Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Wat als … de VRT jeugdfictieseries uitzendt? Een diachrone studie naar het taalgebruik in jeugdseries
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands – Scandinavistiek
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Vakgroep Taalkunde – Afdeling Nederlands
Idelien Van Laer mei 2013
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Wat als … de VRT jeugdfictieseries uitzendt? Een diachrone studie naar het taalgebruik in jeugdseries
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands – Scandinavistiek
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Vakgroep Taalkunde – Afdeling Nederlands
Idelien Van Laer mei 2013
Dankwoord Beeld je in: Het eerste jaar taal- en letterkunde, het vak Nederlandse taalvaardigheid. Als eerstejaarsstudentje werd mij meteen duidelijk gemaakt dat schrijven niet gewoon woorden op papier zetten is. Je moet altijd regeltjes volgen, de gepaste woorden kiezen, geen schrijffouten maken,… MAAR er was één uitzondering op al die schrijfeisen: het dankwoord. Je mocht er d/tfouten in maken, verkeerde komma’s zetten, foute zinsconstructies gebruiken,… kortom alles kon en alles mocht. Maar, zo’n dankwoord schrijf je nu wel niet bij eender welke tekst dus wachtte ik vier jaar om deze masterproef te vereren met een dankschrijfsel. Sinds die les in het eerst jaar kijk is dus al uit naar dit stukje tekst. ‘Wilde’ plannen heb ik gemaakt over stapels schrijffouten en zinnen met een tiental bijzinnen. Nu het er op aan komt wil ik geen van die plannen echt uitvoeren. Ik wil alleen maar mensen bedanken. (Het is bovendien verwonderlijk hoeveel mensen graag in een dankwoord willen staan.) En ik wil dan nog wel veel mensen bedanken ook. Laat ik beginnen bij twee mensen waar ik het meest aan te danken heb. Mama en Papa, ten eerste bedankt dat ik heb mogen verder studeren en dat ik dus dit dankwoord kan schrijven. Ten tweede bedankt voor de eeuwige aanmoedigingen die jullie elk op jullie eigen manier hebben gegeven. En ten laatste bedankt om mijn teksten na te lezen en mijn klankbord te zijn. Verder verdienen mijn kotgenoten een plaatsje op deze pagina. Zij hebben mij eindeloos gezaag en gestress aanhoord en met geduld aanvaard. Het verdere gezaag was gereserveerd voor mijn middelbareschoolvriendinnen, dus daarvoor enorm bedankt. En dan in het bijzonder Evi om mij wekelijks uit mijn ik-moet-een-thesis-schrijven-en-daarnaast-gebeurt-er-niets-wereldtje te halen. Ik weet dat ik deze groep van vrienden en aanverwanten nog veel mensen over het hoofd zie, maar die ben ik ook dankbaar. Uiteindelijk hoor ik hier ook plaats te maken voor twee andere mensen. Ten eerste mijn promotor, Johan De Caluwe. Bedankt voor de inspirerende lessen waar ik het idee voor deze thesis vandaan heb gehaald. Ten tweede Ann Taverniers van het beeldarchief van de VRT. Bedankt voor het liefdevolle ontvangst en de vriendelijkheid iedere keer dat ik langskwam. Als laatste wil ik hier mijn grote dank uiten voor Steven Delarue. Bedankt voor het steeds übersnelle antwoord op mijn mails. Bedankt voor de oppeppende zinnetjes onderaan iedere mail. Bedankt voor de goede suggesties. Bedankt voor de fantastische begeleiding.
Inhoudsopgave Lijst van figuren en tabellen ..................................................................................................................... 0
Inleiding........................................................................................................................................... 1 0.1 Drie onderzoeksvragen ................................................................................................................ 1 0.2 Opbouw van de tekst ................................................................................................................... 2
1
Tussentaal uitgelegd ....................................................................................................................... 3 1.1 Soorten Nederlands in België ....................................................................................................... 3 1.1.1 Tussen standaardtaal en dialect ........................................................................................ 4 1.1.2 De bouwstenen van tussentaal ......................................................................................... 6 1.2 Een aantal kenmerken van tussentaal ......................................................................................... 7 1.2.1 Acht grammaticale kenmerken ......................................................................................... 7 1.2.2 Vijf fonologische kenmerken ............................................................................................. 9
2
Het VRT-taalbeleid doorheen de jaren ........................................................................................ 12 2.1 Het Berode-tijdperk.................................................................................................................... 12 2.2 Het Hendrickx-tijdperk ............................................................................................................... 12
3
Methodologie ............................................................................................................................... 15 3.1 Selectie van de programma’s ..................................................................................................... 15 3.2 Selectie van de personages ........................................................................................................ 17 3.3 Maken van de transcripties ........................................................................................................ 18 3.4 Verwerking van de transcripties ................................................................................................ 18
4 Informatie over de gebruikte programma’s ................................................................................... 21 4.1 De programma’s van corpus 1977 – 1985 ................................................................................. 21 4.1.1 Circus Rondau (1977) ....................................................................................................... 21 4.1.2 Dirk van Haveskerke (1978) ............................................................................................. 22 4.1.3 Robinson Crusoë (1981) ................................................................................................... 23 4.1.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981) ................................................................. 23 4.1.5 Het Veenmysterie (1982) ................................................................................................. 24 4.1.6 De Opkopers (1977-1983) ................................................................................................ 25 4.1.7 Merlina (1983-1988) ........................................................................................................ 26 4.1.8 Xenon (1984).................................................................................................................... 27 4.2 De programma’s van het corpus 2008 – 2012 ........................................................................... 28 4.2.1 Spring (2002-2008) .......................................................................................................... 28
4.2.2 En daarmee basta! (2005-2008) ...................................................................................... 28 4.2.3 Amika (2008-2011) .......................................................................................................... 29 4.2.4 Click-ID (2009-2011) ........................................................................................................ 30 4.2.5 De 5e boog (2010) ............................................................................................................ 31 4.2.6 De Elfenheuvel (2011-heden) .......................................................................................... 32 4.2.7 Galaxy Park (2011-heden) ............................................................................................... 33 4.2.8 ROX (2011-heden) ........................................................................................................... 34 5
Onderzoeksresultaten .................................................................................................................. 36 5.1 Bespreking van alle materiaal en de hypothese over de invloed van VTM ............................... 36 5.2 Bespreking van beide corpora en ‘wat bepaalt het taalgebruik?’ ............................................. 38 5.2.1 Corpus 1977-1985 ........................................................................................................... 39 5.2.2 Corpus 2008-2012 ........................................................................................................... 40 5.3 Analyse van de programma’s en de personages........................................................................ 42 5.3.1 Circus Rondau (1977) ....................................................................................................... 43 5.3.1.1 Meneer Morris ........................................................................................................ 43 5.3.1.2 Lukas ........................................................................................................................ 43 5.3.1.3 Zulma ....................................................................................................................... 44 5.3.1.4 Silvia......................................................................................................................... 44 5.3.2 Dirk van Haveskerke (1978) ............................................................................................. 45 5.3.2.1 Barend van Haveskerke ........................................................................................... 45 5.3.2.2 Dirk van Haveskerke ................................................................................................ 46 5.3.3 Robinson Crusoë (1981) ................................................................................................... 46 5.3.3.1 Robinson .................................................................................................................. 47 5.3.3.2 Markies de Bontemp ............................................................................................... 47 5.3.3.3 Markies de Saint-Paul .............................................................................................. 47 5.3.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981) ................................................................. 48 5.3.4.1 Meester ................................................................................................................... 48 5.3.4.2 Moeder .................................................................................................................... 49 5.3.4.3 Vader ....................................................................................................................... 49 5.3.4.4 Battista .................................................................................................................... 50 5.3.4.5 Gianni ...................................................................................................................... 50 5.3.5 Het Veenmysterie (1982) ................................................................................................. 51 5.3.5.1 Dabir en Miran......................................................................................................... 51 5.3.5.2 Ortho ....................................................................................................................... 52
5.3.5.3 Antoon ..................................................................................................................... 52 5.3.5.4 Hilde ........................................................................................................................ 52 5.3.5.5 Jan............................................................................................................................ 52 5.3.5.6 Johanna ................................................................................................................... 53 5.3.6 De Opkopers (1983) ......................................................................................................... 53 5.3.6.1 Anton ....................................................................................................................... 54 5.3.6.2 Frans ........................................................................................................................ 54 5.3.6.3 Pol ............................................................................................................................ 55 5.3.6.4 Boeykens ................................................................................................................. 55 5.3.7 Merlina (1983) ................................................................................................................. 56 5.3.7.1 Merlina .................................................................................................................... 57 5.3.7.2 Pol ............................................................................................................................ 57 5.3.7.3 Napoleon ................................................................................................................. 57 5.3.8 Xenon (1984).................................................................................................................... 58 5.3.9 Spring (2008) ................................................................................................................... 59 5.3.9.1 Stefanie.................................................................................................................... 60 5.3.9.2 Arlette...................................................................................................................... 61 5.3.9.3 Niek.......................................................................................................................... 61 5.3.9.4 Jo ............................................................................................................................. 61 5.3.9.5 Emma....................................................................................................................... 62 5.3.10 En daarmee basta! (2008) ............................................................................................. 62 5.3.10.1 Stijn ........................................................................................................................ 63 5.3.10.2 Bert en Joost .......................................................................................................... 63 5.3.10.3 Bob ........................................................................................................................ 64 5.3.10.4 Isa en Laura............................................................................................................ 64 5.3.10.5 Patsy ...................................................................................................................... 65 5.3.10.6 Ruben .................................................................................................................... 65 5.3.11 Amika (2008) ................................................................................................................. 65 5.3.11.1 Tijs ......................................................................................................................... 66 5.3.11.2 Merel ..................................................................................................................... 66 5.3.11.3 Marie-Claire ........................................................................................................... 66 5.3.12 Click-ID (2009)................................................................................................................ 66 5.3.12.1 Verboven ............................................................................................................... 67 5.3.12.2 Bas ......................................................................................................................... 68
5.3.12.3 Nathalie ................................................................................................................. 68 5.3.12.4 Jeff ......................................................................................................................... 68 5.3.12.5 George (vader)....................................................................................................... 69 5.3.13 De 5de boog (2010) ......................................................................................................... 69 5.3.13.1 Kato ....................................................................................................................... 70 5.3.13.2 Cara........................................................................................................................ 71 5.3.13.3 Babs ....................................................................................................................... 71 5.3.13.4 Arne ....................................................................................................................... 71 5.3.13.5 Tuur ....................................................................................................................... 72 5.3.14 De Elfenheuvel (2011) .................................................................................................... 72 5.3.14.1 Mara ...................................................................................................................... 72 5.3.14.2 Dagmar en Saartje ................................................................................................. 73 5.3.14.3 Rinus ...................................................................................................................... 73 5.3.14.4 Lore ........................................................................................................................ 73 5.3.15 Galaxy Park (2012) ........................................................................................................ 74 5.3.16 ROX (2012) ..................................................................................................................... 75 5.3.16.1 Rox, Olivia, Xavier en racer 1 ................................................................................. 76 5.3.16.2 Kolonel................................................................................................................... 77 5.3.16.3 Rick en Jozefien ..................................................................................................... 77 5.3.16.4 Robby..................................................................................................................... 77 5.3.16.5 Benny ..................................................................................................................... 77 5.4 Dezelfde acteur, een ander personage ...................................................................................... 78 5.4.1 Ann Petersen ................................................................................................................... 78 5.4.2 Paul Ricour ....................................................................................................................... 79 5.4.3 Frans Van der Aa.............................................................................................................. 80 6
Vergelijking van het VRT-taalcharter met de talige televisiepraktijk ......................................... 82
7
Conclusie ....................................................................................................................................... 84
Bibliografie ............................................................................................................................................ 86 Bronnen synopsis...................................................................................................................... 88 Bijlage 1: Transcripties..................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 2: Tussentaalindexen ........................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Lijst van figuren en tabellen Figuren Figuur 1: Afstand tussen verschillende Nederlandse taalvariëteiten (Geeraerts 2001:340) .................. 3 Figuur 2: Voorbeeld tussentaalindex .................................................................................................... 20 Figuur 3: Tussen- en standaardtaalgebruik in het corpus 1977-1985 en het corpus 2008-2012 ......... 36 Figuur 4: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora.................................. 37 Figuur 5: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 1977-1985 ..................... 39 Figuur 6: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 2008-2012 ..................... 41 Figuur 7: Tussentaalkenmerken van Circus Rondau.............................................................................. 43 Figuur 8: Tussentaalkenmerken van Dirk van Haveskerke .................................................................... 45 Figuur 9: Tussentaalkenmerken van Robinson Crusoë .......................................................................... 46 Figuur 10: Tussentaalkenmerken van Het geheim van de leeuw van Venetië ...................................... 48 Figuur 11: Tussentaalkenmerken van Het Veenmysterie ...................................................................... 51 Figuur 12: Tussentaalkenmerken van De Opkopers .............................................................................. 54 Figuur 13: Tussentaalkenmerken van Merlina ...................................................................................... 57 Figuur 14: Tussentaalkenmerken van Xenon ........................................................................................ 58 Figuur 15: Tussentaalkenmerken van Spring ........................................................................................ 59 Figuur 16: Tussentaalkenmerken van En daarmee basta! .................................................................... 63 Figuur 17: Tussentaalkenmerken van Amika ........................................................................................ 65 Figuur 18: Tussentaalkenmerken van Click-ID ...................................................................................... 67 Figuur 19: Tussentaalkenmerken van De 5de boog................................................................................ 70 Figuur 20: Tussentaalkenmerken van De Elfenheuvel........................................................................... 72 Figuur 21: Tussentaalkenmerken van Galaxy Park ............................................................................... 74 Figuur 22: Tussentaalkenmerken van ROX ............................................................................................ 76 Figuur 23: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora ............................... 82 Tabellen Tabel 1: Grammaticale en fonologische kenmerken van tussentaal .................................................... 11 Tabel 2: Selectiecriteria programma’s .................................................................................................. 16 Tabel 3: Tien tussentaalkenmerken ...................................................................................................... 19 Tabel 4: Personages Circus Rondau ....................................................................................................... 22 Tabel 5: Personages Dirk van Haveskerke ............................................................................................. 22 Tabel 6: Personages Robinson Crusoë ................................................................................................... 23 Tabel 7: Personages Het geheim van de leeuw van Venetië ................................................................. 24 Tabel 8: Personages Het Veenmysterie ................................................................................................. 25 Tabel 9: Personages De Opkopers ......................................................................................................... 26 Tabel 10: Personages Merlina ............................................................................................................... 27 Tabel 11: Personages Xenon.................................................................................................................. 27 Tabel 12: Personages Spring ................................................................................................................. 28 Tabel 13: Personages En daarmee basta! ............................................................................................. 29 Tabel 14: Personages Amika ................................................................................................................. 30
Tabel 15: Personages Click-ID................................................................................................................ 31 Tabel 16: Personages De 5de boog ......................................................................................................... 32 Tabel 17: Personages De Elfenheuvel .................................................................................................... 33 Tabel 18: Personages Galaxy Park ........................................................................................................ 34 Tabel 19: Personages ROX ..................................................................................................................... 35 Tabel 20: Vergelijking Zulma en Johanna .............................................................................................. 79 Tabel 21: Vergelijking Pol (De Opkopers) en Pol (Merlina) ................................................................... 80 Tabel 22: Vergelijking Frans en Bert ...................................................................................................... 81
0 Inleiding 44.900, dat is het aantal zoekresultaten dat Google vindt wanneer we vragen ‘tussentaal’ op te zoeken. Dat zijn 44.900 pagina’s waarop iets staat over ‘tussentaal’. Laten we wel wezen en stellen dat de helft daarvan de mening van een geïnteresseerde mediagebruiker weergeeft en dus niet wetenschappelijk onderbouwd is, dan blijven er nog 22.450 zoekresultaten over. Van die zoekresultaten bevat waarschijnlijk maar de helft nieuwe informatie, de andere helft is een samenvatting of een overzichtelijke weergave van wat iemand eerder al schreef. Uiteindelijk blijven er dan nog ongeveer 11.000 zoekresultaten over, dat zijn 11.000 informatiebronnen, 11.000 onderzoeken, waarom zouden we er dan nog één aan toevoegen? Die vraag kan eenvoudig beantwoord worden: ons taalgebruik verandert voortdurend waardoor er continu nieuwe onderwerpen en invalshoeken ontstaan die onderzocht kunnen worden. De voorbije jaren zijn er dan ook al vele aspecten van tussentaal bestudeerd, zowel door masterstudenten aan verschillende universiteiten als door gevestigde wetenschappers. Op het werk van een van die onderzoekers is deze masterproef gebaseerd, namelijk op dat van Sarah Van Hoof. Zij kreeg in 2013 een doctorstitel voor een onderzoek naar het taalgebruik in fictieseries op de Vlaamse openbare omroep. Deze masterproef heeft een zelfde, maar weliswaar bescheidener, opzet: ze wil een diachroon onderzoek zijn naar taalgebruik in jeugdfictieseries op de Vlaamse openbare omroep.
0.1 Drie onderzoeksvragen In dit onderzoek wordt het taalgebruik in acht jeugdfictieseries uit de jaren ’70 - ’80 en acht series van de voorbije vier jaar bestudeerd. Op het einde van het onderzoek trachten we een antwoord te hebben op de volgende drie onderzoeksvragen: De eerste onderzoeksvraag luidt als volgt: Heeft de komst van VTM in 1989 een invloed gehad op het taalgebruik in jeugdfictieseries van de openbare omroep? Concreet houdt deze onderzoeksvraag in dat we op basis van een corpusonderzoek elk programma een tussentaligheidspercentage aanmeten. Op basis van dat percentage is het dan mogelijk om een uitspraak te doen over de evolutie van het taalgebruik in jeugdseries. De tweede onderzoeksvraag betreft een toetsing van het taalbeleid van de openbare omroep aan de praktijk. We willen immers weten of het taalgebruik in jeugdfictieseries van vroeger en nu overeenkomt met de beleidslijnen die voor de overeenkomstige periodes werden opgesteld. Met andere woorden, komt het taalgebruik in de praktijk overeen met de visie die de VRT voorop stelt/stelde?
1
Voor de derde onderzoeksvraag gaan we op zoek naar waarom de tussentaalpercentages van de series in het corpus verschillend zijn. Daartoe onderzoeken we het taalgebruik van de personages in de verschillende programma’s. We hopen zo een antwoord te kunnen formuleren op de volgende vraag: Kunnen we op basis van een analyse van jeugdfictieprogramma’s een aanwijsbare reden vinden voor de mate van tussentaligheid van alle programma’s in het onderzoek.
0.2 Opbouw van de tekst Voor we overgaan naar het eerste hoofdstuk willen we een overzicht geven van de opbouw van deze masterproef. Die begint met twee inleidende hoofdstukken. Het eerste daarvan geeft een overzicht van wat tussentaal eigenlijk is en welke definitie wij van dat begrip gebruiken in het vervolg van de tekst. Het tweede inleidende hoofdstuk behandelt de houding van de Vlaamse Radio- en televisieomroep ten opzichte van verschillende soorten Nederlands. Daarbij geven we een kort overzicht van hoe die houding door de jaren heen veranderde. Daarna gaan we over op de meer inhoudelijke delen. Het eerste daarvan is hoofdstuk 3 waarin we de werkwijze van het onderzoek uitleggen. We geven onder andere aan, aan welke criteria een programma en een personage moet voldoen om geanalyseerd te worden. Daarnaast geven we meer uitleg over hoe de programma’s getranscribeerd werden en hoe we die transcripties verder verwerkten. Het vierde hoofdstuk bevat een uitgebreide bespreking van de zestien behandelde programma’s en de daarbij horende personages. Zo geven we voor ieder programma weer, wanneer het gemaakt werd en waar het juist over gaat. Daarnaast wordt voor ieder belangrijk personage informatie gegeven over de acteur en de rol die die heeft in het programma. In het vijfde hoofdstuk presenteren we de resultaten van het onderzoek. Daarvoor analyseren we eerst de zestien programma’s samen, daarna zoomen we in op twee deelcorpussen en uiteindelijk worden de programma’s en de personages behandeld. Tijdens die analyses proberen we een antwoord te vinden op de eerste en de derde onderzoeksvraag. Dit doen we door een aantal hypotheses te testen aan de verkregen resultaten. Het voorlaatste hoofdstuk gaat dieper in op onze tweede onderzoeksvraag. We vergelijken daartoe de informatie uit hoofdstuk twee met de resultaten van het onderzoek zoals die in hoofdstuk vijf werden gepresenteerd. Ten slotte komen we dan aan bij de conclusie. Daarin geven we een kort overzicht van de antwoorden op de drie onderzoeksvragen.
2
1 Tussentaal uitgelegd Over tussentaal is er in het verleden al veel geschreven, en er zal in de toekomst waarschijnlijk nog veel over geschreven worden. Maar in dit hoofdstuk willen we het heden beschrijven, daarom laten we zowel de geschiedenis van tussentaal als de verschillende toekomstvisies links liggen. Dit hoofdstuk heeft als doel een algemeen overzicht te geven van wat we op dit moment onder tussentaal verstaan. Eerst wordt de relatie van tussentaal tot verschillende andere varianten van het Nederlands verduidelijkt. Daarna wordt er in punt Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. dieper ngegaan op een aantal specifieke kenmerken van tussentaal.
1.1 Soorten Nederlands in België We beginnen zoals gezegd met een verduidelijking van de term tussentaal. Zoals die term al laat vermoeden is tussentaal een taal die ergens tussenin ligt. Het is namelijk een variant van het Belgisch Nederlands die zich ‘ergens’ tussen de standaardtaal en het dialect bevindt. De vage uitdrukking ‘ergens’ uit de vorige zin toont dat het niet helemaal duidelijk is waar we tussentaal kunnen plaatsen op het taalcontinuüm. Geeraerts (2001:340) visualiseert een aantal varianten van het Nederlands in het volgende schema:
Nederlands Standaardnederlands
Belgisch Standaardnederlands
Nederlandse informele spreektaal Vlaamse tussentaal
Dialecten
Dialecten
Figuur 1: Afstand tussen verschillende Nederlandse taalvariëteiten (Geeraerts 2001:340)
In de rechterhelft van Geeraerts’ model zien we de drie varianten van het Nederlands die in België gesproken worden. De meest formele variant staat bovenaan en dat is de Belgische variant van het
3
Standaardnederlands. Die standaardtaal wordt ook wel VRT-Nederlands (Geeraerts 2001:339), Journaalnederlands (Plevoets 2008:17) of Nieuwsnederlands (Hendrickx 2012) genoemd. Die koppeling met de VRT komt doordat het Nederlands uit Het Journaal lange tijd, en misschien nog steeds, als uitspraaknorm voor de Belgische standaardtaal werd beschouwd. Aan de andere kant van het taalcontinuüm vinden we de meest informele variant van het Belgische Nederlands, namelijk de dialecten. Volgens van Dale is een dialect “de bijzondere spraak van een streek of plaats, voor zover deze afwijkt van de algemene landstaal” (Van Dale 1996:215). Rys en Taeldeman (2007) onderscheiden drie verschillende soorten dialectkenmerken: ~
Primaire dialectkenmerken zijn kenmerken met een hoge mate van opvallendheid en een geringe geografische verspreiding. Het zijn vooral de sprekers van naburige dorpen en verwante dialecten die zich bewust zijn van de primaire kenmerken van een bepaald dialect (Rys 2004:72);
~
Secundaire kenmerken bestrijken gemiddeld al grotere gebieden (typisch voor een regio […]); ze vallen minder op maar behoren doorgaans toch tot de bewuste dialectkennis van de regiobewoners (en de ruimere omgeving) (Rys & Taeldeman 2007:3);
~
Tertiaire dialectkenmerken manifesteren zich in vrij grote gebieden; het zijn diep ingeslepen articulatiegewoontes waarvan de ‘gebruikers zich doorgaans nauwelijks of niet bewust zijn en die zelfs bij monitoring moeilijk onderdrukt kunnen worden (Rys & Taeldeman 2007:3);
Zowel de primaire als de secundaire dialectkenmerken zijn opvallend voor de sprekers van een bepaald dialect. Daarom kunnen ze gemakkelijk onderdrukt worden in een situatie waarin een formelere taalvariant verwacht wordt. De tertiaire dialectkenmerken die ook later nog aan bod zullen komen zijn moeilijker te onderdrukken en hebben daarom de neiging ‘op te stijgen’ naar meer formele varianten van het Nederlands. Een voorbeeld van een dergelijk tertiair dialectkenmerk is de monofotongering van de diftongen ei, ui en au.
1.1.1 Tussen standaardtaal en dialect Nu we de twee uitersten van het taalcontinuüm besproken hebben, zullen we het in de volgende alinea’s hebben over wat daartussen ligt. Daartoe vergelijken we eerst de linker- en de rechterhelft van Geeraerts’ schema (Fig. 1). Daarbij vallen twee verschillen op. Het eerste verschil is dat er in België geen equivalent lijkt te bestaan voor de Nederlandse informele spreektaal. Een tweede verschil is dat er in Nederland geen equivalent lijkt te bestaan voor de Vlaamse tussentaal. Wat het eerste verschil tussen Nederlands Nederlands en Belgisch Nederlands betreft, kunnen we zeggen dat vele taalkundigen (bv. Goossens 1987) en andere beleidsmakers tot een tiental jaar
4
geleden verwachtten dat er een Belgische informele spreektaal zou ontstaan die gebaseerd zou zijn op de standaardtaal. Zo schreef Ruud Hendrickx, de taaladviseur van de VRT, in het Taalcharter van 1998 het volgende: Wij [de VRT, IVL] gaan ervan uit dat met de verdere verspreiding van het standaardtaalgebruik in Vlaanderen, de tussentaal in haar huidige vorm meer en meer zal verdwijnen. In haar plaats zal er een informele variant van de standaardtaal komen (Hendrickx 1998). Het tweede verschil, dat er geen tussentaal is in Nederland, heeft met het eerste verschil te maken. Het is immers zo dat er geen informele standaardtaalvariant ontstaan is in België. In plaats daarvan is de tussentaal uniformer geworden. Het lijkt er volgens sommige onderzoekers (Bv. De Caluwe 2009; Taeldeman 2008) dan ook op dat die tussentaal de informele gesproken variant in Vlaanderen zal worden (De Caluwe 2009:21). Door te stellen dat er geen tussentaal is in Nederland gaat Geeraerts nogal kort door de bocht. Zo is er in Nederland het Poldernederlands, wat op het vlak van informaliteit vergelijkbaar is met tussentaal (Stroop 1998:101). Dit onderzoek gaat zoals gezegd, over het taalgebruik in Vlaamse jeugdseries, en dus kan het Poldernederlands buiten beschouwing worden gelaten. In recente onderzoeken werd er onder andere door Johan De Caluwe (2009) geopperd dat het model van Geeraerts niet overeenstemt met de talige werkelijkheid. De afstand tussen de standaardtaal en tussentaal zou veel kleiner zijn dat in figuur 1 wordt weergegeven. Daarom stelt De Caluwe (2009:1525) een schuifknoppenmodel voor. Dat model steunt op de grote overlap tussen standaardtaal en tussentaal en op de overtuiging dat de gemiddelde Vlaming tussentaal niet als een aparte variant van het Nederlands herkent en erkent (De Caluwe 2009:16). De Caluwes schuifknoppenmodel fungeert als volgt: Een groot gedeelte van de fonologische, lexicale en morfo-syntactische kenmerken van standaardtaal en tussentaal overlappen. Zo maken zowel de tussentaal- als de standaardtaalsprekers gebruik van ongeveer dezelfde woordenschat, grammatica en uitspraakregels. Het woord bureaustoel zal in een standaardtalig gesprek dus dezelfde betekenis hebben als in een tussentalig gesprek. De overgang tussen de twee varianten van het Nederlands, De Caluwe laat de dialecten bewust achterwege, wordt weergegeven met een aantal schuifknoppen (De Caluwe 2009:17). Zo is er bijvoorbeeld een schuifknop voor het gebruik van je/jij en ge/gij. Wanneer een spreker zich bewust is van die schuifknop zal hij/zij die afhankelijk van de situatie verplaatsen. In een formele situatie zal de schuifknop aan de je/jij-kant staan, in een informelere situatie meer naar de ge/gij-kant. Zo zijn er
5
honderden schuifknoppen die afhankelijk van de taalkennis van de spreker en de situatie, verschoven kunnen worden om zo een onderscheid te maken tussen standaardtaal en tussentaal. Het opzet van deze tekst is niet om een overzicht te geven van alle theorieën over tussentaal, maar wel om het taalgebruik in jeugdseries te bespreken. Om dat adequaat te kunnen doen, is het belangrijk om wat achtergrondkennis te hebben over wat tussentaal is. Daarom geven we in het vervolg van dit hoofdstuk een zo kort mogelijk overzicht van wat we op dit moment begrijpen onder tussentaal.
1.1.2 De bouwstenen van tussentaal Om te beginnen is het belangrijk te weten dat er nog geen uniforme tussentaal bestaat (De Caluwe 2009:8). Maar het is wel zo dat de taalvariant die we tussentaal noemen, steeds stabieler wordt. Algemeen gezien kunnen we zeggen dat tussentaal opgebouwd is uit elementen uit drie groepen (Taeldeman 2008:27): ~
standaardtalige elementen
~
dia- en regiolectische elementen
~
eigen typisch tussentalige elementen
Tot de groep standaardtalige elementen behoort zowel de woordenschat als de grammatica van de Belgische variant van het Nederlands. Tot die Belgische standaardtaal rekenen we dus ook woorden zoals goesting en beenhouwer en zinsconstructies als dat is mij gegarandeerd geweest (Taeldeman 2008:28). De dia- en regiolectische elementen zijn de tertiaire dialectkenmerken waarvan een spreker zich niet bewust is. Die kenmerken kunnen opklimmen naar een formelere variant van het Nederlands, hier dus een tussentalige variant. Het zijn deze elementen die er voor zorgen dat we nog niet kunnen spreken van ‘de’ tussentaal. Iedere spreker van het Nederlands heeft immers een andere talige achtergrond en neemt dus andere elementen mee wanneer hij/zij tussentaal spreekt. Deze tweede groep elementen vormt een regionaal accent waaraan een “spreker situeerbaar wordt/blijft in de Vlaamse taalruimte”. (Rys & Taeldeman 2007:6) Toch kunnen we spreken van een stabiliserende tussentaal. Dat komt doordat er een aantal dia- en regiolectische elementen opgestegen zijn en zich verspreid hebben over ‘de’ tussentaal in heel Vlaanderen. Veel van deze elementen komen uit het Brabantse regiolect. Het lijkt er immers op dat de Brabants gekleurde tussentaal “de hoogste status en de breedste verspreiding kent” (De Caluwe
6
2009:8). Dat betekent dat er zowel in Limburg als in West-Vlaanderen elementen uit de Brabantse dialecten en regiolecten infiltreren. De derde groep elementen waaruit tussentaal is opgebouwd bestaat uit typisch tussentalige elementen. Daarbij noemt Taeldeman (2008:27) de volgende voorbeelden: “noemen met de valentie van heten (bv. ik noem Jan en woon in…), terug in de betekenis van opnieuw (bv. Jan is terug ziek).”
1.2 Een aantal kenmerken van tussentaal Op basis van het onderzoek van Taeldeman (2008:32-39) en Rys en Taeldeman (2007:6-7) is het mogelijk om dertien kenmerken op te lijsten die veel voorkomen in de min of meer stabiele tussentaal. Die dertien kenmerken vormen geen exhaustieve lijst, ze vormen enkel een opsomming van een aantal veel voorkomende en onderzochte tussentaalkenmerken. De dertien behandelde kenmerken kunnen onderverdeeld worden in grammaticale (of (morfo-)syntactische) en fonologische kenmerken. In Tabel 1 op pagina 11 wordt ter verduidelijking een overzicht gegeven van de dertien tussentaalkenmerken die in punt 2.2.1 en 2.2.2 worden besproken.
1.2.1 Acht grammaticale kenmerken Voor de beschrijving van de verschillende grammaticale kenmerken vertrekken we van een voorbeeldzin. In die zin komen de acht geselecteerde (morfo-)syntactische kenmerken voor. Die kenmerken worden dan in de onderstaande tekst verduidelijkt. ‘k (H)eb ekik nooit niks nie(t) gezegd voor u te spare(n), ma(ar) vertelde gij e(en)s (h)oe da(t) onzen buurman niks over da(t) meiske gaat ont(d)ekke(n). ‘k (H)eb ekik: ‘k en ekik vormen samen het subject van de zin. Hier is sprake van een subjectverdubbeling of een pronominale reduplicatie (Vandeweghe 2000:440). Bijzonder aan dit voorbeeld is dat er sprake is van een pronominale retriplicatie, er staan immers drie pronominale vormen in deze zin: ‘k, ek- en –ik. Subjectverdubbeling wil zeggen dat er een zwakke pronominale vorm staat op de plaats van het subject en dat er een sterke vorm op het werkwoord volgt. De zwakke vorm is hier de ‘k en de ekik is de sterke vorm. Bij een subjectverdubbeling kan het zwakke persoonlijke voornaamwoord niet wegvallen, de sterke vorm wel (Vandeweghe 2000:440). nooit niks nie(t): nooit, niks en nie(t) in de voorbeeldzin vormen een driedubbele negatie, dat wil zeggen dat er in een zin drie negatieve woorden staan die slechts één negatie uitdrukken. In de voorbeeldzin zijn dat nooit, niks en het negatiepartikel niet. Taeldeman (2008:36) wijst erop dat het in West-Vlaanderen ook mogelijk is om een dubbele negatie te vormen met het oude negatiepartikel
7
en. Bijvoorbeeld: ‘k en (h)eb da(t) nie(t) gaarne. Daarnaast moeten we er op wijzen dat ook een vierdubbele negatie mogelijk is, bijvoorbeeld: ‘k (h)eb niemand nooit niets nie(t) misdaan (Taeldeman 2008:37). voor u te spare(n): Een aantal beknopte bijzinnen kunnen of moeten ingeleid worden met een voegwoord. Die voegwoorden zijn om, na en alvorens (e-ans: volledige bijzinnen en beknopte bijzinnen). Bijvoorbeeld: Het is voor hem geen probleem om dik te zijn, Na geslapen te hebben was hij weer helemaal beter en Je moet goed nadenken alvorens te bellen. Beknopte bijzinnen die verplicht ingeleid worden met om, kunnen in tussentaal ingeleid worden met voor (Taeldeman 2008:38). Bijvoorbeeld de voorbeeldzin: ‘k zei niks voor u te sparen. Beknopte bijzinnen die facultatief ingeleid worden met om, kunnen in tussentaal ingeleid worden met van (Taeldeman 2008:38). Bijvoorbeeld: ’t is nie(t) schoon van zoiets te doen. vertelde gij e(en)s: Een opvallend kenmerk van de Vlaamse tussentaal is het gebruik van ge/gij als persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon enkelvoud, in plaats van je/jij. Vandekerckhove (2004:981) stelt dat het persoonlijke voornaamwoord ge/gij in de jaren ‘20 van de vorige eeuw vervangen werd door het uit Nederland geïmporteerde je/jij. Ondanks dat je en jij tot de standaardtaal behoren, is het ge-systeem in grote delen van Vlaanderen dominant (Vandekerckhove 2004:990). Naast het gebruik van ge/gij in plaats van je/jij komen er in tussentaal ook de zogenaamde D-vormen voor (Plevoets 2008:31). Een voorbeeld daarvan is de –de in vertelde gij. Die –de is een relict uit het Middelnederlands en vormt hier een stapelvorm met gij. Zowel –de als gij geven hier uitdrukking aan het subject. Andere voorbeelden van D-vormen zijn: (H)ebde tijd voor mij? en Gade gij visse(n)? (h)oe da(t): Aan een onderschikkend woord dat aan het begin van een bijzin staat, kan een extra dat worden toegevoegd. Zo’n extra dat noemen we een expletief of redundant dat. Taeldeman (2008:36) vermeld in zijn artikel uit 2008 een aantal woordgroepen die een expletief dat kunnen krijgen. Die woordgroepen zijn de vraagwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden met waar-. Voorbeelden van zulke zinnen zijn: Zoek je wie dat dat gedaan heeft? en Ik vraag je waarop dat dat dan gebaseerd is! Een groep die Taeldeman niet vernoemt, zijn de onderschikkende voegwoorden. Bijvoorbeeld: Ik weet niet of dat dat waar is. onzen buurman: Een aantal woorden die bij een substantief kunnen staan, de zogenaamde adnominale woorden, kunnen verbogen worden. Tot die groep behoren de lidwoorden, adjectieven en sommige voornaamwoorden (Taeldeman 2008:32). De flexie van die woorden is afhankelijk van de fonetische context. Adnominale woorden die voor een mannelijk substantief in het enkelvoud
8
staan, kunnen een verbuigings–(e)n krijgen (Plevoets, Speelman & Geeraerts 2009:112). Deze –(e)n wordt enkel toegevoegd “als de eerstvolgende klank een vocaal is, een h, d, t, in mindere mate een b, en voor sommige dialecten ook een r” (Plevoets 2008:30). Zo ook in de voorbeeldzin waar onze een verbuigings-(e)n krijgt omdat het daaropvolgende mannelijke woord met een b begint. Wanneer het adnominale woord staat bij een enkelvoudig mannelijk substantief dat niet begint met een klinker, een t, d, h, b of r zal aan het adnominale woord enkel een verbuigings-e worden toegevoegd. Bijvoorbeeld: ne man, mijne man, dieë/diene man en gene man. Adnominale woorden die bij vrouwelijke of onzijdige woorden staan, worden niet zichtbaar verbogen. Daarmee bedoelen we dat de tussentalige vorm identiek is aan de standaardtalige vorm. Bijvoorbeeld: een koe, mijn koe, die koe en geen koe (Plevoets 2008:30). meiske: De diminutief- of verkleinvorm op –ke is net zoals de D-vormen een relict uit het Middelnederlands (Plevoets 2008:32). De –je-vorm werd later in Vlaanderen ingevoerd vanuit het Hollands. De standaardtalige –je-vorm is endogeen in de West-Vlaamse dialecten, maar uit onderzoek van onder andere Lebbe (1997) blijkt dat ook daar de –ke-vorm vanuit Brabant doordringt in tussentalige contexten (Taeldeman 2008:32). Een aantal voorbeelden van diminuering op –ke zijn: meiske, deurke, bloemeke, jongske en ook effekes (zie 5.3.9). gaat ont(d)ekke(n): In het Nederlands kan een spreker op drie manieren met het werkwoord aanduiden dat iets in de toekomst zal gebeuren. Een eerste manier is zullen + infinitief, bijvoorbeeld: Ik zal om tien uur komen. Zullen + infinitief kan vervangen worden door een presensvorm, bijvoorbeeld: Ik kom om tien uur. Een derde manier is slechts in een aantal gevallen mogelijk, het is het gebruik van gaan als werkwoord van toekomende tijd (Colleman 2000:51). Gaan kan in het Standaardnederlands op drie manieren gebruikt worden om een toekomstig aspect uit te drukken: (1) voorspelling bv. het gaat regenen, (2) nabije toekomst bv. ik ga nu springen en (3) een intentie bv. ik ga leren naaien (Taeldeman 2008:39). Gaan wordt echter in de tussentaal ook gebruikt in zinnen waarin geen van de drie genoemde aspecten voorkomt. In de voorbeeldzin wordt met gaat enkel het aspect toekomst uitgedrukt, gaan wordt hier dus gebruikt in plaats van zullen.
1.2.2 Vijf fonologische kenmerken In de voorbeeldzin kunnen ook een aantal fonologische kenmerken teruggevonden worden: ‘k (H)eb ekik nooit niks nie(t) gezegd voor u te spare(n), ma(ar) vertelde gij e(en)s (h)oe da(t) onzen buurman niks over da(t) meiske gaat ont(d)ekke(n).
9
(H)eb en (h)oe: Rys en Taeldeman (2007:7)noemen de h-deletie als een fonologisch kenmerk van tussentaal. Dat is de weglating van de h aan het begin van een woord (h-procope) en aan het begin van bijvoorbeeld het suffix -heid. In 2007 schreven zij dat dit een opklimmend verschijnsel is dat in hun corpus veelvuldig voorkomt. Wij zijn nu zes jaar verder en als we hun voorspelling volgen zou dit verschijnsel nu een vast deel van de tussentaal zijn. Daarom nemen wij dit kenmerk mee op in dit overzicht van de fonologische kenmerken van tussentaal. nie(t) en da(t): Het tweede fonologische kenmerk in de voorbeeldzin behandelt een aantal korte functiewoorden die eindigen op een –t, namelijk dat, wat, niet en met. Deze woorden hebben volgens Rys en Taeldeman (2007:6), afhankelijk van de fonologische omgeving, drie verschijningsvormen. De eerste twee zijn tussentalig, de laatste is standaardtalig: ~
Da, wa, nie en me. Bijvoorbeeld: da(t) (h)uis, wa(t) een vraag, nie(t) veel, me(t) wie?
~
Dad, wad, nied en med. Bijvoorbeeld: dad is, wad is, nied aankomen, med een lang gezicht
~
Dat en wat. Bijvoorbeeld: dat er, wat (h)em
Ont(d)ekke(n): In ontdekken wordt de t en de d samen uitgesproken als t. Ontdekken wordt dus geassimileerd tot ontekke(n). Dit is een voorbeeld van progressieve assimilatie, dat wil zeggen dat een klank eigenschappen zal overnemen van de direct voorafgaande klank. In dit geval wil dat zeggen dat de d gelijk gemaakt wordt aan de t. Hoewel Rys en Taeldeman (2007:7) de assimilatie van t+d tot t tussentalig noemen, komt deze vorm van assimilatie ook voor in de standaardtaal. Naast de drie hierboven genoemde fonologische tussentaalkenmerken kunnen er nog twee fonologische verschijnselen aan dit overzicht worden toegevoegd. Een eerste daarvan is het wegvallen van de doffe e of sjwa op het einde van een woord wanneer het volgende woord met een klinker begint. Bijvoorbeeld: onz(e) appels, d(e) appels, twee grot(e) Afghanen. (Rys & Taeldeman 2007:6) Het laatste fonologische kenmerk is hersyllabering. Dat wil zeggen dat wanneer een woord als ontwikkelen onderverdeeld wordt in zinsdelen of syllabes, het als volgt wordt gesplitst: on-twikkelen. De laatste medeklinker wordt over de woordgrens getild en toegevoegd aan de volgende syllabe. (Rys & Taeldeman 2007:6) Tabel 1 geeft een schematisch overzicht van de dertien hierboven beschreven grammaticale en fonologische tussentaalkenmerken.
10
Grammaticale kenmerken subjectverdubbeling
‘k heb kik i.p.v. ik heb
dubbele negatie
niemand heeft niks nie(t) gezien i.p.v. niemand heeft iets gezien
voor/van in plaats van om
Het is te warm voor/om te sporten
persoonlijk voornaamwoord tweede persoon
gij koopt i.p.v. jij koopt
expletief dat
Wie dat er komt i.p.v. Wie er komt
verbuiging van adnominale woorden
nen auto i.p.v. een auto mijnen bril i.p.v. mijn bril dienen boom i.p.v. die boom gene koffie i.p.v. geen koffie
diminuering op –ke
huizeke i.p.v. huisje
gaan in plaats van zullen
Wij gaan/zullen volgende zomer naar zee reizen.
fonologische kenmerken h-deletie
een (h)uis
Dat, wat, niet en met
wa i.p.v. wat wad een i.p.v. wat een
assimilatie t + d
vastoen i.p.v. vastdoen
sjwa-deletie
onz(e) aardpeer
hersyllabering
on-tvangen i.p.v. ont-vangen
Tabel 1: Grammaticale en fonologische kenmerken van tussentaal
11
2 Het VRT-taalbeleid doorheen de jaren In dit hoofdstuk geven we een antwoord op de vraag hoe de Vlaamse radio- en televisieomroep, de VRT, omgaat met de verschillende varianten van het Nederlands. We geven daartoe een korte schets van de houding van de openbare omroep ten aanzien van de verschillende taalvariëteiten. In de op dit moment geldende beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse overheid staat: De VRT zorgt ervoor dat haar journalisten, presentatoren en interviewers het Standaardnederlands gebruiken. De VRT gebruikt voorts, waar dit kan en past, een helder Standaardnederlands in haar programma’s; de taaladviseur zorgt in toepassing van het taalcharter
eveneens
voor permanente
aandacht
voor
het
Standaardnederlands
(Beheersovereenkomst 2011:41). De VRT is met andere woorden verplicht om het taalgebruik van haar werknemers in het oog te houden en waar nodig bij te sturen. Belangrijk voor het vervolg van dit hoofdstuk zijn de woorden ‘waar dit kan en past’. Hieruit blijkt dat er op de VRT-netten niet enkel Standaardnederlands gesproken kan worden, maar dat er ook ruimte is voor andere varianten van het Nederlands.
2.1 Het Berode-tijdperk Die ruimte voor variatie is er echter niet altijd geweest. Eugène Berode werd in 1971 aangesteld als eerste taaladviseur voor de toenmalige BRT. Al voor zijn komst werd er aandacht besteed aan het taalgebruik van de microfoonmedewerkers van de openbare omroep. In de zogenaamde ‘blauwe brieven’ werden presentatoren er op gewezen dat zij een taalfout hadden gemaakt en werd het juiste alternatief gegeven. Dit juist-foutdenken paste binnen de taalzuiveringstraditie van de jaren zestig en zeventig (Van Hoof &Jaspers 2012:101). Eugène Berode zette die gewoonte van de blauwe brieven voort (Berode 1996, Hendrickx 2012). Berode wilde een zuivere standaardtaal in alle programma’s van de BRT: alle dialectismen, gallicismen en purismen werden daarbij afgewezen. Die keuze voor Standaardnederlands, en dat is in dit geval niet de Belgische maar de Nederlandse variant, kwam voort uit een andere overtuiging, namelijk dat “er geen slechtere luisteraar is dan een geërgerde luisteraar” (Berode 1996).
2.2 Het Hendrickx-tijdperk Toen Berode in 1996 met pensioen ging, werd Ruud Hendrickx als nieuwe taaladviseur aangesteld. In 1998 verscheen het Taalcharter waarin hij de belangrijkste punten van het taalbeleid van de
12
openbare omroep vastlegde. Net als zijn voorganger maakt Hendrickx duidelijk dat “de VRT zich ertoe [wil] engageren blijvend zijn taalgebruik te verzorgen” (Hendrickx 1998). Uit de korte samenvatting van Hendrickx’ visie op het taalbeleid van de VRT blijkt een verandering ten opzichte van de ideeën van Berode: De VRT wil de norm voor de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal zijn en blijven. Hij hanteert daarom een aantrekkelijk, duidelijke en correcte standaardtaal die rekening houdt met en afgestemd is op de kijkers en de luisteraars. (Hendrickx 1998 - eigen markering, IVL) Ruud Hendrickx laat dus in beperkte mate ruimte voor de Belgische variant van het Nederlands. Daarnaast sluit hij ook dialect en tussentaal niet helemaal uit. Dit doet hij vanuit dezelfde overtuiging als Eugène Berode, namelijk dat een geërgerde luisteraar een slechte luisteraar is. Die minder formele varianten kunnen wel enkel in programma’s waarin dit taalgebruik functioneel is (Hendrickx 1998:5). Dat wil zeggen dat een boer in een fictieserie dialect mag spreken zodat zijn personage geloofwaardiger naar voren komt. Van een reporter in een nieuwsuitzending echter, wordt verwacht dat hij Standaardnederlands spreekt. In fictieprogramma’s als Windkracht 10 en Recht op recht mogen er dus andere varianten van het Nederlands te horen zijn. Maar in Het Journaal en andere “programma’s waarin taal alleen maar een neutraal medium is om een boodschap over te brengen” (Hendrickx 1998) moet er standaardtaal gesproken worden. Ook in het vernieuwde Taalcharter van 2007 onderschrijft Hendrickx dezelfde ideeën. Hij stelt nog altijd dat de VRT de norm moet zijn en blijven voor de standaardtaal. Tot die standaardtaal rekent hij zowel een formele als een informele variant, maar dus geen dialect en tussentaal. “Nietstandaardtaal kan [echter wel] voor typetjes en uitzonderlijk in fictie als het onontbeerlijk is” (Hendrickx 2007). Op de VRT-Taaldag van 2011 legde Ruud Hendrickx een voorstel voor een nieuw taalcharter voor aan het publiek: Als belangrijke verspreiders van de Nederlandse taalnorm hanteren de VRT-medewerkers in hun publieke uitingen een aantrekkelijke, duidelijke en correcte standaardtaal die aangepast is aan het medium en de mediagebruikers. In bepaalde genres en rollen kunnen andere registers gebruikt worden (Hendrickx 2011).
13
In het bovenstaande citaat staan een aantal opmerkelijke veranderingen ten opzichte van de Taalcharters van 1998 en 2007. Een eerste is dat de VRT niet langer een normbepaler zou willen zijn voor wat correct Nederlands is, maar een normverspreider (Delarue 2012:20). Dat houdt dus in dat de VRT aanvaardt dat taal evolueert en dat ze die evolutie wil volgen in plaats van zelf een norm te willen opleggen. Net zoals in de voorgaande taalcharters wil de VRT nog steeds “een aantrekkelijke, duidelijke en correcte standaardtaal gebruiken” (Hendrickx 2011). Maar in dit nieuwe voorstel wil Ruud Hendrickx expliciet ook plaats laten voor ‘andere registers’. Dat wil in dit geval zeggen dat “de omroep een verzorgde uitspraak [hanteert], waarin afhankelijk van programmagenre, rol en medium een lichte tongval hoorbaar mag zijn.” (Hendrickx 2011) Naast die ‘lichte tongval’ zou er volgens dit voorstel, afhankelijk van het genre en de rol van de VRTmedewerker, ook plaats zijn voor dialect en tussentaal. Zo mag er in fictie bijvoorbeeld tussentaal gesproken worden om op die manier de geloofwaardigheid van het geschetste personage te verhogen. Net zo mag een televisietuinier dialect spreken op de VRT, aangezien hij op televisie komt in de rol van tuinier (en bijvoorbeeld niet als nieuwsanker). Kinder- en jeugdprogramma’s vormen echter een uitzondering op dat vrijer gebruik van tussentaal en dialect. Op Ketnet mag uitsluitend standaardtaal worden gebruikt in fictieseries. Omdat deze scriptie ingaat op het taalgebruik in jeugdseries, is vooral dit gedeelte van het voorstel van Ruud Hendrickx (2011) erg belangrijk. De twee periodes die in de volgende hoofdstukken behandeld worden zijn 1977-1985 en 2008-2012. Die eerste periode valt volledig in wat hierboven het Berode-tijdperk genoemd werd. Alle programma’s die binnen deze periode vallen, zouden dus in standaardtaal gemaakt moeten zijn. De tweede periode, van 2008 tot en met 2012, valt dan weer in het Hendrickx-tijdperk. In de Taalcharters van 1998 en 2007 werd niet expliciet gesproken over kinder- en jeugdprogramma’s, maar in het voorstel uit 2011 staat dat de fictieprogramma’s op Ketnet volledig in standaardtaal moeten zijn. We zouden dus kunnen aannemen dat Hendrickx ook in de jaren voor 2011 overtuigd was van het gebruik van standaardtaal op Ketnet. Dat blijkt ook uit een artikel van Ruud Hendrickx uit 2010 waarin staat dat “Ketnet[…] resoluut [kiest] voor fictie in de standaardtaal” (Hendrickx 2010).
14
3 Methodologie Voor we beginnen met de presentatie van de resultaten van deze diachrone studie van het taalgebruik in jeugdseries, verduidelijken we in dit hoofdstuk hoe we te werk zijn gegaan. In 3.1 lichten we de criteria toe waaraan een programma moet voldoen om voor dit onderzoek in geselecteerd te worden. De selectie van de personages in die programma’s wordt besproken in 3.2. De manier waarop het taalgebruik in de programma’s onderzocht wordt, wordt in 3.3 behandeld. Punt 3.4 ten slotte gaat dieper in op de verwerking van de transcripties
3.1 Selectie van de programma’s Als basis voor dit onderzoek werden zestien televisieprogramma’s geselecteerd. Die programma’s voldoen aan een aantal vereisten. In de eerste plaats zijn ze uitgezonden tussen 1977 en 1985 of tussen 2008 en 2012. Deze periodes zijn ongeveer dezelfde als die in het onderzoek van Van Hoof (2011:4). Het enige verschil is dat de tweede periode (2008 – 2012) uitgebreider is dan de periode die Van Hoof gebruikt (2008-2009). Zo kan ook recenter taalgebruik bestudeerd worden. Een tweede vereiste voor de programma’s is dat ze zijn uitgezonden door de Vlaamse openbare omroep. Voor de periode van 1977 tot 1985 wil dat dus zeggen dat de programma’s op de BRT te zien waren, voor de recente periode (2008 tot 2012) betekent dat, dat ze zijn uitgezonden door de jeugdzender Ketnet (onderdeel van de VRT). De belangrijkste vereiste met het oog op dit onderzoek is dat alle geselecteerde programma’s jeugdseries zijn. Dat houdt in dat de programma’s die in dit onderzoek aan bod komen, gericht zijn op jongeren tussen 10 en 14 jaar. Aangezien het VRT-beeldarchief zelden doelgroepen aangeeft bij programma’s, komt het er in de praktijk op neer dat alle programma’s met het label ‘JEUGD’ in aanmerking kwamen. Uit de lijst van programma’s die het label ‘JEUGD’ dragen en uitgezonden zijn binnen de geselecteerde periodes, werden alle fictieseries geselecteerd. Dat impliceert dat alle programma’s waarin een presentator voorkomt niet zijn opgenomen in dit onderzoek. Muziekprogramma’s zoals Elektron en Eurosong for kids, of spelprogramma’s zoals Ketnetcup worden dus uitgesloten. Ook praatprogramma’s en reportageprogramma’s zoals Vinger in de pap en Ketnetwrap worden buiten beschouwing gelaten. Ten slotte worden ook animatieseries niet opgenomen in dit onderzoek, omdat de tekst dan ingelezen wordt.
15
Uit de groep fictieseries werden alle kleuter- en kinderprogramma’s gefilterd. Zoals vermeld, hanteert de VRT geen leeftijdslabels. Daarom is de selectie van programma’s in dit onderzoek deels intuïtief. In de categorie van kleuter- en kinderprogramma’s horen zeker Klein klein kleutertje en Piet Piraat thuis. In de categorie van jeugdseries passen De 5de boog en Het Veenmysterie zonder veel twijfel. Maar andere programma’s zoals Zingaburia, ROX en Amika zijn twijfelgevallen. Bij twijfelgevallen kon er soms uitsluitsel gezocht worden in de benamingen van personages of de verhaallijnen. Zingaburia bijvoorbeeld is niet opgenomen in dit onderzoek omdat een personage als Koning Sop misschien nog aantrekkelijk is voor enkele 10-jarigen, maar niet meer voor kinderen van 12 jaar en ouder. Soms kon ook de actie in de programma’s de beslissing beïnvloeden. In ROX komen vechtscènes voor die, hoewel ze niet echt agressief zijn, niet gericht lijken op jonge kinderen. Amika was ook een twijfelgeval, maar dit is één van de enige programma’s waarvoor het beeldarchief een doelgroep vermeld, namelijk acht- tot twaalfjarigen. Een laatste vereiste is dat de jeugdseries opgenomen zijn in het beeldarchief van de openbare omroep. Vooral bij de groep oudere programma’s (1977-1985) is dit soms een probleem. Het programma Jacobus en Corneel kon niet onderzocht worden omdat enkel de intro bewaard is. Omdat aangekochte programma’s niet opgenomen worden in de bibliotheek, betekent deze vereiste ook dat in dit onderzoek enkel programma’s te vinden zijn die door de openbare omroep (of in samenwerking ermee) zijn geproduceerd. Waaraan voldoen alle gekozen programma’s? 1. Uitgezonden tussen 1977-1985 of 2008-2012 2. Uitgezonden op de BRT of VRT (Ketnet) 3. Label ‘JEUGD’ 4. Series 5. Geen kleuter- en kinderprogramma’s 6. In het VRT-beeldarchief Tabel 2: Selectiecriteria programma’s
In totaal voldoen zestien programma’s aan de hierboven besproken criteria. De programma’s werden afhankelijk van hun productiejaar onderverdeeld in twee groepen. De oudste groep, uitgezonden tussen 1977 en 1985, kreeg de naam ‘corpus 1977 – 1985’. De jongste groep, uitgezonden tussen 2008 en 2012, kreeg de naam ‘Corpus 2008 – 2012’. In die corpora zijn volgende series opgenomen:
16
Corpus 1977 – 1985 ~
Circus Rondau (1977)
~
Dirk van Haveskerke (1978)
~
De Opkopers (1977-1983)
~
Robinson Crusoë (1981)
~
Het geheim van de leeuw van Venetië (1981)
~
Het Veenmysterie (1982)
~
Merlina (1983-1988)
~
Xenon (1984)
Corpus 2008 – 2012 ~
Spring (2002-2008)
~
En daarmee basta! (2005-2008)
~
Amika (2008-2011)
~
Click-ID (2009-2011)
~
De 5e boog (2010)
~
De Elfenheuvel (2011-heden)
~
Galaxy Park (2011-2013)
~
ROX (2011-2012)
3.2 Selectie van de personages In deze masterproef wordt niet alleen het taalgebruik in de verschillende series bestudeerd, maar ook het taalgebruik van de verschillende personages binnen die series. Niet alle personages uit alle geselecteerde series worden ganalyseerd. Dit komt ten eerste doordat we op die manier meer dan honderd personages zouden moeten vergelijken en dat is onmogelijk in één masterproef. Ten tweede hebben sommige personages maar enkele regels tekst. Op die manier is er te weinig materiaal dat gebruikt kan worden voor een (relevante) analyse van het taalgebruik van dat personage. Daarom werd beslist alleen personages te bespreken die meer dan 100 woorden tekst hebben binnen één aflevering. Daarnaast werd gezocht naar acteurs die in meerdere series binnen onze twee corpora meespelen. Zo is er bijvoorbeeld Paul Ricour die te zien is in zowel De Opkopers als in Merlina. Bij deze acteurs wordt in 5.4 gekeken of er een verschil is in het taalgebruik in de twee series waarin zij verschijnen.
17
In sommige programma’s, zoals Amika, spelen Nederlandse acteurs mee. Hoewel deze personages in enkele gevallen meer dan 100 woorden zeggen, worden zij buiten beschouwing gelaten. Dit onderzoek peilt immers naar het taalgebruik van Vlaamse acteurs en het al dan niet gebruiken van Vlaamse tussentaal.
3.3 Maken van de transcripties Van alle geselecteerde programma’s werd één aflevering bekeken. Voor de programma’s die op het moment van transcriptie (december 2012) werden uitgezonden is dat de recentste aflevering, voor de andere programma’s de eerste aflevering of die die in het beeldarchief opgenomen is. Van die aflevering werd het taalgebruik nauwkeurig getranscribeerd en geannoteerd. In de transcripties worden alle letters die niet worden uitgesproken tussen ronde haakjes () gezet. Zo wordt dat wanneer het uitgesproken wordt als da, als volgt weergegeven: da(t). Niet-standaardtalige woorden zoals effe in plaats van even werden gecursiveerd. Op die manier werden alle programma’s uitgeschreven en kregen we een tekst als deze: (1) Ja Bakkestoe, ik weet (h)et (H)et ga(at) moete(n) gebeure(n) jong, w(e) (h)ebbe(n) nie(t) veel tijd meer. Alleen zij kunnen (h)em tegenhouwe(n) Bakkestoe,… Haalt ze zoekt ze vint ze. (CARA: De 5de boog) Uit voorbeeld (1) blijkt dat er niet voor gekozen is om alle programma’s volgens het IPA (International Phonetic Alphabet) te transcriberen. Fonetische transcripties zouden weliswaar nauwkeuriger zijn, maar zijn erg tijdsintensief. Bovendien zijn orthografische transcripties een stuk toegankelijker voor lezers: die kunnen de tekst, zoals weergegeven in voorbeeld 1, vrij intuïtief lezen.
3.4 Verwerking van de transcripties Na de transcriptie van alle geselecteerde fragmenten, volgt een analyse van die transcripties. Die gebeurt in de eerste plaats door een tussentaalindex. Die index geeft procentueel weer hoe tussentalig een bepaald programma of een bepaald personage is. Om de tussentaalindex op te stellen selecteerden we een aantal tussentaalkenmerken uit hoofdstuk twee. Wij kozen voor dit onderzoek tien kenmerken, dezelfde als die die Van Hoof (2011:5) gebruikt in haar onderzoek naar de tussentaligheid van fictieseries op de openbare omroep. Die parallellie laat toe om een vergelijking te maken tussen onze resultaten en die van Van Hoof (2011), maar dat
18
valt buiten de opzet van dit onderzoek. Toch zal hier en daar een verwijzing naar de resultaten van dit eerder onderzoek onvermijdelijk zijn. Tabel 3 toont dat niet-standaardtalige woordenschat geen invloed heeft op de tussentaalindex. In een woord als afrijzer (glijbaan) komt geen van de onderstaande tussentaalkenmerken voor, waardoor het geen invloed heeft op de mate van tussentaligheid van de serie, hoewel het woord zelf niet standaardtalig is. Een uitgebreide uitleg over wat we met de onderstaande tussentaalkenmerken bedoelen is terug te vinden in paragraaf 1.2. 10 tussentaalkenmerken 1. Diminuering op –ke 2. Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord 3. Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord 4. Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord 5. Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord 6. Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge) 7. Expletief dat 8. Dubbele negatie 9. Dat, wat, niet en met 10. H-procope Tabel 3: Tien tussentaalkenmerken
Om de tussentaalindex te berekenen moet voor ieder kenmerk bekeken worden hoe vaak de tussentalige variant voorkomt en hoe vaak die had kunnen voorkomen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat in een programma drie maal den boom voorkomt maar ook twee maal de boom. In totaal komt dit kenmerk dus vijf maal voor, waarvan drie maal tussentalig. De relatieve frequentiescore voor dit kenmerk is dus 60 procent. Als voor elk kenmerk de tussentalige voorkomens en de standaardtalige voorkomens opgelijst worden, kan er een tussentaligheidspercentage berekend worden voor ieder corpus, ieder programma en ieder personage. Dat kan op twee manieren gebeuren. De eerste manier is door het ongewogen gemiddelde te berekenen. Hiervoor worden alle relatieve frequentiescores van de kenmerken opgeteld en gedeeld door het aantal kenmerken.Een tweede manier is door het gewogen gemiddelde te berekenen. Hiervoor worden alle tussentalige voorkomens van alle kenmerken opgeteld en gedeeld door alle mogelijke voorkomens van alle kenmerken.
19
Ter verduidelijking is hier een voorbeeld: kenmerk
# tussentalig
# standaardtalig
totaal
percentage
Diminuering op –ke
0
40
40
0,0%
Expletief dat
2
18
20
10,0%
H-procope
20
20
40
50%
ongewogen gemiddelde (percentages optellen en delen door 10) 6% gewogen gemiddelde (kolom ‘# tussentalig’ gedeeld door kolom ‘totaal’ maal 100) 22% Figuur 2: Voorbeeld tussentaalindex
20
4 Informatie over de gebruikte programma’s In dit hoofdstuk gaan we verder in op de geselecteerde programma’s. Van elk van de zestien programma’s staat hieronder een synopsis. Van ieder programma wordt eerst een aantal feiten, zoals het jaar van uitzenden, gegeven. Dan wordt kort uitgelegd waarover de serie gaat om dan de behandelde aflevering zelf te bespreken. De volgorde van de programma’s hieronder is gebaseerd op de uitzenddatum van de behandelde aflevering. Uiteindelijk wordt ook kort een beschrijving gegeven van de personages die meer meer dan 100 woorden tekst hebben. Bij elk van de personages wordt hun rol binnen de serie toegelicht. Daarnaast wordt van iedere acteur een beknopte biografie gegeven. Dit is belangrijk voor het vervolg van dit onderzoek. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een serie zich afspeelt in Limburg, maar dat de plaatselijke bakker Antwerps spreekt omdat die acteur in Antwerpen opgegroeid is. Er werd voor gekozen om geen bronnen weer te geven is dit hoofdstuk omdat de bronverwijzingen anders storend zouden zijn. Daarom geven we in deze alinea een algemene verwijzing naar de gebruikte bronnen. De specifiek gebruikte pagina’s kunnen teruggevonden worden in de bibliografie. De algemene informatie over de programma’s komt uit het beeldarchief van de VRT en van op www.ketnet.be. De biografische informatie van de acteurs komt uit de Internet Movie Database (www.imdb.com) en van Wikipedia (www.wikipedia.org).
4.1 De programma’s van corpus 1977 – 1985 4.1.1 Circus Rondau (1977) Circus Rondau bestaat uit dertien afleveringen die in 1977 werden uitgezonden op de toenmalige BRT. Wanneer Leo Rondau sterft, laat hij zijn circus over aan zijn nicht Silvia. Zij wordt als nieuwe directeur geconfronteerd met verschillende problemen. Zo vliegt de circustent in brand en vertrekken verscheidene artiesten uit het circus. Het grootste probleem is echter dat het circus niet genoeg geld heeft. Gelukkig schiet meneer Morris, de vroegere werkgever van Silvia te hulp. ‘Silvia kiest’ is de eerste aflevering van Circus Rondau. Ze werd uitgezonden op 5 januari 1977. In die eerste aflevering moet Silvia kiezen tussen haar baan bij het circus en haar secretaressejob bij meneer Morris. Met de hulp van Zulma en Lukas beslist ze om aan te blijven als directrice van Circus Rondau.
21
Silvia
Silvia Rondau is de nicht van de vroegere circusdirecteur Leo Rondau. Na zijn dood neemt zij de leiding van het circus over. Rosemarie Bergmans (1944) komt uit Ayeneux (Luik).
Zulma
Zulma is de steun en toeverlaat van Silvia. Wanneer de nieuwe directrice iets niet kan, springt Zulma ter hulp. Ann Petersen (1927 – 2003) is geboren in Wuustwezel.
Lukas
Clown Lukas is de tweede circusartiest die Silvia zo nu en dan uit de nood moet helpen. Ivo Pauwels (1938) komt uit Antwerpen.
Mr. Morris
Meneer Morris is de vroegere werkgever van Silvia. Hij weet niets van het circus, maar wil Silvia steunen bij al haar plannen. Leo Beyers (1933 – 2012) is geboren in Deurne.
Tabel 4: Personages Circus Rondau
4.1.2 Dirk van Haveskerke (1978) De reeks Dirk van Haveskerke is gebaseerd op het boek Vlaanderen die leu van F.R. Boschvogel. De televisieserie werd gemaakt door Paul Cammermans voor de BRT. In totaal telt Dirk van Haveskerke dertien afleveringen. Daarvan wordt de eerste, getiteld ‘De leenopzeg’, hier besproken. De serie gaat over de aanloop naar de Guldensporenslag. De jonge ridder Dirk van Haveskerke maakt zich samen met de Vlaamsgezinde Klauwaards klaar voor de strijd tegen de Franse bezetters. Steeds meer Vlaamse steden worden bezet en de Vlamingen worden ongerust. Uiteindelijk wordt de machtsstrijd tussen de Klauwaards en de Franse overheersers uitgevochten in de Guldensporenslag. In de eerste aflevering, die werd uitgezonden op 25 januari 1978, wordt de opstandigheid van het Vlaamse volk ten aanzien van de Franse overheersers duidelijk. De adellijke familie van Haveskerke maakt zich klaar voor de strijd tegen het oprukkende Franse leger. Ondertussen komen ook de sympathisanten van de Franse koning, de Leliaards samen om te overleggen. Dirk van
Dirk krijgt als nieuwe ridder de taak zich te mengen tussen het gewone volk en hen te
Haveskerke
beschermen. Van Luc Springuel (1953) weten we niet waar hij geboren is.
Barend van
Vader van Haveskerke is ridder van Vlaanderen en trouwe aanhanger van Gwijde van
Haveskerke
Dampierre. Paul ’s Jongeren speelde enkel mee in Dirk van Haveskerke, verder is er over hem geen informatie te vinden.
Tabel 5: Personages Dirk van Haveskerke
22
De andere rollen werden gespeeld door: Dora van der Groen (Maria van Haveskerke), Nolle Versyp (Baptist Vanschip), Paul Meijer (Baas Romme), Gaston Van der Meulen (Gwijde van Dampierre), Luc Philips (Pieter De Coninck) en Rik van Uffelen (Zeger De Coninck).
4.1.3 Robinson Crusoë (1981) In 1980 filmt Paul Vercammen, voor de BRT, een nieuw jeugdfeuilleton over Robinson Crusoë. Het feuilleton bestaat uit dertien afleveringen. De aflevering van Robinson Crusoë die hieronder besproken wordt, werd uitgezonden op 14 januari 1981. De serie Robinson Crusoë is een vrije bewerking van het boek van Daniel Defoe. In de serie wordt getoond hoe Robinson op een onbewoond eiland aanspoelt en hoe hij na 26 jaar kennismaakt met Vrijdag. Robinson en Vrijdag weten het eiland te verlaten met een Engels schip. Eenmaal terug in de bewoonde wereld wordt Robinson rijk van de opbrengt van zijn plantages in Zuid-Amerika. Voor Robinson Crusoë werd de elfde aflevering getranscribeerd. Daarin wordt Robinson weggehaald op een feest en gevangen gezet. Twee bevriende markiezen slagen er in om Robinson te bevrijden, maar ze worden achtervolgd door soldaten. Robinson en Vrijdag kunnen ontsnappen en geraken veilig aan boord van een schip naar Engeland. Robinson
Robinson is samen met zijn knecht op weg terug naar Engeland, nadat hij jarenlang
Crusoë
op een onbewoond eiland heeft doorgebracht. Nolle Versyp (1936 – 2006) komt uit Gent.
Markies de
De markies is een van de reisgenoten van Robinson en Vrijdag.
Saint Paul
Walter Moeremans (1940) komt uit Mechelen.
(Markies 1) Markies de
De tweede reisgenoot van Robinson en Vrijdag is Markies de Bontems.
Bontems
Bernard Verheyden (1938) komt uit Antwerpen.
(Markies 2) Tabel 6: Personages Robinson Crusoë
Ronald Carrilho speelt de knecht van Robinson, genaamd Vrijdag.
4.1.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981) Het geheim van de leeuw van Venetië is een boek van Kitty Leibovitch. Het werd bewerkt tot een driedelige televisieserie door Jef Ceulemans. De reeks werd uitgezonden op de BRT in 1981. De aflevering die hieronder besproken wordt, werd op 10 oktober 1981 vertoond.
23
In de eerste aflevering ziet Gianni dat de leeuw van het San Marcoplein een bladzijde van het boek omdraait. Niemand wil dit geloven, behalve zijn vriend en tevens dorpsgek Battista. Gianni’s vriend denkt dat het iets met de schat van Testadura te maken kan hebben. Ze besluiten samen op onderzoek te gaan. In de volgende afleveringen worden de plannen van Gianni en Battista gedwarsboomd door twee mannen. Uiteindelijk slagen de vrienden er toch in de schat van Testadura te vinden. Als goede inwoners van Venetië schenken ze de schat aan de burgemeester. Gianni
Gianni is de zoon van de Belgische consul in Venetië. Hij is bevriend met Battista. De Limburger Robertino Nana speelde enkel in Het geheim van de leeuw van Venetië er is over hem geen extra informatie te vinden is.
Battista
Hij is een gondelier die nog in de mijnen van Winterslag gewerkt heeft. Battista werd gespeeld door Guido Zuliani. Maar de stem is van Walter Cornelis (19331999). Walter is geboren en getogen in Gent. Over Guido Zuliani is geen extra informatie te vinden.
Vader
De vader van Gianni is de Belgische consul in Venetië. Hij gelooft de wonderbaarlijke avonturen van zijn zoon niet. Oswald Versyp (1939) komt uit Gent.
Moeder
Over de moeder van Gianni wordt niet veel informatie gegeven, enkel dat zij de vriendschap van Gianni en Battista niet goedkeurt. Denise Zimmermann (1943 – 2004) is geboren in Borgerhout.
Meester
De schoolmeester van Gianni heeft een hekel aan Gianni’s dromerijen en geeft hem vaak straf. Willy van Heesvelde (1933 – 1983) is geboren in Gent.
Tabel 7: Personages Het geheim van de leeuw van Venetië
4.1.5 Het Veenmysterie (1982) Het Veenmysterie werd gemaakt voor de jeugddienst van de BRT en werd uitgezonden in 1982. In totaal telt de serie dertien afleveringen, waarvan de eerste waarschijnlijk uitgezonden werd op 2 oktober 1982. Het Veenmysterie speelt zich af op de Hoge Venen. Daar blijkt in een van de pingo’s een opslagplaats te zijn van een groep ijsmensen. Jan en Hilde ontdekken per ongeluk de pingo, waardoor ze verwikkeld geraken in de plannen van de wezens. Hilde wordt ontvoerd en haar familieleden
24
beginnen zich steeds vreemder te gedragen. Na vele gebeurtenissen kan Hilde ontsnappen en verdwijnen de ijsmensen. In de eerste aflevering maken we kennis met de twee groepen hoofdpersonages. De ene groep bestaat uit Antoon, Johanna, hun zoon Jan en zijn nicht Hilde. De andere groep bestaat uit Dabir, Ortho en Miran. Jan en Hilde zitten in een pingocirkel wanneer hun radio verstoord wordt door de zoekring van Miran. Hilde vindt de zoekring en neemt die mee naar huis. Ondertussen proberen Dabir, Ortho en Miran hun zoekring terug te krijgen. Johanna
Johanna is de moeder van Jan. Zij geraakt in de ban van de ijsmensen. Ann Petersen (1927 – 2003) is geboren in Wuustwezel.
Jan
Jan is de zoon van Johanna en Antoon. Hij is verzot op klassieke muziek en natuurfotografie. Jos van Geel (1955) komt uit Ukkel.
Hilde
Hilde is de nicht van Jan. Zij komt uit Gent en weet niet veel over de Hoge Venen. Brie Leloup (1958) is geboren in Eeklo.
Antoon
Antoon is parkwachter in de Hoge Venen. Hij is de vader van Jan. Roger Bolders (1937) is geboren in Merksem.
Dabir
Dabir is een van de ijsmensen. Hij wordt ook wel ‘de maker’ genoemd. Jakob Beks (1952) komt uit Hamont.
Ortho
Ortho is ‘de zoeker’ van de ijsmensen. Werther Van Der Sarren (1941) komt uit Waregem.
Miran
Miran is ‘de draagster’ van de ijsmensen. Toos Maas speelde enkel mee in Het Veenmysterie er is over haar geen verdere informatie te vinden.
Tabel 8: Personages Het Veenmysterie
De andere rollen worden gespeeld door Warre Borgmans (Postbode Frans) en Oswald Maes (Julien).
4.1.6 De Opkopers (1977-1983) Tussen 1977 en 1983 werden honderd afleveringen van De Opkopers uitgezonden op de openbare omroep. De reeks werd geproduceerd door Bob Davidse, Mita Berger en Gie Lavigne voor de jeugdafdeling van de BRT. De opkopers zijn Anton en Pol. Zij krijgen vaak de hulp van de buurvrouw Fien en de wijkagent Boeykens. In iedere aflevering vertelt Anton een aantal gebeurtenissen bij de opkopers. In de laatste
25
reeks zijn ze op zoek naar een middeleeuwse schat, maar daarbij worden ze gedwarsboomd door Frans, de ex-butler van meneer Kattoo. In de vierde aflevering van het laatste seizoen (1983), zijn de opkopers op zoek naar delen van een kaart waarop de bergplaats van een schat staat aangeduid. Bij de zoektocht krijgen ze hulp van een pater en een cafégast die op zoek blijkt te zijn naar de zelfde kaart. Uiteindelijk vermommen Pol en Boeykens zich als RTT-agenten om zo het huis van meneer Kattoo te onderzoeken. Pol Tack
Pol helpt in de zaak van Anton. Hij is niet zo slim en nogal traag van begrip. Van Paul Ricour (1943) weten we niet waar hij geboren is.
Anton Tieck
Anton is brocanteur en de baas van Pol. Jaak Van Hombeek (1918) komt uit Merksem.
Odilon
Wijkagent Boeykens denkt dat hij de beste speurder is omdat hij een politieopleiding
Boeykens
gevolgd heeft. Ronnie Commissaris (1950) komt uit Antwerpen.
Frans/butler
Frans probeert rijk te worden en luistert altijd de plannen van de opkopers af. Frans Van der Aa (1955) komt uit Kapelle-op-den-Bos.
Tabel 9: Personages De Opkopers
De buurvrouw, Fien wordt gespeeld door Paula Sleyp.
4.1.7 Merlina (1983-1988) Merlina werd gemaakt door Bob Davidse, Gie Lavigne en Dick Durver voor de vroegere BRT. De serie verscheen op de openbare omroep van 1983 tot 1988. De eerste aflevering, die hieronder besproken wordt, werd voor het eerst uitgezonden op 8 januari 1983. De serie draait rond het detectivebureau Merlina. Het bureau bestaat uit vier leden: Merlina, Ann alias Boogschutter, Pol alias Waterman en Napoleon. Het team van Merlina houdt zich bezig met die zaken die de politie niet kan oplossen. De voornaamste bezigheid van het team van Merlina is de strijd tegen de bende van Sardonis. In de eerste aflevering, ‘Codenaam ‘Waterman’’, is Pol op zoek naar een baan. Wanneer hij in het park de advertenties doorneemt, is hij getuige van een ontvoering. Hij gaat kijken, maar het de ontvoerders zijn verdwenen, hij vindt enkel een medaillon van Boogschutter. Wanneer hij het naar Merlina brengt, blijkt hij meer over de zaak te weten dan hij zelf dacht. Met behulp van de parafix, een uitvinding van Napoleon, bevrijdt hij Ann.
26
Pol Tack
Pol Tack is een werkloze opkoper (zie De Opkopers). Hij heeft geld nodig en is erg gevoelig voor vleierijen. Zijn codenaam is Waterman. Van Paul Ricour (1943) weten we niet waar hij geboren is.
Marie-Ann
Merlina is het hoofd van het detectivebureau Merlina.
Meerschout
Lea Couzin (1934) komt uit Borsbeek.
(Merlina) Napoleon
De wapens van Pol en Ann zijn ontworpen door Napoleon. Jan Reussens (1918-1991) is geboren in Frankrijk, maar woonde in het Brusselse.
Tabel 10: Personages Merlina
Bob Davidse speelt zichzelf in de rol van toevallige passant, en Mieke Bouve speelt Ann.
4.1.8 Xenon (1984) Xenon is een sciencefictionserie die op de BRT werd uitgezonden. De serie bestaat uit tien afleveringen die in 1984 op het scherm kwamen. Xenon is de naam van een technologisch brein dat ontwikkeld werd door Johan en een naamloze professor. De hoofdpersonages, Tom, Nick, Linda en Els worden gevangengenomen en als proefpersonen gebruikt. Maar Xenon kant zich tegen zijn uitvinders. Daardoor stort het laboratorium van de professor in en Tom en zijn vrienden ontsnappen. Uiteindelijk vergaat ook Xenon, maar pas nadat zijn brein is samengesmolten met dat van Els. In de eerste aflevering, van 4 januari 1984, trekken Tom en Nick ten strijde tegen de illegale vogelvangst. Wanneer ze na hun missie wegrijden, worden ze door een helikopter achtervolgd. Ze kunnen hun achtervolgers afschudden en komen veilig thuis. Daar ontdekken ze Els die zich op de achterbank van de auto verstopt had. Tom
Tom is onderzoeksjournalist en is samen met Nick eigenaar van het bedrijf ‘Vrij Boos’. Eugène Bervoets (1956) komt uit Antwerpen.
Nick
Nick is onderzoeksjournalist en heeft samen met Tom het bedrijf ‘Vrij Boos’. Johan Van Assche (1956) is geboren in Sint-Agatha-Berchem.
Tabel 11: Personages Xenon
De andere rollen worden gespeeld door Mirei Bonte (Linda) en Brit Alen (Els).
27
4.2 De programma’s van het corpus 2008 – 2012 4.2.1 Spring (2002-2008) Spring kwam tot stand uit een samenwerking tussen Studio 100 en de openbare omroep. Tussen 2002 en 2008 werden er zes seizoenen van Spring uitgezonden. Aan het programma werd ook de muziekgroep Spring verbonden. Centraal in de serie staan de dansschool Spring en de jongeren die daar dansen. Verder is er in het gebouw ook een repetitieruimte voor de band en een bar. Doorheen de verschillende seizoenen komen een aantal thema’s, zoals vriendschap en liefde, terug. In de eerste aflevering, die uitgezonden werd op 1 januari 2008, ontdekken de jongeren van Spring dat de directrice Pia verdwenen is. Stefanie neemt de leiding van Spring op zich totdat Pia terug is. Niek en Tien hebben liefdesproblemen en de zakelijke afspraak van Stefanie loopt fout. Stefanie
Stefanie heeft een eigen bedrijf en gedraagt zich hooghartig en arrogant.
Avondts
Leen Dendievel (1983) komt uit Kortrijk.
Niek
Niek is het lief van Tien.
Vandenbulcke
Hein Blondeel (1983) komt uit Velzeke.
Jo De Klein
Jo is de bassist van Spring en is homoseksueel. Timo Descamps (1986) komt uit Kontich.
Emma
Emma zorgt voor het onderhoud van de dansschool en de bar.
Naessens
Van Fleur Brusselmans (1984) weten we niet waar zij geboren is.
Arlette
Arlette is de moeder van een van de vroegere danseressen van Spring, maar zij duikt
Grauwels
nog vaak op in de serie om een handje te helpen. Van Annemarie Picard (1962) weten we niet waar ze geboren is.
Tabel 12: Personages Spring
De overige rollen worden gespeeld door Pieter Van Keymeulen (Steven Geubens), Daphne Paelinck (Nele Nuydens), Kobe Van Herwegen (David Vercauteren), Vera Mann (Liesbeth Avondts – De Roover) en Daphne Wellens (Leen Avondts).
4.2.2 En daarmee basta! (2005-2008) En daarmee basta! of Basta! werd gemaakt door de VRT en uitgezonden op Ketnet. De serie was van 2005 tot en met 2008 op televisie te zien. Basta! was bedoeld als opvolger van W817 dat tussen 1999 en 2003 op Ketnet werd getoond.
28
Iedere aflevering toont een gebeurtenis in het leven van Joost en zijn familie. Joost woont samen met zijn vader, Bert, en zijn oudere broer, Ruben. Berts nieuwe vriendin, Patsy, trekt samen met haar dochter Isa bij hen in. Deze nieuwe bewoners vormen vaak de aanleiding voor een verhaal van Joost en dus ook een aflevering van Basta!. In de eerste aflevering van 21 januari 2008 vertelt Joost over Isa die over tijd is. Isa, Joost en hun vrienden beslissen een zwangerschapstest te kopen. Ondertussen maakt Bert kennis met de (bijna) ex-man van Patsy. Joost
Dit is de jongste zoon van Bert. Hij vlucht vaak naar de kelder waar hij zich kan
Vandenbroeck
terugtrekken samen met zijn vrienden. Van Sus Slaets hebben we geen verdere biografische informatie.
Ruben
Ruben is de vervelende oudere broer van Joost. Hij leeft in zijn eigen wereld waar
Vandenbroeck
vooral vrouwen en auto’s een hoofdrol spelen. Van Steve Geerts (1974) weten we niet waar hij geboren is.
Bert
Bert is leraar in het middelbaar onderwijs en heeft een relatie met Patsy.
Vandenbroeck
Frans Van der Aa (1955) komt uit Kapelle-op-den-Bos.
Patsy Carlisse
Patsy werkt voor de televisie. Ze wordt door haar dochter altijd als een bekendheid afgeschilderd. Maaike Cafmeyer (1973) komt uit Torhout.
Isa De
Isa is de dochter van Patsy. Ze komt uit de stad en kan zich moeilijk aanpassen aan
Riemaecker
het leven in een dorp. Van Grietje Vanderheijden (1978) weten we niet waar zij geboren is.
Bob De
Bob is de vader van Isa. Hij was oorspronkelijk overdonderd door de breuk met
Riemaecker
Patsy, maar hij heeft nu een bloeiende carrière. Mathias Sercu (1970) komt uit Ardooie.
Laura
Laura is Isa’s beste vriendin en redder in nood. Van Marianne Devriese (1979) weten we niet waar zij geboren is.
Stijn
Stijn is de beste vriend van Joost. Hij vreest de hele wereld, maar gelukkig kan hij
Schellekens
zich samen met Joost terugtrekken in de kelder. Over Kevin Bellemans hebben we geen verdere biografische informatie.
Tabel 13: Personages En daarmee basta!
4.2.3 Amika (2008-2011) Amika kwam tot stand door een samenwerking tussen VRT en Studio 100. De eerste aflevering was op Ketnet te zien op 10 november 2008. In totaal zijn er vier seizoenen uitgezonden. Iedere
29
aflevering van Amika duurt ongeveer tien minuten. De doelgroep van Amika is volgens het VRTbeeldarchief, jongeren van acht tot twaalf jaar, Studio100 rekt de doelgroep echter tot 14jarigen. De serie draait rond Merel. Zij is een meisje dat heel veel van paarden houdt, maar niet mag paardrijden. Uiteindelijk krijgt ze een baantje bij de manege van de familie de la Fayette. Daar ontdekt ze het paard Amika en ontstaat er een uitzonderlijke vriendschap. In de eerste aflevering, ‘Het verboden baantje’, worden de verschillende hoofdrolspelers voorgesteld. Merels moeder is gestorven in een ongeval en haar vader is een mislukte uitvinder. Merel wil voor een beetje geld zorgen en gaat op zoek naar een baan. Marie-Claire de la Fayette daarentegen is de dochter van de eigenaar van een manege. Zij heeft alles wat haar hartje begeert, maar toch wil ze meer. Merel de
Merel is een kleurrijk meisje dat van paarden houdt. Thuis heeft ze het niet breed,
Ridder
maar ze is toch gelukkig. Van Moora Vander Veken (1992) weten we niet waar zij geboren is.
Marie-Claire
Marie-Claire de la Fayette is de verwende dochter van de eigenaar van de manege.
de la Fayette
Geld is zowat het enige wat haar interesseert. Véronique Leysen (1986) komt uit Mechelen.
Tijs de Ridder
Tijs is de vader van Merel. Hij is uitvinder en klusjesman, maar hij krijgt zijn uitvindingen niet verkocht. Bert Cosemans is geboren in 1966 in Sint-Truiden.
Tabel 14: Personages Amika
Ken Verdoodt speelt de staljongen Jan. Marc Coessens speelt de vader van Marie-Claire, Herbert en Anita Nederlof speelt Hedwig. Daarnaast speelt Debbie Crommelinck, Chanel en Veerle Eyckermans, Marie-Louise.
4.2.4 Click-ID (2009-2011) Click-ID is een programma van de VRT waar twee seizoenen van gemaakt zijn, het eerste in 2009 en het tweede in het volgende jaar. Click-ID werd voorgesteld als de opvolger van W817 en En daarmee basta!. Deze drie programma’s zijn buddysitcoms die als centrale thema vriendschap hebben. In Click-ID spelen Bas en Jeff de belangrijkste rollen. Zij zijn twee vrienden die als dag en nacht verschillen. De ene is een goede student die braaf thuis woont, de andere is een feestbeest dat nooit
30
naar de les gaat. Toch beslissen ze om samen een site op te richten: Click-ID. Samen met nog drie andere studenten vormen zij de redactie van een site met de beste uitgaanstips. In de eerste aflevering, die werd uitgezonden op 23 februari 2009, worden Bas en Jeff voorgesteld. Verder gaat deze aflevering ook over hoe de twee vrienden aan een opstartkapitaal geraken en over de selectieprocedure voor de andere redacteurs. Bas Verdonck
Bas is de zoon van een advocaat. Hij studeert zelf ook rechten omdat zijn vader dat het beste voor hem vindt. Jan Van den Bosch (1984) komt uit Duffel.
Mr. Verboven
Meneer Verboven is een vriend van de vader van Bas. Hij ziet potentieel in het idee van Bas en Jeff en bezorgt hen een ruim startkapitaal. Warre Borgmans (1956) werd geboren in Mortsel.
Jeff
Jeff studeert journalistiek, maar hij is meer niet dan wel in de les. Hij schrijft
Bosschaerts
verslagen over feestjes en optredens voor Click-ID. Jenne Decleir (1977) komt uit Antwerpen.
George
De vader van Bas is advocaat, hij stelt studeren boven alles en is dus tegen de
Verdonck
oprichting van Click-ID. Van Vic de Wachter (1951) weten we niet waar ze geboren is.
Nathalie
De zus van Bas en de grote liefde van Jef heet Nathalie. Ook zij woont nog thuis en
Verdonck
doet wat vader voor haar beslist. Van Lotte Pinoy (1976) weten we niet waar zij geboren is.
Tabel 15: Personages Click-ID
De andere rollen worden gespeeld door Marianne Devriese (Aiko) en Evelien Broekaert (Caroline).
4.2.5 De 5e boog (2010) De 5de boog is een serie van tien afleveringen die werden uitgezonden van oktober tot december 2010. Het programma werd gemaakt door de VRT en door het productiehuis Sultan Sushi. De opnames gebeurden in het openluchtmuseum Bokrijk. Het doelpubliek voor deze serie is volgens het VRT beeldarchief en de site van Sultan Sushi, 9- tot 12-jarigen. In De 5de boog moeten vijf jongeren de wereld redden door Mordus in zijn moeras gevangen te houden. Mordus is een monster dat om de 199 jaar probeert te ontsnappen. De vijf jongeren krijgen de hulp van Cara de kruidenvrouw, maar ze moeten opletten voor de Smid die Mordus wil bevrijden.
31
Hier werd de eerste aflevering gekozen om te transcriberen. In die eerste aflevering, die op 10-10-10 werd uitgezonden komen Tuur, Babs, Arne en Kato aan in Bokrijk. Ze werden met een smoesje naar het park gelokt, maar na de uitleg van Cara beslissen ze om toch in Bokrijk te blijven. Cara
De kruidenvrouw Cara en haar buizerd Bakkestoe proberen de wereld van al het kwade te redden, maar al snel sterft Cara en staan de vijf jongeren er alleen voor. Van Joke De Bruyn (1981) weten we niet waar zij geboren is.
Arne
Arne heeft alleen oog voor meisjes en speelt dan ook de gentleman. Van Steven Boen (1984) weten we niet waar hij geboren is.
Babs
Babs ziet er uit als een flower power meisje en geraakt onmiddelijk bevriend met Cara. Van Evelien Apers hebben we geen verdere biografische informatie.
Tuur
Tuur is de computerfreak en de gamer van de groep. Hij denkt dat alles een spel is. Van Arne Focketyn (1988) weten we niet waar hij geboren is.
Kato
Leren zingen is het enige wat Kato wil, maar uiteindelijk zet ze zich ook in om Mordus gevangen te houden. Darya Gantura (1986) komt uit Oezbekistan, maar woont al sinds ze veertien is in Gent. de
Tabel 16: Personages De 5 boog
Manou Kersting speelt de Smid.
4.2.6 De Elfenheuvel (2011-heden) De Elfenheuvel is een programma dat gemaakt wordt door de VRT en dat wordt uitgezonden op Ketnet. Vanaf februari 2013 wordt het derde seizoen van deze telenovelle uitgezonden. De serie draait rond Dagmar. Hij is een elfenprins die als straf naar de mensenwereld wordt gestuurd. Op aarde zit alles tegen, hij verliest zijn elfenkracht en hij mag geen meisjes kussen anders kan hij niet terug naar de tussenwereld. Uiteindelijk blijkt dat de elfenkoning nog een andere reden had om Dagmar naar de aarde te sturen. In de eerste aflevering, die uitgezonden werd op 29 augustus 2011 komt Dagmar aan bij de familie Ranonkel.
32
Dagmar
Dagmar is de zeventienjarige elfenprins die zich zo misdroeg dat hij naar de aarde werd gestuurd. Niels Destadsbader (1988) komt uit Kortrijk.
Lore Ranonkel Moeder Ranonkel is een warme maar een beetje vergeetachtige vrouw. Zij neemt Dagmar als pleegzoon in huis. Christel Domen (1963) is geboren in Wilrijk. Mara Noberis
Mara is de begeleidster van Dagmar en zij is de enige die de identiteit van Dagmar kent. Van An Vanderstighelen hebben we geen verdere biografische informatie.
Saartje
Het gezin Ranonkel bestaat uit moeder Lore en haar twee kinderen Saartje en Rinus.
Ranonkel
Saartje is de oudste en is geïnteresseerd in elfen. Kalina Malehounova (1985) komt uit Antwerpen.
Rinus
Rinus is de jongste van de Ranonkels. Hij is verzot op technologie en gelooft in
Ranonkel
buitenaards leven. Van Leonard Muylle (1987) weten we niet waar hij geboren is.
Tabel 17: Personages De Elfenheuvel
4.2.7 Galaxy Park (2011-heden) Het eerste seizoen van Galaxy Park is in 2011 – 2012 op televisie getoond. Het tweede seizoen wordt van 7 november 2012 tot eind februari 2013 op Ketnet uitgezonden. De serie is een samenwerking tussen Ketnet en Studio 100. Ook in Noorwegen en Nederland is de serie uitgezonden. Galaxy Park is een bungalowpark in het thema van aliens. In het park gaat er veel verkeerd, en zelfs met de hulp van de jaarlijkse jobstudenten loopt er nog veel in het honderd. Buiten de campingbeslommeringen om gebeuren er vreemde dingen. Zo is er een alien van de planeet EXO geland en heeft ook Ko een geheime agenda. Gelukkig zijn er verschillende liefdesperikelen die de sfeer lichter maken. In de negentiende aflevering van de tweede reeks ontdekt Os dat Stef een alien is. Hij vertrouwt het verhaal eerst niet, maar besluit uiteindelijk Stefs geheim te bewaren. Paula verwaarloost haar werk om bij Christof te zijn en dat maakt Mellanie kwaad. Omdat iemand Stef wil ontmaskeren bouwt Os een val. Die nacht treedt de val al in werking, maar wie zit er in?
33
Stef / Exo-7
Stef of Exo-7 is een alien van planeet EXO die op verkenning komt op Aarde. Nicolas Caeyers (1992) komt uit Meise.
Os(wald)
Os is de stoerste van de jobstudenten. Hij is de klusjesman van het park.
Vermeyen
Immanuel Lemmens (1989) is geboren in Antwerpen.
Mellanie
Mellanie is samen met Femke verantwoordelijk voor de bar
Degeyn
Marieke Meelberghs (1987) is geboren in Beringen.
Femke
Ieder jaar werk Femke in Galaxy Park. Zij is de dochter van de eigenaar en is in het
Goossens
tweede seizoen verantwoordelijk voor de bar. Lauren De Ruyck komt uit Gent en is geboren in 1995.
Tabel 18: Personages Galaxy Park
De overige personages worden gespeeld door: Erik Burke (Ko), Steven Roox (Hans), Soy Kroon (Diederik Bakker), Astrid Sercu (Paula Coppens) en Joren Van Houdt (Christof).
4.2.8 ROX (2011-heden) ROX is een coproductie van Ketnet en Studio 100. Het eerste seizoen werd uitgezonden in 2011, het tweede van 23 september tot 16 december 2012. De serie draait om Team ROX dat bestaat uit drie leden: Rick, Olivia en Xavier. Zij vormen een geheim team dat door de overheid is samengesteld. Wanneer bijvoorbeeld de politie een taak niet kan uitvoeren roept de kolonel hun hulp in. Samen met hun racewagen Rox lossen ze telkens het probleem op. ‘De race’ is de titel van de twaalfde aflevering van het tweede seizoen van ROX. De aflevering werd uitgezonden op 9 december 2012. Er is een koffertje radioactief materiaal gestolen, en het team moet het terughalen voordat het verkocht wordt. Van de kolonel krijgt Team ROX te horen dat de daders zich waarschijnlijk in een privéraceclub verbergen. Olivia gaat undercover als mecanicien bij de raceclub en Xavier probeert samen met Rox het vertrouwen van de andere racers te winnen. Alles loopt goed af want de dieven worden gevangen genomen. Jozefien
Jozefien of Joske is de poetsvrouw van team ROX. Magda Cnudde (1949) is geboren in Wetteren
Rick
Rick is de jongste maar ook de slimste van het team. Hij is een computerkenner en blijft meestal in de thuisbasis om via de Rox-tool zijn teamgenoten te helpen. Jelle Florizoone is geboren in 1995 in Oostende.
34
Olivia
Olivia is het enige meisje in het team. Ze heeft de gewoonte zich te vermommen om zo undercover in een organisatie binnen te dringen. Jana Geurts komt uit Antwerpen. Zij is geboren in 1987.
Xavier
Xavier is het derde lid van team ROX. Hij moet altijd de stoerdere taken opknappen. Zo vecht hij met bandieten en rijdt hij altijd met Rox. Jeremy Vandoorne is in 1986 geboren in Kortrijk.
Kolonel
De kolonel is de opdrachtgever van het team. Frans Maas (1949) is geboren in Turnhout.
ROX
Rox staat voor Riding on OXigen. Het is dus een ecologische racewagen. Naast ecologisch is hij ook handig, hij heeft bijvoorbeeld radarapparatuur aan boord. De stem van Rox is ingesproken door Chris Van den Durpel. Hij is geboren in 1960 in Lokeren.
Robby
Robby is de hoofdmechanieker van de raceclub. Over David Cantens (1980) hebben we geen verder biografische informatie.
Benny
Benny is de tweede mechanieker van de raceclub. Over Rik Willems hebben we geen verdere informatie.
Tabel 19: Personages ROX
Ook racer 1 heeft meer dan honderd woorden tekst, maar we weten niet welke acteur deze rol spelt.
35
5 Onderzoeksresultaten In dit vijfde hoofdstuk worden de resultaten van ons onderzoek gepresenteerd. De opbouw van de volgende paragrafen werkt volgens een trechterstructuur: we vertrekken vanuit het grotere geheel, om daarna in te zoomen op de details. In de eerste paragraaf proberen we aan de hand van de twee corpussen tot hypothese over de invloed van VTM op het taalgebruik op de VRT, te komen. Daarna worden in 5.2, de twee verschillende deelcorpora (corpus 1977-1985 en corpus 2008-2012) afzonderlijk besproken, om in 5.3 ieder programma en de daarbij horende personages apart te behandelen. In de laatste paragraaf vergelijken we het taalgebruik van een aantal acteur die in verschillende series meespelen.
5.1 Bespreking van alle materiaal en de hypothese over de invloed van VTM Als we kijken naar de onderstaande grafiek waarin we een ruwe tweedeling tonen tussen tussentalig en standaardtalig taalgebruik, dan blijken er duidelijke verschillen te bestaan tussen de twee corpora. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0%
tussentalig
40,0%
standaardtalig
30,0% 20,0% 10,0% 0,0% Corpus 1977-1985
Corpus 2008-2012
Figuur 3: Tussen- en standaardtaalgebruik in het corpus 1977-1985 en het corpus 2008-2012
In het corpus 1977-1985 is er een duidelijk overwicht van standaardtalige varianten. De 70% standaardtaligheid uit de bovenstaande figuur wil zeggen dat de tussentaalkenmerken die we gekozen hebben, in 70% procent van de gevallen een standaardtalig voorkomen hadden. Dat betekent meteen ook dat iets minder dan 30% van de varianten in het corpus 1977-1985 tussentalig waren.
36
In het corpus 2008-2012 is het aandeel tussentalige varianten groter dan de standaardtalige. Maar het verschil tussentalig-standaardtalig is niet zo groot als in het oude corpus, het is namelijk iets minder dan 20%, terwijl het verschil in het corpus 1977-1985 ongeveer 50% bedraagt. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
tussentalig
standaardtalig
Figuur 4: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora
Wanneer we in Figuur 4 zoeken naar waar de grens ligt tussen overwegend standaardtaligheid en overwegend tussentaligheid, zien we dat die ligt tussen Galaxy Park en De Opkopers. Links van die grens bevinden zich elf programma’s die overwegend standaardtalige varianten hebben en rechts van die grens vinden we vijf programma’s die overwegend tussentalige varianten bevatten. Als we nu kijken naar waar de programma’s uit de verschillende corpora zich ten opzichte van die lijn bevinden, dan zien we dat bijna alle programma’s uit het corpus 1977-1985 zich links van de bovengenoemde grens bevinden. Enkel De Opkopers heeft een tussentaligheidspercentage van meer dan 50%. Het oude corpus laat dus een vrij homogene groep series zien, waarbij zowat alle series een weergave zijn van de standaardtaalnorm – op De Opkopers na. In het hedendaagse corpus zien we een grotere variatie. De meerderheid van de programma’s is, zoals we konden verwachten op basis van Figuur 3, overwegend tussentalig. Daarnaast zijn er drie programma’s uit het corpus 2008-2012 die overwegend standaardtalig zijn. Wanneer we nu op zoek gaan naar een verklaring voor de gemanisfesteerde tussentaalpercentages, dan kunnen we ons de vraag stellen of de komst van de commerciële zender VTM een invloed heeft gehad op het taalgebruik op op de VRT. Van Hoof stelde dezelfde vraag in een artikel uit 2011. Zij onderzocht daarin of de oprichting van de VTM een invloed had op het taalgebruik in fictieseries voor volwassenen op de openbare omroep. De Vlaamse televisiemaatschappij (VTM) zond haar eerste programma uit in 1989 (www.werkenbijvmma.be). De keuze van onze deelcorpora is daarop
37
afgestemd: het materiaal van het corpus 1977-1985 dateert van vóór de eerste uitzending van VTM, dat van het corpus 2008-2012 van erna. De opkomst van de commerciële zender VTM wordt vaak als oorzaak aangeduid voor de neergang van het gebruik van het Standaardnederlands op de Vlaamse openbare omroep. Menig artikel werd geschreven over de vermeende negatieve invloed van VTM op het taalgebruik. Van Hoof (2011) vat die betogen als volgt samen: Doorgaans neemt men aan dat als VTM de Vlaamse tussentaal al niet uitgevonden heeft, het in elk geval die zender was die als eerste tussentaal op het scherm bracht, namelijk in soaps, feuilletons en spelprogramma’s, die het belangrijkste deel van het aanbod van de zender uitmaken. Van de openbare omroep, op zijn beurt, neemt men veelal aan dat die voor 1989 het bastion was van de standaardtaal, maar na het verlies van zijn monopoliepositie de commerciële concurrent volgde en in de strijd om kijkcijfers de populaire toer opging.(Van Hoof 2011:3) We zullen zoals gezegd geen vergelijking maken met de resultaten van Van Hoof (2011). We zullen wel haar onderzoeksvraag verwerken tot een hypothese die we in dit hoofdstuk zullen proberen te staven. Die hypothese is dat de komst van VTM een invloed heeft gehad op het taalgebruik in jeugdfictieseries op de Vlaamse openbare omroep. Door die invloed zouden alle programma’s in het hedendaagse corpus tussentalig zijn. Op basis van de figuur 3 en 4 is het mogelijk om de hypothese te nuanceren. Het is namelijk zo dat bijna alle programma’s in het corpus 1977-1985 overwegend standaardtalig zijn, en dus in overeenstemming met de toen geldende taalvereisten van de VRT (zie ook Fout! Verwijzingsbron iet gevonden.). Het hedendaagse corpus daarentegen heeft een aantal overwegend standaardtalige programma’s, die dus het huidige taalcharter naleven. De meerderheid van de programma’s uit het corpus 2008-2012 is echter overwegend tussentalig. We zouden onze hypothese dus kunnen bijschaven en zeggen dat de komst van VTM in 1989 de mate van tussentaligheid beïnvloed heeft, maar dat de openbare omroep niet helemaal ‘de populaire toer op’ gaat, zoals Van Hoof (2011:3) dat in het eerdergenoemde citaat zei.
5.2 Bespreking van beide corpora en ‘wat bepaalt het taalgebruik?’ Als we de twee deelcorpora van naderbij gaan bekijken, kunnen we de variatie binnen elk corpus analyseren
38
5.2.1 Corpus 1977-1985 In Figuur 5 worden de resultaten voor de acht series van het corpus 1977-1985 weergegeven, geordend van meest standaardtalig (links) naar meest tussentalig (rechts): 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
tussentalig
standaardtalig
Figuur 5: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 1977-1985
Het programma waarin de meeste standaardtaal wordt gebruikt, is Xenon, dat 90,6% standaardtaalrealisaties heeft. Daarbij moet echter opgemerkt worden dat Xenon ook het programma met het minste aantal regels tekst is. In totaal worden er minder dan 500 woorden gesproken. Op die kleine hoeveelheid materiaal kwamen er slechts negen tussentalige varianten voor. Hoewel we in de grafieken werken met gewogen gemiddelden, kan het kleine aantal regels tekst het resultaat beïnvloed hebben. Aan het andere uiteinde van het spectrum vinden we De Opkopers. Dat programma is, zoals gezegd, overwegend tussentalig met 56,2% tussentaalrealisaties. Daarbij moeten we meteen opmerken dat dit het enige programma is waarin enkele zinnen dialect worden gesproken. Die paar zinnen hebben echter niet voor grote schommelingen gezorgd: elk personage in de serie heeft een gerealiseerd tussentaalpercentage van minstens 30 procent, ongeacht of er dialect door wordt gesproken of niet. Op de gedetailleerde bespreking van de personages komen we terug in paragraaf 5.3. Als we op zoek gaan naar een verklaring voor het verschil in taalgebruik tussen de programma’s in dit corpus zouden we twee hypotheses naar voren kunnen schuiven. Ten eerste zouden we kunnen stellen dat de oudste programma’s van het corpus het meest standaardtalig zijn, en dat de jongste programma’s het meest tussentalig zijn. Ten tweede zou een verklaring voor het verschillende taalgebruik de leeftijd van de personages kunnen zijn. Tussentaal wordt vaak in verband gebracht
39
met jongeren (o.a. De Caluwe 2009). De tweede hypotheses is dus: hoe jonger het personage, hoe tussentaliger het taalgebruik. Kijken we naar de uitzenddata van de programma’s in corpus 1977-1985, dan zien we dat het oudste programma, Circus Rondau, niet het meest standaardtalige is. Het programma met de meeste standaardtaalrealisaties is het jongste programma van het corpus, Xenon. Ook voor de andere series in het corpus komt de chronologie niet overeen met de mate van standaardtaligheid. Binnen dit corpus bestaat er geen chronologisch verband tussen uitzenddatum en (tussen)taalgebruik. Voor het testen van de tweede hypothese bekijken we de inhoud van de programma’s. (zie ook 5.3 voor een uitgebreide beschrijving van ieder programma) Daarbij kijken we vooral naar de leeftijd van de hoofdpersonages, aangezien tussentaal zoals eerder gezegd voornamelijk verbonden wordt met jongeren. In alle programma’s in het corpus zijn de hoofdpersonages volwassenen, behalve in Het Veenmysterie, waarin een aantal personages jongeren zijn, en in Het geheim van de leeuw van Venetië waarin het hoofdpersonage een kleine jongen is. Als we deze informatie vergelijken met Figuur 5, dan zien we dat Het Veenmysterie en vooral Het geheim van de leeuw van Venetië, niet de meest tussentalige programma’s van het corpus zijn. Ook de leeftijd van de hoofdpersonages heeft dus geen invloed op het taalgebruik. Het blijft op dit ogenblik dus een raadsel wat het taalgebruik in de verschillende jeugdfictieseries bepaalt. Misschien zal de bespreking van de programma’s en de personages wel een antwoord kunnen geven op wat de mate van standaard- of tussentaligheid in het corpus 1977-1985 bepaalt.
5.2.2 Corpus 2008-2012 In het corpus 2008-2012 is de variatie groter dan in het corpus 1977-1985, zoals blijkt uit figuur 6. Ook in deze figuur staan de jeugdfictieprogramma’s geordend van meest standaardtalig (links) naar meest tussentalig (rechts).
40
90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
tussentalig
standaardtalig
Figuur 6: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 2008-2012
Op basis van de bovenstaande grafiek is het duidelijk dat er meer variatie is in het taalgebruik van het hedendaagse corpus dan in dat van het oude corpus. Nieuw ten opzichte van het corpus 1977-1985 is dat de meeste programma’s, vijf van de acht, overwegend tussentalig zijn. Het verschil in tussentaligheid tussen het minst tussentalige programma Als we ook in dit corpus de twee gestelde hypothese nakijken, waarbij we eerst rekening houden met de uitzenddata, dan kunnen we tot dezelfde conclusie komen als voor het corpus 1977-1985. Ook hier is het recentste programma (ROX) niet het meest tussentalige, en is het oudste programma van het corpus (Spring) niet het meest standaardtalige. Productiedata vormen dus geen beslissende factor voor het taalgebruik. Net zoals voor het corpus 1977-1985 bekijken we ook voor dit corpus of de leeftijd van de hoofdpersonages een invloed heeft op het taalgebruik. Zowel in ROX als in Spring zijn alle hoofdpersonages (of toch minstens een deel ervan) al aan het werk. Zij zijn dan ook de oudste personages in dit corpus. Daarna volgt Click-ID waarin de hoofdpersonages aan de universiteit studeren. In de andere programma’s binnen het corpus zijn de hoofdpersonages ongeveer 16 jaar oud. Wanneer we deze leeftijden vergelijken met de volgorde van de programma’s in Figuur 6, dan kunnen we ook hier weer besluiten dat de leeftijd van de hoofdpersonages de tussentaligheid van de programma’s niet beïnvloedt. Laten we nog een keer terugkomen op onze VTM-hypothese. Op basis van productiedata van onze programma’s zouden we tot een aantal aanwijzingen kunnen komen:
41
~
Ten eerste zijn zeven van de acht jeugdfictieseries van voor 1989 (begin van VTM) overwegend standaardtalig, maar het programma met de minste AN-realisaties is niet het jongste.
~
Ten tweede zijn er ook in het hedendaagse corpus programma’s die overwegend standaardtalig zijn. Het meest recente programma ROX, is daar één van.
Deze aanwijzingen lijken onze aangepaste hypothese te bevestigen. Al moeten we die ook in vraag stellen aangezien we niet weten welke factoren precies bepalend zijn geweest voor het taalgebruik in de hierboven vermelde series. We onderzochten al of de productiedata en de leeftijden van de personages het taalgebruik beïnvloeden, maar dat bleek niet het geval te zijn. In 5.3 zullen we nog verschillende suggesties voor mogelijke beïnvloeding naar voren brengen.
5.3 Analyse van de programma’s en de personages We zoomen nog een laatste keer in en zo komen we aan bij de programma’s zelf. In deze paragraaf zullen we ieder programma afzonderlijk bespreken. Die bespreking zal chronologisch gebeuren, dus met de oudste programma’s en/of besproken aflevering eerst. We besteden daarbij meteen ook aandacht aan het taalgebruik van de verschillende personages. De bespreking van de programma’s zal telkens volgens hetzelfde stramien verlopen. Eerst worden algemene opmerkingen over het programma gegeven. Als een programma zich bijvoorbeeld in een jongerenmilieu afspeelt en we vermoeden dat dat een invloed heeft op het taalgebruik, zal dat hier dus vermeld worden. Dan bespreken we het taalgebruik van ieder personage dat meer dan 100 woorden tekst heeft. Dat doen we telkens van minst naar meest tussentalig. We zullen niet alle tussentaalindexen van de personages opnemen in de tekst, maar die kunnen in bijlage 2 geraadpleegd worden. Voor we beginnen met de bespreking van de programma’s, volgen eerst nog een aantal algemene opmerkingen. De eerste opmerking is dat er voor ieder programma een categorie ‘andere’ in bijlage 2 teruggevonden kan worden. Die groep zal hieronder niet apart besproken worden aangezien het een verzameling is van alle overgebleven zinnen tekst. In sommige gevallen bestaat die groep dan ook uit minder dan 100 woorden. De tweede opmerking is dat in de transcripties in bijlage 1 ook tussenwerpsels getranscribeerd zijn. Die worden niet opgenomen in de berekening van het tussentaligheidspercentage van de programma’s. Wanneer hé bijvoorbeeld als é wordt uitgesproken zal dat wel getranscribeerd worden als (h)é, maar zal het geen invloed hebben op de mate van tussentaligheid van een personage.
42
5.3.1 Circus Rondau (1977) De onderstaande grafiek toont welke tussentaalkenmerken voorkomen in de Circus Rondau. Er komen slechts twee (fonologische) kenmerken voor: het weglaten of stemhebbend maken van de eind-t in korte functiewoorden, en het weglaten van de h aan het woordbegin. In totaal is het gewogen tussentaligheidsgemiddelde van Circus Rondau 20,2%. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 7: Tussentaalkenmerken van Circus Rondau
5.3.1.1
Meneer Morris
Het eerste personage met meer dan 100 woorden tekst is de baas van Silvia, Meneer Morris. Hij heeft het laagste aantal tussentaalvoorkomens van alle personages in deze serie, namelijk slechts 13,8%. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn: zowel de functie die Leo Beyers heeft in deze serie - eigenaar van een internationaal bedrijf - als de leeftijd van de acteur zouden het taalgebruik van Meneer Morris kunnen beïnvloeden. De twee eerder genoemde tussentaalkenmerken komen voor in het taalgebruik van Meneer Morris, al moet daarbij wel vermeld worden dat er slechts één keer een stemhebbende d voorkwam op het einde van een kort functiewoord. (2)
5.3.1.2
MR MORRIS: Weet je wad ik doe, ik kom zelf is kijke(n). Ik ben jare(n) niet meer in (h)et circus geweest. A(l)s kind was ik altijd gek op clowns, ik krijg vast toch wel een vrijkaartje? Lukas
Het taalgebruik van Lukas is iets tussentaliger. In totaal heeft hij 20% tussentaalrealisaties. Voor Lukas zijn er veel argumenten te vinden om een hoog tussentaalpercentage te verklaren,
43
bijvoorbeeld zijn functie in het circus, maar geen om het lage percentage dat hier gemanifesteerd wordt te verklaren. In de tekst van Lukas komen de twee tussentaalkenmerken die in het programma voorkomen ook voor. Enkele voorbeelden zijn: (3) (4) 5.3.1.3
LUKAS: Awel da(t) is toch wa(t) ik zeg (h)è. Allé Pipo Pipo! LUKAS: Silvia, nu (h)et circus je eigendom geworden is krijg je ook meteen de leiding. Zulma
Het tussentaligheidspercentage van Zulma ligt met 20,9% hoger dan dat van de voorgaande personages. Een verklaring voor dit relatief lage tussentaalpercentage zou de leeftijd van Ann Petersen kunnen zijn. Op het moment van opname van de serie is zij de oudste acteur met een hoofdrol. Door haar ervaring zou zij misschien meer de gewoonte hebben om Standaardnederlands te spreken dan haar jongere en minder ervaren collega’s. Dit is natuurlijk slechts een gissing, de ware toedracht voor het lage tussentaligheidspercentage van Zulma kan moeilijk onderzocht worden. Ook bij Zulma kwamen de twee eerder genoemde tussentaalkenmerken naar voren. Een voorbeeld wordt hieronder weergegeven. (5)
5.3.1.4
ZULMA: En (h)ij (h)eeft ook z’n best gedaan om jou van (h)et circus weg te houde(n). Maar dad is (h)em uiteindelijk niet gelukt. Tenslotte ben jij terechtgekome(n) waar je hoort Silvia, in (h)et circus. Silvia
Als bazin van het circus zou er kunnen verwacht worden dat Silvia ongeveer de laagste tussentaalscore heeft. Dat is niet het geval, maar we kunnen ook moeilijk stellen dat een tussentaligheidspercentage van 26,4% enorm hoog is. Ook in de tekst van Silvia Rondau komen beide eerder genoemde tussentaalkenmerken voor. Enkele voorbeelden zijn: (6) (7)
SILVIA: Dad is vriendelijk van u. SILVIA: Wat zou oom zegge(n) als (h)ij kon zien hoe ik (h)et circus nu bestuurde?
Rosemarie Bergmans, de actrice die Silvia speelt, komt uit Ayeneux bij Luik. We weten niet of Frans of Nederlands haar moedertaal is, dus hebben we geen zicht op op welke manier haar woonplaats/moedertaal haar taalgebruik beïnvloedt.
44
5.3.2 Dirk van Haveskerke (1978) Wanneer we de tien tussentaalkenmerken in Dirk van Haveskerke opzoeken en uitzetten op een grafiek bekomen we het volgende resultaat (figuur 8): 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 8: Tussentaalkenmerken van Dirk van Haveskerke
Zoals de bovenstaande grafiek laat zien, komen twee van de tien geselecteerde tussentaalkenmerken voor in de serie. Die twee kenmerken zijn net zoals bij het vorige programma het wegvallen of stemhebbend maken van de eind-t in korte functiewoorden en de weglating van de h aan het woordbegin. Het totale tussentaligheidspercentage in Dirk van Haveskerke is 14%. Het totale tussentaalpercentage zou hoger zijn geweest wanneer ook baas Romme werd opgenomen in de tussentaalindex van dit programma, maar die werd als Nederlandse acteur buiten beschouwing gelaten (zie 3.2), ondanks zijn Vlaamse uitspraak. 5.3.2.1
Barend van Haveskerke
Het eerste van de twee personages is de ridder Barend van Haveskerke. Hij heeft een tussentaligheidsgehalte van 10,2%. Dat beperkte gebruik van tussentaal zou gekoppeld kunnen worden aan zijn rol als ridder, die gepaard gaat met hoog aanzien. In
het
taalgebruik
van
Barend
van
Haveskerke
komen
de
twee
bovengenoemde
tussentaalkenmerken voor. Hieronder staan twee voorbeeldzinnen. In de eerste zin staat het enige voorbeeld van het stemhebbend maken van de eind-t in een kort functiewoord in de tekst van Barend.
45
(8) (9) 5.3.2.2
BAREND: En onze enkele horige(n), kunne(n) ons niet helpe(n) zonder dad (h)un hutte(n) worde(n) platgebrand en vrouw en kind vermoord. BAREND: Sluit hen voorlopig op Dirk, in (h)et varkenshok. Dirk van Haveskerke
Over het taalgebruik van Dirk van Haveskerke kan er maar weinig gezegd worden. Bij de berekening van de tussentaalindex kreeg dit personage een tussentaalscore van 13%. Die score werd bepaald door de drie h-procopes in de tekst van Dirk van Haveskerke: (10) DIRK: Ik zweer trouw en onderdanigheid aan graaf Gwijde van Dampièr(e). Ik stel me met al mijn kracht in zijn dienst en hoop (h)em nooit te ontgoochele(n). (11) DIRK: Is (h)et ernstig vader? (12) DIRK: Grootvader heeft (h)et mij gegeve(n)
5.3.3 Robinson Crusoë (1981) Met een tussentaligheidspercentage van 26,1% is de getranscribeerde aflevering van Robinson Crusoë de vijfde meest standaardtalige aflevering in ons corpus. In de onderstaande figuur worden de gevonden tussentaalkenmerken weergegeven. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 9: Tussentaalkenmerken van Robinson Crusoë
In de transcripties van Robinson Crusoë werden vijf van de geselecteerde tussentaalkenmerken teruggevonden. Die vijf kenmerken zijn de diminuering op –ke in plaats van op –je, de verbuiging van het lidwoord wanneer het in adnominale positie staat, het gebruik van gij en ge wanneer er in het AN jij en je verwacht wordt, het weglaten of stemhebbend maken van de eind-t bij korte functiewoorden en het weglaten van de h aan het woordbegin.
46
De verbuiging van het lidwoord in adnominale positie komt enkel voor in het taalgebruik van enkele nevenpersonages. Aangezien we die niet apart bespreken zullen we daar hier een voorbeeld van geven. In de voorbeeldzin staan ook nog illustraties van de vier andere tussentaalkenmerken uit deze aflevering. (13) VERKOPER: G(e) (h)ebt ne goeien dag gekozen om bij mij te kome(n), zied is wad een vis. Wad een kreefte(n). Zied is wad een mosselkes. Voor we beginnen met de bespreking van de personages is een opmerking over de transcripties nodig. Het is namelijk zo dat de verteller meer dan honderd woorden tekst heeft. Die verteller is echter geen personage dat op het scherm te zien is, dus hebben we ervoor gekozen om hem onder te brengen bij de groep ‘andere’. We hadden er ook voor kunnen kiezen om de verteller volledig buiten beschouwing te laten aangezien die zijn tekst kan aflezen en de uitspraak daardoor beïnvloed wordt. Toch hebben we er voor alle programma’s voor gekozen om de verteller en de in zijn of haar tekst voorkomende tussentaalkenmerken op te nemen in onze analyse. 5.3.3.1
Robinson
Het minst tussentalige personage van deze serie is het hoofdpersonage Robinson zelf. Op basis van de transcripties komen we tot een tussentaligheidspercentage van 18,9%. In zijn taalgebruik komen drie van de in 5.3.3 genoemde tussentaalkenmerken voor. Dat zijn het gebruik van gij en ge, het weglaten of stemhebbend maken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. De voorbeelden (14) tot en met (16) zijn daar een illustratie van. (14) ROBINSON: Gaat gij al vooruit met (d)e koets ja? Naar de have(n). (15) ROBINSON: Ma(ar) wa(t)… Zeg aan de graaf dad ik onmiddellijk terugkeer. (16) ROBINSON: (H)et is mijn schuld niet. 5.3.3.2
Markies de Bontemp
Markies de Bontemp of ‘Markies 2’ zoals we hem in de transcripties noemen, is het volgende personage in de rij van minst naar meest tussentalige personages. In het taalgebruik van ‘Markies 2’ komt slechts één van de vijf tussentaalkenmerken voor. Dat kenmerk is de h-procope. Het voorkomen van zes h-procopes in de transcriptie van Markies de Bontemp levert hem een tussentaalscore van 22,2 procent op. Hieronder staat een voorbeeld uit de transcripties. (17) MARKIES2: (H)et is een misverstand. 5.3.3.3
Markies de Saint-Paul
Het meest tussentalige personage van de getranscribeerde aflevering van Robinson Crusoë is Markies de Saint-Paul, die we ‘Markies’ noemen in de transcripties. In zijn tekst komen drie
47
tussentaalkenmerken voor: de diminuering op –ke, het gebruik van gij en ge en de h-procope. Voor deze drie kenmerken samen zijn er zeven voorbeelden te vinden in de tekst, wat hem op een tussentaalscore van 29,2% brengt. Van ieder voorkomend tussentaalkenmerk geven we hieronder een voorbeeld uit de transcripties: (18) MARKIES: Misschien meester daar overnachte(n)? Oogskes toe? (19) MARKIES: Hoe stelt gij (h)et? (20) MARKIES: (I)k vrees (h)et.
5.3.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981) Het geheim van de leeuw van Venetië is uitzonderlijk omdat het belangrijkste hoofdpersonage, Gianni, uit Limburg komt en een uitgesproken Limburgs accent heeft. Een tweede uitzonderlijkheid in verband met deze serie is dat de stem van Battista ingesproken werd door een andere acteur en dus voorgelezen kon worden. Net zoals bij de verteller in Robinson Crusoë hebben we er ook hier voor gekozen om Battista’s tekst op te nemen in de analyses. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 10: Tussentaalkenmerken van Het geheim van de leeuw van Venetië
Zoals in Figuur 10 te zien is, komen er in de transcripties van Het geheim van de leeuw van Venetië drie van de door ons geselecteerde tussentaalkenmerken voor. Er wordt één keer ge gebruikt in plaats van je, daarnaast komen ook de weglating of stemhebbend uitspreken van de eind-t en de hprocope voor in de transcripties. In totaal levert dat een tussentaligheidsgehalte van 22,1% op. 5.3.4.1
Meester
Het minst tussentalige personage is de meester van Gianni. Dit personage gebruikt maar twee tussentalige varianten waardoor het tussentaligheidspercentage erg laag ligt (7,7%). Een mogelijke
48
verklaring voor dit lage percentage is dat van een leraar verwacht wordt dat die Algemeen Nederlands spreekt. Daarnaast kan ook het beperkte aantal woorden van dit personage (slechts 120), het tussentaligheidspercentage beïnvloed hebben. De twee tussentaalkenmerken die in de tekst van de meester voorkomen zijn de weglating van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. In het volgende voorbeeld komen beide kenmerken voor. (21) MEESTER: We gaan vandaag e(en)s goed kijke(n) naar de vervoeging van (h)et werkwoord vouloir. Gianni Gianni Gianni. Gianni, je bent weer is te laat (h)e. De hoeveelste keer is da(t) deze maand? Welk excuus heb je nu weer bedacht? 5.3.4.2
Moeder
Ook de moeder van Gianni heeft met 13,7% een lage tussentaligheidsscore. Ook hier kan dat te wijten zijn aan haar functie van vrouw van de consul en het relatief beperkte aantal gesproken woorden. De moeder van Gianni is immers de vrouw van de Belgische consul in Venetië, en die opdracht gaat gepaard met een zeker prestige, waardoor er een correct taalgebruik verwacht kan worden. Net als bij de meester van Gianni komen er ook bij Gianni’s moeder twee tussentaalkenmerken voor. Dat zijn de weglating van de eind-t en de weglating van de h aan het woordbegin. Van beide kenmerken staat er een voorbeeld in zin (22). (22) MOEDER: Dad is (h)et juist, dad is nog nooit gebeurd weet je dat? En daarom vroeg ek of je soms ziek was. Of heb je te veel werk op school? Is (h)et dat? 5.3.4.3
Vader
De vader van Gianni heeft als Belgische consul in Venetië een hoogstaande functie waarvan een aangepast taalgebruik verwacht wordt. Aan die verwachting wordt ook voldaan met een tussentaligheidsscore van 16,7%. Al kan er hier ook de bedenking gemaakt worden waarom zowel de vader als de moeder (bijna) perfect Algemeen Nederlands spreken in een huiselijke sfeer. Is dit een keuze van de programmamakers, of spreken Oswald Versyp (vader) en Denise Zimmerman (moeder) altijd Standaardnederlands? Bovenstaande vraag kunnen we binnen het kader van deze masterproef niet beantwoorden, maar wel kunnen we het taalgebruik verder bestuderen. Daarom staan hieronder voorbeelden van de twee tussentaalkenmerken die voorkomen in het taalgebruik van de vader in Het geheim van de leeuw van Venetië. Het eerste is een voorbeeld van de weglating of het stemhebbend uitspreken van een t in de auslaut van een kort functiewoord, het tweede voorbeeld toont een h-procope.
49
(23) VADER: Jaja, ga vlug je hande(n) wasse(n) en kom dan maar aan tafel. Wij zijn praktisch klaar med ete(n). (24) VADER: Je mama (h)eeft gelijk Gianni, je zit met iets, verberg je ons iets? 5.3.4.4
Battista
De tekst van de gondelier Battista werd zoals eerder al gezegd later in de studio toegevoegd. Dat zorgt er naar alle waarschijnlijkheid voor dat de tekst standaardtaliger is dan wanneer die tijdens het acteren zou zijn uitgesproken. Desondanks is het tussentaligheidspercentage van Battista met 19,1% het op één na hoogst, en vinden we in zijn tekst het enige voorbeeld van het gebruik van ge in plaats van je. (25) BATTISTA: Zo denkt niet iedereen derover. En ge weet wel ze vinde(n) me een beetje raar. Kom Gianni. Daarnaast komt ook bij dit personage de weglating of het stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope voor. Voorbeelden zijn: (26) BATTISTA: Mij vader (h)eeft me dat verteld. (27) BATTISTA: Ik was er zelf nie(t) bij natuurlijk, ik weet allee(n) maar wat de familie mij verteld heeft. Van vader op zoon. 5.3.4.5
Gianni
Als laatste en dus meest tussentalige personage is Gianni aan de beurt. Hoewel er in zijn taalgebruik slechts twee van de door ons gekozen tussentaalkenmerken voorkomen, heeft hij een tussentaligheidspercentage van 31,3%. Net als bij alle vorige personages zijn die twee kenmerken de weglating van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Bijvoorbeeld: (28) GIANNI: En dan? Wat gebeurde er dan me(t) Testadura? (29) GIANNI: En (h)oe wist je vader (h)et? Het meest opvallende aan het taalgebruik van Gianni is dat hij met een duidelijk Limburgs accent spreekt. Met dat limburgs accent bedoelen we vooral de intonatie. Maar het zorgt er onder andere ook voor dat Robertino Nana een aantal opvallende kenmerken in zijn taalgebruik heeft, die noch tussentalig, noch standaardtalig zijn. Zo spreekt hij een aantal keren een t in de auslaut van een werkwoord stemhebbend uit. Bijvoorbeeld: (30) GIANNI: Ja ja maar dat is al lang gelede(n). Misschien (h)eefd iemand anders de schat al gevonde(n)? (31) GIANNI: Battista je bend een verstandige kerel aan jou kan ik alles kwijt.
50
5.3.5 Het Veenmysterie (1982) Het vijfde programma van het corpus 1977-1985 is Het Veenmysterie. In dit programma komen zeven van de tien geselecteerde tussentaalkenmerken voor. Die zijn: de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge in plaats van jij en je, redundant dat, dubbele negatie, het wegvallen of stemhebbend maken van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. Het voorkomen van die zeven kenmerken wordt in Figuur 11weergegeven. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 11: Tussentaalkenmerken van Het Veenmysterie
Het totale tussentaalpercentage van Het Veenmysterie is 33,9%. Dat cijfer wordt vooral naar boven getrokken door de groep ‘andere’. In die groep zitten een aantal zeer informele gesprekken in de buurtwinkel. Daarin komen veel tussentaalkenmerken voor. Zo ook de enige voorbeelden uit de aflevering van de verbuiging van het lidwoord en het gebruik van gij en ge. (32) KLANT: Uit (d)e stad ja, uit (d)e stad, daar stikt (h)et van de bendes. Da(t) zit (d)aar den helen dag op straat dat, op motore(n). Ze berove(n) je waar je bijstaat. (33) VROUW: En (h)oeveel druive(n) wilt ge? 5.3.5.1
Dabir en Miran
Twee van de ijsmensen, Dabir en Miran, hebben een tussentaligheidsscore van 0% en zijn dus niet relevant voor ons onderzoek. Toch krijgen zij hier een vermelding omdat zij elk meer dan 100 woorden tekst hebben. Daarbij moet wel gezegd worden dat zij de rollen hebben met het minste tekst. Daarnaast kan de volledige standaardtaligheid misschien toegeschreven worden aan het feit dat zij in de serie van een andere planeet komen en het Nederlands voor hen dus een vreemde taal is.
51
5.3.5.2
Ortho
Het tussentaligheidspercentage van Ortho, de derde ijsmens, bedraagt 4,3%. Ook hier kan de verklaring voor het (overwegend) standaardtaalgebruik gezocht worden in de rol van het personage, namelijk een buitenaardse bezoeker. In de tekst van Ortho komt maar één tussentaalvariant voor: een dubbele negatie. Het voorbeeld uit de tekst van Ortho wordt hieronder gegeven. (34) ORTHO: Hebbe(n) we dan keer op keer toegestaan dat wanorde deze wereld zou beheerse(n)? Dabir, jij die onze maker bent, we moeten snel een kring sluiten. Anders zulle(n) we nimmer geen tijd deze wereld terugwinne(n). Voor de dubbele negatie in voorbeeld (34) kan geopperd worden dat die niet komt door tussentaalgebruik maar door het speciale taalgebruik van het personage Ortho. Aangezien het door een personage uitgesproken wordt en dus in de transcripties voorkomt, hebben we er toch voor gekozen om het op te nemen in de tussentaalindex. 5.3.5.3
Antoon
Antoon heeft een tussentaalpercentage van 31,4%. In zijn tekst komen twee tussentaalkenmerken voor. Dat zijn de weglating of het stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. In zin (35) staat een voorbeeld van beide kenmerken. (35) ANTOON: Natuurlijk smolt al dad ijs niet in een keer. Hier in de Hoge Vene(n) zat (h)et op sommige plaatse(n)… 5.3.5.4
Hilde
Het tussentaligheidspercentage van Hilde is 35,4%. Dat percentage wordt bepaald door het voorkomen van vier kenmerken. Die zijn: diminuering op –ke, expletief dat, het aanpassen van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Hieronder volgen enkele voorbeelden: (36) (37) (38) (39)
HILDE: Ah dag Franske. HILDE: Weet je wanneer dat dat gebeurd is? Toen ik dat (d)ing opraapte. HILDE: Ah. Wad is dat opschijve(n) hoe je ze genomen hebt? HILDE: Gaat jouw vader zelf op zoiets af? Of roept (h)ij daar eerst (d)e politie bij?
Bij voorbeeld (36) moeten we wel een opmerking maken. Het is het enige voorbeeld in de tekst van Hilde van een diminuering op –ke, maar die –ke kan beïnvloed zijn door gewoonte. Enkele regels eerder noemt Johanna de postbode ook ‘Franske’, dat kan er op wijzen dat dat zijn roepnaam is. Als dat het geval is, dan is dit geen voorbeeld van spontane tussentaal. 5.3.5.5
Jan
De student Jan heeft een tussentaligheidsscore van 38,8%, dus maar iets hoger dan die van Hilde. In de transcripties van Jan vinden we slechts twee tussentaalkenmerken terug. De volgende
52
voorbeelden zijn een illustratie van het aanpassen van de eind-t in een kort functiewoord en de hprocope: (40) JAN: Kan zijn da(t) j(e) (h)et nie(t) mooi vindt ma(ar) afschuwelijk kan je zoiets nie(t) noeme(n). (41) JAN: (H)et is wel vreemd, iemant (d)ie hier komt. Al(h)oewel, (h)et is misschien een stroper. 5.3.5.6
Johanna
Het hoogste tussentaalpercentage van deze serie behoort toe aan Johanna. In haar taalgebruik komen 46,6% tussentaalvarianten voor. Dat zijn tussentalige varianten van drie kenmerken, namelijk de diminuering op –ke, het veranderen van de eind-t en de h-procope. Enkele voorbeelden: (42) JOHANNA: Ja Franske, je weet (d)at ik alles graag netjes heb (h)e. (43) JOHANNA: Dad is Hilde, de dochter va(n) m’n broer. (44) JOHANNA: (H)oeveel is (h)et voor mij? Johanna wordt gespeeld door Ann Petersen. Zij speelde ook Zulma in Circus Rondau. Op een vergelijking van haar taalgebruik in de verschillende programma’s komen we terug in paragraaf 5.4.
5.3.6 De Opkopers (1983) Zoals eerder vermeld is De Opkopers met een tussentaligheidspercentage van 56,4%, het enige overwegend tussentalige programma in het corpus 1977-1985. Die tussentaligheid wordt weerspiegeld in Figuur 12 waaruit blijkt dat negen van de tien geselecteerde tussentaalkenmerken voorkomen in de getranscribeerde aflevering. Het enige kenmerk dat niet voorkomt is de verbuiging van het bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie.
53
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 12: Tussentaalkenmerken van De Opkopers
5.3.6.1
Anton
Het minst tussentalige personage is de baas van het opkopersbedrijf, Anton Tieck. Toch bedraagt zijn tussentaalscore nog 32,1%. In zijn tekst komen drie tussentaalkenmerken voor, die zijn het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de auslautende t in korte functiewoorden en de h-procope. De drie kenmerken komen voor in de volgende voorbeeldzin: (45) ANTON: Geluk da(t) Boeyke(n)s (h)ier nu nie(t) is jonge(n) want (d)ie is allergisch voor kauwers. Ja ge zout (h)et toch moeten afleren (h)e. Een verklaring van zijn, in vergelijking met de andere personages, relatief lage tussentaligheid kan te maken hebben met zijn functie als baas van de opkopers. Aangezien we geen ander programma in dit onderzoek hebben waarin Jaak Van Hombeek speelt, kunnen we zijn taalgebruik niet vergelijken met ander materiaal om deze hypothese te bevestigen of te ontkrachten. 5.3.6.2
Frans
Met een tussentaalscore van 39,8% is Frans het volgende te bespreken personage. Dat percentage wordt bepaald door het voorkomen van drie tussentaalkenmerken. Van de diminuering op –ke, de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden de h-procope kunnen de volgende voorbeelden gevonden worden in de transcripties: (46) FRANS: Dat ik daar nie(t) eerder aan gedacht heb. Kriske, Kriske, jij bent een genie, jij bent een genie! (47) FRANS: Hallo, hallo Kris? Ah, (h)et is Frans (h)ier (h)e.
54
In de transcripties van Frans kan naast de eerder genoemde tussentaalkenmerken ook een constructie worden teruggevonden die veel wegheeft van een redundant gaan. Georges De Schutter (2010) noemt zo’n constructie een “constructie met een dubbel hulpwerkwoord” (2010:193). In zo’n constuctie lijken twee hulpwerkwoorden voor te komen. Het eerste hulpwerkwoord is het ‘echte’ hulpwerkwoord dat in getal overeenkomt met het onderwerp. Het tweede zogenaamde hulpwerkwoord, hier gaan, staat in de infinitief voor het hoofdwerkwoord. We geven hier enkel het voorbeeld uit de transcripties aangezien deze masterproef het taalgebruik wil bestuderen en niet alle grammaticale bijzonderheden in detail kan beschrijven. (48) FRANS: Wees gerust ze liefje, je zal eens wat gaan meemake(n). 5.3.6.3
Pol
Het hoofdpersonage van deze serie, Pol Tack, heeft een tussentaalpercentage van 59,4%. De voorkomende tussentaalkenmerken zijn verdeeld over vijf categorieën: de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord, het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. Van deze vijf kenmerken volgen hier voorbeelden: (49) POL: Ge moet (d)a(t) ferstoin (h)e uffrake we moete(n) me(t) mekandere kunne(n) klappe(n) langs den telefo(o)n. (50) POL: Maar z(e) (h)erkennen (h)aar stem toch niet. Zin (49) is een van de in 0 genoemde dialectzinnen. Het is een stukje waarin Pol en Boeykens zich verkleden en proberen iemand om de tuin te leiden door een soort van Antwerps dialect te spreken. 5.3.6.4
Boeykens
Het meest tussentalige personage in De Opkopers, en meteen ook het meest interessante personage, is de wijkagent Boeykens. Hij heeft een tussentaalpercentage ven 83,4% en in zijn taalgebruik komen negen van de tien tussentaalkenmerken voor. Enkel de verbuiging van een bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie komt niet voor in zijn tekst. Hieronder volgt een voorbeeld van alle voorkomende tussentaalkenmerken. (51) BOEYKENS: Seg mannekes, ik (h)eb vannacht is ligge(n) nadenken (h)e. (52) BOEYKENS: Wacht wacht wacht Fien (h)ier leg ne zakdoek over den (h)oorn. (53) BOEYKENS: Seg, die, dieë pastoor (h)e da(t) stond mij nie(t) aan (h)e, da(t) stond mij nie(t) aan (h)e. Ik vond (d)a(t) nen (h)ele rare. (54) BOEYKENS: Toch gene kauwgommer (h)e? (55) BOEYKENS: Ge kunt nie(t) voorzichtig genoeg zijn jonge(n). (56) BOEYKENS: Dieë pater Portier da(t) we(e)t ek nie(t) echt (h)eel goe(d) wat (d)a(t) (i)k daar va(n) moe(t) denke(n), da(t) (i)s allemaal verdacht (h)e.
55
(57) BOEYKENS: Ma(ar) die stond altijd maa(r) rond ons te draaie(n) jonge(n). En trouwe(n)s ne pastoor dieë kaugomt (h)e dad (h)eb kik nog nooit nie(t) gezien. (58) BOEYKENS: Ah Oh, nie(t) steke(n) meneer nie(t) steke(n) ik ben der echt nie(t) aangeweest nee(n) nie(t) nie(t). (59) BOEYKENS: Seg Pol nu is (h)et genoeg (h)e. Naast de voorkomende tussentaalkenmerken zijn er nog enkele andere bijzonderheden in de tekst van Boeykens. Ten eerste spreekt hij net als Pol een aantal zinnen dialect, al zorgt die korte passage er niet voor dat zijn tussentaalpercentage aanzienlijk stijgt. Zijn hele taalgebruik is immers al grotendeels tussentalig. Ten tweede wordt die in een niet adnominale positie ook één keer verbogen. De die in de volgende voorbeeldzin is een betrekkelijk voornaamwoord. (60) BOEYKENS: En trouwe(n)s ne pastoor dieë kaugomt (h)e dad (h)eb kik nog nooit nie(t) gezien. Een laatste opmerking gaat over het onbepaald voornaamwoord niks. In de tekst van Boeykens werd aan niks soms een –ke toegevoegd. Bij het doorzoeken van de transcripties dook dit verschijnsel op in de groep diminutieven. Op het eerste gezicht lijkt dit niet echt waarschijnlijk aangezien diminutieven voornamelijk voorkomen bij zelfstandige naamwoorden (e-ans:Het achtervoegsel –je (en varianten)). In ‘Negatie en kwantificatie’ van Van der Auwera en De Vogelaer (2007:11) vinden we dat nikske wel degelijk een diminutiefvorm is van het onbepaald voornaamwoord niks. De drie voorkomens van nikske worden dus opgenomen in de tussentaalindex bij diminuering op –ke. De voorbeeldzin luidt als volgt: (61) BOEYKENS: Een juffrouw die nikske zegt (h)e, niksken (h)e nikske. Wanneer we nikske opzoeken in de syntactische atlas van de Nederlandse dialecten (SAND:vormen van niets), dan zien we dat nikske onder andere voorkomt in de regio Antwerpen. En dat is de geboorteplaats van acteur Ronnie Commissaris. We kunnen dus veronderstellen dat het taalgebruik van Commissaris in De Opkopers beïnvloed wordt door zijn oorspronkelijk dialect.
5.3.7 Merlina (1983) Het vervolg op De Opkopers is Merlina. Dit programma is minder tussentalig dan zijn voorganger. Het heeft een tussentaligheidspercentage van 28,3%. Dat percentage wordt bereikt door slechts drie voorkomende kenmerken. Die zijn het gebruik van gij en ge, het weglaten of stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Het voorkomen van de verschillende kenmerken wordt in de volgende grafiek weergegeven.
56
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 13: Tussentaalkenmerken van Merlina
5.3.7.1
Merlina
Merlina heeft een lage tussentaalscore van 15,5%. In haar taalgebruik komen maar twee tussentaalkenmerken voor, want zij heeft enkel voorbeelden van de aanpassing van de eind-t en de h-procope in haar tekst. Hier zijn enkele voorbeelden: (62) MERLINA: Een waterman, dat kan nie(t) beter. (63) MERLINA: Als ik nu nog op iemand anders een beroep moet (d)oen ja dan kan (h)et te laat zijn voor Ann. 5.3.7.2
Pol
Het hoofdpersonage in Merlina is hetzelfde als dat in De Opkopers. We zullen daarom in paragraaf 5.4.2 het taalgebruik van Pol Tack (Paul Ricour) in de twee series vergelijken. Wanneer we ons nu beperken tot de tekst in Merlina, dan krijgt Pol een tussentaalpercentage van 34,1%. De drie kenmerken die daarvoor bepalend zijn, zijn het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eind-t in kort functiewoorden en de h-procope. De volgende zinnen geven een voorbeeld uit de transcripties. (64) POL: Wel da(t) meisje, die Ann dus, die werd (d)oor twee manne(n) overvalle(n) en in een bestelwage(n) geduwd eu in (h)et gewoel moet ze dat medaillon afin die append… (65) POL: Dad is (h)et (h)e Sjarel. Hetzelfde model, dezelfde kleur, a(l)s ge (e)r nu nog de letters Sardonis opschilderde dan is (h)et helemaal compleet. 5.3.7.3
Napoleon
In de tekst van Napoleon komen alle drie de genoemde tussentaalkenmerken voor. Dat zorgt voor een tussentaalscore van 39,1%. Hieronder volgt een voorbeeld voor de drie kenmerken.
57
(66) NAPOLEON: Deze paraplu dad is de oplossing. Op (h)et eerste gezicht gelijkt (h)et een doodgewone paraplu. Ma(a)r ge moet wete(n) (h)oe (h)et marcheert (h)et is een geheim wapen. De relatief hoge tussentaalscore in vergelijking met de andere personages heeft misschien te maken met het feit dat Jan Reussens, de acteur die Napoleon speelt, geboren is in Frankrijk. We weten niet veel meer over zijn biografie en dus weten we niet of Nederlands zijn moedertaal is of zijn tweede taal. We hebben er dan ook het raden naar of dit zijn taalgebruik beïnvloedt.
5.3.8 Xenon (1984) Het laatste programma van het corpus 1977-1985 is Xenon. Zoals eerder al vermeld, heeft dit programma de laagste tussentaalscore van het corpus. Die score bedraagt 9,4% en wordt bepaald door het voorkomen van twee tussentaalkenmerken, namelijk het weglaten of stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 14: Tussentaalkenmerken van Xenon
Aangezien de twee hoofdpersonages, Nick en Tom, hetzelfde aantal tussentaalkenmerken hebben, worden ze hier samen besproken. Hun tussentaalscores zijn respectievelijk 3,8% en 17,1%. Die scores worden bepaald door de twee genoemde kenmerken. Hieronder staat voor iedere spreker een voorbeeld van ieder voorkomend kenmerk. (67) NICK: Je rijdt als een gek met een wagen die nog nie(t) afbetaald is, dat is er gebeurd! (68) NICK: Kijk ons eindbeeld, kom we gaan (h)et opneme(n). (69) TOM: Ja, je kan je gewoon niet inbeelde(n) wad (h)et voor ons betekent.
58
5.3.9 Spring (2008) Spring is het eerste programma van het corpus 2008-2012. In dit programma komen veel personages voor, maar er zijn er slechts vijf met meer dan 100 woorden tekst. De groep ‘andere’ omvat dan ook veel personages die we hier niet elk apart bespreken. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 15: Tussentaalkenmerken van Spring
De bovenstaande figuur is een grafische weergave van de verschillende tussentaalkenmerken die voorkomen in Spring. Zoals te zien is in deze figuur komen acht van de tien geselecteerde tussentaalkenmerken voor. Enkel van de verbuiging van een onbepaald voornaamwoord in adnominale positie en van een dubbele negatie is geen voorbeeld te vinden in de transcripties. De acht voorkomende kenmerken leveren een tussentaalscore van 68,5% op. De hoge tussentaalscores van de personages in dit programma kunnen te maken hebben met de setting van het verhaal, namelijk een dansschool voor jongeren en de huiskamer van een van de danseressen. Er is een stuk in de aflevering dat zich buiten de twee genoemde ruimtes afspeelt. De gesprekken daar zijn overwegend standaardtalig. Een andere mogelijke verklaring voor de relatief hoge tussentaalscores heeft te maken met de onderwerpen die behandeld worden in de aflevering. Een gesprek over liefdesverdriet is waarschijnlijk aannemelijker voor de jonge kijkers wanneer het in tussentaal gevoerd wordt, dan wanneer dat in het AN zou gebeuren. Voor we beginnen met de bespreking van de verschillende personages, willen we het eerst nog even hebben over het woord eff(e)kes dat voorkomt bij een spreker in de groep ‘andere’. Aangezien we voor de diminutiefvormen zoeken op ke(s), kwam ook eff(e)kes naar voren. Wij hebben het
59
opgenomen in de categorie diminutieven op –ke op grond van de volgende redenering: Als effe de informele vorm van even is, dan is eff(e)kes informele vorm van eventjes. Wanneer we eventjes opzoeken in de Algemene Nederlandse spraakkunds (e-ans: Achtervoegsels ter vorming van ‘verkleinwoordvormen’) dan vinden we dat terug bij de verkleinwoordvormen. In het geval van eventjes is het een vorm die gemaakt is door een afleiding van een bijwoord. Naar analogie kunnen we dan ook ook stellen dat effekes een verkleinwoordvorm is, afgeleid van het informele bijwoord effe. Wanneer we verder zoeken naar materiaal om deze verwachtingen te staven, dan vinden we maar weinig bruikbaar materiaal. Efkes wordt vermeld in het boek Normgevoeligheid van Hélène Vancompernolle (2012:65), maar zij brengt het onder bij de lexicale tussentaalkenmerken. Wanneer we op zoek gaan in de SAND naar efkes dan vinden we dat het woord getagd wordt als een vrij bijwoord (SAND:zoekterm ‘efkes’). We hebben dus verschillende verklaringen voor het woord eff(e)kes. Maar we zullen het hier, evenals in de SAND, beschouwen als een diminutief van het bijwoord even/effe en het dus opnemen in de categorie diminutieven op –ke. 5.3.9.1
Stefanie
Het minst tussentalige personage is Stefanie. Iets minder dan de helft van haar uitingen (48,4%) zijn tussentalig. In haar tekst werden vier tussentaalkenmerken teruggevonden. Die zijn: de verbuiging van een bezittelijk voornaamwoord, het gebruik van gij en ge, het weglaten of stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Enkele voorbeelden: (70) STEFANIE: En gij kent (d)aar iets van? (71) STEFANIE: Ja Leen, mijnen agenda ook en da(t) (i)s veel erger. (72) STEFANIE: We kunne(n) nie(t) aan de bankrekening van Pia dus a(l)s Spring da(t) nie(t) kan betale(n) zitte(n) we me(t) een probleem. (73) STEFANIE: Allé (h)et mysterie is opgelost (h)e. En kan der mij nu iemand helpe(n) zoeke(n)? In de transcripties van Stefanie vinden we ook een duidelijk voorbeeld van code switching terug. Zeer eenvoudig gesteld houdt dat in dat een spreker, afhankelijk van de situatie, de gesprekspartner, … zijn of haar taalgebruik aanpast. In de tekst van Stefanie wil dat zeggen dat zij anders zal spreken tegen mensen die zij niet kent en op plaatsen waar zij in haar hoedanigheid van zakenvrouw is, dan wanneer zij met familie spreekt of wanneer zij in Spring is. Het is moeilijk om alle getranscribeerde zinnen hier als voorbeeld te geven, maar die kunnen teruggevonden worden in bijlage 1. Om onze stelling dat Stefanie aan code switching doet te bevestigen, geven we hier enkele aanwijzingen. Ten eerste kunnen we kijken naar de tussentaalindex van Stefanie. In totaal komen er in haar tekst 31 tussentaalvarianten voor. Slechts 6 daarvan worden
60
geuit in een gesprek met de ober of met een andere zakenvrouw. Een tweede aanwijzing is dat Stefanie in een meer formele situatie consequent u gebruikt en in andere situaties het gij/geparadigma. 5.3.9.2
Arlette
Het volgende personage is Arlette. Zij is de moeder van een van de danseressen. Het is dus moeilijk om onze eerdere verklaringen voor het hoge tussentaalgehalte in de serie op haar toe te passen. Een mogelijke verklaring voor haar relatief hoge tussentaalscore van 66,7% is dat zij met haar stiefdochter spreekt en dus een informeel gesprek voert. Het tussentaalgehalte van Arlette wordt bepaald door drie kenmerken. Die zijn: gij en ge in plaats van jij en je, de aanpassing van de auslautende t in korte functiewoorden en de h-procope. Zin (74) bevat een voorbeeld van de drie kenmerken. (74) ARLETTE: Misschien kunt ge beter wachte(n) me(t) paniekere(n) tot ge helemaal zeker zijt. Want ik denk namelijk dad (h)ier helemaal geen muize(n) zitte(n). 5.3.9.3
Niek
In de tekst van Niek komen de volgende zes tussentaalkenmerken voor: diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord en het onbepaald voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, het weglaten of stemhebbend maken van de eind-t in korte functiewoorden en de hprocope. Het voorkomen van die zes kenmerken zorgt voor een tussentaalscore van 82% (75) (76) (77) (78) (79) (80) 5.3.9.4
NIEK: Ge weet wel ja dad (j)e nie(t) valt op meiskes, meiskes dad is echt, zever. NIEK: Ik wou een brommertje gaan (h)uren, nee zij nen auto. NIEK: Ah nee want mevrouw (h)ad genen (h)onger. NIEK: Ja omda(t) ge zijt zoa(l)s ge zijt ja. NIEK: In da(t) verhuurbedrijf kreeg ze plots een job aangebode(n). NIEK: Dus ja (h)eb (i)k (h)aar late(n) gaan (h)e. Jo
Met een tussentaalpercentage van 84,1% is Jo het volgende te bespreken personage. In zijn tekst komen zeven verschillende tussentaalkenmerken voor, namelijk de verbuiging van het lidwoord, het bezittelijk voornaamwoord en het aanwijzend voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, een expletief dat, het aanpassen van de eind-t in korte functiewoorden en de hprocope. Dit zijn enkele voorbeelden uit de transcripties: (81) (82) (83) (84)
JO: Ikke ne gelukzak? Waarom? JO: Voor dien auto? G(e) (h)ebt (h)aar toch (h)aar zin gegeve(n)? JO: G(e) (h)ad toch effe dag kunne(n) zegge(n) of zegge(n) wat er op uwe lever ligt. JO: G(e) (h)ebt (h)aar toch (h)aar zin gegeve(n)?
61
(85) JO: Kijk Niek ik wilde gewoon wete(n) waarom da(t) ge zij weggegaan zonder iets te zegge(n). (86) JO: (H)oe om zeep wa(t)? (87) JO: (H)oe voorbij? 5.3.9.5
Emma
Het laatste te bespreken Springpersonage is Emma. Op basis van de tussentaalindex kreeg zij een tussentaalscore van 92,3%. Dat cijfer wordt bepaald door zes tussentaalkenmerken, namelijk de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord en het bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie, het persoonlijk voornaamwoord gij en ge, de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. (88) (89) (90) (91) (92) (93)
EMMA: Ho, (h)et is mij (h)et (d)agske wel. EMMA: Pas nu op want daar sta(at) nen emmer. EMMA: Misschien kan ek (h)aar op (h)are gsm bereike(n)? EMMA: Ge kun(t) (h)et direct terug opkuise(n). EMMA: Dad (h)ij maar snel terugkomt. EMMA: Kijken op (h)aar bureau (h)e misschien kome(n) we dan meer te wete(n)?
Het hoge aantal tussentaalvarianten in het taalgebruik van Emma kan deels verklaard worden door haar lage sociale status, zij is de kuis- en barvrouw van Spring. Een ander deel van de verklaring is dat zij over emotionele onderwerpen spreekt. Wanneer mensen over gebeurtenissen spreken waarin ze bijvoorbeeld grote angst ervaarden, verliezen ze deels de controle over hun taalgebruik. Ze zullen dan ook minder standaardtalig spreken.
5.3.10 En daarmee basta! (2008) Het tweede programma van het corpus 2008-2012 is En daarmee basta!. Het heeft een tussentaalpercentage van 79,8%, dat bepaald wordt door acht tussentaalkenmerken. Enkel de verbuiging van een onbepaald voornaamwoord in adnominale positie en een dubbele negatie, komen niet voor in de transcripties van En daarmee basta!.
62
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 16: Tussentaalkenmerken van En daarmee basta!
Het hoge tussentaalgehalte van dit programma kan misschien verklaard worden door de setting van de aflevering. Het verhaal speelt zich immers af in een huiselijke sfeer. Die informele omgeving kan er voor zorgen dat ook het taalgebruik informeel wordt. Daarnaast kunnen ook de emotionele onderwerpen het taalgebruik beïnvloeden. In de getranscribeerde aflevering spelen acht acteurs mee, zij hebben allemaal meer dan honderd woorden tekst en zullen dus allemaal geanalyseerd worden. Dit wil dan ook zeggen dat er voor dit programma geen categorie ‘andere’ is. Aangezien alle personages een hoge tussentaalscore hebben, rond de 60% of meer, en er geen noemenswaardige bijzonderheden in de tekst voorkomen, zullen we proberen om alle personages met dezelfde tussentaalkenmerken, samen te behandelen. 5.3.10.1 Stijn Het minst tussentalige personage is Stijn. Hij heeft een tussentaligheidspercentage van 57,6%. Dat cijfer wordt bepaald door drie kenmerken: het gebruik van gij en ge, het aanpassen van de eind-t en de h-procope. De voorbeeldzin bevat alle drie de kenmerken. (94) STIJN: (I)k vind (d)a(t) mooi. Wat (d)enkt ge. (I)k (h)eb ook al jonge(n)snamen (h)e. Frodo, Legolas, Aragorn of Bobby. 5.3.10.2 Bert en Joost Bert en Joost hebben alle twee dezelfde vier tussentaalkenmerken. In hun tekst worden een aantal diminutieven gevormd met het achtervoegsel –ke, wordt het persoonlijk voornaamwoord jij en je
63
vaak vervangen door gij en ge, wordt de eind-t in korte functiewoorden aangepast, en wordt de h in de anlaut geregeld weggelaten. Hun tussentaalscores zijn respectievelijk 72,7% en 91,3%. Hieronder volgen enkele voorbeelden van de twee personages. (95) BERT: Seg staad is effkes stil, straks is de vloer verslete(n). (96) BERT: Seg die zwangerschapstest, die stond nie(t) op mijn boodschappe(n)lijstje, ik zou graag (h)ebbe(n) da(t) ge mij die terugbetaald. (97) JOOST:Kunt ge da(t) nu gelove(n) (98) JOOST: (H)et is nie(t) (h)et moment om (h)et slimmeken uit t(e) (h)ange(n). (Voor een uitgebreide verklaring van het woord effkes, zie 5.3.9) Frans Van der Aa, de acteur die Bert speelt, speelt ook mee in De Opkopers. In de volgende paragraaf zullen we dan ook zijn taalgebruik in de verschillende series vergelijken. 5.3.10.3 Bob Het tussentaalpercentage van Bob (74,2%)wordt bepaald door vijf kenmerken. Naast de vier kenmerken die ook bij Bert en Joost voorkomen, staat er in de tekst van Bob nog een verbuiging van een bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie. (99) BOB: Oei staat (d)ie in de weg? Kunde gij (h)em effkes eu verzette(n)? (100) BOB: Ja a(l)s ik nu nog mijnen auto vind. (101) BOB: Jajaja, nee(n) da(t) moet (h)e voor parket, (h)et scheelt zeker drie grade(n) voor verwarming. 5.3.10.4 Isa en Laura Isa en Laura hebben elk vijf tussentaalkenmerken. Dat zijn dezelfde vier als Bert en Joost, maar daarbij komt ook nog een expletief dat. Het aantal tussentaalvariaties in hun taalgebruik is 75,5% en 86,2%. Hier volgen enkele voorbeelden: (102) (103) (104) (105) (106)
LAURA: Ge zult nog effkes moete(n) wachte(n). LAURA: We zullen u helpe(n) waar en wanneer da(t) we kunne(n). LAURA: Isa psst. En (h)ebt g(e) al eu LAURA: En ik vind da(t) gij nie(t) moet moeie(n) ISA: De apotheker kent mij en ons mama, ik wil nie(t) dad (h)ij de verkeerde conclusies trekt. Voor ge (h)et weet staat (h)et in de boekskes: Patsy Carlisse zwanger! (107) ISA: Ik weet nie(t) waar da(t) ge (h)et over (h)ebt. (108) ISA: Eindelijk wa(t)? (Een uitgebreide verklaring van effkes staat onder 5.3.9.)
64
5.3.10.5 Patsy Patsy heeft een tussentaalscore van 80%. Die score wordt bepaald door vier kenmerken: het gebruik van gij en ge, expletief dat, de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Hier volgen enkele voorbeelden: (109) (110) (111) (112)
PATSY: Allé ge ziet er goed uit goe(d) goe(d). PATSY: Ah ja dan zal ik is belle(n) naar Bob of da(t) w(e) een afspraak kunne(n) make(n). PATSY: Da(t) da(t) (i)s Bop, mij ex. PATSY: Ja de zake(n) gaan goed (h)eb ek g(eh)oord.
5.3.10.6 Ruben Het meest tussentalige personage van dit programma is Ruben met een tussentaalpercentage van 91,7%. In zijn taalgebruik komen alle acht de tussentaalkenmerken die in dit programma voorkomen, voor. De zinnen 113 tot en met 115 Zijn daar illustraties van. (113) RUBEN: Wie is dieë gast? (114) RUBEN: (I)k snap eige(n)lijk nie(t) waarom da(t) ge die vogel (h)ebt late(n) vliege(n). (115) RUBEN: Da(t) bedoel ek dus. (H)e Stijnske man, chansken (h)e, voor (h)etzelfde geld zat g(e) (h)ier binne(n) nege(n) maande(n) me(t) ne kleinen op uwe schoot.
5.3.11 Amika (2008) Het minst tussentalige programma van het corpus 2008-2012 is Amika. In de transcripties komen maar drie tussentaalkenmerken voor, namelijk het gebruik van gij en ge in plaats van het standaardtalige jij en je, het weglaten of stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. De tussentaalscore voor dit programma bedraagt 30,9%. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 17: Tussentaalkenmerken van Amika
65
Voor de berekening van de tussentaalindex en de grafieken werd de tekst van Hedwig (Anita Nederlof) achterwege gelaten aangezien zij een Nederlandse actrice is. 5.3.11.1 Tijs Hoewel bijna alle tekst van Tijs geuit wordt in een informele context, heeft hij een tussentaalpercentage van slechts 19,2%. Een verklaring voor dit lage percentage is moeilijk te vinden. Een aannemelijke reden is dat het een beslissing van de makers van het programma was om een overwegend standaardtalige serie te produceren. In de tekst van Tijs komen twee tussentaalkenmerken voor, de aanpassing van de eind-t en de h-procope. (116) TIJS: (H)et is goe(d) da(t) je die gevonden (h)ebt, die was ik net kwijt. Eu thee? (H)eb jij ook zin in thee? 5.3.11.2 Merel In de tekst van Merel komen dezelfde twee tussentaalkenmerken voor als bij haar vader Tijs. De aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en h-procopes zorgen voor een tussentaalscore van 37,1%. (117) MEREL: Maakt toch nie(t) zoveel uit papa. (118) MEREL: Ik (h)eb misschien nog wel een ideetje. We moeten hier wel opmerken dat een gedeelte van de tekst van Merel voorgelezen wordt. Zij leest advertenties in de krant waardoor het aantal standaardtaalvariaties stijgt. Alle vetgedrukte woorden in de onderstaande tekst zouden in spontaan informeel taalgebruik tussentalig kunnen uitgesproken worden. (119) MEREL: Ah (h)ier: ‘Jonge dynamische vrouw’ ja da(t) ben ek wel ‘die graag hard werkt’ da(t) kan ek wel ‘en ervaring heeft met computers’ ja da(t) kan ek nie(t). Eu, tuinman, schilder. (120) MEREL: Ah (h)ier ‘hou je van diere(n), hou je van de frisse buite(n)lucht, kom ons dan helpe(n) op de manège de paarde(n)hoeve’. 5.3.11.3 Marie-Claire Het meest tussentalige personage van deze serie is Marie-Claire. Zij heeft een tussentaalscore van 41,4%. In haar tekst komen drie tussentaalkenmerken voor: het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eind-t en de h-procope. (121) MARIE-CLAIRE: Wist ge da(t) ze wel meer dan vijfduizend winkels (h)ebbe(n) in New York?
5.3.12 Click-ID (2009) Na het minst tussentalige programma van het corpus, volgt nu het meest tussentalige. Click-ID heeft een tussentaalgehalte van 82,2%. Dat cijfer wordt bepaald door negen voorkomende
66
tussentaalkenmerken. Het enige kenmerk dat niet voorkomt in de getranscribeerde aflevering is een dubbele negatie. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 18: Tussentaalkenmerken van Click-ID
Het is moeilijk om een verklaring te geven voor waarom dit programma zo tussentalig is. Bij de voorgaande programma’s konden we de context aanhalen als verklaring, maar dat is hier niet het geval. Ook in meer formele situaties, bijvoorbeeld wanneer er gesproken wordt met de investeerder Verboven, wordt er zeer tussentalig gesproken. Een andere eerder aangehaalde reden is dat de personages jongeren zijn en onderling tussentaal spreken. Dit kan een gedeeltelijke verklaring zijn, maar ook de volwassenen in de serie hebben allemaal een tussentaalpercentage van meer dan 50%. De enige afdoende verklaring kan dan nog zijn dat het taalgebruik bepaald wordt door het dagdagelijkse taalgebruik van de acteurs. 5.3.12.1 Verboven De investeringspartner van Jeff en Bas, meneer Verboven, heeft een tussentaligheidsscore van 66,7%. Dit cijfer wordt bepaald door het voorkomen van vier tussentaalkenmerken. Hieronder staat een voorbeeld van een verbuiging van een aanwijzend voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van het gij/ge-systeem, het aanpassen van de eind-t in korte functiewoorden en de hprocope. (122) VERBOVEN: Hmm dieë jongen (h)eeft talent. (123) VERBOVEN: Dus gij praat is med uw collega en gij laat mij dan asap iets wete(n)? (124) VERBOVEN: En wie (h)eeft da(t) irritant tunetje verzonne(n) seg?
67
5.3.12.2 Bas Hoewel Bas de zoon van een advocaat is, een beroep dat met enige status en dus een net taalgebruik geassocieerd wordt, heeft hij een tussentaligheidspercentage van 68,8%. In het taalgebruik van Bas komen zeven tussentaalkenmerken voor. Naast het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eindt en de h-procope, wat ook bij Verboven voorkwam, vinden we ook nog de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord en het bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie en het redundant dat terug in de tekst van Bas. (125) BAS: Komaan Jeffke (126) BAS: En, en den tuinman? (127) BAS: Ja, jajaja en ik be(n) me(t) mijne spaceshuttle een vlag gaan plante(n) op een nieuwe ster. (128) BAS: Eu heu, een esspressobar bedoelt ge. (129) BAS: Ge weet echt nie(t) over wie da(t) (i)k (h)et (h)eb (h)e! (130) BAS: Ik weet (h)et gewoon efkes nie(t) meer. 5.3.12.3 Nathalie Er komen in de tekst van Nathalie drie tussentaalkenmerken voor. Dat zijn het gebruik van gij en ge, het aanpassen van de eind-t en de h-procope. Die tussentaalkenmerken zorgen voor een tussentaalscore van 76,2%. Van ieder kenmerk staat hieronder een voorbeeld. (131) NATHALIE: Ja, gaat gij elke dag onze koelkast kome(n) plundere(n)? (132) NATHALIE: Papa komt nie(t) meer, (h)ij is al na(ar) de rechtbank. 5.3.12.4 Jeff In de tekst van Jeff zitten alle negen tussentaalkenmerken uit dit programma. In totaal zorgen die voor een tussentaalscore van 80,8%. Zin 133 tot en met 140 zijn illustraties van de voorkomende tussentaalkenmerken. (133) JEFF: Komt gij ook Sebastienneke (134) JEFF: Twee weke(n) geleden om drie uur ’s nachts hadde gij ne platten band en wie is u komen (h)elpe(n)? (135) JEFF: Omda(t) ge mijne maat zij en omda(t) g(e) op mij kunt rekene(n). (136) JEFF: Alles ja, dieë gast die wilt o(n)s bakke(n) geld geve(n) om te doen wa(t) we nu doen. (137) JEFF: Gaat gij dad elken dag vrage(n)? U(w) moeder (h)eeft nie(t) liever dan da(t) (i)k geniet van (h)aar uitmuntende kookkunst. (138) JEFF: Wat? Zijt ge vergete(n) dad ik gisterenavond in (h)et voorprogramma van U2 stond? (139) JEFF: Tuurlijk, ik wil nie(t) misse(n) hoe da(t) gij de grootste fout van u(w) leve(n) maakt. (140) JEFF: Waarom (h)ebt ge mij dan nie(t) gebeld?
68
Het hoge tussentaalpercentage van Jeff kunnen we linken aan het karakter van het personage. Hij is een losbol die nooit naar de les gaat. Zijn taalgebruik zou dus een weerspiegeling van zijn karakter kunnen zijn. 5.3.12.5 George (vader) Van een advocaat zouden we algemeen verwachten dat hij een relatief laag tussentaalgehalte heeft. Dat is hier niet het geval. Het taalgebruik van de vader van Bas is 84% tussentalig. Zeven tussentaalkenmerken zijn verantwoordelijk voor dat cijfer: diminuering op –ke, verbuiging van het lidwoord en het bezittelijk voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, expletief dat, het aanpassen van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Hier zijn enkele voorbeelden: (141) VADER: Zegt ge nu da(t) g(e) uw studies wilt opgeve(n) om med uw computerke te spele(n)? Da(a)r zit toch geen toekomst in. (142) VADER: Dat (d)en eerste die schiet de meeste kans (h)eeft op succes zeker? Da(ar) komt (h)em altij(d) mee af. Ma(ar) zelf (h)eeft (h)em nog nooit iets geschote(n), tenzij zijnen tuinman. (143) VADER: Wa(t) da(t) g(e) ook doe(t), uw studies komen altijd op d(e) eerste plaats. In zin 142 wordt hem twee maal gebruikt als subject. Dit is niet een van de door ons geselecteerde tussentaalkenmerken, maar we vestigen er hier even de aandacht op. Hem heeft in de voorbeeldzin de functie van subject, er zou dus de subjectvorm hij moeten staan. Hem daarentegen is de objectvorm en kan in het Standaardnederlands bijvoorbeeld wel in zinnen als Hij heeft het hem gegeven (e-ans:Onderwerps- en niet-onderwerpsvormen).
5.3.13 De 5de boog (2010) De volgende jeugdfictieserie die we zullen bespreken is De 5de boog. In de transcripties komen negen van de tien tussentaalkenmerken voor. Het enige kenmerk dat ontbreekt, is de dubbele negatie. Op basis van de tussentaalkenmerken kunnen we dit programma een tussentaalscore van 78,4% toekennen. Voor de berekening van die tussentaalscore werd de tekst van de Nederlandse smid achterwege gelaten.
69
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
de
Figuur 19: Tussentaalkenmerken van De 5 boog
Ook voor dit programma kan een mogelijke verklaring voor het hoge tussentaalpercentage zijn dat er overwegend gesprekken worden gevoerd tussen jongeren van een gelijkaardige leeftijd. Johan De Caluwe oppert in het artikel Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen (2009) dat tussentaal de omgangstaal wordt van hedendaagse jongeren, dit programma zou een weergave kunnen zijn van die taalrealiteit die (2009:21). In de tekst van een van de nevenpersonages komt een meervoudsvorm van gij voor, namelijk gijle. Hieronder staat de context weergegeven. (144) BEWAKERS: Doe ope(n), we wete(n) da(t) gijlen (h)ier zijt, ope(n)doen! De –n van gijlen wordt toegevoegd om het uitspraakgemak te verhogen. Wanneer de h van hier wegvalt dan volgen er twee vocalen op elkaar. Om die vocaalcluster makkelijker uitspreekbaar te maken, wordt er een tussen-n toegevoegd. 5.3.13.1 Kato Procentueel gezien komen het minste aantal tussentaalvariaties voor in het taalgebruik van Kato, 68,8%. In de transcripties van Kato komt de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord en het aanwijzend voornaamwoord in adnominale positie, het gij/ge-systeem, de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope voor. (145) (146) (147) (148)
70
KATO: (H)oe zit da(t) met da(t) drankske? KATO: (I)k wil schittere(n) in ne musical. KATO: En wie is dieë vijfde dan? KATO: Ik weet (h)et nie(t). Waarom blijft gij?
Net als bij Napoleon uit Merlina, moeten we hier vermelden dat Darya Gantura niet in België geboren is. Dit onderzoek laat niet de ruimte om te bekijken hoe het Nederlands van Darya Gantura beïnvloed kan zijn door haar moedertaal, maar het is belangrijk om de aandacht te vestigen op haar anderstalige achtergrond. 5.3.13.2 Cara Bij Cara bepalen vijf kenmerken het tussentaligheidspercentage van 80,2%. Die kenmerken zijn de diminuering op –ke, de verbuiging van het onbepaald voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, het aanpassen van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. (149) CARA: Welkom ik ben zo content da(t) jullie (h)ier zijn. Mannekes. (150) CARA: Ma a(l)s (h)et binne(n)kort volle maan is en Orion staat op 1 recht lijn me(t) Jupiter, en vooral als ze op die ene rechte lijn same(n) kome(n), gebeurt ene keer om de honderdnegenenegetig jaar. Dan komt Mordus vrij. (151) CARA: En ge zou eige(n)lijk ook me(t) vijf moete(n) zijn. (152) CARA: Euh oké, kom (h)ier, auh lieverdjes. Ik ben echt zo blij da(t) jullie der zijn 5.3.13.3 Babs Het volgende personage is Babs, zij heeft een tussentaalpercentage van 84,4%. Dat cijfer wordt bepaald door zes tussentaalkenmerken, namelijk de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord in adnominale positie, het gij/ge-systeem, expletief dat, de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. (153) (154) (155) (156) (157)
BABS: Weet gij da(t) u(w) biefstukske nog twintig dage(n) in u(w) darme(n) blijft rotte(n)? BABS: In den brief sta(at) wel waar da(t) we moete(n) zijn. BABS: Komt gij ook voor (h)et kamp? BABS: Ma(ar) da(t) ben ik. BABS Ma(ar) (h)ij (h)eeft gelijk.
5.3.13.4 Arne Het voorlaatste personage van deze serie is Arne. Zijn tussentaalscore bedraagt 91,9%. Dat percentage wordt bepaald door zeven tussentaalkenmerken. In zijn tekst komt enkel geen verbuiging van een onbepaald voornaamwoord, geen expletief dat en geen dubbele negatie voor. Enkele voorbeelden van de voorkomende tussentaalkenmerken: (158) ARNE: Is da(t) nog ee(n) meiske of…? (159) ARNE: Ik denk da(t) Babs en den dinge wel gaan blijven eige(n)lijk. Ook wel straf (h)e dieën boek? (160) ARNE: Neenee(n) dad is mijne geboortedatum. (161) ARNE: Zijde gij (h)ier ook voor (h)et kamp?
71
5.3.13.5 Tuur Het meest tussentalige personage, met een percentage van 92,7%, is Tuur. Dat percentage wordt bereikt door het voorkomen van vijf tussentaalkenmerken: de diminuering op –ke, de verbuiging van het adnominale lidwoord, het gij/ge-systeem, de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. (162) (163) (164) (165)
TUUR: Moge(n) wij verzoeknummerkes vrage(n)? TUUR: Eu ikke nie(t), ne mens kan toch nie(t) leve(n) op sla en worteltjes. TUUR: Eum da(t) (i)s wel cool. Zied (g)e wel een gamekamp. TUUR: Da(t) (i)s (h)ier toch een gamekamp, cool spel.
5.3.14 De Elfenheuvel (2011) De Elfenheuvel is een van de vijf overwegend tussentalige programma’s van het corpus 2008-2012. Het heeft een tussentaalpercentage van 63,6%. Dat percentage wordt bepaald door het voorkomen van de volgende zeven tussentaalkenmerken: diminuering op –ke, verbuiging van het lidwoord en het onbepaald voornaamwoord in adnominale positie, gij en ge in plaats van jij en je, de weglating of het stemhebbend maken van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 20: Tussentaalkenmerken van De Elfenheuvel
Ook hier zullen we de personages met dezelfde tussentaalkenmerken samen bespreken. 5.3.14.1 Mara In vergelijking met de andere personages in dit programma is het tussentaalpercentage van Mara (16,7%) laag. Een mogelijke verklaring is dat zij een vertegenwoordigster van Kind en Welzijn is en er
72
van haar dus een formeel taalgebruik wordt verwacht. Dat is in tegenstelling tot de andere personages, die of in een familiale kring verkeren of onder leeftijdsgenoten zijn. In het taalgebruik van Mara komen slechts twee tussentaalkenmerken voor, namelijk de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. (166) MARA: Ja ik zou (h)et nie(t) wete(n). Echt. (167) MARA: Hebbe(n) we dit nu niet allemaal besproke(n) voor we naar (h)ier kwame(n)? 5.3.14.2 Dagmar en Saartje Zowel in de transcripties van Dagmar als van Saartje komen dezelfde drie tussentaalkenmerken voor. Dat zijn het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eind-t en de h-procope. Hun tussentaalpercentage is wel verschillend. Dat van Saartje (78,6%) is immers hoger dan dat van Dagmar (68,9%). (168) (169) (170) (171) (172) (173)
DAGMAR: Wacht, wa(t)? Gij kun toch nie(t) zomaar mijn vliegkunst afneme(n)? DAGMAR: Wa(t) is da(t)? DAGMAR: Kunne(n) mensen (h)un (h)oofd verlieze(n)? SAARTJE: Allé kom mee gij. SAARTJE: Ho ik dacht echt da(t) we me(t) huis en alles gingen opstijge(n). SAARTJE: Mama, (h)et is nog wel vakantie (h)e.
5.3.14.3 Rinus In de tekst van Rinus komen nog twee tussentaalkenmerken meer voor dan bij Dagmar en Saartje. Naast hun drie kenmerken komt er ook een verbuiging van het adnominale lidwoord en een redundant dat voor. Die vijf tussentaalkenmerken zorgen voor een tussentaalpercentage van 71,1%. (174) RINUS: (H)et moment waarop dat (d)en techniek in opstand komt tege(n) de mensheid. (175) RINUS: Gij altij(d) med uw club(h)uis. (176) RINUS: A(l)s (h)ij mij kan vertelle(n) hoe da(t) (i)k mijn elektromagnetisch rangeersysteem kan optimalisere(n) ben (i)k al lang tevrede(n). (177) RINUS: (I)k weet (h)et nie(t). Misschien is (h)et eindelijk zover. 5.3.14.4 Lore Het laatste personage van deze serie is Lore. Zij is het meest tussentalige personage met een percentage van 80,7%. Dat percentage wordt bepaald door de volgende zes tussentaalkenmerken: diminuering op –ke, verbuiging van het adnominale lidwoord en onbepaald voornaamwoord, gij/gesysteem, aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Van ieder kenmerk volgt nu een voorbeeld: (178) LORE: Wacht is effkes Veerle. (179) LORE: Ja ne mens zou voor minder zijn (h)oofd verliezen (h)e.
73
(180) LORE: Ja, da(t) (i)s raar, der hangt al jare(n) gene klepel meer in de bel. (181) LORE: Ge neemt gerust. Ge zijd (h)ier nu toch thuis (h)e Dagmar. (182) LORE: Ja eu ja nie(t) op de rommel lette(n), ik was er van overtuigd (d)a(t) jullie, da(t) jullie pas va(n)middag zoude(n) kome(n) daarmee ja. (183) LORE: (I)k (h)oop dad (h)ij (h)ier zich vlug thuis zal voele(n).
5.3.15 Galaxy Park (2012) Eén van de drie overwegend standaardtalige programma’s is Galaxy Park. Het heeft een tussentaalpercentage van 38,8%. Dat percentage gaat tegen de verwachtingen in, we zouden immers verwachten dat in een programma waarin voornamelijk jongeren met elkaar interageren, het tussentaalpercentage relatief hoog zou liggen. Dat is hier dus niet het geval. De enige aannemelijke verklaring voor het hoge standaardtaalgehalte is dat het komt door een beslissing van de programmamakers. 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 21: Tussentaalkenmerken van Galaxy Park
Op basis van figuur 21 komen we te weten dat er in de transcripties van Galaxy Park drie tussentaalkenmerken voorkomen. Die drie kenmerken zijn het redundante dat, het weglaten of stemhebbend uitspreken van de eind-t in korte vocalen en de h-procope. Voor het opstellen van de bovenstaande grafiek werd de tekst van Didi buiten beschouwing gelaten. Zijn personage wordt gespeeld door een Nederlandse acteur en daardoor is zijn taalgebruik niet relevant voor dit onderzoek. Aangezien alle vier de personages die meer dan honderd woorden tekst hebben dezelfde twee tussentaalkenmerken gemeen hebben, zullen we de personages niet afzonderlijk bespreken. Het
74
enige personage dat licht afwijkt van de andere is Stef. In zijn tekst komt naast de aanpassing van de eind-t en de h-procope ook een voorbeeld van een expletief dat voor. Hieronder volgen voorbeelden voor ieder personage. (184) (185) (186) (187) (188) (189) (190)
MELLANIE: Oh da(t) kan ik nie(t),… MELLANIE: Laat (h)et smake(n). OS: En wat was jij daarnet aan (h)et doen me(t) Didi? FEMKE: Ik wou Os even gaan (h)elpen me(t) bordure(n). STEF: Diederik en ik probere(n) t(e) achterhale(n), wie d(at) er achter die ontvoeringe(n) zit. STEF: Zo’n exultatie is nie(t) zonder gevaar (h)é. STEF: Iemand (h)ier in (h)et park is op zoek naar een alien.
De voorbeelden hierboven zijn geordend van minst naar meest tussentalig personage. De tussentaalscores zijn: Mellanie (26,7%), Os (34,8%), Femke (38,1%) en Stef (55,6%) Daarbij moeten we wel opmerken dat Mellanie met een duidelijk Limburgs accent spreekt. Van tussentaal wordt algemeen gezegd (bv. De Caluwe 2009, Taeldeman 2008) dat het erg beïnvloed is door het Brabantse regiolect. Limburg en vooral ook West-Vlaanderen zijn perifere regio’s waardoor zij het minst beïnvloed zijn door het Brabants. Het lagere tussentaalpercentage van Mellanie kan daar aan te wijten zijn.
5.3.16 ROX (2012) Het meest recente programma is ROX. Het is een van de drie overwegend standaardtalige programma’s in het hedendaagse corpus. Het tussentaalpercentage van 33,3% wordt bepaald door zeven tussentaalkenmerken, namelijk de diminuering op –ke, de verbuiging van het lidwoord, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, het expletieve dat, de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope.
75
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 22: Tussentaalkenmerken van ROX
We zullen ook bij dit programma een aantal personages tezamen bespreken omdat ze dezelfde tussentaalkenmerken hebben. 5.3.16.1 Rox, Olivia, Xavier en racer 1 Vier van de negen personages hebben dezelfde twee tussentaalkenmerken, namelijk de aanpassing van de eind-t in korte functiewoorden en de h-procope. Verschillend is ieder personages tussentaalgehalte. In stijgende lijn zijn dat de volgende: Rox (9,2%), Olivia (28,6%), Xavier (30,9%) en racer 1 (50%). Van alle personages staan hieronder voorbeelden van de tussentaalkenmerken. (191) ROX: Nied al te snel, geen probleem. (192) ROX: Nog niet Olivia, (h)et is (h)ier veel te druk om iets te doen, maar luister eve(n) mee. (193) OLIVIA: J(e) (h)ebt gelijk Jozefien, wij vrouwe(n) kunne(n) dad ook. (194) XAVIER: Jammer, (h)ier kan (h)ij ook nie(t) blijve(n) staan. (195) RACER1: Zal (h)ier nie(t) gaan, dit is een privéclub. Het relatief hoge tussentaalcijfer van racer 1 kan te maken hebben met zijn positie in het programma. Hij is niet een van de hoofdpersonages, maar juist een nevenpersonage dat als racepiloot en bandiet een lage sociale status heeft. Het lage tussentaalgehalte van Rox, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de tekst van deze auto voorgelezen kon worden. Daardoor vallen de spontaan voorkomende tussentaalkenmerken weg. Maar net als bij Battista uit Het geheim van de leeuw van Venetië hebben we de tekst in de tussentaalindex opgenomen.
76
5.3.16.2 Kolonel De kolonel is het personage met het minste woorden tekst en na Rox ook het personage dat het meest standaardtalig is. In zijn tekst komt nog een tussentaalkenmerk minder voor dan bij de vorige vier personages. Er staan enkel h-procopes in zijn transcripties. Die zorgen voor een tussentaalpercentage van 16%. (196) KOLONEL: Mijn geheime dienst vermoedt dat (h)et koffertje zich in de garage Rally Rock bevindt. 5.3.16.3 Rick en Jozefien Rick en Jozefien delen dezelfde drie tussentaalkenmerken. Die kenmerken zijn de diminuering op –ke, de aanpassing van de eind-t en de h-procope. Bij de diminuering moeten we opmerken dat deze twee personages elkaar (bijna) consequent met een diminutiefvorm aanspreken. Slechts een van de voorkomende
diminutieven
is
geen
verkleinvorm
van
een
naam.
De
respectievelijke
tussentaalpercentages van deze twee personages zijn 30% en 39,4%. (197) (198) (199) (200)
RICK: Med een drilboor? En lukt dat? RICK: Joske, kan (h)et wat stiller? JOZEFIEN: Ah jij denkt dus echt dad ik (h)et niet kan? JOZEFIEN: Woe, Rickske zotteke, mij zo doen schrikke(n).
5.3.16.4 Robby Robby heeft een tussentaalscore van 49,2%. Dat percentage wordt bepaald door vijf tussentaalkenmerken: de verbuiging van het bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord in adnominale positie, het gebruik van gij en ge, de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope. Enkele voorbeelden: (201) ROBBY: Ja da(t) (i)s handig voor a(l)s ik is in pan(ne) sta me(t) mijne Rolls Royce (202) ROBBY: Jonge(n)s, wie (h)eeft dieën auto binne(n)gelate(n)? (203) ROBBY: Ja g(e) (h)ebt gelijk, da(t) (i)s te gevaarlijk. Ma(ar) z(e) is wel goed (h)e. Net als bij racer 1 kan ook hier het hoge tussentaalpercentage verklaard worden door de rol die David Cantens speelt. Als garagist en bandiet wordt er van hem geen 100% Standaardnederlands verwacht. 5.3.16.5 Benny Het laatste personage, Benny, heeft een tussentaalscore van 54,8%. Er zijn drie tussentaalkenmerken die dat percentage bepalen: een expletief dat, de aanpassing van de eind-t bij korte functiewoorden en de h-procope.
77
(204) BENNY: Ja, ma(ar) wa(t) (al)s ze door(h)eeft me(t) wat (d)a(t) we echt bezig zijn? (205) BENNY: da(t) van da(t) buite(n) gooie(n) vin(d) ek ee(n) goed idee. (206) BENNY: Ho ho ho: twee en een (h)alf. Ook het taalgebruik van Benny kunnen we verklaren door zijn functie in de serie. Hij is het hulpje van de garagist, een job zonder veel sociale status. Van hem wordt dus ook geen standaardtaal verwacht.
5.4 Dezelfde acteur, een ander personage In de vorige paragraaf hebben we enkele keren gezegd dat we het taalgebruik van acteurs die in meerdere programma’s meespelen in detail zouden bekijken. Om dat te doen vergelijken we de tussentaalindexen van de verschillende programma’s. Op basis daarvan kunnen we dan kijken of er een verschil is in het taalgebruik van dezelfde acteur in verschillende programma’s, en wat dat verschil dan wel is. De resultaten van die vergelijking kunnen een aanwijzing geven over de evolutie in het taalgebruik tussen het oude en het nieuwe corpus. Voor we met de vergelijkingen beginnen merken we op dat er enkel personages vergeleken zullen worden die meer dan 100 woorden tekst hebben. Zo behandelen we Nolle Versyp niet hoewel hij zowel in Dirk van Haveskerke als in Robinson Crusoë speelt. Dit komt doordat hij enkel in Robinson Crusoë een rol heeft met meer dan 100 woorden tekst.
5.4.1 Ann Petersen Ann Petersen speelt Zulma in Circus Rondau en Johanna in Het Veenmysterie. Het taalgebruik in beide series uit het corpus 1977-1985 verschilt op een aantal punten. Ten eerste gebruikt Johanna in Het Veenmysterie één keer een diminutief op –ke, maar zoals bij de bespreking van het programma gezegd werd, is dit een aanspreekvorm die uit gewoonte gebruikt kan zijn. Ten tweede is het percentage voor de andere voorkomende tussentaalkenmerken hoger in Het Veenmysterie. Het taalgebruik van beide personages in de onderstaande tabel is overwegend standaardtalig. Al verschillen de tussentaalpercentages wel. Zulma uit Circus Rondau heeft een percentage van 20,9% en dat van Johanna uit Het Veenmysterie is 46,6%. Er is geen duidelijk aanwijsbare reden voor het hogere tussentaalpercentage in Het Veenmysterie. In beide series speelt Ann Petersen een personage zonder hoge sociale status, namelijk een circusartieste en de vrouw van de veenwachter. Er wordt van geen van beide verwacht dat ze volledig standaardtalig spreken. Ook de situaties in de series vragen geen formeel taalgebruik. We kunnen dus alleen aannemen dat het taalgebruik van Ann Petersen bepaald wordt door van hogerhand opgelegde regels.
78
Zulma
percentage
Johanna
percentage
Diminuering op –ke
0,0%
Diminuering op –ke
50,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge) Expletief dat
0,0%
0,0%
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge) Expletief dat
Dubbele negatie
0,0%
Dubbele negatie
0,0%
Dat, wat, niet en met
25,0%
Dat, wat, niet en met
47,8%
H-procope
36,0%
H-procope
78,9%
ongewogen gemiddelde
2,5%
ongewogen gemiddelde
17,7%
gewogen gemiddelde
20,9%
gewogen gemiddelde
46,6%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Tabel 20: Vergelijking Zulma en Johanna
5.4.2 Paul Ricour De tweede acteur die in meerdere series uit ons onderzoek meespeelt, is Paul Ricour. Hij heeft de rol van Pol Tack in zowel De Opkopers als Merlina. Op basis van de onderstaande tabel vinden we een aantal verschillen. Ten eerste heeft Pol in De Opkopers twee extra tussentaalkenmerken: in De Opkopers gebruikt hij ook een diminuering op –ke en verbuigt hij een lidwoord. Een tweede verschil is dat de tussentaalpercentages in De Opkopers hoger liggen dan in Merlina. Aangezien Paul Ricour in beide programma’s hetzelfde personage speelt is het hier wel betekenisvol dat de tussentaalpercentages 25% verschillen (59,4% bij De Opkopers en 34,1% bij Merlina). In de twee programma’s speelt hij een vergelijkbare rol, namelijk een opkoper en een detective, er wordt van beide personages geen hoogstaand taalgebruik verwacht. Wat bepaalt dan dat Pol in Merlina standaardtaliger spreekt? Een aannemelijke reden is dat hij in Merlina met vreemden spreekt, in De Opkopers bevindt Pol zich altijd tussen vrienden.
79
We kunnen dus stellen dat het taalgebruik in Merlina beïnvloed wordt door de meer formele situatie. Om deze hypothese te toetsen zouden we meer afleveringen van Merlina moeten analyseren om na te gaan of het taalgebruik van Pol in latere afleveringen minder standaardtalig wordt. Pol (De Opkopers)
percentage
Diminuering op –ke
50,0%
Diminuering op –ke
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge) Expletief dat
33,3%
0,0%
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge) Expletief dat
Dubbele negatie Dat, wat, niet en met H-procope
0,0% 82,6% 69,6%
Dubbele negatie Dat, wat, niet en met H-procope
0,0% 38,5% 53,7%
ongewogen gemiddelde gewogen gemiddelde
26,0%
ongewogen gemiddelde gewogen gemiddelde
10,2%
0,0%
0,0%
0,0%
25,0%
59,4%
Pol (Merlina)
percentage
0,0%
0,0%
0,0%
10,0%
0,0%
34,1%
Tabel 21: Vergelijking Pol (De Opkopers) en Pol (Merlina)
5.4.3 Frans Van der Aa De derde en laatste acteur die in meerdere series in ons corpus meespeelt in Frans Van der Aa. Anders dan bij de twee voorgaande acteurs speelt hij zowel in een programma uit het oude corpus, De Opkopers, als in een programma uit het nieuwe corpus, En daarmee Basta!. Frans
80
percentage
Bert
percentage
Diminuering op –ke
75,0%
Diminuering op –ke
60,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – lidwoord
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge)
0,0%
Expletief dat
0,0%
Expletief dat
0,0%
Dubbele negatie
0,0%
Dubbele negatie
0,0%
Dat, wat, niet en met
45,2%
Dat, wat, niet en met
83,3%
H-procope
44,8%
H-procope
75,0%
ongewogen gemiddelde
16,5%
ongewogen gemiddelde
31,8%
gewogen gemiddelde
39,8%
gewogen gemiddelde
72,7%
0,0%
0,0%
0,0%
Verbuiging van adnominale woorden – bezittelijk voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – aanwijzend voornaamwoord Verbuiging van adnominale woorden – onbepaald voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord tweede persoon (gij/ge)
0,0%
0,0%
0,0%
100,0%
Tabel 22: Vergelijking Frans en Bert
Op basis van de bovenstaande tabel kunnen we een aantal verschillen oplijsten. Een eerste verschil is dat in Basta! een extra tussentaalkenmerk voorkomt, namelijk het gebruik van gij en ge. Een tweede verschil is dat het taalgebruik van Frans Van der Aa in de oude serie overwegend standaardtalig is (39,8% tussentalig), terwijl het in het nieuwe programma duidelijk tussentalig is (72,7% tussentalig). Dit verschil in tussentaligheid kunnen we als aanwijzing gebruiken voor onze eerder gestelde hypothese (zie 5.1 en 5.2) dat de komst van VTM een invloed zou kunnen gehad hebben op het taalgebruik op de Vlaamse openbare omroep.
81
6 Vergelijking van het VRT-taalcharter met de talige televisiepraktijk Hoofdstuk twee ging over de visie van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep op tussentaal. Meer bepaald gingen we in op wat de kijk van de openbare omroep is op tussentaal op hun televisienetten. Daarbij hadden we dan vooral aandacht voor de richtlijnen voor jeugdfictieseries. In dit hoofdstuk toetsen we de verschillende VRT-taalcharters aan de bevindingen uit het voorgaande hoofdstuk. Volgens de verschillende taalcharters die er doorheen de jaren geweest zijn, moeten alle kinder- en jeugdprogramma’s van de openbare omroep standaardtalig zijn. Dat wordt niet alleen vastgelegd in die verschillende taalcharters, maar het wordt ook gevraagd door de Vlaamse overheid. We zouden dus op basis van die verschillende documenten verwachten dat alle jeugdfictieseries in dit onderzoek, zowel die uit het oude als uit het nieuwe corpus, overwegend standaardtalig zijn. In de verschillende taalcharters wordt enkel gesproken over standaardtaal als begrip, maar er wordt nergens gezegd wat daar volgens de beleidsmakers van de openbare omroep onder begrepen wordt. In dit hoofdstuk interpreteren wij standaardtaal zeer ruim en zullen wij alle programma’s die onder de grens van 50% tussentaligheid zitten als standaardtalig bestempelen. Als we kijken naar de verschillende programma’s die in dit onderzoek werden opgenomen, dan zien we direct dat een heel aantal programma’s niet voldoen aan de door de VRT opgestelde taaleisen. Om nog even een duidelijk overzicht van de programma’s te geven herhalen we hier figuur 4: 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
tussentalig
standaardtalig
Figuur 23: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora
82
Op basis van deze figuur zien we dat tien van de zestien programma’s (overwegend) standaardtalig zijn en dus voldoen aan de interpretatie van het taalcharter die wij hier gebruiken. Dat wil dan meteen ook zeggen dat zes programma’s ingaan tegen de officiële taalrichtlijnen. In de groep ‘standaardtalig’ zitten vooral programma’s uit het corpus 1977-1985. Alle programma’s uit die periode zijn intern bij de VRT gemaakt. Maar er zitten ook drie hedendaagse series in die groep, Amika, ROX en Galaxy Park. De gemene deler van deze drie programma’s is dat ze zijn voortgekomen uit een samenwerking tussen de VRT en Studio100. Er is nog een vierde programma, Spring, dat uit een zelfde samenwerking voortkwam, maar dat is tussentalig. Het lijkt er dus op dat het grootste deel van de programma’s die Studio100 voor de VRT maakt overeenkomen met het taalcharter. Wanneer we nu kijken naar de zes programma’s die tussentalig zijn, dan vinden we daar één programma uit het oude corpus, De Opkopers. Verwonderenswaardig of toch tenminste opvallend is dat het vervolg van De Opkopers, Merlina, wel standaardtalig is. We hebben in 5.4 al aangegeven dat de inhoud van die twee programma’s een mogelijke verklaring is voor dat verschillend taalgebruik bevat. De andere vijf programma’s in de categorie ‘tussentalig’ zijn dus programma’s uit het corpus 20082012. De Elfenheuvel, En daarmee basta! en Click-ID, werden intern bij de VRT gemaakt, maar voldoen toch niet aan de opgelegde taalrichtlijnen. Ook de 5de boog, wat in samenwerking met Sultan Sushi werd gemaakt en Spring voldoen niet aan het taalcharter. In de analyse van de programma’s kunnen we geen eenduidige reden vinden die het taalgebruik voor alle programma’s verklaart. Al kunnen we voor het oude corpus en de drie standaardtalige programma’s van het corpus 2008-2012 wel veronderstellen dat het taalgebruik bepaald wordt door de door de VRT vastgelegde taalnormen. Bij de niet standaardtalige programma’s kunnen we enkel de natuurlijkheid en grotere geloofwaardigheid van het tussentalige taalgebruik aanhalen om te verklaren dat die programma’s niet voldoen aan de taalrichtlijnen (Van Hoof 2001:11). Maar om dat grondig te onderzoeken zou een bevraging van de acteurs en de programmamakers gewenst zijn. We hebben al eerder de hypothese naar voren gebracht dat de komst van de commerciële omroep VTM een invloed zou hebben op het taalgebruik in series van de openbare omroep. We kunnen geen sluitend bewijs geven voor deze hypothese, maar op basis van de hierboven gepresenteerde cijfers zouden we een beïnvloeding niet uitsluiten. Al kunnen de hierboven genoemde natuurlijkheid van tussentaal en het wegvallen van de AN-bewegingen uit de vorige eeuw zeker een rol gespeeld hebben in het gemanifesteerde taalgebruik.
83
7 Conclusie In dit laatste hoofdstuk komen we terug op de in de inleiding gestelde onderzoeksvragen, en bekijken we of we die dankzij de analyse van de verschillende jeugdfictieseries kunnen beantwoorden. De eerste vraag die we stelden is of de komst van de commerciële zender VTM in 1989 een invloed heeft gehad op het taalgebruik in jeugdfictieseries op de openbare omroep. Op basis van de analyses zien we dat een meerderheid van de series van voor 1989 standaardtalig zijn, terwijl de meerderheid van de hedendaagse jeugdseries tussentalig is. We spreken weldegelijk van een meerderheid van de series aangezien één programma uit het corpus 1977-1985 tussentalig is en drie programma’s uit het corpus 2008-2012 standaardtalig zijn. Er lijkt dus een overgang aan de gang van standaardtaal naar tussentaal als voertaal in jeugdfictieseries. De vraag was natuurlijk of de komst van VTM een rol heeft gespeeld in de overgang van standaardtaal naar tussentaal op de openbare omroep. Op basis van onze analyses zouden wij de die invloed kunnen bevestigen, aangezien er daadwerkelijk een verschil waar te nemen is tussen ons oude en ons hedendaagse corpus. Maar we willen deze invloed ook in twijfel trekken. Het is immers zo dat de VRT sinds 1989 meer tussentaal toelaat op televisie. Of dat echter te wijten is aan de komst van VTM of eerder te maken heeft met factoren buiten het televisielandschap, bijvoorbeeld een wijder gebruik van tussentaal, kan op basis van onze analyses niet uitgemaakt worden. De onderzoeksvraag die we met meer zekerheid kunnen beantwoorden is of de taalpraktijk overeenkomt met de door de VRT vastgelegde taalvereisten. We kunnen immers besluiten dat een groot deel van de in dit onderzoek behandelde programma’s niet voldoet aan het taalcharter. Het is namelijk zo dat zes programma’s uit onze materiaalverzameling meer dan 50% tussentaalvariaties hebben en dus als tussentalig geklasseerd kunnen worden. Volgens de verschillende taalcharters en volgens het voorstel voor een nieuw taalcharter uit 2011, zouden alle jeugdfictieprogramma’s die uitgezonden worden op een VRT-net volledig standaardtalig moeten zijn. In het corpus 1977-1985 vinden we één tussentalig programma, in het hedendaagse corpus zijn dat er al vijf. We kunnen dus zeggen dat de taalpraktijk op de Vlaamse openbare omroep niet overeenkomt met door de taalcharters opgelegde voorschiften. We
hebben
in onze
analyses verschillende
mogelijke
redenen
aangebracht om
het
tussentaalpercentage van de programma’s en de personages te verklaren. Zo brachten we onder andere de leeftijd van de acteurs, de situatie van een gesprek, de sociale status van een personage,… naar voren als mogelijke verklaringen. Maar geen enkel voorstel kon het tussentaalpercentage van alle personages in een programma verklaren. Er is evenmin een voorstel dat de
84
tussentaalpercentages van alle programma’s in onze corpora kon staven. We zullen dus een negatief antwoord moeten geven op de derde onderzoeksvraag. Om de mate van tussentaligheid van alle programma’s en de bijhorende personages afdoende te verklaren is er ten eerste een bevraging van de programmamakers nodig. Ten tweede kan het ook nuttig zijn om meerdere afleveringen van een zelfde serie te vergelijken om te zien of er een evolutie plaatsvindt. Ten derde zou een onderzoek van het hele oeuvre van een acteur nodig zijn om zijn of haar persoonlijke invloed op het taalgebruik in kaart te brengen. Deze masterproef kan als een uitbreiding gezien worden op het artikel van Sarah Van Hoof (2011), en op een aantal masterproeven van mijn voorgangers aan de UGent. Net als in die onderzoeken wordt er hier slechts een deel van het televisielandschap bekeken. Het zou dus interessant zijn om die verschillende werken te vergelijken om zo een overzicht te krijgen van hoe het televisielandschap er vroeger en nu uitziet. Natuurlijk zou het interessant zijn om de ontwikkeling van het taalgebruik in de programma’s van de openbare omroep in de toekomst te blijven volgen. Maar we kunnen hier niet voorspellen hoe het Nederlands verder zal evolueren dus laten we dat onderzoek over aan de toekomstige generatie masterstudenten.
85
Bibliografie Barbiers, S. et al (2006). Dynamische Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (DynaSAND). Amsterdam, Meertens Instituut.
(17/5/2013) Berode, Eugène (23/5/1996). Blauwe brieven – 25 jaar omroeptaal.
(4/2/2013) Colleman, Timothy (2008). Zullen, gaan of presens. Een verkennend corpusonderzoek naar de toekomstaanduiders in het (Belgische) Nederlands. In: De Tier, V. e.a. (red.), Nochtans was scherp van zin. Huldealbum Hugo Ryckeboer. Gent, 51-64. < http://users.ugent.be/~tcollema/Publications%20&%20Presentations_bestanden/Gaan_versus_zulle n.pdf> (1/5/2013) De Caluwe, Johan (2009). Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen. In: Nederlandse Taalkunde 14, 8-25. Delarue, Steven (2012). Met open vizier. Meer aandacht voor taalvariatie in media en onderwijs in Vlaanderen. In: Onze taal 51, 20-22. De Schutter, Georges (2010). De uitdrukking van het futurum in het Belgisch Nederlands. “We gaan het eens gaan bekijken zie”. In: De Caluwe, Johan &Jacques Van Keymeulen (red.), Voor Magda. Artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de Universiteit Gent.Gent: Academia Press, 191202. E-ANS (algemene Nederlandse Spraakkunst) (2013). Onder redactie van Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn. < http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html> (1/5/2013) Geeraerts, Dirk (2001). Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes. In: Ons Erfdeel 44, 337-344. Goossens, Jan (1987). Het gebruik van dialect en Algemeen Nederlands en de evolutie ervan. In: Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 42, 1-26. < http://www.dbnl.org/tekst/goos003gebr01_01/goos003gebr01_01.pdf> (26/05/2013) Hendrickx, Ruud (17/7/1998). Taalcharter. (23/10/2012) Hendrickx, Ruud (2/2/2007). Taalcharter 2007. (23/10/2012) Hendrickx, Ruud (25/10/2010). Taalbeleid in de media. (23/10/2012) Hendrickx, Ruud (25/10/2011). Toespraak taaldag 2011. (4/4/2013) Hendrickx, Ruud (23/3/2012). Accentloos Nederlands is niet langer de norm bij de VRT. (5/4/2013)
86
Plevoets, Koen (2008). Tussen spreek- en standaardtaal. Een corpusgebaseerd onderzoek naar de situationele, regionale en sociale verspreiding van enkele morfo-syntactische verschijnselen uit het gesproken Belgisch-Nederlands. K.U. Leuven, proefschrift. Plevoets, Koen, Dirk Speelman en Dirk Geeraerts (2009). De verspreiding van de –e(n) uitgang in attributieve positie. In:Taal en tongval 22, 112-143. Rys, Kathy (2004). Secundaire verwerving van fonologische elementen van een dialect. In: Taal en tongval 1, 68-108. Rys, Kathy & Johan Taeldeman (2007). Fonologische ingrediënten van Vlaamse tussentaal. In: Sandra, Dominiek e.a. (red.), Tussen taal, spelling, en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems. Gent: Academia Press, 1-9. Stroop, Jan (1998). Poldernederlands. Waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. (30/4/2013) Taeldeman, Johan (2008). Zich stabiliserende grammaticale kenmerken in Vlaamse tussentaal. In: Taal en tongval 60, 26-50. Vandekerckhove, Reinhild (2004). Waar zijn je, jij, en jou(w) gebleven? Pronominale aanspreekvormen in het gesproken Nederlands van Vlamingen. In: J. De Caluwe, e.a. (red.), Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal. Gent, 981-993. Vandeweghe, Willy (2000). Pronominale reduplicatie: Sporen in het AN. In: De Tier, V. e.a. (red.), Nochtans was scherp van zin. Huldealbum Hugo Ryckeboer. Gent, 439-443. Vancompernolle, Hélène (2012). Normgevoeligheid – Attitude van Vlaamse jongeren ten aanzien van het Standaardnederlands, de tussentaal en het dialect. Gent: Academia Press. Van der Auwera, Johan & Gunther De Vogelaer (2007). Negatie en quantificatie. < http://webh01.ua.ac.be/vdauwera/tekst_11-12-07.pdf> (17-5-2013) Van Hoof, Sarah (2011). Taalvariatie op de Vlaamse openbare omroep. Substandaardisering in fictieprogramma’s vroeger en nu. < http://demankeusurpator.files.wordpress.com/2011/06/taalvariatie-op-de-vlaamse-openbareomroep_sarah-van-hoof.pdf> (10/4/2013) Van Hoof, Sarah & Jürgen Jaspers (2012). Hyperstandaardisering. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 128, 97-125. Van Sterkenburg, P.G.J. (1996). Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands. 2e druk. Utrecht: Van Dale lexicografie bv. VMMA: Vlaamse Media Maatschappij (2011). VMMA doorheen de jaren. (6/5/2013) VRT: Vlaamse Radio- en Televisieomroep (22/7/2011). Beheersovereenkomst 2012-2016. Brussel. (4/4/2013)
87
Bronnen synopsis VRT Beeldarchief. (19/12/2012) Ketnet. (13/01/2013) < http://ketnet.be/programma/en-daarmee-basta-website> < http://ketnet.be/programma/amika> < http://ketnet.be/programma/click-id> < http://ketnet.be/programma/de-5e-boog> < http://ketnet.be/programma/de-elfenheuvel> < http://ketnet.be/programma/galaxy-park> < http://ketnet.be/programma/rox> Studio 100. (21/05/2013 Sultan Sushi. (21/05/2013) Internet Movie Database. (13/01/2013) Rosemarie Bergmans: Ann Petersen: Leo Beyers: Ivo Pauwels: Jaak Van Hombeek: Nolle Versyp: Moeremans: Bernard Verheyden: Denise Zimmerman: Willy Van Heesvelde: Roger Bolders: Jos Van Geel: Brie Leloup: Jakob Beks: Werther Van der Sarren: Lea Couzin: Jan Reussens:
88
Eugène Bervoets: Leen Dendievel: Timo Descamps: Hein Blondeel: Mathias Sercu: Bert Cosemans: Jenne Decleir: Warre Borgmans: Niels Destadsbader: Christel Domen: Magda Cnudde: Jelle Florizoone: Jana Geurts: Chris Van den Durpel: Frans Maas: Rik Willems:
Wikipedia. (13/01/2013) Luc Springuel: Paul Ricour: Frans Van der Aa: Ronnie Commissaris: Walter Cornelis: Johan Van Assche: Oswald Versyp: Annemarie Picard: Fleur Brusselmans: Steve Geerts: Marianne Devriese: Grietje Vanderheijden: Maaike Cafmeyer: Moora Vander Veken: Véronique Leysen: Veerle Eyckermans:
89
Jan Van den Bosch: Vic De Wachter: Lotte Pinoy: Arne Focketyn: Steven Boen: Darya Gantura: Joke De Bruyn: Leonard Muylle: Kalina Malehounova: Nicolas Caeyers: Immanuel Lemmens: Lauren De Ruyck: Marieke Meelberghs: Jeremy Vandoorne: David Cantens:
90