Vrouwelijke Genitale Verminking
Digitale dossiers van asielzoeksters onderzocht 2000 - 2008
Colofon © GGD Nederland, november 2011 Vrouwelijke Genitale Verminking in beeld. Digitale dossiers van asielzoeksters onderzocht, 2000 – 2008 Auteurs: Irene van Oostrum, Tosca Hummeling, Simone Goosen Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door een projectsubsidie van het ministerie van VWS.
GGD Nederland Postbus 85300 3508 AH Utrecht e-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave
Samenvatting
4
1. Inleiding
6
2. Methoden
10
3. Resultaten
13
3.1. Beschrijving asielzoekerpopulatie 2002-2008
13
3.2. Aantallen en prevalentie van geregistreerde VGV per land
14
3.3. Prevalentie van geregistreerde VGV naar kalenderjaar
15
3.4. Leeftijdsverdeling van vrouwen met VGV in dossier
16
3.5. Dochters van vrouwen afkomstig uit onderzoekslanden
20
3.6. Tijd tot registratie van VGV
21
3.7. Type VGV
22
3.8. Uitgelicht: 2005-2007
23
4. Discussie
24
4.1. Methoden
24
4.2. Vergelijking met gegevens uit de literatuur
25
4.3. Prognose
28
5. Conclusies en aanbevelingen
30
Literatuur
32
Dankwoord
34
Bijlage
35
2
Samenvatting Inleiding Het aantal vrouwen in Nederland dat afkomstig is uit landen waar Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) een gebruik is, neemt toe. De Nederlandse wetgeving verbiedt VGV. Het Nederlandse beleid is gericht op preventie van VGV bij meisjes afkomstig uit deze risicolanden. Er is onvoldoende inzicht in hoeveel vrouwen in Nederland, afkomstig uit landen waar VGV een gebruik is, besneden zijn en hoeveel vrouwen en meisjes risico lopen om besneden te worden. Deze rapportage geeft inzicht in de aantallen en asielzoeksters waarvoor bij zorgverleners van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) in de periode 2002-2008 bekend was dat ze besneden waren. Methode De prevalentie van geregistreerde VGV is bepaald op basis van gegevens over 67.750 asielzoeksters die tussen 2000 en 2008 in de opvang verbleven. Hiervoor werd gebruikgemaakt van een digitale database met voor iedere asielzoekster achtergrondgegevens zoals leeftijd, land van herkomst en aankomst datum in de centrale opvang asielzoekers afkomstig van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en gegevens van de probleemlijsten die werden bijgehouden door de MOA.
Resultaten Bij 1168 vrouwen die in de periode 2002-2008 in de opvang verbleven, was in het dossier geregistreerd dat ze VGV hadden ondergaan. Deze vrouwen waren afkomstig uit 34 verschillende landen. De prevalentie van geregistreerde VGV bij vrouwen uit risicolanden is 70 per 1000 vrouwen. Met “prevalentie van geregistreerde VGV” wordt het aantal asielzoeksters bedoeld waarbij VGV in het medisch dossier was geregistreerd per 1000 ingestroomde asielzoeksters uit het betreffende land of regio. De regio met de hoogste prevalentie van geregistreerde VGV is Noord, Oost en Hoorn van Afrika. De hoogste prevalentie van geregistreerde VGV kwam voor in de leeftijdsgroepen 20 tot 29 jaar. Naar aantallen vormen de Somalische vrouwen de omvangrijkste groep van vrouwen waarbij VGV in het dossier is geregistreerd. Bij de Somalische vrouwen wordt het hoogste percentage VGV gevonden in dossiers van de jongere vrouwen (10 tot 30 jaar). Bij vrouwen uit de omringende landen is de prevalentie van geregistreerde VGV bij vrouwen boven 20 jaar het hoogst; zoals bij Soedanese vrouwen bij vrouwen van 40 tot 49 jaar. Bij vrouwen uit West Afrika vindt men de hoogste prevalentie van geregistreerde VGV bij 10 tot 19 jarige vrouwen uit Sierra Leone en Guinee. Het voorkomen van VGV werd betrekkelijk snel na aankomst geregistreerd in de dossiers. In 2000 -2001 werd 70% van de gevallen VGV direct bij aankomst in Nederland in het dossier genoteerd, dit steeg tot 99% van het uiteindelijke aantal in 2006-2008. Bij 417 van de 1168 was de typering 3
van VGV in het dossier genoteerd; type III VGV kwam naar verhouding het meest voor bij Somalische en Soedanese vrouwen. Het aantal dochters van moeders afkomstig uit een land waar VGV veel voorkomt gedurende 20022008 was 3658. Bij 381 van deze meisjes was VGV geregistreerd in het dossier. Er werden 1646 meisjes van moeders uit risicolanden geboren in de opvang, bij geen van de in Nederland geboren dochters uit risicolanden werd VGV in het dossier geregistreerd. Conclusies en aanbevelingen De prevalentie van geregistreerde VGV voor vrouwen afkomstig uit risicolanden is 70 per 1000. Er zijn verschillen tussen groepen naar leeftijd en land van herkomst. De gevonden prevalentiecijfers zijn veel lager dan de prevalentiecijfers in de landen van herkomst. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat zorgverleners maar voor een deel van de vrouwen op de hoogte zullen zijn van het hebben ondergaan van VGV en dat ook indien de VGV-status bekend was dit mogelijk niet voor alle vrouwen in het dossier is geregistreerd. Vanaf 2006 worden hogere prevalentiecijfers van geregistreerde VGV gevonden. Dit valt samen met de introductie van gespreksprotocollen VGV in 2005 en werkinstructies voor de MOA. Zorgverleners zijn hierdoor mogelijk actiever VGV gaan uitvragen en registreren in het dossier. Het aantal vrouwen afkomstig uit landen waar VGV een gebruik is, is ook in de periode na dit onderzoek nog hoog. Er is blijvende aandacht nodig voor de preventie van VGV vanwege de aanzienlijke aantallen vrouwen en meisjes uit landen waar VGV een gebruik is die in Nederland aankomen. Verder is het aan te bevelen om het belang van preventie van VGV en daaraan gerelateerde gezondheidsklachten onder de aandacht te blijven brengen van zorgverleners. Daarbij is het van belang dat er een standpunt van professionals komt ten aanzien van welke informatie over VGV in dossiers dient te worden beschreven.
4
1.
Inleiding
Vrouwelijke genitale verminking is een ingreep aan de uitwendige geslachtsorganen, waar geen medische noodzaak voor is, en die zelfs risico‟s voor de vrouw met zich meebrengt (zie kader 1). De WHO onderscheidt 4 typen VGV (zie kader 2). Door immigratie van vrouwen uit landen waar VGV een gangbaar gebruik is, komt ook in Nederland VGV voor. Alle vormen van meisjesbesnijdenis worden beschouwd als een schending van mensenrechten, vrouwen- en kinderrechten.
In Nederland zijn alle vormen van VGV sinds 1993 verboden bij wet en VGV bij minderjarigen wordt juridisch beschouwd als een bijzondere vorm van kindermishandeling.(1) Dit is vastgelegd in de grondwet, artikel 10,(2) en uitvoering van VGV is strafbaar volgens het wetboek van strafrecht.1 De Nederlandse wetgeving sluit aan bij het WHO-standpunt om geen enkele vorm van meisjesbesnijdenis te verrichten/tolereren.(3) Het huidige Nederlandse beleid is gericht op preventie. Een goed draagvlak voor inzetten van financiële middelen voor opzet en planning van de preventie wordt gehinderd door het feit dat niet met zekerheid bekend is hoeveel meisjes in Nederland VGV hebben ondergaan, of het risico lopen dat te ondergaan. Om in te kunnen schatten op welke vrouwen preventie zich moet richten, is informatie over de prevalentie van VGV nodig. Kennis van de omvang van de populatie welke VGV heeft ondergaan is eveneens van belang voor het vaststellen van de zorgbehoefte naar aanleiding van klachten die optreden als gevolg van VGV.
Kader 1. Risico’s van VGV De WHO heeft beschreven welke gezondheidsrisico’s VGV met zich meebrengt.(4, 6) De risico’s zijn onder andere een verhoogde kans op complicaties bij bevalling voor moeder en kind, zelfs moedersterfte. Andere (directe) bijeffecten zijn pijn (in onderbuik), bloedingen, tetanus, (urineweg)infecties. Late effecten van VGV zijn onder andere onvruchtbaarheid, vorming van cysten en abcessen, mictieproblemen en incontinentie voor urine en psychologische en seksuele problemen.
1
Strafrecht VGV is in Nederland strafbaar als vorm van mishandeling (art. 300-304, 307, 308 Wetboek van Strafrecht). Er staat een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar op of een geldboete van maximaal 74.000 euro. Wanneer de ingreep wordt verricht door een niet-arts die daartoe geen opdracht heeft gekregen van een arts, valt deze tevens onder het onbevoegd uitoefenen van een voorbehouden handeling in de zin van de Wet BIG. Artsen die meewerken aan meisjesbesnijdenis, kunnen bovendien worden berecht op grond van het medisch tuchtrecht. 2006: VGV is ook strafbaar indien het in land van herkomst is uitgevoerd. 2010: De verjaringstermijn voor strafbaarheid VGV gaat pas in na het 18 e levensjaar.
5
Prevalentie in landen van herkomst Recente internationale literatuur beschrijft de methoden om prevalentiecijfers vast te stellen en grootte van de aangedane populatie te bepalen in landen van herkomst, en voor migranten in gastlanden.(5-12) Problemen met het vaststellen van prevalentie van VGV worden veroorzaakt door verschillende oorzaken:
VGV wordt niet in alle landen als een medisch risico onderkend.
het voorkomen van VGV wordt niet in alle landen onderzocht.
het uitvragen en vaststellen van VGV gebeurt niet altijd door professionals om ethische, culturele of communicatieve redenen, en
er rust soms een taboe op het bespreken van VGV, bij de vrouwen zelf en bij zorgverleners.
VGV-typeringen zouden door geschoolde professionals moeten worden vastgesteld. Dit is niet altijd mogelijk zodat de onderlinge vergelijkbaarheid van de prevalentie van de verschillende type VGV verkregen uit verschillende onderzoeken wordt bemoeilijkt.
Voor 29 Afrikaanse landen is beschreven dat VGV er een gangbaar gebruik is, het vóórkomen varieert er van 100 tot 980 per 1000 vrouwen.(3) VGV komt ook veel voor in Jemen (230 per 1000 vrouwen) en in de Koerdische Autonome regio in Irak (730 per 1000 vrouwen).(13) Ook van een aantal andere landen buiten Afrika is bekend dat VGV er voorkomt, bijvoorbeeld in Indonesië, Maleisië, Verenigde Arabische Emiraten. Landen waar VGV veelvuldig voorkomt zijn: Eritrea (887 per 1000), Soedan (900 per 1000), Djibouti (931 per 1000), Guinee (956 per 1000), Somalië (979 per 1000), Egypte (958 per 1000), Ethiopië (743 per 1000), Mali (916 per 1000) en Sierra Leone (940 per 1000). Tussen haakjes is de prevalentie zoals beschreven in 2008 door de WHO vermeld.(3) In de eerstgenoemde 4 landen is VGV bij wet verboden, bij de andere is geen wetgeving die VGV verbiedt. Vanwege de hoge geschatte prevalentie en/of ontbreken van wetgeving kunnen al deze landen worden beschouwd als risicolanden.
Kader 2. VGV wordt geklasseerd in 4 typen: Type I:
Gedeeltelijke of totale verwijdering van clitoris (clitoridectomie)
Type II:
Gedeeltelijke of totale verwijdering van clitoris en labiae minorae, met of zonder wegname van de labiae majores (Excisie)
Type III:
Verkleining van de vaginale opening door wegsnijden en aan elkaar hechten van de kleine schaamlippen en/of de grote schaamlippen, met of zonder verwijdering van de clitoris
Type IV:
Alle andere verminking van de vrouwelijke genitaliën zonder medische noodzaak, door bijvoorbeeld prikken, piercing, insnijden
6
Gegevens over VGV in Nederland Uit de landen waar VGV voorkomt, zijn in het laatste decennium veel asielzoekers2 en uitgenodigde vluchtelingen3 naar Nederland gekomen. Het CBS veronderstelt dat het aantal migranten uit Afrikanen in Nederland nog toe zal nemen, maar niet meer zo sterk als voorgaande jaren.(14) Het totaal aantal asielzoekers dat vanwege hun asielprocedure in de centrale opvang verbleef daalde tussen 2000 en 2009 van circa 80.000 naar circa 20.000. Hiervan was circa 30% afkomstig uit landen in Afrika (www.coa.nl). Over de prevalentie van VGV bij vrouwen afkomstig uit landen waar VGV voorkomt, zijn geen betrouwbare gegevens bekend omdat zowel het vaststellen van het aantal gevallen van VGV (de teller) als de omvang en demografische samenstelling van de populatie vrouwen (de noemer) niet eenvoudig is. Er wordt daarom gebruik gemaakt van schattingen van het aantal besneden vrouwen in Nederland gebaseerd op gegevens over de prevalentie van VGV in de landen van herkomst. De geschatte prevalentiecijfers voor herkomstlanden worden gepubliceerd door het Focal Point meisjesbesnijdenis van Pharos.(13) Een subgroep van migranten in Nederland waarvoor wél relatief eenvoudig gegevens beschikbaar zijn over aantallen en samenstelling naar geslacht, leeftijd, gezinssamenstelling en land van herkomst zijn asielzoekers. Vanwege de huisvesting in de centrale opvang beschikt het COA over gedetailleerde demografische gegevens. In 2009 kon een database worden gecreëerd die de demografische gegevens van het COA bevat en de belangrijkste medische gegevens op basis van de informatie van de Medische Opvang Asielzoekers bevat. De database bevat gegevens van alle asielzoekers die tussen 2000 en 2008 in de opvang hebben gezeten. Meer details zijn beschreven in in hoofdstuk 2. Deze database biedt de mogelijkheid om gegevens te genereren over het voorkomen van VGV bij asielzoeksters. Kanttekening daarbij is dat alleen vrouwen waarbij de MOA op de hoogte was van besnijdenis, kunnen worden „geteld‟. Voor een onbekend deel van de vrouwen zal de MOA niet op de hoogte zijn geweest van de besnijdenis. Dat kan om verschillende redenen het geval zijn. Zowel door de vrouw zelf als door zorgverleners kan het bespreekbaar maken van VGV als moeilijk worden ervaren. Daarnaast maakt een deel van de asielzoekers, bijvoorbeeld omdat zij slechts kort in de opvang verblijven, geen gebruik van de MOA-dienstverlening. Om duidelijk te maken dat dit onderzoek alleen inzicht geeft in die gevallen van VGV die bekend zijn bij zorgverleners, wordt de term “prevalentie van geregistreerde VGV” gebruikt.
Vraagstellingen 2
3
Persoon die zijn land van herkomst is ontvlucht en een asielverzoek heeft ingediend op basis van het Vluchtelingenverdrag van Geneve (1951) en in afwachting is van de uitspraak over dit verzoek. Vreemdeling die na een verzoek daartoe van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland mag verblijven. Het betreft hervestiging van Vluchtelingen die zijn opgevangen in vluchtelingenkampen in de regio van herkomst.
7
De centrale vraagstelling van het onderzoek is: Wat is de prevalentie van geregistreerde Vrouwelijke Genitale Verminking onder asielzoeksters in Nederland? Het onderzoek richt zich op beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
Bij hoeveel asielzoeksters is VGV in het MOA-dossier geregistreerd en wat zijn de kenmerken van deze vrouwen naar leeftijd en land van herkomst?
Hoeveel minderjarige dochters hadden de vrouwen met VGV in het dossier tijdens hun verblijf in de centrale opvang en hoe zijn deze meisjes verdeeld naar leeftijd en land van herkomst?
Zijn er veranderingen in de tijd in de periode 2000-2008 in de prevalentie van geregistreerde VGV?
8
2.
Methoden
Herkomst van de gegevens Voor de medische zorg voor asielzoekers contracteerde het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in de periode 2000-2008 de MOA-Stichtingen. De twee hoofdtaken die de MOA-Stichtingen uitvoerden in de opvangcentra waren preventieve zorg en toegeleiding naar de reguliere zorg voor asielzoekers die verbleven in de centrale opvang. Medewerkers van de MOA verzorgden o.a. de intake en medisch onderzoek, toegeleiding naar reguliere zorg, ondersteuning bij zwangerschap. De MOA beschikte voor elke asielzoeker over een medisch dossier. In een deel van de centra was dit een gezamenlijk dossier van de MOA en de huisarts. Daarnaast werd een deel van de medische gegevens ingevoerd in een digitaal systeem: het digitale Bewoners Informatie Systeem (BIS MOA). Dit informatiesysteem bevat demografische en opvanggegevens over alle asielzoekers. De MOA voerde hierin, onder andere ten behoeve van de overdracht tussen zorgverleners, de medische probleemlijsten in volgens de probleem georiënteerd registreren methodiek (POR),(15) samen met een aantal gegevens afkomstig uit de intake en het medisch onderzoek. De gegevens uit het digitale systeem van de ruim 180.000 asielzoekers die tussen 2000-2008 in de centrale opvang asielzoekers hebben gezeten, werden in 2009 omgezet in een database ten behoeve van epidemiologisch onderzoek. Voor het epidemiologisch onderzoek naar VGV is een selectie van de gegevens gemaakt. Deze selectie bevat gegevens van 67750 vrouwelijke asielzoeksters waarvoor in die jaren tenminste één gezondheidsprobleem is geregistreerd. Gegevens over vrouwen waarvoor geen gezondheidsproblemen werden geregistreerd zijn niet meegenomen omdat een deel van de vrouwen geen contact met de MOA heeft omdat zij bijvoorbeeld te kort in de opvang verblijven. Voor het beantwoorden van de vraagstellingen over VGV zijn de volgende gegevens gebruikt:
Demografische gegevens
Opvanggegevens
Medische gegevens
Sociale gegevens
De database bevat geen namen. Prevalentie van geregistreerde VGV Onder prevalentie van geregistreerde VGV verstaan we in dit rapport het aantal asielzoeksters waarbij VGV in het MOA-dossier werd geregistreerd per 1000 asielzoeksters. De prevalentie van geregistreerde VGV kan vervolgens nog worden uitgedrukt naar jaar van aankomst in de opvang, naar 10-jaars leeftijdsgroep op moment van aankomst in de opvang en naar land of regio van herkomst.
9
VGV kon in dossiers worden geregistreerd door MOA-artsen of –praktijkverpleegkundigen op basis van de intake of het medische onderzoek dat asielzoekers kort na aankomst kregen aangeboden of op basis van latere consulten tijdens het verblijf in de opvang. Voor een deel van de besneden vrouwen werd ook het type besnijdenis in het dossier geregistreerd. Vanaf 2005 beschikte de MOA over een protocol meisjesbesnijdenis.
(17,18)
Case definitie De POR-methodiek maakt gebruik van de International Classification of Primary Care codering (ICPC), waarin VGV de code X82 heeft. (19) Uit de database werden cases gefilterd op basis van deze code en daarnaast op basis van omschrijvingen in een open veld. Daarbij werden de volgende termen gebruikt: defibu, besneden, excisie, infibu, besnij, circum, cliterect, genitale verminking, FGM, VGV, Genitale verminking, klitoridectomie, female genital mutilation, infandibula, Sunna, Soena en faraonisch. Dit resulteerde in een selectie van gegevens van 1700 vrouwen. De records van deze 1700 vrouwen werden handmatig gecontroleerd om na te gaan of de combinatie van code en open veld omschrijving inderdaad wezen op VGV. Op basis van deze controle werden 1168 als VGV-case gekenmerkt in de database. Definitie van onderzoekslanden Slechts een deel van de asielzoeksters is afkomstig uit landen die bij de WHO bekend zijn als land waar VGV voorkomt. In dit onderzoek is ervoor gekozen om de berekeningen te baseren op de groep asielzoeksters die afkomstig is uit landen waar VGV voorkomt waarvoor de prevalentie van geregistreerde VGV in de onderzoeksdatabase MOA groter was dan 20 per 1000 vrouwen. Deze landen werden gedefinieerd als “onderzoeksland” (kader 3). Verschillende landen die door de WHO worden beschouwd als land waar VGV voorkomt (Benin, Burkina Faso, Centraal Afrikaanse Republiek, Guinee-Bissau, Mauritanië, Niger, Senegal) zijn in dit onderzoek niet opgenomen als onderzoeksland omdat bij geen van de asielzoeksters afkomstig uit deze landen VGV werd geregistreerd. Dit hangt vooral samen met het kleine aantal vrouwen afkomstig uit deze landen. Saoedi-Arabië wordt door de WHO niet beschouwd als risicoland maar is in dit onderzoek wel als onderzoeksland meegenomen. Overigens werd ook enkele malen VGV geregistreerd bij een asielzoekster afkomstig uit een land waarvan niet bekend is dat er VGV plaatsvindt. Het gaat om asielzoeksters uit Afghanistan, Iran, voormalige Sovjet-Unie en voormalig Joegoslavië. Deze landen zijn, ook op basis van de prevalentie van geregistreerde VGV, niet beschouwd als onderzoeksland. Irak is niet gedefinieerd als onderzoeksland vanwege de lage prevalentie van geregistreerde VGV. In dit onderzoek is geen onderscheid te maken is tussen Koerden en andere asielzoeksters afkomstig uit Irak, terwijl bekend is dat VGV voorkomt in de Koerdische populatie. Uit de geselecteerde 19 onderzoekslanden verbleven 16128 vrouwen gedurende 2000 tot 2008 voor kortere of langere tijd in de opvang, en bij deze asielzoeksters uit onderzoekslanden is bij 1134 vrouwen VGV in het dossier geregistreerd. 10
Kader 3. Onderzoekslanden Djibouti, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Jemen, Kameroen, Kenia, Liberia, Mali, Nigeria, Saoedi-Arabië, Sierra Leone, Soedan, Somalië, Tanzania.
Variabelen Op basis van de UNHCR indeling van regio‟s op de wereld zijn de landen van herkomst van asielzoekers in zes regio‟s verdeeld: West, Zuidelijk, en Centraal Afrika (WZC Afrika), Noord, Oost, en Hoorn van Afrika (NOH Afrika), Centraal en Zuidoost Europa (C & ZO Europa), Midden-Oosten en Zuidwest Azië (MO & ZW Azië) en Centraal en Zuidoost Azië (C & ZO Azië) en een verzamelgroep van overige landen.(15) In de groep overige landen vallen ook personen die staatloos zijn.(16) Leeftijd is berekend op basis van de geboortedatum en de datum van aankomst in de opvang. De groep meisjes onder de 19 bevat alle meisjes die bij aankomst in de opvang onder de 19 waren. De datum aankomst in de opvang is daarnaast gebruikt voor de variabele aankomstjaar. Duur tot VGV in dossier is berekend uit het verschil tussen datum van aankomst in de opvang en datum waarop de VGV-status werd geconstateerd in maanden. Bij de cases waarbij voldoende informatie was opgenomen over de vorm van besnijdenis is het type VGV handmatig toegevoegd. Uit de database zijn voor de categorie “dochters” alleen die meisjes genomen die bij aankomst in de opvang met een volwassen gezinslid arriveerden. Dit betekent dat Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen niet in dit onderzoek zijn meegenomen.
11
3.
Resultaten
3.1.
Beschrijving asielzoekerpopulatie 2000-2008
De 67750 vrouwen die tussen 2000-2008 in de opvang voor asielzoekers aanwezig waren, en waarvoor tenminste 1 gezondheidsprobleem door de MOA werd geregistreerd, waren afkomstig uit 130 verschillende landen. Het aantal asielzoeksters wordt naar regio van herkomst weergegeven in Tabel 1. Regio van Herkomst
Aantal vrouwelijke Asielzoekers
West, Zuidelijk en Centraal Afrika
13128
Noord, Oost en Hoorn van Afrika
10917
Centraal en Zuidoost Europa
16795
Midden Oosten en Zuidwest Azië
20659
Centraal en Zuidoost Azië
4231
Overige landen
2007
Totaal
Tabel 1.
67750
Aantallen asielzoeksters in Nederland (2002-2008) naar regio van herkomst (COA)
De Afrikaanse populaties (WZC en NOH Afrika) zijn gemiddeld wat jonger dan de populaties uit Centraal en Zuidoost Europa of het Midden Oosten en Zuidwest Azië. Bij de Afrikaanse groepen zijn meisjes onder de 5 jaar en vrouwen tussen de 20 en 25 jaar de omvangrijkste groepen. Ditzelfde geldt voor de vrouwen uit Centraal en Zuidoost Azië. De details van de leeftijdsverdeling naar 5jaars leeftijdsgroepen zijn opgenomen in bijlage 1 (tabel I en figuur I). In 2000 was de instroom van asielzoekers in Nederland hoog, de instroom nam af tot 2005, waarna weer een stijging van het aantal asielzoeksters plaatsvond (figuur 1). Bij bijna alle herkomstlanden vormt het percentage van in de opvang geboren dochters tussen de 10 en 15% van de totale asielpopulatie uit dat herkomstland.
Asielzoeksters uit onderzoekslanden
MO & ZW Azie NOH Afrika
3000
WZC Afrika
2500 2000 1500 1000 500 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Jaar van aankomst
Figuur 1.
Aantal nieuwe asielzoeksters uit onderzoekslanden ingestroomd in de centrale opvang per kalenderjaar gedurende 2000-2008, gegroepeerd naar herkomstregio.
12
3.2.
Aantallen en prevalentie van geregistreerde VGV per land
De 1168 waarbij VGV in het dossier was geregistreerd waren afkomstig uit 34 verschillende landen. Een overzicht van de herkomstlanden van deze vrouwen is gegeven in tabel 2. Voor 19 van deze 34 landen was de prevalentie van geregistreerde VGV meer dan 20 per 1000 vrouwen. Dit zijn de landen die als onderzoeksland worden beschouwd in dit onderzoek (zie methoden). Het aantal vrouwen waarvoor VGV werd geregistreerd afkomstig uit onderzoekslanden is 1134. Het totaal aantal vrouwen uit deze landen in de onderzoeksperiode is 16128. Dit betekent een incidentie van geregistreerde VGV van 70 per 1000 vrouwen. De regio van herkomst met het grootst aantal vrouwen in de onderzoekspopulatie is NOH Afrika, met Somalië en Soedan als belangrijkste landen van herkomst met respectievelijk 7536 en 1483 vrouwen in de opvang. NOH Afrika is ook de regio met de hoogste gemiddelde prevalentie van geregistreerde VGV: 97 per 1000 asielzoeksters. Voor de herkomstregio WZC Afrika waren de populaties uit Sierra Leone en Guinee het grootst (met respectievelijk 1658 en 832 asielzoeksters in de opvang).
VGV in dossier
Totaal aantal vrouwen
Prevalentie van geregistreerde VGV/ 1000 vrouwen
Regio van Herkomst
Land van herkomst
West, Zuidelijk en Centraal Afrika
Guinee
49
832
59
Sierra Leone
76
1667
46
Ivoorkust
10
248
40
Liberia
20
509
39
Nigeria
15
545
28
Overige landen: Gambia, Mali, Togo, Tanzania, Ghana, Kameroen, Burundi$, Rwanda$, Angola$, Democratische Republiek Kongo$
24
8914
Gemiddeld:3
Somalië
766
7536
102
Soedan
119
1489
80
Eritrea
37
737
50
Ethiopië
20
610
33
Djibouti, Egypte, Kenia
3
107
Gemiddeld: 28
Joegoslavië$, Sovjetunie$
8
14318
Gemiddeld: 0,6
Saoedi-Arabië, Jemen
4
46
Gemiddeld: 87
Afghanistan$, Syrië, Iran$, Irak$
7
20142
Gemiddeld:0,3
Sri Lanka, China
3
3539
Gemiddeld:0,8
Guyana, land onbekend of Stateloos
7
2007
Gemiddeld: 3
Noordelijk, Oost, en Hoorn van Afrika
Centraal en Zuidoost Europa Midden Oosten en Zuidwest Azië Centraal en Zuidoost Azië Overige landen
Tabel 2.
Aantallen asielzoeksters afkomstig uit landen met tenminste 1 case, waarbij VGV in dossier voorkomt, en totaal aantal asielzoekers per land. $ geen onderzoeksland voor dit onderzoek 13
3.3.
Prevalentie van geregistreerde VGV naar kalenderjaar
Het aantal vrouwen met geregistreerde VGV, afkomstig uit onderzoekslanden, varieerde naar aankomstjaar in de opvang. Tot 2006 was dit niet meer dan circa 100 vrouwen per jaar, daarna nam het aantal ingestroomde vrouwen waarvoor tijdens hun verblijf in de centrale opvang VGV in het dossier werd geregistreerd, toe (figuur 2). De prevalentie van geregistreerde VGV per jaar is aangegeven in figuur 3. In deze maat zijn duidelijke verschillen per jaar zichtbaar, zo is voor onderzoekslanden de prevalentie van geregistreerde VGV in 2000 rond 75 per 1000 vrouwen, deze waarde neemt toe tot bijna 300 per 1000 vrouwen in 2006, en is daarna weer lager.
Asielzoeksters uit onderzoekslanden
300
Aantal
250 200 150 100 50 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Jaar van Aankomst
Figuur 2. Het aantal vrouwelijke asielzoeksters uit onderzoekslanden waarbij VGV in het dossier is geregistreerd naar jaar van aankomst in de opvang
Geregistreerde prevalentie/1000 vrouwen
Asielzoeksters uit onderzoekslanden 300 250 200 150 100
Figuur 3.
50 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Jaar van Aankomst
De prevalentie van geregistreerde VGV in het dossier bij vrouwen uit onderzoekslanden naar jaar van aankomst in de opvang. 14
Het is duidelijk zichtbaar dat het aantal vrouwen met VGV in dossier vooral van 2004 tot 2007 toeneemt. De waargenomen daling in aantal en prevalentie in 2008 zal nader worden besproken in de discussie. Bij analyse naar aankomstjaar en regio van herkomst van vrouwen met VGV in dossier, blijkt de groep voor een groot deel (N=507) te bestaan uit vrouwen uit Noord, Oost en de Hoorn van Afrika die recent (na 2006) in Nederland zijn aangekomen. Het merendeel van de vrouwen met VGV in dossier dat na 2006 instroomde, was afkomstig uit Somalië (N=461). Figuur 4 geeft de aantallen en prevalentie van geregistreerde VGV voor Somalische vrouwen weer.
300
Aantal
250 200
300 Aantal
250
Prevalentie
200
150
150
100
100
50
50
0
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
prevalentie van gereg. VGV/1000 vrouwen
Somalië
2008
Jaar van aankomst
Figuur 4.
3.4.
Aantal en prevalentie van geregistreerde VGV bij asielzoeksters afkomstig uit Somalië naar jaar van aankomst in de opvang. Op de linker as het aantal vrouwen waarbij VGV in dossier is geregistreerd, op de rechter as de prevalentie.
Leeftijdsverdeling van vrouwen met VGV in dossier
Naar aantal worden de meeste vrouwen waarbij VGV in het dossier voorkomt, gevonden onder 20 tot 30 jarigen (figuur 5), deze leeftijdsgroepen zijn bij de Afrikaanse populatie ook de omvangrijkste groepen. Aantallen en prevalentie van geregistreerde VGV per leeftijdsgroep voor regio‟s en landen van herkomst is opgenomen in bijlage 1 (tabellen II tot en met VII).
15
500
aantal
200
400
prevalentie
150
300 100 200 50
100 0
0 0-9 jaar
10-19 jaar
20-29 jaar
30-39 jaar
40-49 jaar
50-59 jaar
prevalentie van gereg. VGV/1000
aantal
Vrouwen uit onderzoekslanden
60+
Leeftijdsgroep . Figuur 5.
Aantallen vrouwen met VGV in dossier (N=1109) en prevalentie van geregistreerde VGV bij asielzoeksters afkomstig uit onderzoekslanden naar 10-jaars leeftijdscategorie. Linker as: aantal vrouwen met geregistreerde VGV, rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV.
De prevalentie van geregistreerde VGV is voor deze vrouwen het hoogst onder 20 tot 30 jarige vrouwen, namelijk 113 per 1000 vrouwen. Noord, Oost en Hoorn van Afrika Voor de regio Noord, Oost, en Hoorn van Afrika (10219 vrouwen) werd nagegaan of het percentage vrouwen waarbij VGV in het dossier is vermeld verschilt per leeftijdsgroep (figuur 6). VGV is relatief het vaakst geregistreerd onder 10 tot 30 jarige vrouwen.
500 400 aantal
200
aantal prevalentie
150
300
100
200
50
100 0
0 0-9 jaar 10-19 jaar
20-29 jaar
30-39 jaar
40-49 jaar
50-59 jaar
prevalentie van gereg. VGV/1000
Noord, Oost en Hoorn van Afrika
60+
Leeftijdsgroep Figuur 6.
Aantallen vrouwen met VGV (N=925) en prevalentie van geregistreerde VGV bij asielzoeksters afkomstig uit de regio Noord, Oost en Hoorn van Afrika per leeftijdscategorie. Linker as: aantal vrouwen met geregistreerde VGV, rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV.
16
500
200 aantal
aantal
400
150
prevalentie
300
100
200
50
100 0
0 0-9 jaar
Figuur 7.
10-19 jaar
20-29 30-39 40-49 jaar jaar jaar Leeftijdsgroep
50-59 jaar
prevalentie van gereg. VGV/1000
Somalië
60+
Aantallen vrouwen met VGV in dossier (N=766) en prevalentie van geregistreerde VGV van vrouwen afkomstig uit Somalië (N=7536). Linker as: aantal vrouwen met geregistreerde VGV, rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV.
Het aantal Somalische asielzoeksters waarbij VGV in het dossier is geregistreerd is het hoogst onder 20 tot 29 jarige vrouwen (zie bijlage 1, tabel IV). De berekende prevalentie van geregistreerde VGV is het hoogst bij 10 tot 19 jarige vrouwen en bij 20 tot 29 jarige vrouwen uit Somalië, namelijk 152 per 1000 vrouwen respectievelijk 146 per 1000 vrouwen (figuur 7).
200
aantal prevalentie
Aantal
150 100
200 150 100
50
50
0
0 0-9 jaar
10-19 20-29 30-39 40-49 50-59 jaar jaar jaar jaar jaar
prevalentie van gereg. VGV/1000
Soedan
60+
Leeftijdsgroep Figuur 8.
Aantallen vrouwen met VGV in dossier (N=119) en prevalentie van geregistreerde VGV van asielzoeksters afkomstig uit Soedan (N=1489). Linker as: aantal vrouwen met geregistreerde VGV, rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV.
De prevalentie van geregistreerde VGV is bij Soedanese vrouwen boven de 20 jaar aanzienlijk hoger dan bij Soedanese meisjes tot 20 jaar (figuur 8). Voor vrouwen uit Soedan geldt dat het hoogste aantal vrouwen waarbij VGV in het dossier is genoteerd weliswaar wordt gevonden in de
17
leeftijdsgroep van 20 tot 29 jaar, (zie bijlage 1: tabel V)) maar de hoogste prevalentie van geregistreerde gevallen van VGV wordt gevonden bij 40 tot 49 jarigen (190 per 1000 vrouwen). West, Zuidelijk en Centraal Afrika Veel van de West Afrikaanse asielzoeksters zijn afkomstig uit Sierra Leone en Guinee. Uit Sierra Leone en Guinee stroomden tussen 2000-2008 2499 asielzoeksters in de centrale opvang in. In figuur 9 is het aantal vrouwen met VGV in dossier en de prevalentie van geregistreerde VGV naar leeftijdsgroep voor deze twee landen aangegeven.
200
100
aantal prevalentie
150
aantal
100
50
50 0
prevalentie van gereg. VGV/1000
Sierra Leone en Guinee
0 0-9 jaar
10-19 jaar
20-29 jaar
30-39 jaar
40+
Leeftijdsgroep
Figuur 9.
Aantallen asielzoeksters met VGV in dossier (N=76 voor Sierra Leone en N=52 voor Guinee) en prevalentie van geregistreerde VGV bij asielzoeksters uit Sierra Leone (N=1667) en Guinee (N=832). Linker as: aantal vrouwen met geregistreerde VGV, rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV.
Bij de vrouwen uit Sierra Leone en Guinee is het aantal vrouwen met VGV geregistreerd in het dossier het hoogst onder 10 tot 19 jarigen. Bij 10 tot 19 jarigen betekent dit een prevalentie van geregistreerde VGV van 64 per 1000 vrouwen. Ook bij de 20 tot 29 jarige vrouwen uit Sierra Leone en Guinee, is de prevalentie van geregistreerde VGV 56 per 1000 vrouwen. De prevalentie van geregistreerde VGV bij vrouwen van 30 tot 39 jaar uit Guinee en Sierra Leone is 45 per 1000 vrouwen. Uit Sierra Leone en Guinee zijn nauwelijks vrouwen ouder dan 40 jaar naar Nederland gekomen; de berekening van de prevalentie van geregistreerde VGV voor vrouwen boven de 40 jaar is dan ook niet relevant.
18
3.5.
Dochters van vrouwen afkomstig uit onderzoekslanden
In totaal waren er 3658 minderjarige dochters van moeders afkomstig uit onderzoekslanden in de opvang aanwezig. Daarvan werden 1646 meisjes geboren in de opvang. Bij bijna alle herkomstlanden vormt het percentage in de opvang geboren dochters tussen de 10 en 15% van de totale populatie vrouwen uit dat herkomstland. Van de 1646 meisjes die in de opvang werden geboren als dochter van een vrouw uit een onderzoeksland, hadden er 352 een moeder waarbij VGV in het dossier was geregistreerd. Bij géén van de 1646 in de opvang geboren dochters is VGV in het dossier geregistreerd, bij 1 geval werd door de moeder angst voor het ondergaan van VGV van de dochter gemeld en genoteerd in het dossier.
Regio van Herkomst
Land van herkomst
WZC Afrika
Aantal dochters onder 19 jaar*
Aantal dochters geboren in de opvang
Percentage van dochters onder 19 jaar geboren in de opvang
Guinee
149
106
71%
15%
Sierra Leone
311
200
64%
12%
46
28
61%
11%
Liberia
129
77
60%
15%
Nigeria Overige landen: Gambia, Mali, Tanzania, Ghana, Kameroen
130
84
65%
15%
71
38
53%
10%
Somalië
1961
768
39%
10%
Soedan
529
247
47%
17%
Eritrea
177
44
25%
6%
Ethiopië Overige landen: Djibouti, Egypte, Kenia Saoedi-Arabië en Jemen
108
37
34%
6%
32
15
47%
14%
14
1
7%
2%
Ivoorkust
NOH Afrika
MO & ZW Azië
Tabel 3.
Percentage geboren in de opvang van totaal aantal vrouwen
Aantallen dochters van asielzoeksters uit onderzoekslanden over 2000-2008. * Onder 19 jaar bij aanvang asielperiode
Na 2006 nemen de aantallen meisjes waarbij VGV is vastgelegd in dossier en de prevalentie van geregistreerde VGV sterk toe. Opvallend is dat de prevalentie van geregistreerde VGV bij minderjarigen na 2005 sterk stijgt en na 2007-2008 weer terugvalt (figuur 10).
19
200
150 aantal
Aantal
150
prevalentie
100
100 50
50 0
0
prevalentie van gereg. VGV/1000 meisjes
Meisjes onder 19 jaar
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 jaar van aankomst
Figuur 10. Aantal en prevalentie van geregistreerde VGV bij minderjarige dochters van moeders afkomstig uit landen waar VGV een gebruik is, deze meisjes zijn niet in Nederland geboren. Linker as: Aantal vrouwen met geregistreerde VGV. Rechter as: prevalentie van geregistreerde VGV
3.6.
Tijd tot registratie van VGV
De tijd tussen de aankomst in de centrale opvang en het moment waarop VGV werd geregistreerd in het dossier is voor een aanzienlijk deel van de vrouwen te berekenen. Bij vrouwen uit onderzoekslanden, die aankwamen voor 2000, werd binnen drie maanden na aankomst 86% van de uiteindelijk VGV registraties in dossier opgenomen en in 2000-2001 87% (zie bijlage 1: tabel VIII). De melding dat VGV was ondergaan, werd steeds korter na aankomst in Nederland in de dossiers opgenomen. Bij vrouwen uit onderzoekslanden werd in de laatste jaren (2006-2008), de registratie bij 99% van de vrouwen waarbij VGV werd geregistreerd, al binnen 3 maanden na aankomst in het dossier opgenomen. Van de meisjes onder 19 jaar in de opvang afkomstig uit opvanglanden werd er bij 381 meisjes VGV in dossier geregistreerd. Bij 171 van de meisjes werd VGV binnen een maand na aankomst in de opvang in het dossier geregistreerd. Bij de andere meisjes is niet bekend wanneer VGV in het dossier werd geregistreerd omdat aan de beschrijving vanwege de plaats in het dossier geen diagnosedatum was gekoppeld. Bij 107 van de 244 minderjarige meisjes die afkomstig waren uit Somalië werd VGV (als ICPC-code X82) binnen 1 maand als klacht genoteerd in het dossier, nog 10 registraties van Somalische meisjes volgden binnen 6 maanden na aankomst. Van de overige 127 Somalische meisjes waarbij VGV in dossier is geregistreerd is het moment van registratie niet bekend.
20
3.7.
Type VGV
In een deel van de dossiers zijn aanvullende gegevens genoteerd in het vrije tekstveld naast de ICPC-code. Bij 480 van de 1134 vrouwen met VGV in dossier afkomstig uit onderzoekslanden is het type VGV genoteerd (Tabel 4). Voor enkele herkomstlanden betreft de documentatie nog aanzienlijke aantallen dossiers; zoals voor Somalië (341/766; 44,3% getypeerd), Soedan (54/119; 45,3% getypeerd) en Sierra Leone (26/76; 34,2% getypeerd). Daarbij valt op dat type III veel voorkomt bij asielzoeksters uit Somalië. Bij 266 vrouwen van de 341 Somalische asielzoeksters waarvoor het type VGV in het dossier was omschreven, werd type III gezien. Dit komt neer op 78% van de getypeerde gevallen. Bij de vrouwen uit Soedan waarvoor het type was te vinden in het dossier, werd type I en II (15 keer) minder geregistreerd dan type III (39 keer; dit komt neer op 72% van de getypeerde gevallen). Bij vrouwen uit Sierra Leone (aantal getypeerde cases 26), kwamen de typen I, II en III alle drie in gelijke mate voor.
Type VGV
Aantal
Percentage van totaal aantal
Type I: clitoridectomie
62
vrouwen met VGV in dossier 5,5%
Type II: excisie
69
6,1%
335
29,6%
14
1,2%
654
57,7%
Type III: infibulatie Type IV: andere vormen van verminking Niet nader gedocumenteerde VGV
Tabel 4.
Verdeling van het type VGV bij asielzoekster met VGV die instroomden in de opvang tussen 2000-2008.
Het percentage vrouwen waarbij de VGV in dossier is getypeerd nam af van ruim 58,5% van de geregistreerde cases voor 2000, tot 38% van de cases in de periode 2006-2008. Voor asielzoeksters voor wie VGV in dossier was geregistreerd afkomstig uit onderzoekslanden Djibouti, Egypte, Ghana, Kenia, Mali en Tanzania werd geen typering in dossier beschreven (0,5% % van totaal). Regio van herkomst (alleen onderzoekslanden) MO & ZW WZC Afrika NOH Afrika Azië 17 (9%) 43 (5%) 2 (40%)
Type VGV Type I
Totaal 62 (5%)
Type II
20 (11%)
49 (5%)
0
69 (6%)
Type III
21 (11%)
313 (33%)
1 (20%)
335 (29%)
Type IV
6 (3%)
8 (1%)
0
14 (1%)
120 (65%)
532 (56%)
2 (40%)
480 (42%)
Niet nader gedocumenteerde VGV
Tabel 5.
Verdeling van het type VGV bij asielzoeksters die instroomden in de opvang tussen 2000-2008 naar regio van herkomst.
21
3.8.
Uitgelicht: 2005-20074
De aantallen en prevalentie van geregistreerde VGV van de groep die instroomde in 2005-2007 is weergegeven in tabel 6. Deze jaren worden apart weergegeven omdat de indruk bestaat dat in deze jaren VGV actiever werd geregistreerd dan in de jaren daarvoor. In 2005 werd het gespreksprotocol meisjesbesnijdenis ingevoerd. De prevalentie van geregistreerde VGV voor onderzoekslanden in de periode 2005-2007 is hoger dan voor de gehele periode (vergelijk tabel 2). De prevalentie van geregistreerde VGV voor asielzoeksters uit onderzoekslanden verdubbelt in 2005-2007 ten opzichte van de voorgaande periode. Ook bij meisjes onder 19 jaar is de toename in prevalentie van geregistreerde VGV na 2005 toegenomen (figuur 5).
Regio van Herkomst 2005-2007 West, Zuidelijk en Centraal Afrika
Noordelijk, Oost, en Hoorn van Afrika
Land van herkomst
Totaal aantal asielzoeksters
Prevalentie van geregistreerde VGV per 1000 vrouwen
Guinee
14
115
122
Sierra Leone
21
164
128
Ivoorkust
4
88
45
Liberia
4
114
35
Nigeria
7
141
50
Overige landen: Gambia, Mali, Tanzania, Ghana, Kameroen *
1
65
15
Somalië
307
1360
226
Soedan
19
147
129
Eritrea
16
162
99
Ethiopië
10
116
86
Overige landen: Djibouti, Egypte, Kenia *
2
17
118
MO & ZW Azië
Saoedi-Arabië en Jemen
4
11
363
Totaal
Alle onderzoekslanden
409
2500
164
Tabel 6.
4
VGV in dossier
Aantal asielzoeksters met VGV in dossier afkomstig uit onderzoekslanden die instroomden in de centrale opvang in 2005-2007, en de prevalentie van geregistreerde VGV per 1000 asielzoeksters.* in deze categorie zijn alleen herkomstlanden vermeld van vrouwen met aankomstjaar 2005-2007 met geregistreerde VGV.
Het jaar 2008 is buiten beschouwing gelaten omdat de prevalentie in dit jaar weer lager is, waarschijnlijk als gevolg van het feit dat een deel van de vrouwen die in 2008 in de opvang zijn aangekomen nog maar kort in de opvang verbleef ten tijde van het einde van de onderzoeksperiode. Daarnaast is ook mogelijk de verandering van het zorgsysteem per 1-1-2009 van invloed geweest op de prevalentie van geregistreerde VGV in 2008.
22
4.
Discussie
4.1.
Methodologische aspecten
In het onderzoek zijn gegevens gebruikt van asielzoeksters afkomstig uit onderzoekslanden voor VGV die in Nederland verbleven tussen 2000-2008. De onderzochte groep is een zeer goed gedocumenteerde groep, zowel naar leeftijd, land van herkomst als duur van de opvang en aankomstjaar. Om het aantal vrouwen wat VGV heeft ondergaan (teller) nauwkeurig vast te stellen moeten we uitgaan van de realiteit van de gegevens. Er zijn verschillende redenen waarom zorgverleners zeker niet voor alle vrouwen bekend zijn met de VGV-status:
VGV is een moeilijk bespreekbaar onderwerp, het vereist training van de professional het onderwerp op een goede wijze in een consult in te bedden, culturele verschillen en communicatieproblemen (taal) kunnen dit gesprek bemoeilijken. Indien vrouwen niets willen meedelen over VGV kom je er als zorgverlener niet achter. Het verkrijgen van informatie over VGV is ook geen doel van de zorgcontacten.
Daarnaast is bij de meeste asielzoekers bekend dat VGV in Nederland verboden is, met als gevolg dat men terughoudend zal omgaan met het naar buiten brengen van deze informatie uit angst dat dit procedures nadelig kan beïnvloeden. Bij de jonge meisjes kan het hebben ondergaan van VGV vaker zijn nagevraagd omdat deze vraag deel uitmaakte van de reguliere JGZ-onderzoeken. Zodoende treedt informatiebias op van 0 tot 18 jarigen ten opzichte van de volwassen groepen.
Er is een verschil tussen registraties voor en na 2005. In 2005 werd een protocol voor JGZprofessionals die met VGV te maken kregen ingevoerd, (17)
gesprekstechnieken in relatie tot meisjesbesnijdenis.
(16)
en er werd aandacht besteed aan
Na 2005 was VGV beter in beeld bij
professionals. Een gevolg van onderzoek aan zorgdossiers is dat de prevalentie van geregistreerde VGV lager uitvalt dan de werkelijke prevalentie is, doordat ze werd verkregen uit informatie van de patiënte bij contact met de MOA, en niet (altijd) via het verrichten van lichamelijk (gynaecologisch) onderzoek. Dit verschil tussen gegevens over VGV verkregen uit klinische en niet-klinische setting werd al eerder beschreven in het RVZ-onderzoek in 2005.(20) Daaruit bleek in de klinische setting 80% van de huisartsen, gynaecologen en verloskundigen jaarlijks een of meer maal een geval van VGV registreert, terwijl 50% van andere signalerende beroepsgroepen zoals JGZ-professionals of leerkrachten aangaf VGV jaarlijks ten minste een maal in de praktijk aan te treffen. Het is aannemelijk dat de aantallen asielzoeksters bekend met VGV in het dossier een onderschatting van de situatie zijn. Maar deze berekende prevalentie van geregistreerde VGV geeft wel een indicatie van de grootte van de groep asielzoeksters waarvan bij de zorgverleners bekend is dat zij VGV hebben ondergaan. De protocollering van de zorg voor VGV na 2005 heeft de dossiervoering geüniformeerd en de data verkregen uit die periode (met uitzondering van 2008)
23
geven een betere indicatie van de hoogte van de prevalentie van VGV voor asielzoeksters uit risicolanden in Nederland.
4.2.
Vergelijking met gegevens uit de literatuur
Prevalentieonderzoek naar VGV uit andere Europese landen verschaft onvoldoende aanwijzingen voor de situatie in Nederland. Powell beschreef in 2004 prevalentie voor asielzoekers en vluchtelingen die VGV hadden ondergaan in Europees perspectief en gaf de witte vlekken in kennis aan. (12) Bij het vaststellen van prevalentie en het beschrijven van de risicogroepen bestaan in de verschillende Europese landen zowel problemen bij het afbakenen van aantallen vrouwen die VGV hebben ondergaan (teller), als bij het vaststellen van de grootte van de populaties waar zij deel van uitmaken (noemer).(1) Er wordt dan aangenomen dat de prevalentie van VGV bij migranten in Europa overeenkomt met de prevalentie van die vrouwen in het land van herkomst. Voor kinderen van ouders uit risicolanden die geboren zijn in Europa zou het percentage VGV lager liggen. Frankrijk schatte op deze wijze in 2007 haar risicopopulatie op 50.000 vrouwen.(21) Onderzoekers die in opdracht van de Europese Commissie de situatie voor Europa in kaart brachten kwamen op eenzelfde wijze tot een schatting van 500.000 bestaande gevallen en 180.000 meisjes at risk.(22) Pharos schatte in 2007 op basis van prevalentie in land van herkomst het aantal meisjes at risk in Nederland op 12514 (Pharos 2007). Uit Zweedse en Engelse onderzoeken blijkt dat de prevalentie voor meisjes uit risicolanden in het gastland circa 20% lager ligt dan in land van herkomst. (23, 24) Dit onderzoek suggereert bij asielzoekermeisjes onder de 19 jaar een prevalentie die tot 70% lager ligt dan die in het herkomstland. TNO-onderzoekers schatten retrospectief de prevalentie van VGV in Nederland uit gegevens die verloskundigen in de eerste lijn verzamelden bij bevallingen bij migranten.(25) Verloskundigen in de eerste lijn registreerden VGV in 2008 en op basis van die gegevens kwam TNO tot een schatting van de prevalentie van rond 400 per 1000 vrouwen uit risicolanden. De prevalentie uit het TNO onderzoek was lager dan men op grond van de gegevens uit herkomstlanden verwachtte. De auteurs verklaarden dit effect uit onderrapportage en sociologische factoren zoals selectieve migratie van bevolkingsgroepen. Dit onderzoek bij asielzoeksters levert prevalentiecijfers (van geregistreerde VGV) die lager liggen dan de schattingen gebaseerd op bovengenoemd onderzoek van TNO aan migranten,(25) op schattingen op basis van gegevens uit herkomstlanden,(3a, 13) of uit gegevens uit recent onderzoek door de vluchtelingenorganisaties Nederland (VON).(26) De verschillen tussen de resultaten van het huidige onderzoek en het VON-onderzoek zijn verklaarbaar uit de gevolgde epidemiologische methoden. (23) Terwijl de asielzoekersdatabase gebaseerd is op de dwarsdoorsnede van asielzoeksters, met VGV gegevens zoals bekend bij zorgverleners, werd bij het VON-onderzoek de doelgroep selectief benaderd door getrainde interviewers, uit eigen cultuur en werden de epidemiologische indicatoren gescoord volgens uniforme vragenlijsten. In hetzelfde verband concludeerde Kangoum uit zijn onderzoek aan Afrikaanse vrouwen in Zweden dat het beantwoorden van vragenlijsten hogere respons levert dan klinisch onderzoek. (23) Uit de
24
vragenlijsten kwam een prevalentie van VGV naar voren van 680 per 1000 vrouwen (n=254) ten opzichte van een prevalentie van 620 per 1000 vrouwen (n=39) bij klinisch onderzoek onder dezelfde respondenten. De interviewers in het VON-onderzoek waren niet medisch geschoold, vanuit de MOA was de medische professional degene die de registratie deed. Het VON-onderzoek, zou, omdat gericht vrouwen zijn benaderd die mogelijk VGV hebben ondergaan, mogelijk zelfs een overschatting van de prevalentie kunnen geven. Meisjes Van der Kwaak in 2003 en VON in 2011 geven aan dat VGV in Nederland nog incidenteel plaatsvindt. (26,27) Dit onderzoek aan asielzoekers zou kunnen suggereren dat, naar wat bekend is bij zorgverleners, het aantal in Nederland geboren meisjes dat VGV ondergaat zeer klein zou zijn. Die asielzoekermeisjes waarvan bij de zorgverleners bekend is dat zij VGV hebben ondergaan, zijn meisjes die nog in het land van herkomst zijn geboren, het merendeel van Somalische afkomst. Daar waar VGV is verricht in Nederland zal dit naar waarschijnlijkheid niet worden gedeeld met zorgverleners. Doordat bekend is dat het uitvoeren van VGV strafbaar is in Nederland kan de uitvoering daarvan worden uitgesteld tot na het verkrijgen van de status, en alsnog in het buitenland plaatsvinden. Veiligheidshalve zou men er vanuit moeten gaan dat alle in Nederland geboren dochters van asielzoeksters afkomstig uit risicolanden risico lopen om VGV te ondergaan. Meisjes die naar Nederland zijn gekomen in verband met gezinshereniging, zijn in deze schatting niet betrokken, maar vormen eveneens een risicogroep. Leeftijd Er zijn leeftijdsgebonden verschillen in prevalentie van geregistreerde VGV tussen landen van herkomst.
Wat opvalt is dat bij de Somalische vrouwen de hoogste prevalentie van geregistreerde
VGV naar leeftijdsgroep voorkomt bij de jongere leeftijdsgroepen (10 tot 30 jaar, en vooral 10 tot 19 jaar), terwijl men op basis van bestaande literatuur ook bij oudere vrouwen een hoge(re) prevalentie zou verwachten. Bij Soedanese vrouwen wordt VGV naar rato meer geregistreerd bij de vrouwen van 20 tot 60 jaar. Bij de vrouwen uit Eritrea is de prevalentie van geregistreerde VGV het hoogst bij 20 tot 40 jarigen (gemiddeld 60 per 1000 vrouwen). Ook voor de vrouwen uit Ethiopië is de prevalentie van geregistreerde VGV bij vrouwen boven de 20 jaar (49 per 1000 vrouwen) hoger dan bij meisjes tussen 10 en 20 jaar (19 per 1000 meisjes). Voor een aantal landen zijn deze verschillen in overeenstemming met recente literatuur. Bij vrouwen afkomstig uit Eritrea, Soedan, Ethiopië werd de hoogste leeftijdsafhankelijke prevalentie van geregistreerde VGV gevonden bij groepen boven de 30 jaar. Een verklaring hiervoor kan liggen in verschillen in wetgeving voor VGV in de landen van herkomst. In tegenstelling tot in Somalië bestaat in de omringende landen al langer wetgeving ten aanzien van VGV.(25,30) In Egypte speelt wetgeving rondom strafbaarheid van VGV al sinds 1996 een rol in de jurisprudentie, leidend tot een wet die in 2008 werd aangenomen die VGV voor meisjes onder 19 jaar verbiedt.(31) In Egypte is de verwachting dat de prevalentie van VGV daardoor gaat afnemen. Op dit moment heeft 80% van de Egyptische meisjes van 15 tot 17 jaar VGV ondergaan. Van de meisjes die nu onder de 3 jaar zijn, zal op hun 18e nog 60% VGV hebben ondergaan op grond van de antwoorden die de moeders 25
gaven.(28) VGV komt dus nog wel veel voor bij de oudere Egyptische vrouwen, maar minder bij de meisjes. Ook voor vrouwen uit Ethiopië, Ivoorkust en Kenia constateerde het internationaal demografisch instituut een dalende trend in de prevalentie van VGV voor jonge meisjes en vrouwen ten opzichte van de groep boven 30 jaar.(30) Voor Somalië, waar wetgeving ontbreekt, is dit nog niet het geval.(30) Hetzelfde Instituut meldde namelijk voor Somalische vrouwen in 1999 en 2003 nog een nagenoeg gelijke prevalentie van 960 per 1000 15 tot 19 jarige vrouwen ten opzichte van 980 per 1000 35 tot 39 jarige vrouwen. In dit onderzoek werd de hoogste leeftijdsafhankelijke prevalentie van geregistreerde VGV juist bij de jongste groep Somalische vrouwen gevonden. Hierbij kunnen verschillende factoren een rol hebben gespeeld:
Het vernieuwde JGZ-protocol van 2005 verbeterde VGV registratie in dossier (selectiebias voor de jongste groep vrouwen).
Juist in die periode nam de instroom van Somaliërs sterk toe, relatief werden er dus meer (jonge) Somalische vrouwen gezien door zorgverleners na invoer van het protocol dan ervoor, de aandacht was sterk op deze jonge groep gericht.
Bij Somalische vrouwen zijn naar aantal de meeste kinderen in de opvang geboren, het is aannemelijk dat bij medisch consult in verband met een zwangerschap VGV vaker is geregistreerd bij de moeders, bij de zwangerschappen vormt het leeftijdscohort van vrouwen van 15 tot 30 jaar de omvangrijkste groep.
De combinatie van genoemde omstandigheden kan ervoor gezorgd hebben dat VGV relatief vaker is geregistreerd bij Somalische vrouwen onder de 30 jaar ten opzichte van oudere Somalische vrouwen, en er waarschijnlijk relatief van meer oudere Somalische vrouwen die wel VGV hadden ondergaan dit niet in dossier is terecht gekomen. Dit kan ook betekenen dat er door de oudere groep Somalische vrouwen, waarbij op grond van de WHO gegevens wel een hogere prevalentie wordt verwacht, er minder over VGV werd gepraat met zorgverleners en zodoende VGV niet werd geregistreerd. Vermoedelijk benadert de gevonden prevalentie bij de jongere groep de werkelijkheid beter dan die van de oudere Somalische vrouwen. Type VGV In dit onderzoek is circa de helft van de VGV getypeerd en daarbij is type III relatief oververtegenwoordigd. Eén van de verklaringen hiervoor is dat vrouwen die een lichte vorm van VGV op zeer jonge leeftijd ondergingen, dit niet altijd weten en het niet kunnen melden. Bij type III komen meer complicaties voor waarvoor de patiënte zich bij een zorgverlener meldt. Daarnaast is verdeling van de typeringen waarschijnlijk een reflectie van wat in land van herkomst gebruikelijk is. Zo vermeldt een onderzoek van Care International uit 1999 dat in Somalië 91% van de vrouwen geïnfibuleerd was (type III) en 9% een minder ingrijpend type VGV had ondergaan.(29) In dit onderzoek vinden we 77% van de Somalische vrouwen waarbij typering bekend is met type III. Ook het Population Reference Bureau vermeldt voor Somalische en Soedanese vrouwen type
26
III VGV als het meest frequente type (79.3% respectievelijk 74.1%). Het TNO onderzoek beschrijft 40% type III en 50% types I en II van alle VGV geregistreerd bij vrouwen uit risicolanden woonachtig in Nederland. Prevalentie van geregistreerde VGV naar instroomjaar De analyse van de gegevens van 2005-2007 apart suggereert dat de prevalentie van geregistreerde VGV voor asielzoeksters uit een aantal onderzoekslanden ruim boven de 100 per 1000 vrouwen komt. Deze schatting benadert voor sommige landen van herkomst, zoals Somalië, de bevindingen van het TNO onderzoek.(25) Echter, de hoeveelheid nauwkeurig getypeerde VGV in dossier neemt af gedurende de onderzoeksperiode, dit is onverwacht na de invoering van protocollen in de zorg voor VGV. In 2006-2008 werd nog maar van 38% van de geregistreerde VGV de typering in de status vermeld, ten opzichte van ruim 50% van de VGV-registraties bij asielzoeksters die voor 2002 Nederland instroomden. Er is dan wel een toename van het aantal registraties van VGV in dossier, maar de verdere documentatie van de VGV, zoals typering, neemt tegelijkertijd af. Waarschijnlijk is er in de jaren na 2005 vaker en sneller na aankomst VGV in dossier geregistreerd, maar is er minder doorgevraagd over details en eventuele klachten in relatie tot VGV. Na 2007 is een terugval van aantallen en de prevalentie van geregistreerde VGV te zien. Ook het aantal niet in Nederland geboren meisjes met VGV in dossier neemt in 2008 scherp af. Een voor de hand liggende verklaring is dat 2008 het laatste jaar was waarbij MOA operationeel was, en asielzoeksters die instroomden in het laatste kwartaal misschien niet meer door een zorgverlener van de MOA zijn gezien en geregistreerd. Daarnaast traden er in 2008 veel veranderingen in de zorgorganisatie voor asielzoekers (waaronder opheffing van de MOA), er was veel tijdelijk personeel, en onderbezetting bij zorgpersoneel, met als gevolg toegenomen werkdruk. De cijfers over 2005-2007 geven het meest volledige beeld van de geschatte prevalentie. Het gespreksprotocol werd ook door JGZ artsen van de MOA vanaf 2005 gevolgd. De uitkomsten van het onderzoek suggereren dat de protocollering de aandacht van professionals voor het VGV in positieve zin verder heeft verscherpt, en dit goede resultaat onderstreept het belang van een dergelijke aanpak. Dit positieve resultaat dient zeker in de evaluatie van het werkprotocol AJN te worden meegenomen, maar ook de afname in registratie van medisch relevante details verdient de aandacht.
4.3.
Prognose
De huidige gegevens berusten op de situatie tot 2009. Van 2002-2008 waren er 16128 vrouwen uit onderzoekslanden aanwezig in de opvang. In 2009 waren er 6485 asielzoeksters afkomstig uit die onderzoekslanden waaruit men tijdens 2000-2008 gevallen van VGV registreerde in de opvang aanwezig. In 2009 betrof dit 3252 nieuw ingestroomde vrouwen uit onderzoekslanden (zie bijlage 1: tabel IX). 27
Hogere instroom van asielzoeksters uit onderzoekslanden betekent dat de populatie in Nederland die mogelijk VGV heeft ondergaan naar verwachting zal toenemen. Een belangrijk aandeel van die populatie bestaat uit vrouwen afkomstig uit Noord, Oost en Hoorn van Afrika, met name uit Somalië. Naar schatting vormt de asielzoekers populatie in de opvang momenteel zo‟n 10% van het totaal aantal vrouwen in Nederland welke VGV hebben ondergaan. Indien de demografische verhoudingen van 2002-2008 min of meer gelijk zouden blijven, zouden jaarlijks ongeveer 400 meisjes onder 19 jaar met risico op VGV in de opvang aanwezig zijn.
De gegevens laten geen gevallen zien van in Nederland geboren asielzoeksters die zijn besneden. Hier kan echter niet uit worden geconcludeerd dat dit niet heeft plaatsgevonden. Het is waarschijnlijk dat, omdat men van de IND heeft gehoord dat het uitvoeren van VGV strafbaar is, dit niet tijdens de periode in het AZC gebeurt, maar wordt uitgesteld tot na de asielprocedure en dat VGV daarna mogelijk in het buitenland plaatsvindt. De potentiële risicogroep in de opvang bedroeg gedurende 2000-2008 1646 meisjes, waarvan 381 meisjes die al VGV hadden ondergaan; dus in totaal 1265 meisjes at risk. In 2009-2010 waren er opnieuw ongeveer 1000 meisjes onder 19 jaar uit risicolanden in de opvang. De risicogroep asielzoekermeisjes van 2009-2010 bestond uit circa 730 meisjes onder 19 jaar afkomstig uit onderzoekslanden waarvan onbekend is of ze al VGV hebben ondergaan in geboorteland, en er waren 370 in opvang geboren dochters van moeders uit deze landen.
28
5. Conclusies en aanbevelingen Conclusies
De prevalentie van geregistreerde VGV, het aantal asielzoeksters waarbij VGV in het medisch dossier werd geregistreerd per 1000 asielzoeksters, is 70 per 1000 vrouwen in de periode 2000 tot en met 2008. De prevalentie verschilt tussen subgroepen naar leeftijd en land van herkomst. VGV werd het meest geregistreerd bij vrouwen tussen 20 en 29 jaar. De regio van herkomst waarbij in het dossier geregistreerde VGV het meest frequent voorkomt is Noord, Oost en Hoorn van Afrika (97 per 1000 vrouwen). De hoogste prevalentie van geregistreerde VGV vinden we bij asielzoeksters afkomstig uit Somalië. Dit is beduidend lager dan de prevalentie van VGV in Somalië zoals beschreven door de WHO.
Voor vrouwen die in de periode 2005-2007 in de opvang aankwamen, was de prevalentie van geregistreerde VGV met 164 per 1000 vrouwen hoger dan in de eerdere jaren. Dit kan een gevolg zijn van de introductie in 2005 van gespreksprotocollen VGV door de AJN, waardoor zorgverleners mogelijk actiever VGV zijn gaan navragen en registreren in het dossier
Voor Somalische vrouwen die in 2005-2007 aankwamen was de prevalentie 226 per 1000 vrouwen. Vooral bij oudere asielzoeksters zal de prevalentie van VGV vrijwel gelijk zijn aan de prevalentie in het land van herkomst, maar ook bij deze groep was de prevalentie van geregistreerde VGV veel lager dan de prevalentie in Somalië. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de MOA-zorgverleners slechts voor een deel van de vrouwen op de hoogte waren van de VGV-status.
Bij geen van de 1646 dochters van moeders afkomstig uit de onderzoekslanden die in 20002008 in de opvang werden geboren, werd VGV geregistreerd in het dossier. Bij minderjarige, nog in het land van herkomst geboren meisjes, werd 381 maal VGV geregistreerd (ongeveer 100 per 1000 meisjes onder 19 jaar).
Beleidsmatige aandacht voor VGV, zoals het instellen van een protocol VGV bij de jeugdgezondheidszorg lijkt registratie van VGV in dossiers te bevorderen.
Aanbevelingen
Bij de huidige instroom van asielzoekers in de centrale opvang zijn er jaarlijks ongeveer 1000 meisjes uit risicolanden aanwezig. De VGV-preventie in Nederland moet zich richten op vrouwen afkomstig uit de Hoorn van Afrika (Somalië, Eritrea, Ethiopië en Soedan), maar ook uit West Afrika (Siërra Leone, Guinee, Ivoorkust, Liberia en Nigeria).
Vanwege de doorlopende instroom van vrouwen uit landen waar VGV een gebruik is, is blijvende aandacht voor de preventie van VGV nodig. Dit vraagt om structurele beleidskeuzes.
Gezondheidsbevordering en voorlichting is op de centra gemakkelijker te implementeren dan voor de groepen die verspreid over het land leven, zoals statushouders. Tevens zal gezondheidsbevordering in de meer besloten setting van een asielzoekerscentrum gemakkelijker kunnen voldoen aan de wensen van de doelgroep om haar met respect en met gerichte voorlichting aan te spreken.(26) 29
Het is aan te bevelen dat de beroepsgroepen die te maken hebben met preventie van VGV en gevolgen van VGV voor vrouwen, zoals jeugdgezondheidszorg, verloskunde en gynaecologie met elkaar afspreken welke informatie over VGV op welke wijze in dossiers wordt geregistreerd en wordt overgedragen tussen zorgverleners.
30
Literatuur
1.
Leye, E., R.A. Powell, G. Nienhuis, P. Claeys & M. Temmerman, Health care in Europe for women with genital mutilation. Health Care for Women International 2006; 27: 362-378
2.
Vrouwenbesnijdenis ontoelaatbaar. Nederlandse Staatscourant, Februari 1993; 26-28.
3.
World Health Organization, Female Genital Mutilation, Fact Sheet No. 241 (Geneva: WHO, May 2008). 3a Update 2010 http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs241/en/
4.
World Health Organisation. A systematic review of the health complications of female genital mutilation, including sequela in childbirth. Geneva: Department of Women‟s Health, Family and Community Health, World Health Organisation; 2000.
5.
WHO 2006.
6.
Essén B, Bödker B, Sjöberg N-O, Gudmundsson S, Ostergren PO, Langhoff-Roos J. Is there an association between female circumcision and perinatal death? Bulletin of theWorld HealthOrganisation 2002;80:629–32.
7.
Larsen U, Okonofua FE. Female circumcision and obstetric complications. International Journal of Gynaecology and Obstetrics 2002;77:255–65.
8.
Morison L, Scherf C, Ekpo G, Paine K,West B, Coleman R, et al. The long-term reproductive health consequences of female genital cutting in rural Gambia: a community-based survey. Tropical Medicine and International Health 2001;6:643–53.
9.
Obermeyer CM, Reynolds R, Ratcliffe A. Female genital surgeries: the known, the unknown and the unknowable. Medical Anthropology Quarterly 1999;13:79–106.
10. Obermeyer CM. The health consequences of female circumcision: science, advocacy, and standards of evidence. Medical Anthropology Quarterly 2003;17:394–412. 11. Gordon H. Female genital mutilation (female circumcision).The Diplomate 1998;5:86–90. 12. Powell, RA. Leye, E. Jayakodi, A. Faith N. Mwangi-Powell, Linda Morison, Female genital mutilation, asylum seekers and refugees: the need for an integrated European Union agenda. Health Policy 70 (2004) 151–162. 13. Pharos Focal Point.http://www.meisjesbesnijdenis.nl/over/feitenencijfers. Download 19 september 2010. 14. M. Alders. Allochtonenprognose 2002–2050: bijna twee miljoen niet-westerse allochtonen in 2010. Tijdschrift Bevolkingstrends, CBS 2003, 34-41. 15. UNHCR UNHCR Structure: Regions and Sub-regions. 2006. http://www.unhcr.org/publ/PUBL/453899084.pdf 16. GGD Kennisnet. http://www.ggdkennisnet.nl/thema/publieke-gezondheid-asielzoekerpga/publicaties/publicatie/3185 17. AJN protocol, 2005 Aanvullende werkinstructies MOA bij gespreksprotocol meisjesbesnijdenis GGDKennisnet 1. Eerdenburg-Keuning, I.A. van (2005) Gespreksprotocol meisjesbesnijdenis. AJN, Lisse. 18. Gespreksprotocol meisjesbesnijdenis 2005. GGD Kennisnetnr 29516. 19. ICPC codes. http://www.hag.unimaas.nl/rnh/ICPC.html 20. Vrouwelijke genitale verminking nader bekeken. Een onderzoek naar de aard, omvang en attitude onder professionals en risicogroep in Amsterdam en Tilburg Auteurs: Merlijn Kramer 31
(1), Paula Dijkema (2), Iety Joris (2), Pauline Tichelman (1), Arnoud Verhoeff (1). GGD Hart voor Brabant, GGD Amsterdam. 2005. 21. Population & Sociétés n° 438, octobre 2007 – Bulletin mensuel d‟information de l‟Institut national d‟études démographiques. France. http://www.ined.fr/fichier/t_publication/1333/publi_pdf1_438.pdf. 22. European Parliament resolution of 24 March 2009 on combating female genital mutilation in the EU (2008/2071(INI)). http://www.endfgm.eu/content/assets/END_FGM_Final_Strategy.pdf 23. Kangoum AA, Flodin U, Hammar M, Sydsjö G; Prevalence of female genital mutilation among African women resident in the Swedish country of Östergötland; Acta Obstetricia et Gnaecologia Scandinavica 2004; 83: 187-190. 24. Morison LA, Dirir A, Elmi S, Warsame J, Dirir S. How experiences and attitudes relating tofemale circumcision vary according to age on arrival in Britain: a study among young Somalis in London. Ethnicity & Health 2004;9:75-100. 25. Retrospectief onderzoek naar de populatie van vrouwenbesnijdenis of VGV (vrouwelijke genitale verminking) in de verloskundigenpraktijk in 2008: TNO rapport / D. Korfker, M. Rijnders, S. Detmar. 26. Change: We make it Together. Breaking the Silence. Vluchtelingen organisaties Nederland. 2011. Editor; A. Desta. Tuijtel bv. 27. Kwaak A van der, Bartels E, Vries F de, Meuwese S. Strategieën ter voorkoming van besnijdenis bij meisjes: inventarisatie en aanbevelingen. Amsterdam: VU Medisch Centrum, 2003. 28. EDHS Egypte 2005 http://www.childinfo.org/files/Egypt_FGC_profile_English.pdf 29. Care International Somalie: http://www.care.org/careswork/projects/SOM068.asp 30. Charlotte Feldman-Jacobs and Donna Clifton, Female genital Mutilation and Cutting/ Data and trends. Population Reference Bureau; 2008. 31. Egypt: Law passed banning Female Circumcision. (2008) http://womenspillar.blogspot.com/2008/06/egypt-law-passed-banning-female.html
32
Dankwoord De auteurs danken het Ministerie van VWS voor het beschikbaar stellen van de projectsubsidie. De auteurs danken Claire Hostmann, Marja Exterkate, Marlies de Jager en Martin de Vries voor hun waardevolle bijdragen aan dit onderzoek.
33
Bijlage 1
5 jaars leeftijds groepen
West, Zuid en Centraal Afrika
Noord, Oost en Hoorn van Afrika
Centraal, Oost en Zuid Europa
MiddenOosten en Zuidwest Azië
Centraal, Oost en Zuid Azië
Overige landen
Totaal
0-4 jaar
2664
2223
3186
3584
610
444
12513
5-9 jaar
798
733
1742
2426
158
182
6035
10-14 jaar
1132
725
1375
1909
444
165
5750
15-19 jaar
3311
1425
1261
1429
883
171
8483
20-24 jaar
1898
2031
1763
1974
422
211
8299
25-29 jaar
1549
1607
2047
2481
481
209
8374
30-34 jaar
881
918
1660
2062
463
192
6136
35-39 jaar
386
459
1269
1592
263
134
4103
40-44 jaar
151
229
853
921
154
113
2421
45-49 jaar
71
153
576
584
79
57
1520
50-54 jaar
50
112
341
411
54
31
999
55-59 jaar
31
103
207
346
53
21
761
60-64 jaar
17
93
163
280
27
20
600
65-69 jaar
10
46
112
196
31
19
414
70-74 jaar
6
30
81
96
9
8
230
75-79 jaar
0
12
31
55
6
2
106
80-84 jaar 85-89 jaar
0 0
4 1
8 3
16 1
3 0
2 0
33 5
90-94 jaar
0
0
2
3
0
1
6
95+
0
1
0
1
0
0
2
Totaal*
12957
10705
16680
20370
4096
1982
66790
Tabel I Leeftijdsverdeling van asielzoeksters in Nederland tussen 2000-2008 naar regio van herkomst. Missende leeftijdsgegevens: 960 cases
34
West, Zuid en Centraal Afrika
90-94 jaar 80-84 jaar 70-74 jaar 60-64 jaar 50-54 jaar 40-44 jaar 30-34 jaar 20-24 jaar 10-14 jaar 0-4 jaar
0
1000
2000
3000
Centraal, Oost en Zuid Europa
0
1000
2000
3000
0
4000
90-94 jaar 80-84 jaar 70-74 jaar 60-64 jaar 50-54 jaar 40-44 jaar 30-34 jaar 20-24 jaar 10-14 jaar 0-4 jaar
Noord, Oost en de Hoorn van Afrika
90-94 jaar 80-84 jaar 70-74 jaar 60-64 jaar 50-54 jaar 40-44 jaar 30-34 jaar 20-24 jaar 10-14 jaar 0-4 jaar
90-94 jaar 80-84 jaar 70-74 jaar 60-64 jaar 50-54 jaar 40-44 jaar 30-34 jaar 20-24 jaar 10-14 jaar 0-4 jaar
4000
500
1000
1500
2000
Midden- Oosten en Zuidwest Azië
0
1000
2000
3000
Centraal, Oost en Zuid Azië
90-94 jaar 80-84 jaar 70-74 jaar 60-64 jaar 50-54 jaar 40-44 jaar 30-34 jaar 20-24 jaar 10-14 jaar 0-4 jaar 0
200
400
600
800
1000
Figuur I Leeftijdspiramides voor asielzoeksters in Nederland uit 6 regio’s van herkomst
35
2500
4000
Alle onderzoekslanden* Prevalentie van Aantal met
Totaal
geregistreerde VGV
VGV in dossier
aantal
per 1000 vrouwen
63
3496
351
3830
20-29 jaar
521
4631
30-39 jaar
135
1596
40-49 jaar
27
412
50-59 jaar
8
227
60 jaar en ouder
4
191
1134
16128
Leeftijdsgroep 0-9 jaar 10-19 jaar
Totaal Tabel II
18 92 113 85 66 35 21 70
Leeftijdsverdeling van asielzoeksters in opvangcentra in Nederland afkomstig uit onderzoekslanden gedurende 2000-2008. *Onderzoekslanden zijn gedefinieerd in kader 3. Voor 25 vrouwen ontbraken de leeftijdsgegevens.
Noord, Oost en Hoorn van Afrika alleen onderzoekslanden* Prevalentie van Aantal met Leeftijdsgroep 0-9 jaar
geregistreerde VGV/1000
VGV in dossier
Totaal aantal
vrouwen
55
2617
21
10-19 jaar
244
2066
118
20-29 jaar
465
3497
133
30-39 jaar
124
1275
97
40-49 jaar
25
369
68
50-59 jaar
8
210
38
60 jaar en ouder
4
185
22
925
10219
91
Totaal
Tabel III
Leeftijdsverdeling van asielzoeksters in Nederland gedurende 2002-2008 afkomstig uit Noord, Oost en Hoorn van Afrika. Onderzoekslanden zijn gedefinieerd in Kader 3, bladzijde 13
36
Somalië
Leeftijdsgroep* 0-9 jaar
Aantal
Prevalentie van
Aantal met
vrouwen in
geregistreerde VGV
VGV in dossier
opvang
per 1000 vrouwen
49
1878
26
10-19 jaar
218
1431
152
20-29 jaar
372
2556
146
30-39 jaar
92
912
101
40-49 jaar
15
269
56
50-59 jaar
7
167
42
60 jaar en ouder Totaal
Tabel IV
3
161
19
766
7536
102
Aantal vrouwen met VGV in dossier en prevalentie van geregistreerde VGV naar leeftijdsgroep voor vrouwen afkomstig uit Somalië, 2002-2008,* leeftijdsgroep is voor enkele vrouwen onbekend
Soedan
Leeftijdsgroep* 0-9 jaar
Aantal
Prevalentie van
Aantal met
vrouwen in
geregistreerde VGV
VGV in dossier
opvang
per 1000 vrouwen
4
480
8
10-19 jaar
13
250
52
20-29 jaar
69
506
136
30-39 jaar
20
167
120
40-49 jaar
8
42
190
50 jr en ouder
2
22
95
119
1489
80
Totaal
Tabel V
Aantal vrouwen met VGV in dossier en prevalentie van geregistreerde VGV naar leeftijdsgroep voor vrouwen afkomstig uit Soedan, 2002-2008, * leeftijdsgroep is voor enkele vrouwen onbekend
37
Eritrea
Leeftijdsgroep*
Aantal
Prevalentie van
Aantal met
vrouwen in
geregistreerde VGV
VGV in dossier
opvang
per 1000 vrouwen
0-9 jaar
2
143
14
10-19 jaar
9
152
57
20-29 jaar
14
225
62
30-39 jaar
8
123
67
40-49 jaar
2
38
53
50 jaar en ouder Totaal
Tabel VI
0
33
0
37
737
50
Aantal vrouwen met VGV in dossier en prevalentie van geregistreerde VGV naar leeftijdsgroep voor vrouwen afkomstig uit Eritrea, 2002-2008, * leeftijdsgroep voor enkele vrouwen onbekend
Ethiopië
Leeftijdsgroep* 0-9 jaar
Aantal
Prevalentie van
Aantal met
vrouwen in
geregistreerde VGV
VGV in dossier
opvang
per 1000 vrouwen
0
95
0
10-19 jaar
4
217
18
20-29 jaar
9
186
48
30-39 jaar
3
60
50
40-49 jaar
0
17
0
50 jaar en ouder Totaal
Tabel VII
0
12
0
20
610
33
Aantal vrouwen met VGV in dossier en prevalentie van geregistreerde VGV naar leeftijdsgroep voor vrouwen afkomstig uit Ethiopië, 2002-2008, * leeftijdsgroep voor enkele vrouwen onbekend
38
Periode van instroom asielzoekster Registratie van VGV in dossier
voor 2000
2000-2001
2002-2005
2006-2008
Direct na aankomst
67%
70%
78%
97%
na 1 maand
74%
76%
84%
99%
na 2 maanden
80%
84%
90%
na 3 maanden
86%
87%
95%
na 4 maanden
90%
93%
98%
na 5 maanden
95%
95%
99%
na 6 maanden
96%
98%
na 7 maanden
98%
100%
na 9 maanden
99%
na 10 maanden
Tabel VIII
100%
Tijdsinterval tussen aankomst asielzoekster en haar registratie van VGV in dossier. Weergegeven wordt het cumulatieve percentage van de totale groep vrouwen uit onderzoekslanden bij wie uiteindelijk VGV in dossier werd geregistreerd
39
Herkomstland
Aantal
Percentage
Herkomstland
Aantal
Percentage
van totaal
van totaal
Djibouti
0
0
Egypte
2
<0,5
Eritrea
Afghanistan
617
8,2
Angola
116
1,5
148
2,0
Benin
9
<0,5
Ethiopië
69
0,9
Burkina Faso
6
<0,5
Gambia
3
<0,5
Burundi
123
1,6
Ghana
0
0
China
189
2,5
Guinee
162
2,2
Voormalig Joegoslavië
121
1,6
34
0,5
Guyana
90
1
5
<0,5
Iran
236
3,1
33
<0,5
Irak
1286
17,2
13
<0,5
477
6,4
Liberia
0
0
Rwanda
19
<0,5
Mali
0
0
Togo
18
<0,5
Nigeria
0
0
Syrië
68
0,9
Saoedi-Arabië
0
0
Sri Lanka
71
0,9
128
1,7
102
1,2
Soedan
53
0,7
Somalië
2297
30,6
3
<0,5
Ivoorkust Jemen Kameroen Kenia
Sierra Leone
Tanzania
Tabel IX
Rusland/ voormalige Sovjet-Unie
Staatloos/onbekend
Aantallen en percentages asielzoekers aangekomen in de centrale opvang asielzoekers in 2009 naar land van herkomst
40