nieuw
Werken met de Na-Kaarten Waarom Na-Kaarten? Estafette besteedt niet alleen aandacht aan het aanleren en onderhouden van leestechniek, ook het praten over leeservaringen neemt binnen de methode een belangrijke plaats in. Aidan Chambers benadrukte in zijn boek ‘Vertel eens’ het belang van het voeren van gesprekken met en door kinderen die gelezen hebben. Praten over lezen en het delen van leeservaringen maakt lezen rijker. Het kan enthousiasmeren en uitdagen tot meer lezen. De Na-Kaarten van Estafette zijn er om zulke gesprekken te ondersteunen. De Na-Kaarten geven richting aan het gesprek en dagen lezers uit om over hun eigen leesbeleving te praten. Want, aldus Chambers – en de auteurs van Estafette onderschrijven zijn opvatting – na een goed gesprek over je leeservaringen wil je wéér lezen om opnieuw te ‘beleven’. Wat zijn de Na-Kaarten? Het doosje met Na-Kaarten bestaat uit: praatkaarten en taakkaarten. Elke praatkaart bevat 2 (hoofd)vragen rondom een aspect van lezen of leesbeleving. Deze vragen vormen de aanleiding voor een gesprek. Het uitgangspunt van de praatkaarten is om te vragen naar eigen belevingservaringen die tijdens het lezen zijn opgedaan. Het zijn geen controlevragen. Er wordt dus niet gevraagd naar samenvattingen van de inhoud of naar het verloop van een verhaal. De praatkaarten zijn toegespitst op typen teksten en genres. Er zijn kaarten met vragen over verhalende boeken, informatieve boeken, prentenboeken, gedichtenbundels, strips, tijdschriften en kranten. De individuele vraag op de praatkaart wordt door een van de deelnemers beantwoord. De groepsvraag wordt vervolgens gesteld aan de groep. Deze vraag nodigt uit om met elkaar leeservaringen en meningen uit te wisselen. Op de taakkaarten staan aanwijzingen voor de gespreksleider, de verslaggever en de deelnemers. De Na-Kaarten kunnen in groepjes, in tweetallen of individueel worden gebruikt. Bij individueel gebruik schrijven de kinderen hun antwoorden op.
Praatkaart
8
Taakkaart Gespreksleider
Wat voor lezer ben jij?
Lees je veel of weinig? Waar lees je het liefst? Wanneer lees je graag en wat is dan jouw favoriete leesplek? Vertel de anderen er wat over. Herkennen jullie dat? Hebben jullie dat zelf ook? Of juist niet? Wat voor soort boeken lees je graag? Lees je graag leesboeken of strips of informatieve boeken? Lees je graag griezelboeken, meisjesboeken, jongensboeken, grappige boeken? Vertel waarom je dit soort boeken zo leuk vindt. Lezen jullie ook weleens dit soort boeken?
E stafette Na-Kaar te n E 7
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
© U i tg e ve r ij Zwijsen B.V.
Vooraf 1. Jullie hebben vooraf al een praatkaart uitgekozen. 2. Iedereen heeft de praatkaart gelezen. 3. De groepsleden lezen eerst hun taakkaart goed door. Nakaarten met het groepje 1. Bepaal met welke vraag van de praatkaart jullie beginnen: vraag of . -vraag voor. 2. Zorg dat iedereen naar je luistert en lees de 3. Geef de beurt aan één van de groepsleden. Hij of zij beantwoordt de vraag en geeft uitleg. -groepsvraag voor aan de groepsleden. 4. Lees daarna de 5. Als een groepslid de vraag wil beantwoorden, krijgt hij de beurt. Geef anders zelf de beurt aan één van de groepsleden. Estafette Na-Kaar ten E7
© Uitgeverij Zw i j s e n B . V.
nieuw
Voor wie zijn de Na-Kaarten bedoeld? In de pakketten M4 tot en met E6 voor de onderbouw wordt aandacht besteed aan gesprekken over lezen aan de hand van vragen en opdrachten in het werkboek, in de Estafetteloper en op verwerkingsbladen van de kopieermap. Deze gesprekken zullen in de meeste gevallen onder leiding van de leerkracht plaatsvinden. Voor de AVI-niveaus M7, E7 en Plus in de bovenbouwgroepen 7 en 8 zijn er de Na-Kaarten. Deze zijn vooral bedoeld voor gesprekken tussen kinderen onderling. Deze gesprekken vinden plaats in de toepassingslessen. Maar de leerkracht kan ze ook, naar eigen inzicht, op andere momenten inzetten. De tekstsoorten wisselen per AVI-niveau. Alle kinderen (Aanpak , en ) werken met de Na-Kaarten. Hoe worden de Na-Kaarten ingezet? In de eerste en tweede toepassingsles introduceert u de Na-Kaarten. Na een korte inleiding voert u in de eerste les een gesprek met een aantal leerlingen, waarbij u zelf de gespreksleider bent. In de tweede les houden een aantal kinderen zelfstandig een gesprek voor de klas. Het is belangrijk dat de leerlingen eerst goede voorbeeldgesprekken zien en horen, voordat ze zelf aan de slag gaan. Vanaf de derde toepassingsles wordt er in de toepassingslessen van de oneven weken gewerkt met de Na-Kaarten. In de even weken is er ruimte voor vrij lezen. Stap-voor-stap: Werken met de Na-Kaarten In de handleidingen M7, E7 en Plus staat kort en bondig beschreven hoe u de NaKaarten kunt introduceren. Hieronder leest u een wat uitgebreidere beschrijving. Les 1: Introduceren van de Na-Kaarten • Doel Na-Kaarten Leg de leerlingen uit dat ze in de toepassingslessen met elkaar gaan praten over lezen en leg hen ook uit waarom. Vertel dat als je leest, je dingen komt te weten, je soms moet lachen, of dat je soms stilletjes een beetje verdriet hebt. Kortom: je beleeft van alles. Als je vertelt over die leeservaringen, kun je anderen enthousiast en nieuwsgierig maken en willen ze misschien wel hetzelfde beleven. En andersom werkt het natuurlijk hetzelfde: als jij van anderen hoort wat ze hebben gelezen en wat ze daarvan vonden, wil je dat misschien ook wel meemaken. Lezen kan méér voor je betekenen als je op deze manier praat over wat je gelezen hebt. Om de gesprekken een beetje te sturen, zijn er de Na-Kaarten. Op de praatkaarten van de Na-Kaarten staan vragen die de kinderen elkaar kunnen stellen en die helpen bij het voeren van gesprekken. • Soorten en categorieën Laat de doos met Na-Kaarten zien. Leg uit dat er in de doos twee soorten kaarten zitten: praatkaarten en taakkaarten. Op de taakkaarten staat uitleg over de rol die je in een gesprek kunt hebben. Op de praatkaarten staan de vragen. Vertel dat de vragen gaan over verhalende boeken, informatieve boeken, prentenboeken, strips, gedichten/versjes, tijdschriften of kranten. Lees van elk type kaart een of meer vragen op en laat de kinderen hier heel kort op reageren. • Werkvormen Vertel de leerlingen dat ze in de toepassingslessen met deze kaarten gaan werken. Ze kunnen in groepjes werken, in tweetallen of alleen. Een groepje bestaat uit 4 personen. Eventueel mag 5 personen ook. Twee kinderen kunnen dan samen 1 kaartje gebruiken. © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
nieuw
• Intekenlijst en totaaloverzicht In de week voorafgaand aan de toepassingsles beslissen de kinderen zelf met welke praatkaart ze willen gaan werken. Ze schrijven hun naam op de intekenlijst bij de praatkaart van hun keuze. Zo ontstaan groepjes of tweetallen van kinderen die hetzelfde type tekst lezen. Staat er 1 naam bij een praatkaart? Dan werkt deze leerling alleen of hij kiest een groepje of een andere leerling, om zich bij aan te sluiten. Staan er 3 namen bij een praatkaart? Een groepje van 3 is te klein. Er moeten minimaal 4 leerlingen in een groepje zijn. Kijk of er andere mogelijkheden zijn. Vraag bijvoorbeeld een individuele leerling om bij een groepje van 3 aan te sluiten. Let op: De kinderen zetten ook direct een kruisje op het totaaloverzicht bij de praatkaart die ze gekozen hebben. Zo ontstaat een overzicht van welke praatkaarten de kinderen hebben gekozen en in welke categorie. Mocht het zo zijn dat een leerling telkens voor hetzelfde type praatkaart kiest, dan kunt u hem stimuleren om ook eens voor een andere tekstsoort te kiezen. Les 1: Voorbeeldgesprek houden 1. Leg uit dat u nu samen met enkele leerlingen een gesprek gaat houden als voorbeeldgesprek. 2. Bespreek eerst de rollen die de leerlingen in het gesprek kunnen hebben. Pak de taakkaarten Gespreksleider, Verslaggever en Deelnemer en bespreek deze met de hele groep. 3. Pak dan een praatkaart. Neem voor M7 praatkaart nummer 12, voor E7 en Plus praatkaart nummer 8. Deze vragen kunnen de leerlingen namelijk ook beantwoorden als ze nog niets gelezen hebben. 4. Hou nu een gesprek met drie leerlingen, liefst vrijwilligers, voor de hele klas. U neemt zelf de rol van gespreksleider en van verslaggever. De leerlingen zijn allemaal deelnemers. • Lees de individuele vraag bij vraag 1 voor: Lees je veel of weinig? • Vraag één van de deelnemers (deelnemer A) om antwoord te geven op de vraag en om uitleg te geven. • Stel ook de andere individuele vragen die bij 1 horen: Waar lees je het liefst? Wanneer lees je graag en wat is dan je favoriete leesplek? • Geef deelnemer A voldoende tijd om antwoord te geven op de vragen, vraag eventueel door. • Deelnemer A beantwoordt de vragen en geeft uitleg. • Lees daarna de groepsvraag voor aan de andere deelnemers: Herkennen jullie dat? • Als één van de deelnemers (B of C) wil antwoorden, krijgt hij de beurt. Geef anders zelf deelnemer B of C de beurt. • Vraag eventueel door, zodat een gesprekje op gang kan komen. Probeer te stimuleren dat de deelnemers (A, B en C) op elkaar reageren. • Na het gesprek doet u verslag van het gesprek, terwijl u duidelijk de stappen op de taakkaart Verslaggever volgt. • Hou een korte evaluatie. Vraag de deelnemers en daarna de rest van de leerlingen wat ze van het gesprekje vonden. Hoe hebben ze het beleefd? • Vertel aan het eind van de les dat de leerlingen volgende week zelf gaan oefenen. Vraag de (andere) leerlingen wie in de volgende toepassingsles de rol van gespreksleider op zich wil nemen, wie de rol van verslaggever en welke twee leerlingen deelnemers willen zijn. Les 2: Oefenen met de Na-Kaarten 1. Blik even kort terug met de kinderen op de introductie van de Na-Kaarten in de © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
nieuw
vorige toepassingsles. 2. In de vorige toepassingsles is al vastgesteld wie de rol van gespreksleider, verslaggever en deelnemers op zich nemen in deze les. Het groepje gaat bij elkaar zitten voor de klas. Daarna houden ze een oefengesprek. • De gespreksleider pakt praatkaart 12 (voor M7), of praatkaart 8 (voor E7 en Plus). • De kinderen krijgen eerst de tijd om de taakkaart die bij hun rol hoort, door te lezen. De verslaggever praat mee in het gesprek en als de gespreksleider het wil, mag hij ook (kort) antwoorden op de vragen. • Dan kan het gesprek starten. Het groepje bespreekt de vragen onder leiding van de gespreksleider. • Stuur de gespreksleider een beetje bij, indien nodig. En zorg dat de verslaggever tijd krijgt om telkens aantekeningen te maken. • Afhankelijk van hoe het loopt en hoe lang het gesprek duurt, kan het groepje alleen hoofdvraag 1 of hoofdvraag 2 van het kaartje beantwoorden, of beide vragen. • Aan het eind van het gesprek mag de verslaggever kort vertellen hoe het gesprek verliep. • Tot slot evalueert u het oefengesprek kort met de gespreksleider, de verslaggever en de deelnemers. Na afloop doet de verslaggever zijn/haar verhaal. De andere kinderen (en u) geven feedback aan de gespreksleider en de verslaggever over de invulling van hun rol. Verloop van een toepassingsles met Na-Kaarten Bij de eerste twee lessen van de Na-Kaarten hebben de leerlingen gewerkt met praatkaarten die ze konden gebruiken zonder eerst een specifieke tekst gelezen te hebben. Het verloop van de volgende (normale) toepassingslessen is als volgt: Voorafgaand aan de toepassingsles 1. De leerlingen kiezen een praatkaart en nemen deze uit het doosje. 2. Ze zetten hun naam op de intekenlijst en zetten een kruisje in het totaaloverzicht bij de praatkaart van hun keuze. 3. Wanneer de leerlingen van Aanpak en vrij gaan lezen in de Estafettelessen, lezen ze in het boek of lezen de tekst die past bij de praatkaart die ze hebben gekozen. De leerlingen van Aanpak zullen waarschijnlijk in de Estafettelessen niet aan vrij lezen toe komen. Zorg daarom voor leesmomenten waarin deze leerlingen een boek of tekst passend bij hun gekozen praatkaart kunnen lezen. Tijdens de toepassingsles 4. Wanneer het tijd is voor vrij lezen, pakken de leerlingen van Aanpak en de door hen gekozen praatkaart en gaan (verder) lezen in een boek of daarbij passende tekstsoort uit de klassenbibliotheek. De leerlingen van Aanpak krijgen op dat moment instructie van de leerkracht. U kunt ervoor kiezen om hen aansluitend even de tijd te geven om de door hen gekozen praatkaart door te lezen en zich voor te bereiden op het nakaarten. 5. Na het vrij lezen gaan alle leerlingen (Aanpak , en ) nakaarten. 6. De leerlingen die individueel nakaarten, schrijven hun antwoorden op een apart vel papier, dat in het leesdossier opgenomen kan worden. 7. Tot slot doen de kinderen verslag van het nakaarten, zowel de verslaggevers van de groepjes als de leerlingen die in tweetallen hebben gewerkt of individueel.
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
nieuw
Tips voor het gebruik van de Na-Kaarten • Waarschijnlijk zullen de kinderen moeten wennen aan het zelfstandig voeren van een gesprek met behulp van de Na-Kaarten. Daarom is het heel belangrijk dat ze regelmatig voorbeelden zien en horen van gesprekken over lezen. In de handleidingen van Estafette staat regelmatig aangegeven dat de leerkracht tijdens de lesafsluiting met de hele groep de vragen van een praatkaart bespreekt. U vindt deze aanwijzingen in de lesbeschrijvingen van de toepassingslessen. Dit nabespreken geeft de kinderen een goed voorbeeld van het uitvoeren van de rollen gespreksleider en verslaggever bij deze gesprekken. Een volgende stap is dat kinderen de rol van gespreksleider of verslaggever op zich nemen in een lesafsluiting. Aan het eind van deze gesprekken wordt met de kinderen teruggekeken en worden aspecten van goed uitgevoerde rollen, ook die van deelnemers, benoemd. • De handleiding van Estafette gaat uit van een lesstructuur waarbij de Na-Kaarten in de oneven lessen worden gebruikt. Wanneer u merkt dat uw leerlingen nog veel begeleiding nodig hebben bij het nakaarten, dan kunt ook voor een andere lesopzet kiezen. U splitst de groep in elke toepassingsles. De ene helft gaat vrij lezen. De andere helft gaat nakaarten. Zo hebt u meer ruimte voor het begeleiden van de groepjes.
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg