Wvg-verordening Zoetermeer Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Zoetermeer Wvg-verordening Zoetermeer Wvg-verordening Zoetermeer gemeenteraad
Sociale zaken, welzijn en onderwijs
Opmerkingen m.b.t. de regeling Deze regeling vervangt de Wvg- verordening Zoetermeer.
Grondslagen 1. Wet voorzieningen gehandicapten , art. 2
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) 1. Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
1-1-2004
Terugwerkende kracht
Betreft
Ontstaansbron: Inwerkingtreding: Voorstel datum ondertekening; datum ondertekening; gemeenteraad bron bekendmaking bron bekendmaking
nieuwe regeling
24-11-2003 Streekblad 28-11-2003
24-11-2003 Streekblad 28-11-2003
030442
1
Wvg-verordening Zoetermeer per 1-1-2004
INHOUDSOPGAVE AFDELING I
ALGEMEEN
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 t/m 1.16 Artikel 1.17 t/m 1.23 Artikel 1.24
Begripsbepalingen Beperkingen Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen
Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen Artikel 2.1 Artikel 2.2 Artikel 2.3 Artikel 2.4 Artikel 2.5 Artikel 2.6 Artikel 2.7 Artikel 2.8 Artikel 2.9 Artikel 2.10 Artikel 2.11 Artikel 2.12 Artikel 2.13 Artikel 2.14 Artikel 2.15 Artikel 2.16 Artikel 2.17 Artikel 2.18 Artikel 2.19 Artikel 2.20 Artikel 2.21 Artikel 2.22 Artikel 2.23 Artikel 2.24 Artikel 2.25 Artikel 2.26 Artikel 2.27 Artikel 2.28
Type woonvoorzieningen Verhuis-en inrichtingskosten Woningaanpassing Roerende woonvoorzieningen Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie Kosten in verband met tijdelijke huisvesting Kosten in verband met huurderving Verstrekking in natura Beperking verhuis-en inrichtingskosten Hoogte vergoeding Uitbetaling Uitsluiting woonvoorzieningen Het primaat van de verhuizing Verzekering van de voorzieningen Hoofdverblijf Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning Gereedmelding Gronden weigering Duidelijkheid over financiering van het niet-gesubsidieerde deel van de kosten Het verwerven van grond Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten Aanpassingen van woonwagens Maximum kosten Anti speculatiebeding Voorwaarden verhuis-en inrichtingskosten Kosten onderhoud, keuring en reparatie Kosten tijdelijke huisvesting Huurderving
Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 Artikel 3.8 Artikel 3.9 Artikel 3.10
Algemene omschrijving Collectief systeem Bruikleenauto Gesloten buitenwagen Scootmobiel Ander verplaatsingsmiddel in natura Zones collectief systeem Autoaanpassing Gebruik bruikleenauto Gebruik taxi of eigen auto
2
Artikel 3.11 Artikel 3.12 Artikel 3.13 Artikel 3.14 Artikel 3.15 Artikel 3.16 Artikel 3.17 Artikel 3.18 Artikel 3.19 Artikel 3.20 Artikel 3.21
Gebruik rolstoeltaxi Eigen auto Ander verplaatsingsmiddel Bovenregionaal vervoer Voorwaarden Regels m.b.t. scootmobielen Het recht op een vervoersvoorziening Primaat collectief systeem Differentiatie vervoersbehoefte Echtgenoten/partners Inkomensgrenzen
Hoofdstuk 4 Rolstoelen Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3
Algemene omschrijving Het recht op een rolstoel Bruikleen of eigendom
Hoofdstuk 5 Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde, vergoedingen
AFDELING II PROCEDURES Hoofdstuk 6 Het verkrijgen van een voorziening Artikel 6.1 Artikel 6.2 t/m 6.6 Artikel 6.7
Aanvraagprocedure Gronden voor weigering Bijzondere bepalingen
Hoofdstuk 7 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8 Artikel 7.9 Artikel 7.10
Inlichtingen, onderzoek, Advisering Deskundigheid adviseur Nieuw advies Verplichtingen Wijzigingen in de situatie Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening Gebruik voor ander doel Bruikleen- en verstrekkingenovereenkosmt Overgangsregels
AFDELING III SLOT Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 8.1 Artikel 8.2
Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet
3
Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6
Verhaal en subrogatie Indexering Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening Citeertitel; inwerkingtreding
4
WVG-VERORDENING ZOETERMEER DE
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP VERORDENING
AFDELING I. ALGEMEEN
AFDELING I. ALGEMEEN
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Begripsbepalingen Artikel 1.1. Onder voorziening wordt verstaan: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;
Onder 1.1. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.
Artikel 1.2 (inkomen)
1. het bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg; 2. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelings toeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg; 3. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echt genoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg;
Bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in de Algemene bijstandswet is omschreven. Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in de regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage Wvg vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de Wvg-draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Voor de definiëring van Wvgdraagkracht zij op deze plaats verwezen naar de toelichting op het besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten. Het jaarinkomen wordt vastgesteld door het maandinkomen in de maand van de aanvraag met 12 te vermenigvuldigen, vermeerderd met de inkomsten die niet maandelijks worden ontvangen zoals rente, vakantietoeslag e.d.
verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies ten behoeve van pensioenaanspraken met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering;
Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1 onder b. verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de
Onder inkomen wordt verstaan:
5
hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook Wvg artikel 5 lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg wordt beschouwd als 'de gehandicapte en zijn echtgenoot' dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn partner bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen 'echtgenoot' in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting (loonbelasting voor werknemers exclusief de vermindering loonheffing en inkomstenbelasting voor niet-loontrekkenden), sociale verzekeringspremies (zoals premies AOW, ANW, WAZ, WAJONG, WAO en ZFW), de pensioenpremies ten behoeve van pensioenaanspraken in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.2 van deze verordening kan worden gesproken. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een netto inkomen, voor zover dit natuurlijk een eenduidig begrip is (zo wordt bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente, en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip 'netto-inkomen'). Artikel 1.3 (woonwagen) Onder woonwagen wordt verstaan: een woonwagen als bedoeld in de huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden. Artikel 1.4 (standplaats) Onder standplaats wordt verstaan: een standplaats als bedoeld in de huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden; Artikel 1.5 (hoofdverblijf) Onder hoofdverblijf wordt verstaan: de woonruimte, bestemd waar de gehandicapte zijn vaste woon- en
Krachtens de Wvg heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie
6
verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een gehandicapte is met een briefadres;
hierover uitsluitsel. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZbewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven" op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. In die gevallen dat de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wvg zelf geeft hierover geen uitsluitsel. Met deze zinsnede wordt beoogd een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de gehandicapte ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een indicatiestelling plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.
Artikel 1.6 (gemeenschappelijke ruimte) Onder gemeenschappelijke ruimte wordt verstaan: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken. Artikel 1.7 (woningaanpassing) Onder woningaanpassing wordt verstaan: ingreep van bouwof woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378 niet te boven gaan.
Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal, een trappenhuis, etc.
In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw- of woon technische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen).
De grens voor woningaanpassingen ligt op een bedrag van € 45.378 (voorheen f 100.000,-) Boven dit bedrag worden geen voorzieningen toegekend. Zie voor
7
uitzondering hierop art. 2.23. Artikel 1.8 (wet) Onder wet wordt verstaan: de Wet voorzieningen gehandicapten. Artikel 1.9 (financiële tegemoetkoming) Onder financiële tegemoetkoming wordt verstaan: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die wordt afgestemd op het inkomen van de gehandicapte
Artikel 1.10 (forfaitaire vergoeding) Onder forfaitaire vergoeding wordt verstaan: een bijdrage ineens die los van het inkomen en van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.
Artikel 1.11 (gemaximeerde vergoeding) Onder gemaximeerde vergoeding wordt verstaan: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van de inkomensgrens.
Artikel 1.12 ( persoonsgebonden budget0 Onder persoonsgebonden budget wordt verstaan: een bijdrage in de kosten van een geïndiceerde voorziening of de daarmee vergelijkbare goedkoopst adequate voorziening die voor een bepaalde periode wordt verstrekt ter opheffing of vermindering van een belemmering om aan het leven van alledag deel te nemen.
Overal waar in deze verordening over Wet gesproken wordt, , wordt de Wet Voorzieningen gehandicapten bedoeld. Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een bedrag "ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een persoonsgebonden budget waarbij de cliënt immers binnend e grenzen van de doelstellingen bestedingsvrijheid heeft. Voor de Wvg is dit onderscheid tussen financiële Tegemoetkomingen enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen stelt aan "eigen betalingen". Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht. Omdat in de ministeriële regeling deze begrippen door elkaar gebruikt worden, hebben wij het van belang geacht deze begrippen in de verordening nader te definiëren. De wet definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire vergoedingen en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die gehandicapten op het
8
terrein van vervoer, wonen en rolstoelen in het kader van de Wvg wordt verleend, worden door de wetgever aangeduid als financiële tegemoetkomingen. Teneinde het verschil tussen financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken, wordt in deze verordening voor de laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven, welke met name in de hoofdstukken 3 en 4 expliciet wordt gehanteerd.
Artikel 1.13 (eigen bijdrage) Onder eigen bijdrage wordt verstaan: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg van toepassing zijn.
Artikel 1.14 (voorziening in natura) Onder voorziening in natura wordt verstaan: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt.
Voor een voorziening in natura die in eigendom wordt verstrekt dient de “verstrekkingenovereenkomst” te worden getekend. Deze overeenkomst regelt het recht op terugkoop indien van de voorziening binnen de afschrijf-termijn geen gebruik meer wordt gemaakt.
Artikel 1.15 ( normbedrag) Onder normbedrag wordt verstaan: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding.
Artikel 1.16 ( eigen betaling) Onder eigen betaling wordt verstaan: het ten eigen laste van de gehandicapte blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Beperkingen Artikel 1.17 (op het individu gericht) Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: deze in overwegende mate op het individu is gericht
Een voorziening dient in overwegende mate op het individu te zijn gericht. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een tegemoetkoming in het gebruik van het collectief vervoer is geen uitzondering op dit beginsel, daar altijd per individu bezien wordt of deze vorm van vervoer geschikt geacht kan worden.
9
Artikel 1.18 (langdurig noodzakelijk) Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover deze langdurig noodzakelijk is om de door de gehandicapte ondervonden belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;
Artikel 1.19 (goedkoopst adequaat) Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover deze naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Ingevolge dit artikel dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op de voorziening. Een voorziening wordt als langdurig noodzakelijk aangemerkt als vaststaat dat deze noodzakelijk is voor een periode van tenminste 6 maanden. Voor langere tijd betekent in ieder geval ook dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van de betreffende voorziening een belangrijke rol.
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandstoezicht hogere eisen wor-
10
den gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopteadequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft de gemeente mogelijkheden tot sturen binnen het beleid. Op deze wijze kan de gemeente besluiten om bijvoorbeeld het primaat bij verhuizingen in plaats van bij aanpassingen te leggen. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.
Artikel 1.20 (algemeen gebruikelijk) Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;
Artikel 1.21 (voorliggende voorziening) Geen voorziening wordt toegekend. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat. Artikel 1.22 (aard materialen) Geen voorziening wordt toegekend voor zover de
In dit artikel wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "een persoon als de aanvrager" wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.). Een fiets is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft dan kunnen de meerkosten van deze speciale fiets vergoed worden. Voor een ieder boven de grens van 1,5 maal de minimumnorm is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen bij inkomens onder deze grens op medische indicatie een auto als voorziening kan worden toegekend. Bij een inkomen boven 1,5 maal de norm gelden bepaalde beperkingen. Zie voor regels bij autoverstrekking onder artikel 3.3 en 3.8.
Aangegeven wordt dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.
Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de Wvg. Het opheffen van problemen als
11
ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.
gevolg van de slechte staat van onderhoud van de woning vallen eveneens niet onder deze verordening. Vocht en tocht kunnen overigens onder omstandigheden wel een indicatie opleveren voor een verhuizing.
Artikel 1.23 (schade) Geen voorziening wordt toegekend wordt toegekend indien sprake is van schade aan een voorziening die is veroorzaakt door onzorgvuldige omgang met de voorzieningen of de aangebrachte aanpassingen of accessoires.
Schade die door derden is aangebracht kan worden verhaald op de veroorzaker. Schade door eigen schuld of nalatigheid dient voor rekening van betrokkene te blijven.
Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Artikel 1.24 a. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het “Vergoedingenbesluit Wvg”.
Door dit artikel op te nemen wordt het mogelijk gemaakt de aanpassingen i.v.m. bijstelling van bedragen volgens een eenvoudige procedure tot stand te laten komen. Alle bedragen verband houdende met de Wvg worden opgenomen in het Vergoedingenbesluit Wvg.
b. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen in natura vast overeenkomstig het bepaalde in het "Vergoedingenbesluit Wvg".
Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen
Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen
Artikel 2.1 (soorten woonvoorzieningen) De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding.
12
Artikel 2.2 (verhuis- en inrichtingskosten) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van verhuizing en inrichting.
Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van gehandicapte aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een hogere financiële tegemoetkoming of een geforfaiteerde danwel gemaximeerde vergoeding te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Voor de beperkingen die aan een voorziening in de verhuis- en inrichtingskosten worden verbonden zie
13
art. 2.9 en 2.18.
Artikel 2.3 ( woningaanpassing) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van bouwkundige woningaanpassingen
Artikel 2.4 (roerende woonvoorzieningen) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;
Onder woningaanpassingen wordt verstaan het wegnemen of verminderen van ergonomische belemmeringen door middel van ingrepen van bouwkundige (onroerende, nagelvaste) aard in of aan de woonruimte, met uitzondering van een garage en met inbegrip van: - het eigen toegangspad, of - een toegangsdeur tot de garage, voor zover deze noodzakelijk als berging dienst doet. Tevens wordt als woningaanpassing aangemerkt de verblijfsruimte waarin een psychisch gehandicapte die gedragsproblemen heeft zich kan afzonderen of tot rust kan komen ter voorkoming van zelfverwonding, vernielzucht of ongecontroleerde driftuitingen. Deze uitraasruimte dient het belang van de gehandicapte te dienen. Voor een beschrijving van de subsidiabele kosten zie art 1. d van het Vergoedingenbesluit Bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte wordt een voorziening slechts dan als woonvoorziening aangemerkt indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen of indien het een uitraasruimte betreft.
Bij dit artikel dient opgemerkt te worden dat onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard in de praktijk met name wordt verstaan een vergoeding voor woningsanering in verband met allergie of voor het vervangen van tapijt in verband met het gebruik van rolstoel of patiëntenlift. Onder woningsanering wordt uitsluitend verstaan het vervangen van raam-en vloerbedekking. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, zijnde niet ADL-hulpmiddelen, welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd zoals losse douchestoelen, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze categorieën roerende voorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt. Voorzover een aangepaste strijkplank of douchestoel nagelvast aan de woning is bevestigd, valt de voorziening onder de voorzieningen genoemd in art. 2.3. Bij woningsanering ten gevolge van allergieën kan de vergoeding , voor zover geen vergoeding wordt verstrekt op grond van de Regeling hulpmiddelen 1996, betrekking hebben op kosten van vervanging van de volgende artikelen in de huidige woning: vloerbedekking, overgordijn of vitrage ten behoeve van de woonkamer en een slaapkamer Voor het saneren van een weinig gebruikte ruimte wordt geen vergoeding verstrekt. Voor de
14
verkeersruimten in de woning eventueel wel. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de kosten van de materialen of artikelen die op medische indicatie moeten worden vervangen, wordt rekening gehouden met de draagkracht van de gehandicapte. Zie hiervoor artikel 6 f van het vergoedingenbesluit. Bij een verhuizing wordt geen vergoeding van de kosten van te vervangen vloerbedekking, gordijnen of vitrage verstrekt op grond van de aanwezigheid van allergieën. Uitgangspunt is dat een ieder die verhuist bij het stofferen van de nieuw te betrekken woning van meet af aan rekening kan houden met het feit dat deze woning rolstoel- of allergievriendelijk dient te worden gestoffeerd. Van meerkosten is dan geen sprake. Ook wordt geen vergoeding verstrekt indien de vloer- of raambedekking 7 jaar of ouder is. Vervanging is dan algemeen gebruikelijk. Voor de richtlijnen inzake de verstrekkingen op grond van allergieën zie Vergoedingenbesluit Wvg art. 4. b, art 6. f en bijlage II. Artikel 2.5 (onderhoud, keuring en reparatie) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 2.6 (tijdelijke huisvesting) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van tijdelijke huisvesting.
Indien installaties zoals een traplift niet goed onderhouden worden, kan kapitaalvernietiging optreden. Zie voor uitwerking art. 2.26.
Indien nodig kan een vergoeding worden toegekend in de kosten van tijdelijke huisvesting ter voorkoming van dubbele lasten. Overigens komt dit sporadisch voor. Zie voor uitwerking art. 2.27.
Artikel 2.7 (huurderving) Een woonvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van huurderving.
Deze vergoeding moet voorkomen, dat aangepaste woningen aan niet-gehandicapten worden verhuurd. Zie voor uitwerking art. 2.28.
Artikel 2.8 Burgemeester en wethouders kunnen de in art. 2.3 en art. 2.4 genoemde voorzieningen ook als voorziening in natura verstrekken.
Artikel 2.9 ( beperking verhuis- en inrichtingskosten)
De bedoeling van dit artikel is uitdrukkelijk verhuiskosten die gemaakt worden voor een verhuizing, die niet om
15
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de gehandicapte niet verhuisd is of gaat verhuizen op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie die verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.
redenen gelegen in de handicap plaats vindt, van vergoeding uit te sluiten. Te denken valt aan gezinsuitbreiding in een gezin waar een van de gezinsleden gehandicapt is en er ook een grotere woning betrokken zou moeten worden indien er geen sprake zou zijn van een handicap. Ook valt te denken aan verhuizingen op grond van huwelijk, verandering van baan etc. Overigens blijven aanpassingskosten in geval van een dergelijke verhuizing wel mogelijk mits aan de voorwaarden is voldaan.
Artikel 2.10 De hoogte van de in art. 2.3 en 2.4 genoemde verstrekkingen wordt bepaald door de Wvgdraagkracht in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Bij woningaanpassingen wordt rekening gehouden met de draagkracht zoals aan gegeven in het Vergoedingenbesluit Wvg. Voor de verstrekkingen op grond van allergieën gelden nog extra bepalingen. Zie hiervoor de artikelen 6. c en 6. f van het Vergoedingen-besluit.
Artikel 2.11 (uitbetaling) a
De tegemoetkoming in de kosten genoemd in de artikelen 2.3, 2.5 en 2.7 wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte. b. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in de artikelen 2.2, 2.4 en 2.6 wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.
In dit artikel wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring en reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte
Artikel 2.12 (uitsluiting woonvoorzieningen) De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, caravans, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw in renovatie logischerwijze opgenomen dienen te zijn. Ook woningen waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat ze binnen 5 jaar uit het woningbestand zullen worden verwijderd, zijn uitgezonderd van aanpassingen, tenzij het aanpassingen voor minder dan € 2250,- betreft.
Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimte betreft die als zelfstandige woonruimte aangemerkt wordt. Een uitzondering is gemaakt voor aanpassingen aan woonwagens, deze zijn apart geregeld in de verordening
16
Artikel 2.13 (het primaat van de verhuizing) a. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als genoemd in artikel 2.2. (verhuis-en inrichtingskosten) in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. b. Een gehandicapte kan pas voor een woonvoorziening als genoemd in de artikelen 2.3. en 2.4. in aanmerking worden gebracht indien de onder a genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.
Artikel 2.14 (Verzekering van de voorzieningen) Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.
De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Het primaat ligt bij de verhuizing omdat vaak in de loop der tijd meerdere aanpassingen nodig zullen zijn. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her) inrichtingskosten het primaat. Het moge duidelijk zijn dat het hanteren van dit “primaat van de verhuizing” efficiënter benut kan worden als er voldoende aangepaste woningen zijn In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte vallen niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oogpunt van oppas of verzorging of om medische behandeling.
Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan
17
Artikel 2.15 (hoofdverblijf) 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinrichting. 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 4. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een maximum van € 5446,5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. 6. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.
De zorgplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Op grond van artikel 2 Wet voorzieningen gehandicapten zijn gemeenten niet verplicht om, als de gehandicapte zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft, een woonruimte bezoekbaar te maken. Deze aanpassing komt dan ten laste van de gehandicapte. De gemeente is van oordeel, dat indien het hoofdverblijf een AWBZ-inrichting is, er een woonruimte, woonkamer en één toiletruimte bezoekbaar gemaakt kan worden. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen. Het derde lid bepaald dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen. Het zesde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat), heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal 1 woonruimte een financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken
Artikel 2.16 (aanvang werkzaamheden en inzicht in woning) Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien: a. niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder hun schriftelijke toestemming en indien van toepassing voor deze woningaanpassing een bouwvergunning is verleend. b. de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot
Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burge-
18
de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. c. aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing. d. de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing. e. de aanpassing is verricht in overeenstemming met de wettelijke en gemeentelijke eisen op het gebied van de bouwvoorschriften en milieuregelingen.
meester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is. Bovendien is het noodzakelijk dat ook reeds de bouwvergunning voor de woningaanpassing is verleend alvorens wordt overgegaan tot de aanvang van de werkzaamheden.
Artikel 2.17 (gereedmelding) 1.Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in art. 2.3 doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.3 aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend .
In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Indien dat het geval is heeft de gehandicapte of zijn gemachtigde geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan. De gemeente acht het redelijk bij het vaststellen van de termijn uit te gaan van 12 maanden. Dit artikel wijkt af van het gestelde in art. 7.8, de daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.
Artikel 2.18 (gronden weigering) De aanvraag om een woonvoorziening als bedoeld in de artikelen 2.2 t/m 2.7 wordt geweigerd indien: a.
Bij verhuizingen die niet op grond van ziekte of gebrek noodzakelijk zijn kunnen woonvoorzieningen geweigerd worden als er geen andere objectiveerbare gronden aanwezig zijn voor de verhuizing. Voorkomen moet
19
de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen noodzaak tot verhuizing op andere objectiveerbare gronden aanwezig was. b. indien de gehandicapte niet verhuist naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door Burgemeester en wethouders.
worden dat mensen uit een geschikte of gedeeltelijk geschikte woning verhuizen naar een woning die voor meer kosten aangepast moet worden, zonder dat daar goede redenen voor zijn. Voor verhuis- en inrichingskosten geldt bovendien nog de bepaling van art. 2.9. dat bepaalde omstandigheden buiten de belemmeringen door ziekte en gebrek weliswaar een goede (objectiveerbare) reden voor verhuizing kunnen opleveren, maar dat deze niet tot een vergoeding voor verhuis-en inrichtingskosten kunnen leiden als de verhuizing als algemeen gebruikelijk in die omstandigheden wordt aangemerkt.
Artikel 2.19 Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.3 en 2.4 indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.
Artikel 2.20 (verwerving van grond) Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel. 2.3 betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters waarmee de woning uitgebreid moet worden.
Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend. Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen, dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de gehandicapte zelf. Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel.
Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming (zie Vergoedingenbesluit Wvg, bijlage I).
20
De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het Burgemeester en wethouders kunnen een financiële realiseren van deze woningaanpassing de woning bereiktegemoetkoming verlenen voor het treffen van baar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van indien zonder deze aanpassing de woonruimte voor de woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om gehandicapte ontoegankelijk blijft. het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden. Overigens moet ook hier gezien het primaat van de verhuizing bij onevenredig dure aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte bezien worden of betrokkene niet beter kan verhuizen. Artikel 2.21 (gemeenschappelijke ruimten)
Artikel 2.22 (aanpassingen woonwagen) Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien: a. de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; b. de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; c. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en d. de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een woonvergunning.
De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch wil de gemeente voor deze categorie aanvullende regels stellen.
Bij voorzieningen met maximale aanpassingskosten van € 2250,- kan worden afgeweken van dit artikel.
Artikel 2.23 (maximum kosten) Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,- worden niet verleend, tenzij weigering van de voorzieningen gelet op het belang dat deze regeling, beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Door de toepassing van het primaat van verhuizen en het hanteren van de grens van € 6807,- hierbij, zal de toepassing van grote woningaanpassingen tot de uitzonderingen behoren. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal, mede op indicatie van het RIO, gebruik gemaakt worden van de hardheidsclausule.
21
Artikel 2.24 ( antispeculatiebeding)
Wanneer de gemeente een financiële tegemoetkoming heeft verleend voor een voorziening waarbij sprake is van volume-vergoeding van de woning (zoals een aanbouw, a. berging of grondverwerving), kan middels een antiDe eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening speculatiebeding voorkomen worden dat de meerwaarde een die het huis door de aanpassing heeft verkregen bij financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen verkoop ten goede komt aan de gehandicapte. van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen Als binnen tien jaar nadat de woning is aangepast de een periode van vijf jaar na de datum van woning verkocht wordt moet een gedeelte van de gereedmelding financiële tegemoetkoming die verleend is voor de van de werkzaamheden de woning verkoopt is aanbouw of de berging aan de gemeente worden gehouden teruggestort. Op het moment dat de voorziening wordt om uiterlijk twee weken voor de eigendomsoverdracht getroffen moet worden vastgesteld welk bedrag de burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de gehandicapten aan de gemeente moet terugstorten op het hoogte stellen. De meerwaarde die door het treffen van moment van verkoop van de woning. de voorziening is ontstaan, dient geheel of gedeeltelijk De woningeigenaar is gehouden om twee weken voor de aan eigen-domsoverdracht de gemeente schriftelijke op de de gemeente te worden teruggestort. hoogte te stellen van de verkoop van de woning. b. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt: voor de eerste twee jaar 100% van de meerwaarde voor het derde en vierde jaar 80 % van de meerwaarde voor het vijfde en zesde jaar 60 % van de meerwaarde voor het zevende en achtste jaar 40 % van de meerwaarde voor het negende en tiende jaar 20 % van de meerwaarde, in alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Artikel 2.25 (voorwaarden verhuis-inrichtingskosten) Lid 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.2 verstrekken aan: a. de gehandicapte; b. een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte een reeds aangepaste woonruimte heeft ontruimd. Lid 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat
Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die op grond van ziekte of gebrek naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapt persoon een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. Deze financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Pas nadat de gemeente positief heeft beschikt, komt een gehandicapte in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Pas nadat de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente
22
b. c. d. e.
f. g. hier
burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend; de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; de gehandicapte niet verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZinrichting of een bejaardenoord; in de te verlaten woonruimte ten gevolge van ziekte of gebrek belemmeringen zijn ondervonden in het normale gebruik van de woning en de kosten om deze belemmeringen op te heffen de verhuiskostenvergoeding te boven gaan; de gehandicapte niet verhuist vanuit een andere gemeente; de nieuwe woonruimte adequaat is en geen problemen worden ondervonden
bij het normale gebruik van de woning
Lid 3. De tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten wordt verstrekt als forfaitaire vergoeding.
achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd, met een claim voor verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn, dat de gehandicapte snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Aan allergie-patienten die wonen in een woning met aanhoudende vocht- en/of tochtproblemen die niet worden veroorzaakt door achterstallig onderhoud aan de woning en die niet door middel van relatief eenvoudige maatregelen (bijv. tochtstrips) zijn te verhelpen, kan op medische indicatie een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting worden verstrekt. Indien men wordt opgenomen in en derhalve verhuist naar een bejaardenoord/verzorgingshuis of AWBZ-instelling (bijv. verpleeghuis) kan men niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Ook wordt geen vergoeding verstrekt als de verhuizing een woonwens betreft en er sprake is van algemene ouderdomsbeperkingen. De tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt uitsluitend als forfaitaire vergoeding verstrekt. Voor de forfaitaire vergoedingen aan de gehandicapte en degene die op verzoek van de gemeente een reeds aangepaste woonruimte ontruimt, kunnen verschillende bedragen worden gehanteerd. De forfaitaire vergoeding aan de niet-gehandicapte in verband met het op verzoek vrij maken van een aangepaste woning is op een hoger bedrag vastgesteld, teneinde het beoogde stimulerende effect te bereiken. Voor overige beperkingen met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding zie art. 2.9. Voor de hoogte van de forfaitaire vergoedingen zie het Vergoedingenbesluit Wvg art. 6.
23
Artikel 2.26 (kosten onderhoud, keuring, reparatie) 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.5 indien: a. de woonvoorziening in het kader van deze verordening of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend; b. de woonvoorziening voorkomt op de bij het Vergoedingenbesluit Wvg als bijlage III Opgenomen lijst. c. de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.
Alleen de werkelijk noodzakelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie komen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Zoals te noemen zijn: elektrische bedienbare liften (bijvoorbeeld trapliften, plateauliften en woonhuisliften), hoog/laag-keukens, elektrische bedienbare deuren. Voor de bedragen van de gemaximeerde vergoedingen zie bijlage III van het Vergoedingenbesluit Wvg.
2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie wordt verstrekt als gemaximeerde vergoeding.
Artikel 2.27 (kosten tijdelijke huisvesting) 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van: a. zijn huidige woonruimte; b. de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte; c. de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
24
2. Burgemeester en wethouders verlenen maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2.28 (huurderving) In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 4.538,-- is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders , indien noodzakelijk, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.
Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden kan een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag van € 4.538,-- Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is. Een tegemoetkoming in de kosten van huurderving is alleen mogelijk bij aanpassingen boven de € 4.538,-- tot maximaal 6 maanden. De maximale vergoeding per maand is de kale huur. Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden. Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico’s van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden. De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.
25
Hoofdstuk 3.
Vervoersvoorzieningen
Artikel 3.1 De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura, tegemoetkoming in de kosten, een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding, en deelname aan het collectief systeem.
Artikel 3.2 (collectief systeem) De vervoersvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, en in de vorm van gebruik van in instellingen georganiseerd aanvullend collectief vervoer gedurende een aantal dagdelen per week.
Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen Artikel 3.1 geeft aan welke soorten voorzieningen er mogelijk zijn. Voor de voorzieningen in natura geldt dat hier eigenlijk ook de deelname aan het collectief systeem onder valt. Voor deelname aan het collectief systeem worden immers een aantal ritten verstrekt. Deelname aan het collectief systeem wordt voor de duidelijkheid apart genoemd omdat dit een bijzondere vorm is van een verstrekking in natura. Voor de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verwezen naar de artikelen 1.10 en 1.11. Het is ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de bruikleenauto en de tegemoetkoming in de kosten van aanschaf eigen auto, alsmede tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de auto. Deze vervoersvoorzieningen kunnen niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt (zie art.3.2, 3.3, 3.8 en 3.12. Zie ook het vergoedingenbesluit art. 7 en 15.
Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Dit is de eerste vorm die genoemd wordt van de voorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van 3.18 lid 2. alwaar op dit primaat nader ingegaan zal worden. Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te (doen) zetten kan een gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Hiertoe zijn in de regio Haaglanden afspraken gemaakt over het gebruik van de regiotaxi. Dit betreft een collectief systeem van vraagafhankelijk vervoer dat de gemeente aanbiedt aan haar gehandicapten. De gemeentelijke zorgplicht brengt met zich mee dat in de lokale vervoersbehoefte wordt voorzien. Met het gebruik van de regiotaxi is aan deze zorgplicht voldaan. De gemeentelijke zorgplicht strekt zich op grond van wet en jurisprudentie niet uit tot recreatieve activiteiten en bovenregionaal vervoer, behoudens de uitzondering van art. 3. 14. Voor zover
26
het Wvg protocol op dit punt andere aanbevelingen doet worden deze niet gevolgd. Daarnaast is het mogelijk via instellingen als verzorgingstehuizen, verpleegtehuizen, service complexen en gezinsvervangende tehuizen aanvullend collectief vervoer in de vorm van gebruik van een scootmobiel gedurende een aantal dagdelen per week aan te bieden aan de gehandicapte. Hiertoe kunnen afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en bovenbedoelde instellingen. Aan de gehandicapte dient een redelijke mogelijkheid tot gebruik van de scootmobiel te worden gegarandeerd van bijvoorbeeld 4 dagdelen per week. Verder dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij de individuele behoefte van de gehandicapte.
Artikel 3.3 (bruikleenauto) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura in de vorm van een al dan niet aangepaste bruikleenauto.
Men kan pas voor deze voorziening in aanmerking komen als er een noodzaak voor individueel vervoer per auto bestaat. Gezien het primaat van het collectief systeem en de voorwaarde dat er sprake moet zijn van de goedkoopst adequate voorziening, komt een bruikleenauto pas als laatste mogelijkheid in beeld. Deze voorziening kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. De voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat men voor het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komt. Voor iedereen met een inkomen boven 1,5 maal het norminkomen wordt de aanschaf, het gebruik en het onderhoud Van een auto algemeen gebruikelijk geacht, zodat alleen bij Inkomens onder deze grens op medische indicatie een Bruikleenauto (al dan niet aangepast) in natura kan worden Verstrekt. Zie ook art. 3.8.
Artikel 3.4 (gesloten buitenwagen) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura in de vorm van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.
Een dergelijke voorziening kan in uitzonderlijke situaties worden verstrekt. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning; Bij een inkomen boven 1,5x de norm wordt deze voorziening niet toegekend.
27
Artikel 3.5 (scootmobiel) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura in de vorm van een open elektrische buitenwagen. (scootmobiel)
Artikel 3.6 (ander verplaatsingsmiddel in natura)
Deze voorziening wordt verstrekt als niet op een andere wijze in het vervoer van alle dag wordt voorzien in de noodzakelijke vervoersbehoefte van alle dag en geen sprake is van een wooncomplex waar een poolsysteem van toepassing is. Er moet behoefte zijn aan deze vervoersvoorziening voor langere tijd en voor frequent (vrijwel dagelijks) gebruik. Er dient geen cumulatie plaats te vinden met een voorziening die voor dezelfde afstand en doel aanwezig is of wordt toegekend. Bij inkomens tot 1,5 maal de norm kan op indicatie een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) in natura worden verstrekt. Bij inkomens boven 1,5 maal de norm wordt alleen een tegemoetkoming in de kosten verstrekt. Zie hiervoor 3.16.
Indien de noodzaak is aangetoond, kunnen ook andere verplaatsingsmiddelen dan de hiervoor genoemde worden toegekend. Deze voorzieningen dienen vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden.
De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura in de vorm van een ander verplaatsingsmiddel;
Artikel 3.7 ( zones collectief systeem) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in de vorm van een verstrekking in natura van een aantal zones voor het collectief systeem van aanvullend vraagafhankelijk vervoer.
Voor zover de vervoersvoorziening bestaat uit deelname aan het gebruik van de regiotaxi wordt de voorziening verstrekt in de vorm van een maximaal aantal zones afhankelijk van de geïndiceerde vervoersbehoefte en de overige verstrekkingen. Het betreft een gemaximeerde vergoeding. Zie voor toelichting het Vergoedingenbesluit Wvg art 7 en 15.
28
Artikel 3.8 (autoaanpassing) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in de vorm van een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van aanpassing van een eigen auto.
Artikel 3.9 (gebruik bruikleenauto)
Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto, ook hierbij kan de Wvg-draagkracht van de gehandicapte worden betrokken. Opgemerkt moet worden dat na invoering van het primaat van de regiotaxi vraagafhankelijk, collectief vervoer, aanpassingen aan de eigen auto (evenals verstrekking van een bruikleenauto of een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een eigen auto) slechts zullen worden vergoed indien het gebruik van de eigen auto noodzakelijk is om de gehandicapte in aanvaardbare mate deel te laten nemen aan het leven van alle dag. Hiertoe is steeds een medische indicatie vereist. Bij noodzakelijke auto-aanpassingen voor mensen met een inkomen boven 1,5 maal het norminkomen wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld onder toepassing van de draagkracht. Zie hiervoor het Vergoedingenbesluit art. 8.
Het betreft hier een vergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto. Zie Vergoedingenbesluit Wvg art. 9.
De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van gebruik van een bruikleenauto.
Artikel 3.10 (gebruik taxi of eigen auto) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van gebruik van een taxi of een eigen auto.
Voor personen voor wie een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan een vergoeding worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi; Zie Vergoedingenbesluit Wvg art. 10. Dit betreft een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding kan op declaratiebasis worden verstrekt en sluit een verstrekking van een andere vervoersvergoeding of vervoermiddel uit.
Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd. Dit betreft een forfaitaire vergoeding. Bij de Regiotaxi is het aantal zones voor een rolstoelrit even groot als als bij andere ritten. Zie Vergoedingenbesluit Wvg De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoet- art. 11. koming of vergoeding in de kosten van gebruik van een rolstoeltaxi
Artikel 3.11 (gebruik rolstoeltaxi)
Artikel 3.12 (eigen auto) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van aanschaf eigen auto
Boven 1,5 maal het norminkomen wordt een auto als algemeen gebruikelijk gezien, en wordt geen bruikleenauto verstrekt. Bij inkomens op of boven 1,5 maal het norminkomen wordt ook geen tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een
29
eigen auto verstrekt. Voor de mensen met een inkomen boven 1,5 maal de norm kunnen alleen noodzakelijke aanpassingen (aan de zelf aangeschafte auto) worden vergoed onder aftrek van de draagkracht. Zie Vergoedingenbesluit Wvg art. 8.
Artikel 3.13 (ander verplaatsingsmiddel)
Hierbij kan gedacht worden aan een driewielfiets, aangepaste buggy, specifieke aanpassingen aan een standaardfiets of andere voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt geleverd. De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoet- Op deze voorzieningen wordt ingevolge art. 13 koming of vergoeding in de kosten van aanschaf van Vergoedingenbesluit de draagkracht in mindering een ander verplaatsingsmiddel. gebracht. Bij voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor worden de meerkosten vergoed boven de kosten van vervoersvoorzieningen voor kinderen onder de 18 een jaar. Hierbij wordt niet de draagkracht in algemeen gebruikelijke voorziening. mindering gebracht, maar worden de kosten vergoed voorzover het meerkosten boven het norm bedrag van een algemeen gebruikelijke voorziening betreft. (bijvoorbeeld een aangepaste fiets/buggy) Voorzover deze voorzieningen niet algemeen gebruikelijk zijn worden de kosten voor personen in deze leeftijdsgroep geheel vergoed zonder toepassing van de draagkracht. Zie voor de normbedragen bijlage II van het Vergoedingenbesluit.
Artikel 3.14 (bovenregionaal vervoer) De vervoersvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van gebruik van bovenregionaal vervoer bij dreigende vereenzaming
Artikel 3.15 (voorwaarden) Voor de voorzieningen als bedoeld in art. 3.3, 3.5, 3.6, 3.8, 3.9, 3.10 en 3.12 geldt als voorwaarde dat belanghebbende (daarmee gelijkgesteld diens partner, wettelijk vertegenwoordiger/ verzorger) aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen.
De Wvg voorziet in de lokale vervoersbehoefte. Met de mogelijkheid tot het gebruik van de regiotaxi is in beginsel aan de gemeentelijke zorgplicht voldaan. Van een indicatie voor een bovenregionale individuele vervoersbehoefte is alleen sprake in een situatie van dreigende vereenzaming doordat de belanghebbende geen sociale contacten heeft kunnen opbouwen en de door de gehandicapte te bezoeken bovenregionale contacten niet op bezoek kunnen komen bij de gehandicapte, noch het contact anderszins onderhouden kan worden. Bij inkomens van 1,5x het norminkomen of hoger wordt geen vergoeding verstrekt.
Met dit artikel wordt bedoeld aan te geven dat voor voorzieningen die verband houden met gebruik van de auto of een ander vervoermiddel voldaan moet zijn aan de daaraan verbonden wettelijke verplichtingen, zoals bezit van een geldig rijbewijs, het voertuig moet APK gekeurd zijn, en verzekerd zijn. Ook dient de bestuurder feitelijk (nog) in staat te zijn de het vervoermiddel te besturen.
Artikel 3.16. ( regels m.b.t. scootmobielen)
30
a.
De onder art. 3.5 genoemde voorzieningen worden in natura verstrekt bij inkomens onder 1,5 maal
het b. wordt
norm-inkomen. Bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen
Dit betreft specifieke bepalingen voor de verstrekking van zogenaamde scootmobielen Zie voor afwijkende bepalingen inzake de draagkracht bij de verstrekking van scootmobielen art. 12 van het Vergoedingenbesluit.
bij een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) een tegemoetkoming in deze kosten verstrekt op grond van art 3.13.
Artikel 3.17 (het recht op een vervoersvoorziening) Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 3.1. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.
Dit artikel geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken. In dit artikel wordt met het openbaar vervoer het reguliere niet aanvullende openbaar vervoer bedoeld. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de bus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo’n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak.
31
Artikel 3.18 (primaat collectief systeem) Een gehandicapte kan pas voor een andere vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in art. 3.2 onmogelijk maken, tenzij deze vervoersvoorziening in aanvulling op het collectief vervoerssysteem noodzakelijk is voor het leven van alledag in de directe woonomgeving.
Dit artikel geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals in de artikelen 3.3 t/m 3.6, 3.8 t/m 3.14 Voor degenen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer dient dus eerst bepaald te worden of zij wel gebruik kunnen maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi). Indien men wel in staat is van de Regiotaxi gebruik te maken, dient bezien te worden of men in aanmerking komt voor de onder art. 3.7 genoemde tegemoetkoming in het gebruik van de Regiotaxi. In het algemeen komt men voor de overige genoemde individuele vervoersvoorzieningen pas in aanmerking, indien de gehandicapte door de aard van de handicap geen gebruik kan maken van het collectief systeem. Individuele verstrekkingen kunnen onder omstandigheden wel in aanvulling op het gebruik van het collectief systeem worden verstrekt, indien het collectief systeem de vervoersbehoefte niet voldoende dekt en er een duidelijke medische indicatie bestaat. Bij individuele vervoersvoorzieningen wordt in overeenstemming met het Wvg protocol zorgvuldig bezien welke verschillende mogelijkheden voor de betreffende persoon adequaat zijn. Ook al is er een collectief vervoerssysteem aanwezig, dan kunnen in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen worden geboden. Dit geldt voor alle genoemde voorzieningen, met uitzondering van de bruikleenauto, de tegemoetkoming in de kosten van aanschaf eigen auto, en aanpassing aan de eigen auto.
Artikel 3.19 Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in Artikel 3.9,3.10, en 3.11 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem als bedoeld in art. 3.2 in die vervoersbehoefte kan voorzien.
Artikel 3.20 (echtgenoten/partners) Voor zover de behoeften van echtgenoten of partners niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele financiële tegemoetkoming toegekend.
In Zoetermeer is differentiatie van de vervoersbehoefte mogelijk. Afhankelijk van de indicatie kan het aantal zones met de Regiotaxi, worden aangepast aan de resterende vervoersbehoefte. Voor uitwerking hiervan zie het Vergoedingenbesluit art. 7 en 15.
Wanneer echtgenoten of partners beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1,5 x het normbedrag. Voor het
32
aantal zones met de Regiotaxi kan wel het maximale aantal worden toegekend aan echtgenoten.
Artikel 3.21 Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.2 hoger is dan 2 x het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.9, 3.10 en 3.11 verstrekt. Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.2. hoger is dan 1,5 x het norminkomen en lager dan 2 x het norminkomen, wordt de financiële tegemoetkoming in de kosten van de vervoersvoorziening als bedoeld in art. 3.9, 3.10 en 3.11, bepaald op de helft van de voorziening die zou zijn verstrekt als het inkomen onder 1,5 x het norminkomen ligt.
Dit artikel geeft aan dat er boven de inkomensgrens van 2 x het norminkomen geen tegemoetkoming in de gebruikkosten van bruikleenauto, (rolstoel)taxi of eigen auto vervoersvoorziening meer wordt verstrekt. Ook verstrekking van de bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Evenals in de AAW gold een inkomensgrens waarboven deze voorzieningen niet meer werden verstrekt op grond van het uitgangspunt dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of taxi geacht worden zelf te kunnen dragen ('‘algemeen gebruikelijk'’). Voor het gemeentelijk beleid is als inkomensgrens uitgegaan van de in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg genoemde grens van 2 x het norminkomen. Deze grens geldt overigens ook voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van het collectief vervoerssysteem. Zoetermeer heeft gekozen voor differentiatie ook naar inkomen. Voor de hoogte van de verstrekkingen zie het VergoedingenBesluit Wvg.
33
Hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 4.
Rolstoelen
Rolstoelen
Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. ‘Rolstoelen’ die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen. Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip '‘rolstoel'’ alleen een handbewogen of De door burgemeester en wethouders te verstrekken elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het rolstoelvoorzieningen kunnen bestaan uit: verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassing daaraan; aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de b. een sportrolstoel; rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen c. een tegemoetkoming in de kosten van tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan onderhoud, gebruik, reparatie en echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen accessoires. afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en d. forfaitaire eenmalige vergoeding accu worden verleend. Andere verplaatsingsmiddelen vallen kosten onder het begrip vervoersvoorzieningen. gedurende gebruiksduur rolstoel Sportrolstoelen vallen tevens onder de rolstoelen zoals hier bedoeld. Voor accukosten wordt eenmalig een forfaitair bedrag toegekend bij verstrekking van een rolstoel. Zie hiervoor het Vergoedingenbesluit art. 14. Een aantal accessoires bij de rolstoel valt eveneens onder dit artikel. Voor deze accessoires dient een indicatie te bestaan. Te denken valt aan stokhouder, taxifixatieset, bevestigingsnokken aan de rolstoel voor het vastzetten in de rolstoeltaxi, frame voor boodschappenmand en been -en voetenzak.
Artikel 4.1 (algemene omschrijving)
34
Artikel 4.2. (het recht op een rolstoel) a. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden. b. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan ook een gehandicapte, voor wie het niet noodzakelijk is zich dagelijks zittend in en om de woning te verplaatsen in aanmerking komen voor een sportrolstoel indien de gehandicapte zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. c. De sportrolstoel wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt.
In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Voorts moet men (om medisch-ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. De gemeente houdt bij het verstrekken van rolstoelen rekening met omstandigheden zoals groei, extra slijtage door de handicap, progressie van de aandoening, de mogelijkheid van aanpassingen alsmede de voorkeur van de gebruiker voor een rolstoel of leverancier. De voorkeur van de gebruiker mag niet leiden tot onevenredige problemen bij de gemeente en dient naar objectieve maatstaven verantwoord te zijn.
35
Artikel 4.3. (Bruikleen of eigendom) a. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt en deze kan op een door de burgemeester en wethouders te bepalen tijdstip in eigendom worden overgedragen; b. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding waarmee voor een periode van minimaal drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden; c. In aanvulling op de forfaitaire vergoeding als bedoeld in het tweede lid kunnen de kosten van medische noodzakelijke aanpassingen aan de sportrolstoel voor vergoeding in aanmerking komen.
Een rolstoel wordt in principe niet in eigendom verstrekt De gemeente blijft eigenaar. Eventueel kan de overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de verstrekking, bepalen dat bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente de bruikleen overeenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt gegeven. Ook andere situaties kunnen ertoe leiden dat de overeenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt gegeven. Hierdoor wordt voorkomen, dat een rolstoel in Zoetermeer moet worden ingeleverd en vervolgens in de nieuwe gemeente moet worden aangevraagd. Bureaucratisering wordt hiermede voorkomen. Ook andere situaties kunnen er toe leiden dat de overeenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt verstrekt. Deze situaties hoeven niet in deze verordening geregeld te worden, maar moeten worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst. Voor een sportrolstoel wordt een forfaitaire vergoeding verstrekt waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden dient te worden. Zie hiervoor het Vergoedingenbesluit art. 18. Uitgangspunt is dat een gehandicapte in staat moet worden gesteld zijn sport te beoefenen. Grote financiële drempels zijn daarbij niet wenselijk. Op grond van het redelijkheids- en gelijkheidsbeginsel mag worden verwacht, dat een gehandicapte –evenals een valide persoon- zekere kosten maakt t.b.v. een door hem gewenste sport. De verstrekking van een rolstoel is op een termijn van drie jaar gesteld in verband met versnelde slijtage.
Hoofdstuk 5. Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen
Artikel 5.1 a. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte van financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast en neemt dit op in het Vergoedingenbesluit. b. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte van de eigenbijdragen van voorzieningen in natura vast en neemt dit op in het Vergoedingen besluit.
36
AFDELING II PROCEDURES
Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening
37
Artikel 6.1. (Aanvraagprocedure) Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend bij burgemeester en wethouders door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier.
De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten. Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in deze verordening te worden opgenomen. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen, Dit artikel bepaalt dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier De aanvraag in het kader van de Wvg die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in de gemeentelijke basisad38
ministratie staat ingeschreven.
39
Artikel 6.2. (gronden voor weigering) Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;
In artikel 6.2 t/m 6.6 worden een vijftal gronden voor weigering aan gegeven. Onder 6.2 wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Pas nadat de gemeente een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een gehandicapte hiervoor in aanmerking. Pas nadat de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de gehandicapte snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van schriftelijke toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle andere gevallen dient de gehandicapte vóór de verhuizing een positieve beschikking van de gemeente te hebben verkregen.
Artikel 6.3 (gronden voor weigering) Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
In dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een aanbouw, traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal, Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende is verzekerd, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
Artikel 6.4 (gronden voor weigering)
40
Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren indien de voorziening vóór de aanvraag door de aanvrager zelf is aangeschaft;
In dit artikel wordt de mogelijkheid geschapen dat de voorziening kan worden geweigerd als deze voorziening reeds zelf is aangeschaft. Ook hiermee wordt voorkomen dat de gemeente achteraf met een claim wordt geconfronteerd.
Artikel 6.5 (gronden voor weigering0 Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren indien de aanvrager geen of onvoldoende gegevens en/of bescheiden verstrekt.
In dit artikel wordt ingegaan op de mogelijkheid dat op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijkheid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokkene weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.
41
Artikel 6.6 (gronden voor weigering) Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde
voorziening in ieder geval weigeren indien de aanvrager onvoldoende objectieve redenen heeft om de voorziening aan te vragen.
Onder artikel 6.6 wordt gedoeld op situaties als woonwensen en kleuren of vormgeving van voorzieningen. Een verhuizing terwijl de huidige woning is aangepast dient een reden te hebben. Het is geen recht om na een bepaalde periode weer alle voorzieningen in een nieuwe woning te verkrijgen. Er zal een afweging van belangen plaats moeten vinden. Indien de gevolgen voor de gemeente te groot zijn kan aanpassing van de nieuwe woning worden geweigerd. Ook aanvragen om modernere voorzieningen, voorzieningen met specifieke kleuren of vormgeving kunnen worden afgewezen. Wel kan de gemeente (zie ook het Wvg-protocol) bij geringe meerkosten in verband met kleuren e.d. zich toch bereid verklaren deze kosten te vergoeden of betrokkene de mogelijkheid te bieden deze kosten zelf voor zijn rekening te nemen.
42
Artikel
6.7
(bijzondere bepalingen)
a. Indien een financiële tegemoetkoming, forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.
Lid a bepaalt dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, de forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.
b.
Lid b van artikel 6.7 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.
Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.
Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders Artikel 7.1. (inlichtingen en onderzoek) Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;
Artikel 7.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.
b. op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijd voor een of meer daartoe aangewezen deskundigen
43
te doen ondervragen en/of onderzoeken.
Artikel 7.2 (advisering)
Artikel 7.2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 5 Burgemeester en wethouders vragen in principe aan lid 1 onder c Wvg is vermelding daarvan in de het Verordening verplicht. Immers bij het vaststellen van Regionaal indicatieorgaan om advies indien: de noodzaak van een aangevraagde voorziening en bij de keus van de goedkoopst en meest adequate a. voorziening kan een medisch, sociaal, ergonomisch het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die en/of technisch advies van belang zijn. Er moet onnog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader derscheid gemaakt worden tussen interne en van deze regeling. Hiervan kan worden afgeweken als het externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder zonder medisch advies duidelijk is, dat de voorziening het gezag van burgemeester en wethouders. noodzakelijk is. In principe wordt advies gevraagd wanneer het een b. eerste aanvraag door betrokken gehandicapte betreft. burgemeester en wethouders dat overigens gewenst Een adviesaanvraag wordt tevens meestal gedaan vinden. wanneer de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies van het RIO dient ertoe te kunnen beoordelen op welke wijze een geïntegreerde oplossing kan worden gevonden waarbij ook wordt gekeken naar voorzieningen op het terrein van de andere regelingen zoals de AWBZ. In het onderzoek wordt nagegaan of de cliënt, gezien de medische voorgeschiedenis alsmede uit de daaruit voortvloeiende stoornissen, belemmeringen en beperkingen, in aanmerking komt voor noodzakelijke voorzieningen. Tevens wordt beoordeeld met welke specifieke medische problematiek rekening dient te worden gehouden bij de selectie van voorzieningen. Wanneer het eenvoudige (goedkope) voorzieningen betreft zal in veel gevallen via een deskundige intakeprocedure voorkomen kunnen worden dat een advies nodig is. Er moet een duidelijke individuele toelichting van de
44
Wvg-consulent in de aanvraagrapportage vermeld worden. Bij een enkelvoudige aanvraag voor vervanging van een eenvoudige duwrolstoel of bij een eenvoudige aanpassing van een rolstoel is een medisch advies niet noodzakelijk. Dit geldt ook bij een aanvraag voor een eenvoudige douchestoel. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen, ook aan een andere instantie.
Artikel 7.3 (deskundigheid van de adiseur)
-
De adviseur dient deskundigheid te bezitten met betrekking tot: een analyse van stoornissen, belemmeringen en beperkingen de vraag of deze relevant zijn voor de Wvg het aangeven van de oplossingsrichting met een programma van eisen het mogelijk maken van de selectie van de goedkoopst adequate voorziening
In dit artikel wordt aangegeven over welke kennis de adviseur dient te beschikken. De adviseur moet in staat zijn de medische situatie te beoordelen/interpreteren tot vertaling van de ziekte/stoornis naar beperking. Hij dient inzicht te hebben in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de handicap in de individuele situatie te vertalen naar concrete beperkingen. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt verstaan dat er inzicht bestaat in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. Ook dient de adviseur ‘weet’ te hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie. Bij de advisering wordt in het algemeen gebruik gemaakt van het zogenaamde Bioprotocol.
45
Artikel 7.4 ( nieuw advies)
In dit artikel wordt aangegeven dat het bij een bekende cliënt-situatie niet steeds nodig is om advies te vragen, er is wel de bevoegdheid dit steeds te doen.
Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht; Artikel 7.5 (verplichtingen) Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
46
Artikel 7.6 ( wijzigingen in de situatie)
Ingevolge artikel 7.6 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders Degene aan wie krachtens deze Verordening een door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld en wethouders mededeling te doen van feiten en kan worden dat zij van belang zijn, zoals veromstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet andering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde een voorziening. burgerlijke staat, verhuizing etc. Artikel 7.7 (intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening) Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze Verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening, b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. c. geen gebruik wordt gemaakt van de verstrekte voorziening.
.
Parallel aan artikel 4:48 Awb kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid onder a. de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Intrekking is, conform het gestelde onder b ook mogelijk indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht. Indien er reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kunnen burgemeester en wethouders de verstrekking geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er sprake van verwijtbaarheid is. Wanneer betrokkene dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid wordt de vergoeding of tegemoetkoming vastgesteld op grond van de juiste gegevens, dan wel beperkt tot het bedrag dat reeds is uitbetaald.
47
Artikel 7.8 (gebruik voor ander doel) Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming,een forfaitaire dan wel een gemaximeerde vergoe ding, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.
Artikel 7.9 (verstrekkingenen bruikleenovereenkomst) Bij verstrekkingen in bruikleen dient de gehandicapte binnen een termijn van 3 weken de daartoe toegezonden bruikleenovereenkomst te ondertekenen en terug te sturen naar de afdeling Wvg. Bij een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening heeft de gemeente het recht van terugkoop en dient de gehandicapte een verstrekkingenovereenkomst aan te gaan.
Volgens artikel 7.8 kan de verlening van een periodieke al dan niet financiële vergoeding of het in bruikleen verstrekken van een middel worden ingetrokken indien blijkt dat niet (meer) aan de in de hoofdstukken 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden wordt voldaan. Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding, een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire dan wel een gemaximeerde vergoeding binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit artikel is dus niet van toepassing op woningaanpassingen. Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de Verordening voorzieningen gehandicapten dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.
De bruikleen en de verstrekkingenovereenkomst regelen de rechten en plichten van de gehandicapte en de gemeente. Het onderhoud van de voorziening en de verzekering worden in deze overeenkomst geregeld naast andere aangelegenheden
48
Artikel 7.10 (overgangsregels) Voor gehandicapten ,die voor of op 1 maart 1999 hun vervoersvergoeding aanwenden voor het besturen van een eigen zelf te besturen auto geldt een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van € 816,- op jaarbasis waarbij de gehandicapte dient af te zien van het gebruik van overige Wvg vervoersmiddelen. Bij inkomen tussen 1,5 en 2x het norminkomen is de vergoeding 50% en boven 2x het norminkomen 0%.
Deze overgangsregeling is bedoeld om te voorkomen dat personen die op 1 maart 1999 over een eigen auto beschikte in de problemen komen doordat zij de financiële verplichtingen van deze eigen auto niet meer kunnen opbrengen. De peildatum accentueert het overgangskarakter van de regeling.
49
AFDELING III. SLOT
Hoofdstuk 8.
Artikel 8.1.
Slotbepalingen
(afwijken van bepalingen/
hardheidsclausule)
a. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. b. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen.
Artikel 8.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte ook langer dan 6 maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 8.2. (beslissing B & W in gevallen waarin de verordening niet voorziet).
Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en burgemeester en wethouders. beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.
50
Artikel 8.3. (verhaal en subrogatie)
B&W kunnen worden gesubrogreerd in de rechten van de benadeelde indien verstrekkingen zijn gedaan op grond van de Wvg. Dit verhaal strekt tot het bedrag waarop de gehandicapte recht heeft op de veroorzaker van een schade tot het maximum van de Wvgverstrekking. Ook kan verhaal worden toepast als later blijkt dat de gehandicapte alsnog recht kan doen gelden op een sociale regeling of vergoeding uit andere hoofde.
Het is wenselijk gebleken om deze bepaling op te nemen om bevoegdheidsproblemen te voorkomen bij verhaal op derden in een civiele procedure.
.
Artikel
8.4 (indexering)
Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Vergoedingenbesluit Wvg geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen in zowel de verordening als het Vergoedingenbesluit Wvg te indexeren. Door het opnemen van dit artikel wordt de bevoegdheid hiertoe aan het college van burgemeester en wethouders overgedragen.
Artikel 8.5 (periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening)
Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie Het door de gemeente gevoerde beleid wordt periodiek daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het geëvalueerd; indien de evaluatie daartoe aanleiding voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening. en wethouders zenden hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
51
Artikel 8.6. (citeertitel; inwerkingtreding)
1.
Deze verordening wordt aangehaald als: " Wvg-verordening Zoetermeer".; 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004. 3. Hiermee vervalt de Wvg-verordening Zoetermeer van 1 januari 2001.
Artikel 8.6 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zoetermeer op 2411-2003.
52