WORDEN DE MEDIA DE EERSTE MACHT VAN HET LAND? Enkele beschouwingen over de misbegrepen macht van de media in de Nederlandse politiek
P. van Aelst – Universiteit Antwerpen / Universiteit Leiden
Staatsrechtconferentie 2012 The Powers That Be: Op zoek naar nieuwe checks and balances in de verhouding tussen wetgever, bestuur, rechter en media in de veellagige rechtsorde
Workshop IV: De betekenis van de media voor de constitutionele verhoudingen
Worden de media de eerste macht van het land? Enkele beschouwingen over de misbegrepen macht van de media in de Nederlandse politiek P. van Aelst
Introductie In het publieke debat groeit een zekere consensus dat de media een steeds grotere invloed hebben op het politieke bedrijf. De media zouden volgens die visie via hun bepalende invloed op het publiek bepalen wie de verkiezingen wint en vervolgens ook wie macht heeft en wie niet. De nieuws media zijn niet langer de vierde macht die de andere machten controleren, maar de eerste macht geworden die het politieke spel sturen. De democratie is verworden tot een mediacratie. Het idee dat nieuws media oppermachtig zijn is op het eerste zicht niet ver gezocht. Mensen consumeren massaal nieuws en leren bijna alles wat ze weten over politiek via (oude en nieuwe) media. Politici van hun kant wandelen met de krant onder de arm de kamer binnen en winden er geen doekjes om vanwaar hun inspiratie komt. Uit een bevragingi blijkt dat de grote meerderheid van de Nederlandse parlementsleden ook sterke aanhangers zijn van het almachtige media paradigma. Zo zijn 71% van de Nederlandse parlementsleden het eens met de stelling dat de media politici kunnen maken en kraken en is ruim de helft akkoord met de stelling dat de media de politieke agenda bepalen en dat de politiek daarin weinig greep op heeft. Deze opvatting onder politici zijn allerminst een Nederlands fenomeen. Vlaamse en Zweedse parlementsleden geloven nog veel sterker in de almacht van de media (Van Aelst et al. 2008). Kortom, alles wijst er op dat de media het debat bepalen en dat burger en politiek volgen. Maar schijn bedriegt. De media spelen een belangrijke rol in de politiek, maar slechts zelden de rol die hen wordt toegedicht. In deze bijdrage wil ik de politieke impact van de media niet minimaliseren, maar eerder een kader aanreiken om die rol beter te begrijpen. Mijn centrale stelling is dat de macht van de media vaak verkeerd wordt ingeschat. De media spelen onmiskenbaar een belangrijke rol in de politiek, maar in het publieke debat dat vooral steunt op anekdotiek wordt die macht zelden juist ingeschat. Vaak overschat, soms ook onderschat. De media zijn immers het meest van tel als we het minst verwachten. Door middel van een aantal substellingen zal ik aantonen hoe en wanneer de media een rol spelen in de politiek. De stellingen worden onderbouwd met voorbeelden, maar vooral met de inzichten uit empirisch onderzoek. We focussen daarbij vooral op de relatie tussen media en politiek en laten het debat over directe media-effecten op het publiek grotendeels buiten beschouwingii.
1.
“Politieke macht leidt tot media aandacht. Media aandacht leidt zelden tot politieke macht.”
De tijd van de verzuiling en uitgesproken politieke bevoogding ligt ver achter ons. De Nederlandse media opereren vandaag als overwegend politiek onafhankelijke organisaties. Dat maakt dat nieuwsredacties veel vrijer dan voordien bepalen wie ze uitnodigen in de studio of wie ze prominent op de voorpagina plaatsen. Toch valt op dat de media in sterke mate de bestaande politieke machtshiërarchie respecteren. In verkiezingstijd gaat bijna alle aandacht voor een partij naar de lijsttrekker van die partij, ongeacht of deze persoon wel de meest ‘mediagenieke’ politicus is (Kleinnijenhuis et al. 2007; Brants and Van Praag 2005). Buiten verkiezingstijd zijn het regeringsleden en fractievoorzitters die de media-aandacht onderling verdelen. Internationaal onderzoek toont wel dat naast de politieke status van een politicus andere zaken een aanvullende rol spelen in het verdelen van media-aandacht. Zo spelen charisma, communicatie-skills en zelfs het uiterlijk van een politicus een rol in de verdeling van media-aandacht (Sheafer 2001; Waismel-Manor and Tsfati 2011). Ook in Nederland zijn voorbeelden te bedenken van politici die op basis van hun media-skills iets meer media-aandacht genoten dan op basis van hun functie zou verwacht worden. Neem bijvoorbeeld Mei-Li Vos, die voor de PvdA in 2007 in de Tweede Kamer belandde. Meer dan een gemiddeld 1
kamerlid verscheen zij in de kranten en met name bij De Wereld Draait Door was zij een graag geziene gaste. Toch leverde deze media-aandacht haar weinig op, want de partij plaatse haar bij de verkiezingen van 2010 op plaats 38. Het solo-slim spelen in de media werd niet door de partij geapprecieerd en de media-aandacht bleek onvoldoende sterk om op eigen kracht in de Kamer te geraken. Meer in het algemeen blijkt dat individuele politici zelden op basis van hun persoonlijk aantal voorkeurstemmen de rangorde van de lijst doorbreken. In 2010 slaagde twee kandidaten hierin, in 2012 wel geteld één. Het toont aan dat de macht van de partijen om te bepalen wie het gezicht van de partij bepaald nauwelijks is aangetast. Dit neemt natuurlijk niet weg dat partijen ‘het media-potentieel’ van een kandidaat meenemen in hun selectie, maar het lijkt anderzijds allerminst de meest bepalende kwaliteit te zijn. De conclusie dat media de politieke rangorde onder politici grotendeels respecteren betekent echter niet dat de media in deze geen rol spelen. De media reflecteren niet enkel de status van politici, ze legitimeren en versterken die ook (Cook 1998). De focus op een selecte groep van top politici maakt het voor gewone parlementsleden en politieke outsiders bijzonder moeilijk om de door de poorten van de nieuwsselectie te glippen. Door die extreem scheve verdeling versterken media de bestaande machtsverhoudingen in de politiek eerder dan dat ze deze zouden betwisten. Simpel gesteld: de rijken worden rijker, de armen blijven arm. Die gegeerde positie van de klein groep toppolitici maakt dat zij ook de media naar hun hand kunnen zetten. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld werden verkiezingsdebatten nog maar recentelijk ingevoerd. De reden? Tony Blair besliste tijdens zijn lange periode aan de top van de Britse politiek dat hij in zulke debatten maar had te verliezen dan te winnen en weigerde vervolgens zijn deelname. In Nederland slaagde Geert Wilders er lange tijd in om zijn nieuwswaardigheid (door de hoge positie in de peilingen en het conflictgehalte van zijn acties) uit te buiten en zijn media optredens strategisch uit te kiezen (Vliegenthart 2012). Aan de andere kant van het spectrum staat een grote groep politici die nauwelijks in beeld komt en vaak krampachtig probeert op te vallen om de broodnodige media-aandacht te vergaren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een meerderheid onder hen de media als boosdoener ziet voor het niet van de grond komen van hun politieke carrière. Maar daarbij vergeten ze dat niet de media, maar nog steeds partijen in de eerste plaats beslissen over politieke carrières.
2. “Media reageren vaak op politieke gebeurtenissen, maar initiëren deze zelden” De media worden ook steeds vaker aanzien als een belangrijke agenda-setter. De thema’s die veel aan bod bij komen bij Pauw & Witteman en meer aandacht krijgen in de kolommen van de Telegraaf zouden ook hoger komen te staan op de politieke agenda. Klassiek is hierbij het eerder aangehaalde voorbeeld van het wekelijkse vraaguurtje waar politici inspiratie voor hun vraag uit de mediaberichtgeving van de afgelopen dagen halen. Toch lijkt ook deze beeldvorming niet helemaal te kloppen en is de realiteit iets complexer. Zo moeten bij het voorbeeld van de kamervragen twee belangrijke nuances worden geplaatst. Ten eerste, zijn de media zelden de echte inspiratiebron van de kamervraag. De vraagsteller mag zich dan al baseren op de krant dat wil nog niet zeggen dat de krant ook zelf dit thema naar voor heeft gebracht. Uit eigen onderzoek blijkt dat slecht in één geval op vijf de media ook zelf het onderwerp naar voor hebben gebracht door journalistiek werk of een uitgesproken standpunt. Veel vaker berichten media over onderzoek of standpunten van andere organisaties of politieke actoren (Van Aelst and Vliegenthart 2011). De media dienen dan vooral als kanaal via welke het debat gevoerd wordt, maar liggen niet aan de basis van de vraag. Ten tweede, is het vragenuurtje in de kamer een voorbeeld van wat in de literatuur als een symbolische politieke agenda wordt bestempeld (Walgrave and Van Aelst 2006). Het kamerdebat heeft niet meteen tastbare gevolgen of mond zelden uit in concrete acties. Het gaat vooral om woorden, minder om daden. Eerder onderzoek toonde al aan dat voor deze agenda’s de media inderdaad een invloedrijke rol spelen (Van Noije, Oegema and Kleinnijenhuis 2008), maar dat dit veel minder geval is voor meer substantiële agenda’s zoals wetgeving en begroting. Het tot stand komen van wetgeving in Nederland is bijvoorbeeld veel minder gemediatiseerd dan gedacht (zie punt 4). 2
Speelt de media dan geen enkele rol bij het bepalen van de politieke agenda? Toch wel. De media spelen een belangrijke rol in de strijd die verschillende politieke actoren voeren om hun thema’s bovenaan de agenda te krijgen. Door bepaalde onderwerpen meer te belichten dan anderen spelen de media bepaalde partijen of groepen in de kaart. Ook kunnen zij de manier waarop er over een thema wordt gesproken in een bepaalde richting duwen. De politici dienen dan ook rekening te houden met deze interveniërende rol van de media. De Israëlische hoogleraar Gadi Wolfsfeld spreekt in dit verband van de Politics-Media-Politics cycle (PMP). Het is bijna altijd de politiek die thema’s naar voor schuift, media kunnen deze initiatieven versterken of ontkrachten, waardoor politieke actoren op hun beurt hun strategie en gedrag dienen bij te stellen. Kortom, de media spelen een belangrijke rol in het ‘meebepalen’ van welke thema’s bovenaan de agenda staan, maar zullen zelden autonoom een onderwerp initiëren.
3. “Journalisten hebben geen (linkse) politieke agenda” In de eerder aangehaalde bevraging van Nederlandse parlementsleden geeft 28% onder hen aan het eens te zijn met de vrij extreme stelling: “Wat vele politieke journalisten drijft is het verlangen om zelf politieke macht uit te oefenen”. Dus hoewel slechts een minderheid ervan overtuigd is dat journalisten een eigen politieke agenda hebben, weerklinkt toch vaak dat de berichtgeving ‘politiek gekleurd’ is. Na het lange verkiezingsjaar van 2002-2003 weerklonk de oude kritiek dat de media berichten met een linkse bias en dat bij de moord op Fortuyn ‘de kogel van links’ kwam (Brants and Van Praag 2005). Wilders nam de laatste jaren deze kritiek systematisch over in zijn typering van de nieuwsmedia als onderdeel van ‘de linkse kerk’. Zijn er bewijzen voor deze linkse bias? Uit de bevraging van politieke journalisten in Nederland (zie eindnoot 1) blijkt dat de zij zich op een schaal van 0 (helemaal links) tot 10 (helemaal rechts) overwegend in het centrum plaatsen, met een lichte afwijking naar links. Hun medium plaatsen ze gemiddeld net rechts van het centrum. Een meer verregaande test is om te zien of er in de berichtgeving sprake is van een bepaalde voorkeur voor partij of persoon. Ook dit blijkt nauwelijks het geval te zijn. De media geven meer aandacht aan de partij of persoon die op dat moment de wind in de zeilen heeft. PvdA leiders die sterk staan in de peilingen (zoals Wouter Bos in 2003 en Diederik Samson in de aanloop naar 2012) kunnen op ruime media-aandacht en zelfs enige journalistieke bijval rekenen, maar zodra de peilingen of resultaten tegenvallen worden ze genadeloos aan het mediatieke kruis genageld (Bos in 2006 en Job Cohen in 2010). Dat journalisten geen partijpolitieke bias hebben betekent natuurlijk niet dat hun verslaggeving als objectief mag worden bestempeld. Heel wat auteurs zijn het erover eens dat er eerder sprake is van een structural bias. journalisten werken volgens gedeelde opvattingen over wat nieuwswaardig is en volgens bepaalde routines die hun werk vorm geven. Die maken dat hun berichtgeving zoals eerder is aangegeven vooral focust op politieke elites, maar ook dat bepaalde zaken zoals politiek conflicten worden uitvergroot (Cook 1998). Of zoals Wolfsfeld (2012: 70) het stelt: “Peace and love make it for great music but lousy news”. Meer algemeen kunnen we stellen dat journalisten op zoek naar boeiende verhalen, of beter: verhalen die een publiek kunnen boeien. Deze verhalen gaan bij voorkeur over mensen die we al kennen, zijn eerder negatief dan positief en bevatten indien mogelijk het nodige drama. Was de massale aandacht voor Obama in binnen- en buitenland een teken van een linkse bias of simpelweg een voorbeeld van een uitzonderlijk verhaal dat tot de verbeelding sprak? Succesvolle journalistieke verhalen hebben ook best een bepaalde structuur met een begin, midden en einde. Bijvoorbeeld bij verkiezingsberichtgeving is het grote voordeel dat er een duidelijk doel of eindpunt is, waardoor we steeds weten waar we ons bevinden in het verhaal. Deze vaststellingen over nieuws als storytelling zijn natuurlijk niet nieuws, maar hebben de afgelopen decennia door de politieke ontvoogding van de media en de toegenomen commerciële druk wel aan belang gewonnen. Journalisten volgens steeds uitdrukkelijker hun eigen logica, en niet langer de logica van een bepaalde partij of de politiek in het algemeen (Brants and Van Praag 2006). Naarmate politici hun gedrag steeds vaker gaan aanpassen aan die logica neemt de impact van de media op de politiek toe. Die medialogica staat niet voor een ideologische of bewust, maar heeft wel een invloed op hoe politiek wordt bedreven. 3
Bovendien is ook de invloed van deze structural bias op het publiek sterker dan deze van de klassieke partisan bias. Niet toevallig wordt er in de VS, waar partijdige media zoals Fox News wel opnieuw opgang maken, gesproken van een terugkeer naar de tijd van de minimale-effecten: Hoe meer mensen ‘gekleurde’ media consumeren die hun bestaande opvattingen enkel bevestigen, hoe kleiner hun invloed (Bennett and Iyengar 2008).
4. “Niet alle politiek is gemediatiseerd” Het lijkt wel of elk politiek woord, elke (mis)stap van een politicus wordt becommentarieerd door een journalist ter plaatse. De gekende beelden van politici die zich een weg banen tussen journalisten, fotografen en cameralui voeden dat idee. Politici zijn opgejaagd wild, die nauwelijks nog aan de hijgerige journalist kunnen ontsnappen. Legendarisch zijn ondertussen de beelden van voormalig minister Ella Vogelaar die maar niet van Geen Stijl reporter Castricum verlost geraakte. Deze schijnbare complete mediatisering van de politiek dient echter genuanceerd te worden. Het klopt dat de aandacht voor het politieke bedrijf de laatste decennia sterk is toegenomen, dat valt met name op tijdens verkiezingstijd wanneer lijsttrekkers dagelijks van de ene naar de andere televisiestudio gaan om hun campagne kracht bij te zetten. Tegelijk blijven heel wat politieke facetten onderbelicht. De aandacht voor de totstandkoming van wetten bijvoorbeeld. Uit eigen onderzoek blijkt dat amper één op vijf van de goedgekeurde wetten in Nederland op enige pers belangstelling heeft kunnen rekenen en slecht één op tien op substantiële aandacht (Veen, Van Aelst, Van Holsteyn, 2012)iii. De redenen daarvoor zijn divers, maar hebben minstens gedeeltelijk te maken met het feit dat heel wat wetgeving unaniem door alle partijen wordt goedgekeurd en daardoor weinig nieuwswaardig is. Anderzijds bleken bepaalde wetten erg nieuwswaardig te zijn en te kunnen rekenen op een kleine mediahype. Een recent onderzoek naar de aandacht voor Europese wetgeving kwam tot een gelijkaardig besluit: “most media coverage on European legislative processes is skewed towards a few proposals which gain a lot of attention and the bulk gains no or very little attention” (De Bruycker and Beyers 2012). Het onderzoek bestudeerde nochtans internationale kwaliteitsmedia (Le Monde, Financial Times, Frankfurter Algemeine Zeitung) en media die uitsluitend op de EU gericht zijn (European Voice, Agence Europe). Meer onderzoek is nodig om na te gaan welke wetten onder belicht blijven en welke factoren daarvoor verantwoordelijk zijn. Feit is dat je moeilijk kan stellen dat hét wetgevend proces sterk gemediatiseerd is. Het lijkt er eerder op dat de strijd rond bepaalde wetten in de media arena wordt uitgevochten, maar dat tegelijkertijd een aanzienlijk deel van het wetgevend werk buiten beeld blijft. Meer algemeen blijft de vraag of er niet meer belangrijke aspecten van politieke macht onder belicht blijven, terwijl andere overbelicht worden. De laatste decennia heeft het nationale niveau een deel van zijn politieke macht afgestaan aan hogere niveaus, meest uitgesproken het Europese. De mediaaandacht heeft deze trend niet in dezelfde mate gevolgd. Verkiezingen voor de Tweede Kamer krijgen een veelvoud van de aandacht die gaat naar de verkiezingen voor het Europese parlement, ook al is er sprake van een lichte stijging bij recente Europese verkiezingen (Schuck et al. 2011). De Vlaamse socioloog Luc Huyse merkte in dit verband al eerder op dat “Hoe minder kracht en betekenis verkiezingen hebben, hoe meer media-aandacht zij krijgen.” Deze vaststelling is mogelijk nog meer van tel op niveau van internationale organisaties als IMF en Wereldbank die geen rechtstreeks verkozen bestuurders kennen en voor wie de media-aandacht verbleekt bij hun reële macht. Het Europese en supranationale niveau zijn niet enkel letterlijk verder verwijderd van de burger, het politieke spel is ook complexer en er ontbreken hoofdrolspelers die een link hebben met het thuisland. En samen met de publieke interesse, smelt ook de journalistieke aandacht als sneeuw voor de zon.
5. “Politici hebben media leren gebruiken” Politici presenteren zich graag als slachtoffers van de mediatisering, die noodgedwongen hun gedrag moeten aanpassen aan de wetten van de media. Dat is echter slechts een deel van het verhaal. De politiek heeft zich de laatste jaren aangepast aan het verhoogde belang van de media in de politiek, 4
maar op die manier ook de media leren gebruiken in haar voordeel. De aanpassingen die zowat alle politieke actoren in meerdere of mindere maten hebben doorgevoerd situeren zich op verschillende vlakken. Het gaat vooreerst om structurele aanpassingen waarbij individuele politici, partijen, ministeries etc. een stuk ‘mediakennis’ in de organisatie hebben binnengebracht. Aanvankelijk vooral om de pers te woord te staan, maar geleidelijk ook als onderdeel van hogere beslissingsorganen. Op die manier waakt de communicatiedeskundige dat bij elke beslissing wordt nagedacht over hoe over bepaalde acties of voorstellen zal worden bericht. Naarmate politici meer vertrouwd zijn geraakt met de werking en logica van de nieuwsmedia zijn ze ook meer en beter gaan anticiperen op het gedrag van journalisten. De Britse mediasocioloog Aeron Davis spreekt in dit verband van ‘anticipatory media effect’ (2007: 188). Op die manier is de media-invloed als het ware ingebouwd in de kern van de politiek. Politieke actoren hanteren ook steeds minder een reactieve, maar eerder een proactieve mediastrategie. Het inzetten op communicatie dient niet enkel om de journalist van antwoord te dienen, maar ook om de eigen politieke doelen te bereiken. Politici gaan bijvoorbeeld publieke verklaringen afleggen, niet om het grote publiek te bereiken, maar om collega’s te overtuigen. Zoals gezegd hebben alle politieke instituties leren omgaan met de media, maar is dit het meest uitgesproken het geval voor de uitvoerende macht. De Amerikaanse professor Timothy Cook (1998) betoogde in zijn boek met veelzeggende titel “governing with the news” 15 jaar geleden al dat omgaan met de media een natuurlijk onderdeel is geworden van besturen. Nieuws maken is geen doel op zich, maar een voorwaarde om een succesvol beleid te voeren. In Nederland lijkt deze boodschap ook doorgedrongen. Op Nederlandse ministeries zijn de voorlichtinsgdiensten stevig uitgebreid en hebben ze meer bevoegdheden gekregen om proactief te werken. Volgens de Nederlandse politiek journalist Frits Bloemendaal (2008, 2012) heeft deze professionalisering van de overheidscommunicatie tot een communicatieoorlog geleid waarbij met name journalisten het onderspit delven. Allicht zullen politici het niet met hem eens zijn, maar feit is dat politiek zich niet heeft neergelegd bij de autonomie van de media. Dat blijkt ook uit de strijd rond de inperking van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) die journalisten en politici de afgelopen jaren voerden. De toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken Ter Horst (PvdA) en Donner (CDA) wilde deze wet graag inperken om een overvraging van het ambtelijk apparaat tegen te gaan, maar dit werd door journalisten (niet ten onrechte) gezien als een manier om controle op het politieke werk te bemoeilijken.
Conclusie en discussie Politici, journalisten en externe waarnemers zijn met het elkaar eens dat de politiek gemediatiseerd is. Er bestaan echter heel wat verschillende opvattingen over wat die mediatisering nu juist betekent. In dit essay heb ik een genuanceerd beeld trachten te schetsen van de positie die de media innemen ten aanzien van de politieke machten in dit land. De media vormen niet die almachtige actor die bewust de politiek in een bepaalde richting stuurt, maar vormen eerder een permanent onderdeel van een strijd om politieke macht te verwerven en te behouden. Op basis van verschillende substellingen heb ik willen aantonen dat de media er weldegelijk toe doen, maar vaak niet op de manier zoals we op het eerste zicht denken. Zo versterken media de positie van politieke boegbeelden maar ‘maken of kraken’ ze die posities niet. Ook op thematisch vlak spelen media een belangrijke rol in de strijd om de politieke agenda, maar initiëren ze maar zelden zelf een thema. De media sturen wel hoe mensen over politiek denken, niet door hun gekleurde kijk, maar eerder door hun manier van werken en hun voorkeur om nieuws in herkenbare verhalen te gieten. Die voorkeur voor bepaalde verhalen maakt ook dat er nog steeds een belangrijk deel van het (internationale) politieke bedrijf nauwelijks in beeld komt. Deze vijf substellingen behandelen verschillende, maar uiteraard niet alle aspecten van de relatie tussen media en politiek en bovendien is de relatie ook continu aan verandering onderhevig. Zo zal bijvoorbeeld het groeiende belang van de sociale media zijn invloed hebben, en zal toekomstig wetenschappelijk onderzoek op dit vlak onze nieuwe inzichten bieden. De media worden in westerse democratieën wel eens als Fourth Estate of vierde macht beschouwd. Op dit moment lijkt de vrees dat de vierde macht ooit de eerste macht van dit land zal worden allerminst 5
terecht. Allicht is ook de typering van de media als vierde macht niet gelukkig gekozen. Eigen aan de drie traditionele machten is dat hun werking volledig (grond)wettelijk is vastgelegd. De media als institutie daarentegen is nauwelijks gereglementeerd. Dit leidt wel eens tot het verwijt, vooral van politici, dat de media wel veel invloed hebben, maar nooit verantwoording moeten afleggen. Ook in de communicatiewetenschap is deze ‘power without responsibility’ een terugkerend discussiepunt (zie Curran and Seaton 2010 (7th edition)). Toch leidt deze unieke positie van de media niet tot een debat ten gronde. Dat heeft zeker te maken met ‘persvrijheid’ als een zeer kostbaar en kwetsbaar principe waaraan niemand wil raken. Maar het zou toch mogelijk moeten zijn om na te denken over de centrale positie van de media zonder dat de vrijheid van de pers te beperken, en misschien wel te versterken. Op dit moment gaan beleidsmakers én journalisten het debat al te gemakkelijk uit de weg. Zo ontberen de meeste politieke partijen in Nederland een coherente visie op de toekomst van de klassieke massamedia en de openbare omroep in het bijzonder. Het gevolg is dat er in het mediabeleid van de afgelopen 10 jaar niet echt een duidelijke lijn zat, behalve dan dat er diende bespaard te worden. Journalisten en andere nieuwsmakers van hun kant zitten te veel vast in de logica van de eigen omroep of medium. Bovendien wordt op kritiek vanuit de samenleving veelal defensief gereageerd: “het is dus allemaal de schuld van dé media?”. Op dit moment zitten beide kampen vaak verwikkeld in kleine gevechtjes over de nieuwsagenda van de dag, maar de grotere discussie over de huidige en toekomstige politieke rol van de media wordt uit de weg gegaan. Daarmee doen ze elkaar en de democratie tekort.
REFERENTIES Bennett, Lance and Shanto Iyengar 2008 A New Era of Minimal Effects? The Changing Foundations of Political Communication. Journal of Communication 58: 707–731. Bloemendaal, Frits 2008 De Communicatieoorlog. Hoe De Politiek De Pers in Haar Greep Probeert Te Krijgen. Amsterdam: Ambo. Brants, K. and Ph. Van Praag 2005 Politiek En Media in Verwarring. De Verkiezingscampagnes in Het Lange Jaar 2002. Amsterdam: Het Spinhuis. Brants, K. and Ph. Van Praag 2006 Signs of Media Logic. Half a Century of Political Communication in the Netherlands. Javnost/The Public 13: 27-41. Cook, Timothy E. 1998 Governing with the News: The News Media as a Political Institution. Chicago: University of Chicago Press. Curran, James and Jean Seaton 2010 (7th edition) Power without Responsibility: The Press, Broadcasting and the Internet in Britain. London Routledge. Davis, Aeron 2007 Investigating Journalist Influences on Political Issue Agendas at Westminster. Political Communication 24: 181-199. De Bruycker, Iskander and Jan Beyers 2012. Balanced or Biased? Interest Groups and Legislative Lobbying in the European News Media. Paper Presented at The . 4th ECPR Graduate Conference. Bremen. Kleinnijenhuis, J., O. Scholten, W. H. van Atteveldt, A. M. J. van Hoof, A. P. Krouwel, D. Oegema, J.A. de Ridder, N. Ruigrok and J. Takens 2007 Nederland Vijfstromenland: De Rol Van De Media En Stemwijzers Bij De Verkiezingen in 2006. Amsterdam: Bert Bakker. Schuck, Andreas R. T., Georgios Xezonakis, Matthijs Elenbaas, Susan A. Banducci and Claes H. de Vreese 2011 Party Contestation and Europe on the News Agenda: The 2009 European Parliamentary Elections. Electoral Studies 30: 41-52. Sheafer, Tamir 2001 Charismatic Skill and Media Legitimacy: An Actor-Centered Approach to Understanding the Political Communication Competition. Communication Research 28: 711-736. 6
Van Aelst, Peter, Kees Brants, Philip Van Praag, Claes De Vreese, Michiel Nuytemans and Arjen Van Dalen 2008 The Fourth Estate as Superpower? An Empirical Study on Perceptions of Media Power in Belgium and the Netherlands. Journalism Studies 9: 494-511. Van Aelst, Peter and Rens Vliegenthart 2011 Studying the Tango: An Analysis of Parliamentary Questions and Press Coverage in the Netherlands. . Unpublished manuscript. Van Noije, Lonneke, Dirk Oegema and Jan Kleinnijenhuis 2008 Loss of Parliamentary Control Due to Mediatization and Europeanization: A Longitudinal and Cross-Sectional Analysis of Agenda Building in the United Kingdom and the Netherlands. British Journal of Political Science 38: 455-478. Vliegenthart, Rens 2012 U Kletst Uit Uw Nek. Over De Relatie Tussen Politiek, Media En De Kiezer. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Waismel-Manor, Israel and Yariv Tsfati 2011 Why Do Better-Looking Members of Congress Receive More Television Coverage? Political Communication 28: 440-463. Walgrave, Stefaan and Peter Van Aelst 2006 The Contingency of the Mass Media's Political AgendaSetting Power. Towards a Preliminary Theory. Journal of Communication 56: 88-109.
i
De bevraging bij politieke journalisten en parlementsleden werd georganiseerd in vijf landen onder leiding van Peter Van Aelst. In Nederland werd daarvoor samengewerkt met de Amsterdamse professoren Kees Brants, Philip Van Praag, en Claes De Vreese. De Nederlandse bevraging werd afgenomen in de periode 2006-2007 en kon rekenen op de medewerking van ongeveer de helft van de parlementsleden. ii
Voor een goed overzicht van debat over media-effecten van politieke berichtgeving op het publiek verwijzen we naar het recente boek van Rens Vliegenthart (2012). Hij stelt dat: “media zijn niet almachtig en er zijn talloze andere factoren die bepalen wat mensen weten over de politiek, hoe zij erover denken en welke keuze zij maken in het stemhokje. Maar ook het idee dat de berichtgeving slechts een te verwaarlozen invloed heeft dient te worden verworpen” (2012: 24). iii
Het gaat om ruim 600 wetten die in de periode 2006-2011 werden goedgekeurd in Tweede en Eerste Kamer en gepubliceerd in het Staatsblad. Er werd gezocht naar specifieke aandacht voor de wet of gevolgen ervan in alle Nederlandse nationale dagbladen van voor de indiening in de Tweede Kamer tot en met publicatie in het Staatsblad.
7