Ten geleide Middellijk ben ik ds. Tj. de Jong erkentelijk voor dit heldere en separerende geschrift aangaande de rechtvaardiging door het ware zaligmakende geloof in Christus. Bijzonder in deze bange tijd, waarin de waarheid verduisterd is en de gereformeerde gezindte terugkeert naar Rome. Het ontdekkende en veroordelende werk der wet wordt hier terecht genoemd een voorbereidend werk des Geestes in de ziel. In de kennis der ellende is de Kerk niet zalig, maar rampzalig! Het ontdekkende werk des Geestes maakt plaats voor Christus en Zijn gerechtigheid, met als vrucht vrede met God en verzekerdheid van het eeuwige leven. Deze zaken moeten weer worden gepredikt en voorgesteld, en mochten ze als in de Reformatie weer worden beleefd tot roem van vrije genade. Verder wordt in dit geschrift geleerd naar de belijdenis, dat de gerechtigheid der Kerk in Christus is: De Heere onze Gerechtigheid. Deze is zonder de geloofsvereniging met Hem niet te ontvangen. Mochten we worden ontdekt aan alle schijngronden, die in dit werkje op heldere wijze worden getoond, en uitgedreven tot Hem buiten de legerplaats. De Heere zegene deze arbeid tot eer Zijns Naams en tot troost van een verdoemelijk en toch zalig volk, Gods volk. Het zij zo. Alblasserdam
Ds. K. Veldman
7
Woord vooraf Op eenvoudige wijze heb ik geprobeerd om vanuit de Schrift en enkele belijdenisgeschriften de boodschap van het geloof en de rechtvaardigheid des geloofs uiteen te zetten. Er staat veel meer in de Schrift, vele teksten zijn niet genoemd. Ook de belijdenis geeft meer. Bestudeer dat zelf met biddend hart! Iemand schreef eens: ‘Het verkeerde is van mij, vergeet dat; het goede is van de Heere en vanuit het Woord, geloof dat.’ Een en ander had ik al jaren klaarliggen; het kwam niet tot publicatie. Middellijk mocht het er nu toch toe komen. Mijn hartelijke dank aan de uitgever, die ik in de weg der voorzienigheid Gods sprak. Verder ga ik niet in op deze publicatie: de inhoud spreekt voor zichzelf. Het geschrevene is een aanzet tot nader onderzoek en een oproep tot geloof. Het wonder der genade in Christus’ borgwerk wordt onderstreept. Ook het wonder van het geloofswerk van de Heilige Geest in de ziel. Geve de Heere Zijn zegen, zielen tot heil en Zijn Naam tot eer. Staphorst, voorjaar 2013
Ds. Tj. de Jong
9
10
hoofdstuk 1
Twee mensen Lukas 18 vers 10a ‘Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden’
De gelijkenis begint met de constatering dat er twee mensen waren. Ze waren gelijk; in Adam elkaar gelijk naar hun natuurlijke staat voor God. Wie waren het? Een farizeeër en een tollenaar. Ze gingen op. Letterlijk zouden ze met onze psalmberijming kunnen zingen: dan ga ik op tot Gods altaren. De tempelberg lag wat hoger, hij leidde naar boven. Maar ook innerlijk gingen ze op, of liever: ging een van de twee op. Wanneer twee mensen hetzelfde doen, dan ís het niet altijd hetzelfde. Dezelfde uitleving kan een andere ondergrond, achtergrond, wortel en bedoeling hebben. Denk aan Kaïn en Abel. Beiden offerden. Maar welk een verschil. De Schrift noemt dat ook uitdrukkelijk, denk aan de brief aan de Hebreeën. Het leek bijna hetzelfde, maar Kaïn kende niet de noodzaak van het bloedige offer, heenwijzend naar Christus. Denk ook aan de gelijkenis van de tien maagden uit Matthéüs 25; ze leken op elkaar, maar er was een groot en wezenlijk verschil. Ook daar kwam aan het eind het verschil openbaar. O, wat een waarschuwing: ze leken op elkaar als twee waterdruppels. Daarom: ga nooit af op het uiterlijke alleen, noch bij anderen, noch bij uzelf. Verloren Het waren twee mensen in deze gelijkenis; dat tekent gelijkheid 11
of overeenkomst. Twee mensen vanuit Adam. Voor beiden gold dat ze in Adam gezondigd hadden tegen God (Rom. 5) en aan de erfzonde waren onderworpen. Voor beiden gold wat de Heidelberger zegt in het eerste stuk over de natuur van de mens in Adam. Dat geldt ook voor ons allen, zonder onderscheid. Hebben we dat persoonlijk ingeleefd? Beiden waren verloren in zichzelf en onbekwaam tot enig goed. Ook onbekwaam tot enig geestelijk goed. Ook daarin zijn wij hun gelijk. Wat is dat verschrikkelijk! Men kan wel een ander imiteren of toneelspelen, bewust of onbewust. Dan kan het zijn dat men het ware genadewerk niet zomaar kan onderscheiden van het namaakwerk. Wie heeft Achitófel doorgehad voordat hij zich openbaarde? Wie kon van de tien maagden aanwijzen welke vijf dwaas waren? En de discipelen konden Judas niet onderscheiden. Hoe meer zelfkennis, hoe minder veroordelen van anderen. Vijanden We zijn ook vijanden van elkaar geworden. Dat tonen ons de oorlogen, de nijd en haat onder de volkeren, ja, zelfs burgeroorlogen die bloedig worden uitgevochten. De oude heidense Romeinen hadden een gezegde, dat luidde: ‘Homo homini lupus.’ Dat wil zeggen dat de ene mens een wolf is voor de andere mens! Binnen de volken leven verschillen die tot tegenstellingen worden. Denk maar aan staatkundige verkiezingen, waarbij de partijen elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Een droeve illustratie van deze zaken vinden we ook in het Jodendom ten tijde van de Heiland. De verschillende groepen stonden elkaar als het ware naar het leven. De Romeinse overheid en bezetter beteugelde in uitwendige zin alles, zodat er een zekere vrede heerste. Vrede is dan afwezigheid van oorlog, opstand en broederstrijd. Zijn daarvan niet veel voorbeelden te noemen? Vanuit alle werelddelen? Men staat elkaar naar het leven. De broederstrijd tussen Kaïn en Abel is doorgegaan in de wereld. 12
Lees maar van Ezau´s houding ten aanzien van Jakob. Het is een wonder als er geen letterlijke oorlog is. Spiegel Christus houdt ons een spiegel voor tot zelfonderzoek en zelfkennis. Wat deden deze twee mensen uit de gelijkenis? Ze gingen op om te bidden; de een kon niet bidden en de ander meende alle reden te hebben om te danken. De een ging met trage, zware gang, hij droeg zulk een zware last van zonde met zich mee. Hij was als Christen in Bunyans pelgrimsreis uit stad Verderf. De ander ging als het ware huppelend, want hij had naar zijn beleving geen zonden. Ik stel me zo voor dat de een bang was om door de mensen gezien te worden. Wat zouden ze wel van hem denken? Waarom moet zulk een zondig mens als een tollenaar nu naar de tempel gaan? Dat past niet! De ander in deze gelijkenis zal wel hebben gedacht: laat ze me maar zien gaan, ze mogen me best zien en een voorbeeld aan me nemen! De een was onder God en Zijn recht gebracht, maar de ander wist daar niet van. Hij kende Psalm 130 wel en Psalm 65 ook en Psalm 79 en Psalm 38. De eerste kende die psalmen vanbinnen door ontdekking en toe-eigening des Geestes. Hij was schuldenaar onder God geworden; niet als zaak om op te roemen, zoals sommigen doen, maar als verbrijzelde van ziel. De ander kende de psalmen ook wel, maar met het hoofd én in toepassing op anderen. Hij kende de woorden, de melodie, maar was er zelf niet onderwerpelijk onder gebracht. Hoevelen zijn hem gelijk, misschien zijn u en ik dat wel … Verschrikkelijk: met gevoel meezingen, maar niet verstaan wát we zingen! IJdelheid Twee mensen: wat is de mens, wat is in hem te prijzen? De naam 13
der ijdelheid mag de mens, elk mens, wel dragen! Zij hebben allen in Adam gezondigd, staat er in de Romeinenbrief. Zo waren ze mensen, recht en goed geschapen, naar Gods beeld en gelijkenis. Nee, God heeft de mens niet slecht en verkeerd geschapen; de Heidelberger komt ons dat in zijn onderwijs te leren vanuit de Schrift, maar samen met de duivel zijn we opgestaan tegen God en afgevallen van God. Opstand is afval. Adamiet … Dat is onze geboortenaam, onze ontvangenisnaam (Psalm 51, Job 14 en 15)! De naam mens, de naam Adamiet is geen erenaam meer, maar tekent onze schuld jegens de Heere. Verstaan we dat? Zijn we daaraan ontdekt geworden? Enos Bij het woord ‘mens’ denken we ook aan de naam Enos, welke naam vertaald wordt als ‘mens’. Enos betekent de nietige mens, de broze mens. Hij acht zich een god, zo leert een psalm, maar hij is slechts een broze mens. Een Nederlandse dichter zei: ‘Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten.’ Hij zei dat niet schuldbewust, integendeel, maar in hoogmoed. Daartegenover zegt een andere psalm: ‘Hij mag de naam van ijdelheid wel dragen.’ Het is een diepgaande en zeer verootmoedigende zaak om te leren dat ik mens ben op deze aarde; mens tegenover God en tegenover de medemens. Geneigd om te haten, zo leert ons de Heidelberger. Dat is een zeer ontdekkend woord. Dat gaat niet uit van een hoge mensbeschouwing. Hebt u dat persoonlijk ingeleefd? En dat niet als noodlot, als natuur, maar als schuld; schuld vanuit onze onpeilbaar diepe val in Adam. Dan valt alle eigendunk weg. Twee wegen En toch, deze twee mensen deden uiterlijk hetzelfde. Ze hadden een voornemen en voerden dat uit. Ze gingen van hun eigen huis naar Gods huis. Beiden hadden gedachten om te gaan bidden, ofwel om datgene te doen wat men voor bidden hield. De een 14
kon niet bidden en moest toch naar de tempel, werd gedreven door Gods Geest. De ander meende te kunnen bidden, en dan niet in smekende zin, maar in roemende zin. Let wel, hij roemde in zichzelf en zijn wettische eigengerechtigheden. Er lag voor Gods aangezicht een groot verschil in dat woord ‘bidden’, maar naar de buitenkant leek er geen enkel verschil te zijn; de mensen zagen dat niet. Ze namen beiden een heel verschillende weg, ofwel ze waren al op een verschillende weg. De een was op de brede weg en ging via die weg naar de tempel; er is ook een brede weg naar Gods huis … De ander beleefde dat hij een verloren mens was en kon niet bezien dat de weg waarop hij geleid werd, door Gods Geest gebaand was. Dat zou wel blijken. Zoals Simeon eenmaal geleid en gedreven werd door Gods Geest; dat bleek onder andere uit zijn gebed en uit de verhoring van en de vrucht op het gebed. Twee mensen … Onderzoek toch uzelf. Ja, doe dat zeer nauw!
15
16
hoofdstuk 2
Farizeeër Lukas 18 vers 10b ‘De een was een farizeeër … ’
‘… een farizeeër …’ Een zeer rechtzinnig mens in eigen oog. Ten tijde van Christus konden binnen het Jodendom vele groepen en groeperingen niet met elkaar leven. Dat gold ook voor de beide personen over wie de gelijkenis gaat. Het is goed om vooraf even bij deze zaak stil te staan. Ja, wie waren het eigenlijk? De mensen tot wie Christus deze gelijkenis sprak, wisten over wie het ging. Het was voor hen een vanzelfsprekende zaak. Voor ons heeft het wellicht wat uitleg nodig om te weten wat elke groep voorstond, wat de kenmerken van de groepen waren. Groepen en sekten In elke samenleving zijn er groepen, stromingen en sekten. Dat geldt ook onze tijd; die is veelvormig. Allerlei opvattingen vinden wel een groep, waarin ze zich verenigen. Men noemt onze samenleving pluriform, er zijn vele vormen. Het ergste is echter dat het vaak gaat om opvattingen tegen Gods Geest en Woord in, die, als we ze goed bezien, wortelen in ongeloof. Ook ten tijde van Christus omwandeling was dat zo. Men spreekt van herodianen, van essenen en ook wel van zelóten. We kennen de discipel Simon, genaamd Zelótes (Luk. 6:15), dat zoveel betekent als ‘de ijveraar’. Hij wordt ook wel genoemd: Simon Kananítes (Matth. 10:4). Daar waren ook de tollenaars, die een maatschappelijke groep vertegenwoordigden. Meer bekend waren de sadduceeën en de farizeeën. Het waren twee groepen die tegenover elkaar stonden vanwege hun religieuze overtuigingen. 17
Sadduceeën De sadduceeën waren vrijzinnig in hun opvattingen. Ze geloofden niet dat er engelen waren, ze geloofden ook niet de opstanding der doden. Deze beide zaken alleen al hadden geweldige consequenties voor hun theologische visie en wat wij noemen hun geestelijke leven ofwel hun geloofsleven. Dat blijkt ook wel uit hun vragen die ze, vanuit deze achtergronden, telkens aan de Heere Jezus stelden. Eigenlijk waren hun opvattingen redelijk, dat wil zeggen: gegrond op het redelijke denken van de mens. Ongelukkig de mens die meent met zijn verstand en intellect de Goddelijke zaken en openbaring te kunnen verklaren en in feite te kunnen bekritiseren. Hoevelen, ook in onze tijd, denken alzo te kunnen leven en werken, zichzelf bedriegend voor de eeuwigheid. Het zal duidelijk zijn dat de leer en prediking van vrije genade, van verzoening in de weg van Christus’ borgwerk, voor hen geen betekenis had. Zulken onteren God, zulken geloven Gods Woord niet en zulken bedriegen én zichzelf én anderen! Farizeeën De farizeeën dachten er heel anders over. We kennen de naam van de geleerde Gamáliël, die de leermeester was van de jonge Saulus van Tarsen. Zij waren, zo zouden we nu zeggen, rechtzinniger dan de sadduceeën. Ze waren zeer conservatief ingesteld en handhaafden vele tradities. Die tradities waren overgenomen van hun voorvaderen en hadden voor hen de kracht van wet, ja zelfs van Goddelijke wet. Ze achtten het een verdienstelijke zaak voor Gods aangezicht, dat ze op deze manier goede werken deden, namelijk vele geboden houden, vele gebeden doen, dikwijls vasten enzovoorts. Hun religie was een wettische religie van verdienstelijkheid van goede werken, waardoor ze meenden rechtvaardig en aangenaam voor God te zijn. Saulus Saulus van Tarsen schreef het wel anders in de Romeinenbrief, nadat de Heere door Zijn Geest het ware geloof in de gekruisigde 18
Middelaar had gewerkt in zijn ziel. Hij schreef in zijn brieven, waarschuwend voor ons, dat niet de besnijdenis, niet het Jood-zijn, niet het farizeeër-zijn redt en zaligt. Nee, maar dat het zaligend is om door het geloof de gekruisigde Christus te mogen kennen. Dat is wezenlijk. O, wat ging dat tegen de sekte der farizeeën in. Deze evangelieleer ontnam hun al hun verdienstelijke werken, brak het fundament van hun verdienstelijke tradities af, zette het mes in hun eigengerechtige en zelfgemaakte wetten, die verder leken te gaan dan Gods heilige wet leerde. Ze meenden zich te kunnen en moeten beroepen op de gedachten en inzettingen der vaderen, der ouden. Ziet u dat ze een werkheilig bestaan hadden opgebouwd? Ze meenden de wet te kunnen houden, ze hadden geen ontdekking en afsnijding in de ziel. Ieder mens die meent verdiensten te hebben, is een vijand van de bevinding van de doodsstaat van de gevallen mens in Adam. Hebt u dat mogen ervaren in de ziel? In diepe zielsverbrijzeling voor en onder God? Of zijn wij nog steeds, onder een andere naam en in een andere tijd, in feite farizeeën qua grondslag? Verschil Ziet u, we noemden de farizeeën en we lezen straks meer over de tollenaars. Wat een verschil! Maar toch … beiden op de brede weg, beiden vijanden van vrije genade in Christus’ borgbloed. Wat ontzettend. Ze waren bittere vijanden van elkaar, maar wandelden allen op dezelfde brede weg en waren allen vijanden van vrije genade. Wat is daartoe de kracht van Gods Geest nodig om een mens te leren dat alleen in Christus verzoening is, vergeving der zonden en vereniging met God. O, dat we zouden smeken: Heere, leid ons door Uw Geest in Uw waarheid. Die waarheid is dat een mens alleen in en door Christus gered kan worden en voor eeuwig van zijn zonden verlost. Dan gaat er een streep door al het onze. Dan wordt het drie-enig, eenzijdig Godswerk het een en al. Dat verheerlijkt God en dat zaligt de ziel. 19
20