy, Cher en Bo zijn stewards van het KTA Brugge)
de aanpak
Je bent ÉÉN TEGEN ÉÉN: CONFLICTEN MET EEN LEERLING, OUDER, COLLEGA betrokken De belangrijkste voorwaarde om uit een conflict te geraken, is afstand kunnen nemen.
Patrick (38):
«ALS EEN TEFAL-PAN» «Die gasten zijn als een tefalpan: alles lijkt van ze af te glijden.»
Geertje (10):
«DOE ALSOF ZE NIET BESTAAN» « ‘Doe gewoon of ze niet bestaan’, zei mijn juf. Maar ze doen gewoon verder! Ik weet niet meer wat ik moet doen en aan wie ik het kan vragen…»
Dat betekent: je eigen behoefte om jouw opvatting erkend te zien, tussen haakjes plaatsen. ‘Niet dat ik begrepen word’ is dan belangrijk, maar ‘dat we elkaar begrijpen’. Waarom voelt hij zich niet begrepen? Wat wil hij duidelijk maken? Waarover zijn we het wel eens? 8 tips - Breng kritiek op positieve wijze. Met «Je neemt je verantwoordelijkheid niet!» hamer je op wat er mis is. Vertel hoe je het wel graag wil hebben: «Ik reken ook op jouw hulp.» Zo schiet het verdedigingsmechanisme van de ander niet onmiddellijk in gang. - Maak concreet wat je verlangt. «Je zoon moet zich gedragen in de klas» is te vaag. Zeg dat je graag wil dat hij zijn hand opsteekt voor hij iets zegt of dat hij zelf een balpen naar de les moet meebrengen. - Vermijd de waarom-vraag. Maak van «Waarom negeer je mij al de hele week?» «Ik vind het niet prettig dat je me negeert.» Zo druk je de ander niet in de verdediging. - Stel geen vragen in de vorm van verkapte beweringen. «Vind je het niet onbeleefd dat je nooit je beurt afwacht?» Zeg in de plaats iets over je eigen gevoelens: «Ik vind het niet prettig dat je je beurt niet afwacht.» - Vermijd verlammende veralgemeningen. «Je komt nooit op tijd!» Nooit? Maak er «Je bent deze week al drie keer een kwartier te laat de klas binnengestapt.» - Richt boosheid op het gedrag, niet op de persoon. «Ik wil graag meer initiatieven van jou zien» klinkt al anders dan «Je bent gemakzuchtig.» - Wees niet te koppig om sorry te zeggen. Al is de ander geen doetje, je gepaste excuses aanbieden, loont meestal. Het kweekt goodwill bij de ander. - Geef echte woede de tijd om te zakken. Probeer tijd te winnen en eerst jezelf te kalmeren. Probeer bv. enkele keren rustig met de onderbuik te ademen. Probeer rustig te zeggen waar het op staat. Je verkleint de kans op escalatie. ÉÉN TEGEN ALLEN: IN CONFLICT MET DE KLAS Soms klikt het niet met een klas, ondanks je ervaring, enthousiasme en goedbedoelde pogingen. Opnieuw een aanvaardbaar leerklimaat scheppen in een moeilijke klas is geen gemakkelijke klus. Oorzaken liggen: - bij de leerlingen: ze zijn overactief, ongemotiveerd, agressief, apathisch… - bij de leerkracht: inconsequent, saai, ‘slap’ optreden, onduidelijk communiceren… - bij de leersituatie: een te klein klaslokaal, het moment van de dag, de leerstof… ANALYSE VAN EEN MOEILIJK KLAS: 7 STAPPEN Met een gedragsanalyse krijg je inzicht in de mechanismen van een moeilijke klas. Maak zo’n analyse niet alleen, maar samen met andere leerkrachten die er les geven. Maak ook samen afspraken. Pak het dus als team aan. Dat maakt je sterker. STAP 1: Stel een lijst op met een gedetailleerde beschrijving van het storend gedrag. Doe dit heel concreet (bv. te veel lawaai bij het binnenkomen, onnodig heen en weer lopen, weigeren om een oefening te maken); STAP 2: Schrijf de gevolgen of de reacties op dat gedrag ernaast (bijv. andere leerlingen lachen, boosheid, roepen van de leerkracht); STAP 3: Beschrijf de context waarin dat ongewenst gedrag zich voordoet: wat voor oefening maken de leerlingen, in welk lokaal zit je, op welk tijdstip merk je het op…; STAP 4: Schrijf ook op wanneer het wel goed liep. Soms vergeet je ongewild de karige positieve momenten; STAP 5: Probeer aan de hand van je lijst ‘stoorpatronen’ te ontdekken; STAP 6: Pak eerst de minst moeilijke problemen aan: rangschik de storende dingen van makkelijk tot niet te negeren. Wat echt niet te negeren valt, krijgt prioriteit; STAP 7: Kies een strategie: negeren, belonen of bestraffen. NEGEREN: Dit is de eenvoudigste en meest gebruikte strategie. Relatief kleine storingen kan je gemakkelijk negeren. In de praktijk werkt negeren pas goed in combinatie met belonen. BESTRAFFEN: Bekijk wanneer straffen het beste lukt en spreek af met collega’s. Lang niet altijd zal een straf slecht gedrag kunnen corrigeren. Een leerling uit de klas sturen, een brief van de directeur of een nota in de agenda: het effect ervan is meestal tijdelijk. Ze leiden bovendien tot ontsnappingstechnieken bij de leerling (liegen, uitvluchten verzinnen). Je lokt er dus vooral negatieve gevoelens mee uit. BELONEN: Betrap jezelf en de leerlingen op goed gedrag. Een aanmoediging, een glimlach of vriendelijke opmerking zijn elke keer nodig telkens er iets verbetert. Wees wel consequent. (Meer info over straffen en belonen vind je op www.klasse/eerstelijn.be, klik ‘straffen en belonen’ aan.)
5 STIJLEN VAN CONFLICTHANTERING Hoe ga je om met een conflict? Elke situatie is anders. Het is de kunst om de aanpak op de situatie af te stemmen. Toedekken, toegeven, ontvluchten Wie de ander altijd gelijk geeft en op zijn kop laat zitten, doet zichzelf te kort en kan in de hand werken dat de andere nog veeleisender wordt. Vermijden, negeren Soms is een conflict niet zo erg en verdwijnt het vanzelf als je er bewust geen aandacht aan besteedt. Als negeren uit desinteresse of gebrek aan betrokkenheid gebeurt («Foert, het kan me niet meer schelen»), kan het snel een vorm van ‘verwerpen’ worden. Genegeerde conflicten kunnen later onverwacht en hevig weer opflakkeren. Forceren Sommige situaties vereisen snel en kordaat handelen. Hou de relatie open en scheidt de zaak van de persoon: «Dit wordt een strafstudie. Wat mij betreft ben je na je straf weer welkom in onze klas.» Blind autoritair optreden zorgt voor verliezers. De motivatie voor een leerling om te doen wat je op die manier afdwingt, is vaak ver te zoeken. Reguleren Soms is een oplossing niet mogelijk. Met een compromis escaleert het conflict niet en is er voor beperkte tijd een oplossing. Reguleren kan ook door moeilijkheden te voorkomen: je zet leerlingen uit elkaar, zodat ze elkaar minder vaak letterlijk in de haren vliegen. Confronteren en oplossen Je wil rekening houden met de wensen en behoeften van de anderen. Je kan actief luisteren en ik-boodschappen formuleren. Op deze manier voelt iedereen zich even belangrijk en kunnen de werkelijke problemen naar boven komen.
1 2
3
4
5
Je bent HOE BRENG JE EEN CONFLICT TOT BEDAREN? bemiddelaar Soms ben je de buitenstaander die een conflict tot bedaren moet brengen. Twee leerlingen in je klas hebben slaande ruzie en komen er zelf niet uit. Als klastitularis ben je de buffer tussen verwijtende ouders en een collega lichamelijke opvoeding. Een neutrale bemiddelaar vangt de hoge emoties op en ‘vertaalt’, zodat iedereen verstaanbaar is voor elkaar. Bemiddelen heeft pas kans op slagen als het conflict voor beide partijen belangrijk genoeg is om er tijd en energie in te stoppen. Iedereen moet ook echt bereid zijn mee te werken en toegevingen te doen. Een verschil in machtsevenwicht tussen de betrokkenen zal je rol als bemiddelaar bemoeilijken. Bemiddelen in zes stappen 1. Breng zo snel mogelijk alle partijen bij elkaar. Zo vermijd je dat je als boodschapper wordt gebruikt en de boodschappen bovendien ook nog eens onvolledig overkomen. Let op je lichaamstaal en hoe gedrag bij anderen (onbedoeld) overkomt. 2. Stel samen de doelen vast: we willen elkaars standpunt, motieven, emoties begrijpen en zo mogelijk ook aanvaarden. We willen de rol van de bemiddelaar verduidelijken en de procedure vastleggen. 3. Zijn beide partijen bereid aan een oplossing te werken en kunnen ze zich in de procedure vinden? Vraag dan wie het eerst zijn standpunt wil weergeven. Vat dit samen en vraag of de samenvatting klopt. 4. Geef de andere partij de gelegenheid haar standpunt te geven. Zoek de overeenkomsten en de verschillen en kijk of iedereen akkoord gaat. 5. Formuleer werkpunten. Vraag weer expliciet of beide partijen het hiermee eens kunnen zijn. Zoek samen naar condities die vervuld moeten worden, wil het probleem zich niet herhalen. 6. Spreek een opvolgmoment af, evalueer regelmatig en stel bij.
VOORKOM CONFLICTEN: 15 TRUCS VOOR JE LES 1. Geef korte en eenvoudige instructies 2. Geef leerlingen de mogelijkheid om controle, invloed uit te oefenen op wat in de klas gebeurt 3. Geef positieve feedback op prestaties en gedrag 4. Zorg voor variatie (werkvormen, lesmateriaal…) 5. Begin je les snel en energiek 6. Glimlach tegen de klas 7. Treed snel en kordaat op bij beginnende problemen 8. Beweeg door de klas 9. Wees zelf op tijd (projector, kopieën, beoordelingen…) 10. Start pas als alle leerlingen bij de zaak zijn, eis stilte voor je start 11. Vermijd cynisme of sarcasme 12. Kom je beloftes na 13. Beperk je aandacht niet tot een klein geïnteresseerd groepje 14. Wees consequent 15. Roep niet, maar gebruik je stem expressief Deze ‘trucendoos’ werkt pas bij een eerlijke, consequente, creatieve en enthousiaste grondhouding van de leerkracht ten opzichte van de leerling.
6 TIPS - Laat de anderen met ideeën voor oplossingen komen. Daardoor voelen ze zich mede-eigenaar van de gevonden oplossing. Kies samen een oplossing. - Probeer kritische boodschappen positief te herformuleren. Een sneer als «Wat denkt die leraar wel te bereiken door zo over drugs te praten?» vang je op met «Ik merk dat je als ouder erg begaan bent met je kind en stilstaat bij de moeilijke dingen waarmee kinderen te maken krijgen.» Zo zie je ze als het bewijs van betrokkenheid, persoonlijk nadenken, rijkdom van eigen ervaringen. - Concretiseer: dus geen veralgemeningen, of vage beschuldigingen. «Wanneer is dat gebeurd? Wat heeft die collega precies tegen jou gezegd?» - Structureer: bedenk vooraf wat je wil bereiken en hoe je dat gaat doen. Praat meer over ‘ik’ dan over ‘jij’. - Begrens het probleem: haal er geen derden bij, zoals ‘de andere kinderen van de klas’, ‘de andere ouders’ of ‘men’. - Vat samen: maak de ander duidelijk dat je hem goed begrepen hebt. Geef samenvattingen die zowel inhoud als gevoel weergeven. WAT KAN DE SCHOOL DOEN? Het beleid van de school kan ervoor zorgen dat conflicten zo weinig mogelijk voorkomen door ze snel aan te pakken. - Leer leerlingen dat mensen verschillend zijn en dat daardoor conflicten kunnen ontstaan. Geef aandacht aan sociale vaardigheden via de vakoverschrijdende eindtermen. Sommige scholen leiden hun leerlingen op tot bemiddelaars of stewards. - Stel de school voor als een ‘sociale organisatie’ met een structuur, met regels, afspraken en eigen rituelen. Een leuke plaats voor leerkrachten, ouders en leerlingen. - Leerkrachten en ouders hebben op school een belangrijke voorbeeldfunctie: zij moeten de vaardigheden om met meningsverschillen om te gaan tonen in de praktijk. - Zorg voor een goede organisatie: helder schoolbeleid, goed zorgbeleid, duidelijke afspraken en regels die voor iedereen gelden. Waar lees je meer over conflicten in de school?
‘Conflicten tussen leerlingen. Leerlingen bemiddelen zelf’ - Katia Verbiest - in het Handboek Leerlingenbegeleiding twee, aflevering 8, april 2005 ‘Conflicten in de klas’ - Jan Ruigrok - in Handboek voor Leerlingenbegeleiding, aflevering 35, december 2001 Veel meer over straffen en belonen én over optimaal communiceren vind je in bijdragen 10 en 20 van de Eerste Lijn. Je vindt ook daar doorverwijzingen naar boeken en artikels. Surf naar www.klasse.be/eerstelijn of klik het dossier ‘klasmanagement’ aan op www.klasse.be/archieven Op www.kpcgroep.nl/assets/Publication/483 vind je info over de verbindende school. Wissel je graag ervaringen uit over omgaan met conflicten? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn. Klik op ‘conflicten’. Voor nog meer info neem je contact op met de begeleidingdienst van de school.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (departement onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leerkrachten, directeurs, CLB-medewerkers en psychotherapeut Jos Peeters. Het is het tweeëntwintigste dossier. De eerste twintig verschenen in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling De Eerste Lijn voor leerkrachten). Je kan alle bijdragen ook gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn
Cyberpesten de eerste lijn
23
«ZE VINDEN ME NOOIT»
Cyberpesters zitten in elke klas
B
eledigende of bedreigende mails of sms’jes sturen, zich als iemand anders voordoen in cyberspace, roddels verspreiden, inbreken in een computer, iemand uitsluiten in chatgroepen (msn). Cyberpesten is stevig doorgedrongen in het leven van de Vlaamse tieners en jongeren. De daders zien het vaak als een grap en schatten de kans klein in dat ze gevat worden. De slachtoffers krimpen. Ze zijn nergens veilig, ook thuis niet. Cyberpesten is hard en heeft een grotere impact dan het klassieke pesten. De meeste slachtoffers zwijgen, uit angst voor nog meer pesterijen. Hun ouders en leerkrachten weten en zien niets. Toch gebeurt cyberpesten in nagenoeg elke klas…
Herman, directeur:
«Buiten de school, niet onze zaak» «Niemand hier op school wist dat Hannelore (14) werd gepest. Tot ze in de ziekenzaal van de school zat te wenen. Toen kwam alles eruit. Dat ze haar pestten, dat ze haatmails kreeg en op msn het middelpunt was van spot. Na de examens kreeg iedereen van de klas een uitnodiging voor een klasbarbecue waarin Hannelore als ‘special guest’ werd voorgesteld. Het meisje ging er onderdoor en had psychologische hulp nodig. De ouders van Hannelore wilden de pestkop zien hangen ‘aan de hoogste boom’. We konden de dader snel vinden. Maar de ouders van de dader merkten droogweg op dat we ons niet te bemoeien hebben met wat buiten de school of op internet en via gsm gebeurt. Ze waren boos en hebben haar van school weggehaald, maar het pesten bleef wel duren.»
het probleem
wat? TECHNOPOWER Elke vorm van pesten gebeurt berekend. De pestkop wil pijn doen, kwetsen. En het gebeurt telkens opnieuw. Pesten vertrekt bovendien vanuit een machtspositie. Als pesten gebeurt via nieuwe informatie- en communicatietechnologie (internet, gsm…), spreken we van cyberpesten. Het klassieke pesten krijgt vaak een verlengstuk in cyberspace.
hoe? REMMEN LOS - verbaal pesten: beledigende, agressieve, vernederende, bedreigende, vijandige of seksueel suggestieve boodschappen via mail, gsm, sms, chatten… - non-verbaal pesten: pornografische en obscene foto’s doorsturen, foto’s van het slachtoffer bewerken en op het web zetten. - fysiek pesten: schade aanrichten aan de computer door virussen op te sturen, iemands mailadres hacken en zijn paswoord veranderen, supergrote bestanden doorsturen… - sociaal pesten: uitsluiten uit onlinegroepen… - indirect pesten: private of gênante informatie over een slachtoffer verspreiden, online privégesprekken opslaan en doorsturen, de elektronische identiteit van het slachtoffer overnemen, populariteitstesten of pestsites op een website plaatsen… De technologie maakt nieuwe manieren van pesten mogelijk (digitale camera’s in de gsm…)
wie? SLACHTOFFER EN DADER
Pieter (11):
«NIET LEUK» «Ik stuur wel eens een sms’je naar kinderen die ik niet leuk vind, vieze teksten, erger nog dan ‘rotzak’: ‘I’m gonna kill you tonight.’»
Cyberpesten gebeurt vaak door ‘bekenden’: (ex)klasgenoten, (ex)vrienden, kennissen…, maar ook door ‘onbekenden’ die leerlingen online hebben ontmoet. Pesters: - schatten hun kennis over internet hoog in en voelen zich daardoor machtig - zitten erg vaak op het internet en ervaren thuis weinig controle bij internet- en gsmgebruik - ervaren de behoefte om zich te laten gelden en zijn vaak ook dader bij het klassieke pesten - slaan het liefst toe vanuit een veilige, anonieme positie - hebben vaak een voorkeur voor gewelddadige computerspelletjes - misbruiken de kwetsbaarheid van het slachtoffer (naïviteit, angsthaas, minder thuis in ICT, geïsoleerd…) - zijn vaker jongens dan meisjes De slachtoffers: - zijn ook vaak doelwit van het klassieke pesten - weten vaak niet wie de dader is - zoeken naar antwoorden. Wat moeten ze doen (negeren, steun zoeken, ander mailadres aanmaken…)? - verzwijgen meestal wat ze meemaken. Ze zijn bang (om uitgelachen, nog harder gepest te worden), bezorgd (willen hun ouders niet ongerust maken) of leggen de schuld bij zichzelf: «Ik zal het wel verdiend hebben.» - gaan vaak onvoorzichtig om met internet (zetten persoonlijke informatie of foto’s op het web, vertellen paswoord door…) De toeschouwers: - ervaren het cyberpesten vaak als onrechtvaardig, maar weten niet hoe ze moeten reageren of zijn bang voor represailles. (voor mogelijke signalen van pesters en pestkoppen zie De Eerste Lijn 1 – Pesten zie www.klasse.be/ eerstelijn)
waarom? VERVELING EN REVANCHE Jongeren experimenteren en gaan op zoek naar zichzelf. Internet wordt een virtueel sociaal oefenveld, met weinig controle. Waarom pesten ze? - Cyberpesters hebben niet noodzakelijk een probleem: ze doen het als grapje/uit verveling («Ik wist niet wat doen»). - Omdat ze zelf met een probleem zitten (revanche, jaloezie…). Ze hebben niet genoeg sociale of oplossingsvaardigheden («Hier ben ik de machtige, hier sta ik!»).
gevolgen? ZWAARDER EN HARDER
n alles We wete want van je, en we hebb ies! connect
De gevolgen van cyberpesten zijn vaak harder en hebben een grotere impact dan het klassieke pesten, wegens: - het anonieme karakter - het indringende (cyberpesten gebeurt niet enkel binnen de schoolpoorten, maar dringt ook thuis binnen) - de reikwijdte (het aantal toeschouwers is groter bij cyberpesten) - het onomkeerbare (een foto in cyberspace kan je nooit meer terughalen) De dader voelt zich erg machtig, het slachtoffer vaak erg machteloos. De slachtoffers van cyberpesten hebben vaak meer last van stress en voelen zich minder veilig. Buitenlands onderzoek zegt dat drie keer zoveel jonge mensen die via internet gepest worden, symptomen van depressie vertonen.
IN VERGELIJKING MET HET KLASSIEKE PESTEN: - kan cyberpesten anoniem gebeuren (leerlingen veranderen hun identiteit, ‘lenen’ de gsm van een vriend…). De daders voelen zich veilig, er is weinig drempelvrees: «Ze kunnen mij toch niet vinden.» - zijn de daden losgekoppeld van de effecten. De dader en het slachtoffer zijn niet fysiek aanwezig, waardoor de pester geen directe emotionele feedback krijgt van het slachtoffer en zich niet geremd voelt. Het pestgedrag wordt veel directer en brutaler. Wetten en sociale normen uit de echte wereld vervagen in cyberspace. - hoeft de pestkop niet fysiek of sociaal sterk te staan, het is via zijn cyberkennis (technopower) dat hij in een machtspositie komt. - is het slachtoffer vogelvrij enkanhijnietontsnappen. Hij is nergens en nooit veilig. Zelfs de veilige thuisplek raakt besmet door het pestvirus.
Gie Deboutte, coördinator project Verbondenheid:
«WIE ZIJN MIJN VRIENDEN?» «Cyberpesten is vooral populair bij tieners tussen 11 en 15 jaar. Voor hen werkt cyberspace als een sociaal oefenveld. Ze zijn volop bezig met hun identiteitsontwikkeling en meten zichzelf een andere identiteit aan en experimenteren. Ze willen erbij horen en zijn voortdurend bezig met de vraag: ‘Willen mijn vrienden me wel?’ I.p.v .’s avonds slaafs tv te kijken zijn ze bezig met hun netwerkje, hun vrienden. De helft van de Vlaamse jongeren tussen 9 en 18 praat elke dag met zijn vrienden via messengerprogramma’s. Het is precies in dat experimenteerveld dat er weinig controle van ouders en leerkrachten is.»
de aanpak
Hoe pak je pesten aan? Wat doe je met het slachtoffer? Wat zeg je tegen de pesters? HULP AAN Hoe ga je om met hun ouders? Hoe kom je tot een pestactieplan op school? En wat zijn HET GEPESTE KIND Zeg de gepeste leerling beschermende factoren die ervoor zorgen dat pesten op school niet zo vaak voorkomt? niet te reageren op Raadpleeg daarvoor De Eerste Lijn 1 – pesten op www.klasse.be/eerstelijn
1
Wat kan je specifiek doen bij cyberpesten?
Op individueel DE PESTER IS GEKEND niveau: Hoe reageer je op de pester?
Benjamin (12):
«WAAR IS DE JUF?» «Een kind dat op de speelplaats gepest wordt, kan naar de juf gaan. Als je via internet pest, kan hij dat niet.»
1. Maak duidelijk dat jij/de school dat pestgedrag niet accepteert. 2. Praat met de pester. Probeer samen zicht te krijgen op de diepere beweegredenen. Waarom doet hij dat? («’t Is maar een spelletje», «Uit verveling»…) Welke pestspelletjes haalt hij uit? 3. Speel in op zijn inlevingsvermogen («Hoe zou jij reageren mocht dit jou overkomen?» «Zou je wat hier staat ook ‘in real life’ durven zeggen?»). 4. De meeste leerlingen zijn erg gevoelig voor die inleving en begrijpen achteraf wel dat cyberpesten niet kan. Maar sommigen ook niet («Het kan me niet schelen wat met die ander gebeurt»). Ze blijven de feiten minimaliseren. Die jongeren hebben vaak zelf een probleem en vragen extra begeleiding (de leerlingenbegeleiding op school, CLB, externe hulp…). 5. Stel een mogelijke sanctie zo lang mogelijk uit. Doe een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel en het gezond verstand van de cyberpester. Vraag hem wel op te houden met zijn pestgedrag en mogelijke sites, berichten enz. te verwijderen. 6. Verwittig de ouders van de leerling bij ernstige vormen van cyberpesten. 7. Praat erover in de klas, zeker als andere leerlingen in het spel zijn. Je kan kiezen voor de ‘no blame’-aanpak, de klasthermometer of een andere veilige gespreksvorm. Dezelfde manier van werken kan je aan ouders van een pester aanraden.
DE PESTER IS NIET GEKEND - Wat doe je zeker niet? Jezelf opstellen als machteloos («Wat kunnen wij daar nu aan doen?» «Wat buiten de school en op internet gebeurt, is toch onze zaak niet?»). Leerlingen kijken uit naar een volwassen antwoord. Dit helpt hen om zelf een mening te vormen. - Hoe kan je het gepeste kind helpen? (Zeven uitgestoken handen vind je in de kolom hiernaast.)
Op school- - Zorg voor een positief klas- en schoolklimaat: in een sfeer die vertrouwen en degelijkheid uitstraalt, kaarten leerlingen en ouders makkelijker een probleem aan. Het niveau
Erik (17):
«WE PLUKKEN FOTO’S VAN DE SCHOOLSITE» «Soms ben ik de school kotsbeu en dan is het tof om de leerkrachten belachelijk te maken. Soms neem ik stiekem een foto in de klas en dan bewerk ik die met een paar vrienden. Of we plukken foto’s van de schoolsite, die van onze trip naar Parijs bijvoorbeeld. We sturen die dan door via gsm of op het internet.» Bert, leerkracht:
«MIJN MAILADRES» «Leerlingen kennen mijn mailadres. Zo ben ik snel bereikbaar als ze vragen hebben en soms mailen ze hun huiswerk. Enkele weken geleden werden plots haatmails verstuurd naar leerlingen vanuit mijn adres.»
versterkt ook de draagkracht van het team. - Heb aandacht voor hoe leerlingen (en leerkrachten) omgaan binnen de klas- of lesgroepen. Neem hun sociaal functioneren mee op in (zelf)evaluaties en klasbesprekingen. - Zorg voor een laagdrempelig meldpunt op school waar leerlingen en ouders terecht kunnen met hun vragen en problemen en dus ook pestklachten. Communiceer daar ook duidelijk over. - Zorg dat er genoeg expertise is op school. Wie coördineert, heeft kennis van zaken, boezemt ook omwille van zijn expertise genoeg vertrouwen in bij de leerlingen en de collega’s. - Maak afspraken over gsm- en computergebruik tijdens de lesuren. Zorg dat er bij elke schoolcomputer een logboek ligt dat elke gebruiker invult. Zo weet je op elk moment wie achter welke computer zit. Cyberpesten gebeurt soms van op school. - Probeer pesters en slachtoffers actief te betrekken bij het antipestbeleid. Laat ze in plaats van ‘deskundigen’ een bijeenkomst organiseren waarin ze laten zien wat de mogelijkheden van het internet zijn. Op die manier toon je ook respect voor hun digitale wereld. - Bekijk welke foto’s je op de schoolwebsite plaatst (geen close-ups bv.) en vraag expliciete toestemming aan de ouders. Marianne Bogaert van de Educatieve Vereniging voor Ouderwerking:
«IK WAS ZE NA EEN HALFUURTJE KWIJT» «Op nascholing met directies en leerkrachten merk ik dat zij erg functioneel bezig zijn met gsm en computer. Ik heb eens dertien leerkrachten in een workshop geïntroduceerd in msn. Twee van de dertien leerkrachten gebruikten het medium, omdat hun dochter in Leuven op kot zat. Maar voor de meeste leerkrachten was het nieuw. Na een halfuurtje was ik ze volledig kwijt, gingen ze totaal op in het ‘nieuwe’ medium en waren ze enthousiast met elkaar aan het chatten.»
haatmailtjes of ongewenste mails. Als de pestkop geen respons krijgt, is de lol er snel af. Stel hem gerust, ook al komen de boodschappen hard aan. Zeg dat hij de beledigingen of bedreigingen niet persoonlijk of ernstig moet nemen. Wijs erop dat hij geen schuld draagt. Onderzoek samen de manier van pesten. Is dat vluchtig, voorbijgaand? Kan je het wat relativeren of gaat het om ernstige gevallen en moet gepast gereageerd worden (bv. stalken)? Beloof geen snelle oplossing: «Ik zorg ervoor dat dat snel stopt.» Cyberpesten is complex. Vraag hem om bewijsmateriaalteverzamelen en niet te deleten (via de archieffunctie van zijn gsm of de printscreen-functie van de computer). Misschien kan je helpen het pesten op een technische manier te stoppen. In een chatroom breng je de administrator op de hoogte. Die kan de pestkop waarschuwen en zelfs verwijderen. Providers kunnen pestsites verwijderen. Bij ontvangst van ongewenste e-mails, sms’jes of berichten op msn kan je de zender blokkeren. Dat klinkt mooi in theorie, maar in de praktijk loopt dat wel wat minder vlot (providers doen stroef, pesters veranderen voortdurend van identiteit). Bij ernstige gevallen (stalken, reële bedreigingen) kan je het Federal Computer Crime Unit (FCCU) van de politie inschakelen. Die kan bv. op zoek gaan naar het IP-adres van de computer van waaruit pestboodschappen vertrekken. Cyberpesters vinden altijd ontsnappingswegen. Maar alles is ook te traceren. Kinderen denken dat ze nooit gesnapt zullen worden. Maar zelfs aan een Worddocument hangt de naam van hun ouders. Eigenschappen van documenten verraden de geregistreerde eigenaar van het programma.
2 3 4 5 6
7
PREVENTIE
In de klas OPVOEDEN OVER INTERNET - Maak duidelijk wat internet is. Veel leerlingen weten dat niet. - Breng het probleem van cyberpesten in een niet-problematische context in de les (lessen Nederlands, Leefsleutels….). Discussieer mee met de leerlingen en laat ze mee bepalen wat wel en niet kan. Eventueel kan dit gesprek uitmonden in een richtcode. - Maak ze verantwoordelijk voor hun daden. ‘Jullie zijn verantwoordelijk voor wat jullie via internet doen.’ Op msn zeggen jongeren vaak wat ze in het gewone leven tegen niemand durven uitspreken. - Spreek regels af hoe je met elkaar omgaat op het web (niet hacken, niet terugschelden, geen virussen sturen, niet roddelen, niet schelden…). - Help ze de consequenties begrijpen. Veel jongeren weten niet wat de consequenties zijn als ze iemand belachelijk maken op het web. Het lijkt een spel. - Vertel wat strafbaar is (zich voordoen als iemand anders is strafbaar, foto’s publiceren op het internet zonder toestemming van de persoon in kwestie is strafbaar, downloaden is strafbaar…). En benoem de mogelijke gevolgen voor henzelf en voor hun ouders (straffen, relationele schade…). - Toon zelf interesse voor wat je leerlingen doen op internet. Zo kom je te weten wat hen bezighoudt en kan je helpen als dat nodig is. - Help leerlingen en ouders bij het hanteren van eenvoudige regels voor veilig gebruik en help slachtoffers van digitaal geweld bij het instellen van blokkade, beveiliging en dergelijke (bv. stuur geen berichtjes als je boos ben). - Zeg de leerlingen steeds te melden als ze gevallen van cyberpesten tegenkomen. - Met de juiste programma’s kan je alles traceren wat op school gebeurt. Met filters dicht je de mazen van het net zo goed mogelijk (= verantwoordelijkheid van de netwerkbeheerder, gaat gepaard met de vaardigheden van de ICT-coördinator). Bedenk dat computerfanaten de ICT-coördinator soms te slim af zijn en filters weten te omzeilen.
Op schoolniveau - Werk aan welbevinden. Leerlingen die zich goed voelen en zich niet vervelen, pesten niet. - Sensibiliseer. Veel leerkrachten zeggen dat ze niks te maken hebben met cyberpesten. «Wat kunnen wij daar nu aan doen, het gebeurt toch buiten de schooltijd?» Tot dan plots blijkt dat cyberpesten ook gebeurt vanuit het eigen computerlokaal, de schoolcomputer. - Informeer je als team. Hoe gebruiken leerlingen de nieuwe media? - Laat merken aan ouders en leerlingen dat je het probleem van cyberpesten kent en dat je het niet duldt. Laat tegelijkertijd voelen dat je het belangrijk vindt dat ouders en leerlingen cyberpesterijen komen melden. Ook al heeft de zaak soms niet met de school te maken, de gevolgen voor de leerling zijn meestal wel voelbaar in de klas. - Discussieer met het team: is het de verantwoordelijkheid van de school om bijvoorbeeld kinderen te leren chatten, om een veilige weblog te leren maken? We leren kinderen ook zoeken naar informatie op een veilige manier. Of behoort chatten e.d. helemaal tot de thuissfeer? - Stel bij de inschrijving van een nieuwe leerling de vraag of hij in zijn vorige school gepest werd.
Bertin, leerkracht LO:
«FOTO IN DE DOUCHE» «Een van mijn leerlingen had met zijn gsm een foto genomen van een dikke klasgenoot terwijl hij na de zwemles aan het douchen was. Een uur later circuleerde de foto op de computers in de informaticaklas.»
Elien (15):
«MSN-BOM» «Ik heb een programma gedownload en daarmee kan je 100 berichten per keer versturen. Zo zet je elke computer vast.»
Jimmy (13):
«VOOR DE GRAP» «Ja, ik scheld wel eens op msn, dan zeg ik ‘smerige hoer’ of zo, maar dat is voor de grap.»
Ouders en cyberpesten - Ouders zijn verantwoordelijk voor wat hun kind doet op het web. Sensibiliseer ze om hun kind op te volgen. - Ouders moeten zich niet afzijdig houden in cyberspace: kinderen hebben het nodig dat ouders expliciteren hoe zij over cyberpesten denken. - Raad ouders aan om zich meer betrokken te voelen bij het cybergedrag van hun kinderen, zodat ouders weten wat kinderen zoal ontvangen aan beeldmateriaal, berichten, links en of er misschien ook sprake is van pesten. - Vraag ouders om mogelijke cyberpestproblemen snel te melden. - Organiseer vorming voor de leerkrachten en ouders. Wat is cyberpesten? Wat kunnen leerlingen allemaal met internet?
Waar lees je meer over cyberpesten?
Op de websites: www.cyberbullying.ca; www.stoptextbully.com; www.stopcyberbullying.org/index2.html; www.bullying.co.uk Info over veilig internetten vind je op de websites www.actioninnocence.be, www.saferchat.be, www.mijnleerlingonline.nl, www.saferinternet.be/ De ‘Federal Computer Crime Unit’ van de federale politie bereik je via
[email protected] – meer info op www.polfed.be/crim/ crim_fccu_nl.php In het boek ‘Veilig op het internet’ – Pascal Vyncke – uitgeverij Lannoo Wissel je graag ervaringen uit over cyberpesten? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn. Voor nog meer informatie neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat aan je school verbonden is.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (departement onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leerkrachten, directeurs, CLB-medewerkers, Gie Deboutte, EVO en Action Innocence. Het is het drieëntwintigste dossier. De andere verschenen vroeger in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn.
Tienerzwangerschappen de eerste lijn
24
(ON)GEPLAND EN (ON)GEWENST «Eén op zestig»
E
én meisje op zestig wordt zwanger nog voor ze negentien is. Paniek. Verdringing. Schaamte. «Hoe zeg ik dit thuis?» Onder tijdsdruk moet ze voor het eerst zelf een onomkeerbare beslissing nemen: hou ik het kind of niet. In elke studierichting raken even veel leerlingen zwanger. Ongeveer 46 procent kiest voor een abortus. Vooral laaggeschoolde meisjes doen de zwangerschap uit. De school is cruciaal in de opvang, doorverwijzing, steun en zorg van zwangere leerlingen en tienermoeders. Ongepland wordt soms gewenst en onverwacht hoeft niet noodzakelijk problematisch te zijn.
Valerie (20), leerlinge 7 Mode en mama van Cédric (3):
«Ik betaal twee schoolrekeningen» «Ik was al vijf maanden zwanger toen de gynaecoloog een uitleg gaf aan mijn onverklaarbare buikpijn. Ik deed nog de kerstexamens mee, drie weken later is Cédric geboren. Voor de pijn van de bevalling was ik bang, niet om moeder te zijn. De oom van Cédric, mijn kleine broer, is zelf nog maar acht. Luiers, fruitpap… ik wist hoe ik dat moest doen. Negatieve reacties trek ik me niet meer aan: mijn familie, klasgenoten en de school hebben me altijd gesteund. Ik vond het moeilijk om het te vertellen aan de leraren: zouden ze me van school sturen? Toen ik een broek moest aanpassen die we zelf maakten, kon ik er niet langer omheen. Cédric, zijn papa en ik wonen nu samen. Mijn moeder springt veel bij. Cédric gaat nu ook naar school. Dat ik hem nooit zelf kan brengen, wringt wel. Binnenkort is er het eerste oudercontact. Huiswerk maken met een kind op schoot is niet gemakkelijk. Dan moet de studie wel eens wijken, anders voel ik me schuldig tegenover Cédric. En ja, ik kuis op woensdagnamiddag, en ja, we betalen zelf de twee schoolrekeningen. Ik ben best fier dat het ons lukt: mijn zoon komt zeker mee naar de diploma-uitreiking.»
een probleem?
wat?
MEESTAL ONGEPLAND - Tienerzwangerschappen zijn meestal ongepland en dus onverwacht, waardoor ouders, opvoeders en jongeren ze als een probleem ervaren. - Tienermeisjes ontdekken vaak laat dat ze zwanger zijn: hun cyclus is nog onregelmatig, ze herkennen de lichamelijke signalen niet, verdringen het probleem. Veel tijd om te beslissen rest hen niet: tot de twaalfde week mag een zwangerschap in België worden afgebroken. In die twaalf weken zit vervat: de laatste menstruatieperiode en de wettelijke bedenktijd van zes dagen vervat tussen het eerste contact met het abortuscentrum en de abortus. - Ze ondervinden heel veel druk van anderen: van de partner, van de ouders van wie ze dikwijls nog heel afhankelijk zijn, van leeftijdgenoten, van de school …
waarom? DENKEN EN DURVEN - door geen voorbehoedsmiddelen te gebruiken: «Het ging allemaal sneller dan ik had gedacht» - door een gebrekkige kennis, verkeerd gebruik van de voorbehoedsmiddelen - door een onregelmatig leven, leven bij het moment dat eigen is aan tieners - door een gebrek aan communicatieve vaardigheden: «Ik durfde niet te zeggen dat ik weer een pil vergeten was», «Ik durfde niet naar een condoom te vragen» - door een gewelddadig voorval: verkrachting, incest - door pech: toch zwanger ondanks goede anticonceptie - door andere drijfveren: het meisje wil de jongen aan zich binden, ze wil graag snel op eigen benen staan, ze schreeuwt om aandacht …
wie? IEDEREEN - Tienerzwangerschappen komen in alle studierichtingen even veel voor. - Laaggeschoolde meisjes voelen zich wel sneller klaar om moeder te worden. - De leeftijdcategorie tien- tot veertienjarigen is heel beperkt: 95 procent van de tienerzwangerschappen komt voor bij vijftien- tot negentienjarigen. - In andere culturen rust er minder een taboe op tienermoeders.
gevolgen? GEVOLGEN? PANIEK EN EENZAAMHEID -
Anoniempje, 16:
«IK HOOR NIKS VAN JOHNNY»
-
«Ik ben bang het aan mijn ouders te vertellen, maar ik wacht tot de wettelijke periode van abortus is verlopen. Anders zouden ze me misschien nog kunnen dwingen tot een abortus en ik houd mijn kind. Van Johnny hoor ik niets meer.»
-
Evelyne, 16:
«PIL VERGETEN» «Ik ben gisterenavond mijn pil vergeten: de vierde van deze strook …»
-
Het meisje is compleet overdonderd: ze heeft te kampen met tegenstrijdige gevoelens, verwarring, angst voor afwijzende en veroordelende reacties. Dat veroorzaakt paniek. Ze ziet maar één mogelijke reactie van haar ouders, denkt dat er maar één oplossing is: kokerdenken. Ze weet dikwijls niet hoe en wanneer ze haar omgeving kan inlichten: ze maakt een heel eenzame periode door. Ze moet een stressvol beslissingsproces doormaken: nog op zoek naar haar eigen ik, zal ze voor het eerst een onomkeerbare beslissing nemen, die niet alleen een grote invloed heeft op haar eigen toekomst en zelfbeeld, maar ook ingrijpende gevolgen heeft voor anderen. Wie kiest voor het behoud van de zwangerschap, kan haar verhaal doen, krijgt aandacht, steun. Meisjes die voor abortus kiezen, blijven meestal ‘onzichtbaar’. De kans dat zij, op school en elders, op verhaal kunnen komen, is veel kleiner. Als er geen tijd meer is voor een keuze, komt er een kind buiten de wil van het meisje om. Dan vraagt het nog meer tijd om zich te verzoenen met wat haar overkomt.
EN DE VADER? De vader in het verhaal staat dikwijls buitenspel. Vaak is hij ouder dan het meisje, maar het kan ook dat ze beiden op dezelfde school zitten. In de veronderstelling dat zij hem op de hoogte bracht, blijft hij met gevoelens en vragen worstelen. Ook hij heeft behoefte aan opvang en begeleiding. Zijn eerste reactie is misschien afwijzend. Hij voelt zich overdonderd, bang, onzeker, misschien door het meisje in het nauw gedreven. Te vaak interpreteert de buitenwereld zijn stilzwijgen als onverschillig en egoïstisch. Wie vangt de vader op? Hij heeft zelden een stem in het beslissingsproces om de zelfstandigheid van het meisje te garanderen. Bovendien krijgt hij stevige kritiek voor ‘onverantwoord gedrag’ en zijn onverschillige houding. Door begrip te tonen voor zijn onmacht en angst kan je hem steunen en hem tegelijk op zijn verantwoordelijkheid wijzen. Hij kan beslissen om de zwangerschap en het kind toe te laten in zijn leven, maar is ook sterk afhankelijk van de houding van het meisje. Tien vragen voor een gesprek met de jongen buiten beeld. 1 Wil ik alleen een ‘biologische’ vader zijn? 2 Kan ik het aan om ook de ‘sociale‘ vader voor mijn kind te zijn? 3 Welke twijfels heb ik? 4 Wat vindt de moeder een haalbare kaart? 5 Hoe reageren haar en mijn ouders? 6 Had ik al een ideaalbeeld en hoe zag dat eruit? 7 Wil ik een relatie met de moeder? 8 Is onze relatie goed genoeg om samen ‘ouder’ te worden? 9 Kan ik mijn studie nog afmaken? 10 Wat zullen mijn vrienden denken? Het cRZ heeft de brochures “Jong en Vader” en “Tienervaders” met achtergronden, praktische regelingen, opvang en begeleiding bij ongewenste, ongeweten, ongeplande zwangerschap.
Nele Standaert, Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ):
«GEPLANDE TIENERZWANGERSCHAPPEN» «Een minderheid van de tienerzwangerschappen is gepland. Sommige meisjes van zeventien of achttien voelen zich klaar voor een volwassen leven met kind. Ze plannen geen verdere studies meer en zien geen reden om een zwangerschap nog uit te stellen. Ook meisjes met een andere culturele achtergrond kiezen er soms bewust voor om heel jong moeder te worden. Sommige jongeren willen ook zwanger worden vanuit onderliggende drijfveren: ze willen de jongen aan hen binden, denken dat ze makkelijker thuis weg kunnen met een kind… De nodige realiteitszin ontbreekt in hun vertekend beeld.» Leen, leerlingbegeleidster:
«BABYBOOM DOOR TV» «Een zwangere leerling werd twee keer benaderd door een tv-programma met de vraag haar bevalling te laten filmen. Ze paaiden haar met cadeaubonnen. Andere, niet zo fotogenieke meisjes in dezelfde situatie, kregen dit aanbod niet. De minder weerbare mensen lopen gemakkelijk in deze mediamacht mee. Ze zijn beïnvloedbaar en gecharmeerd. Die reality-tv werkt tienerzwangerschappen in de hand: in de drie jaar dat zulke programma’s meermaals per week op het scherm kwamen, zagen we het aantal tienerzwangerschappen bij onze leerlingen verdriedubbelen.»
de aanpak
Wat kan je specifiek doen bij ongeplande zwangerschap?
NA DE BESLISSING: NAZORG
Op individueel OPVANGEN VAN DE EERSTE PANIEKREACTIE - Hoe breng je de klas niveau 1. Beluister en respecteer de gevoelens van het meisje zonder te oordelen, te beschulop de hoogte als de 2. 3. 4. 5.
digen. «Ik ben er ook even niet goed van, maar ik ben blij dat je dit zegt. Nu kunnen leerlinge ervoor kiest we samen bekijken wat en hoe we je kunnen helpen.» om mama te worden? Garandeer geen geheimhouding: «We zullen advies moeten vragen aan anderen, maar Een klasgesprek dringt we zullen samen bekijken aan wie. Ook hoe en wanneer we de papa van het kind, je zich op, met of zonder ouders, de klas, je vrienden inlichten, zullen we samen bespreken.» de leerlinge in kwestie. Benadruk discretie: van jezelf, maar wijs ook op de gevolgen van wat ze zelf aan Dit bespreek je vooraf anderen vertelt. «Wees voorzichtig als je het aan je beste vriendinnen vertelt. Kan met haar: welke reacties je hen echt vertrouwen? Mag iedereen het weten?» verwacht ze? Wat gaat Schat de kans op zwangerschap reëel in, vorm je een beeld van de situatie en geef ze antwoorden? gepaste informatie: «Wat is er juist gebeurd tussen jullie? (Misschien is de noodpil - Zoek een goede balans in dit stadium nog een mogelijkheid.) Heb je al een test gedaan?» tussen de leerling leerling Verwijs door naar de schoolarts, huisarts voor een snelle bevestiging van de zwangerlaten zijn en toch eisen schap: «Wie vertrouw je voldoende en kan je bij de dokter bijstaan?»
durven stellen. Leerlingen die veel aandacht en uitzonderingen krijgen, Als leraar, leerlingbegeleider is het belangrijk je eigen grenzen te kennen. De beslissing dreigen anders door de waar het meisje voor staat, moet haar eigen weloverwogen keuze zijn. Alleen zo verkleinen klasgroep verstoten de kansen op verwerkingsproblemen achteraf. De vraag ‘Wat zou jij doen in mijn plaats?’ te worden. Of er komt kan je niet beantwoorden. Verwijs door als je niet zeker bent van je knowhow, als je je eigen een ‘sneeuwbaleffect’ waarden, mening, gevoelens niet opzij kan schuiven. Of laat je coachen door het CLB. Een van. overzicht van doorverwijsmogelijkheden vind je achteraan in deze Eerste Lijn. - Ook bij de keuze voor abortus bied je enkele Op heel korte termijn moet er een beslissing vallen. Geef door je rust en houding aan dat weken later de kans dit een ernstige, maar geen onoverkomelijke beslissing is. Dat er toch tijd is om een aantal voor een nagesprek. zaken op een rijtje te zetten. Neem in die korte periode de leerling niet te lang en te veel onder je hoede. Sommige begeleiders beginnen goedbedoeld te ‘moederen’. Maak wel altijd - Maak vooraf concrete afspraken over aaneen volgende afspraak en gun haar intussen de tijd om zelf een volgende stap in het denkwezigheden, examens, proces te zetten. Help haar tijdens dat proces met concrete en correcte informatie. stages … De kersverse Stap 1: de feiten verwoorden: aantal weken zwangerschap, de financiële situatie, de moeder zit meestal relatie met de vader, haar thuissituatie, haar gezondheid … enkele weken na de Stap 2: haar gevoelens in meer dan één scenario omzetten: Veronderstel dat je de zwanbevalling weer op de gerschap uitdraagt: hoe zie jij dat dan? Wie zou er nog achter dat idee staan? Hoe zou de schoolbanken: ze heeft papa van het kind daarover denken? Wat zou het moeilijkste zijn? Veronderstel dat je voor geen recht op drie abortus kiest: wie zou je dan steunen? Bij wie zou je terecht kunnen met je verhaal? maanden bevallingsrust. Stap 3: alle alternatieven afwegen: Er zijn meer dan twee mogelijkheden: tijdelijke opvang Ze heeft nauwelijks tijd in een pleeggezin, adoptie, steungezin … Een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) om te wennen aan de of het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ) kent de combinaties nieuwe situatie. van professionele hulp. Ook het CLB kan hierbij helpen. - Als de thuissituatie EEN SCHOOLBELEIDSPLAN, OPGESTELD IN SAMENSPRAAK MET HET CLB van de tienermoeder - Paniekreacties vermijd je en vang je het best op door duidelijk aandachtspunten, taken niet meezit, dan is en verantwoordelijkheden van de school, de leerkracht, het CLB in kaart te brengen en een netwerk rond haar af te bakenen. Wie neemt de draaischijffunctie op zich en is op de hoogte van de dienstbelangrijk. Praktische verlening van OCMW, CAW, JAC, kinderpsychiater…? Wie kent de juridische aspecten? Wie problemen op financieel, geeft welke info door aan wie? Wie kent de procedures van de organisaties naar waar gerechtelijk, psychode school of het CLB doorverwijst? Wie onderhoudt binnen de school contact met het logisch vlak vereisen netwerk rond het zwangere meisje? Hoe ver gaat de school mee in de begeleiding: kan een gespecialiseerde de leerlingbegeleider meegaan naar het abortuscentrum? Kan de leerling afwezig zijn aanpak. De leraar of zonder de ouders te verwittigen? Weten leerlingen dat ze ook rechtstreeks naar het CLB leerlingbegeleider kan kunnen stappen? dan een opvolgtaak - Neem in dit schoolbeleidsplan ook discretie op: Wat doet het schoolpersoneel als die hebben.
BEGELEIDEN VAN HET BESLISSINGSPROCES
Op schoolniveau
Angelina, 17:
«GEEN POP» «Een kind is niet zomaar een pop die je kan wegzetten wanneer je wil. Je moet er voor de rest van zijn leven zijn en helpen waar nodig. Het verdient het BESTE van jezelf. En dat kan ik nu nog niet geven.»
Jochem, 17:
«IK BEN DE PAPA» «Ik was alleen met ons dochtertje van één week oud, toen ze begon te wenen. Ze had honger. Pas toen besefte ik: ze heeft mij nodig, ik heb haar gemaakt, ik moet voor haar zorgen, ik ben de papa.»
een gerucht opvangt, wie breng je op de hoogte van een meisje dat jou in vertrouwen nam?
SCHOOLKLIMAAT DOORLICHTEN Laat het schoolklimaat het toe om het vermoeden van zwangerschap op school ter sprake te brengen? Werd de school pas op de hoogte gebracht nadat de beslissing was genomen? Heeft de school geen weet van leerlingen die ongepland zwanger werden? Durf dan de vraag stellen: Kan een zwangere leerling wel bij ons terecht? Wat weerhoudt die leerlinge ervan onze hulp op te zoeken? Vreesde ze voor druk, voor het onmiddellijk op de hoogte brengen van haar ouders? Bang om van school gestuurd te worden, om examens te missen? Misschien had ze een andere keuze gemaakt als er vlugger overleg met de school was geweest. OOG VOOR DE ONZICHTBARE GROEP De kans is reëel dat er een meisje in je klas zit dat een abortus onderging, maar waarvan de school het niet weet. Deze meisjes staan dikwijls alleen. Thuis zijn ze niet op de hoogte of is de bladzijde omgedraaid: «We praten er niet meer over». Deze meisjes moeten het gevoel krijgen dat ze ook op school terecht kunnen, dat klasactiviteiten rond relationele en seksuele vorming hen zeker niet veroordelen.
Mijn moedergevoel zegt ja, maar de rest roept nee … (kleine_ik, 18)
PREVENTIE
In de klas DOORDACHTE RELATIONELE EN SEKSUELE VORMING (RSV): TIEN FUNDAMENTEN 1. RSV moet werken op drie vlakken: kennis, attitudes en vaardigheden. 2. Vertrek vanuit een positieve benadering: angst is een slechte raadgever. ‘Pas op voor…’-lessen werken zelden. Vertrek liever vanuit een warme, respectvolle en ludieke sfeer. 3. Neem de leefwereld van de jongeren, hun beleving en woordgebruik als uitgangspunt. 4. Sla de stap van contacten leggen, afspraken maken, vriendschap, plezier, communiceren over veilig vrijen niet over. Jongeren geven zelf aan dat ze zich op het cruciale moment te onzeker voelen om veilig vrijen ter sprake te brengen. 5. Integreer verschillen op het vlak van gender, gezinssituaties, filosofie, cultuur, seksuele oriëntatie én alle risico’s (soa’s, aids, ongewenst zwanger). 6. Leer leerlingen genuanceerd denken: jongeren zien het vaak zwart-wit. 7. Leer hen respect opbrengen voor andere meningen. 8. Sta ook expliciet stil bij wat moeder/vader worden en zijn betekent. Een getuigenis van een ervaren tienerouder kan de roze wolk met daarop de ideale baby doorprikken. 9. Bespreek wat leerlingen verwachten van een relatie: hun uitgesproken en onbewuste streefdoelen, patronen van ouders en ideaalbeelden naar boven brengen, bespreek de voor hen typische onbezonnenheid en zoek samen naar positieve wegen om ze te beleven. Leer hen hun eigen grenzen zoeken en bewaken. 10.Stippel een leerlijn uit (al van in de kleuterschool). Dat kan in samenspraak met het CLB, dat een zicht heeft op bestaand informatief lesmateriaal.
Op schoolniveau Maakt je school werk van een duidelijk aanspreekpunt (en niet alleen iemand voor problemen)? Van een schoolklimaat dat steunt op dialoog, zorg en respect? Zijn er overlegstructuren voor RSV waarin leraren, leerlingbegeleiders, CLB-medewerkers, leerlingen en ouders elkaar vinden?
TIENERMOEDER ZONDER DIPLOMA Mama en leerlinge zijn: het is een moeilijke combinatie. Scholen melden dat meer dan de helft van de tienermoeders een punt zet achter hun schoolcarrière voor ze hun diploma behalen. Sommige leerlingen grijpen het kindje aan om niet meer naar school te komen. Vaak zijn dit leerlingen die ervoor ook al schoolmoe waren. Wat werkt motiverend? Vier tips 1. Heb oog voor de realiteit van het meisje: slaapgebrek, financiële beslommeringen, een babysit gevonden voor die naschoolse uitstap, een kaartje bij de eerste verjaardag? 2. Laat haar op school leerling zijn: durf eisen stellen, maak niet voor alles een uitzondering. Dat wekt wrevel op bij anderen en drukt haar in een moeilijke positie. 3. Informeer regelmatig hoe het gaat met haar, met haar kind, met haar netwerk …
Overvloed aan praktische vragen Hoe werkt de noodpil? Wie betaalt de huisarts? Moet je de ouders altijd inlichten? En de vader? Moet ik hem op de hoogte brengen? Welke vragen stellen ze in een abortuscentrum? Doet een abortus pijn? Wie krijgt het kindergeld? Heeft een leraar beroepsgeheim? En een CLB-medewerker? Hoe moet ik mijn stages inhalen? Hoe vraag ik OCMW-steun aan? Naar wie verwijs je door? Waar lees je meer? - Het eerste aanspreekpunt voor leraren, leerlingbegeleiders bij een tienerzwangerschap is het CLB dat verbonden is aan de school. Zij helpen bij de opvang van de leerling, bieden inhoudelijke hulp bij alle thema’s van RSV en denken mee rond schoolbeleid en RSV. - Het cRZ (Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen) heeft een uitgebreid aanbod rond tienerzwangerschap. Hun dienstverlening omvat lespakketten, een luistertelefoon bij ongeplande zwangerschap (078 15 30 45), vorming voor klassen met een getuige, vorming voor schoolteams om de visie op ongeplande zwangerschap uit te klaren en een stappenplan op te stellen, brochures met uitgebreide informatie zoals ‘Een leerling is zwanger’ of ‘Tienervaders’. Info: www.crz.be of 016 33 69 54. - Een CAW vind je in elke regio. Zo’n Centrum voor Algemeen Welzijnswerk beantwoordt alle vragen met advies en hulp. Ze zijn er speciaal voor kwetsbare groepen en zijn goed geplaatst om verschillende soorten vragen te beantwoorden (administratief en financieel vlak, pleegzorg, gezinssituatie, begeleid wonen, psychologische bijstand…) Kijk op www.caw.be/ voor een centrum in jouw buurt of bel naar 03 366 15 40. - Een Jongeren Advies Centrum (JAC) richt zich tot jongeren tussen twaalf en vijfentwintig jaar. Zij kunnen er met vragen om informatie, om hulp terecht. Via hun site krijg je een overzicht van alle centra: www.jac.be - Voor een abortus neemt men best contact op met het dichtstbijzijnde abortuscentrum. Alle adressen vind je via www.abortuscentra-vlaanderen.be - De bijdragen «Allochtone moslimjongeren & relationele en seksuele vorming» en «Relationele en Seksuele Vorming: een hefboom voor de leerlingenbegeleiding» kunnen scholen inspireren bij relationele vorming. Verschenen in Handboek Leerlingenbegeleiding twee - Wolters/Plantijn - aflevering 8/maart 2005 en april 2005 - www.laura.be/ is een site voor jongeren over tienermoeders. De fotoroman ‘Laura’s verhaal’ kan je er online lezen. - www.tienermoeders.be is een site voor en door tienermoeders: hier kunnen ze met elkaar in contact komen. Wissel je graag ervaringen uit over tienerzwangerschappen? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn
4. Koppel lessen over anticonceptie of zwangerschap niet aan haar verhaal.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leerkrachten, leerlingbegeleiders, het cRZ en Mieke Kesters van het VCLB. Het is het vierentwintigste dossier. De andere verschenen vroeger in Klasse en werden gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn.
Coachen de eerste lijn
25
STARTENDE LERAREN
Een op vier stapt eruit
E
lk schooljaar gaan duizenden leraren in een nieuwe school of met een nieuwe opdracht aan de slag. Beginnende leraren, gereaffecteerden, interimarissen, stagiairs… Soms worden ze aan hun lot overgelaten («Ik moest het vroeger toch ook allemaal zelf uitzoeken»). Soms staat een heel team klaar om hen op te vangen. Binnen de vijf jaar na hun eerste les, stapt bijna 20 procent van de kleuterleiders en onderwijzers en 36 procent van de leraren secundair onderwijs uit de klas. Omdat ze zich niet goed voelen in hun job, hun draai niet vinden, de werkdruk te hoog is of omdat hun vaste benoeming te lang uitblijft. Vele scholen beseffen het belang van aanvangsbegeleiding. Ze krijgen er nu ook uren voor. Hoe vangt jouw school beginnende leraren op?
Filip, ex-leraar:
«Zonder parachute» «Na het eerste trimester wist ik het: lesgeven is niks voor mij. Ik had het gevoel dat ik in volle vlucht uit een vliegtuig was gesprongen, zonder parachute. Ik had geen enkele houvast. Ik wist niet welke les ik moest geven, waar ik met tuchtproblemen terecht kon en waarom ik in de leraarskamer altijd op de verkeerde stoel ging zitten. Ik heb geprobeerd er het beste van te maken, maar als ik eerlijk ben: het was een fiasco over heel de lijn. De directeur heb ik voor het eerst gezien toen ik ontslag nam. In de privé werk je zes maanden op proef. Ik heb het gevoel dat je als leraar onmiddellijk alles moet kunnen: er werd van mij even veel verwacht als van een collega met pakweg twintig jaar ervaring. Als ik veel van mijn studiegenoten zie en bekijk hoe zij zijn opgevangen, vraag ik me intussen wel af of ik niet gewoon pech heb gehad met de school. Zij zeggen mij dat ik opnieuw moet proberen.»
een probleem?
voor wie? STARTENDE LERAAR Hoe je een startende leraar coacht, hangt af van wie hij is, wanneer hij start (in het begin of in de loop van het schooljaar?) en hoelang hij blijft (enkele weken?). Wie kan je coachen? - de pas afgestudeerde leraar die zijn allereerste stappen op school zet - de vervanger die het een tijdje van iemand overneemt - een nieuwkomer die uit het bedrijfsleven de klas in stapt - een leraar die overstapt naar een ander onderwijsniveau of studierichting - een leraar die een nieuw vak geeft - een leraar die na loopbaanonderbreking, zwangerschapsverlof… weer aanpikt
wat? COACHING IS EEN PROCES Een beginnende leraar coachen is meer dan elkaar even zien en alle relevante informatie doorgeven. Coachen is een proces waarbij coach en beginner elkaar regelmatig ontmoeten en dat aanknoopt bij de principes van levenslang leren. - In het begin heeft de beginnende leraar slechts één startvraag: Hoe overleef ik? De coach moet ervoor zorgen dat de beginner: 1. zich fysiek en psychisch goed voelt 2. zich veilig voelt («Ik mag fouten maken», een sfeer van vertrouwen) 3. voldoende kansen krijgt om erbij te horen - Als de coach daarin slaagt, zal de beginner zijn overlevingsvraag herformuleren en stilaan zijn blik verruimen en verdiepen en oog krijgen voor relevantere aspecten op school: - Hoe zorg ik ervoor dat de leerlingen zich goed voelen in de klas? - Wie kan ik zijn voor de leerlingen? - Wat zijn de tradities en afspraken op school (schoolcultuur)? - Welke lijnen heeft de vakwerkgroep uitgezet? - Kan ik mijn visie over onderwijs voldoende aan bod laten komen? Zullen de nieuwe collega’s/directie dat positief en enthousiast onthalen? - Kan ik anderen met mijn enthousiasme aanzetten, leer-kracht uitstralen?
door wie? IEDEREEN COACH? Miet (45):
«GEBUISD» «Ik vind dat de school tekort schiet als een beginnende leraar na een jaar moet vertrekken.»
Elk jaar starten ongeveer 8 000 nieuwe leraren in het onderwijs.
Ervoor zorgen dat beginnende leraren ingroeien op school is zo complex (technisch, didactisch, professioneel, psychologisch, sociaal) dat niet één persoon al deze taken kan opnemen. Goede aanvangsbegeleiding bouwt op een netwerk van verschillende mensen op school die informeel en formeel betrokken zijn. Wie doet mee? > de parallelcollega of vakwerkgroep: voor vakinhoudelijke vragen > een peter of meter: als bevoorrechte vertrouwenspersoon (is vaak ook een vakcollega) > werkgroepen (uitstappen, cultuur, sport): de nieuwkomer krijgt er toegang tot de informele cultuur, waarden en normen van een school > het secretariaat: voor de praktische vragen (hoe werkt het kopieerapparaat, waar is de sleutel van de videokast, wanneer moeten de punten binnen zijn van tussentijdse toetsen?) > de graadcoördinator: is vaak formeel betrokken bij de evaluatie van de beginnende leraar > de directie: bepaalt het schoolbeleid rond aanvangsbegeleiding > de andere beginnende leraar of eentje met wat ervaring (lotgenoot) > de coach of mentor: moet verschillend rollen kunnen opnemen (hulp bij lesgeven, wegwijs maken in de schoolorganisatie, ondersteunen van innovaties op school…), speelt de katalysator. Brengt de bekommernissen en aspiraties van de beginners en de school dichter bij elkaar, laat ze op elkaar inspelen en elkaar versterken. Mentoren worden vaak ingeschakeld in bredere vernieuwingsinitiatieven op school.
waarom? LEVENSLANG LEREN Sonja:
«RESTUREN» «Beginnende leraren krijgen in onze school de ‘resturen’, wat overblijft als het lessenrooster met de opdrachten van de ‘anciens’ is ingevuld. Ze staan in verschillende jaren, geven veel vakken, hebben veel vergaderingen, weinig paralleluren en een massa voorbereidingswerk.»
- Startende leraren staan niet alleen voor uitdagingen in de klas, maar worden ook lid van een school als organisatie. Ze moeten er leren omgaan met collega’s, directie, bestuur, ouders. Ze zoeken hun plaats in een schoolcultuur met tradities en gewoonten, gevoeligheden en omgangsstijlen… Tegelijk geeft hij vorm aan zijn eigen identiteit als leraar. Hij bouwt competentie en zelfvertrouwen op. - Leraar worden eindigt niet met het behalen van een diploma of getuigschrift, maar is een levenslang leerproces. Coaching richt zich niet enkel op de integratie van nieuwe leraren, maar ook op de professionele ontwikkeling van álle personeelsleden. Nieuwe leraren kijken met een onbevangen blik naar wat op school gebeurt en kunnen dat in vraag stellen.
Herinner jij je nog je eerste werkdag op school?
WAT VERWACHT DE SCHOOL VAN EEN NIEUWKOMER? (VINK AAN) ❏ Stipt zijn (op tijd plaatsnemen voor de rij, agenda correctbijhouden,gepaste kledij) ❏ competent zijn ❏ deelnemen aan klassenraden ❏ deelnemen aan vakgroepwerking ❏ bereid zijn om deel te nemen aan activiteiten boven het takenpakket (middagactiviteiten…) ❏ ver vangingen doen ❏ nascholing volgen ❏ zich aanpassen aan de gewoonten van de school ❏ flexibel zijn ❏ afspraken nakomen ❏ respect hebben voor ieders werk ❏ luistervaardig zijn ❏ open houding ❏ loyaal zijn
MET WELKE VRAGEN ZIT EEN BEGINNENDE LERAAR? 1. KLASMANAGEMENT: Zal ik het redden in de klas? Hoe kom ik over? Ben ik zelfzeker genoeg? Straal ik genoeg gezag uit? Wat voor school is dit? Wat zijn de informele regels en normen? Welke tuchtmaatregelen gelden er? 2. LEERINHOUDEN: Wat is mijn opdracht? Welke vakken moet ik geven aan welke klassen? Waar krijg ik goede informatie hierover? Welk leerplan moet ik volgen? Hoe maak ik een jaarwerkplan? 3. WERK VORMEN: Kan ik het beginniveau van de leerlingen correct inschatten? Zijn mijn toetsen te moeilijk, te makkelijk? Hoe pak ik bepaalde leerstofonderdelen concreet aan? 4. PRAKTISCHE VRAGEN: Hoeveel toetsen en examens moet ik geven? Waar moeten de punten binnen? Waar haal ik kopieën, hoe vind ik de klaslokalen, is er een parkeerplaats voor de leraren? 5. ANDERE VRAGEN Waar mag ik gaan zitten in de leraarskamer, zijn er vaste plekjes voor bepaalde kliekjes? Mag ik in het bijzijn van de leerlingen een collega bij de voornaam noemen? Hoe begeleid ik leerlingen met problemen?
de aanpak
DE PRAKTIJK: VIJF TIPS Op school- SCHOOLCULTUUR: KEN JE SCHOOL ONTHAAL De beginniveau Hoe aanvangsbegeleiding er op jouw school uitziet, heeft veel te maken met de school-
Miet, 26:
«DOOR DE GROND» «Ik dacht dat ik door de grond ging zakken. Tijdens de eerste personeelsvergadering stelde de directeur me voor en vroeg hij me om even recht te gaan staan. Gevolg? Een heimelijk fluitconcert van enkele mannelijke collega’s op de laatste rij.» Britt, 32:
«NIET TE DOEN» «Elke ochtend en middag komt iemand rond in alle klassen om de afwezigheden op te nemen. Bij nieuwkomers staat hij soms minuten te wachten aan de deur voor hij aanklopt. Als het dan eens wat rumoerig is in de klas omdat ik bijvoorbeeld een nieuwe werkvorm probeer, dan weet de directeur nog voor mijn les gedaan is dat het weer ‘niet te doen was tijdens de les geschiedenis in het tweede jaar’.»
cultuur. Stellen collega’s en de school zich op als een lerende organisatie en voelt iedereen zich verantwoordelijk? Werken de leraren al langer samen of gaat iedereen gewoon zijn gangetje? Aanvangsbegeleiding heeft meer kans op slagen als ze: > kadert in een schoolbeleid > aansluit bij de overheersende schoolcultuur > gedragen wordt door de hele school SCHOOLBELEID: MAAK EEN PLAN 1. Welke (bijkomende) middelen maken we vrij voor aanvangsbegeleiding: komen die bovenop het gewone takenpakket of maken we extra uren vrij? Is er geld (voor een welkomstbrochure, een lunch…)? 2. Welke taken omvat die aanvangsbegeleiding (helpt de nieuwkomer functioneren in de klas, ingroeien in het team; enkel voor eerste opvang of beoordeelt die ook)? 3. Hoe gaan we werken? Werken we met peters/meters of vakwerkgroepen? Werken we met een coach/mentor of meerdere mentoren voor de begeleiding van alle leraren? Wat is de positie van die aanvangsbegeleiders in de schoolorganisatie (staffunctie)? Wie komt in aanmerking voor die functie en wie selecteren we (gepaste leraren aanspreken …)? Hoe en wanneer rapporteert de coach/mentor aan de directeur? Is/komt er een functiebeschrijving voor mentoren? 4. Communiceer daarover op een transparante manier met het hele team. Wie krijgt een mandaat voor die aanvangsbegeleiding en wat houdt dat in? De middelen/uren die een school vrijmaakt voor aanvangsbegeleiding hebben gevolgen voor het hele team. Hoe beginnen? 1. Kies voor een bescheiden start. Wat gebeurt er al? Wie neemt dat op? Op welke manier? Met welk effect? 2. Formuleer speerpunten en blijf realistisch. Waar wil je uiteindelijk als school eindigen? 3. Organiseer feedbackmomenten: hoe loopt het met de coaching, hebben we onze objectieven gehaald, hoe functioneren we zelf als coach? Binnen een scholengemeenschap kan een mentorenwerkgroep ideeën uitwisselen, elkaar ondersteunen, problemen bespreken, elkaar motiveren… Dat kan interne professionalisering realiseren. HOE ORGANISEER JE AANVANGSBEGELEIDING? TIEN AANZETTEN 1. Stel een begeleidingstraject op voor beginnende leraren tijdens het eerste jaar: welke activiteiten plan je wanneer en wat is het doel? Coach en beginner kunnen hier voortdurend op terugvallen. Laat tweedejaarsleraren zelf een traject uitstippelen. 2. Wissel groeps- en individuele begeleiding af. De groepsmomenten zijn meer geschikt om de verwachtingen van de school te expliciteren of tips en vorming te geven (hoe pak je je eerste oudercontact aan, hoe stel je jezelf voor in de klas?). Bij individuele begeleiding kan je makkelijker inspelen op individuele vragen. 3. Wissel formele en informele momenten af. Formaliseer niet alle begeleiding. Zorg voor genoeg ruimte voor informele contacten met ervaren collega’s. 4. Zorg voor een minimumaanbod van zowel groeps- als individuele bijeenkomsten verplicht voor alle beginnende leraren. Wissel ze af met open bijeenkomsten waar iedereen welkom is met zijn eigen vragen en behoeften. 5. In de eerste maanden is een beginnende leraar zeker gebaat bij preventieve en proactieve begeleiding. Als je iemand leert fietsen, wacht je dan tot hij gevallen is om hem te verzorgen (curatief), geef je hem een helm of voorkom je dat hij valt door hem bv. twee extra wieltjes te geven (preventief)? Of maak je samen met hem een fietstochtje langs de vaart (positieve begeleiding)? 6. Sluit startende leraren niet uit van eenmalige, beperkte engagementen zoals een tijdelijke werkgroep (sport, excursies, cultuur op school) of zo. Laat ze daar zelf vrij in beslissen, maar bescherm ze ook: geef ze (nog) geen eindverantwoordelijkheid. 7. Je kan beginnende leraren een comfortzone aanbieden: door kleinere klassen te geven, hen geen klastitularis te maken, hen niet bij moeilijke groepen te zetten. 8. Combineer werk-begeleiding (praktische ondersteuning in de klas) met leer-begeleiding (nadenken over zijn functioneren). 9. Koppel begeleiding en beoordeling van de beginnende leraar los van elkaar. Zeg hem dat ook. Geef mentoren, vakwerkgroepen, peters en meters een ondersteunende functie, geef graadcoördinatoren, directie beoordelende functies. 10.Zorg voor aanvangsbegeleiding op maat. Elke beginnende leraar gaat anders om met het begin. Sommigen zoeken bondgenoten, anderen houden zich afzijdig. Sommigen bloeien open in groepsmomenten, anderen voelen zich meer thuis in individuele contacten. Sommige hebben vooral vragen over zichzelf («Ben ik wel goed bezig»), anderen hebben eerder vragen over klasmanagement.
1
nende leraar moet zich welkom voelen (gezamenlijk onthaalmoment met rondleiding, receptie met voltallig team). Overdonder hem/haar niet met te veel informatie. Die kan je kwijt in een onthaalbrochure (met dagindeling, toezichtenregeling, richtlijnen bij sancties, missie en opvoedingsproject, parascolaire activiteiten, locaties op school, administratieve diensten, veiligheid en gezondheid…). Als er een elektronisch leerplatform is op school, kan je een aparte groep aanmaken. NETWERK Vertel beginnende leraren bij wie ze terecht kunnen, toon hen het netwerk coaching (hun mentor/coach, hun meter/peter, aanspreekpunt op het secretariaat, de andere beginnende leraren…) DE EERSTE LES Zorg dat de nieuwkomer (interimaris) tijdig alle informatie heeft om goed te beginnen (oefenbladen, toetsenbladen van collega’s, zijn meter of peter). GESPREKKEN Spreek een eerste coachinggesprek af op het einde van de eerste week, wissel dat af met groepsmomenten met alle beginners (over schoolcultuur, hoe ga ik naar het oudercontact, hoe neem ik deel aan een klassenraad?). OP BEZOEK Vraag aan de beginnende leraar wanneer je op bezoek mag komen. Begin positief: laat je uitnodigen in een les waarvan hij zelf denkt dat die oké zal zijn. Voer daar een gesprek over. Maak duidelijk dat je niet komt om te evalueren. Fouten maken mag. Ga later nog eens op bezoek. Vind de juiste toon voor feedback. Via relectievragen kan de beginnende leraar zelf ontdekken wat fout liep en waarom. (zie verder: reflectiemodel van Korthagen) EVALUATIE Spreek af wanneer directie/ graadcoördinator op bezoek komt voor evaluatie.
2
3 4
5
6
de aanpak
De vijf fasen in een coachinggesprek Op individueel niveau De aanvangsbegeleider (coach, mentor) hoeft niet altijd antwoorden en tips klaar te hebben voor de beginnende leraar. Hij stimuleert hem veeleer om te reflecteren en zo zijn eigen professionele ontwikkeling in handen te nemen. Hoe doe je dat? De reflectiecyclus van KORTHAGEN kan inspireren. Fase 1 Actie, het handelen: de ervaringen in de klas > als mentor kan je suggesties doen om een les op een bepaalde manier aan te pakken. Fase 2 Terugblik op de actie na de les: hoe beleefde ikzelf de situatie, hoe interpreteerden de leerlingen die, wat voelden dachten, wilden ze? > als mentor moet je voortdurend doorvragen: hoe zag je dat, waaruit leid je dat af, vertel me nog eens precies wat die leerling toen deed. Fase 3 Na het overlopen van ervaringen en observaties zoekt de nieuwe leraar naar verbanden. Wat valt op? Zijn er zaken die meer aandacht vereisen? Waar moet ik aan werken? > mentor gaat mee op zoek: Wat is voor jou goed onderwijs? Wat is belangrijk voor jou? Fase 4 Wat moet ik de volgende keer anders doen? De beginnende leraar ontwikkelt alternatieven voor een volgende les. > de mentor kan oplossingen aanbrengen, de nieuwe collega goed laten nadenken over alternatieven. Zijn ze haalbaar? Wat zijn voor- en nadelen? Let op dat je niet te sturend optreedt. Fase 5 Uitproberen in een nieuwe situatie: wat wil ik bereiken, wat zal ik uitproberen, waar ga ik speciaal op letten, hoe kan ik dat concreet uitproberen? Zo komen we weer bij fase 1. Door de fasen opnieuw te doorlopen wordt de reflectie meer gericht en het effect ervan sterker. Tot de beginnende leraar het punt bereikt waarop hij niet langer reflecteert na het lesgeven maar ook tijdens de les. Zo leert hij steeds sneller bijsturen. Zorg dat het duidelijk is dat dit coachinginstrument geen beoordelingsgesprek is. Je ondersteunt, helpt de beginner wegwijs worden in zijn eigen doen en laten, je geeft hem stof om na te denken over wat hij doet.
«Beginners begeleiden? Het is iedereen zijn taak, daarom doet niemand het.»
Marcella, coach:
«GEEN EHBO» «Als een beginnende leraar met een probleem komt, speel ik de bal dikwijls terug: Heb je zelf een idee hoe dat komt? Je moet geen EHBO-mens spelen, zo maak je ze weerloos en afhankelijk. Toch moet je in acute situaties wel snel optreden.»
REGELS Sinds het decreet op de lerarenopleiding van 1996 zijn scholen verantwoordelijk voor een begeleide ingroei van beginnende leraren en voor een streven naar een samenhangend geheel van doelgerichte initiatieven. Op 1 januari 2006 startten in het secundair onderwijs proeftuinen met mentoren voor jonge leraren. In de toekomst breidt dat mentoraat uit naar alle onderwijsniveaus.
AANDACHTSPUNTEN ❏ Een beginnende leraar schrijft zijn vragen en problemen vaak toe aan zijn eigen persoon («Ik ben onbekwaam
of ongeschikt voor dit beroep»). Stel zijn vragen en problemen voor als typisch voor de beginperiode. Zo wordt het een stuk makkelijker om ermee om te gaan. ❏ Kan hij zijn klasgroep stilhouden, een rij vormen op de speelplaats, zet hij zich in voor buitenschoolse activiteiten? Beginnende leraren voelen zich door de collega’s vooral beoordeeld op dat soort activiteiten. Wat in de klas gebeurt, weet vaak niemand. Via lesobservatie kan je zijn didactische en pedagogische talent zichtbaar maken en waarderen. Dat is vaak een enorme steun en stimulans voor het zelfvertrouwen. ❏ Beginnende leraren hebben snel het gevoel om ‘af te gaan’ in de ogen van hun collega’s. Ze zijn erg kwetsbaar. Een praktische tip kan hij bekijken als: ‘Ik doe het niet goed zoals ik het nu doe.’ Waardering en erkenning geven werkt. De valkuilen van een mentor: - hij kan de lerarenrol niet loslaten (gedraagt zich als leraar van de beginner) - hij gaat de problemen van de beginnende leraar zelf oplossen - hij denkt dat hij een exclusieve relatie heeft met de beginnende leraar - hij wil in zijn nieuwe job ook erkenning krijgen: als een beginnende leraar stopt met lesgeven, interpreteert hij dat als een persoonlijke mislukking Een goeie mentor: - moet zelf in staat zijn tot reflectie - is bereid om zich bij te scholen - vindt netwerkvorming met collega’s uit andere scholen belangrijk - stelt zich op als lerende in zijn relatie met de beginnende leraar
Vijf jaar Meestal hebben jonge, startende leraren enkele jaren nodig voor ze zich ervaren genoeg voelen om alle uitdagingen van het lerarenberoep de baas te kunnen. Sommige auteurs spreken van vijf jaar.
Waar lees je meer over coaching en aanvangsbegeleiding?
Samen voor de spiegel, werkboek over de begeleiding van beginnende leerkrachten – Cahiers voor Didactiek 17 – Deketelaere, Kelchtermans, Robben en Sondervorst - Wolters Plantyn Coach zijn van beginnende (en andere) leraren – Bosman, Detrez en Gombeir (in de reeks Schoolleiding en -begeleiding) Wolters Plantyn Beginnende leraren: problemen, opvang en begeleiding – J.J.Peters – Opleidings- en nascholingsdidactiek (p. 145- 175) – Elsevier Voor nog meer informatie neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school. Verschillende hogescholen en universiteiten bieden opleidingen in de aanvangsbegeleiding aan. Wissel je graag ervaringen uit over het coachen van nieuwe leraren? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met leraren en de begeleidingsdiensten. Het is het vijfentwintigste dossier. De andere verschenen vroeger in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leraren’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn
Etnocommunicatie de eerste lijn
26
«Leer maar Nederlands»
«Spreken zonder grenzen»
48
procent van de kinderen die in Genk geboren wordt, heeft een Turkse of Marokkaanse naam. 1 op 5 leerlingen in Antwerpen is allochtoon. Solomon, Baki, Tamara: zij zitten in de klas. Lieve, Els en Sven: zij geven hen les en zijn met de ouders bondgenoten in hun opvoeding. Maar van gedachten wisselen, verwachtingen uiten, huiswerk begeleiden of de resultaten van een toets bespreken is niet vanzelfsprekend als het niet in je moedertaal kan, als je minder mondig bent of zelf geen lange schoolcarrière had. En die hoge gesloten schoolpoort boezemt meer angst dan vertrouwen in. Ook bij papa Freddy en moeke Greet. Een dossier over spreken zonder grenzen: etnocommunicatie.
Zohra, mama van Adil (15) en Myriame (23)
«Zeg maar dat je Italiaanse bent» «Myriame ging voortstuderen: communicatiebeheer. Bij de inschrijving in de hogeschool meldt de vriendelijke receptioniste ons dat Myriame zich wel voor Duits moet bijwerken. Daarop waren we voorbereid. De dame verwijst ons door naar de docente in kwestie, die toevallig die dag ook in de school was. Alle informatie die we krijgen konden, leek ons meegenomen. Vanaf het moment dat Myriame haar naam zei en haar identiteitskaart bovenhaalde voor de juiste spelling ervan (onze kinderen zijn dat wel gewoon), sloeg de toon van de docente om: Myriame kreeg meteen de stempel ‘probleemgeval’. Dat Duits ging toch wel heel erg moeilijk worden, en oeioeioei, tegen andere docenten zou ze toch maar beter zeggen dat ze Italiaanse of Spaanse was. Alsof je op een Marokkaanse afkomst niet fier mag zijn en de ene nationaliteit beter is dan de andere… We stonden perplex en Myriames enthousiasme voor de hogeschool kreeg meteen een flinke deuk.»
het probleem
Wat? ONKUNDE EN ONBEGRIP
OMCIRKEL WAT JIJ VANZELFSPREKEND VINDT. HOE DENKEN JE COLLEGA’S EROVER? 1. Ouders volgen het schoolwerk van de kinderen. 2. Ouders lezen. 3. Ouders spelen met hun kinderen. Hoe? SYMPTOMEN VAN NON-COMMUNICATIE 4. Iedereen heeft een > ouders komen niet naar het oudercontact computer, een abon> angst, wantrouwen, onbegrip, twijfel aan beide kanten: wil die ander wel moeite nement op een krant, doen? tijdschrift. > leerlingen blijven weg van meerdaagse uitstappen, buitenschoolse activiteiten 5. Ouders zijn ’s avonds > niet deelnemen aan turnlessen thuis. > geen reactie op nota’s in de agenda, of brieven via de boekentas 6. Iedereen leert zijn > directeur is enkel aanspreekbaar op zijn/haar bureau na telefonische afspraak emoties uiten. > ouderraad bestaat alleen op papier 7. Ouders begrijpen wat > kwetsbare groepen worden betuttelend of paternalistisch behandeld de school van hen > schoolreglement is in onduidelijke taal verwoord verwacht. > vooroordelen en veralgemeningen: ‘Ze moeten thuis maar Nederlands spreken’, ‘Ze 8. Leren is de hoofdtaak bekijken het huiswerk niet eens.’ en verantwoordelijkheid van de school, Wie? KWETSBARE GEZINNEN > allochtonen: eerste, tweede, derde generatie niet van de ouders. > asielzoekers, illegalen 9. De school neemt het > nieuwe instromers: Polen, Kosovaren… initiatief om ouders > autochtonen: kansarme gezinnen, laaggeschoolden en hun kinderen bij de werking te betrekken. Deze gezinnen hebben vaak een gekwetste achtergrond. Communiceren met mensen die een andere etnisch-culturele of socio-culturele achtergrond hebben, een andere taal spreken en onbekende verwachtingen en waarden koesteren, is moeilijk. Zowel voor de doorsnee Vlaamse leraar als voor allochtone, kansarme of minder mondige ouders (of leerlingen). Te vaak stopt het bij «Ze moeten maar Nederlands leren» en «Ik ben er toch niet welkom». Een blinde vlek thuis (Wat doen ze op school?) en in de klas (Wat gebeurt er thuis allemaal?) is de voedingsbodem voor onbegrip en een te beperkte samenwerking.
Waarom? TAALBARRIÈRE EN/OF CULTURELE VERSCHILLEN
Sigi, leraar in spe
«EERSTE KEER» «We hebben in onze opleiding een vak dat ‘diversiteit’ heet. Ik begeleid bijvoorbeeld Hassan bij het maken van zijn huiswerk. Daarvoor ga ik wekelijks naar Hassans huis. Een ‘huiswerkcultuur’ was in het begin helemaal afwezig. Samen met zijn mama probeer ik daaraan te werken. Voor mij was het de eerste keer dat ik in een allochtoon gezin ontvangen werd.»
Mogelijke oorzaken bij ouders > zelf geen of weinig scholing gehad: het schoolse systeem is hen onbekend, maakt hen onzeker > communicatieve vaardigheden zijn eerder beperkt > geen ervaring met de ‘leren door te spelen’-cultuur, de leescultuur op school > minder mondig omdat Nederlands niet de thuistaal is > andere culturele achtergrond waarin participeren, je mening zeggen, je verwachtingen en gevoelens uiten, zelf initiatief nemen minder vanzelfsprekend zijn MOGELIJKE OORZAKEN BIJ DE SCHOOL > geen uitnodigende infrastructuur: gesloten schoolpoort, gesprek enkel op afspraak… > geen open schoolcultuur: weinig inspraak van leraren, ouders, leerlingen, weinig kans op informele contacten > leraren zijn niet geschoold om met diversiteit om te gaan > onvoldoende kennis van de kwetsbare groep (het gros van de leraren komt uit de ‘middenklasse’ van de Belgische bevolking: ze hebben hogere studies gevolgd, kennen werkzekerheid… Ze toetsen, niet altijd zonder gevaar, gebeurtenissen aan hun leefwereld en ervaringen uit hun verleden.) > ervan uitgaan dat ouders het wel zelf komen zeggen als er iets scheelt > geen schoolbeleid dat een eenduidige aanpak verzekert > te administratieve taal in plaats van eenvoudig Nederlands > onduidelijke schoolse structuren, de regelgeving is een doolhof > een strak ‘Alleen Nederlands’-beleid in de communicatie met ouders > houdt weinig rekening met de cultureel-religieuze achtergrond van de leerling
Gevolgen? A NEVER ENDING STORY? Younes El Yousfi, Prisma, diversiteitscentrum
«35 NATIONALITEITEN» «Ik ken een school waar kinderen van 35 verschillende nationaliteiten zitten. Toen ik op een keer vroeg wat de school met die culturele rijkdom doet, kwam er geen antwoord.»
> Ouders die betrokken zijn bij de school, stimuleren het welbevinden en de schoolresultaten van hun kind. Door barrières in taal, verschillen in opvoedingswaarden, een gesloten schoolstructuur… haken minder communicatieve ouders snel af. > De negatieve spiraal waarin kwetsbare groepen gevangen zitten, blijft kronkelen: 35 procent van de leerlingen in Antwerpse basisscholen heeft allochtone roots. Amper 10 procent van de hogeschoolstudenten in de metropool kan hetzelfde zeggen. Van die 10 procent slaagt 1 op 7 in het eerste jaar. Een lerarenkorps met een mix aan etnisch-culturele achtergronden is hierdoor veraf.
Je zal merken dat niet iedereen aan jouw veronderstelde zekerheden beantwoordt. Ben je ook bereid om iets van jouw leven te delen met hen? Ben je enthousiast om een ‘surplus’ te bieden aan een kind dat het met een leerstofonderdeel wat moeilijker heeft? Aan een ouder die meer dan vijf minuten tijd nodig heeft?
Mustafa, papa
«JULLIE - WIJ» «Ik krijg soms een dégout van onbekenden die me ‘bevragen’ bij een eerste ontmoeting. ‘O, je spreekt Nederlands’ en ‘O, je werkt’. Alsof ik me moet bewijzen, verantwoorden, om dan pas goed bevonden te worden. Gezonde nieuwsgierigheid is iets anders dan een bevooroordeelde jullie/wij-houding.»
de aanpak
Respect, welbevinden en openheid vormen de basishouding van elke school en elke leraar die ouders wil betrekken en ondersteunen bij de opleiding van hun kind. Op die drie fundamenten bouwt de school een goede communicatieve aanpak uit die positief is voor kwetsbare groepen, maar ook doorstraalt naar andere gezinnen. Een goede communicatie is een belangrijke voorwaarde om de relatie kwetsbare ouders – school te verbeteren. De participatie van die ouders in je school wijst op een al of niet geslaagde communicatie.
Op individueel DE LERAAR ALS PARTNER IN DE OPVOEDING EN HET LEREN niveau ‘De’ leraar bestaat niet. Ken jij je eigen houding tegenover anderstalige leerlingen, ouders en hun betrokkenheid bij het schoolgebeuren? Onbewust geef je signalen die je houding duidelijk maken. DE OUDER ALS PARTNER IN OPVOEDING EN LEREN Ook ‘de’ allochtoon, ‘de’ kansarme bestaat niet. Daarom somt deze Eerste Lijn ook niet op hoe je het best met Turkse moeders praat. Wat met Marokkaanse dan? En Chinese, Poolse of Kosovaarse inwijkelingen? De verschillen tussen en binnen de groepen kunnen erg groot zijn. Net zoals er in elk Vlaams gezin andere regels en waarden gelden. Bovendien vorm je alleen een genuanceerd beeld als je eigen ervaringen toetst aan die van anderen. Een cultuur, een status of een gewoonte thuis zou geen belemmering mogen zijn voor het leren. Wat alle ouders bindt, is dat ze ouder zijn en het beste voor hun kind willen.
Op school- EEN UITGESPROKEN BELEID OF SCHOOLPLAN niveau Eén leraar maakt geen schoolplan. Het heeft weinig zin als de juf van het derde leerjaar
ZES KANSEN
1
Zwengel informele contacten aan. Ze zijn het ideale middel om het ijs te breken en zijn belangrijk om de formelere varianten vlot te laten verlopen. Zijn leraren en directie vlot aanspreekbaar? Is een gesprek aan de schoolpoort mogelijk? Luisteren we voldoende?
2
Maak tijd voor het inschrijvingsmoment. Met welke vragen zitten de ouders? Bekijk samen het schoolreglement, vergelijk de waarden van de school met die van thuis, leg de visie van de school over ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie uit. Peil voldoende naar de beginsituatie: welke talen spreekt het kind thuis, in welke taal drukken de ouders zich het makkelijkst uit?
3
f
Verzorg de formele contacten. Op welke vaste momenten kan de school info meegeven? Het koffiemoment ’s ochtends? Een wekelijks inloopkwartiertje? Hoe toegankelijk zijn de oudercontacten? Is het tijdstip voor iedereen
>>>
een thuisbezoek aflegt en haar kennis en ervaringen het daaropvolgende schooljaar niet doorstromen. Of als de collega Engels onder geen elke voorwaarde bereid is om een tolk in te schakelen. Een vertrouwensband tussen school en ouders is fundamenteel. Daartoe is een schoolbeleid nodig waaraan elk personeelslid zich houdt: we delen dezelfde zorg en willen een langdurige samenwerking, een lage drempel, een goede band. Zowel ouders als school winnen bij zulk een goed partnerschap. KEN DE DOELGROEP Leer de ouders kennen. Win op professionele wijze relevante info in. Hebben ze een andere thuistaal dan het Nederlands? Heeft de school een overzicht van de nationaliteiten? Waarom komen ze niet naar een contactavond? Liggen eigen mislukkingen aan de basis, angst voor veroordeling, minderwaardigheidsgevoel, of kunnen ze zich niet vlot uitdrukken in het Nederlands? Wat verwachten ze of verwachten ze ‘maar’ van de school? Welke vaardigheden, specifieke interesses hebben ze? Als je de competenties van de ouders kent, kan je ze ook gerichte vragen stellen. Allochtone tussenpersonen (interculturele bemiddelaars, integratieambtenaren of sleutelfiguren uit etnische gemeenschappen zoals de Imam of een jeugdwerker) kunnen hierbij helpen. Die mensen vind je door zelf contact te leggen met organisaties, federaties, onthaalbureaus, centra voor basiseducatie, schoolopbouwwerk. KEN DE ‘EVIDENTIES’ VAN HET TEAM Zet je als team op één duidelijke lijn. Wat houdt ons tegen om meer doelgroepgericht te communiceren? Wat doen we al en waarom doen we het zo? Welke vooroordelen en ‘evidenties’ leven er in het team? Wanneer voelen we onmacht? Wanneer was er een positief contact? Wat willen we van ouders? Welke onbewuste etiketjes plakken we? MAAK JE VISIE, WAARDEN, NORMEN, METHODEN DUIDELIJK EN BEGRIJPELIJK Ga er niet te snel vanuit dat ouders het schoolse systeem begrijpen. De verschillende netten, de eindtermen, A, B of C-attesten, afwezigheden, de overgang naar het secundair, de toetertestjes in de derde kleuterklas … Voor vele ouders is het een kluwen van regeltjes in een onbegrijpelijke taal. Ook voor ouders die thuis Nederlands spreken. Heb dus oog voor een eenduidige en gemakkelijke formulering. Maak ook de opvoedingswaarden van de school bekend en geef informatie over leermethodes (spelen om te leren bijvoorbeeld) en huiswerkbegeleiding. Mogen en kunnen ook de ouders hun mening daarover geven? CREËER OMSTANDIGHEDEN Ga er als school niet van uit dat ‘ze het wel zullen zeggen als er iets is’. Vraag er expliciet naar en creëer er ook goede omstandigheden voor. Hiernaast vind je zes kansen.
>>> gepast? Voorziet de school in kinderopvang? In een warme verwelkoming? Gebruik je jargon? Abstracte taal? Schakelt de school tolken in? Weten alle ouders dat? Weten de ouders dat ze een ouderraad kunnen oprichten? Dat ze deel kunnen uitmaken van de schoolraad?
4
Overweeg een huisbezoek. Dit geeft onschatbare info over de thuissituatie van de kinderen. Voor ouders is het een signaal dat de school hen de moeite waard vindt. Een huisbezoek vergt een degelijke voorbereiding en dient respectvol te verlopen. Ze kunnen enkel als de ouders dat goed vinden. Doe dit niet uitsluitend bij problemen.
5
Maak de schoolinfrastructuur toegankelijk. Is het een plek waar kinderen en ouders zich thuis en welkom voelen? Blijft de schoolpoort altijd gesloten? Hangt er een groot WELKOM aan de poort (in verschillende talen)?
6
Ondersteundemondelinge communicatie met een doordachte schriftelijke variant. Met affiches, eenvormige briefjes, berichten in agenda, maandelijkse nieuwsbrieven, eenvoudige taal... Overweeg (gedeeltelijke) vertalingen.
de aanpak
Concreet TIEN KANT-EN-KLARE TIPS 1. Zoek je leerlingen ook buiten hun schoolse omgeving op: langs het voetbalveld, aan de skateramp… 2. Ouders, school en leerlingen hebben gemeenschappelijke doelstellingen: benadruk die in plaats van de verschillen te onderstrepen. 3. Werk meer vanuit vragen en behoeften van de ouders: laat hen eens de agenda van een ouderavond bepalen. 4. Laat oudere leerlingen resultaten en ervaringen presenteren van een uitstap: als een allochtoon meisje vertelt hoe het er op de tweedaagse aan toeging, zijn ouders sneller geneigd om hun dochters ook te laten meegaan. 5. Schakel oud-leerlingen in of taalgenoten om de schoolcultuur te verduidelijken aan nieuwkomers. 6. Geef niet op en denk niet in termen van ‘Er waren maar vijf vaders aanwezig’. 7. Zorg voor bijscholingen over diversiteit voor het lerarenteam. 8. Niet mogen kan ook gewoon een kwestie van geldgebrek zijn. Of de leerlingen dragen thuis een grote verantwoordelijkheid voor de kleinere kinderen, het huishouden, de zaak. Of ouders maken zich zorgen over de veiligheid, het niet haram zijn van het voedsel, de omgang jongens-meisjes. 9. Als je met tolken werkt, richt je dan nog tot de ouder en praat niet rechtstreeks met de tolk. 10. Schakel tussenpersonen in uit de brede omgeving van de school om het eerste contact te leggen of een vertrouwensband op te bouwen. TIEN TIPS VOOR SCHRIFTELIJKE ETNOCOMMUNICATIE 1. Leg de brief die je schreef, de folder die je maakte voor aan een testpubliek: wat vindt die van de inhoud, de fotokeuze, toon, kleurgebruik? 2. Werk met gepersonaliseerde brieven: een brief met naam, ook in de aanspreking, werkt altijd beter. 3. Vertaal het onderwerp of een doorverwijzing van je brief of folder ook in de thuistaal. Het stimuleert en werkt vertrouwen in de hand. 4. Maak korte geschreven boodschappen zonder jargon: in korte zinnen de essentie vatten. 5. Een uitspraak van een leerling op een brief van de school maakt hem meer doorleefd. 6. Let op met grapjes, beeldspraak, synoniemen, afkortingen: ze maken een tekst voor anderstaligen soms minder begrijpelijk. 7. Schrijf met een positieve toon: geef een pluim aan wie op tijd komt in plaats van een nota aan de laatkomers. 8. Werk met herkenbaar beeld- en fotomateriaal. 9. Eenvoudige taal mag niet betuttelend klinken: pas daarom op met al te kinderlijke logo’s en pictogrammen. Ouders hebben ook hun eergevoel. 10. Zorg voor een herkenbaar logo op alle schriftelijke communicatie met ouders. Waar lees je meer? Wie helpt je verder?
Marc Laquière, Federatie Marokkaanse Verenigingen
«GOEDE VOORBEELDEN» «Jarenlang durfden ouders bij een inschrijving niet te vertellen dat ze thuis geen Nederlands praatten. Omdat de school hen dan ‘doorverwees’, of ze weigerde het kind. Met de huidige criteria voor gelijkeonderwijskansen verandert de situatie. Scholen krijgen nu extra middelen voor leerlingen die als thuistaal niet het Nederlands hebben. Maar ouders blijven op hun hoede: ze willen de kansen van hun kind gaaf houden. Scholen moeten meer goede praktijkvoorbeelden en ideeën uitwisselen met elkaar. Waarom zouden ouders bijvoorbeeld geen inspraak mogen hebben in de besteding van die extra middelen?»
> Samen school maken: allochtone ouders op school, brochure van de Koning Boudewijnstichting. Online te raadplegen
via www.kbs-frb.be > Allochtone ouders en de school, Jan de Mets, aflevering 11 van maart 2006 in School en Samenleving > Etnocommunicatie, communiceren met een multicultureel publiek, Verbal Vision en de cel Gelijke Kansen van de
> > >
>
> >
> > >
Vlaamse Gemeenschap, online te raadplegen via www.verbalvision.be/publicaties of gratis aan te vragen op 02 553 58 46 Schoolopbouwwerk Turnhout heeft op zijn site een schat aan concrete tips voor scholen, klassen… Ze zijn geordend per thema op www.turnhout.be/schoolopbouwwerk/# De Eerste Lijn over participatie en communicatie vind je op www.klasse.be/eerstelijn Prisma is een diversiteitscentrum in de Antwerpse regio. Het kan scholen ondersteunen om een diversiteitsbeleid op gang te trekken. Mail Prisma via
[email protected] of bel 015 28 18 30. Bijna elke stad heeft een integratiedienst (soms met tolkendienst). Er bestaan ook provinciale integratiecentra. De Federatie van Marokkaanse Verenigingen (FMV) is al jaren actief rond onderwijs. Via het integraal project IQRA werken ze o.a. rond schoolse achterstand bij allochtone leerlingen en ouderparticipatie. Je vindt ze in de Oudstrijdersstraat 9, Borgerhout (tel. 03 204 10 10) of op www.marokkaansefederatie.org Contactadressen van schoolopbouwwerk en de centra voor basiseducatie staan op www.samenlevingsopbouw. be en www.vcob.be Bij Klasse voor Ouders hoort een instapbrief voor anderstalige ouders. Die vertaalt kort de belangrijkste inhouden en stimuleert ouders om de volledige Nederlandse tekst te lezen. In zeven talen te downloaden via www.klasse.be/ouders/instapbrief Nakhla vzw organiseert inleefreizen op maat naar Marokko, voor leraren en op vraag ook voor leerlingen. Info: 0485 14 26 39 Inspiratie kan je ook opdoen in het pictogrammenwoordenboek op www.deschoolbrug.be Meer informatie en tips over klare en duidelijke taal vind je op www.klaretaal.org Ben jij op zoek naar een plek om ervaringen rond etnocommunicatie uit te wisselen? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (Ministerie van Onderwijs en Vorming). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leraren, directeurs, Younes El Yousfi (Prisma) en Marc Laquière (FMV). Het is het zesentwintigste dossier. De andere verschenen vroeger in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan het bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leraren’). Je raadpleegt alle bijdragen ook gratis op www.klasse.be/eerstelijn.
Steaming de eerste lijn
27
«We vinden je wel»
«Elke dag twee leerlingen?»
I
n 2005 registreerden de politiediensten in België 612 gevallen van ‘afpersing’ waarbij kinderen of minderjarige jongeren het slachtoffer waren. Goed voor bijna twee gevallen per dag. Dat blijkt uit cijfers van de Nationale Gegevensbank van de Federale Politie. De jongste jaren neemt het aantal afpersingen af. «Toch misleiden de cijfers», zegt een politiecommissaris, «want ze gaan enkel over ‘afpersing’. We merken dat de bereidheid om een geval van ‘steaming’ aan te geven erg laag is. De slachtoffers schamen zich of zijn bang voor represailles. Ook al heeft de moord op Joe die drempel wel een beetje verlaagd.» Er zouden dus veel meer jongeren betrokken zijn bij steaming. De leeftijd van de slachtoffers zou afnemen, de waarde van het afgeperste geld of goed neemt toe: gsm, mp3, iPods. Over het aantal steamings kan je discussiëren, niet over het fenomeen.
Britt, klasleraar eerste jaar secundair
«Paninistickers» «Soms begint het met iets te lenen en niet terug te geven. Of met het pesterig stelen van een boterham. Bij Brecht (13) is het met Paninivoetbalstickers begonnen. Hij moest ze na schooltijd aan zijn afpersers afgeven. Een maand later kwamen ze wekelijks bij hem thuis aanbellen en moest er geld klaarliggen of ‘ze zouden hem wel vinden’. Het begon met vijf euro, later werden dat er tien. Maandenlang heeft dat spelletje geduurd. Brecht zat in het eerste jaar secundair onderwijs. Hij heeft nooit wat gezegd. We zijn erop uit gekomen omdat zijn ouders merkten dat er geld uit hun portemonnee verdween en ze op school kwamen vragen of er iets scheelde met hun zoon. Intussen hadden de steamers al vijftig euro aan hem verdiend. Twee ervan zaten in het derde jaar op onze school. We hadden toen naar de politie kunnen gaan, maar hebben dat uiteindelijk met de leerlingenbegeleider opgelost.»
het probleem
Wat? GEWELD IN GROEP Steaming is een strafbare vorm van geweld die vooral door een groepje jongeren (twee of meer daders) over een individuele persoon wordt uitgeoefend. Het is een vorm van afpersen: een individu afdreigen, vernederen en intimideren totdat hij geld of goed afgeeft: cd, mp3-speler, sigaretten, sieraden, gsm, rugzak, bromfiets… Steaming is een nieuwe naam voor een oud crimineel verschijnsel: afpersen met geweld. De term wordt vooral gebruikt in de context van jongeren. In de meest enge zin van het woord gaat steaming om een groepje jongeren dat rond een persoon gaat staan en hem zo bang maakt dat hij doet wat zij willen: snoep afgeven, huiswerk laten overschrijven, een andere straat in wandelen, winkeldiefstal plegen, iemand pesten...
Hoe? NA SCHOOLTIJD Steaming gebeurt vaak op openbare plaatsen: straten, de bushalte, pleinen, parken, stationsbuurten, maar ook op de speelplaats en in sportzalen. Een kwart van de steamings gebeurt na de schooluren (tussen vier en acht), een kwart tussen acht uur ‘s avonds en middernacht. Slechts één op tien daders wordt gevat. Steamers gebruiken zelden of nooit een wapen. Hun wapen is hun overmacht, hun meerderheid, hun verbale agressie...
Wie? JONGENS
Nicole Caluwé, substituut jeugdparket
DIEFSTAL MET GEWELD «Wat opvalt is dat minderjarige steamers in een eerste reactie de feiten als onschuldige pesterijen afdoen. Dat moet eruit. Sommige feiten staan juridisch gelijk met diefstal met geweld in bende, ook voor de jongeren die er zogezegd zomaar bijstonden en niet de bewuste gsm hebben afgenomen. Als ik dat aan een minderjarige uitleg, zie je ze vaak bleek wegtrekken.»
Daders zijn vaak jongens. Hun gewelddadig gedrag is niet altijd bedoeld om iets buit te maken. Soms stellen ze dat gedrag om hun woede te uiten of als kick, uit verveling. Steamings gebeuren vaak impulsief («Als we nu eens zouden proberen…»), vaak ook om stoer over te komen bij de klasgenoten. Volgens politiepsychologen speelt er bv. bij het stelen van een dure mp3-speler ook statusnaijver mee. Of willen de daders de slachtoffers, op wie ze jaloers zijn, vernederen en hun eigen macht demonstreren. Vaak minimaliseren de daders wat ze deden: «Het was maar een grapje». De slachtoffers zijn doorgaans brave leerlingen die makkelijk te isoleren zijn. Ze durven vaak geen aangifte doen en beweren dat ze de daders niet kennen. In zeven procent van de gevallen kennen dader en slachtoffer elkaar wel.
Gevolgen STRAFBAAR FEIT
HAPPY SLAPPING Twee of drie jongeren tuigen iemand af. Een kompaan filmt het incident met de gsm. En vervolgens gaat het filmpje de klas of vriendenkring rond of belandt het op het internet. Happy slapping is een nieuwe vorm van geweld in groep. Het werd voor het eerst gesignaleerd in Groot-Brittannië. Intussen hebben ook de eerste Vlaamse scholen ermee te maken.
Daders van steaming maken zich schuldig aan ‘afpersen’ of aan ‘diefstal met geweld’. Dat is een crimineel feit. Soms wordt het slachtoffer medeschuldig: gaat hij zover dat hij bv. winkeldiefstallen pleegt om te kunnen geven wat de steamers vragen. Na het opstellen van een proces-verbaal door de politie, lopen minderjarige daders het risico om gestraft te worden door de (jeugd)rechter. Daders nestelen zich vaak in een rol en geraken daar nog moeilijk uit. Ze krijgen een imago waar ze aan moeten beantwoorden. Slachtoffers zwijgen vaak en zijn getraumatiseerd. Sommigen worden depressief («Ik ben een zwakkeling, zie je wel»), anderen gaan vijandig en aanvallend reageren. Profiel van de daders: - Geven over het algemeen een stoere indruk en spelen graag de baas. Dit laatste kenmerk zorgt er ook voor dat daders elkaar vinden: spelen met ‘macht’ is wat hen boeit en verbindt. Een dader van steaming opereert praktisch nooit alleen. Ze zijn steeds met twee of meer. - Staan vaak positief tegenover geweld en vinden dat een doeltreffende manier om hun zin te krijgen. - Ze luisteren niet of amper naar de wetten die volwassenen stellen. - Meestal zijn de daders jongens tussen tien en twintig jaar oud. - Vaak imiteren ze wat ze in hun (thuis)omgeving zien: je kan alles doen om te bereiken wat je wil. Ze zijn soms zelf slachtoffer van geweld thuis. - Proberen aanzien te verwerven in de groep. Dat gedrag maskeert vaak de eigen onzekerheid en zwakheid. - Kunnen zich amper inleven in de situatie van anderen, hebben weinig sociale vaardigheden. - Omringen zich met gelijkgezinden die hen een status geven: ik ben iemand. - Soms steamen ze om een ander probleem te verlichten (instrumenteel): ze krijgen geen zakgeld en persen dan anderen af om te kunnen consumeren zoals iedereen. Profiel slachtoffer: - Zijn vaak voorzichtige, verlegen en gevoelige personen. - Zijn vaak lichamelijk zwakker. - Hebben over het algemeen weinig zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld. Profiel meeloper-daders: - Sommigen voelen zich veilig in de groep, zijn liever dader dan slachtoffer. Profiel toeschouwers: - Soms zijn andere leerlingen op de hoogte van steaming. Zij zwijgen veelal uit angst om zelf slachtoffer te worden. Bekijk de groepsprocessen in de klas/op school. Die vertellen al veel over mogelijke daders en slachtoffers.
Bert, schooldirecteur
«VOOR ÉÉN UUR» «Het probleem is dat de daders meestal slechts voor een uur worden opgepakt door de politie. Vertel dat maar eens aan een slachtoffer…»
de aanpak
Een leerling meldt dat hij het slachtoffer is van steaming. Wat doe je?
Op individueel OPVANG VAN HET SLACHTOFFER niveau - Zorg dat de leerling zich veilig voelt, dat hij kan vertel-
len. Maak duidelijk dat hij je kan vertrouwen. - Vraag naar de precieze feiten: wat is gebeurd, waar, wanneer, hoe heb je gereageerd, hoe vaak is dat gebeurd, ken je de daders…? (Check de feiten als je kan. Valse beschuldigingen kunnen ook slachtoffers maken). - Bekijk samen welke stappen mogelijk zijn. Is de dader gekend of niet? Als steaming op school gebeurt, is het de taak van de school dat onmiddellijk te doen stoppen. Is de dader niet gekend, dan kan je samen overwegen om in ernstige gevallen de politie te betrekken om op zoek te gaan naar een oplossing. - Informeer bij ernstige gevallen van steaming de ouders van het slachtoffer: het liefst zo snel mogelijk. Zo voorkom je oplaaiende emoties als het kind thuiskomt met een kapotte fiets, zonder gsm… - Het gebeurt vaak dat het slachtoffer te horen krijgt
NO BLAME Bij een no blame aanpak vertrek je vanuit de ervaringen van het slachtoffer. Je gaat niet op zoek naar de gedetailleerde feiten, maar naar blijvende oplossingen voor alle partijen. Je stapt af van het geloof in het langetermijneffect van straffen. Je hecht meer geloof in het empathisch vermogen en de verantwoordelijkheid van de groep. Zo ontstaan leerprocessen voor alle betrokkenen (dader-slachtoffertoekijkers).
DE DADERS ZIJN GEKEND EN ZITTEN OP SCHOOL - Confronteer hen met het concrete gedrag dat ze gesteld hebben (Pokémonkaarten of geld afgetroggeld, geleend materiaal niet teruggegeven, snoep afgeperst…). Benoem de ernst van de feiten. Daders zijn zich niet altijd bewust van hun gedrag, ze beseffen niet altijd welke schade ze aanbrengen. - Vraag om het gedrag onmiddellijk te stoppen. Vaak gaan daders zich verantwoorden, gedrag ontkennen of minimaliseren of de schuld bij het slachtoffer leggen. - Maak duidelijk dat steaming een misdaad is en dat, als de ouders van het slachtoffer naar de politie gaan, de daders strafrechterlijk vervolgd kunnen worden. Maak duidelijk aan de steamers dat het niet enkel de baas van de groep is die in de fout gaat. - Ga op zoek naar een gepaste reactie, afhankelijk van de aard van steaming. Is een verwittiging genoeg of komt er ook een straf, een ordemaatregel (schorsing)? Of probeer je via de no blame aanpak of herstelbemiddeling tot afspraken te komen tussen dader en slachtoffer. Hoe kunnen daders het goedmaken? Leg de nadruk op herstel van de schade, herstel van de relatie tussen dader en slachtoffer. Herstelgericht groepsoverleg (Hergo) is zeker aangewezen, omdat de daders meestal de ernst en de gevolgen van hun daden onvoldoende inzien. Voorwaarde om tot een goede
dat hij wat assertiever moet worden, een weerbaarheidstraining of een gevechtsport moet volgen. Daardoor gaan slachtoffers nog meer de schuld bij zichzelf leggen. - Stel je vast dat het slachtoffer erg lijdt onder wat er gebeurd is, zoek dan hulp via het CLB of slachtofferhulp. - Maak er werk van om kinderen/ jongeren niet alleen de baan op te sturen (school – thuis). Wie optrekt met een groepje wordt minder gauw gekozen als slachtoffer.
> De aanpak van steaming vormt een onderdeel van de totaalaanpak van pesten en grensoverschrijdend gedrag op school. Zorg ervoor dat je specifieke informatie geeft over steaming en hoe je daarop reageert. > De meeste slachtoffers van steaming zwijgen. In een school waar er een sfeer van openheid en vertrouwen heerst en waar leerlingen terecht kunnen met hun problemen (en ook het gevoel hebben dat er effectief wat mee gebeurt), is de kans groter dat slachtoffers van steaming hun verhaal doen. Een prettige leefschool zorgt indirect voor meer informele controle. Leerlingen weten dat de school gevoelig is voor het welbevinden van iedereen.
Hergo te komen is wel dat de daders schuld bekennen. Door confrontatie met hun slachtoffer is de kans reëel dat zij zich bewust worden dat hun daden niet grappig zijn en ernstige gevolgen kunnen hebben. Als je zo’n Hergo wil mogelijk maken, bereid je dan goed voor (zie verder bij doorverwijzingen). - In erge gevallen schakel je de politie in. Als je een goede relatie hebt met de wijkagent is de kans op een discrete tussenkomst groter. - Soms ontdek je persoonlijke problemen achter het gedrag van de dader. Dat mag geen rechtvaardiging betekenen, maar wel een aanzet voor opvolging en verdere hulp. - Informeer de ouders van de daders (via schoolagenda, telefoon, gesprek). - Maak een gedragscontract met afspraken. - Blijf zoeken naar mogelijkheden tot herstel, zowel van de dader naar zichzelf toe (schulderkenning/ontgoocheling) als naar het slachtoffer (schulderkenning/aanbod tot herstel) en de omgeving (ouders slachtoffer, eigen ouders of familie, schoolgemeenschap).
DE DADER IS NIET GEKEND EN ZIT NIET OP DE EIGEN SCHOOL - Stimuleer het slachtoffer om samen met zijn ouders de daders te laten stoppen? klacht in te dienen bij de politie. - Pas ‘beschermende maatregelen’ toe. Voorbeeld: samen - Breng als school de lokale politie op de hoogte van de naar school, samen naar huis; niet pronken met dure feiten. Kan je samen werken met een andere school om spullen…
Op klasniveau - Praat met de klas over wat gebeurd is, maak er een leermoment van. - Ga op zoek naar wat je samen kan doen om herhaling/nieuwe feiten te voorkomen en op welke manier leerlingen het best reageren wanneer ze betrokken raken in een nieuw incident (als slachtoffer of omstaander; als vriend(in) van een slachtoffer die het nieuws toevertrouwd krijgt).
Op school- - Breng het schoolteam op de hoogte en maak afspraken. niveau - Zorg voor uitkijkposten op de speelplaats, in de werkateliers, aan de schoolpoort na vier uur. - Maak afspraken met de politie. Ga op zoek wie bij de politie contactpersoon is en mogelijke preventief politietoezicht aan de schoolpoort kan laten uitvoeren (gemachtigd opzichter?). Een agent aan de schoolpoort is geen goede oplossing. Je bereikt hiermee enkel dat het probleem zich naar een paar straten verder, uit het zicht van de agent, verplaatst.
- Doe een beroep op de neutrale toeschouwers. Zij kunnen hun verantwoordelijkheid opnemen door steaming niet zomaar te laten gebeuren. Zolang zij zwijgen, laten ze steaming toe. - Sta stil bij de adviezen die andere leerlingen aanreiken. Waarom worden ze aangereikt? - Bekijk samen met het CLB wie slachtoffers en daders kan opvolgen (weerbaar maken, assertiviteitscursus, time-outproject). - Bekijk het sanctiebeleid op school. Is er ruimte voor een no blame aanpak, voor herstelgericht groepsoverleg (Hergo)? Wil de school zich daarover bijscholen? - Zorg voor een goed registratiesysteem via het leerlingvolgsysteem. - Maak van het steaminggeval gebruik om een preventieplan ‘Geweld op school’ uit te werken (zie Preventie).
preventie
GEÏNTEGREERD BELEID - Een school die leerlingen ernstig neemt en werk maakt van sociale vaardigheden heeft de beste preventie voor daders en slachtoffers van elk soort geweld (steaming, pesten…) in huis. - Werk aan een goed positief leefklimaat op school waarbij je leerlingen stimuleert in de ontwikkeling van sociale vaardigheden en in grenzen van anderen en zichzelf herkennen en respecteren. - Zorg voor open en duidelijke communicatie. - Steaming en elk ander soort van geweld kan je pas efficiënt aanpakken met een geïntegreerd beleid waarbij directie, leraren, ouders en leerlingen betrokken zijn. - Maak werk van ‘samen’ (samen leren, samen werken, zich samen amuseren, fietspoolen, peter/meterschap, kwaliteitskringen, zorg dragen voor wie afwezig is…) PREVENTIEPLAN GEWELD: 7 STAPPEN 1. Stel een werkgroep samen (met uitdrukkelijk mandaat van de directie). 2. Breng de beginsituatie op school in beeld (via een enquête): hoe goed en veilig voelen de leerlingen/leraren zich? Welke acties lopen er al voor het algemeen welbevinden en wat is er nodig om dat te verbeteren? 3. Een succesvol preventieplan over geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag vertrekt vanuit een veilig en vertrouwd schoolklimaat. Hoe werk je daaraan? - breng structurele verbeteringen aan: voldoende toezicht, zinvol opvullen van dode momenten op school (middagactiviteiten, sport, hobby’s), herinrichting van de speelplaats… - bevorder de sociale vaardigheden bij jongeren. Zo werk je aan de algemene preventie van problemen en risicogedrag van allerlei aard (bv. Leefsleutels, conflictbemiddelaars, peermediators). 4. Stel een gedragscode op. Maak ook duidelijk wat steaming is en dat de school het niet tolereert. Maak duidelijk wat van het schoolpersoneel verwacht wordt als ze gewelddadig gedrag vaststelt. Licht ook de ouders in. 5. Sensibiliseer de leraren en leerlingen over ongewenst gedrag als pesten, steaming, ongewenst seksueel gedrag op school (themadag, themaweek, kringgesprekken, video, boeken…). 6. Zorg voor ondersteunende vorming voor leraren en ouders. 7. Evalueer. Ga op geregelde tijdstippen bij elkaar zitten, bespreek aandachtspunten en stuur bij. 8. Bouw vooraf goede contacten uit met de politie, De Lijn, de schoolomgeving en de buurtwerking…
Kevin, leraar
«MINDER RISICO» «Kinderen brengen steeds duurdere spullen mee naar school, mp3-spelers, dure voetbalstickers… Dat steekt andere kinderen altijd de ogen uit.»
EERSTE HULP VOOR SLACHTOFFERS VAN STEAMING: 1. Verweer je niet, blijf respectvol, grijp niet naar geweld (lokt tegengeweld uit), doe wat de daders vragen, probeer een scherp beeld te maken van de daders. 2. Vertel je verhaal aan een vertrouwensleerkracht op school, je ouders. 3. Steaming kan je enkel helpen voorkomen door te vertellen wie de afperser is. 4. Bekijk samen met de vertrouwensleerkracht wat er precies gebeurd is en wat je kan doen. Beslis samen, ook met de ouders, of je naar de politie stapt of niet.
Waar lees je meer over geweld en steaming? Beleidsplan geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag – downloadbaar op www.limits.be – Steunpunt Limits Tiensevest 40 - 3000 Leuven - tel. 016 20 85 88 De Eerste Lijn 6 over geweld vind je op www.klasse.be/eerstelijn Herstelgericht groepsoverleg, nieuwe wegen in de aanpak van jeugddelinquentie en tuchtproblemen - Lode Walgrave & Nicole Vettenburg – Lannoo Campus (een synthese vind je op www.klasse.be/kvl/156/14) Onderzoek naar het fenomeen ‘steaming’. Een nieuw criminaliteitsfenomeen of een nieuwe term voor een oud probleem? - Anne Groenen en Ingrid Van Welzenis – KULeuven Jeugd & Vrede - Kon. Astridlaan 160 - 2800 Mechelen - tel. 015 43 56 96 -
[email protected] www.jeugdenvrede.be (conflicthantering, sensibilisering rond geweld) Project Verbondenheid - Herbert Hooverplein 10 - 3000 Leuven - tel. 016 32 53 86
[email protected] – www.verbondenheid.be (preventie en leefklimaat) Leefsleutels vzw - Leopoldstraat 95 - 2800 Mechelen – tel. 015 45 94 20 - www.leefsleutels.be
[email protected] (o.a. vorming over de no blame-aanpak) Vlaams Netwerk ‘Kies kleur tegen pesten’ – www.kieskleurtegenpesten.be -
[email protected] Wissel je graag ervaringen uit over steaming en gewelddadig gedrag op school? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn Voor nog meer informatie (en nascholing over Hergo) neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat aan je school verbonden is.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (Ministerie van Onderwijs en Vorming). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leerkrachten, directeurs, CLB-medewerkers, met de projecten ‘leefsleutels’, ‘verbondenheid’ en de onderzoeksgroep jeugdcriminologie van de KuL. Het is het zevenentwintigste dossier. De twintig eerste zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn.
Eetpatronen de eerste lijn
28
«Ben ik niet te dik?» «De halve klas op dieet»
T
e veel, te weinig, te vet, te gezond. 1 jongen op 7 heeft in de lagere school overgewicht. De helft van de meisjes in het secundair slaat aan het diëten en zou zich echt gelukkiger voelen als ze magerder waren. 1 meisje op 10 heeft al gedrag vertoond dat wijst op eetstoornissen. Waarom beheersen die kilo’s zo hun jonge leven? Eten en niet eten is al vanaf dag één in veel gezinnen de aanleiding voor zorgen en strijd. Ook scholen zijn bekommerd en investeren in gezondheidseducatie. Light, BMI, catwalkslachtoffers, smaakbommen: wat lepelen we onze kinderen in?
An Vandeputte, psychotherapeute
«Neem anorexia niet als uitgangspunt» «Anorexia, boulimia, obesitas: in haast elk schoolboek duikt er een tekst over op. Dat is niet nodig, het maakt van eten en bewegen een geladen onderwerp in plaats van een leuk sociaal gebeuren. Weet je hoe zware kinderen van tien jaar hun quality of life inschatten? Vergelijkbaar met dat van leeftijdsgenootjes met kanker én chemo. Gezondheidspreventie en gezonde voeding verengen tot eten en gewicht, inzoomen op problemen en ziektebeelden, werken met verboden en geboden: volgens internationaal onderzoek doen we daar niet goed aan. We versterken zo ongewild het negatieve zelfbeeld waarmee kinderen en tieners vaak al kampen. Het is beter om te werken aan welbevinden, aan fitheid, zelfvertrouwen, aan een natuurlijk eetpatroon, aan mediatraining. Daar heeft elke leerling in de klas wat aan.»
het probleem
Wat?
MEER DAN DE EETSTOORNIS - Anorexia (te weinig wegen door te eenzijdig of te beperkt eten, soms in combinatie met extreem veel bewegen), boulimia (ongecontroleerde en weerkerende eetbuien gevolgd door braken), binge-eating (ongecontroleerde en weerkerende eetbuien zonder braken) en orthorexia (obsessie voor gezond eten) zijn eetstoornissen met een dieperliggend en persoonlijk probleem aan de basis. Het aantal jongeren dat via eten een uitweg zoekt, neemt toe. - Obesitas (zwaarlijvigheid door ongezonde voedingsgewoontes, te weinig beweging) is een grote zorg voor alle westerse landen. Jongeren met eetstoornissen vormen een risicogroep. Maar ook jongeren uit de sociale lagere klassen. Informatiecampagnes bereiken hen niet. - De huidige preventie ziet eetstoornissen en obesitas als twee aparte problemen, terwijl ze nauw met elkaar verbonden zijn. Bovendien beperkt preventie zich nog vaak tot calorieën, gewicht en ziektebeelden. Nieuwe inzichten raden een ander preventiemodel aan.
Wie? VOORAL MEISJES, MAAR OOK JONGENS Eet- en gewichtsproblemen duiken meestal op in de adolescentie. Vele pubers voelen zich in die periode onzeker, zelfs minderwaardig en zoeken naar een houvast in een leeftijdsfase waarin alles verandert. Ze gaan diëten of eten hun emoties weg. In elke klas zitten 1 of 2 leerlingen met eet-en gewichtsproblemen. Dit zijn niet allemaal meisjes, al vormen ze wel de grote meerderheid van de anorexiapatiënten. Zwaarlijvigheid tref je op elke leeftijd aan, bij meisjes én jongens.
Waarom? SAMENSPEL VAN OORZAKEN
Kleuterjuf Els: «Kleuters hebben soms vijf boterhammen bij. Veel te veel. Ik kan hen toch niet dwingen dat op te eten?»
Zo’n eet- en gewichtsprobleem is het gevolg van een samenspel van uitlokkende factoren: PERSOONLIJKHEIDSKENMERKEN Weinig zelfvertrouwen, perfectionistisch aangelegd zijn, faalangst, moeilijk over gevoelens kunnen praten: het zijn karaktertrekken die je terugvindt bij veel pubers met eet- gewichtsproblemen. Ook erfelijke factoren zoals vetzucht of aanleg voor depressie of verslaving spelen een rol. HET SCHOONHEIDSIDEAAL IN DE MEDIA ‘Je kan maar succesvol en mooi zijn, als je slank bent.’ Het gewicht van modellen in tijdschriften ligt meer dan 25 procent lager dan dat van de gemiddelde vrouw, de foto’s zijn bijgewerkt. Tieners spiegelen zich hieraan. Slank zijn bewijst in onze maatschappij ook dat je jezelf in de hand hebt: ‘Amai, die heeft karakter!’ EEN NEGATIEF ZELFBEELD Een jongen of meisje dat onzeker ingesteld is, zich makkelijk spiegelt aan anderen, behoefte heeft aan erkenning, zich minderwaardig voelt, zal slank zijn aangrijpen om te bewijzen wat zij/hij wél kan. Of zal vluchten in een geheime vreetbui en zich nadien een nog grotere mislukkeling voelen. ANDERE ‘VERBORGEN’ PROBLEMATIEK Via eten proberen tieners een ander probleem op te lossen: onaangename seksuele ervaringen, een afkeer van hun lichaam... Maar het kan ook iets heel anders zijn: pesterijen op school, het verlies van een belangrijke persoon, conflicten in het gezin, grote prestatiedruk op school of in de sportclub... VOORBEELD VAN OUDERS EN LERAREN Hoe sterk zijn de opvoeders zelf beïnvloed door de slankheidscultuur? De houding van ouders over uiterlijk, gewicht en eten zal het eetgedrag van de kinderen sterk bepalen. Ouders moeten zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie. Leraren ook trouwens: hun invloed op leerlingen is veel groter dan ze vaak zelf vermoeden. Niet elke opvoeder kent de basisprincipes van gezonde eetpatronen, zet zelf een gevarieerde maaltijd op tafel, vult de koelkast (of automaat) op een verantwoorde manier. Velen voelen zich verstrikt in allerlei do’s en don’ts.
Gevolgen - Eten is een geladen onderwerp dat woorden als ruzie, macht en schuld oproept. Op bijna elke leeftijd. De nadruk ligt te veel op gewicht, hoewel dat geen goede parameter is voor een gezonde levensstijl. Een afwisselend eetpatroon met plaats voor regelmaat en genieten biedt bijna altijd een garantie op een normaal gewicht. Dat inzicht is verdwenen. - Anorexia kan permanente lichamelijke schade aanrichten: botontkalking, verminderde vruchtbaarheid enz. Obesitas ondermijnt de levensverwachting sterk: door hart-en vaatziektes, diabetes enz. Binge-eating kan tot zwaarlijvigheid leiden. Boulimia is gevaarlijk omdat plots een kaliumtekort kan ontstaan wat soms dodelijk is.
Gewicht en figuur: doe de attitudetest Als leraar, opvoeder ben je een belangrijk referentiepunt voor een leerling. Je beïnvloedt, zonder dat je het weet, de attitude van je leerlingen. Hoe sta je zelf tegenover gewicht en figuur? Zet een cijfer van 0 (= nooit) 1 (=weinig) 2 (=soms) 3 (=geregeld) tot 4 (= vaak) voor elke uitspraak. A Als je traint, doe je dat om je eten te ‘verteren’, of om je gewicht te beheersen. B Hoe vaak weeg jij je? C Als je in contact bent met erg dikke mensen, beleef je dat als negatief. D Je bewondert slanke mensen en wil zelf ook slank zijn. E Sta je vaak voor de spiegel om naar je figuur te kijken? F Je kleedt je anders dan je zou willen om bepaalde lichaamsdelen te verdoezelen. G Activiteiten die je leuk vindt, doe je niet, omdat je dan je lijf niet moet laten zien. H Je gebruikt voedsel om jezelf of anderen te troosten. I Je gewicht en eten bepalen hoe je over jezelf denkt. J Je gebruikt de woorden ‘dik’ en ‘vet’ als je iemand wil uitschelden. (Tel de cijfers op. Scoor je meer dan 26 punten? Stel je vragen bij je eigen attitude.)
Leerlingbegeleidster Tina: «Anorexia merk je redelijk snel op. Een turnleraar bijvoorbeeld doorziet die meisjes meestal als eerste. Boulimia is veel moeilijker voor ons om vast te stellen: dat gebeurt allemaal stiekem en vooral ook thuis. Andere leerlingen of een meerdaagse uitstap brachten dat al eens aan het licht.»
de aanpak
Een goede aanpak en preventie van eet- en gewichtsproblemen is niet hetzelfde als waarschuwen voor ‘stoornissen’. Symptomen en ziektebeelden van eetstoornissen in de klas aan bod brengen, kan ziekmakend werken. Sommige leerlingen beginnen daardoor te overdrijven: te gezond, te veel bewegen, gefixeerd op afvallen. Ondertussen voelen ze zich slechter in hun vel. Een leraar moet alert zijn voor de symptomen: ze moeten in zijn hoofd zitten, niet op het bord staan. Heb je een leerling in je klas met eet-of gewichtsproblemen? Door middel van ‘vroegdetectie’ kan je helpen. Je wil preventief rond het thema werken? Het wellnessmodel geeft kapstokken. VROEGDETECTIE Vroegdetectie betekent dat je de signalen van een verstoord eetpatroon herkent en dat je de leerling kan doorverwijzen zonder snel te ‘problematiseren’. Je leest hier over een meisje, maar dit stappenplan is uiteraard ook voor jongens geschikt. STAP 1: Symptomen herkennen Veel symptomen zijn onzichtbaar voor buitenstaanders: in gedachten veel met uiterlijk of figuur bezig zijn, neerslachtig of ontevreden zijn met zichzelf, zwart/wit denken, zichzelf allerlei voedsel ‘verbieden’, calorieën tellen, veel aandacht voor ‘gezond’ eten hebben, met schuldgevoel zitten over ‘te veel’ eten, laxeermiddelen gebruiken. Ook een lichaam geeft signalen: onregelmatige of afwezige menstruatie, vermoeidheid, duizeligheid, obstipatie, maag- en darmstoornissen, trage hartslag, hartritmestoornissen, botontkalking. Welke symptomen kan je als leraar opmerken? - Lichamelijke symptomen: gewichtsveranderingen, koude of blauwe handen, bleke gelaatskleur, flauwvallen, slappe of droge huid, haaruitval, donsbeharing, hese stem, slecht gebit, opgezwollen speekselklieren - Signalen in het eetgedrag: liever alleen eten, smoesjes om niet mee te eten, langzaam eten en heel lang kauwen, vaste eetrituelen, caloriearm voedsel en drank, veel bezig met recepten en koken - Algemene veranderingen: zich meer afzonderen, overdreven sporten, verhullende kledij dragen, prikkelbaar, rusteloos, perfectionistisch, dwangmatig, concentratieproblemen, weinig zelfvertrouwen, stemmingswisselingen. Echt plezier maken of uitgelaten vrolijk zijn, is er niet meer bij. De jongere blokkeert in zijn groei, voelt zichzelf niet goed in zijn lichaam. Gewicht is dus zeker niet de enige en beste indicator: een boulimia-patiënt kan een perfect gewicht hebben, een zwaar kind kan best fit en dus gezond zijn. Fitheid is een betere parameter. STAP 2: Gril of stoornis Soms gaat het om een ‘leeftijdsgril’. In de puberteit zoeken pubers zichzelf in muziek, kleding, een andere leefschema en ander ‘eten’. Ze worden plots vegetariër of gaan lijnen. Daar te hard op inzoomen of het problematiseren, kan een eetprobleem in de hand werken. Probeer eerst een goed zicht te krijgen op wat de jongere niet (meer) doet: heeft ze nog goede sociale contacten, durft ze nog persoonlijke dingen te bespreken, voelt ze zich ergens goed in? Andere symptomen in eetgedrag, op lichamelijk en emotioneel vlak kunnen dit algemeen beeld aanvullen. Als je ongerust bent, praat er dan discreet over met je directie, collega’s, het CLB. Herkennen zij hetzelfde?
Samir op het Klasseprikbord: «Ik ben dertien, een meter 66 groot en weeg 45 kilo. Is dat niet dik?»
STAP 3: Praat met de leerling - Ga goed na wie het best met de leerling contact neemt: wie vertrouwt de leerling het meest, wie is deskundig genoeg, wie kan de leerling op langere termijn ondersteunen? Verzeker je van steun (collega’s, CLB) en van bredere concrete informatie over het gedrag van die leerling. - Nodig de leerling onopvallend uit voor een gesprek. De klas hoeft dit niet te weten. Begin het gesprek zo duidelijk mogelijk met wat je opgemerkt hebt en zeg dat je je zorgen maakt. Gebruik concrete redenen zonder te beoordelen/veroordelen. Zonder anorexia of boulimia ter sprake te brengen.
- Wacht dan de reactie van de leerling af, onderbreek haar niet, interpreteer haar woorden niet. Ze zit in een bedreigende situatie. Misschien wordt ze boos, zal ze ontkennen, jou verwijten maken. Tracht geen gelijk te krijgen, zeg dat je haar gevoelens begrijpt. - Geef aan dat je er op een later moment opnieuw over wil spreken en samen wil zoeken naar een uitweg. Laat je niet ‘afschepen’. Probeer verder te praten over de leerling als persoon: hoe voelt ze zich, wat vindt ze van de klas, wat doet ze om zich te ontspannen? - Vroegere ervaringen of problemen thuis breng je liever niet ter sprake. Als leraar beperk je je het best tot het hier en nu. Te veel emoties in één keer versterken het eetprobleem. Benadruk dat de hulp van iemand anders misschien wel noodzakelijk is, je bent geen therapeut. STAP 4: Contact met de ouders Probeer de jongere eerst te motiveren om zelf haar ouders in te lichten en stel voor het gesprek samen te voeren als het een week later nog niet is gebeurd. In de verdere aanpak van het probleem spelen zij ook een grote rol. Het kan uiteraard ook dat de jongere thuis verstrikt zit in een ernstige conflictsituatie. Dan verdient de jongere je steun en aanmoediging om zich individueel te laten begeleiden. Wanneer en hoe de ouders dan ingelicht worden, laat je in die situatie aan de hulpverleners over. STAP 5: Contact met de hulpverlening Een leerling die beseft dat ze in de problemen zit en er niet zelf uitgeraakt, kan je vertellen over de mogelijkheden van behandeling. Dat is een moedige stap van haar, benadruk dat. Blijf haar steunen, zonder je te ‘moeien’ met de behandeling. Het CLB kan leraren ondersteunen die op zoek gaan naar gepaste hulpverlening, de ‘neutrale’ persoon zijn in gesprekken met ouders… STAP 6: De klas opvangen - Dikwijls voelen vrienden of klasgenoten goed aan of een leerling een ernstig probleem heeft. Ook zij zullen stuiten op ontkenning of minimalisering als ze het bij hun leeftijdgenoot aankaarten. Het is goed om tieners te leren wat ze dan kunnen doen: «Spreek over je bezorgdheid op een veilige plek, zonder verwijten. Benadruk je bezorgdheid door concreet te vertellen wat je zag. Neem zelf niet te veel verantwoordelijkheid, maar moedig je vriend(in) aan om met een volwassene te praten. Je kan ook voorstellen om dat samen te doen. Blijft ze dat weigeren? Zeg haar dat je niet lijdzaam kan toekijken en zelf het probleem met iemand wil bespreken.» - Een les over eetstoornissen is niet aangewezen. Het legt het accent op ongezond gedrag. Sta eerder stil bij je onzeker voelen, het slankheidsideaal, het omgaan met emoties op een rechtstreekse manier. Als een leerling in behandeling is, kan ze het ter sprake brengen in haar vriendengroepje. De hele klas inlichten is vaak te beangstigend en te weinig voorspelbaar. Betrokkenheid van de klas is onmisbaar voor de jongere met een eetprobleem. Een kaartje, een bezoekje, een uitnodiging voor een klasuitstap laat voelen dat ze erbij blijft horen.
preventie
HET WELLNESSMODEL Het wellnessmodel heeft het niet over gewicht en calorieën, verengt gezondheid niet tot beweging en voeding. Een natuurlijk fit leefpatroon, een gezond zelfbeeld en mediaweerbaarheid zijn betere poorten naar echte gezondheid. Deze preventie van eet- en gewichtsproblemen werkt aan welbevinden en helpt elke leerling vooruit in zijn groei.
Op klasniveau MEER DAN VOEDING EN BEWEGING Met de volgende invalshoeken versterk je tijdens de les de beschermende factoren en bestrijd je de risico’s: INZICHT BIEDEN IN WAT JE LICHAAM NODIG HEEFT Wat je lichaam aan energie nodig heeft, hangt af van de leeftijd. Een opgroeiende puber zal meer nodig hebben dan een volwassene. Een kind in de lagere school kent periodes van groei en van ‘rust’: het zal niet altijd evenveel behoefte hebben aan energie. Leerlingen moeten de nodige kennis hebben over gezonde energieleveranciers, zonder dat deze preventie hen viseert voor een stukje taart. Alle voeding kan. Afwisseling is het sleutelwoord. EEN VASTE EETSTRUCTUUR Drie vaste maaltijden (dus ook een ontbijt) met twee keer een afwisselend tussendoortje (fruit, groenten, een koek) is het eetpatroon dat je kinderen het best aanleert. Een lichaam moet regelmatig energie krijgen (ongeveer om de drie uur), maar je maag moet af en toe ook kunnen rusten. Emoties pak je op een andere manier aan. GENIETEN VAN ETEN MAG Hoe maak je van een maaltijd een fijn sociaal gebeuren? Door samen te eten, via een mooie presentatie, een aangenaam kader en voldoende tijd.
Voeding is een middel om gezond te kunnen genieten. BEWEGING Je sport niet om calorieën te verbranden. Het verband leggen tussen bewegen en eten kan aanzetten tot eetgestoord gedrag. Je sport, beweegt om je fit te voelen. Ook mentaal. ZELFBEELD Hoe kijken kinderen naar zichzelf? Hoe streng zijn ze voor zichzelf? Leerlingen zoeken hun weg, vergelijken, schatten in hoe ze zelf zijn. Onzekere kinderen voelen zich dan wel eens niet goed genoeg. Uitvergroten waarin leerlingen goed zijn, hen aanzetten om verder te experimenten, versterkt hun positief zelfbeeld. Waarom vinden ze ‘dun’ zijn belangrijk? Een klas- (en school)omgeving waar elk kind, elke jongere op een of andere manier kan manifesteren, is in dit opzicht beter dan een school waar presteren centraal staat. Zelfvertrouwen en een positieve lichaamsbeleving zijn belangrijke beschermende factoren. MEDIATRAINING Veel modellen waaraan leerlingen zich spiegelen bestaan niet, zijn kunstmatig en getrukeerd. Inzicht in hoe de media hen beïnvloeden, helpt hen vooruit om een positief lichaamsbeeld uit te bouwen.
In de school SAMENWERKEN ROND ÉÉN VISIE
«Mensen die zich goed voelen, zien er ook goed uit. Het is niet het omgekeerde.»
De school vindt in het wellnessmodel inspiratie om een visie rond gezondheid, eet- en gewichtsproblemen uit te werken. Leraren Lichamelijke Opvoeding, leraren met toezicht in de eetzaal, op de speelplaats, het CLB en medisch schooltoezicht, alle vakleraren, het ondersteunend personeel, de directie én de ouders. Als zij zich scharen achter één visie, voorkomt dat naast elkaar werken en tegengestelde klemtonen. Het zorgt ook voor een plan op lange termijn wat het meeste kans geeft op een gedragsverandering. In deze context is het goed om stil te staan bij het ruimere schoolklimaat, bij de eigen (onbewuste) attitude over gezondheid, schoonheid en succes. Een open schoolsfeer maakt de onrechtstreekse taal van eetproblemen overbodig. Enkele concrete kapstokken om de nieuwe visie aan op te hangen: EEN GEZOND AANBOD OP SCHOOL Er is altijd water voorhanden, de automaat bevat ook gezonde dranken en tussendoortjes, de schoolmaaltijden zijn gevarieerd samengesteld, als tussendoortje krijgen de kinderen niet alleen koekjes, maar even vaak fruit… Nu geeft
slechts 40 procent van de scholen aan dat de warme maaltijd een volwaardige portie groenten bevat. GENIETEN VAN ETEN OP SCHOOL KAN Op dat vlak laat de schoolinfrastructuur vaak nog te wensen over. Moeten leerlingen zwijgend en op 6 minuten tijd hun boterhammen naar binnen werken? Een gezellige refter, voldoende tijd, prettig bijpraten: kan de school hier in samenspraak met leerlingen iets veranderen? BEWEGING STIMULEREN De ene school organiseert dansmomentjes, de andere een klascompetitie mini-voetbal. Probeer bewegen tijdens de middag te stimuleren. Net als met de fiets naar school komen. OUDERS Ouders zijn rechtstreeks betrokken in eetmomenten en belangrijke vroege rolmodellen voor hun kinderen. Daarom zijn het onmisbare partners bij de preventie van eet- en gewichtsproblemen. Gezondheidseducatie op school blijkt ook veel effectiever als ouders mee in het verhaal stappen. Ze pikken heel wat op van hun kinderen, maar de school kan ook de rechtstreekse weg bewandelen. Welke houding en kennis hebben zij? Wat onderneemt de school om hen te betrekken?
Naar wie verwijs je door? Waar lees je meer? ‘Van eetlast naar eetlust, eetproblemen van babyleeftijd tot volwassenheid’ van Nadine Moyson en Eliane Roofthooft (red), Acco De lessenreeks BodyTalk (eetexpert.be vzw met de steun van het ‘Dove fonds voor zelfwaardering’) richt zich op 11tot 14-jarigen met gratis lesmateriaal over zelfbeeld en mediatraining. Info via www.eetexpert.be en op www. tijdvoorechteschoonheid.be De vzw
eetexpert.be geeft ook gratis vormingen aan lerarenteams over visie, preventie en aanpak van eetproblemen. Deze vzw is een kenniscentrum over eet- en gewichtsproblemen. Vanaf 1 september 2007 moeten alle basis- en secundaire scholen een gezondheidsbeleid uitstippelen. Met een analyse van de eigen situatie, streefdoelen en concrete acties. Voor het uitwerken van een visie neem
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Eindredactie: Michel Van Laere Redactie: Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Artefact Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (Ministerie van Onderwijs en Vorming). Meer info op www.klasse.be
je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat aan je school verbonden is. Lees in Caleidoscoop (2001, nr 5) ‘De strijd tussen droge koek en chocoladewafel’ hoe het CLB hierbij kan helpen. De Eerste Lijn voor Ouders over gezonde voeding vind je op www.klasse.be/ouders/eerstelijn De site www.eetstoornis.be biedt veel achtergrondinfo en tips voor opvoeders
van eetgestoorde kinderen. Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie is een expertisecentrum: www.vig.be Op lokaal niveau zijn er 26 Logo’s actief (Lokaal Gezondheids Overleg) in Vlaanderen en Brussel. Wissel je graag ervaringen uit over eeten gewichtsproblemen? Een prikbord vind je op www.klasse.be/eerstelijn
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leraren en An Vandeputte, psychotherapeute van eetexpert.be. Het is het achtentwintigste dossier. De andere verschenen vroeger in Klasse en zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je bestelt het door 2 euro te storten op 091-2223020-03 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leraren’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn.
Gokken
de eerste lijn
29
«IK BEN HELEMAAL NIET VERSLAAFD!» Twee op vijf jongeren spelen voor geld
Paul, directeur
oeveel gokverslaafden België telt, weten we niet precies. Geschat wordt dat tussen de 20 000 en 100 000 Belgen problematische gokkers zijn. Twee op vijf jongeren tussen tien en zeventien jaar hebben al eens voor geld gespeeld. Dat blijkt uit een studie van OIVO. Gemiddeld geven jonge spelers 6,50 euro per maand uit. Oudere tieners besteden soms tot 40 euro. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren beginnen te gokken is elf jaar en acht maanden. 6 procent zegt zich voortdurend tot het spel aangetrokken te voelen, slechts 2 procent beseft dat gokken verslavend is. Het duurt gemiddeld zeven jaar voor iemand met een gokprobleem hulp zoekt. Vooral het pokerspel is aan een flinke opmars bezig. In Nederland speelde de helft van de jongeren het afgelopen jaar poker. In België zijn er voorlopig nog geen cijfers, maar onderzoekers en hulpcentra wijzen erop dat de trend naar hier is overgewaaid.
«Steeds vaker kwam hij te laat. Ook in de klas verslapte zijn aandacht. Je voelt wel dat er iets niet klopt. Wordt hij gepest? Zit hij aan de drugs? Je weet het niet. Je zoekt naar aanwijzingen, maar je vindt er geen. Pas toen ook rekeningen onbetaald bleven, wisten we dat er meer aan de hand was. De grootouders van Michiel (15) hebben een café. Daar had hij het geleerd. Tot in de late uurtjes speelde hij er op de bingo, net als zijn ouders. Eerlijk gezegd: aan zoiets hadden we nooit gedacht. Er zijn hier in de buurt wel wat speelgelegenheden, maar je denkt er nooit aan dat het jouw leerlingen en hun ouders zijn die daar na school naartoe gaan. Onrechtstreeks krijgt de school er vaker mee te maken: onverwachts onbetaalde rekeningen, uitgeputte jongeren ‘s morgens in de klas. Het is pas nu dat we ook eens aan gokproblemen durven denken, ook al blijft het een heel verdoken probleem.»
H
«Hij speelde op de bingo»
het probleem
Wat? SPELEN VOOR GELD
Gokken is geld inzetten op een kans- of een geldspel. Daarbij kan de gokker onmogelijk de afloop van het spel voorzien. Het toeval bepaalt of hij wint of verliest. - Bij short-odd spelen (speelautomaten, snelle kaartspelen, krasbiljetten) kent de gokker meteen het resultaat en volgen de gokbeurten elkaar snel op. Zo kan hij niet alleen meer geld verliezen, maar ook de controle over het gokgedrag kwijtspelen. - Bij long-odd spelen (loterijen) kent de speler pas na lange tijd de uitslag. De speler Dieter, 16: gaat minder op in het spel (minder spanning en kicks) en heeft tijd om over zijn toe- «VERSLAAFD AAN VOETBAL?» komstig ‘gokgedrag’ na te denken. «Pokeren? O, dat doe Waar? OVERAL ik maar een paar uur Gokken kan overal: in casino’s, speelautomatenhallen, cafés, op de lotto, op het web, per week. Ze zeggen via weddenschappen en belspelletjes, onder vrienden. dan: ‘Pas op: je wordt verslaafd!’ Dan lach ik Waarom? PLEZIER, ONTSNAPPEN, GELD eens. ‘Voetballen doe - Jongeren gokken voor het plezier, de kick, de opwinding, om te ontsnappen aan ver- ik minstens tien uur veling en eenzaamheid, om te vluchten uit de werkelijkheid, uit verlangen naar meer per week. Ben ik dan luxe, omdat ze hopen gemakkelijk en snel veel geld te verdienen, om in groep aan- ook verslaafd?’» vaard te worden, voor de beloning. Bij winst versterkt gokken het ego. - Jongeren in de puberteit willen grenzen verleggen, experimenteren met nieuwe vor- Piet, CLB-medewerker: men van gedrag, nieuwe waarden en normen ontwikkelen. «IEDEREEN GOKT»
Wie? MIDDEL, MENS, MILIEU
Drie factoren bepalen of gokken problematisch wordt: - het spel zelf: beschikbaarheid van plaatsen om te gokken, short-odds en long-odds, eenvoudige structuur van het spel, licht- en geluidseffecten… - de speler: verveling, ontevredenheid, lage zelfwaardering, weinig vertrouwen, niet goed met geld kunnen omgaan, sensatiezoeker, bijgelovig… - het milieu: vriendengroep, voorbeeld van ouders, plaats van geld in het gezin, reclame, gebrek aan ontspanningsmogelijkheden in de omgeving…
Hoe? FASEN VAN GOKVERSLAVING
1: Winnende fase Leuk tijdverdrijf, af en toe winnen en verliezen, gevoel van beloning en stijgend gevoel van eigenwaarde, verlies is ‘pech gehad’ 2: Verliezende fase ‘Chasen’: de drang om het verloren geld terug te winnen, steeds vaker in het geheim, eerste schulden, belofte om ‘hierna echt te stoppen’ 3: Wanhopige fase Voltijdse bezigheid, functioneren wordt onmogelijk zonder gokken, verwaarlozen van vrienden, familie en de dagdagelijkse bezigheden
Gevolgen? DAGELIJKS LEVEN
- problemen op school, conflicten, sociaal isolement - financiële en juridische problemen - lichamelijke problemen: depressie, slaapproblemen, het niet meer zien zitten
DE WETGEVING In België mogen minderjarigen niet deelnemen aan weddenschappen, loterijen en kansspelen. Niet in cafés, niet via belspelletjes, niet op zelf georganiseerde tornooien. En dus ook niet via internet. Online loterijen en kansspelen uitbaten is in ons land verboden. Enkel de Nationale Loterij heeft een vergunning. Meerderjarigen kunnen dus wel gokken of spelen op een van de vele buitenlandse sites, die geregistreerd zijn in landen waar kansspelen op het web zijn toegestaan (ze riskeren geen wettelijke sanctie). Minderjarigen kunnen dat in principe niet, maar daarop is weinig of geen controle.
«Kruip eens in hun vel. Spelen is voor veel jongeren in de eerste plaats een spannend en onschuldig tijdverdrijf. Ook wij doen het. We gokken overal. Zelfs op een examen. Welke vragen zal hij stellen? Zou ik dit stukje leerstof overlaten? Het maakt ons leven spannend en onvoorspelbaar. Daarom vinden jongeren het zo plezierig. Als ouders, leraren en begeleiders beseffen dat jongeren vooral gokken voor de kick, kunnen ze samen zoeken naar oplossingen, bijvoorbeeld andere kicks die even leuk zijn als gokken.»
Mogelijke signalen van een gokverslaafde Je kan niet van iemands gezicht aflezen dat hij gokt. Omdat gokken vooral in de vrije tijd gebeurt, zijn er op school niet altijd signalen zichtbaar. Verslaving komt voor in alle soorten: drugs, alcohol, games, maar ook gokken. Speel dus geen detective en ga niet op zoek naar tastbare bewijzen. Er zijn trouwens geen specifieke signalen die wijzen op gokverslaving. Heb integendeel oog voor veranderend gedrag bij jongeren en hoe ze functioneren: - zich afzonderen - vrienden en hobby’s laten vallen - verminderde prestaties op school - spijbelen, te laat komen - stoer doen over winnen en geld - geld lenen, onderhandelen over geld - dikwijls geld verliezen - pesten, steaming, afpersen wegens geldkwesties Deze veranderingen wijzen niet noodzakelijk op gokgedrag. Het kunnen even goed uitingen zijn van normaal tienergedrag, andere problemen (zich niet goed in zijn vel voelen, liefdesverdriet…) of een andere verslaving: drugs, alcohol, chatten. Zorg dat je de veranderingen ziet, je er vragen bij stelt en ingaat op allerlei problemen waar leerlingen mee zitten (adolescentieproblemen, relatieproblemen, schoolproblemen). Uit groepsgedrag kunnen leraren vaak meer afleiden dan uit individuele signalen: - plots worden andere kliekjes gevormd in de klas - de groep zondert zich af van andere leerlingen - het groepje is het voorwerp van geruchten Iedereen op school (leraren, opvoeders, onderhoudspersoneel, leerlingen) kan zijn taak opnemen en signalen opmerken. Communicatie tussen de verschillende partijen is belangrijk. Probeer de signalen zo discreet mogelijk te behandelen. Tenslotte gaat het meestal om vermoedens.
aanpak en preventie
Op school- EEN PREVENTIEF GOKBELEID: 5 TIPS niveau 1.Afspraken in het schoolreglement
Katrien, preventiemedewerker: «GENIEPIG» «Gokken gebeurt tegenwoordig zo geniepig. Vroeger moest je als jongere eerst een café binnenstappen, muntjes wisselen en hopen dat de cafébaas je leeftijd niet zou vragen. Nu zet je gewoon je computer aan en je stapt virtueel de grootste casino’s binnen. Je betaalt met je bankkaart of gsm, op een uur jaag je er honderden euro’s door en niemand heeft je gezien.»
In een reglement maakt de school haar houding duidelijk tegenover gokken. Duidelijke regels geven zowel aan leerlingen en leraren meer zekerheid over wat kan en wat niet. Maak schoolafspraken samen met de leerlingenraad en vertaal ze in een schoolreglement. Inspraak leidt tot meer respect voor afspraken. Probeer tot compromissen te komen. Je kan bijvoorbeeld wel kaartspelen toestaan in de pauze, maar spelen voor geld verbieden. 2.Geïntegreerd in het drugbeleid Laat gokken als thema aansluiten bij andere afhankelijkheids- of verslavingsproblemen (drugs, chatten). Neem het op in het drugbeleid op school. Zo blijft er continu aandacht voor. Opvoeden over gokken is meer dan lessen geven. Schakel het in in een ruimer kader van gezondheidsvoorlichting, persoonlijkheidsontwikkeling en sociale vaardigheden. 3.De school als goede voorbeeld Geef het goede voorbeeld. Grijp als school niet te snel terug naar gokspelen om geld in te zamelen voor feestjes of schooluitstappen. Een bingoavond op school is wel het ideale moment om gokken aan te kaarten. Wek niet de indruk dat er met kansspelen veel geld te winnen valt. Doorprik gokken. Wijs erop dat vooral de organisatie (de school tijdens de bingoavond, de gokindustrie tijdens het spelen) er rijker van wordt, zelden de speler. 4.Interventie en leerlingenbegeleiding Laat hulpverlening over aan de bevoegde instanties. Bouw de leerlingenbegeleiding goed uit met precieze afspraken (bv. vast spreekuur van de klasleraar, netwerk van vertrouwensleerkrachten, cel leerlingenbegeleiding, CLB). Zorg voor goede communicatie tussen alle hulpverleners en betrokken partijen (leerlingen, leraren, ouders). 5.Communicatie met de ouders Ouders zijn onmisbaar om tot een goede oplossing te komen. Zij kennen hun kind het beste. Maar niet alle ouders reageren even goed. Soms voelen ze zich een slechte ouder. Of ze zijn bang dat andere problemen zullen uitkomen. Probeer te weten te komen hoe de ouders zullen reageren. Praat daarover met de leerling. Hou rekening met zijn achtergrond en thuissituatie. Soms is het beter om niet meteen de ouders in te schakelen.
De school is niet verantwoordelijk voor wat er buiten de schoolmuren gebeurt en is zeker geen specialist in gokproblemen. Maar ze heeft wel de plicht om signalen op te vangen en hulp te bieden waar nodig. Een goed schoolklimaat is de beste vorm van preventie.
Hoe praat je met de ouders? Enkele tips: 1. Vertel de ouders niet meteen wat je vermoedens zijn. Zeg niet: “Ik denk dat jouw kind gokt”, maar wel: “Ik zie dat je kind zich steeds minder inzet op school. Hoe zou dat komen?” 2. Vertel hen niet in paniek te slaan. Jongeren die gokken, doen dat meestal puur voor het plezier. Niet elke jongere die gokt, wordt ook verslaafd. 3. Stimuleer ze om te zoeken naar de mogelijke betekenis van het gedrag. Waarom gokt hun kind? Misschien verveelt het zich vaak? Zijn andere vrijetijdsmogelijkheden een oplossing? 4. Gaat het om ernstige problemen, dan kan je de ouders stimuleren met hun kind hulp te zoeken. PREVENTIE BEGINT IN DE BASISSCHOOL Gokpreventie werkt maar effectief als je er vóór het experimenteergedrag mee begint. In de lagere school zijn kinderen heel beïnvloedbaar. Hoe wapen je ze dan al tegen verslavingsgedrag? Bied kinderen veilige structuren aan - Kinderen die zich thuis voelen op school en bij hun leraar, kunnen er ook op terugvallen in moeilijke situaties. Laat voelen dat ze op je kunnen vertrouwen als ze met vragen zitten. - Leer de kinderen de maatschappij kritisch benaderen, zonder extreme standpunten in te nemen. Leer hen de positieve kanten van de maatschappij kennen. Maak kinderen weerbaar - Werk aan een positief zelfbeeld: leer kinderen hun eigen mogelijkheden en beperkingen ontdekken, werk niet enkel prestatiegericht in de klas, geef kinderen zelfvertrouwen, leer ze hun eigen gevoelens en die van anderen begrijpen. - Leer ze beslissingen nemen: bouw keuzeactiviteiten in, leer ze zelfstandig werken, kritische vragen stellen, met geld omgaan, keuzes verantwoorden, reclameboodschappen doorprikken, hun tijdsinvulling maken. - Werk aan zelfdiscipline: leer kinderen ‘nee’ zeggen tegen iets dat prettig is, laat kinderen zelf afspraken maken waar ze zich aan moeten houden, zoals ‘thuis eerst huiswerk maken, dan op de computer’, laat ze meebeslissen over afspraken in de klas. Geef kinderen informatie over gokken en verslaving - Leer kinderen dat spelen en genieten mag, maar dat ze verantwoord moeten kunnen omgaan met genotsmiddelen, zoals snoep, frisdrank en videospelletjes. Leer hen dat verslaving ontstaat, als ze niet meer kunnen stoppen. - Laat kinderen nadenken over hun eigen speelgedrag. Kunnen ze de computer zomaar links laten liggen en een ander spel spelen? Houden ze zich aan de opgelegde tijd? - Leer kinderen omgaan met geld, sparen, geld uitgeven. Besteed aandacht aan waarden zoals eerlijk geld verdienen.
Addict :x, 18: «ELLENDE» «wat een ellende, het is godverdomme kwart voor 6 in de ochtend en ik sta in totaal 168 euro verlies met online poker. wat kan ik daar tog (sic.) gek van worden» Tim, 19: «WAARDEBESEF WEG» «Zodra ik inlog, zit ik in een roes. Is mijn geld weg, dan is er alleen nog verdriet en frustratie. Het gekke is: ik heb geen waardebesef meer. Ik was laatst in een winkel waar een pakje Mentos 2 euro kostte. Niet gekocht, want dat vond ik te duur.»
Op klasniveau GOKCULTUUR DOORBREKEN
Vrienden spelen een belangrijke rol om wel of niet te gaan gokken. In sommige vriendengroepen is er een ‘gokcultuur’ en soms zelfs een hype, bv. pokeren. Voor hen is spelen voor geld de normaalste zaak van de wereld. Hoe ga je om met een gokcultuur in de klas? 1. Negeer het onderwerp niet uit angst dat het nog meer leerlingen op ideeën zal brengen. Zet gokken in het rijtje van andere genotsmiddelen: roken, drugs, alcohol. 2. Luister naar de leerlingen. Praten ze vaak over winnen of verliezen? Is geld een belangrijk gespreksonderwerp? Lenen ze van elkaar? Belicht alle aspecten: hoe omgaan met geld, geld verdienen, geld sparen en uitgeven. 3. Toon interesse. Waarom vinden ze gokken leuk? Wegen de nadelen op tegen de voordelen? Kunnen ze dezelfde voordelen/kicks ook ergens anders vinden? 4. Vaak gokken leerlingen uit verveling. Zorg voor andere ontspanningsmogelijkheden waar leerlingen een kick uit halen, bijvoorbeeld een voetbaltornooi op de middag. 5. Belicht gokken vanuit de valkuilen waar de meeste gokkers in tuinen. Pols naar hun eigen strategieën en ervaringen. Hoe zorgen zij ervoor dat ze winnen? Ontkracht van daaruit hun foute redeneringen over gokken.
Op individueel Wat doe je als je merkt dat een leerling gokt? niveau Als je vermoedt dat een leerling gokt, zet je de volgende stappen:
DE VALKUILEN VAN GOKKEN: WAT VERTEL JE JE LEERLINGEN? Gokken is toeval Als speler heb je geen invloed op het spel, of je nu zacht of hard met de dobbelstenen gooit of altijd op hetzelfde toestel speelt. Je geluk hangt af van het toeval. Gokken kan je niet controleren Een gokker voorspelt het volgende spel op basis van de cijfers uit het vorige. Nochtans blijft de kans één op zes met een dobbelsteen. Kunnen je leerlingen hun gooien voorspellen? Gokken kan je niet oefenen Je wordt niet behendiger door vaak te spelen. Laat je leerlingen tien keer met dobbelstenen gooien en hun resultaat voorspellen. Gooien ze op het einde ’juister’? Bijgeloof helpt niet Vraag je leerlingen hoe zij hun lottocijfers zouden kiezen. Geboortedatum, datum van de eerste kus met je lief, enz. Laat hen nadenken over hun bijgelovig gedrag. Vooral de gokindustrie wint Wijs erop dat de eigenaar van de gokspelen na zijn onkosten ook nog winst moet maken om ervan te kunnen leven. De speler zelf verliest, de eigenaar wint.
1 2 3 4 5
1. Verkennend gesprek - Spreek de leerling kort aan over zijn gedrag zonder vermoedens te uiten. Gebruik ik-boodschappen. Zeg: “Ik merk dat je aandacht de laatste tijd wat verslapt.” Wijs hem op de gedragsveranderingen. Voelt hij dat ook zo aan? Is er misschien een probleem? - Veroordeel niet. Beschrijf zijn gedrag neutraal. Zeg niet: “Jij gaat na de schooluren gokken, hé? Weet je wel hoe stom dat is?” - Toon je bezorgd voor het welzijn van de leerling. Misschien zal hij uit zichzelf niet praten over zijn probleem, maar je geeft wel het gevoel mee dat hij bij je terecht kan. - Zoek samen naar oplossingen om het veranderend gedrag, zoals spijbelen of te laat komen, om te buigen in positief gedrag. 2. Begeleiden Als het veranderend gedrag zo ingrijpend is dat het functioneren van de leerling verstoord wordt, schakel je de leerlingenbegeleider of een CLB-medewerker in. Zij zijn getraind in motiverende gesprekvoering. Zo’n gesprek: - vertrekt vanuit de jongere en zijn vragen en problemen. De leerling wordt zich bewust van zijn gedrag; - brengt een vertrouwensrelatie tot stand. De leerling moet weten wat de begeleider doet met wat de leerling over zichzelf vertelt. Heeft die beroepsgeheim? Zullen alle leraren dat nu weten? Schakelt die de ouders in? Of externe hulpverleners? 3. Doorverwijzen - Als het CLB of de leerlingenbegeleider geen vooruitgang boeken, kunnen ze de leerling doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpdiensten. - De leerlingenbegeleider legt uit waarom een doorverwijzing nodig is en ondersteunt de leerling. De stap naar de hulpverlening kan voor een leerling zeer groot zijn: angst voor het onbekende, een verkeerd beeld van de externe hulpverleningsdienst… - De leraren en leerlingenbegeleiders volgen de leerling verder op na de doorverwijzing. Doorverwijzen betekent niet uit handen geven.
Ronny, preventiemedewerker: «MET EEN FLINKE ZWAAI» «Met een simpel oefeningetje trokken wij onlangs naar een klas. De leerlingen kregen elk een dobbelsteen. De eerste keer moesten ze één oog gooien, de tweede keer zes. Wat zagen we? Als je leerlingen één oog moesten gooien, deden ze dat heel zachtjes. Om zes ogen te halen, tosten ze de dobbelstenen met een flinke zwaai. Als je gokt, denk je zelf een invloed te hebben op het spel, terwijl je niet meer of minder kans op zes ogen maakt als je zachtjes gooit. Een kansspel speel je niet, een kansspel wordt voor je gespeeld.»
Waar lees je meer over gokken? Wie helpt je verder? Met vragen over gokken kan je terecht bij de DRUGLIJN: 078 15 10 20 (ma. tot vr. van 10 tot 20 u.) of via www.druglijn.be Voor brochures, een gratis dossier over gokken en een draaiboek voor drugbeleid op school kan je terecht bij de koepelorganisatie VAD, de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen - Vanderlindenstraat 15 - 1030 Brussel - 02 423 03 33 – www.vad.be Het uitgebreid rapport ‘Gokken: een stand van zaken’ vind je op www.gokverslaving.be - vzw Rodin Foundation, Cel Gokverslaving - August Reyerslaan 110 - 1030 Brussel – 02 738 10 50 Op www.saferinternet.be vind je OIVO-dossiers over gokken en minderjarigen. Je vindt onder ‘E-gaming/ e-gambling’ en bij pedagogische fiches meer over gokken en (mogelijk) verwante aspecten: internetverslaving, de verschillende online spelen, bedrog, de wettelijke middelen die opvoeders hebben bij inbreuken …
[email protected] Scholen worden verwacht een gezondheidsbeleid uit te stippelen. Met een analyse van de eigen situatie, streefdoelen en concrete acties. Voor het uitwerken neem je contact op met de begeleidingsdienst of het CLB dat aan je school verbonden is.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Redactie: Annelies Vaneechoutte, Veerle Vanbuel en Michel Van Laere Vormgeving: Oogappel Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met jongeren, leraren en directeurs, CLB-medewerkers, VAD, OIVO en CAD Limburg vzw. Het is het NEGENentwintigste dossier. De twintig EERSTE zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op rekeningnummer 091-2203005-67 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook allemaal gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn
Geestelijk gezond
de eerste lijn
30
«Ik ben niet gek» Eén op vier heeft een psychisch probleem
Caroline, leraar
én op vier Belgen ouder dan vijftien jaar kampt met een psychisch probleem, de helft daarvan (13 %) heeft een ernstige psychische ziekte. Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête 2004. De schaamte is groot: slechts één op drie volwassenen zoekt effectief hulp. De school als minisamenleving vertoont gelijkaardige cijfers. Volgens kinderpsychiaters zou één op drie leerlingen vroeg of laat een psychisch probleem hebben: angststoornissen, tics, hyperactief, depressieve gevoelens, zelfverwondend gedrag… Elke klas heeft één of twee leerlingen met een ouder met een psychiatrisch probleem. In de lerarenkamer heeft veertig procent van het aantal ziektedagen een psychosociale oorzaak. Praten scholen over geestelijke gezondheid? En hoe? Kan de school een preventieve kracht betekenen voor psychische problemen?
«Ik dacht dat we alle maatschappelijke problemen in onze school aanwezig stelden. Tot we plots geconfronteerd werden met een gezinsdrama. We voelden dat we een instrumentarium misten om over geestelijke gezondheid te praten. We zijn toen gestart met onze projectdagen ‘Hoe anders is anders?’. Dat heeft als motor gewerkt om psychische problemen op school bespreekbaar te maken. Ik heb ook zelf twee maal drie weken in de psychiatrie gezeten. De directeur had aan de collega’s gezegd: ‘Het is beter dat je haar niet gaat bezoeken’. En toen een collega toch op bezoek kwam, dacht ze me een compliment te geven door te zeggen ‘Jij past hier niet’. Maar ze was fout: ik paste er wel. Aan de leerlingen heb ik er nooit iets over gezegd. Omdat ik bang was. Stel dat ik een leerling zou straffen en zijn ouders zouden me naar de kop slingeren: ‘Ja, maar jij hebt in de psychiatrie gezeten…’»
E
«Ik paste er wel»
het probleem
Wat? NORMAAL EN NIET NORMAAL
Wie?
Oorzaken?
Gevolgen?
Het probleem?
Mike, 16: «GEEN ZIN» «Ik heb helemaal geen zin om er met mensen over te praten. Want het is heel moeilijk te begrijpen. Ja, mijn vader hoort wel eens stemmen. Dan vragen ze zich meteen af ‘Wat is dat voor een gek?’» In een secundaire school heeft 35 procent van de jongens ooit al eens aan zelfmoord gedacht. Bij de meisjes is dat 49 procent. [Cijfers Jeugd en Gezondheid 2006]
JE BENT 100% Iedereen is wel eens somber, bang, verdrietig, erg boos of in de war. Dat is normaal. GEESTELIJK GEZOND ALS Vaak zijn het psychische reacties op normale levensfenomenen: conflicten, financiële - je positief tegen het leven aankijkt, openproblemen, overlijden, stress, te hoge verwachtingen… Soms zijn die gevoelens zo hestaat voor nieuwe vig dat je niet meer normaal kan functioneren of de ontwikkeling bij kinderen ernstig ideeën en ervaringen verstoord raakt. - je jezelf wil waarmaIEDEREEN MAAKT KANS ken, een uitdaging Psychische problemen in de klas: aanvaardt, maar ook - leerlingen met een ontwikkelingsstoornis: ADHD, autisme, Gilles de la Tourette… je grenzen kent - psychisch kwetsbare leerlingen die erg gevoelig zijn voor hun omgeving: ze ontwikkelen - je geniet van het leangsten, depressieve gedachten, dwangmatig gedrag, eet- of slaapproblemen… ven, een ontgooche- leerlingen die omwille van omstandigheden in de problemen komen: scheiding van hun ling kan plaatsen en ouders, overlijden van een familielid, misbruik, armoede, verkeerde studierichting, de verwerken druk op school of thuis, langdurige ziekte… - je gewone emoties als Adolescenten en volwassenen kunnen psychiatrische problemen ontwikkelen als psywoede, angst, liefchose, manisch-depressieve stoornis, schizofrenie, depressie, persoonlijkheidsstoorde, vreugde, schuldnis, borderline… gevoel, jaloersheid We zijn allemaal kwetsbaar voor een of ander psychisch probleem. voelt zonder dat de emoties de overhand ERFELIJKHEID EN OMGEVING nemen Hoe psychische problemen ontstaan is erg complex. Vaak is het een samenspel tussen - je respect hebt voor biologische, psychische en sociale factoren. jezelf en de anderen Biologische factoren: aangeboren erfelijke factoren zoals bv. een hogere gevoeligheid en - je je gevoelens kan kwetsbaarheid uiten, je jezelf kan Psychische factoren: durf je hulp vragen, wil je praten over je problemen…? tonen zoals je echt Sociale factoren: leef je in een warm en rustig milieu of zijn er problemen als aanhoubent dende stress, incest, mishandeling, spanningen in het gezin, (v)echtscheiding, verhuis - je anderen vertrouwt, naar een nieuwe school, verkeerde studierichting…? hen apprecieert, kan liefhebben en beKORTSLUITING zorgd zijn Iemand met psychische problemen kan minder goed functioneren en verliest zijn greep op het leven. Kinderen draaien minder goed mee op school. Ze voelen zich een uitzon- - je niet snel agressief of dominant wordt of dering en ontwikkelen leer- en gedragsproblemen. Meestal hebben de problemen ook jezelf niet altijd als nadelige gevolgen voor hun omgeving. slachtoffer ziet - je fouten en gebreTABOE ken van anderen kan Mensen praten moeilijk over psychische problemen. Er heerst nog een taboe rond. Slechts aanvaarden één op drie volwassenen met een psychiatrisch probleem zoekt hulp. - je jezelf een deel voelt van je familie, je klas, je collega’s, de WERKEN AAN VEERKRACHT teamleden van de Hoe komt het dat sommige mensen in moeilijke omstandigheden wél een grote veersportclub kracht ontwikkelen en anderen niet? Los van culturen, los van schoolsystemen of theorieën ontdekten onderzoekers vijf factoren. Iemand met veerkracht: 1. voelt zich gedragen. Een kind voelt dat zijn ouders er onvoorwaardelijk zijn voor hem, dat het op hen mag vertrouwen. Soms moeten kinderen hun acceptatie ergens anders zoeken: bij een grootouder of een ander familielid, een vriend, een hulpverlener of vertrouwensleraar op school. Een school kan de ouders niet vervangen, maar helpt wel bouwen aan een sociaal netwerk voor zo’n kind. Ook volwassenen hebben vertrouwensrelaties nodig. 2. kan zin geven aan het leven. Een kind leert verbanden zien, ontdekt relaties, begrijpt gebeurtenissen en reacties van mensen en krijgt greep op de wereld. Leerlingen zijn constant bezig met processen van zingeving, maar scholen besteden vaak weinig aandacht aan vragen als: ‘Waarom moet ik dit leren?’ Filosoferen met leerlingen kan helpen. 3. heeft met zijn vaardigheden controle over het leven. Een kind leert gevoelens en verlangens communiceren (opkomen voor jezelf, hulp vragen…), zelfredzaam zijn (omgaan met geld, kunnen telefoneren, kaartlezen, fietsen…) en professioneel vaardig zijn (schrijnwerkerij, automechanica, computer, verpleging…). De school (en de vrije tijd op school) wordt steeds meer wat vroeger de straat (en het gezin) was: het sociaal oefenterrein. 4. gelooft in zichzelf, heeft een gevoel van eigenwaarde. Een kind dat door zijn ouders en leraren wordt gedragen, weet dat het fouten mag maken, dat ze het daarom niet minder graag zien. Die eigenwaarde, dat zelfvertrouwen zorgt ervoor dat een mislukking een kind niet zo snel uit zijn lood slaat. Aanmoediging, constructieve kritiek, Dirk, huisarts: realistische eisen zouden op school doodgewoon moeten zijn. Ook voor collega’s on«IK BEN NIET ZOT» der elkaar. «Mensen zeggen nog 5. kan lachen en relativeren. Humor is moeilijk te definiëren en waarschijnlijk nog vaak als ze naar een moeilijker om aan te leren. Het ontspant en relativeert de ernst. Het helpt om moeipsychiater worden lijke situaties makkelijker te dragen. Dat geeft nieuwe kracht en uitzicht op oplosdoorverwezen: ‘Ik ben singen. Leren we de leerlingen ook lachen? Mag lachen in de lerarenkamer? niet zot!’»
de aanpak
Eén op drie leerlingen op school komt in de psychische problemen. Ze lijden aan een ontwikkelingsstoornis (ADHD, Autisme, Gilles de la Tourette…) of ontwikkelen angststoornissen, depressieve gevoelens, zelfverwondend gedrag, eet- of slaapproblemen… In elke klas zitten ook gemiddeld één à twee kinderen met een ouder met een psychiatrisch probleem (KOPP). Ze leven met een ouder die steeds weent, depressief is, alcoholverslaafd, agressief, angstaanvallen krijgt of zelfmoordpogingen onderneemt. Wat kan je doen? De vijf pijlers van een plan voor geestelijke gezondheid op school: 1. Zorg voor een aangenaam klimaat op school (bv. antipestplan, aangename speelplaats, snoezelruimte, yoga-lessen, middagactiviteiten…). 2. Zorg voor educatie (vorming van leraren en ouders, uitzetten van leerlijnen over geestelijke gezondheid, trainingen relationele vorming en sociale vaardigheden…). 3. Zorg dat je snel signalen herkent (inschrijvingsbeleid, vertrouwensleraren, mentors, peer-tutors…). 4. Zorg voor goede begeleiding binnen de school (wie doet wat?). 5. Werk samen met partners buiten de school (breng samen met het CLB de partners in kaart en zet samenwerkingsovereenkomsten op).
Op school- > Inschrijvingsbeleid: hoe kom je te weten dat een kind een psychisch probleem heeft of niveau daar gevoelig voor is? Dat er thuis problemen zijn? Maak tijdens het inschrijven naast de
Depressie in de lerarenkamer In elke school zijn er ook leraren met psychische problemen. Lesgeven kan, in combinatie met de concrete werkcontext en -organisatie en met hoe iemand in elkaar zit, soms erg belastend zijn. Praten we daarover? De manier waarop de school over geestelijke gezondheid denkt, bepaalt mee hoe je kijkt naar collega’s in moeilijkheden. Problemen die met het werk te maken hebben, kunnen een signaal zijn van een dieper liggend probleem. In scholen waar er aandacht is voor geestelijke gezondheid is er meer begrip en openheid voor.
resultaten van het vorige schooljaar ook ruimte voor socio-emotionele info. Zorg bij de melding van ontwikkelingsstoornissen voor goede afspraken tussen ouders, CLB en leerlingbegeleiding op school. Ga na of de draagkracht van de school groot genoeg is om de leerling op te nemen. Kan de school rekenen op ondersteuning (CLB, externe diensten…)? > Zorg voor een goed uitgebouwde leerlingenbegeleiding: warme klasleraren (met een spreekuur?), ingeroosterde projecten rond sociale vaardigheden en relationele vormingsdagen, regelmatig overleg (klassenraden, leerlingenbesprekingen, multidisciplinair team), toezicht op de speelplaats (wat gebeurt daar?). Vaak komen leraren indirect te weten dat er wat scheelt: plotseling extreem onbeleefd of driftig gedrag, een terugval in de schoolresultaten, onverzorgd voorkomen… Maar soms gaan leerlingen ook gewoon overpresteren, een modelleerling zijn. Dan merk je mogelijke problemen moeilijker. > Grijp snel in bij mogelijke problemen: praat met de leerling en zijn ouders. Speel geen therapeut of detective, maar laat de leerling voelen dat hij over zijn problemen kan praten. > Overleg met het CLB: dat begeleidt leerlingen en fungeert waar nodig als draaischijf naar meer gespecialiseerde hulpverlening (Vertrouwensartsencentra, Centra Geestelijke Gezondheid, psychologen of psychiaters…). Houd rekening met wachtlijsten. > Maak draaiboeken en/of afspraken voor leerlingen die tijdelijk in de hulpverlening worden opgenomen: - zorg ervoor dat de leerling ondanks zijn afwezigheid toch aanwezig blijft in de klas - vertel aan de klasgenoten wat het probleem is (schakel bij complexe problemen CLBmedewerker, een specialist, ouders, lotgenoten in) - zorg dat de terugkomst voorbereid is (voor de leerling én de klasgenoten) - hou contact met de ouders - zorg ervoor dat de leerling zo gewoon mogelijk zijn schoolperiode kan voortzetten en niet als ‘een speciaal geval’ > Zorg voor genoeg nascholing voor de leerlingenbegeleiders. ‘Je intuïtie volgen’ is bij de aanpak van psychische problemen vaak niet genoeg.
KOPP-kinderen: Eén op drie KOPPkinderen komt zonder kleerscheuren uit de thuissituatie. Dikwijls worden ze sneller zelfstandig, hebben ze een nauw contact met hun eigen gevoelsleven, kunnen ze omgaan met crisissen. Eén op drie kinderen krijgt tijdelijk zelf problemen. En één op drie ontwikkelt blijvende en ernstige psychische moeilijkheden. Vaak maakt de manier waarop de school het probleem aanpakt het verschil.
Op individueel Wat zoeken leerlingen met psychische problemen (en hun ouders) of leerlingen die thuis niveau ouders hebben met psychische problemen?
Kinderpsychiater Lieve Swinnen: «Welke leraar heeft op het einde van de les al eens gezegd: ‘Jongens, het was fijn om hier vandaag les te geven?’»
1. Ze zoeken mensen met wie ze kunnen praten als ze dat willen. Er is niks zo vervelend als een leraar of CLB-medewerker die zit te peuteren naar wat fout loopt. Zorg dat er op school plaats is om te praten over geestelijke gezondheid tout court. Je kan de leerling perfect aanspreken: ‘Ik merk dat je het de laatste tijd moeilijk hebt. Heb je zelf een idee hoe dat komt? Kunnen we helpen?’ 2. Ze zoeken een plek waar ze zichzelf kunnen zijn. De school fungeert als time-out, een plek waar ze gewoon leuke dingen kunnen doen, net zoals hun leeftijdsgenoten. Confronteer de leerlingen niet voortdurend met hun problemen. Ook jeugdbeweging, sportclub, tekenacademie… kunnen als time-out fungeren. 3. Ze zoeken er informatie over hun problemen of die van thuis en willen graag dat de school leerlingen informeert omtrent geestelijke gezondheid. Het helpt de leerlingen plaatsen wat er thuis of met zichzelf gebeurt. 4. Ze zoeken verschillende vormen van steun: extra hulp in de les, gelegenheid tot avondstudie want thuis lukt dat niet… 5. Ze willen flexibelere en bewustere leraren. Flexibel genoeg om deadlines voor huistaken te verleggen, bewust genoeg om eens te vragen hoe het met hen gaat.
Een kinderpsychiater: «HEEL LASTIG» «Ik behandel een kleuter van vijf die heel lastig doet maar dagelijks ook tienuur op school blijkt door te brengen: van acht uur ‘s ochtends tot zes uur ’s avonds.»
preventie
Beeldvorming De school is de samenleving in het klein. Over psychiatrische problemen wordt nog vaak Als leerlingen en leraren denken en opvoeding in oneliners gesproken. ‘Het zal wel aan de opvoeding liggen’ of ‘Zijn vader en grootva- genuanceerd der waren ook zo’. Hoe kijken we naar geestelijke gezondheid? Praten we daarover op school? In de lerarenkamer, in de les? In de lerarenkamer: Welke vooroordelen leven er bij de collega’s over geestelijke gezondheid? Stem de violen, ontwikkel een actieplan en leerlijn over de leerjaren heen. Wat doe je in de lagere school, in het secundair… Hoe integreer je dat in het gezondheidsbeleid van de school? In de basisschool: Omgaan met geestelijke gezondheid begint jong. Praat over gevoelens, geef ze een plaats in het leven in elke klas. Filosofeer met kinderen. Speel in op de leefwereld van de kinderen: een opa die dement wordt, een mama die het moeilijk krijgt, een papa die depressief is. Er zijn schitterende boeken die problemen bespreekbaar maken in de klas. Een lijst vind je op www.koppvlaanderen.be/jeugdboeken In het secundair: Welke vooroordelen leven er bij jongeren? Maak geestelijke gezondheid bespreekbaar via teksten, een groepswerk, een getuigenis, een film of documentaire over het leven op een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Dat kan de beeldvorming erg bijsturen. Vanaf de derde graad secundair kan je inleefdagen organiseren in een psychiatrisch ziekenhuis, een dagactiviteitencentrum of een initiatief van beschut wonen, de psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis etc.
over psychiatrische problemen, als ze niet makkelijk in simpele uitspraken vervallen, als ze leren luisteren en een zekere gevoeligheid creëren voor dat soort van problemen, komt er een andere sfeer op school. In zo’n klimaat kunnen kinderen met psychiatrische problemen, of met ouders met psychiatrische problemen altijd terecht. In zulke atmosfeer is het ook makkelijker om te zeggen dat een leraar ziek is wegens overspannen.
Preventie van We leven in een maatschappij die veel vraagt: je moet perfect zijn, de mooiste, de bespsychische pro- te, altijd goed gezind, en voor elk probleem moet er een instant oplossing zijn. De school blemen op school kan beter investeren in beschermende factoren. 4 pijlers voor een preventieve opvoedingsstijl > De school zorgt voor zekerheid, duidelijkheid, structuur - er zijn duidelijke regels op school en iedereen weet wat de gevolgen zijn als je ze overtreedt - er is klare communicatie: de leerlingen weten precies wat leraren verwachten van opdrachten en taken - de school werkt aan een cultuur van ‘fouten maken mag, je leert eruit’ - er is op school of in de klas ook ruimte om te praten over zorgen, familie, vrienden… > De school benadrukt de eigenwaarde van elke leerling - de school luistert naar de leerlingen (examenregelingen, schoolreglement, frustraties…) - de school zorgt voor succeservaringen, niet enkel in de klas, ook bij buitenschoolse activiteiten (sport, kunst…) en werkt daarom gedifferentieerd - er is extra ondersteuning voor kwetsbare kinderen - de school werkt aan relaties en respecteert alle godsdiensten en rassen - de school leert leerlingen problemen op te lossen of hulp te zoeken > De school bevordert de relaties - er is een antipestplan, leerlingen kunnen vaak samen werken, samen spelen, samen sporten; er zijn peters en meters, tutors of buddy’s; de juiste leraar staat bij de juiste klasgroep; er is veel aandacht voor buitenschoolse activiteiten > De school zorgt voor een gezond lichaam - er is een gezondheidsbeleid (gezonde voeding, tussendoortjes…) en veel mogelijkheden om te bewegen of sporten (Als de school, de directeur en de collega’s dezelfde tips in de lerarenkamer toepassen, komt dat ook de veerkracht van het personeel ten goede.)
Britt, 18: «JAMMER» «Er wordt zo weinig over gepraat. Da’s jammer. Pas toen ik afgestudeerd was, heeft mijn vader me verteld wat er met mama scheelde. Had ik deze informatie vroeger gekregen dan was ik heel anders omgegaan met de ziekte van mama.»
Waar lees je meer over geestelijke gezondheid? Wie helpt je verder? De brochure ‘Een verkenning door de wereld van de geestelijke gezondheid’ - Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid – Tenderstraat 14 – 9000 Gent – 09 221 44 34 – www.vvgg.be -
[email protected] Infocentrum Julie Renson Stichting – Lombardijestraat 35 – 1060 Brussel – 02 538 94 76 – www.julierenson.be Similes is een vereniging voor partners, ouders, kinderen, broers en zussen van personen met psychische problemen. Groeneweg 151 – 3001 Heverlee – 016 23 23 82 – www.similes.be –
[email protected] www.koppvlaanderen.be voor kinderen met ouders met psychiatrische problemen. Meer info via Similes www.geestelijke-gezondheid.be voor alle ziektebeelden en een beschrijving www.fitinjehoofd.be om je mentale fitness en die van je leerlingen te verhogen Lees de eerstelijnsdossiers over pesten, zelfmoord, zelfverwonding, eetstoornissen enz. op www.klasse.be/eerstelijn Scholen worden verwacht een gezondheidsbeleid uit te stippelen. Met een analyse van de eigen situatie, streefdoelen en concrete actie. Voor het uitwerken neem je contact op met de begeleidingsdienst op het CLB.
DE EERSTE LIJN Hoofdredacteur: Leo Bormans Redactie: Veerle Vanbuel, Annelies Vaneechoutte en Michel Van Laere Vormgeving: Oogappel Illustraties: Koen Fossey Een uitgave van Klasse (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming). Meer info op www.klasse.be
Dit eerstelijnsdossier werd gemaakt in samenwerking met de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid, Similes, leraren en directeurs. Het is het dertigste dossier. De twintig EERSTE zijn gebundeld in een handig naslagwerk. Je kan dat bestellen door 2 euro te storten op rekeningnummer 091-2203005-67 (mét dvd erbij stort je 6 euro – mededeling ‘De Eerste Lijn voor leerkrachten’). Je kan alle bijdragen ook gratis raadplegen op www.klasse.be/eerstelijn