NEDERLANDS JURISTENBLAD
VREEMDELINGENTOEZICHT • Modernisering Wetboek van Strafvordering
• In Memoriam Willem Witteveen • Meer over soevereiniteit en Europese integratie P. 1915-2014 JAARGANG 89 15 AUGUSTUS 2014
10304680
28
NIEUW!
REDACTIE: MR. R.J.B. BOONEKAMP & MR. W.L. VALK
In vrijwel iedere procedure ontstaan vragen over stelplicht en bewijslastverdeling. Het beantwoorden van deze vragen is voor u als jurist of rechter van groot belang voor de uitkomst van de procedure. De nieuwe online uitgave Stelplicht & Bewijslast geeft u deze antwoorden. De auteurs van de uitgave... ■
bespreken bij een aantal artikelen van de Boeken 3, 5, 6 en 7 BW beknopt
■
de bewijslastverdeling.
Onderdeel van Kluwer Navigator Collecties > Burgerlijk procesrecht
gaan verder dan het weergeven van
Stelplicht & bewijslast is als losse online titel verkrijgbaar,
relevante rechtspraak van de Hoge Raad
maar maakt ook deel uit van de Collectie Burgerlijk procesrecht,
en literatuur; ze analyseren zelfstandig het
onderdeel van Kluwer Navigator. In deze Collectie vindt u alle
besproken artikel wat betreft vragen van
beschikbare Kluwer-bronnen op het gebied van het Burgerlijk
stelplicht en bewijslast. Hierdoor krijgt
procesrecht bijeen, waaronder Asser Procesrecht, Tekst &
u haarfijn inzicht in de betekenis van de
Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, NJ, Tijdschrift voor
hoofdregel van art. 150 Rv en van andere
Arbitrage en Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering.
belangrijke principes van het bewijsrecht
Door de gebruiksvriendelijke interface van Kluwer Navigator
voor alle besproken BW-artikelen.
bent u snel en eenvoudig bij de informatie die u nodig heeft.
Meer weten over specifieke onderwerpen voor uw case? Bijvoorbeeld over stelplicht en bewijslast
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT
bij dwaling of bij de vernietigbaarheid van
Ga voor een gratis proefabonnement op de Collectie
algemene voorwaarden of bij onrechtmatige
Procesrecht met daarin de nieuwe uitgave Stelplicht &
daad? Door de artikelsgewijze opzet en de
bewijslast naar www.kluwer.nl/collecties.
goede zoekmogelijkheden (bijvoorbeeld op trefwoord) van de uitgave vindt u gemakkelijk
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN?
de voor u relevante informatie.
Ga naar www.kluwer.nl/stelplicht
Inhoud
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Voorwaardelijke vrijheid
Focus 1417
1917
1918
Het opleggen van
door een onafhankelijke
Focus 1418
RECHTER, met wat meer
1925
Opinie 1419
• Modernisering Wetboek van Strafvordering
• In Memoriam Willem Witteveen • Meer over soevereiniteit en Europese integratie
van de VI zou eigenlijk
P. 1915-2014 JAARGANG 89 15 AUGUSTUS 2014
28
AFSTAND tot de executieve, moeten gebeuren
Pagina 1917
1929
Mr. J.T.C. Leliveld Artikel 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
In Memoriam 1420
VREEMDELINGENTOEZICHT
WAARDEN in het kader
B. Wallage LLB Mr. L van Wijnbergen Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht Een beperking van mensenrechten
Prof. mr. P.T.C. van Kampen Modernisering van het Wetboek van Strafvordering Something old, something new, something borrowed, and a lot of blue
NEDERLANDS JURISTENBLAD
BIJZONDERE VOOR-
10304680
Vooraf 1416
1931
Prof. mr. L.H.J. Adams Prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin Prof. mr. A.C.M. Meuwese Willem Johannes Witteveen Rotterdam 5 mei 1952 Hrabove (Oekraïne) 17 juli 2014
De REGULIERE regels voor een huizoeking bij VERDACHTEN van een strafbaar feit zijn veel STRIKTER dan bij een HUIZOEKING naar de identiteitsdocumenten van een VREEMDELING
Pagina 1921
Realisten - of zijn dat cynici? zullen zeggen dat de REDE MACHTELOOS is zodra mensen tot gewelddadigheid zijn opgezweept. Maar Willem stelde ONVERMOEIBAAR daar de kracht van de REDELIJKHEID tegenover
Pagina 1931
Reacties 1421 - 1423
Mr. B. Rijpkema 1935 Over soevereiniteit Het belang van zuiver definiëren Mr. dr. J.W.C. van Rossum Naschrift
1936
Mr. A.J. Hoeksma Slotbijdrage EU soevereiniteitsdebat
1937
Om vooruitlopend op formele wetgeving bij AM V B in een tijdelijke regeling van een NIEUWE OPSPORINGSACTIVITEIT te voorzien is wel degelijk een SYSTEEMBREUK ten opzichte van het huidige wetboek
Baudet doet denken aan een MISSIONARIS die eeuwen na het eerherstel voor Galilei OPNIEUW beweert dat de aarde het MIDDELPUNT van het heelal vormt
Pagina 1937
Pagina 1927 Rubrieken 1424-1464 Rechtspraak 1465 Boeken 1466-1478 Tijdschriften 1479-1503 Wetgeving 1504 Universitair nieuws 1505 Personalia 1506 Agenda
1938 1975 1976 1990 2009 2011 2011
Minister Opstelten is er met zijn TOESPRAAK bij het congres Modernisering Wetboek van Strafvordering al in een VROEG STADIUM in geslaagd om de betrokkenen bij die modernisering op SCHERP te stellen
Pagina 1929 Omslag: Black sheep - Ashley Cooper © Alamy
Het bestaan van TWEE concurrerende soevereiniteitsvertogen verklaart waarom in het INTEGRATIEPROCES tegenstrijdige ontwikkelingen aan elkaar PARALLEL lopen
Pagina 1937
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevestigd in Utrecht, is de toezichthouder op alle zorgmarkten in Nederland. De NZa ziet toe op zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars met als doel toegankelijke, betaalbare en goede zorg voor iedereen. Om ons toezicht te versterken zijn wij op zoek naar
Juridisch toezichthouders Wij vragen Twee teamspelers die breed inzetbaar zijn op voorkomende toezichtactiviteiten. Beiden hebben een afgeronde juridische opleiding op WO-niveau en minimaal vier jaar relevante werkervaring. De een heeft vooral kennis en ervaring op het gebied van bestuursrechtelijke handhaving, de ander is meer gespecialiseerd in mededingingsrecht. Affiniteit met de gezondheidszorg is een pre.
PROFILERING + NEW BUSINESS
Mr. september
Wij bieden Een uitdagende functie met veel eigen verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om je kennis over de werking van (zorg)markten en het oplossen van vraagstukken toe te passen op het gebied van toezicht en handhaving. Een team van enthousiaste collega’s. Een brutosalaris dat, afhankelijk van je werkervaring, is ingeschaald in maximaal schaal 12 BBRA (min. € 2.850,92 en max. € 4.964,76). Daarnaast biedt de NZa een aantrekkelijk en flexibel pakket van secundaire arbeidsvoorwaarden. De functies zijn voor 32-36 uur per week. Het betreft een tijdelijk dienstverband tot 31 december 2015, met mogelijk uitzicht op een vaste functie.
ŶOpleidingen ŶRecruitment ŶBouwrecht Mr. oktober ŷ ICT ŷ Grote kantoren vs niche kantoren ŷ Intellectueel Eigendomsrecht (IE)
Geïnteresseerd? Op onze website www.nza.nl vind je een link naar de volledige vacaturetekst. Reageren kan tot 29 augustus 2014.
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
Vooraf
1416
Voorwaardelijke vrijheid
28
Op 30 juli1 schorste de voorzieningenrechter een aantal voorwaarden dat verbonden was aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) van Volkert van der Graaf die op 18 juli 2003 tot 18 jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor de moord op Pim Fortuyn. De aanloop naar zijn VI-datum verliep al moeizaam omdat de daaraan voorafgaande verlofaanvragen steevast werden geweigerd wegens vrees voor ‘ernstige verstoring van de openbare orde, het plegen van strafbare feiten, ernstige spanningen in de woon- en leefsfeer, ongewenste confrontaties met slachtoffers of anderszins betrokkenen, gevaar voor de betrokkene zelf en risico’s voor maatschappelijke onrust.’ De Beroepscommissie van de RSI was hiervan niet onder de indruk en uiteindelijk vonden vier proefverloven plaats in Den Haag die ondanks de bange verwachtingen zonder incidenten bleken te verlopen. Maar Staatssecretaris Teeven had in de commotie, die rondom het proefverlof was ontstaan, de Tweede Kamer al toegezegd dat het OM de voorwaardelijke invrijheidsstelling die er zat aan te komen op 2 mei 2014, aan strenge bijzondere voorwaarden zou verbinden.2 Aan Van der Graaf werd een meldplicht, een locatieverbod voor Rotterdam, Tilburg, Hilversum, Den Haag en Krimpen aan de IJssel in combinatie met elektronisch toezicht, een contactverbod met nabestaanden, een mediaverbod en begeleiding door een psycholoog of psychiater opgelegd. Van der Graaf stemde daar aanvankelijk mee in, maar trachtte vervolgens toch in een kort geding tegen de Staat deze voorwaarden van tafel te krijgen. Aangevoerd werd in de eerste plaats dat de toepassing van de VI-regeling van 1 juli 2008 met terugwerkende kracht in strijd is met art. 7 EVRM omdat dit een verzwaring van de aan hem in 2003 opgelegde sanctie inhoudt ten opzichte van de oude regeling waarbij de VI onvoorwaardelijk en niet herroepbaar is. In de tweede plaats zijn de voorwaarden punitief omdat zij kennelijk vooral de frustratie moeten wegnemen bij diegenen die vinden dat Van der Graaf te licht is gestraft. Tot slot zijn de voorwaarden disproportioneel en niet gericht op recidivebeperking. Dat de toepassing van de nieuwe VI-regeling een verzwaring van de straf oplevert was geen geschilpunt. Maar de voorzieningenrechter acht dit niet in strijd met het verbod van terugwerkende kracht van art. 7 EVRM en het legaliteitsbeginsel gelet op het uitgangspunt in de Straatsburgse jurisprudentie dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de oplegging van de straf, waarop art. 7 EVRM van toepassing is, en de executie ervan. Dat dit onderscheid vervaagt als de tenuitvoerlegging de facto een onvoorziene verzwaring van de oorspronkelijk opgelegde sanctie oplevert, heeft het EHRM op 21 oktober 2013 in de zaak van Del Rio Prado tegen Spanje onderkend. Ook de wijze van tenuitvoerlegging kan dus in strijd komen met het legaliteitsbeginsel. Desalniettemin vindt de voorzieningenrechter in het onderhavige geval, nu de datum van invrijheidsstelling niet is veranderd, dat de opgelegde straf niet is gewijzigd en de gewijzigde VI-regeling geen punitief doel beoogt, de toepassing hiervan met terugwerkende kracht op zichzelf
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
niet onrechtmatig. Anders oordeelt de rechter over de opgelegde locatieverboden in combinatie met elektronisch toezicht. Dat zijn zeer ingrijpende beperkingen van de bewegingsvrijheid die niet gerechtvaardigd worden door het laag ingeschatte recidiverisico. Deze worden geschorst mede omdat de maatschappelijke onrust al is meegewogen bij de oplegging van de straf. Als deze nu nog een keer bij de VI worden meegewogen dan zouden deze bijzondere voorwaarden toch een punitief karakter kunnen krijgen. Het debat hierover is nog niet afgerond, want de Staat is in hoger beroep. De zaak van Van der Graaf kan niet los worden gezien van de algemene tendens om de beveiliging van de samenleving en het daarmee vaak in een adem genoemde voorkomen van maatschappelijke onrust ten gevolge van vrijlating van veroordeelden voorop te stellen en de controle op ex-gedetineerden niet zonder meer los te laten na het uitzitten van hun gevangenisstraf of na de beëindiging van een TBS-maatregel. Momenteel is er een wetsvoorstel aanhangig bij de Tweede Kamer waarin langdurig, zelfs levenslang, toezicht wordt mogelijk gemaakt op zeden- en geweldsdelinquenten met de mogelijkheid voor de rechter om al bij de straf bijzondere maatregelen – vergelijkbaar met de bijzondere voorwaarden in het kader van de VI – op te leggen die kunnen worden toegepast na afloop van de tenuitvoerlegging van de straf of TBS.3 Nog los van de serieuze vraagtekens die geplaatst kunnen worden bij het effect en de doelmatigheid van het alsmaar uitdijende strafarsenaal om tegemoet te komen aan de veronderstelde onrustgevoelens in de samenleving – Van der Graaf blijkt inmiddels probleemloos in Apeldoorn te wonen – maakt zijn zaak duidelijk dat het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van de VI eigenlijk door een onafhankelijke rechter, met wat meer afstand tot de executieve, zou moeten gebeuren en in een procedure waarin alle betrokkenen worden gehoord. De kort geding procedure is wat dit betreft een noodoplossing achteraf. Bovendien is het inconsequent dat in het hiervoor genoemde wetsvoorstel het de rechter is die over de oplegging van maatregelen in het kader van langdurig toezicht na de executie van de straf beslist, en dat bij de VI, die in beginsel ook langdurige en ingrijpende maatregelen mogelijk maakt, de rechter niet betrokken is. Dit geldt des te meer als een vrijheidsbenemende straf zich over een veel langere periode kan uitstrekken dan de feitelijke executie ervan. Gebleken is dat het stellen van voorwaarden voor VI in sommige zaken afhankelijk is van de maatschappelijk gevoeligheid en de angst voor negatieve media-aandacht. Daarmee wordt de deur open gezet voor willekeur. Rechterlijke toetsing vormt hiertegen een waarborg die niet gemist kan worden. Taru Spronken
1. ECLI:NL:RBDHA:2014:9411 2. Zie uitgebreider Wiene van Hattum NJB 2014/565, afl. 11, p. 692-700 3. Wetsvoorstel 33 816.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1917
1417
Focus
Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht Een beperking van mensenrechten
Bas Wallage en Lucille van Wijnbergen1
Per 1 maart 2014 is de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ in werking getreden. De nieuwe wet roept de nodige vragen op, al is het momenteel nog onduidelijk hoe deze wet in de praktijk zal worden toegepast. De nieuwe bevoegdheden bewerkstelligen inhumane situaties, zo wordt hier betoogd, waarbij de waardigheid van de vreemdeling wordt aangetast. Daarbij is er gevaar voor inbreuk op grondrechten terwijl de noodzaak daarvan niet is aangetoond. De verweermogelijkheden van de vreemdeling tegen de nieuwe wetgeving zijn minimaal, maar is de vreemdeling ook nog illegaal dan is deze helemaal rechteloos.
1. Inleiding Per 1 maart 2014 is de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ in werking getreden.2 Deze wet breidt de mogelijkheden voor toezicht op vreemdelingen uit. In bepaalde gevallen mogen woonruimten worden doorzocht voor de tijdelijke inbewaringneming van documenten ten behoeve van een identiteitsonderzoek.3 Deze nieuwe bevoegdheden zijn ingevoerd om bewijsdocumenten (identiteitsdocumenten) van een vreemdeling te vinden. Het doel van de wet is om ‘illegale’ vreemdelingen zo snel mogelijk uit te kunnen zetten.4 Hoe sneller de identiteit van een vreemdeling is achterhaald, aan de hand van de aangetroffen identiteitsdocumenten, zo is de ratio, hoe sneller deze kan worden uitgezet bij illegaal verblijf. In dit artikel beschrijven wij onze bezwaren tegen de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’. Hierbij onderzoeken we eerst wat de nieuwe bevoegdheden van ambtenaren belast met grensbewaking en van ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn. Vervolgens zullen wij enige bezwaren benoemen tegen de nieuwe wetgeving en nemen daarbij tevens de advisering van de Nederlandse Orde van Advocaten mee. Tenslotte komen de verweermogelijkheden van de vreemdeling aan de orde: welke rechtsmiddelen kan de vreemdeling inzetten tegen de nieuwe bevoegdheden en wat is de rol van de rechter hierin? Wij sluiten af met een algemene conclusie.
2. De nieuwe bevoegdheden Met de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ achtte de regering het wenselijk de bestaande moge-
1918
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
lijkheden voor toezicht op vreemdelingen als volgt uit te breiden: 1. het zonder toestemming van de bewoner doorzoeken van de woning en ruimten behorend bij een onderneming waar een vreemdeling werkend wordt aangetroffen naar documenten ten behoeve van het identiteitsonderzoek en (de voorbereiding van) vertrek. 2. het onderzoek aan zaken gedurende vreemdelingenbewaring. 2.1. Het doorzoeken van woningen en ruimten behorend bij een onderneming Met het inwerking treden van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ wordt artikel 53a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingevoegd. In dit artikel staat onder lid 1 omschreven dat ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen (hierna: de ambtenaren) een woning mogen betreden en doorzoeken zonder toestemming van de bewoner indien de identiteit van de vreemdeling niet direct kan worden vastgesteld. Voorheen was het enkel mogelijk om de woning binnen te treden en na binnentreding zoekend rond te kijken. In lid 3 wordt een vreemdeling eerst de kans gegeven vrijwillig zijn documenten te overhandigen. Indien dit niet mogelijk is omdat de vreemdeling bijvoorbeeld stelt geen documenten te hebben, is er een grond voor het doorzoeken van de woning. Zowel het binnentreden als het doorzoeken van de woning is slechts mogelijk wanneer er naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden bestaat dat
in de woning een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.5 Over welke objectieve maatstaven hebben we het hier? En waar bestaat het redelijk vermoeden uit? In de Memorie van Antwoord6 wordt gesteld dat een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag worden aangenomen mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens. Denk hierbij aan onder andere informatie van overheidsinstanties, aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie en concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen. Indien de vreemdeling op bezoek is bij een derde, is er geen grondslag voor doorzoeking van de woning. De vreemdeling kan dan niet worden aangemerkt als bewoner die in de woning verblijft. Er bestaat dan wel de mogelijkheid om op grond van artikel 52 Vw 2000 reis- en identiteitspapieren in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.7 Ook bestaat hierbij de bevoegdheid om ter plekke op dat moment weggegooide of verstopte documenten in te nemen. Denk hierbij aan situaties waarbij de vreemdeling bij binnenkomst van de politie zijn identiteitspapieren verstopt onder de bank of onder een kussen of over zijn schouder weggooit. Artikel 53a lid 2 Vw 2000 stelt dat ambtenaren ook een bij een onderneming behorende ruimte mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner indien het redelijk vermoeden bestaat dat de vreemdeling deze gebruikt als woonruimte. Indien de vreemdeling werkzaam is bij een onderneming dan kunnen ruimten, dan wel ruimten in de onderneming zelf, die mogelijk worden gebruikt als woonruimte door de vreemdeling, zonder toestemming van de ondernemer worden binnengetreden. Hierna kan een onderzoek naar de identiteitsdocumenten van de vreemdeling worden opgestart.8 Van belang hier is dat er een redelijk vermoeden bestaat, dus aannemelijk is, dat de vreemdeling de ruimte waarin hij wordt aangetroffen gebruikt als woonruimte, alvorens een zoekactie kan worden gestart. Het betreft een restrictie die overigens niet in lid 1 van artikel 53a is opgenomen. 2.2 Het onderzoek aan zaken gedurende vreemdelingenbewaring Naast de extra bevoegdheden voor het zonder toestemming van de bewoner doorzoeken van de woning en ruimten is de meest verstrekkende maatregel de bevoegdheid genoemd in artikel 59 lid 8 van de Vw 2000. Op grond van dit artikel mag de ambtenaar de vreemdeling aan kleding of lichaam onderzoeken, alsmede zaken van de vreemdeling doorzoeken in zijn zoektocht naar verblijfsdocumenten zoals het uitlezen van (digitale) gegevensdragers als een mobiele telefoon.
Volgens de Memorie van Toelichting9 moet de verruiming van de mogelijkheden voor doorzoeking in bewaring niet worden verward met de bevoegdheid tot onderzoek aan het lichaam dat mogelijk is op grond van de Penitentaire beginselenwet (Pbw). Dat onderzoek is gericht op het bewaren van de orde en veiligheid binnen
Over welke objectieve maatstaven hebben we het hier? de inrichting. De ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ heeft alleen het doel willen verruimen waarvoor de gevonden zaken kunnen worden gebruikt, namelijk het vaststellen van identiteit en nationaliteit.10 Bij de toepassing van deze bevoegdheid dient de proportionaliteit niet uit het oog te worden verloren.11
3. Bezwaren tegen de nieuwe wet Het is onduidelijk hoe de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ in de praktijk tot uitvoering gaat komen. Hieronder bespreken wij een aantal bezwaren tegen de wet. 3.1. Het bewust verstoppen van documenten in een woning In de Memorie van Toelichting van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’12 wordt gesteld dat illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen er van op de hoogte zijn dat zij documenten, waarmee hun identiteit zou kunnen worden vastgesteld, beter niet bij zich kunnen dragen. Dat zou hun identificatie en uitzetting kunnen vergemakkelijken en bespoedigen en dat is voor de illegale vreemdeling onwenselijk. Aan de hand van cijfers wordt dit argument kracht bijgezet. Bij staandehouding op straat tussen 2006 en 2009 kon de identiteit van vreemdelingen in veel minder gevallen worden vastgesteld.13 De regering achtte het dan ook gerechtvaardigd dat de bevoegdheden voor de ambtenaren met deze nieuwe wetgeving zouden worden uitgebreid. In hun advies op het tot stand komen van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’, vindt de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) het onder andere onvoldoende onderbouwd dat vreemdelingen anticiperen op een mogelijke staande houding door hun documenten in hun woning te verstoppen.14 De NOvA ver-
Auteurs
Noten
verruiming van de bevoegdheden in het
8. Memorie van Toelichting , p. 4
1. B. Wallage LLB en mr. L van Wijnbergen
2. Besluit van 14 maart 2014 tot vaststelling
kader van het vreemdelingentoezicht ,
9. Memorie van Toelichting, P. 11
zijn actief voor het Nederlands Juristen
van het tijdstip van inwerkingtreding van de
Kamerstukken II 2010/2011, 32 528, nr. 3,
10. Memorie van Antwoord, p. 11
Comité voor de Mensenrechten (NJCM).
wet van 12 februari 2014 tot wijziging van
p. 1 (hierna: Memorie van Toelichting).
11. Memorie van Toelichting, p. 7.
Het artikel is geschreven op persoonlijke titel
de Vreemdelingenwet 2000 in verband met
4. Memorie van Toelichting, p. 1.
12. Idem, p. 3
van de voormelde auteurs. De auteurs dan-
verruiming van de bevoegdheden in het
5. Memorie van Antwoord, Kamerstukken I
13. Idem, p. 3
ken prof. dr. Ph. Wallage, mr. A. Altena en
kader van het vreemdelingentoezicht
2013/14, 32 528, nr. C, p. 5 (hierna:
14. Advies van de Nederlandse Orde van
mr. dr. L.A. van Noorloos voor hun commen-
(Stb. 2014, 80)
Memorie van Antwoord).
Advocaten (NOvA) bij brief van 11 novem-
taar bij een eerdere versie van dit artikel.
3. Memorie van Toelichting, Wijziging van
6. Idem, p. 7.
ber 2009, p. 1.
de Vreemdelingenwet 2000 in verband met
7. Memorie van Antwoord, p. 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1919
Focus
wacht eerder dat de vreemdeling deze documenten zou vernietigen en acht de stelling van de Nederlandse overheid niet onderbouwd.15 De argumentatie van de regering bevreemdt ook ons, aangezien de problematiek van ongedocumenteerde vreemdelingen al geruime tijd speelt in Nederland. Naar schatting 79% van de vreemdelingen heeft geen identiteitsdocumenten bij zich bij binnenkomst in Nederland.16 Dit heeft verschillende redenen, zoals onder andere het plotseling moeten vluchten van de vreemdeling vanwege de onveilige situatie in het land van herkomst waardoor deze niet in staat is zijn benodigde documenten mee te kunnen nemen. Ongeveer 21% van de vreemdelingen hebben documenten bij zich waarmee hun identiteit kan worden gestaafd. Voor deze 21% vond de regering het schijnbaar noodzakelijk dat er een uitbreiding van bevoegdheden in nieuwe wetgeving zou plaatsvinden. 3.2. Vreemdelingentoezicht versus strafvordering Het vreemdelingentoezicht is te beschouwen als een vorm van bestuursrechtelijk toezicht en is niet gericht op het opsporen van (bewijs voor) strafrechtelijke delicten zoals de strafvordering dat wel is. Strafrechtelijke handhaving van bepalingen van de Vw 2000 ligt dan ook niet in de rede volgens de Memorie van Toelichting.17 De wetgever heeft getracht de doorzoeking van woningen en ruimtes van waarborgen te voorzien en aan te sluiten bij bestaande waarborgen zoals verwijzingen naar de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). In artikel 53a is omschreven naar welke documenten mag worden gezocht. Er zijn volgens de regering procedurele waarborgen opgenomen, doorzoeking van een woning mag bijvoorbeeld niet leiden tot redelijkerwijs voorzienbare schade aan de ruimte of zaken in die ruimte.18 Ook is er een aanwezigheidsplicht van een hulpofficier van justitie. Hierdoor is er volgens de regering een institutionele waarborg dat de doorzoeking ter plaatse op rechtmatigheid en proportionaliteit wordt getoetst.19 Normaal gesproken mogen huiszoekingen alleen plaatsvinden wanneer de rechter-commissaris hiervoor toestemming geeft.20 Bij het vermoeden een vreemdeling in huis te hebben, is het voldoende als een hulpofficier ter plekke aanwezig is. Een schriftelijke machtiging wordt door de regering dan ook niet zinvol geacht.21 De reguliere regels voor een huiszoeking bij ‘verdachten’ van een strafbaar feit zijn dus veel strikter dan bij een huiszoeking naar de identiteitsdocumenten van een vreemdeling. Daarbij komt de vraag op of misbruik van de nieuwe bevoegdheden uitgesloten is. Stel dat bij de politie het vermoeden bestaat dat bij een bewoner van een woning drugs aanwezig zijn. Zoals eerder gesteld heeft bij een dergelijk vermoeden de politie normaliter toestemming nodig van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris zal geen toestemming geven indien er onvoldoende redenen zijn die toetreding tot de woning rechtvaardigen. De ambtenaar kan echter in samenwerking met de politie onder de nieuwe wetgeving een woning binnentreden onder het vermoeden dat er een ‘illegale’ vreemdeling zou wonen. Na binnenkomst kan hij op zoek gaan naar de drugs in plaats van identiteitsdocumenten, ondanks dat het zonder redelijk vermoeden binnentreden van een woning niet is toegestaan.22
1920
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
De reguliere regels voor een huiszoeking bij ‘verdachten’ van een straf baar feit zijn dus veel strikter dan bij een huiszoeking naar de identiteitsdocumenten van een vreemdeling Het beginsel van zuiverheid van oogmerk, ofwel het verbod van ‘détournement de pouvoir’ houdt in dat de overheid een bevoegdheid niet voor een ander doel mag gebruiken dan waarvoor deze is gegeven. Bij een schending van dit beginsel kan men overigens ook redeneren dat in strijd met de wet is gehandeld en op die grondslag daaraan rechtsgevolgen zijn verbonden.23 Schending van het beginsel kan bijvoorbeeld leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.24 In bovengeschetste casus wordt het beginsel van zuiverheid van oogmerk geschonden. Zo wordt de nieuwe wetgeving van de wetgever, met als doel het identificeren van illegale vreemdelingen, gebruikt voor andere doeleinden. De strafvorderlijke waarborgen worden hiermee omzeilt. De wetgever heeft ons inziens bij de totstandkoming van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ onvoldoende stil gestaan bij dit risico. 3.3. Het begrip ‘een redelijk vermoeden’ Verder blijft in de nieuwe wet onduidelijk wat nu precies moet worden verstaan onder het begrip ‘een redelijk vermoeden’ van illegaal verblijf. Interessant is dat de term ’een redelijk vermoeden’ ook terug komt in het strafrecht, namelijk in artikel 27 Sv. Daarbij gaat het om een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op grond van objectieve feiten. In het arrest25 Hollende kleurling wordt een kleurling staande gehouden door de politie nadat hij uit de richting van een café komt rennen dat bekend staat als een verzamelplaats van gebruikers en handelaren van verdovende middelen. Na fouillering blijkt de man een wikkel heroïne bij zich te hebben. De man wordt echter door het hof vrijgesproken omdat de enkele omstandigheid dat een kleurling hard uit de richting van een plek komt lopen die bekend staat als verzamelplaats van handelaren en drugsgebruikers, niet voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 Sv. De agenten hadden de man dus niet staande mogen houden en mogen fouilleren. Het begrip ‘een redelijk vermoeden’ lijkt ons een criterium waar in het kader van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ in de praktijk al snel aan kan worden voldaan, dit in tegenstelling tot het strafrecht. Kunnen hierdoor de nieuwe bevoegdheden niet te snel en te makkelijk worden ingezet? De NOvA adviseert in haar brief van 11 november 2009 dan ook om aan de bevoegd-
heid tot het doorzoeken van de woning de eis te verbinden dat wordt ‘vermoed’ dat de aangetroffen vreemdeling de woning gebruikt als zijnde een woonruimte, althans dat dit ‘aannemelijk’ is. Deze restrictie is wel opgenomen in lid 2 van artikel 53a Vw 2000. “De vreemdelingenpolitie zou nu iedere woning, waarvan ze denkt op basis van een redelijk vermoeden dat zich daar een illegale vreemdeling bevindt, kunnen doorzoeken zonder daarvoor te hoeven stellen en bewijzen dat het aannemelijk is dat zich in dat huis ook documenten van die vreemdeling bevinden”.26 De regering zag geen aanleiding om het advies van de NOvA over te nemen, omdat artikel 53a Vw 2000 bepaalt dat doorzoeking pas plaats kan vinden als een vreemdeling wiens identiteit niet kan worden vastgesteld in de woning wordt aangetroffen.27 De regering gaat ervan uit dat in de meeste gevallen dan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling in die woning heeft overnacht.28 De regering stelt tevens dat zich niet zo snel de situatie zal voordoen dat de woning wordt doorzocht van een derde bij wie een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling op bezoek is.29 Er moet immers een ‘redelijk vermoeden’ bestaan. Daarbij is doorzoeking pas mogelijk voor zover dat redelijkerwijs ‘noodzakelijk’ is. Met deze, volgens de regering, voldoende waarborgen wordt het verder aan de politie overgelaten een handelswijze te kiezen die in een dergelijke situatie passend is. Dit standpunt bevreemdt ons aangezien deze waarborgen zijn omkleed met vage aannames en veronderstellingen zonder enig onderliggend bewijs. Het noodzakelijkheidsvereiste lijkt daarmee vooralsnog een lege huls welke weinig of geen waarborg lijkt te bieden tegen het mogelijk grenzeloos gebruik maken van deze nieuwe bevoegdheden. 3.4 Onderzoek aan zaken gedurende vreemdelingenbewaring Zoals eerder in dit artikel gesteld mag de ambtenaar met de invoering van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ de vreemdeling gedurende zijn inbewaringstelling aan kleding of lichaam onderzoeken, alsmede zaken van de vreemdeling doorzoeken in zijn zoektocht naar verblijfsdocumenten zoals het uitlezen van (digitale) gegevensdragers, zoals een mobiele telefoon. Zo wordt het mogelijk vreemdelingen te visiteren (te onderzoeken aan het lichaam) indien dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit. Een
15. Idem, p.1
19. Memorie van Antwoord, p. 4.
23. Dit beginsel is zowel in het strafrecht als
25. Hof 03-06-1977, NJ 1978, 601 Hollen-
16. Europees Migrantienetwerk (EMN),
20. Artikel 97 Wetboek van Strafvordering
in het bestuursrecht erkend. In het straf-
de kleurling
Beleidsoverzicht 2012, Migratie en asiel in
en HR 21 december 2010, NJ 2011, 24
recht is dit beginsel geaccepteerd in HR 1
26. Brief NOvA, 11 november 2009, p. 2
Nederland (mei 2013).
21. Memorie van Antwoord, p. 6.
juli 1982, NJ 1983,67.
27. Memorie van Toelichting, p. 11.
17. Memorie van Toelichting, p. 6
22. Rechtbank Amsterdam 6 maart 2013,
24. HR 15 februari 1949, NJ 1949 en HR 9
28. Idem, p. 12
18. Memorie van Antwoord, p. 6.
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6214
maart 1982, NJ 1983.
29. Memorie van Toelichting, p. 12.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1921
Focus
dergelijk onderzoek zal echter nooit proportioneel zijn, aangezien de last van visitatie niet opweegt tegen de informatievergaring over iemands identiteit en nationaliteit. De vreemdeling in kwestie is geen verdachte van een strafbaar feit of een bedreiging voor de openbare veiligheid. Daar komt bij dat de gehanteerde argumentatie om tot visitatie over te gaan de nodige vragen oproept. Bij binnenkomst in het detentiecentrum worden vreemdelingen al standaard gevisiteerd op grond van de Pbw.30 De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft na kritiek aangegeven te kijken naar andere mogelijkheden voor visitatie, zoals het gebruik van de bodyscan.31 Het is daarom op zijn zachts gezegd opmerkelijk dat de mogelijkheden voor ‘lichamelijk onderzoek’ met de nieuwe wet worden uitgebreid. Het doorzoeken van de kleding kan in bepaalde situaties nog verklaarbaar zijn, zo kan het paspoort zijn verstopt in de binnenzak van een jas. Het idee dat een vreemdeling zijn verblijfsdocumenten wel eens lichamelijk zou kunnen verbergen en het noodzakelijk is dit bij een ‘vermoeden’ te controleren is discutabel.32 Daarbij stond voorheen voor het doorzoeken van zaken tijdens de ophoudingstermijn niet meer dan zes uur.33 Maar omdat de tijd van zes uur ophouding te kort zou zijn, is de bevoegdheid tot doorzoeking met de nieuwe wet verlengd naar onbepaalde duur. De NOvA adviseert de bevoegdheid niet uit te breiden tot de gehele bewaringsfase, maar gebruik te maken van de mogelijkheid genoemd in artikel 50 lid 4 Vw 2000 om de ophouding van de betrokkene in het belang van het onderzoek met ten hoogste 48 uur te verlengen.34 De uitbreiding van 6 uur naar onbepaalde duur achtte de NOvA te groot. De
Het is op zijn zachts gezegd opmerkelijk dat de mogelijkheden voor ‘lichamelijk onderzoek’ met de nieuwe wet worden uitgebreid regering stelde echter in haar reactie dat hiermee het beoogde doel niet zou worden bereikt: namelijk het uitzetten van een vreemdeling waarvan reeds is vastgesteld dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf.35 Een vreemdeling kan gedurende de gehele bewaringsfase worden onderzocht voor het verkrijgen van informatie omtrent zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie. Een maatregel die ons inziens disproportioneel is. 3.5 Schending van grondrechten De ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ schept verregaande bevoegdheden tot inbreuken op grondrechten, in het bijzonder op het gelijkheidsbeginsel, het huisrecht en het recht op privacy. Indien de ambtenaar de nieuwe wet gaat uitvoeren moet hij beoordelen of een persoon mogelijk illegaal is en of van de nieuwe bevoegdheden gebruik gemaakt mag worden. De ambtenaar kan een vreemdeling naar huis volgen.36 De vraag is
1922
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
hoe deze beoordeling zonder duidelijke objectieve maatstaven gemaakt dient te worden. Deze essentiële vraag wordt niet door de minister beantwoord.37 Het behoeft geen betoog dat het in het algemeen onmogelijk is om de nationaliteit van een individu op basis van uiterlijk vast te stellen, laat staan dat enkel op zicht te constateren is dat deze een vreemdeling is. Het gevaar bestaat dat controle plaats gaat vinden op basis van subjectieve maatstaven, die mogelijk discriminatoir van aard zijn. Er zou sneller kunnen worden aangenomen dat een persoon met een donkere huidskleur, in tegenstelling tot een persoon met een blanke huidskleur, illegaal in Nederland verblijft.38 De vraag is of een dergelijke oordeelsvorming niet in strijd is met artikel 1 GW, respectievelijk artikel 14 EVRM. Bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 zijn er maatregelen toegezegd om discriminatoir handelen te voorkomen.39 Ook minister Verdonk gaf in 2005 aan dat het toezicht op vreemdelingen zorgvuldig moet gebeuren: “Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal volgens de Vw 2000 steeds uit objectieve feiten en omstandigheden moeten blijken waar het redelijke vermoeden van illegaal verblijf op is gebaseerd. Uitsluitend uiterlijke kenmerken, zoals huidskleur, mogen niet tot staandehouding van vreemdelingen leiden”.40 Aangezien de nieuwe wet enkel kan worden uitgevoerd op een ‘vermoeden’ van illegaliteit zal hier vaak een subjectief, mogelijk zelfs discriminatoir karakter aan zitten. Artikel 10 lid 1 GW bepaalt dat een ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. In Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staat beschreven dat eenieder recht heeft op bescherming van zijn woning. Het betreden en doorzoeken van die woning tegen de wil van de bewoner is alleen toelaatbaar wanneer deze inmenging in de privacy bij wet is voorzien en zij in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en met het oog op dat belang proportioneel is. Zowel volgens artikel 10 GW als artikel 8 EVRM is de onaantastbaarheid van de persoonlijke levenssfeer en de woning een fundamenteel recht. De regering stelt in de Memorie van Toelichting41 dat de nieuwe bevoegdheden in de praktijk zullen leiden tot een inmenging in de persoonlijke levenssfeer en het recht op respect voor het privéleven en het familie- en gezinsleven van de vreemdeling en derden. Zowel in het kader van artikel 53a lid 1 als lid 2 Vw 2000 wordt de inmenging door de regering gerechtvaardigd geacht in het belang van een snelle en adequate vaststelling van de identiteit van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen met het oog op verwijdering.42 Volgens de regering “dient dit de openbare orde en daarmee het economisch welzijn en het voorkomen van wanordelijkheden en in voorkomende gevallen strafbare feiten”.43 In de Memorie van Antwoord44 benoemt de regering waarborgen in de wet die een inbreuk in de persoonlijke levenssfeer moeten voorkomen: een doorzoeking van de
woning vindt pas plaats als er eerder is voldaan aan de criteria voor het binnentreden van de woning. Daarbij zal doorzoeking pas plaatsvinden indien er geen lichter middel kan worden ingezet.
Met de nieuwe wetgeving bestaat het gevaar dat slachtoffers van mensenhandel onbereikbaar worden voor politie en andere betrokken organisaties Cruciaal is hier de vraag in hoeverre de gestelde maatregelen noodzakelijk zijn. Artikel 8 EVRM stelt immers dat maatregelen die een inbreuk maken op het privéleven van een persoon noodzakelijk moeten zijn. Is het doorzoeken van woningen en ruimten behorend bij een onderneming zonder toestemming van de bewoner alsmede het onderzoek aan zaken gedurende de vreemdelingenbewaring, zoals visitatie, om tot een snelle en adequate vaststelling van de identiteit van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen met het oog op verwijdering een maatregel die noodzakelijk is? De NOvA stelt in haar brief dat de noodzakelijkheid voor invoering van deze nieuwe bevoegdheden niet voldoende is onderbouwd.45 ‘Doorzoeken’ is binnen het strafrecht een vergaande manier van onderzoek doen. In het vreemdelingentoezicht is doorzoeking gerechtvaardigd in het belang van de openbare orde en “meer in het bijzonder het uitvoeren van een effectief terugkeerbeleid een bevoegdheid tot doorzoeking”.46 Ons inziens betreft het een maatregel die disproportioneel is en absoluut geen rechtvaardiging het recht op privacy van vreemdelingen of derden te schenden. Dergelijke maatregelen zullen het uitzetproces niet versoepelen.
met het oog op de vaststelling van de identiteit of de verblijfsstatus van een vreemdeling. Dat bevreemdt ons, omdat juist veel slachtoffers van mensenhandel zich illegaal in Nederland bevinden. De regering stelt dat werkende personen in een onderneming, aangrenzende ruimten vaak gebruiken als woonruimte.48 Met de nieuwe wetgeving zou het voor de onderneming onaantrekkelijk worden illegale vreemdelingen die illegaal arbeid verrichten te huisvesten. De wet zou daardoor een indirect positief effect kunnen hebben op het opsporen van mensenhandel.49 Deze redenatie begrijpen wij niet helemaal. Het lijkt ons dat een onderneming zijn illegale werknemers dan elders huisvest waardoor dezen helemaal niet meer zijn te herkennen als zijnde slachtoffers van mensenhandel voor politie en andere betrokken instanties. Bij het binnentreden van een woning zal een politieambtenaar er niet van uitgaan dat iedere vreemdeling die daar verblijft en zich niet kan identificeren tevens een potentieel slachtoffer kan zijn van mensenhandel. Door vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel niet tijdig te informeren over de B8-regeling50 en ze in bewaring te stellen, wordt afbreuk gedaan aan de bescherming van slachtoffers die door de B8-regeling juist wordt gewaarborgd. Daarbij is het voor slachtoffers onmogelijk hun verantwoordelijkheid te nemen inzake hun illegale status als zij niet worden geïnformeerd over hun rechten. Met de nieuwe wetgeving bestaat het gevaar dat slachtoffers van mensenhandel onbereikbaar worden voor politie en andere betrokken organisaties.
4. De verweermogelijkheden van de vreemdeling en de rol van de rechter
3.6 Bestrijding van mensenhandel De verruimde bevoegdheden in de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ kunnen niet worden ingezet bij het bestrijden van mensenhandel.47 Deze bevoegdheden mogen uitsluitend worden uitgeoefend
In de Memorie van Toelichting van de nieuwe wet verwijst de Minister van Justitie naar de reeds bestaande rechtsmiddelen waarmee de vreemdeling zich kan verweren tegen de nieuwe bevoegdheden.51 Zo geeft hij aan dat een vreemdeling zich kan wenden tot de vreemdelingenrechter. De Immigratie- & Naturalisatiedienst (hierna: IND) en de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Afdeling) gaan er vanuit dat de vreemdeling zelf alle relevante stukken in een procedure brengt.52 De vreemdelingenrechter toetst deze bewijsstukken momenteel voornamelijk marginaal. Sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 gaat de Afdeling ervan uit dat de rechter terughoudend moet omgaan met de toetsing van de geloofwaardigheid van de bewijsmiddelen van het bestuursorgaan.53 Zo mag de rechter zijn eigen oordeel niet in de plaats stellen van dat van het bestuursorgaan.54 De rechter kan de besluitvorming wel toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur, te denken valt bij-
30. Artikel 59 Vw, Inspectierapport door-
34. Brief NOvA, p. 3
102, Brief van de Minister voor Vreemdelin-
49. Memorie van Antwoord, p. 2.
lichting Detentiecentrum Noord-Holland,
35. Memorie van toelichting , p. 8
genzaken en Integratie, d.d. 8 maart 2005.
50. Voorheen de B9-regeling.
locatie Oude Meer, Inspectie voor Sanctie-
36. Artikel 53a lid 2 Vw 2000.
41. Memorie van Toelichting, p. 8.
51. Zie artikel 59 lid 1 Vw 2000 en artikel
toepassing, mei 2010, p. 33.
37. Memorie van Toelichting, , p. 13.
42. Idem, p. 8.
94 Vw 2000.
31. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr.
38. De Nationale Ombudsman, Rapport
43. Idem, p. 8.
52. ABRvS 23 mei 2002, zaaknummer
1721, brief van de Staatssecretaris van
2002/195, 24 juni 2002.
44. Memorie van Antwoord, p. 9.
200202383/1 en 200202383/2.
Veiligheid en Justitie, van 13 september
39. Nadere memorie van antwoord, Kamer-
45. Brief NOvA, p. 2.
53. ABRvS 27 januari 2003, zaaknummer
2013.
stukken I 2000/01, 26 732 en 26 975, nr.
46. Memorie van Antwoord, p. 8.
200206297/1.
32. Memorie van Toelichting, p. 7-8..
5d, pa. 22.
47. Memorie van Antwoord, p. 2
54. ABRvS 27 oktober 2006, JV 2006/453.
33. Memorie van Toelichting, p. 7.
40. Kamerstukken II 2004/05, 26 732, nr.
48. Memorie van Toelichting, p. 4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1923
Focus
voorbeeld aan het motiveringsbeginsel.55 De Koninklijke Marechaussee of de ambtenaar mag de woning van de vreemdeling bij een vermoeden van illegaliteit binnen treden. Ook mogen deze de vreemdeling visiteren indien dat noodzakelijk is ter vaststelling van de nationaliteit. Tegen deze nieuwe bevoegdheden staat geen nieuw rechtsmiddel open.56 De vreemdeling die schade lijdt kan enkel een procedure starten tegen de Nederlandse staat op basis van een (on)rechtmatige overheidsdaad. De marginale toets van de vreemdelingenrechter in een juridische procedure is voornamelijk gebaseerd op artikel 4 lid 1 van de Europese Definitierichtlijn. Deze richtlijn is onlangs herzien (2013/32/EU). De rechter mag na implementatie van de richtlijn vol (ex nunc) toetsen aan alle juridische gronden.57 Een volle toets binnen de asielprocedure zal de vreemdeling in het kader van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ niet helpen. De vreemdeling die legaal in Nederland verblijft maar waarbij de Koninklijke Marechaussee of de ambtenaar toch een inval doet kan naar de burgerlijke rechter om zijn schade te verhalen. Deze vreemdeling is wellicht discriminatoir behandeld en onrechtmatig benadeeld. De ‘illegale’ vreemdeling waarbij een inval wordt gedaan is mogelijk uitgeprocedeerd en kan zich niet meer wenden tot de vreemdelingenrechter.58 Voor deze ‘illegale’ vreemdeling is de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ nu juist in de basis bedoeld, maar deze is rechteloos in de jacht naar zijn verblijfsdocumenten.
5. De rechtspositie van derden Wat is de positie van derden in wiens woning een illegale vluchteling wordt staande gehouden? Deze kunnen bij materiële schade en bij een (on)rechtmatige doorzoeking naar de burgerlijke rechter. “Indien voor het verzoek om schadevergoeding redelijke proceskosten worden gemaakt, kunnen deze worden vergoed.”59 Daarbij kunnen derden onder voorwaarden vergoeding van de rechtsbijstand ver-
krijgen voor een geschil over een (on)rechtmatige overheidsdaad.60 Het is echter maar de vraag of derden met minimale schade zullen gaan procederen. Daarnaast heeft een ieder het recht om gebruik te maken van wettelijke geregelde klachtvoorzieningen om een oordeel te verkrijgen over de gedragingen van de politie of de Koninklijke marechaussee.61 Een klachtvoorziening levert echter enkel wat op bij onrechtmatige gedragingen van de politie of de Koninklijke marechaussee.
6. Conclusie Waar onlangs is toegezegd dat de plannen om illegaliteit strafbaar te stellen in de ijskast worden gezet, is per 1 maart 2014 de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ in werking getreden. De nieuwe wet roept de nodige vragen op en het is momenteel onduidelijk hoe deze wet in de praktijk zal worden toegepast. Het binnentreden van een woning zonder de toestemming van de bewoner en het doen van onderzoek aan kleding en lichaam bij de vreemdeling moeten ervoor zorgen dat de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de vreemdeling wordt vastgesteld. Dit moet leiden tot een snellere uitzetting van de ‘illegale’ vreemdeling. De nieuwe bevoegdheden zorgen echter voor een inhumane situatie. Een situatie waarbij de vreemdeling zijn waardigheid verliest. Daarbij is er een inbreuk op grondrechten waarvan de noodzaak hiertoe door de regering niet degelijk is aangetoond. De verweermogelijkheden van de vreemdeling op de nieuwe wetgeving zijn minimaal, maar als illegaal is deze helemaal rechteloos. Er is geen rechterlijke toetsing en er is geen recht beroep aan te tekenen tegen huisdoorzoeking. Ook voor derden is het kostbaar om eventuele schade op de overheid te verhalen. Het moge duidelijk zijn dat de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ van grote invloed zal zijn op de wijze waarop in Nederland wordt omgegaan met vreemdelingen die onder de reikwijdte van de wet vallen.
55. ABRvS 27 januari 2003, zaaknummer
57. Rb Den Haag, 25 februari 2014,
Rechten van de Mens van 19 februari 1998,
59. Memorie van Antwoord, p. 10.
200206297/1 (overweging 2.4.8.).
ECLI:NL:RBDHA:2014:2499
nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen
60. Idem, p. 10
56. Memorie van Antwoord, p. 10..
58. Arrest van het Europees Hof voor de
Nederland (JV 1998/45)
61. Memorie van Toelichting, p. 3.
1924
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Focus
1418
Modernisering van het Wetboek van Strafvordering Something old, something new, something borrowed, and a lot of blue Petra van Kampen1 Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het plan opgevat om het huidige Wetboek van Strafvordering (volledig) te moderniseren. Waar het huidige Wetboek een jarenlange ontstaansgeschiedenis heeft zal de introductie van het nieuwe Wetboek, als de voortekenen niet bedriegen, in een veel kortere periode tot stand komen. Het Wetboek wordt gemoderniseerd om ‘de tand des tijds’ weer adequaat te kunnen doorstaan, maar daarbij wordt de verdediging tegelijkertijd teruggedrongen in een rol die zich kenmerkt door een gebrek aan rechten, tijd en mogelijkheden. Efficiënt is dat, bezien vanuit een vervolgende overheid, ontegenzeggelijk wel, maar het predicaat ‘behoorlijk’ verdient het niet.
H
et Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het plan opgevat om het huidige Wetboek van Strafvordering (volledig) te moderniseren. Het huidige wetboek dateert uit het begin van de vorige eeuw. Het werd in de periode 1910-1913 ontworpen door een daartoe op 18 april 1910 ingestelde Staatscommissie onder voorzitterschap van Ort, nadat Ort daartoe zelf in 1901 reeds een (omvangrijke) voorzet gaf.2 De aldus ingestelde Staatscommissie ontwierp, na daaraan 64 vergaderingen te hebben gewijd, het Oorspronkelijk Regeringsontwerp (ORO), welk ontwerp vervolgens enkele jaren onderwerp vormde van een uitgebreide parlementaire gedachtewisseling over de exacte inhoud ervan, voordat het wetboek in 1925 in zijn geheel werd afgekondigd.3 Op 1 januari 1926 werd het officieel van kracht.4 Het wetboek werd destijds gekenschetst als ‘gematigd accusatoir’.5 Als de voortekenen niet bedriegen, zal de introductie van een nieuw Wetboek van Strafvordering in een veel
kortere periode zijn beslag (moeten) krijgen: de minister van Veiligheid en Justitie heeft de ogen vooralsnog gericht op begin 2016: dan moeten de laatste (van de in totaal 19) met de modernisering samenhangende wetsvoorstellen de Tweede Kamer hebben bereikt.6 Het wetboek moet dan ook en naar het oordeel van de minister onvermijdelijk, drastisch én dringend op de schop. In zijn toespraak bij het congres ‘Modernisering Wetboek van Strafvordering’ dat op 19 juni jl. in Amersfoort plaatsvond, citeert de minister een passage uit het rapport ‘Strafvordering 2001’ van de hand van (onder meer) Knigge en Groenhuijsen, welke passage naar het oordeel van de Minister veelzeggend is voor de huidige stand van het strafprocesrecht: “Het geldende recht moet maar al te vaak door de wetstoepasser gereconstrueerd worden uit een oerwoud van incidentele wettelijke voorzieningen en jurisprudentiële oplossingen, die elkaar voortdu-
Auteur
dering. Dit Ontwerp diende als uitgangs-
Raad (HR 20 december 1926, NJ 1927, p.
5. Kamerstukken II 1913/1914, 286, nr. 3,
1. Prof. mr. P.T.C. van Kampen is hoogleraar
punt voor de beraadslagingen van de
85), welk arrest voor het strafprocesrecht
p. 55 (mvt).
strafrechtspraktijk bij het Willem Pompe
Staatscommissie onder leiding van Ort. Zie
naar het oordeel van onder meer Pompe
6. Zie de toespraak van minister Opstelten
Instituut, Universiteit van Utrecht, (straf-
uitgebreid P.P.J. van der Meij, De driehoeks-
meer betekenis heeft gehad voor de (straf)
bij het congres Modernisering Wetboek van
recht)advocate te Amsterdam en bestuurslid
verhouding in het strafrechtelijk vooronder-
rechtspraktijk nadien dan het hele wetboek.
Strafvordering’ op 19 juni jl. in Amersfoort,
van de NVSA.
zoek, Kluwer: Deventer 2010, p. 30 e.v.
“Lang deze weg kan immers, wat de wet
gepubliceerd op internet: http://www.
3. De invoeringswet dateert van 29 juni
betreft, het hele onderzoek ter terechtzit-
rijksoverheid.nl/documenten-en-publica-
Noten
1925; Stb. 1925, 308, p. 1-64.
ting tot een loutere formaliteit vervallen”.
ties/toespraken/2014/06/19/toespraak-
2. In zijn hoedanigheid van raadadviseur bij
4. Binnen een jaar na inwerkingtreding van
W.P.J. Pompe, ‘Het bewijs in strafzaken’, in:
van-minister-opstelten-bij-het-congres-
het departement van Justitie schreef Ort in
het Wetboek van Strafvordering volgde het
Vijf opstellen van Willem Pompe, Tjeenk
modernisering-wetboek-van-strafvordering.
1901 een Ontwerp Wetboek van Strafvor-
bekende ‘de auditu-arrest’ van de Hoge
Willink: Zwolle 1975, p. 46.
html.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1925
Focus
De schildpad als haas - Jonathan Evans © Illustration Works / Alamy
rend verdringen en overwoekeren. Dit gebrek aan inzichtelijkheid vergroot de kans op fouten, vergissingen en ontsporingen van het justitiële apparaat”. Het wetboek bevat verouderde en overbodige bepalingen, is onnodig complex, doet geen recht (meer) aan de sinds 1926 wezenlijk veranderde verhoudingen tussen politie, OM en de rechter-commissaris en de rol en rechten van slachtoffers, nabestaanden en getuigen, terwijl de administratieve belasting te ver is doorgeschoten door verplichtingen die geen toegevoegde waarde hebben, maar wel het opsporingsproces sterk belasten, aldus (nog steeds) de minister. De minister wijdt (opvallend) weinig woorden aan de rol en rechten van de verdachte en zijn raadsman, noch aan de vraag of de wezenlijk veranderde rol van de verde-
De minister wijdt (opvallend) weinig woorden aan de rol en rechten van de verdachte en zijn raadsman 1926
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
diging in strafzaken gevolgen zou moeten hebben voor het toekennen van rechten en bevoegdheden aan de verdachte (en diens raadsman).7 Dat laatste is dan ook kennelijk niet de bedoeling. Voorop staat dat in het nieuwe wetboek de uitgangspunten en beginselen van de Nederlandse strafvordering behouden moeten blijven: er komt (dus) geen ingrijpende stelselwijziging, maar (alleen) een modernisering. Beoogd wordt een wetboek dat bijdraagt aan een doelmatige en effectieve bestrijding van de criminaliteit met toepassing van procedures die behoorlijk en eerlijk zijn; een toegankelijk en werkbaar wetboek dat aan rechtstatelijke beginselen voldoet en tot een kwaliteitsverbetering leidt voor diegenen die in de strafrechtspleging werken. De plannen zijn inmiddels al vrij vergevorderd. Zo werden de deelnemers aan de conferentie ‘Modernisering Wetboek van Strafvordering’ daags voorafgaand aan deze conferentie getrakteerd op een omvangrijk aantal vragen, suggesties en aanbevelingen met betrekking tot de verschillende onderwerpen die in het nieuwe wetboek hun beslag zouden moeten krijgen, variërend van de vraag of in het wetboek een verplichting zou moeten worden opge-
Om vooruitlopend op formele wetgeving bij AMvB in een tijdelijke regeling van een bepaalde (nieuwe) opsporingsactiviteit te voorzien is evenwel wel degelijk een systeembreuk nomen dat een getuige zich bij een politieverhoor dient te identificeren, tot (bijvoorbeeld) de vraag of de grondslagleer (verder) dient te worden versoepeld. Deze plannen werden ontwikkeld in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak en vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie: de zogenoemde ‘ketenpartners’(van justitie). Opvallende afwezige in deze ‘pre consultatiefase’ was de (strafrecht)advocatuur; niet omdat de strafrechtadvocatuur meende niet te kunnen of te willen meepraten over een nieuw wetboek (dat zou welhaast een contradictio in termini zijn), maar omdat het ministerie er kennelijk bewust voor heeft gekozen de advocatuur in dat voortraject niet te betrekken. Niettegenstaande het feit dat het gaat om een ‘megaoperatie’ waarvoor de minister (“tegen de algemene trend in”) bij zijn Ministerie extra capaciteit heeft vrijgemaakt, is de advocatuur als enige ‘kernprocesdeelnemer’ aangewezen op de formele weg, bestaande uit het geven van een (bij voorkeur) coherent en samenhangend commentaar op het uiteindelijke concept van 19 verschillende wetten, die tezamen een heel Wetboek zullen (moeten) bestrijken. Dat probleem treft vermoedelijk ook de Raad voor de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie, zij het dan dat beide instanties inmiddels al enige tijd op de hoogte zijn van de plannen en daarover hebben kunnen meepraten. In de tussentijd is het de vraag of het woord ‘modernisering’ de lading wel dekt, althans of dat woord de conclusie rechtvaardigt die de minister daaraan verbindt, namelijk dat de uitgangspunten en beginselen van het huidige Wetboek van Strafvordering worden behouden en er ‘dus’ geen ingrijpende stelselwijziging komt. Een summiere analyse van een aantal van de verschillende voorstellen lijkt vooralsnog een andere conclusie te indiceren. Zo zijn in de aanloop naar het congres Modernisering Strafvordering onder meer voorstellen geformuleerd ter versoepeling van de grondslagleer8 en wordt voorts beoogd mogelijk te maken dat nieuwe opsporingsbevoegdheden in eerste instantie niet bij wet in formele zin, maar bij AMvB worden geregeld. Dat laatste vindt – blijkens de toespraak van de minister – zijn kennelijke rechtvaardiging in het feit dat het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel onder druk zou staan, omdat het tempo waarin de huidige samenleving zich ontwikkelt zo hoog zou zijn dat het niet altijd goed mogelijk is om door middel van een formele wet tijdig en effectief in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom wil de minister komen
tot formele wetgeving die voldoende ruimte biedt voor lagere regelgeving, zodat sneller kan worden gereageerd op maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften uit de praktijk. In het discussiestuk ‘algemene grondslagen voorbereidend onderzoek’ wordt in dat kader de vraag opgeworpen of het wenselijk is in het Wetboek een bepaling op te nemen die het mogelijk maakt om vooruitlopend op formele wetgeving bij AMvB in een tijdelijke regeling van een bepaalde (nieuwe) opsporingsactiviteit te voorzien die voor regeling bij wet in aanmerking komt.9 Dat is evenwel wel degelijk een systeembreuk ten opzichte van het huidige wetboek, zoals ook een versoepeling van de grondslagleer een stelselwijziging inhoudt. Tegelijkertijd valt op dat aan daadwerkelijk ‘moderniserende’ gedachten eigenlijk vrij beperkte aandacht wordt besteed in de verschillende discussiestukken. Zo lijkt bijvoorbeeld de vraag wat een verdere digitalisering van de maatschappij betekent of zou kunnen betekenen voor de strafrechtspleging niet heel erg systematisch en coherent doorgedacht. Betekent het wellicht – of zou het kunnen of moeten betekenen – dat door verbalisanten op een andere wijze proces-verbaal kan of moet worden opgemaakt; dat ook strafzittingen anders zouden moeten of kunnen worden ‘vastgelegd’; en dat we het huidige wettelijk bewijssysteem, dat sterk geënt is op een papieren vastlegging en een specifieke verwijzing door de oordelende rechter naar onderdelen daarvan, toch ook tegen het licht zouden moeten houden? En heeft iemand eraan gedacht dat digitalisering ook betekent dat in huizen van bewaring en gevangenissen (adequate) voorzieningen moeten worden getroffen zodat de verdachte vooral ook zelf zijn digitale strafdossier kan raadplegen, daar waar het OM er thans in grote zaken steeds vaker toe overgaat om het strafdossier als zodanig überhaupt niet meer in papieren vorm aan te leveren aan de verdediging? Of moet het feit dat het project in de wandelgangen ook wel bekend staat als het ‘VPS-project’ – waarbij deze afkorting verwijst naar Verbetering Prestaties in de Strafrechtketen – zo worden geïnterpreteerd dat het vooral de bedoeling is dat politie, justitie en de gerechten zo efficient en met zo weinig mogelijk rompslomp strafzaken ‘doen’, waarbij de ‘rompslomp’ vooral op het bordje van de verdediging wordt geschoven, terwijl in de vergoeding voor die werkzaamheden – indien zij op toevoeging plaatsvinden – tegelijkertijd fors en substantieel wordt gesneden (en ook daar overigens de nodige rompslomp voor de verdediging tot gevolg heeft)?
7. Zie daaromtrent Stijn Franken en Petra
Stijn Franken, Traditionele waarden van de
Daar wordt onder meer de vraag gesteld of
de orde zijn gekomen.
van Kampen, Tegendraads gedram: de
advocatuur en schuivende verantwoorde-
de grondslagleer door middel van een wets-
9. Discussiestuk ‘Algemene grondslagen
raadsman in strafzaken, in: C. Kelk, F. Koen-
lijkheden voor de raadsman: achtergronden
wijziging zou moeten worden versoepeld,
voorbereidend onderzoek’, p. 13.
raadt & D. Siegel (red.), Veelzijdige gedach-
bij een verhit debat, Delikt en Delinkwent
dan wel of op andere wijze aan de nadelen
ten, liber amicorum prof. dr. Chrisje Brants,
2007, nr. 4, p. 360-369.
van de grondslagleer tegemoet kan worden
Boom Lemma 2013, p. 245-254. Zie voorts
8. Discussiestuk ‘Berechting’, p. 28-41.
gekomen die niet in het discussiestuk aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1927
Focus
In deze voorstellen zit niet bijster veel voortschrijdend inzicht ten aanzien van de rechten die de verdachte in het strafproces(recht) zouden moeten toekomen In het licht van de gedachte dat het huidige wetboek zorgt voor teveel rompslomp, laat zich in de tussentijd slecht duiden waarom in de verschillende discussiestukken een batterij aan detailvoorstellen zit, dat als zodanig en op het eerste gezicht nauwelijks lijkt bij te (kunnen) dragen aan het verminderen van die rompslomp. Zo wordt in één van de stukken de vraag gesteld of het wenselijk zou zijn dat de algemene bevoegdheid tot identiteitsvaststelling – die zich mede uitstrekt tot opsporingsambtenaren – te codificeren in de titel waarin de rechten en plichten van getuigen zullen worden opgenomen;10 of het wenselijk zou zijn om getuigen te (kunnen) verplichten om in uitzonderlijke situaties te verschijnen ten behoeve van het politieverhoor;11 alsmede of er in de desbetreffende titel een bepaling zou moeten worden opgenomen over correcte bejegening van de getuige.12 Een nadere, systematische en coherente bezinning op de positie van de verdachte en zijn advocaat in het licht van de moderniseringsgedachte treft men bij de discussiestukken niet aan. Dat houdt ongetwijfeld verband met het feit dat in februari 2014 een conceptwetsvoorstel ter implementatie van het recht van de verdachte op toegang tot een advocaat verscheen, naar aanleiding van de op 22 oktober 2013 door de Europese Raad vastgestelde Richtlijn (2013/48/EU) over hetzelfde onderwerp. Tegelijkertijd verscheen het aanverwante conceptwetsvoorstel “ter aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen”. In het eerste concept wordt – in art. 28d – (dan eindelijk) voorgesteld om elke aangehouden en op uitnodiging verschenen verdachte het recht te geven om zich tijdens het politieverhoor te laten bijstaan door een advocaat, welke advocaat dan aan het verhoor kan ‘deelnemen’ (art. 28d lid 1). Dat is voor Nederlandse begrippen bijzonder modern, om niet te zeggen revolutionair: de verdere uitwerking van dat recht is dat overigens minder.13 In het tweede hiervoor genoemde conceptwetsvoorstel wordt tegelijkertijd – in art. 45 lid 1 – bepaald dat indien aan de verdachte een raadsman is
toegevoegd, de minister de kosten van rechtsbijstand nadien geheel of ten dele op de veroordeelde kan verhalen, voor zover de draagkracht van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft. Anders dan de reeds lang noodzakelijke aanpassing van het Nederlandse recht aan de eisen van het EHRM met betrekking tot het recht van de verdachte om zich ook tijdens het politieverhoor te kunnen laten bijstaan door een advocaat, zit in deze voorstellen niet bijster veel voortschrijdend inzicht ten aanzien van de rechten die de verdachte in het strafproces(recht) zouden moeten toekomen en de ‘overall’ positie van de verdediging binnen het strafprocesrecht, of het moet de hiervoor reeds genoemde gedachte zijn dat de verdachte ook kan functioneren als ‘melkkoe’ van zijn eigen strafproces. Bezien vanuit het huidige wetboek is de verdachte naar Nederlands recht dan ook nog steeds vooral voorwerp van onderzoek; drager van beperkte rechten, waarbij steeds beperkt recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van ‘tegensprekelijkheid’, waaraan het Europese Verdrag én het Europese Hof zoveel waarde hechten. Dat is niet voor niets: een daadwerkelijk contradictoir proces is namelijk niet alleen van belang vanuit een oogpunt van ‘eerlijkheid’, maar ook ter voorkoming van fouten, vergissingen en ontsporingen van het justitiële apparaat. Binnen Europa kenmerkt het Nederlandse strafprocesrecht zich door een sterk inquisitoire traditie. Nederland heeft zich daaraan nooit echt ontworsteld. Integendeel, zou men haast zeggen, getuige de bedoeling om zoveel mogelijk zaken via ZSM af te (gaan) doen, waarbij het OM als aanklager én beslissende instantie optreedt en een raadsman weinig tot niet in zicht komt.14 Als de voortekenen niet bedriegen, zal die inquisitoire traditie ook onder het nieuwe wetboek ongewijzigd blijven. Dat volgt uit de inmiddels opgestelde discussiestukken in de aanloop naar het formuleren van wetsvoorstellen. Het volgt ook uit het feit dat de strafrechtadvocatuur in de aanloop daarvan geen enkele rol heeft (gekregen) en die rol in het vervolg van het ‘VPSproject’ maar zeer beperkt kan gaan vervullen, omdat haar in het kader van deze ‘mega-operatie’ geen tijd, geld en middelen ter beschikking staan om adequaat (en coherent) te kunnen (tegen-)spreken. Dat stemt tot nadenken en tot droefenis. Waar het Wetboek wordt gemoderniseerd om ‘de tand des tijds’ weer adequaat te kunnen doorstaan, wordt de verdediging daarbij tegelijkertijd teruggedrongen in een rol die zich kenmerkt door een gebrek aan rechten, tijd en mogelijkheden. Efficiënt is dat, bezien vanuit een vervolgende overheid, ontegenzeggelijk wel, maar het predicaat ‘behoorlijk’ verdient het niet.
10. Discussiestuk ‘Getuigen’, p. 13.
bij dat verhoor vervolgens nader gedefini-
king dat de verdachte de hem gestelde
voor overleg met zijn cliënt te onderbreken
11. Idem, p. 15.
eerd en aan voorwaarden verbonden: zo is
vraag niet begrijpt, het pressieverbod niet in
(art. 6 en 7). De raadsman mag voorts geen
12. Idem, p. 24.
de raadsman alleen aan het begin een aan
acht is genomen, de fysieke of psychische
‘onredelijk’ gebruik maken van zijn
13. In het tegelijkertijd verschenen concept
het einde van het verhoor bevoegd om
toestand van de verdachte zodanig is dat
bevoegdheden (art. 8).
besluit ‘inrichting en orde politieverhoor’
opmerkingen te maken of vragen te stellen
deze van invloed is op het verhoor, dan wel
14. Zie daartoe o.a. Franken en van Kam-
wordt de deelnemende rol van de raadsman
(art. 5 lid 2), tenzij het gaat om de opmer-
om het verzoek te doen om het verhoor
pen 2013, idem, p. 253.
1928
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Opinie
1419
Artikel 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Jan Leliveld1
Modernisering van het Wetboek van Strafvordering is aanstaande. Een prachtige kans, niets te vroeg ook, om het wetboek up to date te krijgen. Om wensen, dromen zo u wilt, te realiseren en het wetboek bestendig te maken voor de komende decennia. Minister Opstelten is er met zijn toespraak bij het congres Modernisering Wetboek van Strafvordering al in een vroeg stadium in geslaagd om de betrokkenen bij die modernisering op scherp te zetten2. Zijn toespraak spitste zich toe op het eerste artikel van het huidige wetboek: Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.
D
e toespraak lijkt vooral ten doel te hebben om in het moderniseringsproces ruimte te creëren – het blijft politiek, ook of juist bij een inhoudelijk congres - voor meer amvb’s, ministeriele regelingen en aanwijzingen van het College van procureurs-generaal, of omgekeerd minder formele wetgeving. De Minister verwijst in dat kader naar het rapport Strafvordering 2001. Die verwijzing is even terecht als, vanuit de kennelijke opvatting van de Minister bezien, opmerkelijk. Het onderzoek, dat tot dat rapport heeft geleid is ongeveer vijftien jaar oud en nog steeds van grote relevantie. Enkel het verstrijken van de jaren maakt duidelijk, dat goede wetgeving niet in een achternamiddag wordt geschreven. Het maken van wetgeving is arbeidsintensief en vraagt reflectie. Opmerkelijk is dat een relatief oud rapport nog steeds actueel is. Een gedegen onderzoek kan ook in de huidige tijd langer mee, zo blijkt. Daarmee lijkt de constatering van de Minister, dat “het tempo waarin de huidige samenleving zich ontwikkelt zo hoog is dat het niet altijd mogelijk is om door middel van een formele wet tijdig en effectief in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen” enigszins in tegenspraak. Daarnaast is het door de Minister aangehaalde citaat uit het rapport niet helemaal te begrijpen. Hij citeert: “Het geldende recht moet maar al te vaak door de wetstoepasser gereconstrueerd worden uit een oerwoud van incidentele wettelijke voorzieningen en jurisprudentiële oplossingen, die elkaar voortdurend verdringen en overwoekeren.” Niet duidelijk is, of de Minister hiermee zijn pleidooi voor meer lagere regelgeving wil schragen. Het citaat lijkt toch
vooral een aansporing te zijn voor goede en duidelijke wetgeving en niet voor elkaar voortdurend verdringende en overwoekerende amvb’s, ministeriele regelingen of aanwijzingen van het College van procureurs-generaal. In de toespraak wordt niet verwezen naar een van de conclusies die in het rapport wordt getrokken: “het rechtszekerheidsbeginsel, het democratiebeginsel en het belang van rechtseenheid leveren sterke argumenten op om het strafprocesrecht bij wet in formele zin te regelen. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van de complexe, pluriforme en aan snelle veranderingen onderhevige westerse maatschappij waarin wij leven.”3 Het primaat dient bij de wetgever te liggen. Aanvullende normering door middel van jurisprudentie,4 algemene maatregelen van bestuur en beleidsregels zijn nodig voor nadere precisering. Dit is ongeveer dertig jaar geleden ook al prachtig over het voetlicht gebracht door de huidige president van de Hoge Raad mr. Corstens. In het Liber Amicorum voor mr. Remmelink schrijft hij dat met de eis dat de wijze van strafvordering steeds een basis in de wet in formele zin moet hebben, aan de burgers een belangrijke waarborg is gegeven. “Op het voor de rechten en vrijheden van de burgers gevoelige terrein van strafvordering is daarmee verzekerd dat steeds de wetgever in formele zin beslist of, en tot op zekere hoogte aangeeft in hoeverre, daarop inbreuken mogen worden gemaakt en welke procedureregels moeten worden nageleefd om tot sanctieoplegging te komen. De waarborg wordt minder naarmate van de delegatiemogelijkheid vaker en in ruimere mate gebruik wordt gemaakt. Dan wordt de met art. 1 Sv beoogde
Auteur
Noten
3. M.S. Groenhuijsen & G.Knigge (red.),
G.J.M. Corstens op hetzelfde congres.
1. Mr. J.T.C. Leliveld is advocaat bij
2. http://www.rijksoverheid.nl/documen-
Afronding en verantwoording. Eindrapport
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-
Wladimiroff advocaten te Den Haag.
ten-en-publicaties/toespra-
onderzoeksproject Strafvordering 2001,
en-publicaties/toespraken/2014/07/25/
ken/2014/06/19/toespraak-van-minister-
Kluwer, Deventer, 2004, in het bijzonder
speech-geert-corstens-congres-modernise-
opstelten-bij-het-congres-modernisering-
p.37.
ring-wetboek-van-strafvordering.html
wetboek-van-strafvordering.html
4. Zie hierover ook de toespraak van mr.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1929
Opinie
De huidige bewindslieden (en misschien het huidige politieke klimaat) vragen om goede architecten en kritische opdrachtgevers garantie uitgehold.” En verder: “De algemene maatregel van bestuur draagt het gevaar in zich dat bij de totstandkoming ervan meer gelet is op – kort gezegd – crime control en efficiency dan op due process.5” Hoe actueel wilt u het hebben? Crime control en efficiency; hoog op de agenda bij de verantwoordelijke bewindslieden. En het wordt ook met zoveel woorden gezegd: “Het herijkte wetboek moet bijdragen aan een doelmatige en effectieve bestrijding van de criminaliteit, met toepassing van procedures die behoorlijk en eerlijk zijn.” De betrokkenen bij het wetgevingsproces zijn gewaarschuwd. Ik moest, misschien een rare vergelijking, denken aan het huis dat wij 10 jaar geleden hebben laten bouwen. Dagenlang hebben mijn vrouw en ik besteed aan onze wensen, aan de tekeningen, aan overleg met architect en bouwer. Wij hadden wensen, dromen en wisten ook dat de gevolgen van fouten relatief groot en kostbaar konden zijn. Inmiddels wonen we er tien jaar. Aan het huis is weinig veranderd. De kamer van onze dochter is inmiddels drie keer geschilderd. Van zachtroze, naar felle
1930
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
kleuren tot romantisch. Een pot verf is snel gekocht. De kleur van de week is snel aangebracht. Heel lang hoef je daar niet over te denken. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het huis, lagere regelgeving de pot verf. Eerst moet vooral nagedacht worden over de wet. Dit in de wetenschap dat slechte wetgeving pijn doet. Het moet vervolgens niet mogelijk zijn, om bijvoorbeeld naar gelieve en zonder terugkoppeling met architect en bouwer, aanbouwen te creëren of het trapgat te verplaatsen. Later af en toe de nadere precisering aanpassen in lagere regelgeving is prima. De wet zelf moet staan als een huis. De huidige bewindslieden (en misschien het huidige politieke klimaat) vragen om goede architecten en kritische opdrachtgevers.
5. G.J.M. Corstens, De wet als bron van
terug te vinden in G.J.M. Corstens, prof
strafprocesrecht, in: Naar eer en geweten
M.J. Borgers, het Nederlandse strafproces-
(liber amicorum Remmelink), Gouda Quint,
recht, p.13-17, Kluwer, Deventer 2011).
Arnhem 1987, p. 93-104 (en deel weer
In Memoriam
1420
Willem Johannes Witteveen Rotterdam 5 mei 1952 – Hrabove (Oekraïne) 17 juli 2014 Maurice Adams, Ernst Hirsch Ballin, Anne Meuwese
De afspraken met Willem Witteveen staan nog in onze agenda’s: over de begeleiding van promovendi en studenten, nieuwe onderzoeksplannen en de methodiek van het onderwijs. Maar voordat we weer zouden overgaan tot de orde van de dag, zouden we zijn verhalen horen over de reis door Indonesië. De veelheid van culturen en religies in dat grote land zou Willem ongetwijfeld hebben geassocieerd met de vragen die hem bezighielden zo lang als we ons herinneren; vragen naar de mogelijkheden van mensen om in vrede samen te leven in een wereld die op zoek is naar ordening door het recht.
W
illem Witteveen was een onderzoeker, een man met een zoekende geest. Daarin werd hij vergezeld door de collega’s die hij in de loop der jaren had opgedaan – in Leiden, in de Eerste Kamer, bij het NJB als vaste medewerker en hier in Tilburg – en bovenal door zijn vrouw Lidwien en hun studerende kinderen Marit en Freek. Freek was thuisgebleven, zijn ouders en zus behoren met vele andere mensen tot de slachtoffers van een redeloze aanval op een passagiersvliegtuig onderweg naar Zuid-Oost Azië. Realisten – of zijn dat cynici? – zullen zeggen dat de rede machteloos is zodra mensen tot gewelddadigheid zijn opgezweept. Maar Willem stelde daar onvermoeibaar de kracht van de redelijkheid tegenover. Dat kwam tot uitdrukking in aandacht voor argumentaties en een voorliefde om te reflecteren op teksten van andere denkers uit heden en verleden. Vertalingen van Montesquieu en Hegel behoorden tot de projecten waaraan hij zich had verbonden.1
Willem Witteveen was een constitutionalist van de bovenste plank, maar voerde niet de meesterstitel. Hij was afgestudeerd in de politieke wetenschappen, een studierichting die in Leiden was ingebed in de juridische faculteit, wat door de jaren heen zowel de politicologie als de rechtsgeleerdheid goed heeft gedaan. Na zijn studie werd hij medewerker in de vakgroep staatsrechtelijke vakken. Samen met Mark Bovens – hun samenwerking bleef ook in Willems Tilburgse jaren in stand – redigeerde hij het boek waarin verslag werd gedaan over de werkzaamheden van de in 1983 gevormde interfacultaire studiegroep ‘Sturing in de publieke sector’. Thema’s zoals planning, beheersbaarheid en controle werden geconfronteerd met deregulering, draagvlak en ‘vermaatschappelijking van de staat’.2 Willems eigen bijdrage aan dit boek betrof de constitutieve metaforen in de discussie over sturingsvraagstukken,
zoals die waaronder het boek werd gepubliceerd: ‘Het schip van staat’. In een traditie die teruggaat op Giambattista Vico, zag hij het gebruik van metaforen niet louter als een semantisch probleem, maar vooral als een sociaal fenomeen: hoe worden metaforen gebruikt, hoe beïnvloeden ze elkaar? Het ging hem uiteindelijk om de retorische en pragmatische vraag, wat een taalgebruiker met een metafoor doet.3 Wellicht lag in deze woorden reeds de mogelijkheid besloten dat Willem Witteveen ook zelf de overgang zou willen maken van een louter beschouwende relatie tot staatsrecht en politiek naar een participerende, maar zo ver was het nog niet. In 1988 promoveerde hij cum laude op zijn dissertatie over ‘De retoriek in het recht. Over retorica en interpretatie, staatsrecht en democratie’.4 Hij was mede beïnvloed door de colleges die hij in Oxford bij Ronald Dworkin had gevolgd over het manuscript van Law’s Empire. Rechtsregels werden door Witteveen – in weerwil van het zeker toen dominante juridisch instrumentalisme – niet gezien als ‘instrumenten van beleid’, maar ‘als setting van sociale conflicten’.5 Hierin ligt het belang van de staatsrechtelijke context voor zijn ideaal van ‘een samenleving die een vrije maatschappelijke discussie kent’.6 Met zijn boek maakte hij ruimte voor een ‘retorische democratie’: het gevaar van manipulatie van het publiek wordt afgewend door een veelheid van ‘aan elkaar gekoppelde retorische situaties’.7 In die zin was Willems
Noten
3. Het schip van staat, p. 49. Vico bleef
1. Ch. de Montesquieu, Over de geest van de
voor Witteveen ook later een bron van
wetten, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2006;
inspiratie. Zie bijvoorbeeld zijn artikel ‘Rea-
G.W.F. Hegel, Hoofdlijnen van de rechts-
ding Vico for the School of Law’, Chicago-
filosofie, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2014.
Kent Law Review 2008, vol. 83/3.
2. M.A.P. Bovens en W.J. Witteveen (red.),
4. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988.
Het schip van staat. Beschouwingen over
5. A.w., p. 432.
recht, staat en sturing. Zwolle: W.E.J. Tjeenk
6. A.w., p. 444.
Willink 1985, p. 5.
7. A.w., p. 445.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1931
In Memoriam
ook op dat wat de auteur wederom – net als aan het slot van zijn dissertatie en impliciet of expliciet ook in zijn talrijke andere publicaties – als ambitie formuleerde: ‘Het boek is geslaagd als het bruikbare argumenten aandraagt voor de eigen oordelen van de lezer.’12
Prof. dr. W. J. Witteveen op 13 juni 2014 tijdens de inauguratie van prof. dr. A.C.M. Meuwese
vuistdikke dissertatie inderdaad, zoals hij op de 445ste bladzijde schreef, een ‘proloog’. Zijn dissertatie was zeker een proloog voor de taken die hij in 1990 als hoogleraar in de encyclopedie der rechtsgeleerdheid aan de Tilburgse juridische faculteit op zich nam; een opdracht die in 2007, helemaal op Willems persoon toegesneden, werd omgezet in de benoeming tot hoogleraar rechtstheorie en juridische retorica in de juridische faculteit. Hij werd tevens founding dean van het Liberal Arts and Sciences program bij de faculteit geesteswetenschappen (Tilburg School of Humanities). Hij was in Tilburg van het begin af betrokken bij het Centrum voor wetgevingsvraagstukken en richtte zijn aandacht meer en meer op de wetgeving. Dat betekende niet dat de rechtspraak uit zijn blikveld verdween: ‘Evenwicht van machten’ werd het onderwerp van zijn oratie.8 Juist in de rechtspraak wordt manifest dat de wet de context bepaalt voor nadere argumentaties. Enkele jaren geleden verwoordde hij dit in het voetspoor van Dworkin aldus: ‘het recht is op alle niveaus ten diepste een interpretatieve onderneming, waarbij het er op aan komt die interpretatie van het geldende recht te kiezen die het recht als geheel tot het best mogelijke maakt’.9 Zo valt ‘rechtspraak […] te vergelijken met het schrijven van een vervolgverhaal door vele verschillende auteurs’.10 In 1996 publiceerde Willem Witteveen een nieuw, meer dan vierhonderd pagina’s tellend boek, dat we wel als zijn tweede hoofdwerk mogen beschouwen: ‘De geordende wereld van het recht’.11 De ondertitel luidt ‘Een inleiding’, wat zou kunnen slaan op het didactisch oogmerk, maar
1932
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Het onderwerp van het boek onttrekt zich aan de gebruikelijke rubriceringen. Men kan er een bijdrage aan de rechtstheorie in zien, met een belangrijk hoofdstuk over recht en taal: bij elke tekst hoort een context, taal brengt ordening, taal maakt het mogelijk een standpunt in te nemen. Men kan het boek ook zien als een inleiding in de praktijk van de rechtsvorming, met een ongelooflijk trefzekere beschouwing over het wetgeven, de mogelijkheden en gevaren van wetgevende macht, en de ethische beoordeling en de vormgeving. Maar het middenstuk van het boek is nog weer anders. Het is een uitzonderlijk gestructureerde inleiding in constitutionele vraagstukken, getiteld ‘Interpretaties van de rechtsstaat’. Hier nam Willem Witteveen, meer dan voorheen, ook het actuele politieke discours in het vizier, met – mogen we nu wel zeggen – vooruitziende blik. Het evenwicht van machten is niet vanzelf verzekerd. ‘Let erop’, aldus een van zijn aanbevelingen, ‘dat de juridische verdeling van bevoegdheden zoveel als mogelijk is haar wortels blijft houden in het maatschappelijke en politieke krachtenveld.’13 ‘Laat de rechter, als zwakste staatsmacht, een grote mate van vrijheid bij het interpreteren van de gezaghebbende teksten van de politiek gemeenschap maar breng de rechter niet in de verleiding het politiek proces te domineren.’14 De verhouding tussen de machten is veranderlijk, maar mag niet verworden tot een gebrek aan evenwicht. De geordende wereld van het recht kan in retrospectief worden gezien als een scharnier in de ontwikkeling van Willems oeuvre: het boek knoopt aan bij denkbeelden die van meet af aan in zijn werk aanwezig waren, bouwt erop voort, biedt nieuwe gezichtspunten. Willem had een consistente visie op het recht, zo weten we nu. In methodische zin wordt zijn ‘perspectivisme’ er heel uitdrukkelijk in geagendeerd als manieren van kijken naar het recht. Zo worden de verschillende beroepsrollen van de jurist ten tonele gevoerd - de jurist als wetgever, rechter, advocaat -, en voor ieder van die beroepsgroepen gelden andere kwaliteitsmaatstaven. Hij toont zich bovendien geëngageerd deelnemer aan de wereld van het recht (hij neemt vaak een intern perspectief in), maar zet ook regelmatig een stap terug om met verwondering naar de wereld van het recht en de juristen te kijken en er vragen over te stellen (een extern perspectief). Dit laatste doet hij nauwelijks ooit met geheven vinger. Hij hield vooral een spiegel voor, stelde vragen, subtiel; in de confrontatie die dat impliceerde lag zijn engagement voor de democratische rechtsstaat natuurlijk besloten. Hij nam de lezer volstrekt serieus en leverde de lezer vooral aanknopingspunten om zelf het debat kritisch aan te vatten. Dat kenmerkte ook zijn geloof in het debat en de heilzame werking die dat zou hebben op een samenleving waarin mensen oprecht elkaar zien staan. Zijn vertrouwen in het maatschappelijk debat hangt samen met het feit dat het recht door Willem werd gezien als een argumentatieve sociale praktijk. Hieruit bleek zijn idea-
lisme: interpreteren in het recht brengt tot uitdrukking hoe het recht zou behoren te zijn. Wetenschappelijk werk en persoon, methode en inhoud, vloeien hier prachtig samen; Willem begreep ook zichzelf namelijk heel bewust als een idealist.15 Inzichten uit de retorica, het gebruik van metaforen, worden steeds ingezet om het ideële karakter van het recht te benadrukken en dit te confronteren met de praktijk. Maar niet op naïeve of utopische wijze; Willem wist heel goed dat de werkelijke wereld van het recht niet zo geordend was als gedacht. Dit bepaalde ook zijn visie op ficties in het recht. Hij was zich er bijvoorbeeld ter dege van bewust dat als we de trias politica als een scheiding der machten begrijpen, het om een fictie gaat.16 Maar juist de erkenning daarvan is zo interessant. Een fictie is immers een manifeste onwaarheid, en de meeste deelnemers aan een discussie waarin een fictie een rol heeft te vervullen, weten dat ook wel. Desondanks kan zo’n fictie een nuttige rol vervullen in het discours over de publieke zaak: we hebben immers onvermijdelijk een toetsingskader nodig aan de hand waarvan afwijkingen van het ideaal in kaart kunnen worden gebracht. Dat betekent niet dat die afwijkingen per definitie ontoelaatbaar zijn, maar juist dat vereist een norm, en een discussie. De fictie van de scheiding der machten zou een dergelijke norm kunnen leveren: de bewijslast zou aan de kant moeten liggen van diegenen die daarop inbreuk lijken te hebben gemaakt.17 Ficties bieden aldus een manier van kijken naar de werkelijkheid, en een van de – gezaghebbende - wijzen om het gesprek over het recht en de rechtsbeoefening aan te gaan.18 En daarin komt ook zijn perspectivisme weer naar voren. De erkenning van het fictieve karakter van heel wat juridisch relevante concepten en begrippen was inderdaad één, voor Willem belangrijke, wijze van kijken naar het recht. Het levert gezaghebbende aanknopingspunten op voor een debat over de kwaliteit ervan, en krijgt pas waarachtig gestalte in de confrontatie met de praktijk en maatschappelijke problemen (dat noemde hij interactionisme). Het is de taak van juristen daartussen te bemiddelen. In het licht van het voorgaande is de slotzin van het tweede deel van zijn boek een vraag, een retorische uiteraard, die zijn werk misschien wel het best samenvat: ‘De rechtsstaat heeft […] haar verankering in de democratie, want
wat is democratie anders dan het openbare debat over publieke aangelegenheden?’19 Die vraag liet Willem niet aan zijn eigen leven voorbijgaan. Hij had de moed als sociaal-democratisch politicus de arena te betreden waarvan hij de regels en conventies al zo lang had geobserveerd. Twee volle periodes (van juni 1999 tot juni 2007) was hij lid van de Eerste Kamer. Hij maakte ook deel uit van de redactieraad van het tijdschrift Socialisme & democratie en gaf in 1998/1999 leiding aan de commissie die een nieuw beginselprogramma voor zijn partij ontwierp. In januari 2013 maakte hij zijn rentree als senator. Hij was een van de toonaangevende deelnemers aan het debat over ‘De staat van de rechtsstaat’ dat de Eerste Kamer op 11 maart 2014 met het kabinet voerde. In de vergadering van 13 mei 2014 voerde hij nog het woord over het wetsvoorstel, tot verruiming van de fouilleerbevoegdheden in de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet.20 Zijn bezwaren richtten zich tegen de toekenning van de bevoegdheid om fouillering in het lichaam te gelasten aan leidinggevende politieambtenaren. Machtsevenwicht vereist, zo betoogde hij, dat hiermee een rechter of minstens officier van justitie wordt belast.21 Samen met de CDA-woordvoerder Wopke Hoekstra kreeg hij gedaan dat de Minister van Veiligheid en Justitie een novelle toezegde, in afwachting waarvan de betreffende bepaling niet in werking zal treden.22 Zo bleef hij in de politiek trouw, wat hij eerder over de bewaking van het evenwicht tussen de staatsmachten had geschreven. Terwijl Willem Witteveen het parlementaire discours dus niet links liet liggen, klonk in zijn wetenschappelijke geschriften onverminderd helder door dat de wetgevende macht in een democratische rechtsstaat een taak heeft die niet aan politieke instrumentalisering mag worden overgelaten. In een samen met Bart van Klink geredigeerd boek over ‘De overtuigende wetgever’ – een van de vruchten van het Centrum voor wetgevingsvraagstukken – werd de communicatieve betekenis van wetgeving nog weer verder verdiept: ‘Waarden afkomstig uit het morele domein – zoals gelijkheid, de ‘heiligheid van het leven’ of duurzame ontwikkeling – krijgen aldus toegang tot het juridische domein.’23 Het was een aanwijzing dat Willems teksten naar zijn eigen doorleefde inzicht telkens maar een fragment aan het licht konden brengen van wat hij aan vermoedens en inzichten meedroeg. Nieuwe ontmoetingen hielpen hem echter om steeds meer te verwoorden en met woorden te verbeelden. In 2010 verscheen een boek waarin zijn bijdragen over wetgeving en communicatie, waaronder zijn preadvies voor
8. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991.
gen daarnaar).
recht, a.w., in het bijzonder hoofdstuk XIV.
scheidde: natuurrecht, positivisme en
9. Recht als iets anders. Een fragmentarisch
12. A.w., p. VI.
17. Een en ander impliceerde ook dat wan-
interactionisme.
eerbetoon’, p. 460. In: J.-H. Reestman, A.
13. A.w., p. 272.
neer het hanteren van een fictie niet meer
19. A.w., p. 279.
Schrauwen e.a. (red.), De regels en het
14. A.w., p. 276.
dienstbaar is aan het doel ervan, als gevolg
20. Wetsvoorstel 33 112.
spel. Opstellen over recht, filosofie, litera-
15. Zie ook de kop boven een van de
waarvan het draagvlak ervoor verdwijnt,
21. Handelingen I 2013/14, p. 29-5-2.
tuur en geschiedenis aangeboden aan Tom
schaarse interviews die hij over zichzelf
deze slechts als leugen overblijft; om een
22. Handelingen I 2013/14, p. 29-5-11.
Eijsbouts, Den Haag: T.M.C. Asser Press
heeft gegeven: ‘Ik ben een echte idealist’.
nuttige functie te kunnen vervullen moet er
23. ‘Een overtuigend beeld van de wetge-
2011, p. 455-464.
www.elshout.nu/Zelfportretten/Archief/
dus een zekere mate van loyaliteit ten aan-
ver?’, p. 272. In: Willem Witteveen en Bart
10. A.w., p. 461.
witteveen.htm.
zien van de fictie bestaan.
van Klink (red.), De overtuigende wetgever.
11. Amsterdam: Amsterdam University
16. Zie over de rol van ficties in het recht,
18. Hetzelfde gold voor de drie sterke
Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p.
Press 1996, tweede druk 2001 (verwijzin-
het meest uitgebreid De retoriek in het
posities die Willem in het recht onder-
259-275.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1933
In Memoriam
de Nederlandse Juristen-Vereniging van 2007, in bewerkte vorm werden gebundeld.24 Vanaf 2009 doceerde hij regelmatig aan de Venice International University. Daar ontmoette hij de Italiaanse cultuurhistoricus Luca Pes, met wie hij een (nog te verschijnen) bundel voorbereidde over Italo Calvino.25 Hij vertelde daar enthousiast over. Juist voor zijn vertrek met de vlucht die in een ramp eindigde, voltooide hij het werk aan een ander nieuw boekmanuscript voor Boom Amsterdam: ‘De wet als kunstwerk’.
persoonlijk interview. ‘Maar ik heb geen ingewikkelde theorieën, daar heb ik geen behoefte aan’, voegde hij eraan toe. ‘Een Godservaring kun je niet onder woorden brengen.’ 30 Evenals zijn vrouw en zijn ouders was Willem de spiritualiteit van de Internationale Soefi Beweging toegedaan, een spiritualiteit die van mens tot mens in persoonlijk contact moet worden overgedragen en beleefd. In de werksituatie sprak hij daar niet over, maar wie met hem hebben samengewerkt zullen dit herkennen in zijn vreedzame, maar toch speelse levenshouding: zich openstellen voor een verscheidenheid van bronnen die fragmentarisch benaderen wat eenheid schenkt.
Metaforen, beeldend taalgebruik, zijn aldus in zijn werk voortdurend een rol blijven spelen, schrijvers die grenzen verkenden zijn hem blijven inspireren. Willem was een meester van het wetenschappelijke proza, maar kende ook de grenzen daarvan. Daarom was hij voorstander van het onderwijzen van studenten in ‘recht en literatuur’,26 maakte hij ook tekeningen27 en schreef hij soms gedichten, waarvan er ten minste twee in het NJB zijn gepubliceerd.28 De stijl van beide is fragmentarisch: pennenstreken en zinsdelen die verwijzen naar wat ongezegd en buiten beeld blijft. Zo zag Willem de taal, en zo was het ook met het besef van God en de visie op het leven dat zich in zijn ouderlijk huis had gevormd.29 ‘God is voor mij vanzelfsprekend’, zei hij zo’n vijftien jaar geleden in een zeldzaam
Zo weerspiegelt het werk van Willem Witteveen, die wij in het Nederlands Juristenblad als collega herdenken, een ongewoon veelzijdige en gave persoonlijkheid. De metaforen die hem intrigeerden zijn semantisch omtrekkende bewegingen – ook dit is een metafoor –, en door het gebruik ervan te doorgronden komen we dichter bij de kern van de zaak. Dat is wat Willem Witteveen in enkele decennia van wetenschappelijk werk heeft gedaan en dat zijn collega’s en leerlingen heeft geïnspireerd. Zijn eruditie gaf hem een blijvende voorsprong, zijn sociale natuur zorgde ervoor dat anderen niet achterbleven, maar meegingen op tochten over wetenschappelijk ongebaande paden.
24. W.J. Witteveen, Het wetgevend oordeel,
27. Zie bijv. W.J. Witteveen, ‘De wereld op
gedicht is een vrije vertaling en bewerking
in 1921), oud-senator (VVD), gewezen
Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010.
papier’, NJB 2001/p.1944, waar zijn
van het gedicht The New Poetry Handbook
Minister van Financiën en voormalig direc-
25. Italo Calvino and Our Invisible Cities, uit
auteursfoto is vervangen door een gete-
van de Amerikaanse dichter Mark Strand,
teur van het IMF, zijn zeven jaar geleden
te geven door Amsterdam University Press.
kend zelfportret.
uit zijn Selected Poems, New York 2005, p.
overleden moeder Lysbeth Witteveen-de
26. W.J. Witteveen, H.S. Taekema, J.H.
28. W.J. Witteveen, ‘Een dichtende sena-
49-50. Willem Witteveen verving in deze
Vries Feyens, beiden actief betrokken bij de
Nieuwenhuis & J.H.A. Lokin, ‘Recht en
tor’, NJB 2008/p. 54; W.J. Witteveen,
poëtica ‘gedicht’ door ‘wet’ en paste de
beweging van het universeel soefisme.
literatuur: een vak voor de verbeelding’,
‘Nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving’,
beeldspraak daarop aan.
30. www.elshout.nu/Zelfportretten/
NJB 2001/p. 16
NJB 2011/2253, p. 2988. Dit laatste
29. Zijn vader is Johan Witteveen (geboren
Archief/witteveen.htm.
1934
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Reacties
Over soevereiniteit Het belang van zuiver definiëren Bastiaan Rijpkema1
‘O
ver soevereiniteit en Europese integratie: het belang van zuiver redeneren.’ De titel van Van Rossems recente bijdrage aan het debat over ‘soevereiniteit en Europa’ is veelbelovend (NJB 2014/978, afl. 19). De hoofdvraag loog er niet om: wordt ‘soevereiniteit’ eigenlijk wel zuiver gebruikt in debatten over Europa? Ik verheugde me op een uiteenzetting over de verschillende manieren waarop ‘soevereiniteit’ gebruikt wordt, welke daarvan juist zijn, welke niet – en bovendien hoe een juiste definitie dan wel zou moeten luiden. Zelf gebruik ik ‘soevereiniteit’ voornamelijk in een betekenis afgeleid van Jean Bodin: de absolute macht binnen een staat.2 Uiteraard, daarop zijn nuanceringen en preciseringen aan te brengen, bijvoorbeeld met behulp van Hobbes of Luther.3 In de kern blijft het echter, volgens mij, gaan om de uitoefening van macht, binnen staatsgrenzen. Met als belangrijke vraag: wie oefent die macht uit? Het zou echter bijzonder verfrissend zijn wanneer iemand kon aantonen dat dit soevereiniteitsbegrip achterhaald, verkeerd begrepen of misleidend is. Dit zou discussies over Europese integratie op een geheel ander spoor zetten. Het lezen van Van Rossems artikel was evenwel vooral een deceptie. En eenmaal bij de conclusie aangekomen, wist ik dat ik alle hoop op een verfijning van mijn soevereiniteitsbegrip kon laten varen. Hoofdzakelijk komt dat doordat er in dit stuk over zuiver redeneren opvallend weinig aandacht is voor de vraag hoe ‘soevereiniteit’ gedefinieerd zou moeten worden. Maar er gaat naar mijn mening meer mis; ik zal een aantal problemen langslopen. Na de aftrap met de constatering dat soevereiniteit ‘bijna alom
tegenwoordig is deze dagen’ wordt een aantal critici van het Europese integratieproces opgevoerd, waaronder premier Rutte en de auteur dezes. Zij gebruiken ‘soevereiniteit’ niet juist. Soevereiniteit is weliswaar een ‘oud begrip’, maar ook ‘intrinsiek modern van aard’. Het is ook de ‘bron en legitimatie voor overheidsoptreden’, zo lezen we. Van Rossem vervolgt: ‘het besef dat soevereiniteit in de eerste plaats een verklaringsmythe en legitimatieconcept vormt wil in Nederland nog wel eens ontbreken.’ Daardoor is het soevereiniteitsbegrip in de Nederlandse bespiegelingen over Europa: ‘een containerbegrip voor bevoegdheden’. Oké, denk je als lezer, maar wat is een ‘containerbegrip voor bevoegdheden’ precies? En waarom – en waarin – verschilt dat van een ‘legitimatieconcept’? En wat verandert er als we soevereiniteit uitleggen als ‘verklaringsmythe en legitimatieconcept’? Het antwoord komt niet; de auteur is ons alweer vooruitgesneld. We blijken ons bij de beantwoording van de ‘oorsprongs- en legitimatievraag’ in de Europese context op een ‘kruispunt’ te bevinden. Een van de mogelijke antwoorden op die vraag is, zo leren we, het antwoord van Rutte: het primaat bij de natiestaat. Maar: ‘het primaat van de natiestaat is geen natuurlijke wetmatigheid, maar het gevolg van een politieke en constitutionele keuze. Dit niet onderkennen, levert een vertekend beeld van de werkelijkheid op.’ Wederom tast de lezer in het duister. Waarom is de natiestaat geen ‘natuurlijke wetmatigheid’? Zeker – weinigen zullen betogen dat ‘de natiestaat’ in de sterren geschreven staat. Maar we mogen aannemen dat de auteur niet uit is op het debiteren van clichés, dus blijft de vraag:
wat wil hij dan wel aantonen? De lezer andermaal vertwijfeld achterlatend, snelt onze auteur verder. De andere ‘critici’ moeten nog besproken worden. Met Thierry Baudet betoogde ik onlangs dat de Europese integratie een onmiskenbare dynamiek richting federalisering laat zien.4 De halfslachtige federalisering of ‘supranationalisering’ van bevoegdheden leidt tot steeds weer verdere federalisering – van gemeenschappelijke munt naar centrale begrotingsdiscipline; van open binnengrenzen naar een gemeenschappelijk asielbeleid. Dat kun je goed, onwenselijk of zelfs onrechtvaardig vinden; de dynamiek is er. Baudet en ik verschillen van mening over de beoordeling van deze ontwikkelingen. Baudet pleit voor uittreding uit de Europese Unie,5 terwijl ik inmiddels enkel een federale Europese Unie nog reëel acht – met alle nadelen die daar mogelijk mee samen-
Auteur 1. Mr. B. Rijpkema is als docent en promovendus verbonden aan de Universiteit Leiden.
Noten 2. Jean Bodin, On Sovereignty: four chapters from The Six Books of the Commonwealth, Cambridge: Cambridge University Press 1992. 3. Thomas Hobbes, Leviathan, Cambridge: Cambridge University Press 2011 (1651) en Harro Hopfl (red.), Luther and Calvin on Secular Authority, Cambridge: Cambridge University Press 1993. Een interessante analyse van het soevereiniteitsbegrip bij Hobbes en Bodin biedt Andreas Kinneging, ‘Over Soevereiniteit’, in: Gelijn Molier en Timo Slootweg, Over Soevereiniteit en Recht: rechtsfilosofische beschouwingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 345-374 (347-354). Kinniging noemt de werken van Bodin en Hobbes de twee grundlegende werken van de soevereiniteit. 4. Thierry Baudet en Bastiaan Rijpkema, ‘Zo slaapwandelen we een federaal Europa in’, NRC Handelsblad, 1 april 2014. 5. Recent bijvoorbeeld: Thierry Baudet, ‘Nexit is enige optie’, RTL Z, 19 mei 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1935
1421
Reacties
hangen.6 De Europese integratie heeft, volgens mij, een stadium bereikt waarin ‘terug’ of ‘halt houden’ geen realistische opties meer zijn; enkel de weg richting een federale unie ligt open. In zo’n volwaardige federale Europese Unie zou getracht moeten worden de democratie opnieuw veilig te stellen. Over de onderliggende dynamiek zijn we het niettemin eens. En zo ook Van Rossem. Althans, wat blijkt: deels eens, want, zo stelt Van Rossem: ‘het omgekeerde is namelijk ook waar.’ Op andere terreinen, zoals de bestrijding van de eurocrisis, is namelijk een trend van ‘Europeanisering’ te zien en niet van ‘federalisering’: Europese instituties hebben het nakijken, lidstaten regelen het onderling. Conclusie: de geschetste dynamiek vertekent de werkelijkheid. Dat laat zich moeilijk begrijpen. De stelling dat we ons bewegen richting een federale staat zou namelijk pas ontkracht worden, wanneer Van Rossem laat zien dat – naast overheveling naar het Europese niveau, er ook bevoegdheden ‘teruggeheveld’ worden naar het nationale niveau.
Dan wordt de trend daadwerkelijk gekeerd, dan zou je kunnen zeggen dat we ‘de andere kant op bewegen’ en dan zou ‘het omgekeerde’ ook waar zijn. Maar, in plaats daarvan wijst hij op een aantal nieuwe bevoegdheden die (vooralsnog) niet federaal of supranationaal geregeld worden. Twee verschillende dingen dus. Wanneer ‘het omgekeerde’ niet ook echt het ‘het omgekeerde’ is, zijn constateringen als ‘het omgekeerde is ook waar’ zinledig. Ze worden onrealistisch wanneer je bedenkt dat minister Timmermans recent nog pleitte voor federalisering in het Europees buitenlands beleid.7 Wordt die dynamiek ontkracht, of zelfs feitelijk tot stilstand gebracht, doordat lidstaten daarnaast ook andere zaken onderling regelen – met uitsluiting van de Europese instituties? Het lijkt me niet. En zo kabbelt het stuk verder om te concluderen dat de critici zich vergalopperen ‘aan soevereiniteit waar zij menen dat dit begrip verwijst naar een onwrikbaar, vast bezit.’ Waar het dan wel naar verwijst, of zou moeten verwijzen, komen we niet te weten. Een merkwaardige
afsluiting voor een stuk waarin ‘soevereiniteit’ nergens gedefinieerd wordt, er verstrekkende conclusies worden verbonden aan wat platitudes lijken te zijn (‘de natiestaat is geen natuurlijke wetmatigheid’), en onvergelijkbare grootheden toch aan elkaar gelijk worden gesteld (gefederaliseerde bevoegdheden en ‘europeanisering’ van nieuwe bevoegdheden). Het artikel dat begon met de veelbelovende titel ‘het belang van zuiver redeneren’ mondt daarom uit in een voorbeeld van het belang van zuiver definiëren. Van Rossem heeft een belangrijk thema aangesneden, met een controversiële stellingname en een aantal interessante observaties, maar de uitwerking laat helaas te wensen over. Gelukkig is er binnenkort ook een proefschrift, want ik zou mijn soevereiniteitsbegrip graag scherpen aan de verfrissende ideeën van Van Rossem – maar met dit artikel lukt me dat vooralsnog niet.
te dat een democratie behoefte heeft aan verfasster politischer Primärraum valt niet zo makkelijk onderuit te halen.3 Is in een democratie onduidelijk welke politieke gemeenschap als referentiepunt fungeert ter verklaring van de constitutionele orde, dan kan troebel worden wat precies de betekenis is van een norm. Een historisch voorbeeld: welke politieke gemeenschap schuil ging achter het We the People uit de preambule van de Amerikaanse constitutie was de inzet van een serie constitutionele conflicten voorafgaande aan de Ame-
rikaanse Burgeroorlog. Was dat We the American People of was dat We the People of the several states? Het lijkt misschien triviaal, maar het antwoord hierop was essentieel voor de beantwoording van de vraag of secessie was toegestaan. Evenals recht niet zonder politiek kan, kan politiek echter ook niet zonder recht. We the People heeft de Amerikaanse grondwet nodig om, bijvoorbeeld via het Congres, te kunnen spreken; bestaat op een bepaalde manier zelfs pas vanaf het moment dat de constitutie vertelt
6. Bastiaan Rijpkema, ‘De nieuwe eurorealist’, Nederlands Dagblad, 20 mei 2014. 7. In een interview met NU.nl, ‘Timmermans wil in EU meer ruimte voor buitenlandchef’, 21 mei 2014.
1422
Naschrift Jan Willem van Rossem1
B
astiaan Rijpkema vindt mijn interpretatie van het fenomeen soevereiniteit vaag. In dit naschrift nog een korte poging om het begrip te verhelderen. Wat soevereiniteit betekent, wordt mooi verwoord door het Duitse Constitutionele Hof. De Duitse soevereiniteitsbepaling, artikel 20 Grundgesetz, maakt volgens dit Hof de aanwezigheid van een verfasster politischer Primärraum noodzakelijk.2 Zo rechtlijnig als door het Duitse Hof wordt niet in alle lidstaten over soevereiniteit gedacht. Maar de gedach-
1936
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Reacties
dat zij is gesticht door We the People.4 Vandaar het bijvoeglijk naamwoord ‘verfasster’: zonder constitutionele orde kunnen er geen politieke besluiten worden genomen. Anders dan het Duitse Hof meent, is evenwel niet vanzelfsprekend waar het voorvoegsel ‘Primär’ naar verwijst. De dialectiek tussen recht en politiek maakt soevereiniteit tot een kwetsbaar begrip. Wat namelijk als een claim op constitutionele autoriteit ten aanzien van een bepaalde rechtsorde ook op een andere plek wordt geuit, zoals in de Verenigde Staten gebeurde? Iets dergelijks is volgens mij ook aan de hand in Europa. De EU wordt beheerst door twee concurrerende soevereiniteitsvertogen: één die het zelfbeschikkingsrecht van de lidstaatvolkeren als premisse heeft, en één die aanstuurt op een politieke gemeenschap van Unieburgers.5 Het bestaan van twee concurre-
rende soevereiniteitsvertogen verklaart waarom in het integratieproces tegenstrijdige ontwikkelingen aan elkaar parallel lopen. Hierdoor kan er sprake zijn van federalisering, maar is ook het omgekeerde waar en valt eveneens een trend van confederalisering waar te nemen. Rijpkema vindt dat lastig om te bevatten. Om het ongemak hierover te maskeren, kiest hij voor de vlucht naar voren. Mijn conclusies zijn voor hem ‘platitudes’ en ik zou eerder opgeworpen vragen niet beantwoorden. Rijpkema beseft echter onvoldoende dat een nationaal soevereiniteitsvertoog niet per se hoeft uit te monden in de ‘terugheveling’ van bevoegdheden, maar ook gepaard kan gaan met Europese samenwerking op gebieden die voorheen nog buiten het bereik van de EU lagen. De vraag waarvoor we gesteld staan is niet wel of geen Europeanisering, maar welk type Europeanisering.
Auteur 1. Mr. dr. J.W.C. van Rossem is universitair docent staatsrecht aan de Universiteit Utrecht en promoveert in juni op een proefschrift over soevereiniteit en Europese integratie.
Noten 2. BVerfG 30 juni 2009, 123, 167 (Lissabon-Urteil), r.o. 301. 3. Dit conceptuele punt komt uitgebreid aan de orde in mijn dissertatie Soevereiniteit en pluralisme: Een conceptuele zoektocht naar de constitutionele grondslagen van de Europese rechtsorde, Deventer: Kluwer 2014. 4. Voor dit inzicht verwijs ik, behalve naar mijn hierboven genoemde dissertatie, naar het werk van Hans Lindahl, bijv.: ‘European Integration: Popular Sovereignty and a Politics of Boundaries’, 6 European Law Journal 2000, p. 239. Eerder huldigde ook al de Duitse staatsrechtjurist Hermann Heller deze opvatting. Zie diens Staatslehre [1934], Leiden: A.W. Sijthoff 1963. 5. De Europese claim op soevereiniteit werd voor de eerste maal geformuleerd in de baanbrekende arresten Van Gend & Loos en Costa vs. ENEL en is sindsdien steeds meer ingekleurd met constitutionele concepten zoals het Unieburgerschap.
1423
Slotbijdrage EU soevereiniteitsdebat Jaap Hoeksma1
I
n zijn reactie op mijn essay De Europese Unie als democratisch experiment besteedt van Rossem ruim aandacht aan de visie van Baudet (NJB 2014/978, afl. 19). Ik heb mij vooreerst van commentaar op diens publicaties en uitlatingen onthouden, maar nu de Leidse publicist in het NJB-debat is betrokken, breng ik kort naar voren dat hij het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen verabsoluteert. Hij ontleent daar zijn axioma aan dat ‘democratie alleen kan bestaan in een soevereine natiestaat’ en kraait vervolgens in de krant dat niemand zijn ongelijk kan bewijzen.2 Baudet doet denken aan een missionaris die eeuwen na het eerherstel voor Galilei opnieuw beweert dat de aarde het middelpunt van het
heelal vormt. Zijn stelling dat de EU ofwel moet uitgroeien tot een federale staat of ontbonden zal worden, miskent dat de Unie in de loop der jaren een eigen bestuursmodel heeft ontwikkeld. Anders dan het Westfaalse stelsel dat soevereiniteit als absoluut, dat wil zeggen één en ondeelbaar beschouwt, is dit model gebaseerd op een flexibele omgang met het begrip soevereiniteit. De EU laat in de praktijk zien dat staten de uitoefening van soevereiniteit met elkaar kunnen delen zonder hun zelfstandigheid als staat te verliezen. De lidstaten van de EMU tonen bovendien aan dat zij een gemeenschappelijke munt in stand kunnen houden zonder een federale staat te worden. Baudet gaat superieur aan deze ontwikkelingen voorbij en presenteert
een dilemma uit de oude doos. Zijn tegenstelling vindt haar oorsprong in een gedateerd paradigma. Hij zit gevangen in het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen en roept om het hardst dat hij de waarheid in pacht heeft. De door hem gegeven verzekering dat het einde van de Europese Unie onvermijdelijk is, mist voorspellende waarde, omdat het bestaan van de EU in zijn denkwereld a priori onmogelijk is. ‘En toch beweegt ze’ zou Galilei zacht hebben gefluisterd.
Auteur 1. Mr. A.J. Hoeksma is rechtsfilosoof.
Noten 2. NRC Handelsblad, 24 mei 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1937
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Japan hebben allebei officiële verklaringen
van deze vraag hecht het Hof veel belang aan
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
afgelegd waarin ze de rechtsmacht van het
de preambule, waarin staat dat het Verdrag
Hof erkenden. Echter, de verklaring van Aus-
zich niet alleen richt op het behoud van wal-
Internationaal Gerechtshof
1938
tralië maakt een voorbehoud ten aanzien van
vissen maar ook op de duurzame exploitatie
EHRM
1939
geschillen betreffende het afbakenen van
van de walvisvangst. Gelet op deze tweeledi-
Hof van Justitie EU
1941
maritieme zones, en de exploitatie van omlig-
ge doelstelling oordeelt het Hof dat het een
Hoge Raad (cviele kamer)
1943
gende gebieden. Australië heeft een territoria-
middenweg moet nemen tussen een beperk-
Hoge Raad (strafkamer)
1956
le claim op een deel van het Antarctisch
te of ruime interpretatie. Wat deze midden-
Hoge Raad (belastingkamer)
1962
grondgebied, de ‘asserted Australian Antarctic
weg precies inhoudt, wordt hier niet uitge-
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1964
Territory’, en de aansluitende exclusieve eco-
legd, en moet dus afgeleid worden uit de
Centrale Raad van Beroep
1970
nomische zone (EEZ). JARPA II vond deels
latere overwegingen van het Hof.
College Beroep bedrijfsleven
1972
plaats in deze EEZ. Hierdoor stelde Japan dat
Bij het interpreteren van Artikel VIII hecht
er sprake was van een geschil betreffende de
het Hof verder belang aan de mate van de
exploitatie van een gebied in en naast een
beslissingsvrijheid die Staten hebben bij het
omstreden maritieme zone, waardoor het niet
goedkeuren van onderzoeksprogramma’s. Het
Internationaal Gerechtshof
onder de rechtsmacht van het Hof zou vallen.
Hof oordeelt dat Staten in principe vrij zijn
Deze rubriek wordt verzorgd door de mede-
Het Hof kiest voor een minder brede uitleg
om vergunningsaanvragen af te wijzen of om
werkers van de Afdeling Internationaal en
van het voorbehoud en oordeelt dat het zich
voorwaarden te stellen aan het verlenen van
Europees Recht van het Departement Rechts-
alleen richt op gevallen van overlappende
een vergunning. Echter, de vraag of het
geleerdheid van de Universiteit Utrecht.
claims op een bepaald gebied. Deze claims
doden van walvissen echt wetenschappelijk
Onderstaande bijdrage is geschreven door
moeten ook het onderwerp zijn van het
onderzoek als doel heeft kan niet puur aan
Natalie Dobson (Netherlands Institute for the
geschil. Aangezien Japan geen claim had op
de hand van de subjectieve maatstaven van
Law of the Sea (NILOS) Universiteit Utrecht).
het gebied waarin JARPA II werd uitgevoerd,
individuele Staten worden beantwoord. Arti-
was in deze zaak geen sprake van overlappen-
kel VIII heeft een objectieve betekenis. De
de claims. Verder stond de territoriale claim
volgende vraag is dus welke rechtmatigheids-
van Australië niet centraal in het geschil.
toets invulling zou moeten geven aan deze
Hierdoor acht het Hof zichzelf bevoegd om de
objectieve betekenis. Australië meende dat
31 maart 2014, General List nr. 148,
zaak inhoudelijk te behandelen.
Artikel VIII objectieve vereisten bevatte waar
International Court of Justice
Om te beginnen gaat het Hof in op de relatie
het Hof aan moest toetsen. Hierbij zouden de
tussen de uitzondering in Artikel VIII van
opzet, uitvoering en resultaten van het wal-
Vonnis in contentieus geding. Whaling in
het Verdrag en het in paragraaf 10(e) van de
visonderzoeksprogramma doorslaggevend
the Antarctic
Schedule neergelegde algemene verbod op
zijn. Japan stelde daarentegen dat het Hof
commerciële walvisjacht. Deze Schedule
alleen globaal moest toetsen of het program-
(Internationaal Verdrag ter Regulering van de
vormt een integraal onderdeel van het Ver-
ma ‘objectief gerechtvaardigd’ was. Uiteinde-
Walvisvaart art. VIII; Statuut van het
drag, en kan bij de jaarlijkse vergaderingen
lijk verdeelt het Hof deze vraag in twee inter-
Internationaal Gerechtshof art. 36(2))
van het IWC door meerderheidsbesluit her-
pretatieve stappen. Ten eerste moet er
zien worden. Japan stelde dat het verlenen
getoetst worden of er in een concreet geval
Australia vs. Japan (met tussenkomst van
van vergunningen voor wetenschappelijk
sprake is van ‘wetenschappelijk onderzoek’.
Nieuw Zeeland)
onderzoek geheel buiten de reikwijdte van
Ten tweede moet er gekeken worden of de
het Verdrag valt, en dat Artikel VIII niet in de
opzet en uitvoering van het programma
Op 31 mei 2010 heeft Australië een zaak aan-
context van de andere verdragsbepalingen
redelijk waren om de door de Staat beoogde
hangig gemaakt tegen Japan ten aanzien van
geïnterpreteerd diende te worden. Het Hof
doelen te bereiken. Hierbij ligt de bewijslast
de walvisjacht onder het Japanse walvis-
was hier niet door overtuigd. Aangezien Arti-
bij de Staat die de vergunning verleent. Het
onderzoeksprogramma, JARPA II (‘Japanese
kel VIII een intrinsiek deel van het Verdrag
Hof maakt ook onderscheid tussen de rede-
Whale Research Program under Special Per-
uitmaakt, dient het geïnterpreteerd te wor-
lijkheid van gebruikte onderzoeksmiddelen,
mit in the Antarctic’). Volgens Australië han-
den in het licht van voorwerp en doel van
en de onderzoeksdoelen zelf. De redelijk-
delde Japan in strijd met het Internationaal
het Verdrag. In deze context maakt Artikel
heidstoets betreft alleen de verhouding tus-
Verdrag ter Regulering van de Walvisvaart
VIII het mogelijk om onder specifieke
sen doel en middel, en niet de doelen zelf.
(het Verdrag), waaronder het doden van wal-
omstandigheden het algemeen verbod op
Volgens het Hof is dit belangrijk omdat het
vissen om commerciële doeleinden sinds
walvisjacht buiten toepassing te laten.
zichzelf niet bevoegd acht om het inhoudelij-
1985/86 verboden is. Artikel VIII van het Ver-
Australië en Japan verschilden vervolgens
ke beleid rondom walvisjacht en legitiem
drag bevat een uitzondering op dit verbod
van mening over de vraag of Artikel VIII door
wetenschappelijk onderzoek te toetsen.
voor het doden van walvissen voor ‘weten-
het Hof nauw of breed geïnterpreteerd dien-
Bij de eerste interpretatieve stap lijkt het Hof
schappelijk onderzoek’. Centraal in deze zaak
de te worden. Volgens Australië had het Ver-
aanvankelijk bereid om een algemene ver-
staat de vraag hoe deze uitzondering geïnter-
drag voornamelijk tot doel het beschermen
dragsdefinitie van ‘wetenschappelijk onder-
preteerd moet worden, en of JARPA II aan de
van walvissen, waardoor Artikel VIII een res-
zoek’ te formuleren. Australië had hierbij vier
eisen van het Verdrag voldoet.
trictieve uitleg moest krijgen. Japan bestreed
eisen aangedragen waaraan een programma
De uitspraak gaat als eerste in op de vraag of
deze stelling en vond dat de bevoegdheid om
moest voldoen om als wetenschappelijk
het Hof bevoegd is de zaak te beslechten. Vol-
het doden van walvissen te autoriseren geïn-
onderzoek te kwalificeren. Deze eisen werden
gens Australië had het Hof rechtsmacht op
terpreteerd moest worden in het licht van de
in hoofdzaak gebaseerd op resoluties 1986-2
grond van artikel 36(2) van het Statuut van
gewoonterechtelijke vrijheid van Staten om
en 1995-9 van de Internationale Walvisvaart
het Internationaal Gerechtshof. Australië en
op walvissen te jagen. Bij het beantwoorden
Commissie (IWC), en de ‘Process for the
1424
1938
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
Review of Special Permit Proposals and
natie met andere onderzoeksprogramma’s.
van JARPA II na te streven. Daarbij heeft het
Research Results from Existing and Com-
Als antwoord op een door Australië aange-
Hof zijn twijfels over de onbepaaldheid van
pleted Permits’, (Process), in Annex P van het
voerd bezwaar stelt het Hof verder dat een
de duur van JARPA II en het gebrek aan tus-
Verdrag. Ten eerste moet er sprake zijn van
programma dat de winst gebruikt van de ver-
sentijdse doelstellingen. De samenwerking
nauwkeurige en haalbare doelen, die een bij-
koop van het overgebleven walvisvlees nog
met andere instanties vindt het Hof ook zeer
drage beogen te leveren aan het behoud van
steeds binnen de reikwijdte van Artikel VIII
beperkt en ontoereikend. Gelet op deze facto-
walvissen. De middelen moeten ook toepas-
kan vallen. Ook kan een programma andere
ren concludeert het Hof dat JARPA II niet aan
selijk zijn, waarbij het gebruik van dodelijke
doelen nastreven dan alleen die van weten-
de eisen van Artikel VIII voldoet. Hierdoor
middelen alleen moet worden toegestaan in
schappelijk onderzoek. Echter, de weten-
handelt Japan in strijd met het verbod op
gevallen waar er geen andere mogelijkheid
schappelijke doelen moeten wel zelf voldoen-
commerciële walvisjacht onder het Verdrag,
bestaat om de doelen te bereiken (subsidiari-
de zijn om het programma te rechtvaardigen.
en moet JARPA II onmiddellijk beëindigd
teitstoets). Verder moet het onderzoek door
Nadat het Hof het juridisch kader heeft
worden.
vakgenoten worden beoordeeld (peer review),
geschetst, gaat het in op een concrete evalua-
Terwijl deze zaak voor grote vreugde heeft
en moet het geen negatieve gevolgen hebben
tie van JARPA II. Volgens de door Japan aan-
gezorgd bij dierenwelzijnsorganisaties, is het
voor de walvisbestanden. Ondanks de uitvoe-
gevoerde stukken, heeft JARPA II tot doel de
niet zonder kritiek gebleven. Het Hof geeft
rige uitleg van Australië, en het ontbreken
levensomstandigheden van walvissen in het
weinig houvast voor de concrete invulling
van een tegenvoorstel van Japan, heeft het
Antarctische ecosysteem te bestuderen. Om
van het wetenschappelijk onderzoekscriteri-
Hof besloten deze criteria niet over te
de legitimiteit hiervan te beoordelen, kijkt
um. Door zich geheel te onttrekken aan de
nemen. Het Hof meent dat ze onvoldoende
het Hof naar de onderzoekscategorieën die
beleidssfeer dwingt het Hof zichzelf om een
basis hebben in het internationaal recht,
vastgesteld zijn door het Wetenschappelijk
abstracte redelijkheidstoets te gebruiken,
omdat Australië te veel juridische waarde
Comité van de IWC. Het Hof meent dat het
waarbij het bewijs voornamelijk negatief
toegekend heeft aan de resoluties en richtlij-
doel van JARPA II binnen deze categorieën
afgeleid moet worden uit zorggebreken bij
nen van de IWC. Toen ze aangenomen wer-
valt, en dat het voorgestelde onderzoeksplan
het opstellen en uitvoeren van het onder-
den, werden de relevante resoluties en richt-
hier in principe ook mee in overeenstem-
zoeksprogramma. Dit in tegenstelling tot
lijnen niet door alle partijen gesteund, met
ming is. Als gevolg hiervan kunnen de JARPA
positieve criteria waar een onderzoekspro-
name niet door Japan. Hierdoor kunnen ze
II activiteiten in brede zin als ‘wetenschappe-
gramma aan zou moeten voldoen om binnen
niet beschouwd worden als bewijs van over-
lijk onderzoek’ gekarakteriseerd worden.
de reikwijdte van Artikel VIII te vallen. Deze
eenstemming over de interpretatie van Arti-
Na deze conclusie richt het Hof zich op de
impliciete redenatiewijze draagt niet veel bij
kel VIII. Ze kunnen ook niet worden
vraag of de opzet en uitvoering van JARPA II
aan de rechtszekerheid omtrent de uitleg van
beschouwd als een bewijs van statenpraktijk
redelijk zijn in verhouding tot de beoogde
het Verdrag. Aangezien Japan nu al is begon-
dat indirect overeenstemming vaststelt. Uit
doelen. Aangezien het wetenschappelijk pro-
nen met het opstellen van een vernieuwd
de aangevoerde stukken blijkt verder dat er
gramma gericht is op het onderzoek van de
walvisonderzoeksprogramma, is het maar de
een strikte subsidiariteitseis geldt bij het
inwendige organen van de walvissen, is het
vraag of deze uitspraak ook echt een over-
gebruik van dodelijke middelen. Het Hof
in principe niet mogelijk om helemaal geen
winning is geweest voor de walvissen.
meent ook dat hoewel peer review tot de
dodelijke middelen te gebruiken. Hierbij
gewone praktijk hoort, het geen vereiste is
benadrukt het Hof dat het beoordelen van de
van wetenschappelijk onderzoek. Tot slot is
betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de
het Hof van mening dat het laatste criterium
onderzoekresultaten niet tot haar taken
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
geen materieel belang behelst aangezien
behoort. Toch vindt het Hof dat JARPA II niet
Deze rubriek wordt verzorgd door
Australië niet heeft aangevoerd dat de door
aan de redelijkheidstoets kan voldoen. Japan
onderzoekers van de Universiteit Leiden, de
JARPA II beoogde vangst schadelijk zou zijn
had namelijk geen stukken ingeleverd die
VU Amsterdam en de RU Nijmegen.
voor de walvisbestanden. Uiteindelijk acht
konden bewijzen dat het überhaupt naar de
Onderstaande bewerkingen zijn verzorgd
het Hof het hier niet nodig om een algemene
effectiviteit van alternatieve middelen had
door mr. S.G. Kok (Universiteit Leiden). Alle
definitie van ‘wetenschappelijk onderzoek’
gekeken. Het Hof vindt het opmerkelijk dat
uitspraken van het EHRM staan op www.
vast te stellen. Er worden ook geen alternatie-
de omvang van de beoogde vangst ten
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
ve criteria voorgedragen om een richtlijn te
opzichte van JARPA (de voorloper van JARPA
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
bieden bij toekomstige geschillen.
II) sterk vergroot was, nog voordat Japan de
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
Ondanks het ontbreken van een algemene
resultaten van haar eerdere programma kon
den drie maanden na de uitspraakdatum
definitie voor wetenschappelijk onderzoek
evalueren. Een ander probleem is de discre-
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
gaat het Hof door naar de inhoud van de eer-
pantie tussen de beoogde vangst en de hoe-
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
der geformuleerde redelijkheidstoets. Bij deze
veelheid walvissen die tot nu toe daadwerke-
toets moet beoordeeld worden of bepaalde
lijk gevangen zijn. De daadwerkelijke vangst
‘elementen’ van de opzet en uitvoering van
is namelijk aanzienlijk lager dan JARPA II
een onderzoeksprogramma redelijk zijn in
voorschreef, wat vragen doet rijzen over de
verhouding tot de beoogde wetenschappelij-
noodzakelijkheid van de oorspronkelijke
ke doelen. Als voorbeelden van mogelijke ele-
getallen. Verder, als de voorgeschreven getal-
menten noemt het Hof de besluiten omtrent
len wel noodzakelijk zouden zijn om
Art. 3 EVRM. Recht op leven. Verbod op
het gebruik van dodelijke middelen en de
betrouwbare onderzoeksresultaten te leveren,
marteling, onmenselijke of vernederende
schaal waarop ze gebruikt worden, de metho-
dan kan een lagere daadwerkelijke vangst
behandeling of bestraffing. Geen schending
den die gebruikt worden om de beoogde
deze resultaten niet leveren. Dit impliceert
art. 3 EVRM.
omvang van de vangst te bepalen, de weten-
dat de walvissen niet in hoofdzaak gedood
schappelijke output, en de mate van coördi-
werden om de wetenschappelijke doeleinden
1425 27 Maart 2014, appl. nr. 49341/10
(EVRM art. 3)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1939
Rechtspraak
B. Procedure
den naar de KRI. Het Hof overweegt dat hoe-
Klaagster dient op 27 augustus 2010 een ver-
wel het moeilijk kan zijn zich in een ander
A. Feiten
zoekschrift in bij het Hof. Op 30 augustus
gebied te vestigen, vooral als men de Koerdi-
Klaagster is geboren in 1978 in Baghdad. Zij
2010 beveelt de president van het Hof een
sche taal niet spreekt, uit landeninformatie
behoort tot de Mandese bevolkingsgroep.
interim measure op grond van Rule 39 van de
blijkt dat er banen zijn in de KRI en dat er
Klaagster heeft een zoon die geboren is in
Rules of the Court.
toegang is tot de gezondheidszorg. Ook is er
W.H. vs. Zweden
financiële ondersteuning door UNHCR en
1998. Zij is in 1999 gescheiden van haar man. Haar ex-man woont in de Verenigde Staten. In
C. Uitspraak van het Hof
lokale autoriteiten. De Koerdische regionale
2007 is klaagster met haar zoon gevlucht
(Fifth Section: Villiger (president), Zupančič,
regering steunt Mandeeërs die zich in de KRI
naar Jordanië. Ze wilde asiel aanvragen in
Yudkivska, De Gaetano, Potocki, Pejchal,
vestigen. Er zijn daarom geen aanwijzingen
Zweden. Omdat ze de reis naar Zweden voor
Hirschfeldt)
dat de algehele situatie in de KRI onredelijk
haar zoon niet kon betalen, heeft ze hem in
Het Hof geeft een samenvatting van een aan-
is voor een Mandese alleenstaande vrouw die
Jordanië moeten achterlaten bij familie. Haar
tal bronnen van landeninformatie, waaron-
zich hier vestigt of dat sprake zou zijn van
ex-man heeft haar zoon vanuit Jordanië naar
der informatie over een binnenlands vesti-
een schending van art. 3 EVRM. In het indivi-
de Verenigde Staten meegenomen. Klaagster
gingsalternatief in Koerdistan. Het Hof acht
duele geval van klaagster overweegt het Hof
vraagt op 27 augustus 2007 asiel aan in Zwe-
de situatie in Irak niet zo ernstig dat sprake
dat zij vanwege haar relatie met een moslim
den. In december 2007 vraagt ook klaagsters
is van een schending van art. 3 EVRM. Het
niets heeft te vrezen in Koerdistan, omdat
broer asiel aan in Zweden.
Hof gaat uit van het asielrelaas van klaagster
haar broer is getrouwd met een Zweedse
In de Zweedse asielprocedure stelt klaagster
en beschouwt haar als een alleenstaande
onderdaan en niet naar Koerdistan zal gaan.
dat haar moeder in 2007 een telefoontje
Mandese vrouw. Het Hof stelt dat de Mande-
Er zijn verder geen aanwijzingen dat de part-
kreeg waarin klaagster werd bedreigd, ver-
se bevolkingsgroep kwetsbaar is. Hoewel de
ner van klaagster zich niet in Koerdistan kan
moedelijk om klaagster te dwingen met een
risico’s voor alleenstaande vrouwen in Irak
vestigen.
andere man te trouwen. De familie nam het
nog niet zodanig zijn dat reeds hierom een
dreigement serieus en klaagster dook onder
risico op schending van art. 3 EVRM bestaat,
D. Slotsom
in Baghdad. Daarna vluchtte ze via Jordanië
beoordeelt het Hof het risico van klaagster
Het Hof concludeert unaniem dat hoewel de
naar Zweden. Klaagster stelt dat haar moeder
op basis van alle relevante kenmerken. Zij is
klager een risico op schending van art. 3
het enige nog in Irak verblijvende familielid
een alleenstaande vrouw uit Zuid- en Cen-
EVRM kan lopen als zij zou worden uitgezet
is. Volgens klaagster is de situatie voor Man-
traal-Irak en behoort tot een etnische of reli-
naar Baghdad of andere delen van Centraal-
deeërs in Irak slecht. De Mandese gemeen-
gieuze minderheid. Vrouwen met deze ken-
en Zuid-Irak, de klaagster zich redelijkerwijs
schap is klein en kwetsbaar en Mandeeërs
merken kunnen zeker een risico lopen op
kan vestigen in de regio van Koerdistan, waar
zijn vaak slachtoffer van afpersing, ontvoe-
schending van art. 3 EVRM. In het geval van
geen sprake is van risico’s op schending van
ring en moord. Bovendien stelt klaagster dat
een bijzonder kleine en kwetsbare minder-
art. 3 EVRM.
zij in Zweden een relatie heeft met een Iraak-
heid zoals de Mandeeërs is dit nog eerder het
se moslim en dat dit voor haar familie niet
geval.
acceptabel is. Het asielverzoek van klaagster
Het Hof gaat vervolgens in op de vraag of
wordt afgewezen. Het beroep wordt eveneens
klaagster zich in Koerdistan kan vestigen.
afgewezen en klaagster krijgt geen toestem-
De aanwezigheid van een binnenlands vesti-
ming in hoger beroep te gaan. De Zweedse
gingsalternatief kan betekenen dat geen
rechter oordeelt dat Mandeeërs weliswaar
sprake is van een schending van art. 3 EVRM
Art. 3 EVRM. Recht op leven. Verbod op
een kwetsbare groep vormen, maar dat de
bij uitzetting. Hierbij moeten echter bepaal-
marteling, onmenselijke of vernederende
situatie in Irak is verbeterd. De bedreiging
de garanties worden geboden om te voorko-
behandeling of bestraffing. Geen schending
met een gedwongen huwelijk die door een
men dat het individu niet alsnog terug moet
art. 3 EVRM.
onbekende is geuit, heeft te maken met de
keren naar het herkomstgebied waar een risi-
algehele veiligheidssituatie in 2006 en 2007
co op schending van art. 3 EVRM bestaat. Het
en niet met de Mandese achtergrond van
individu moet daarom naar het gebied kun-
klaagster. Omdat ook het asielverzoek van
nen reizen, daar toegang krijgen en zich daar
haar broer is afgewezen, kunnen beiden
kunnen vestigen, Het Hof overweegt vervol-
terug naar Irak. Klaagster beschikt dus over
gens dat de drie noordelijke provincies in
A. Feiten
een sociaal netwerk. Na de afwijzing in hoger
Irak, te weten Dahoek, Erbil en Soeleimania,
Klager is geboren in 1977 in Mosoel (Noord-
beroep dient klaagster een aantal malen een
ofwel de Koerdistan Regio van Irak (KRI), een
Irak). Hij is een Soenniet en behoort tot de
verzoek in tegen de uitzetting, maar deze
relatief veilig gebied vormen. Het Hof ver-
Arabische bevolkingsgroep. Klager stelt dat
verzoeken worden afgewezen.
wijst naar landeninformatie, zoals UNHCR
hij in Mosoel problemen kreeg met al-Qaeda
guidelines, waaruit blijkt dat rechten van
nadat hij in augustus 2008 een niet-gesluier-
Voor het Hof voert klaagster aan dat zij geen
religieuze minderheden hier in het algemeen
de vrouw had aangenomen in zijn winkel,
familieleden heeft in Irak. Haar moeder
worden gerespecteerd. Het Hof stelt dat de
waar hij computerspellen verkocht. Twee
wordt sinds 2010 vermist. Haar partner ver-
controles aan de grenzen kunnen verschillen
gemaskerde mannen van de Tahtim-al-Jihad,
blijft inmiddels in Syrië, waar hij was gebo-
van gebied tot gebied, maar dat bijvoorbeeld
een branch van al-Qaeda, waren op 7 augus-
ren en een visum heeft. Zij kan daar echter
christenen zonder problemen de KRI kunnen
tus 2008 zijn winkel binnengekomen en eis-
niet naar toe, omdat ze geen paspoort heeft.
binnenkomen. Uit het feit dat veel Mandee-
ten dat de vrouw haar baan opgaf. Klager
Volgens Zweden heeft klaagster waarschijn-
ers in de KRI wonen, leidt het Hof af dat ook
had geprotesteerd en gezegd dat als dit de
lijk nog veel verwanten in Baghdad.
zij gemakkelijk de KRI kunnen binnenkomen.
Islam was, hij geen moslim was. De vrouw
Het Hof stelt dat er vluchten zijn vanuit Zwe-
nam de volgende dag ontslag. Klager werd
1940
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1426 3 april 2014, appl. nr. 68519/10
(EVRM, art. 3) A.A.M. vs. Zweden
Rechtspraak
ontboden bij de emir om zijn excuses aan te
andere dat het vonnis dat later was overge-
zich in een ander gebied te vestigen, vooral
bieden, maar gaf hieraan geen gevolg. Daarna
legd door klager vals was. Ook stelde Zweden
als men de taal niet spreekt, uit landeninfor-
ontving hij dreigementen en er werd op hem
dat latere verklaringen van klager dat familie-
matie blijkt dat er banen zijn in de KRI en
geschoten. Zijn winkel werd vernield door
leden betrokken waren bij de Baath-partij van
dat er toegang is tot de gezondheidszorg.
een bomaanslag. Van een bevriende politie-
Saddam Hoessein niet geloofwaardig waren,
Ook is er financiële ondersteuning door
agent hoorde hij dat hij ook door de politie
omdat klager in eerste instantie had gezegd
UNHCR en lokale autoriteiten. Er zijn daarom
werd gezocht, omdat deze dacht dat klager
dat geen van zijn familieleden bij de Baath-
geen aanwijzingen dat de algehele situatie in
zelf zijn winkel had vernield om zo te verber-
partij was betrokken.
de KRI onredelijk is voor een Arabische soen-
gen dat hij wapens had opgeslagen voor ter-
Het Hof stelt in de eerste plaats dat de alge-
niet die zich hier vestigt of dat sprake zou
roristen. Zowel al-Qaeda als de politie waren
hele situatie in Irak niet zodanig is dat reeds
zijn van een schending van art. 3 EVRM.
meerdere keren in het appartement van zijn
hierom sprake is van een schending van art. 3
ouders geweest op zoek naar klager. Klager
EVRM bij uitzetting. Het Hof overweegt daar-
D. Slotsom
was echter naar Dahoek in Koerdistan
bij dat sinds 2007, toen het geweld in Irak een
Het Hof concludeert dat hoewel klager een
gevlucht, waar al-Qaeda minder invloed
hoogtepunt had bereikt, sprake is van een
risico op schending van art. 3 EVRM kan
heeft. Na een maand verliet hij Irak. Hij dien-
verbetering. Het Hof verwijst naar F.H. vs.
lopen als klager zou worden uitgezet naar
de in Zweden een asielverzoek in. Dit werd
Zweden (nr. 32621/06) van 20 januari 2009.
Mosul of andere delen van Centraal- en Zuid-
op 29 juli 2009 afgewezen. De Zweedse auto-
Het Hof stelt in de tweede plaats dat klager
Irak waar al-Qaeda sterk aanwezig is, klager
riteiten accepteerden dat in Mosoel het leven
niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ver-
zich redelijkerwijs kan vestigen in de regio
van klager werd bedreigd door al-Qaeda,
volgd wordt door de Iraakse autoriteiten. Ech-
van Koerdistan, waar geen sprake is van risi-
maar oordeelden dat zijn leven niet overal in
ter, de Zweedse autoriteiten accepteerden dat
co’s op schending van art. 3 EVRM. In een
Irak werd bedreigd. De veiligheidssituatie in
klager een risico liep dat hij door al-Qaeda
dissenting opinion stelt rechter Power-Forde
Koerdistan was stabiel en ontheemden kon-
wordt vervolgd. Ook als latere verklaringen de
dat de meerderheid van het Hof zich baseert
den zich hier vestigen zonder dat zij over een
algehele geloofwaardigheid van klager hebben
op een fact-finding missie die de situatie in
netwerk beschikken. In het licht van de alge-
aangetast, ziet het Hof geen reden om af te
Koerdistan in 2011 beschreef. Echter, in 2014
hele situatie en de persoonlijke omstandig-
wijken van de inschatting dat klager een reëel
is sprake van grotere instabiliteit en onzeker-
heden van klager – waaronder geslacht, leef-
risico op schending van art. 3 EVRM loopt als
heid in Irak en de afgelopen 12 maanden is
tijd, gezondheid, godsdienst en etnische
hij zou terugkeren naar Mosoel.
sprake van een aanzienlijke verslechtering
achtergrond – kon hij zich hier redelijkerwijs
Het Hof stelt in de derde plaats dat de aanwe-
van de situatie. Het feit dat het vereiste van
vestigen, ook als hij er niet beschikte over
zigheid van een binnenlands vestigingsalter-
het hebben van een sponsor is losgelaten
een sociaal netwerk. Bovendien had hij reeds
natief kan betekenen dat geen sprake is van
door de Koerdische autoriteiten gedurende
een maand verbleven in Dahoek zonder dat
een schending van art. 3 EVRM bij uitzetting.
een periode van relatieve veiligheid, is een
hij hier problemen had ondervonden. Op 2
Hierbij moeten echter bepaalde garanties
wankele basis om te concluderen dat een
december 2009 bevestigde de rechtbank de
worden geboden om te voorkomen dat het
persoon met het profiel van klager zonder
afwijzing van het asielverzoek. In de periode
individu niet alsnog moet terugkeren naar
grote problemen toegang kan krijgen tot
tussen 2010 en 2011 diende klager vijf ver-
het herkomstgebied waar een risico op
Koerdistan. Een Fins-Zwitsers rapport van
zoeken in om de uitzetting te herzien, maar
schending van art. 3 EVRM bestaat. Het indi-
2012 stelde dat het vereiste van ‘sponsorship’
deze werden afgewezen. Klager was twee
vidu moet daarom naar het gebied kunnen
niet was losgelaten voor alleenstaande Soen-
maal tegen een afwijzing in beroep gegaan,
reizen, daar toegang krijgen en zich daar
nitisch-Arabische mannen.
maar beide malen werd het beroep afgewe-
kunnen vestigen, Het Hof overweegt vervol-
zen. Klager had onder andere een vonnis
gens dat de drie noordelijke provincies in
overgelegd waaruit blijkt dat hij bij verstek is
Irak, te weten Dahoek, Erbil en Soeleimania,
veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Dit
ofwel de Koerdistan Regio van Irak (KRI), een
Hof van Justitie van de Europese Unie
werd vals bevonden.
relatief veilig gebied vormen. Het Hof ver-
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
wijst naar landeninformatie, zoals UNHCR
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
B. Procedure
guidelines, waaruit blijkt dat Arabische man-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
Klager dient op 15 september 2010 een ver-
nen vaak moeilijk toegang krijgen tot de KRI
van Buitenlandse Zaken. De volledige
zoekschrift in bij het Hof. Op 15 februari
en een sponsor nodig hebben. Het Hof stelt
uitspraken van het EU-Hof zijn beschikbaar
2011 beveelt de president van Het Hof een
echter dat volgens andere bronnen van infor-
via www.curia.europa.eu.
interim measure op grond van Rule 39 van de
matie, zoals het UK Upper Tribunal, een
Rules of the Court.
sponsor niet nodig is voor vestiging in de KRI. Tegenover een fact-finding missie van
1427
C. Uitspraak van het Hof
Denemarken en het VK hadden verscheidene
(Fifth Section: Villiger (president), Nuberger,
vertegenwoordigers van de KRI aangegeven
Arrest van 3 juli 2014, gevoegde zaken nr.
Zupančič, Power-Forde, de Gaetano, Potocki,
dat alle Irakezen, ongeacht hun etnische
C-129/13 en nr. C-130/13
Hirschfeldt)
afkomst of religie, de KRI kunnen binnenko-
Voor het Hof voert klager hetzelfde aan als
men. Arabieren zouden weliswaar meer
(Vijfde kamer: T. von Danwitz, kamerpresi-
voor de Zweedse instanties. Hij stelt verder dat
gecontroleerd worden dan christenen, maar
dent, E. Juhász, A. Rosas (rapporteur), D.
hij een Arabier is en geen Koerd en dat hij een
de procedure richt zich vooral op identiteits-
Šváby en C. Vajda, rechters)
sponsor nodig heeft om zich in Koerdistan te
documenten. Deze zijn zonder problemen te
vestigen. Het feit dat hij slechts een maand in
verkrijgen in Irak. Bovendien zijn er directe
Invordering van douaneschuld. Beginsel
Dahoek had verbleven, betekent niet dat hij
vluchten van Zweden naar de KRI. Het Hof
van eerbiediging van rechten van verdedi-
daar rechtmatig verbleef. Zweden stelt onder
overweegt dat, hoewel het moeilijk kan zijn
ging. Recht om te worden gehoord. Adres-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1941
Rechtspraak
saat van invorderingsbesluit die niet is
nationale recht en welke omstandigheden de
de rechtsgevolgen van de schending van het
gehoord door douaneautoriteiten voordat
nationale rechter bij zijn onderzoek in aan-
beginsel van eerbiediging van de rechten van
het besluit werd genomen, maar in daarop-
merking kan nemen.
de verdediging door de administratie. Deze gevolgen zijn een aangelegenheid van het
volgende bezwaarfase. Vaststelling van rechtsgevolgen van schending van rechten
De uitspraak van het Hof
nationale recht, mits de in dat verband vast-
van verdediging.
Het Hof herinnert eraan dat eerbiediging van
gestelde maatregelen dezelfde draagwijdte
de rechten van de verdediging een algemeen
hebben als de maatregelen die voor particu-
Kamino International Logistics BV &
beginsel van Unierecht vormt, waarvan het
lieren in vergelijkbare nationaalrechtelijke
Datema Hellman Worldwide Logistics BV vs.
recht om in elke procedure te worden
situaties (gelijkwaardigheidsbeginsel) gelden
Staatssecretaris van Financiën
gehoord integraal deel uitmaakt. Aangezien
en de uitoefening van de door de rechtsorde
het gaat om een procedure inzake de navor-
van de Unie verleende rechten in de praktijk
Feiten en nationale procedure
dering van douanerechten en derhalve om
niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt
De douane-expediteuren Kamino en Datema
een besluit dat binnen de werkingssfeer van
gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel). De ver-
hebben een geschil met de Nederlandse dou-
het Unierecht valt, staat voorts vast dat het
plichting van de nationale rechter om de vol-
ane-autoriteiten over de douane-indeling van
beginsel van eerbiediging van de rechten van
le werking van het Unierecht te waarborgen,
partytenten. Kamino en Datema hebben deze
de verdediging van toepassing is op de lidsta-
brengt niet mee dat een beschikking die
goederen aangegeven onder de post betref-
ten. De nationale bestuursorganen zijn ver-
wordt aangevochten omdat zij is vastgesteld
fende tuinparasols en dergelijke artikelen
plicht om de rechten van de verdediging te
in strijd met de rechten van de verdediging,
(met een douanerecht van 4,7%). De belas-
eerbiedigen wanneer zij besluiten nemen die
in het bijzonder het recht om te worden
tinginspecteur stelt zich op het standpunt
binnen de werkingssfeer van het Unierecht
gehoord, altijd nietig dient te worden ver-
dat deze indeling onjuist was en dat de
vallen, maar ook moeten belanghebbenden
klaard. Schending van het beginsel van eer-
betrokken goederen moesten worden inge-
zich voor de nationale rechter rechtstreeks
biediging van de rechten van de verdediging
deeld onder de post betreffende tenten en
op de eerbiediging ervan kunnen beroepen.
leidt slechts tot nietigverklaring van het
kampeerartikelen (douanerecht van 12,2%).
Vervolgens gaat het Hof in op de vraag of het
betrokken besluit, indien de procedure zon-
De belastingdienst reikt Kamino respectieve-
beginsel van eerbiediging van de rechten van
der deze schending een andere afloop had
lijk Datema een uitnodiging tot betaling tot
de verdediging aldus moet worden uitgelegd
kunnen hebben.
aanvullende invordering van de méér ver-
dat de rechten van de verdediging worden
schuldigde douanerechten uit. Kamino en
geschonden indien die adressaat door de
Conclusie
Datema zijn voorafgaand aan de uitreiking
administratie niet is gehoord voordat het
Op het beginsel van eerbiediging van de
van die uitnodiging tot betaling niet in de
besluit wordt genomen, ook al kan hij zijn
rechten van de verdediging door de adminis-
gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hun
standpunt kenbaar maken tijdens een latere
tratie kan door particulieren rechtstreeks een
bezwaar tegen de uitnodiging wordt afgewe-
administratieve bezwaarfase. Volgens vaste
beroep worden gedaan voor de nationale
zen. Tegen deze afwijzing gaan Kamino en
rechtspraak waarborgt het recht om te wor-
rechter.
Datema in beroep bij de rechter en uiteinde-
den gehoord dat eenieder in staat wordt
Het beginsel van eerbiediging van de rechten
lijk in cassatieberoep bij de Hoge Raad.
gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn
van de verdediging en in het bijzonder het
standpunt kenbaar te maken in het kader
recht van eenieder om te worden gehoord
Prejudiciële vragen
van een administratieve procedure en alvo-
voordat jegens hem een voor hem nadelige
De Hoge Raad legt aan het Hof de vraag voor
rens een besluit wordt genomen dat zijn
individuele maatregel wordt genomen, moe-
of op het beginsel van eerbiediging door de
belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden.
ten aldus worden uitgelegd dat wanneer de
administratie van de rechten van de verdedi-
Dat recht moet worden geëerbiedigd, ook al
adressaat van een in een procedure tot
ging en het daaruit voortvloeiende recht van
voorziet de toepasselijke regeling niet uit-
navordering van invoerrechten vastgestelde
eenieder om te worden gehoord alvorens een
drukkelijk in een dergelijke formaliteit (zie
uitnodiging tot betaling niet voorafgaand
besluit wordt genomen dat zijn belangen op
arrest G. en R., punt 32). In de hoofdgedingen
aan de vaststelling van dat besluit is
nadelige wijze kan beïnvloeden, door particu-
zijn de adressaten van de uitnodigingen tot
gehoord, zijn rechten van de verdediging
lieren rechtstreeks een beroep kan worden
betaling niet voorafgaand aan de vaststelling
worden geschonden, ook al kan hij zijn stand-
gedaan voor de nationale rechter. Ook wenst
van de voor hen bezwarende besluiten
punt kenbaar maken tijdens een latere admi-
de Hoge Raad te vernemen of het beginsel
gehoord. Dit vormt een beperking van het
nistratieve bezwaarfase, indien de nationale
van eerbiediging van de rechten van de ver-
recht om te worden gehoord. Wat betreft de
regeling de adressaten van die uitnodigingen
dediging en in het bijzonder het recht van
rechtvaardiging van deze beperking merkt
niet toestaat, wanneer zij niet vooraf worden
eenieder om te worden gehoord aldus moet
het Hof op dat de uitvoering van de uitnodi-
gehoord, de opschorting van de uitvoering
worden uitgelegd dat dit recht in een proce-
gingen tot betaling in geval van bezwaar
van die uitnodigingen tot de eventuele her-
dure tot navordering van invoerrechten op
wordt opgeschort op grond van een ministe-
ziening ervan te verkrijgen.
grond van de in het douanewetboek vastge-
riële circulaire. Het staat aan de verwijzende
De voorwaarden waaronder de eerbiediging
stelde uitnodiging tot betaling wordt
rechter om na te gaan of die circulaire van
van de rechten van de verdediging moeten
geschonden indien de adressaat niet is
dien aard is dat de adressaten van uitnodi-
worden gewaarborgd en de gevolgen van de
gehoord voordat het besluit wordt genomen,
gingen tot betaling wanneer zij niet vooraf
schending van die rechten worden bepaald
ook al kan hij zijn standpunt kenbaar maken
worden gehoord, de opschorting van de uit-
door het nationale recht, mits de in dat ver-
tijdens een latere administratieve bezwaarfa-
voering van die uitnodigingen tot de eventu-
band vastgestelde maatregelen dezelfde
se. Ten slotte vraagt de Hoge Raad of de
ele herziening ervan kunnen verkrijgen,
draagwijdte hebben als die voor particulieren
rechtsgevolgen van de schending van het
zodat sprake is van een effectief recht op die
in vergelijkbare nationaalrechtelijke situaties
beginsel van eerbiediging van de rechten van
opschorting van uitvoering.
(gelijkwaardigheidsbeginsel) gelden en de
de verdediging worden bepaald door het
Ten slotte gaat het Hof in op de vraag naar
uitoefening van de door de rechtsorde van de
1942
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
Unie verleende rechten in de praktijk niet
de levering van het perceel.
Sepeba en de notaris af te stemmen en de
onmogelijk of uiterst moeilijk wordt
In dit geding heeft Sepeba een bevel van Rito
concept-afrekening en concept-transportakte
gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
gevorderd om op straffe van een dwangsom
te doen opstellen. Nu de omvang van deze
op eerste verzoek bij de notaris te verschijnen
extra benodigde termijn een feitelijk punt
teneinde haar medewerking te verlenen aan
van ondergeschikte aard betreft (art. 421 Rv),
Hoge Raad (civiele kamer)
de levering van het perceel aan de directeur
stelt de Hoge Raad met het oog op de afdoe-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
van Sepeba. Zowel de rechtbank als het hof
ning van de zaak deze extra benodigde ter-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
heeft deze vordering grotendeels toegewezen.
mijn in het onderhavige geval op vijf dagen. Het voorgaande brengt mee dat Sepeba rede-
van Justitie van het Caribische deel van het Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
Hoge Raad
lijkerwijs niet eerder dan pas na verloop van
zien op www.rechtspraak.nl.
De onderdelen II en III hebben betrekking op
35 dagen na de door het hof genoemde
de te betalen rente van 7,5% per jaar. Onder-
schriftelijke mededeling van Rito, in staat zal
deel II komt op tegen het oordeel van het hof
zijn het perceel aan de directeur van Sepeba
dat de door Sepeba te betalen prijs moet wor-
te leveren. Pas na verloop van deze termijn is
den vastgesteld op ƒ 400 per m2 te vermeer-
het schuldeisersverzuim van Rito gezuiverd
11 juli 2014, nr. 13/01164
deren met de rente van 7,5% per jaar vanaf 9
doordat dan geen beletsel meer bestaat voor
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
maart 2001 tot 3 december 2008. Volgens het
nakoming door Sepeba, en dient de door
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V.
onderdeel begint die rente niet te lopen op 9
Sepeba te betalen contractueel overeengeko-
Polak; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-
maart 2001 maar op 1 januari 2002, aange-
men rente weer te gaan lopen. De klacht is in
Kostense)
zien partijen de rente tot en met 31 decem-
zoverre gegrond. De klacht faalt evenwel voor
ECLI:NL:HR:2014:1643
ber 2001 reeds hadden afgerekend. Het
zover zij ertoe strekt dat het schuldeisersver-
onderdeel slaagt op de gronden vermeld in
zuim pas eindigt op het moment dat Rito
Schuldeisersverzuim. HR: Indien, nadat de
de conclusie van de plaatsvervangend Procu-
daadwerkelijk zal hebben meegewerkt aan de
schuldeiser zich (alsnog) tot medewerking
reur-Generaal. Onderdeel III is gericht tegen
levering van het perceel. Het is immers aan
aan de nakoming bereid heeft verklaard, de
het oordeel van het hof dat de rente weder-
Sepeba om, wanneer zij daartoe (na het weg-
schuldenaar zijn prestatie niet aanstonds
om zal beginnen te lopen zodra Rito expli-
vallen van het door Rito opgeworpen belet-
kan verrichten maar daarvoor redelijker-
ciet en schriftelijk aan Sepeba te kennen
sel) redelijkerwijs weer in staat is, de levering
wijs nog enige voorbereidingstijd nodig
geeft dat zij zal meewerken aan de levering
te doen plaatsvinden, bij uitblijven waarvan
heeft, eindigen de gevolgen van het schuld-
en dat de rente, in dat geval, zal doorlopen
zij de overeengekomen rente dient te vol-
eisersverzuim pas zodra de schuldenaar
tot aan de datum van levering. Het onderdeel
doen. Zou Rito wederom ten onrechte haar
redelijkerwijs weer tot nakoming in staat
klaagt dat het hof heeft miskend dat het
medewerking aan de levering weigeren, dan
is. Nu de omvang van deze extra benodigde
schuldeisersverzuim van Rito pas later ein-
raakt zij vanaf dat moment opnieuw in
termijn een feitelijk punt van onderge-
digt. Deze klacht is ten dele gegrond. Indien,
schuldeisersverzuim. De Hoge Raad kan zelf
schikte aard betreft, kan de Hoge Raad zelf
nadat de schuldeiser zich (alsnog) tot mede-
de zaak afdoen.
de zaak afdoen.
werking aan de nakoming bereid heeft ver-
Volgt bepaling dat de rente van 7,5% per jaar
klaard, de schuldenaar zijn prestatie niet aan-
verschuldigd is vanaf 1 januari 2002 tot 3
stonds kan verrichten maar daarvoor
december 2008 en dat die rente wederom zal
redelijkerwijs nog enige voorbereidingstijd
beginnen te lopen na ommekomst van vijf-
Sepeba, adv. mr. K. Aantjes, vs. Rito, niet
nodig heeft, eindigen de gevolgen van het
endertig dagen nadat Rito expliciet en schrif-
verschenen.
schuldeisersverzuim pas zodra de schulde-
telijk aan Sepeba te kennen geeft dat zij zal
naar redelijkerwijs weer tot nakoming in
meewerken aan de levering en, in dat geval,
Feiten en procesverloop
staat is. Pas op dat moment is immers het
zal doorlopen tot aan de datum van levering.
In 2001 heeft Sepeba een perceel bouwgrond
van de zijde van de schuldeiser opgekomen
De plv. P-G beoordeelt onderdeel II dienover-
verkocht en geleverd aan Rito. Voorts hebben
beletsel voor de schuldenaar om zijn verbin-
eenkomstig (10), maar acht onderdeel III
partijen in 2001 een overeenkomst gesloten
tenis na te komen uitgewerkt. In het onder-
ongegrond (13-15).
met betrekking tot de ontwikkeling van die
havige geval staat vast dat Sepeba, alvorens
grond. In verband daarmee is het perceel
tot levering te kunnen overgaan, overeen-
gesplitst in vier percelen. In de overeenkomst
komstig de in het arrest van het hof genoem-
is opgenomen dat Sepeba ten aanzien van
de voorwaarden, in ieder geval een termijn
die percelen koop-/aannemingsovereenkom-
van dertig dagen in acht moet nemen om
11 juli 2014, nr. 13/02493
sten met derden zal sluiten, dat Rito op eer-
Rito van de voorgenomen transportdatum op
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
ste verzoek van Sepeba gehouden is haar
de hoogte te stellen. Deze voorwaarde is op
Heisterkamp, C.E. Drion, T.H. Tanja-van den
medewerking te verlenen aan de levering van
verzoek van partijen door het hof opgelegd
Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
de desbetreffende percelen aan die derden
teneinde nieuwe problemen rond de afwikke-
ECLI:NL:HR:2014:1627
(door middel van een zogenoemde ABC-
ling en afrekening van de transactie te voor-
transactie) en dat Sepeba aan Rito een rente-
komen, en is derhalve te beschouwen als een
De voormalige sponsor van een wielereve-
vergoeding van 7,5% per jaar over de koop-
uitvloeisel van de door het schuldeisersver-
nement gaat het evenement voortaan zelf
som zal betalen tot aan de datum dat een
zuim van Rito veroorzaakte onenigheid.
organiseren. HR: 1. Contractuele rechtsver-
perceel zal zijn verkocht en geleverd aan een
Bovendien zullen, voordat Sepeba de trans-
houding. Nawerking. Het antwoord op de
derde-koper. In 2008 heeft Sepeba een van de
portdatum aan Rito kan mededelen, redelij-
vraag of het de voormalige sponsor jegens
vier percelen verkocht aan haar directeur.
kerwijs ook nog enige dagen nodig zijn om
zijn voormalige wederpartij, de organisator,
Rito heeft geen medewerking verleend aan
de transportdatum met de directeur van
vrijstaat het evenement zelf te organiseren
1428
(BW art. 6:58; Rv art. 421)
1429
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1943
Rechtspraak
nadat de relatie van sponsoring is beëin-
het geval. Het enkele feit van het voormalige
betrokken partijen. Uitgangspunt is dat over-
digd, is afhankelijk van de omstandigheden
sponsorschap is onvoldoende om de conclu-
eenkomsten alleen partijen binden. Daarom
van het geval. Het enkele feit van het voor-
sie te kunnen dragen, of om tot uitgangspunt
dient het oordeel dat een contractueel beding
malige sponsorschap is onvoldoende om tot
te nemen, dat die organisatie dan wel mede-
doorwerkt in een daarmee samenhangende
uitgangspunt te nemen dat die handelwijze
dinging onrechtmatig is jegens de voormali-
rechtsverhouding, specifiek te zijn gemoti-
onrechtmatig is. 2. Samenhangende rechts-
ge wederpartij. Uit hetgeen hiervoor is over-
veerd.
verhoudingen. Uitgangspunt is dat over-
wogen volgt dat het hof heeft blijk gegeven
Volgt vernietiging en verwijzing.
eenkomsten alleen partijen binden. Daar-
van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
om dient het oordeel dat een contractueel
het heeft geoordeeld dat het Eneco, op de
dat de invulling die het hof aan de rechtsbe-
beding doorwerkt in een daarmee feitelijk-
enkele grond dat zij vanaf 2004 hoofdsponsor
trekking tussen Eneco en de Stichting c.s. heeft
economisch samenhangende rechtsverhou-
van de Benelux Tour was, niet vrijstond de
gegeven, niet blijk geeft van een onjuiste
ding specifiek te zijn gemotiveerd.
relatie met de Stichting c.s. te beëindigen en
rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk of onvol-
buiten hen om zelf een licentie aan te vragen
doende gemotiveerd is (2.9). Onder 2.6-2.8
voor de organisatie van die activiteit, zonder
noemt zij rechtspraak over de vraag in hoever-
hun een (substantiële) vergoeding aan te bie-
re contractuele bedingen van invloed kunnen
Eneco, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong,
den. Voorts is onvoldoende gemotiveerd het
zijn op de rechtsverhouding met derden.
vs. Stichting Ronde van Nederland c.s., adv.
oordeel van het hof dat de omstandigheid
mr. M.W. Scheltema.
dat partijen jarenlang met elkaar hebben
(BW art. 6:74, 6:162)
samengewerkt, ook vóór 2004, in samenhang
1430
Feiten en procesverloop
met het in art. 5 van de licentieovereenkomst
Sinds de jaren zeventig heeft de Stichting de
besloten principe dat partijen na verloop van
11 juli 2014, nr. 13/02598
profwielerwedstrijd Ronde van Nederland
de geldigheidsduur van de licentie gezamen-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G.
georganiseerd. Vanaf 2001 was Eneco hoofd-
lijk zullen optrekken, meebrengt dat de
Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
sponsor. In 2004 is de Ronde van Nederland
rechtsbetrekking tussen partijen elementen
Broek; A-G mr. J. Wuisman)
opgehouden te bestaan en is de Benelux Tour
bevat van een rechtsbetrekking van onbe-
ECLI:NL:HR:2014:1678
ontstaan, waarvoor de Union Cycliste Interna-
paalde duur. Over de samenwerking tussen
tionale een licentie voor 2005-2008 heeft ver-
Eneco en de Stichting c.s. vóór 2004 heeft het
WAM-verzekering. Samenloop van verzeke-
leend aan de Stichting en een Belgische partij
hof immers niets anders vastgesteld dan dat
ringen. Iemand heeft zijn auto ter reparatie
gezamenlijk. De Stichting en de Belgische par-
Eneco ook toen al sponsor was van het
afgeleverd bij een garage en krijgt een ver-
tij hebben hun onderlinge verhouding gere-
(mede) door de Stichting c.s. georganiseerde
vangende auto mee. Hij veroorzaakt met de
geld in een in 2004 gesloten licentieovereen-
wielerevenement. Deze omstandigheid kan
vervangende auto een ongeval, waarbij een
komst. Volgens art. 5 van die overeenkomst
echter niet bijdragen tot het oordeel dat de in
motorrijder om het leven komt. De schade
hebben partijen zich verbonden na verloop
2004 voor bepaalde tijd gesloten spon-
van de nabestaanden valt zowel onder de
van de licentie uitsluitend gezamenlijk een
sorovereenkomst met betrekking tot de Bene-
dekking van de WAM-verzekering van de
nieuwe licentieaanvraag te doen. Vanaf 2005
lux Tour, elementen bevatte van een rechts-
reparatieauto als onder die van de garage-
is de Benelux Tour genaamd: de Eneco Tour.
betrekking van onbepaalde duur. Ook art. 5
verzekering, maar de verzekeraar van de
In 2008 heeft Eneco meegedeeld: ‘Eneco heeft
van de licentieovereenkomst, waaraan het
reparatieauto doet een beroep op verzwij-
besloten niet door te gaan met de sponsoring
hof in dit verband grote betekenis heeft toe-
ging door de verzekeringnemer. De verzeke-
van de Eneco Tour op basis van de huidige
gekend, biedt daarvoor geen aanknopings-
raar van de garageverzekering keert uit en
organisatiestructuur. Eneco wenst in plaats
punt, omdat Eneco bij die overeenkomst geen
zoekt verhaal op de verzekeraar van de
daarvan zelf een aanvraag in te dienen voor
partij was. Voor zover het hof heeft willen
reparatieauto. HR: Tegenover benadeelden
een eigen licentie, die recht geeft op de orga-
vooropstellen dat de verschillende tussen de
kan de verzekeraar van de garageverzeke-
nisatie van de Eneco Tour in de periode na
diverse partijen (onder wie Eneco en de Stich-
ring zich niet op de samenloopbepaling
2008 in een nieuwe structuur.’ De Union
ting c.s.) bestaande rechtsverhoudingen, ten
van art. 7:961 BW beroepen. Indien de ver-
Cycliste Internationale heeft een licentie voor
dele neergelegd in overeenkomsten en ten
zekeraar van de reparatieauto zich terecht
2009-2012 verleend aan Eneco.
dele bestaande in feitelijke samenwerking
op het standpunt stelt wegens verzwijging
In dit geding heeft de Stichting c.s. onder
tussen die partijen, op zodanige wijze samen-
geen dekking te behoeven verlenen, kan de
meer schadevergoeding gevorderd. De recht-
hangen dat dit van belang is voor de beant-
verzekeraar van de garageverzekering niet
bank heeft deze vordering toegewezen. Het
woording van de vraag wat Eneco in 2008 en
met succes verhaal op hem zoeken.
hof heeft het vonnis van de rechtbank in
volgende jaren al dan niet vrijstond, is zijn
zoverre bekrachtigd.
oordeel zonder toelichting onvoldoende
(BW art. 7:961; WAM art. 6, 11 lid 1, 15)
gemotiveerd. Weliswaar is in diverse arresten
Hoge Raad
van de Hoge Raad bij de beoordeling van de
De Goudse, adv. mr. E.D. van Geuns, vs.
Bij de beoordeling van het middel wordt
rechtsverhouding tussen partijen die niet in
Aegon, adv. mrs. D.M. de Knijff en A. van
vooropgesteld dat het antwoord op de vraag
een contractuele verhouding tot elkaar ston-
Staden ten Brink.
of het de voormalige sponsor van een evene-
den, betekenis toegekend aan de feitelijk-eco-
ment jegens zijn voormalige wederpartij, de
nomische samenhang die bestond tussen
Feiten en procesverloop
organisator van dat evenement, vrijstaat dat
overeenkomsten waarbij zij wél partij waren,
Op 3 november 2008 heeft X een Volkswagen
evenement zelf te organiseren nadat de rela-
maar dit betekent niet dat de enkele omstan-
ter reparatie afgeleverd bij een garage. Voor
tie van sponsoring is beëindigd, of om mee te
digheid dat een zodanige samenhang bestaat,
de Volkswagen heeft de vader van X een
dingen naar de daarvoor benodigde licentie,
steeds van belang is voor de beoordeling van
WAM-verzekering afgesloten bij De Goudse.
afhankelijk is van de omstandigheden van
de rechtsverhouding tussen de daarbij
De garage heeft aan X een Peugeot ter
1944
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
1431
beschikking gesteld. Voor de Peugeot heeft
deverzekeringsbranche bestaande regelin-
de garage een garageverzekering die mede
gen – haar verhaalsvordering zou falen
het WAM-risico dekt, afgesloten bij Aegon. Op
indien De Goudse zich terecht op het stand-
11 juli 2014, nr. 13/02740
9 november 2008 heeft X met de Peugeot een
punt stelt wegens verzwijging geen dekking
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
motorrijder aangereden, die daardoor is over-
te behoeven verlenen. In dat geval zou
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
leden. Aegon heeft € 17 705 uitgekeerd aan
immers niet dezelfde schade door meer dan
kamp, G. de Groot; A-G mr. L. Timmerman)
de nabestaanden van de motorrijder.
één verzekering worden gedekt (art. 7:961 lid
ECLI:NL:HR:2014:1679
In dit geding heeft Aegon een verklaring
1 BW), zodat onderling verhaal tussen de ver-
voor recht gevorderd dat De Goudse gehou-
zekeraars op de voet van het derde lid van
Verkrijging van eigen aandelen. Unilever
den is tot betaling aan Aegon van de bedra-
deze bepaling niet in aanmerking komt. In
plaatst preferente aandelen. Vijf jaar later
gen die deze aan de nabestaanden betaald
het onderhavige geval is het niet de verzeker-
worden de preferente aandelen geconver-
heeft of zal betalen. De rechtbank heeft de
de, maar een benadeelde in de zin van art. 6
teerd in gewone aandelen en ingetrokken.
vordering toegewezen. Het hof heeft het von-
WAM, die Aegon heeft aangesproken en aan
Houders van de preferente aandelen menen
nis van de rechtbank bekrachtigd.
wie zij heeft uitgekeerd. Er is evenwel geen
dat Unilever verplicht is de aandelen terug
grond om te oordelen dat onder deze omstan-
te kopen tegen de oorspronkelijke reken-
Hoge Raad
digheden wel met succes verhaal door Aegon
waarde. HR: Ter bescherming van schuldei-
Art. 7:961 BW behelst een voorziening voor
kan worden gezocht op de grond dat De
sers is de verkrijging van eigen aandelen
het geval van samenloop, aldaar omschreven
Goudse ingevolge art. 6 lid 1 en 11 lid 1 WAM
door de NV aan beperkingen onderworpen.
als het geval waarin dezelfde schade door
de benadeelde de ingeroepen dekkingsuitslui-
De wet bepaalt echter niet dat een verplich-
meer dan één verzekering wordt gedekt. Dit
ting niet had kunnen tegenwerpen. Die
ting van de NV tot inkoop van aandelen (in
voorschrift is van regelend recht. Verzeke-
omstandigheid hangt immers niet samen
beginsel) een statutaire grondslag behoeft.
raars kunnen in hun verzekeringsovereen-
met de in de polisvoorwaarden geformuleer-
Evenmin vloeit dit uit de wet voort.
komsten door middel van samenloopbepalin-
de dekking, maar is een gevolg van de door
gen (‘na-u-clausules’) bedingen dat in geval
de WAM bij wijze van beschermingsmaatregel
van samenloop de betrokken verzekering
aan een benadeelde toegekende bijzondere
geen dekking biedt indien en voor zover er
rechtspositie. Een geslaagd regres zou Aegon
Clay Hill c.s., adv. mrs. J. den Hoed en R.P.J.L.
een andere verzekering is die de schade dekt
bovendien uiteindelijk niet baten indien De
Tjittes, vs. Unilever, adv. mr. J. de Bie
(zachte samenloopclausule), dan wel indien
Goudse ingevolge art. 15 WAM regres zou
Leuveling Tjeenk.
en voor zover er een andere verzekering is die
kunnen nemen op X als de aansprakelijke
de schade dekt ingeval de onderhavige verze-
persoon en deze vervolgens weer verhaal zou
Feiten en procesverloop
kering niet zou bestaan, hetgeen meebrengt
kunnen zoeken op Aegon, bij wie het risico
Unilever heeft op 9 juni 1999 cumulatief pre-
dat de laatstgenoemde verzekering in het
van zijn aansprakelijkheid ook verzekerd was
ferente aandelen met een nominale waarde
geval van samenloop geheel moet worden
en wier harde samenloopclausule bij het sla-
van ƒ 0,10 en een rekenwaarde van ƒ 14,50
weggedacht (harde samenloopclausule) (vgl.
gen van het dekkingsverweer van De Goudse
geplaatst (de preferente aandelen). Deze wer-
HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715,
geen effect zou sorteren. Aegon betoogt dat
den verhandeld op de Amsterdamse beurs. Op
NJ 2006/282, London vs. Aegon). In het onder-
de bereidheid van een verzekeraar om als
grond van de statuten kon de raad van
havige geval bevat de polis van De Goudse
eerste tot uitkering aan de benadeelde over te
bestuur na vijf jaar besluiten tot conversie van
een zachte samenloopclausule, die van Aegon
gaan, wordt belemmerd door de mogelijkheid
preferente aandelen in gewone aandelen,
een harde. Dat brengt mee dat de verzekerde
dat zij bij het nemen van verhaal dekkings-
gevolgd door intrekking van de preferente
alleen jegens De Goudse aanspraak op dek-
verweren krijgt tegengeworpen. Dit betoog
aandelen onder terugbetaling van de dan gel-
king kan maken. Tegenover benadeelden kan
gaat niet op. Nog daargelaten het effect van
dende (vanwege de conversie verminderde)
Aegon zich evenwel, ingevolge art. 11 lid 1
de evenbedoelde mogelijkheid van de weg die
rekenwaarde. Op 24 maart 2004 heeft Unile-
WAM, niet op deze samenloopbepaling beroe-
art. 15 WAM biedt, staan art. 6 lid 1 WAM en
ver haar voornemen aangekondigd om in het
pen, zodat zich, ondanks de aanwezigheid van
de regelingen die in de schadeverzekerings-
eerste kwartaal van 2005 de preferente aande-
de harde na-u-clausule, in de verhouding tot
branche gelden in de weg aan een weigering
len te converteren en in te trekken. Op 15
de benadeelde niettemin het geval voordoet
de schadeclaim in behandeling te nemen.
februari 2005 heeft de conversie plaatsgevon-
dat diens schade door meer dan één verzeke-
Opmerking verdient nog dat op de verzeke-
den. Voor elk preferent aandeel werd voor een
raar moet worden vergoed. De Goudse
raar, die zich ter afwering van een regresvor-
waarde van € 4,55 aan gewone aandelen ont-
betoogt evenwel dat zij – op grond van opzeg-
dering als bedoeld in art. 7:961 lid 3 BW
vangen. De resterende rekenwaarde bedroeg
ging van de overeenkomst wegens verzwij-
beroept op de toepasselijkheid van een uit-
€ 0,05. De conversiewaarde en resterende
ging – in haar verhouding tot haar verzeker-
sluiting in de polis of op beëindiging van de
rekenwaarde bedroegen dus tezamen € 4,60;
de niet tot dekking is gehouden, dat daarom
dekking wegens verzwijging, de bewijslast
dat is € 1,98 minder dan de oorspronkelijke
de harde samenloopclausule van Aegon geen
rust van de gegrondheid van dat beroep.
rekenwaarde. Unilever heeft de preferente
effect heeft en dat ingevolge art. 7:961 lid 3
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
aandelen op 13 juli 2005 ingetrokken onder
BW regres op haar niet mogelijk is. Bij de
komstig de conclusie van de A-G.
betaling van € 0,05 per preferent aandeel.
beoordeling van het middel dient tot uit-
De A-G geeft inleidende beschouwingen over
In dit geding hebben Clay Hill c.s. betaling
gangspunt dat, indien Aegon zou worden
de WAM (2.2.1-2.2.4) en over de samenloopre-
gevorderd van € 1,98 per preferent aandeel.
aangesproken door haar verzekerde en, in
geling van art. 7:961 BW (2.3.1-2.3.7). Zijn
Zij menen dat Unilever jegens de houders
weerwil van haar harde samenloopclausule,
redenering staat in 3.5-3.10.
van preferente aandelen verplicht is om die
(BW art. 2:98, 2:98a, 2:98b)
tot uitkering aan die verzekerde zou zijn
aandelen na vijf jaar terug te kopen tegen
overgegaan – hetzij onverplicht (zie art. 7:961
€ 6,58. De rechtbank heeft de vordering afge-
lid 2 BW), hetzij op grond van de in de scha-
wezen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1945
Rechtspraak
vervoerder instellen, ongeacht of hij partij is
gend recht zijn ten gunste van de reiziger
bij de vervoerovereenkomst. De verjaring
(art. 8:84, 8:520, 8:985, 8:1149 en 8:1398 BW),
Hoge Raad
van de subsidiaire vordering is geregeld in
volgt dat die regelingen mede zien op de
Onderdeel I.a is gericht tegen de overweging
art. 8:1751 BW (rechtsvordering jegens ver-
aansprakelijkheid van de vervoerder jegens
van het hof dat een terugkoopverplichting
voerder; verjaringstermijn van drie jaren);
de reiziger en dat de reiziger op die regelin-
met betrekking tot aandelen in beginsel uit
art. 8:1780 BW (rechtsvordering jegens schip-
gen stoelende vorderingen jegens de vervoer-
de statuten moet blijken. De Hoge Raad over-
per; verjaringstermijn van twee jaren) is
der kan instellen, ongeacht of hij partij is bij
weegt als volgt. Ter bescherming van schuld-
daarop niet van toepassing.
de vervoerovereenkomst.
eisers is de verkrijging van eigen aandelen
(BW art. 8:974, 8:1751, 8:1780)
Onderdeel 1.2 voert dus terecht aan dat voor
bank bekrachtigd.
de toepasselijkheid van art. 8:974 BW niet is
door de NV in de art. 2:98, 2:98a en 2:98b BW aan beperkingen onderworpen. Zo mag de
A, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en J. Mencke,
vereist dat de reiziger die schadevergoeding
NV aandelen in haar kapitaal in beginsel
vs. B, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en M.A.M.
vordert, zelf met de vervoerder heeft gecon-
alleen dan anders dan om niet verkrijgen,
Essed.
tracteerd. Voorts neemt onderdeel 1.1 terecht tot uitgangspunt dat de verjaring van de vor-
indien en voor zover daartoe voldoende vrij uitkeerbare reserves aanwezig zijn en indien
Feiten en procesverloop
dering die is gegrond op art. 8:974 BW is
en voor zover de algemene vergadering het
Bij het zeilevenement ‘bedrijvencompetitie
geregeld in art. 8:1751 BW en dat art. 8:1780
bestuur daartoe in overeenstemming met
Skûtsjesilen 2003’ op het Slotermeer is A, één
BW daarop niet van toepassing is, nu een
het bepaalde in art. 2:98 lid 4 BW heeft
van de genodigden van een bedrijf, aan
zodanige vordering niet tegen de kapitein of
gemachtigd. Indien aandelen van de NV zijn
boord gegaan van het skûtsje ‘Grytsje Obes’
de schipper in diens hoedanigheid wordt
toegelaten tot de handel op een gereglemen-
dat onder gezag stond van de ingehuurde
ingesteld. A heeft haar vordering subsidiair
teerde markt, zoals in het geval van Unilever,
schipper B. Bij een gijp gedurende de zeilwed-
daarop gegrond dat B als vervoerder op
geldt deze machtiging voor ten hoogste acht-
strijd is A geraakt door de grootschoot waar-
grond van art. 8:974 BW aansprakelijk is voor
tien maanden. Weliswaar kunnen de statuten
door zij met haar hoofd tegen een stalen
haar schade als gevolg van het ongeval. Daar-
de verkrijging door de NV van eigen aande-
reling werd aangeworpen.
toe heeft zij aangevoerd dat de organisator
len uitsluiten of beperken, maar de wet
In dit geding heeft A een verklaring voor
van het zeilevenement een overeenkomst
bepaalt niet dat een verplichting van de NV
recht gevorderd dat B aansprakelijk is voor
van personenvervoer is aangegaan met B.
tot inkoop van aandelen (in beginsel) een
haar schade, primair op de grond dat B als
Deze grondslag kan de vordering van A dra-
statutaire grondslag behoeft. Evenmin vloeit
schipper een verwijt treft van het ongeval, en
gen. Mede in het licht van de omstandigheid
dit uit de wet voort. Voor zover het onderdeel
subsidiair op de grond dat B als vervoerder
dat B heeft volstaan met een niet nader
hierover klaagt, is het gegrond. Het onderdeel
aansprakelijk is (waarbij zij mede een beroep
gemotiveerde betwisting van de stelling dat
kan evenwel bij gebrek aan belang niet tot
heeft gedaan op onrechtmatige daad). De
hij is opgetreden als vervoerder, is het oor-
cassatie leiden. Het hof heeft geoordeeld dat
rechtbank heeft de door A gevorderde verkla-
deel van het hof dat A deze grondslag niet
op Unilever, ook afgezien van het ontbreken
ring voor recht jegens B uitgesproken op
(voldoende) heeft onderbouwd, niet begrijpe-
van een daartoe strekkende statutaire bepa-
grond van onrechtmatige daad. Het hof heeft
lijk. De hierop gerichte klacht slaagt dus.
ling, geen verplichting is komen te rusten tot
de vordering alsnog afgewezen. Het heeft
Voor zover het oordeel van het hof berust op
inkoop van de preferente aandelen. De hier-
daartoe overwogen dat de vordering is ver-
de omstandigheid dat A in hoger beroep het
tegen gerichte klachten, alsook de overige
jaard, aangezien, indien het gaat om een
oordeel van de rechtbank heeft onderschre-
klachten van het middel, worden vruchteloos
rechtsvordering tegen een schipper ter zake
ven dat het zeilevenement het karakter van
voorgedragen: art. 81 lid 1 RO.
van schade door hem toegebracht in de uit-
overeenkomst tot (personen)vervoer miste,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
oefening van zijn werkzaamheden, de verja-
voeren de onderdelen 1.1 en 1.3 terecht aan
sie van de A-G.
ringstermijn van art. 8:1780 BW (twee jaren)
dat A daarbij de subsidiaire grondslag van
De A-G volgt dezelfde redenering (2.3-2.6).
van toepassing is, ongeacht de rechtsgrond
haar vordering uitdrukkelijk heeft gehand-
van de vordering, en, nu A heeft erkend dat
haafd, voor het geval het (op genoemde oor-
haar deelname aan het zeilevenement het
deel voortbouwende) oordeel van de recht-
karakter mist van een overeenkomst tot per-
bank omtrent de toepasselijkheid van art.
sonenvervoer, de verjaringstermijn van art.
8:1780 BW niet juist zou zijn, en dat deze
1432 11 juli 2014, nr. 13/02781
8:1751 BW (drie jaren) niet van toepassing is.
proceshouding haar vrijstond. Volgt vernietiging en verwijzing.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van BuchemSpapens, G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-
Hoge Raad
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
van den Broek; A-G mr. P. Vlas)
Zoals blijkt uit art. 8:80 lid 1, 8:500, aanhef
dat de verjaringstermijn van art. 8:1751 BW
ECLI:NL:HR:2014:1628
en onder e en i, 8:970 lid 1, 8:1140 lid 1 en
slechts geldt tussen de partijen bij de vervoer-
8:1390 BW kan een overeenkomst tot perso-
overeenkomst (2.4).
Vervoerovereenkomst. Bijzondere verjarings-
nenvervoer worden aangegaan door een
termijn. Bij een zeilevenement loopt een
ander dan de reiziger zelf. De wet bevat rege-
opvarende letsel op bij een gijp. Zij spreekt
lingen van de aansprakelijkheid van de ver-
de schipper aan, primair op de grond dat hij
voerder bij onder meer de dood en letsel van
als schipper aansprakelijk is, subsidiair op
de reiziger en voor verlies en beschadiging
11 juli 2014, nr. 13/02861
de grond dat hij als vervoerder aansprakelijk
van bagage (in geval van binnenvaartvervoer:
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
is. HR: De wet bevat regelingen inzake de
in de art. 8:974-978 BW). Uit de mogelijkheid
G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
aansprakelijkheid van de vervoerder bij let-
dat de reiziger niet in een contractuele rela-
Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
sel van de reiziger. De reiziger kan op die
tie staat tot de vervoerder en de omstandig-
ECLI:NL:HR:2014:1629
regelingen stoelende vorderingen jegens de
heid dat evenbedoelde regelingen van dwin-
1946
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1433
Rechtspraak
Goed werkgeverschap. Verhaal op de werk-
king bestaat (art. 7:952 BW). Door deze
die de schade met opzet of door roekeloos-
nemer. Een door een werkgever aan een
beperktere dekking viel de onderhavige dief-
heid heeft veroorzaakt (art. 7:952 BW; vgl.
werknemer ter beschikking gestelde lease-
stal niet onder de verzekering, hetgeen bij de
voorts Kamerstukken II 1985/86, 19529, 3, p.
auto wordt gestolen tijdens privé-gebruik,
wettelijke dekking wel het geval zou zijn
26-27). In dit verband is ook van belang dat
in een geval waarin de werknemer welis-
geweest, nu de werknemer in dit geval geen
een cascoverzekering met een dekking die
waar onvoorzichtig heeft gehandeld, maar
opzet of roekeloosheid te verwijten valt met
(nagenoeg) hierop neerkomt, een gebruikelij-
niet met opzet of roekeloosheid. De door de
betrekking tot de diefstal. Zou de diefstal van
ke verzekering is voor een auto (veelal
leasemaatschappij afgesloten verzekering
de auto hebben plaatsgevonden bij zakelijk
bekend als allriskverzekering). Voorts is van
biedt wegens onzorgvuldigheid van de
gebruik van de auto, dat wil zeggen bij de
belang dat de schade aan een door de werk-
werknemer geen dekking. Mag de werkge-
uitvoering van de arbeidsovereenkomst als
gever ter beschikking gestelde auto - die bij
ver de schade op de werknemer verhalen?
bedoeld in art. 7:661 lid 1 BW, dan zou op
de aanvang van die terbeschikkingstelling
HR: Het oordeel van het hof dat het naar
grond van deze bepaling de werknemer
veelal nieuw is - bij onder meer diefstal en
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
jegens APG als werkgever alleen aansprake-
ernstige beschadiging een zodanige omvang
onaanvaardbaar is dat de werkgever op
lijk zijn geweest als sprake was geweest van
kan hebben dat deze door een werknemer
basis van de leaseregeling de schade zou
opzet of bewuste roekeloosheid. Verhaal van
niet of bezwaarlijk is te dragen. Gelet op dit
kunnen verhalen op de werknemer, geeft
de schade op grond van de leaseregeling zou
een en ander, brengt de eis van goed werkge-
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
dan daarop zijn afgestuit. Zou de werknemer
verschap van art. 7:611 BW mee dat een
de auto zelf hebben moeten verzekeren, dan
werkgever niet-verzekerde schade van meer
zou hij duidelijk voor de keuze zijn gesteld
dan geringe omvang niet op de werknemer
welke verzekering hij wenste. In dit geval
kan verhalen indien deze schade wel gedekt
APG (de werkgever), adv. mr. S.F. Sagel, vs. de
heeft voor de werknemer die keuzemogelijk-
zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die
werknemer, adv. mr. R.A.A. Duk.
heid ontbroken doordat de werkgever in het
alleen geen dekking biedt bij opzet en roeke-
contract met de leasemaatschappij voor een
loosheid. Een andere regel zou immers mee-
Feiten en procesverloop
beperkte verzekering had gekozen. Het lag
brengen dat de werknemer wordt blootge-
In 1996 is de werknemer als verzekeringsarts
voor de hand dat de werknemer de auto ook
steld aan een risico waarvan hij veelal niet of
in dienst getreden bij APG. In 2007 heeft APG
privé zou gebruiken, nu de leaseregeling
in onvoldoende mate zal zijn doordrongen,
hem een leaseauto ter beschikking gesteld.
daartoe de mogelijkheid bood (tegen beta-
zelfs indien hij daarvoor is gewaarschuwd -
In de leaseregeling is bepaald: ‘Werkgever zal
ling van een eigen bijdrage). Het ligt voorts
doordat hij niet zelf de keuze voor de verze-
de kosten, die werkgever ten gevolge van
voor de hand dat de werknemer, nu hij niet
kering heeft gemaakt, maar deze door de
slecht huisvaderschap in rekening worden
zelf de verzekering voor de auto heeft afge-
werkgever is gemaakt - en dat hij, gelet op de
gebracht, inclusief eventuele gevolgschade,
sloten, zich niet of onvoldoende heeft gerea-
omvang ervan, veelal niet zal kunnen dragen
aan werknemer doorbelasten indien deze
liseerd dat op grond van de verzekering
of had willen lopen, terwijl dat risico eenvou-
ontstaan zijn door (…) onzorgvuldig gebruik.’
waarvoor de werkgever heeft gekozen, eigen
dig te ontgaan zou zijn geweest door een
De leasemaatschappij heeft de auto verze-
nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was
meer volledige verzekering af te sluiten. De
kerd. In de verzekeringsvoorwaarden is
verzekerd. In verband hiermee is het naar
meerkosten van zo’n verzekering zal de werk-
bepaald dat de verzekering geen dekking
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
gever bovendien in rekening kunnen bren-
geeft indien de gebeurtenis of het ongeval is
onaanvaardbaar dat APG op basis van de
gen bij de werknemer (tenzij de arbeidsover-
veroorzaakt door opzet, grove schuld, grove
leaseregeling de onderhavige schade zou
eenkomst zich daartegen verzet), zodat er
roekeloosheid of onzorgvuldig handelen van
kunnen verhalen op de werknemer. Het oor-
voor de werkgever ook geen reden is de werk-
de verzekerde. In 2009 is de auto gestolen. De
deel van het hof geeft, aldus verstaan, geen
nemer met dat risico te belasten. Onder scha-
werknemer heeft verklaard dat hij zijn sleu-
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daar-
de van meer dan geringe omvang valt in dit
telbos inclusief autosleutel in het slot van de
toe is het volgende redengevend. Het gaat
verband te verstaan: schade die meer beloopt
voordeur van zijn woning had achtergelaten,
hier om het geval dat een werkgever een
dan hetgeen redelijkerwijs - als prikkel voor
terwijl hij achter de woning zijn hond aan
auto ter beschikking van een werknemer
voorzichtig en zorgvuldig gedrag - voor eigen
het schoonmaken was, en dat de sleutelbos
stelt, al dan niet op basis van een leaseover-
risico van de werknemer is te brengen. De
en de auto toen zijn weggenomen.
eenkomst, welke auto mede is bestemd voor
gevallen en de omvang waarin verhaal van
In dit geding heeft APG een verklaring voor
privégebruik of privé mag worden gebruikt.
deze schade mogelijk is, zullen bovendien
recht gevorderd dat de werknemer jegens
Op dat gebruik is art. 7:661 lid 1 BW niet van
moeten zijn vastgelegd in de arbeidsovereen-
haar aansprakelijk is voor de schade als
toepassing. De vraag is of de werkgever scha-
komst of in een andere tussen partijen gel-
gevolg van de diefstal. De kantonrechter
de die aan de auto ontstaat bij dit gebruik en
dende regeling. Een regeling die aan deze
heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
die niet wordt gedekt door de verzekering die
eisen voldoet, ontbreekt evenwel in dit geval.
het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
hij of de leasemaatschappij heeft afgesloten,
De hiervoor genoemde regel lijdt uitzonde-
en die daarom voor rekening van de werkge-
ring als de werkgever de werknemer zelf
Hoge Raad
ver komt, mag verhalen op de werknemer, al
heeft laten kiezen tussen, aan de ene kant,
Het oordeel van het hof komt op het volgen-
dan niet op basis van de arbeidsovereen-
een volledige verzekering en, aan de andere
de neer. APG heeft met de leasemaatschappij
komst of een daarmee samenhangende rege-
kant, een beperkte verzekering met de moge-
een overeenkomst gesloten op grond waar-
ling, zoals de onderhavige leaseregeling. Bij
lijkheid van verhaal door de werkgever op de
van voor de auto een verzekering werd aan-
de beantwoording van deze vraag heeft het
werknemer van niet door die verzekering
gegaan met een beperktere dekking dan uit-
hof terecht in aanmerking genomen dat uit-
gedekte schade, en de werknemer ondubbel-
gangspunt is van de wettelijke regeling van
gangspunt van de wettelijke regeling van de
zinnig heeft gekozen voor de beperkte verze-
de verzekeringsovereenkomst, volgens welke
verzekeringsovereenkomst is dat de verzeke-
kering. In dat geval is wel volledig verhaal
alleen bij opzet en roekeloosheid geen dek-
raar geen schade aan de verzekerde vergoedt
van de niet-gedekte schade mogelijk. Schade
(BW art. 7:611, 7:661 lid 1, 7:952)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1947
Rechtspraak
die bij privégebruik van de auto is ontstaan
beschouwd als een recht van voorrang in de
neer dat het RBA een beslagmaatregel is, dat
door opzet of roekeloosheid, kan de werkge-
zin van art. 203 Fw.
beslag naar Nederlands recht geen voorrang schept en dat uit de stellingen van Seacastle
ver in beginsel wel voor het geheel op de werknemer verhalen indien wet of overeen-
(Fw art. 203)
niet volgt dat de aan het RBA te ontlenen voorrangspositie kan worden gelijkgesteld
komst daarvoor een grondslag biedt. Die schade had de werknemer immers, naar uit-
Seacastle, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en J.
met een voorrangspositie als bedoeld in art.
gangspunt mag zijn gelet op genoemde wet-
Mencke, vs. mr. P.J. Peters q.q., curator in het
3:278 BW. Het hof heeft hieraan terecht de
telijke regeling van de verzekeringsovereen-
faillissement van EWL, adv. mr. B. Winters.
gevolgtrekking verbonden dat het recht waarop Seacastle zich beroept, niet kan wor-
komst, ook moeten dragen als het diens eigen auto had betroffen en deze door hem-
Feiten en procesverloop
den beschouwd als een recht van voorrang in
zelf was verzekerd. Anders dan het hof heeft
EWL heeft niet voldaan aan haar betalingsver-
de zin van art. 203 Fw.
geoordeeld is er geen grond voor (een nog
plichtingen jegens Seacastle. Op 24 juni 2008
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
verdergaande beperking van de mogelijkheid
heeft Seacastle van de rechter te New York
sie van de A-G.
van verhaal op de werknemer door) analoge
verlof gekregen om beslag te leggen in de Ver-
De A-G geeft zijn beoordeling onder 2.2-2.8.
toepassing van art. 7:661 lid 1 BW, dat opzet
enigde Staten ten laste van EWL door middel
Hij merkt op dat het hier geen kwestie van
of bewuste roekeloosheid eist. Deze bepaling
van een zogeheten ‘Rule B Attachment’ naar
internationaal privaatrecht betreft, maar een
ziet immers uitsluitend op de risico’s die
het toenmalige recht van de staat New York
kwestie van uitleg van de term ‘bij voorrang’
bestaan bij de uitvoering van de arbeidsover-
(RBA). Bij vonnis van 14 juli 2008 heeft Recht-
in art. 203 Fw.
eenkomst en hetgeen daartoe mede te reke-
bank Rotterdam EWL in staat van faillisse-
nen valt. Het hof heeft zijn oordeel gegrond
ment verklaard. Bij beslissing van 18 augustus
op de omstandigheid dat de werknemer zich
2008 heeft de rechter te New York het door
in dit geval niet of onvoldoende ervan
middel van het RBA onder twee banken in de
bewust is geweest dat op grond van de verze-
Verenigde Staten in beslag genomen bedrag
11 juli 2014, nr. 13/04001
kering waarvoor APG heeft gekozen, eigen
van US$ 472 592 toegewezen aan Seacastle.
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was
Het bedrag is aan haar uitbetaald.
Heisterkamp, G. de Groot en T.H. Tanja-van
verzekerd. Hierin ligt besloten dat de werkne-
In dit geding heeft de curator betaling van dit
den Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
mer niet op de hiervoor omschreven wijze
bedrag aan de boedel gevorderd. De rechtbank
ECLI:NL:HR:2014:1632
zelf de keuze heeft gemaakt voor de door de
heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft
leasemaatschappij afgesloten verzekering.
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het hof heeft voorts vastgesteld, in cassatie
1435
Op verzoek van een vakvereniging stelt de Arbeidsinspectie een onderzoek in naar de
niet bestreden, dat het in dit geval gaat om
Hoge Raad
naleving van een cao door een werkgever.
schade die wel gedekt zou zijn geweest bij
Op de vordering van de curator is Nederlands
Twee werknemers willen het door de
een verzekering die alleen bij opzet en roeke-
recht van toepassing. Ingevolge art. 203 Fw
Arbeidsinspectie uitgebrachte rapport
loosheid geen dekking biedt. Het hof heeft
dienen schuldeisers die na de faillietverkla-
gebruiken ten behoeve van loonvorderin-
dan ook tot het oordeel kunnen komen dat
ring hun vordering geheel of gedeeltelijk
gen tegen de werkgever. Mag de rechter
verhaal op de werknemer niet mogelijk is.
afzonderlijk verhaald hebben op zich in het
acht slaan op het rapport? HR: 1. Onderzoek
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
buitenland bevindende, aan hen niet bij
door de Arbeidsinspectie. Het in art. 10 Wet
sie van de A-G.
voorrang verbonden, goederen van de in
AVV bedoelde verzoek kan slechts worden
De A-G geeft onder 2.1-2.7 een inleiding over
Nederland gefailleerde schuldenaar, het aldus
gedaan met het oog op het instellen van
de werknemer die anders dan bij de uitvoe-
verhaalde aan de boedel te vergoeden. Blij-
een rechtsvordering door de vakvereniging,
ring van de arbeidsovereenkomst veroorzaakt
kens de parlementaire geschiedenis is de
en niet ten behoeve van een door de leden
dat de werkgever schade lijdt, zie ook 2.13.
rechtsgrond van de in art. 203 Fw bedoelde
van de vakvereniging in te stellen rechts-
vergoedingsplicht gelegen in de omstandig-
vordering. 2. Onrechtmatig verkregen
heid dat de schuldeiser die zich verhaalt op
bewijs. a. De omstandigheid dat bewijsma-
in het buitenland gelegen goederen van de
teriaal op onrechtmatige wijze is verkregen
gefailleerde, inbreuk maakt op het uitgangs-
door een ander dan de procespartij die het
11 juli 2014, nr. 13/03015
punt van gelijkheid van schuldeisers (art.
wil gebruiken, brengt nog niet mee dat dit
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
3:277 lid 1 BW). In het onderhavige geding
materiaal ook door die procespartij
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G.
staat de vraag centraal of van voorrang als
onrechtmatig is verkregen. b. Indien wordt
de Groot; A-G mr. P. Vlas)
bedoeld in art. 203 Fw sprake is indien de
vastgesteld dat bewijsmateriaal door de
ECLI:NL:HR:2014:1630
schuldeiser zich beroept op een voorrangs-
partij die zich erop beroept onrechtmatig is
recht naar buitenlands recht. Voor de beant-
verkregen, geldt niet als algemene regel dat
Faillissement. Voorrang. Een schuldenaar
woording van deze vraag moet, gelet op doel
de rechter daarop geen acht mag slaan. In
gaat failliet in Nederland. Een schuldeiser
en strekking van art. 203 Fw, worden beoor-
beginsel wegen het algemene maatschappe-
verhaalt zich door middel van een door de
deeld of dat recht naar dat buitenlandse
lijke belang dat de waarheid in rechte aan
rechter in New York getroffen beslagmaat-
recht een voorrangspositie oplevert en de
het licht komt, alsmede het belang dat par-
regel op gelden die in beslag zijn genomen
aan dat recht te ontlenen voorrangspositie
tijen erbij hebben hun stellingen in rechte
onder twee banken in de Verenigde Staten.
naar inhoud of strekking kan worden gelijk-
aannemelijk te kunnen maken, zwaarder
Zijn die gelden ‘bij voorrang’ aan de schuld-
gesteld met een Nederlands voorrangsrecht
dan het belang van uitsluiting van bewijs.
eiser verbonden? HR: Het hof heeft terecht
(vgl. HR 14 december 2001,
Slechts indien sprake is van bijkomende
geoordeeld dat het recht waarop de schuld-
ECLI:NL:HR:2001:AD4933, NJ 2002/241 (Sisal
omstandigheden, is uitsluiting van dat
eiser zich beroept, niet kan worden
vs. NBC)). Het oordeel van het hof komt erop
bewijs gerechtvaardigd.
1434
1948
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
werkgevers of werknemers, die in strijd han-
onrechtmatig is verkregen, gelet op het
delen met verbindend verklaarde bepalingen,
bepaalde in art. 152 Rv niet als algemene
A (de werkgever), adv. mr. A.H.M. van den
vergoeding vorderen van de schade, die zij of
regel geldt dat de rechter daarop geen acht
Steenhoven, vs. B c.s. (de werknemers), adv.
hare leden daardoor lijden. Voor zover de
mag slaan. In beginsel wegen het algemene
mr. S.F. Sagel.
schade in ander nadeel dan vermogensscha-
maatschappelijke belang dat de waarheid in
de bestaat, zal als vergoeding een naar billijk-
rechte aan het licht komt, alsmede het
heid te bepalen bedrag verschuldigd zijn.’
belang dat partijen erbij hebben hun stellin-
(Wet AVV art. 3, 10; Rv art. 152)
Feiten en procesverloop
gen in rechte aannemelijk te kunnen maken,
B c.s. werken bij A als grondwerker/opperman of als stratenmaker. A houdt zich bezig
Hoge Raad
zwaarder dan het belang van uitsluiting van
met stratenmakerswerk en daarbij behorend
Het in art. 10 Wet AVV bedoelde verzoek kan
bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomen-
grondwerk in tuinen van particulieren.
slechts worden gedaan met het oog op het
de omstandigheden, is uitsluiting van dat
In dit geding hebben B c.s. loonvorderingen
instellen van een rechtsvordering als bedoeld
bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014,
ingesteld op grond van hun stelling dat de
in art. 3 Wet AVV, waarmee blijkens het vier-
ECLI:NL:HR:2014:942 (Achmea vs. R.)).
onderneming van A onder de werkingssfeer
de lid van dat artikel wordt gedoeld op een
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
van de algemeen verbindend verklaarde CAO
door de betrokken vakvereniging in te stellen
sie van de A-G.
voor het Bouwbedrijf (CAO Bouw) valt, in
vordering. (Ook) de totstandkomingsgeschie-
De A-G bespreekt de Wet AVV (betreffende
plaats van onder de werkingssfeer van de
denis van art. 10 Wet AVV biedt geen aankno-
algemeen-verbindendverklaringen) onder 2.4-
door A toepasselijk geachte CAO Hoveniersbe-
pingspunt voor de uitleg dat het verzoek
2.11 en het begrip onrechtmatig verkregen
drijf. De kantonrechter heeft de vorderingen
mede kan worden gedaan ten behoeve van
bewijs onder 2.12-2.14.2.
afgewezen. In de loop van het geding in
een door de leden van die vereniging in te
hoger beroep heeft FNV Bouw op de voet van
stellen vordering. Zoals blijkt uit de parle-
art. 10 van de Wet op het algemeen verbin-
mentaire geschiedenis, was de wetgever
dend en het onverbindend verklaren van
terughoudend bij het inzetten van publiek-
bepalingen van collectieve arbeidsovereen-
rechtelijke middelen ten behoeve van civiel-
11 juli 2014, nr. 13/04365
komsten (Wet AVV) een rapport van de
rechtelijke handhaving van uit een algemeen
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
Arbeidsinspectie van 7 juli 2008 verkregen,
verbindend verklaarde cao voortvloeiende
Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
betreffende een administratief onderzoek
verplichtingen. Daarbij is van belang dat aan
Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
naar de naleving van de CAO Bouw door A.
individuele werknemers civielrechtelijke
ECLI:NL:HR:2014:1646
Het hof heeft geen acht geslagen op het rap-
middelen ter beschikking staan om informa-
port, op de grond dat het tardief was inge-
tie te vergaren ten behoeve van de handha-
Zorgstelsel. Onrechtmatige dekkingverle-
diend, en heeft het vonnis van de kanton-
ving van hun rechten. De omstandigheid dat
ning. De verzekeringsvoorwaarden van CZ
rechter bekrachtigd. De Hoge Raad heeft het
bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze is
geven bij een verzekering met naturadek-
arrest van het hof vernietigd bij HR 3 decem-
verkregen door een ander dan de procespar-
king in het geval dat tweedelijns geestelijke
ber 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197, NJ
tij die het wil gebruiken, brengt echter nog
gezondheidszorg wordt betrokken bij een
2010/650. Het verwijzingshof heeft, voorna-
niet mee dat dit materiaal ook door die pro-
niet-gecontracteerde zorgaanbieder, recht
melijk op grond van het rapport, geoordeeld
cespartij onrechtmatig is verkregen. Het gaat
op een vergoeding van 50% van het markt-
dat de CAO Bouw van toepassing is en de vor-
erom of die procespartij zelf het bewijsmate-
conforme tarief. De voorzieningenrechter
deringen alsnog goeddeels toegewezen. In dit
riaal onrechtmatig heeft verkregen. Of hier-
beveelt CZ om 75% te vergoeden. Het hof en
tweede cassatieberoep gaat het opnieuw om
van sprake is moet worden beoordeeld aan
de Hoge Raad laten dat bevel in stand. HR:
de vraag of het rapport bij de beoordeling
hand van alle omstandigheden van het geval
1. Hinderpaal-criterium. Art. 13 lid 1 Zvw
van het geschil mag worden betrokken, maar
(vgl. HR 7 februari 1992,
moet aldus moet worden uitgelegd dat de
thans in verband met de vraag of sprake is
ECLI:NL:HR:1992:ZC0500, NJ 1993/78 (Slemp-
door de zorgverzekeraar in het geval van
van onrechtmatig verkregen bewijs. Art. 10
kes vs. Nool)). Het oordeel van het hof moet
een naturapolis te bepalen vergoeding voor
Wet AVV, zoals dat gold tot 1 januari 2014,
aldus worden begrepen dat, ook indien juist
de kosten van niet-gecontracteerde zorgaan-
luidde (thans: art. 10 lid 1 Wet AVV): ‘Indien
zou zijn dat het rapport door FNV Bouw is
bieders niet zo laag mag zijn dat die daar-
een of meer verenigingen van werkgevers of
verzocht en verkregen met voorbijgaan aan
door voor de verzekerde een feitelijke hin-
van werknemers, op wier verzoek een verbin-
het beperkte doel waartoe de in art. 10 Wet
derpaal zou vormen om zich tot een
dendverklaring is uitgesproken, het vermoe-
AVV bedoelde bevoegdheid is gegeven, uit de
niet-gecontracteerde zorgaanbieder van zijn
den gegrond achten, dat in een onderneming
omstandigheden van dit geval niet blijkt dat
keuze te wenden. 2. Maatschappelijke zorg-
een of meer der verbindend verklaarde bepa-
het rapport door B c.s. onrechtmatig is ver-
plicht van een contractant. Het hof heeft de
lingen niet worden nageleefd, kunnen zij met
kregen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwo-
maatstaf van Vleesmeesters vs. Alog in aan-
het oog op het instellen van een rechtsvorde-
gen, geeft dat oordeel geen blijk van een
merking genomen. Het oordeel van het hof
ring, als bedoeld in artikel 3, Onze Minister
onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel dat het
dat CZ onrechtmatig jegens de niet-gecon-
verzoeken een onderzoek daarnaar te doen
rapport door B c.s. niet onrechtmatig is ver-
tracteerde zorgaanbieder Momentum han-
instellen. Onze Minister draagt het onderzoek
kregen is evenmin ontoereikend gemoti-
delt als de hoogte van de vergoeding een
op aan daartoe door hem aangewezen onder
veerd. De enkele omstandigheid dat de advo-
hinderpaal oplevert, geeft geen blijk van
hem ressorterende ambtenaren. Onze Minis-
caat in dienstbetrekking van FNV Bouw die
een onjuiste rechtsopvatting en is niet
ter licht de vereniging of de verenigingen, die
het onderzoek heeft aangevraagd, tevens de
onvoldoende gemotiveerd.
om het onderzoek hebben gevraagd, in over
advocaat is van B c.s., noopte het hof niet tot
hetgeen bij het onderzoek gebleken is.’
een ander oordeel. Opmerking verdient nog
Art. 3 lid 4 Wet AVV luidt: ‘De in het tweede
dat ook indien wordt vastgesteld dat bewijs-
lid bedoelde vereenigingen kunnen van
materiaal door de partij die zich erop beroept
1436
(Zvw art. 13 lid 1; BW art. 6:162 lid 2)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1949
Rechtspraak
CZ, adv. mr. K. Teuben, vs. Momentum, adv.
en p. 109-110) kan worden opgemaakt dat de
het hinderpaal-criterium niet als een eis van
mr. R.P.J.L. Tjittes.
minister uit HvJ EU 13 mei 2003,
Unierecht uit het arrest Müller-Fauré kan
ECLI:EU:C:2003:270, C-385/99, NJ 2003/673
worden afgeleid, blijkt uit het voorgaande
Feiten en procesverloop
(Müller-Fauré) heeft afgeleid dat verzekerden
dat bij de totstandkoming van de Zorgverze-
CZ is een zorgverzekeraar als bedoeld in art.
die in beginsel hun zorg dienen in te roepen
keringswet, en in het bijzonder art. 13 daar-
1, aanhef en onder b, Zorgverzekeringswet
bij gecontracteerde zorgaanbieders, de moge-
van, zowel door de minister als door het par-
(Zvw). Momentum is een op grond van de
lijkheid moeten hebben om in een andere
lement uitdrukkelijk tot uitgangspunt is
Wet Toelating Zorginstellingen toegelaten
EU-staat extramurale zorg in te roepen bij
genomen dat de korting op de vergoeding
instelling die ambulante tweedelijns geeste-
een niet-gecontracteerde zorgaanbieder, en
niet dusdanig hoog mag zijn, dat dit een
lijke gezondheidszorg (GGZ) biedt, waaronder
dat de verzekeraar die zorg (al dan niet
belemmering vormt voor de toegankelijkheid
verslavingszorg, welke zorg onderdeel vormt
gedeeltelijk) dient te vergoeden. Het wets-
van niet-gecontracteerde zorg voor de verze-
van het basispakket van de zorgverzekering
voorstel voorziet erin ‘dit EU-aspect te veral-
kerde. Voor deze afweging is, naast enerzijds
als bedoeld in de Zvw. Voor de verlening van
gemeniseren’, waarbij het niet ertoe doet ‘of
de wens om de kosten van de zorg te beheer-
zorg heeft Momentum geen overeenkomst
die zorgaanbieder zijn diensten binnen
sen en anderzijds de (vermeende) gevolgen
gesloten met CZ. Een deel van de patiënten
Nederland aanbiedt of daarbuiten’. Volgens
die uit het Unierecht voortvloeien, mede van
van Momentum heeft een naturaverzekering
de memorie van toelichting hoeft de zorgver-
belang geweest de wens om de vrije artsen-
bij CZ, zodat de verzekerde jegens de verzeke-
zekeraar in een dergelijk geval niet het volle-
keuze ook bij een naturapolis in bepaalde
raar geen recht heeft op vergoeding van de
dige bedrag dat de niet-gecontracteerde zorg-
mate te waarborgen. Het enkele feit dat het
kosten voor verleende zorg, maar op de zorg
aanbieder in rekening brengt, aan de
arrest Müller-Fauré geen basis biedt voor het
zelf. Om aan de verplichting tot verstrekking
verzekerde te restitueren, vanwege de extra
hinderpaal-criterium, brengt dan ook niet
van zorg te voldoen, sluit CZ overeenkomsten
kosten die de verzekerde veroorzaakt voor de
mee dat het hinderpaal-criterium bij de uit-
met zorgaanbieders over de te verlenen zorg
zorgverzekeraar, die de noodzakelijke zorg in
leg van art. 13 lid 1 Zvw betekenis mist. Op
of dienst en de daarvoor in rekening te bren-
beginsel immers al bij andere zorgaanbieders
grond van het voorgaande moet worden
gen prijs. De verzekeringsvoorwaarden van
had ingekocht. Uit het arrest Müller-Fauré
geconcludeerd dat art. 13 lid 1 Zvw aldus
CZ voor 2013 geven bij een verzekering met
wordt vervolgens ook nog afgeleid dat de
moet worden uitgelegd, dat de door de zorg-
naturadekking in het geval dat tweedelijns
omvang van de korting van de zorgverzeke-
verzekeraar in het geval van een naturapolis
GGZ wordt betrokken bij een niet-gecontrac-
raar op het bedrag dat een niet-gecontrac-
te bepalen vergoeding voor de kosten van
teerde zorgaanbieder, recht op een vergoe-
teerde zorgaanbieder in rekening brengt, niet
niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet zo
ding van 50% van het marktconforme tarief
zodanig groot mag zijn dat die een ‘feitelijke
laag mag zijn dat die daardoor voor de verze-
(dat gedefinieerd is als het gemiddelde
hinderpaal’ vormt voor het inroepen van
kerde een feitelijke hinderpaal zou vormen
bedrag dat CZ voor soortgelijke behandelin-
zorg bij een niet-gecontracteerde (buiten-
om zich tot een niet-gecontracteerde zorg-
gen betaalt aan wèl gecontracteerde zorgaan-
landse) zorgaanbieder. Dit vereiste voor de
aanbieder van zijn keuze te wenden. Deze
bieders). In 2012 was dat nog 75%.
vergoeding van kosten van niet-gecontrac-
uitleg van het huidige art. 13 lid 1 Zvw
In dit kort geding heeft Momentum een
teerde zorg bij een naturaverzekering wordt
strookt overigens met het standpunt dat de
bevel gevorderd dat CZ ten minste 75% ver-
ook wel het ‘hinderpaal-criterium’ genoemd.
regering daaromtrent inneemt bij de behan-
goedt van declaraties van Momentum voor
Ook in de verdere beraadslagingen heeft de
deling van het wetsvoorstel tot wijziging van
de behandeling van CZ-verzekerden. Hieraan
minister aan het hinderpaal-criterium vast-
de Wet marktordening gezondheidszorg en
heeft Momentum ten grondslag gelegd dat
gehouden (Kamerstukken II 2004/05, 29763,
enkele andere wetten (Kamerstukken II
CZ in strijd met art. 13 Zvw en onrechtmatig
7, p. 99 en 26, p. 14 en 32). Hieruit blijkt dat
2011/12, 33362, 3, p. 35-39). Dit wetsvoorstel
jegens Momentum handelt door CZ-verzeker-
de wetgever de vrijheid van zorgverzekeraars
is momenteel voorwerp van maatschappelij-
den te dwingen voor een gecontracteerde
om de in art. 13 lid 1 Zvw voorziene vergoe-
ke en politieke discussie, waarvan de uit-
zorgaanbieder te kiezen. De voorzieningen-
ding vast te stellen, overeenkomstig het
komst nog niet vaststaat. Totdat een zodani-
rechter heeft de vordering in zoverre toege-
amendement Schippers/Lambrechts heeft
ge wetswijziging haar beslag heeft gekregen,
wezen dat hij CZ heeft veroordeeld Momen-
willen beperken, in zoverre dat die vergoe-
is het hinderpaal-criterium derhalve nog
tum te behandelen conform het
ding niet dusdanig laag mag zijn dat dit een
onderdeel van art. 13 lid 1 Zvw. Opmerking
vergoedingenniveau dat CZ in 2012 hanteer-
feitelijke hinderpaal vormt voor het inroe-
verdient dat de Richtlijn patiënten-rechten
de. Het hof heeft het vonnis van de voorzie-
pen van zorg bij een niet-gecontracteerde
bij grensoverschrijdende zorg niet tot een
ningenrechter bekrachtigd.
zorgaanbieder. Uit de hiervoor bedoelde pas-
ander oordeel noopt. Op het voorgaande
sages uit de parlementaire geschiedenis valt
stuit onderdeel 1 af.
Hoge Raad
voorts af te leiden dat de wetgever verband
Onderdeel 2 komt op tegen het oordeel van
Onderdeel 1 richt zich tegen de uitleg die het
ziet tussen de toe te passen korting en het
het hof dat CZ in strijd met de maatschappe-
hof heeft gegeven aan art. 13 lid 1 Zvw, waar-
feit dat de verzekeraar extra kosten moet
lijke zorgvuldigheid jegens Momentum han-
in is bepaald dat de verzekerde wiens zorg-
maken ingeval een verzekerde zorg betrekt
delt. Het onderdeel klaagt onder meer dat
verzekeringspolis dekking biedt in de vorm
buiten de reeds door de verzekeraar gecon-
het hof de maatstaf uit HR 24 september
van verstrekkingen in natura, maar die niet-
tracteerde zorg. De verzekeraar is immers bij
2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587
temin zorg van een niet door zijn verzeke-
het in dienst nemen of contracteren van
(Vleesmeesters vs. Alog) heeft miskend. Het
raar gecontracteerde zorgaanbieder betrekt,
zorgaanbieders ervan uitgegaan dat al zijn
onderdeel faalt. Het hof heeft de maatstaf
recht heeft op “een door de zorgverzekeraar
naturaverzekerden voor de desbetreffende
van het arrest Vleesmeesters/Alog uitdrukke-
te bepalen vergoeding” van de voor deze zorg
vormen van zorg of overige diensten ver-
lijk in aanmerking genomen. Daarbij heeft
of dienst gemaakte kosten. Uit de memorie
strekking in plaats van vergoeding wensen,
het hof in aanmerking genomen 1. dat
van toelichting bij de Zorg-verzekeringswet
en heeft zijn contracten daarop afgestemd.
Momentum voor haar bedrijfsvoering afhan-
(Kamerstukken II 2003/04, 29763, 3, p. 30-31
Hoewel het onderdeel terecht aanvoert dat
kelijk is van de vergoedingen die haar patiën-
1950
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
ten van hun zorgverzekeraars ontvangen
mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong.
voor de bij Momentum ontvangen zorg, 2.
Hoge Raad Het enquêteverzoek (art. 2:345 BW) in deze
dat CZ daarmee bekend is, en 3. dat Momen-
Feiten en procesverloop
zaak is op 12 december 2012 ingediend. Op 1
tum gerechtvaardigde belangen heeft bij uit-
Riamo en Arch houden ieder 50% van de aan-
januari 2013 is de Wet van 18 juni 2012 tot
kering van die vergoedingen overeenkomstig
delen in Novero. Novero en haar vier
wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wet-
de wet. Gelet op het voorgaande geeft het
100%-dochtermaatschappijen vormen samen
boek in verband met de aanpassing van het
oordeel van het hof dat CZ onrechtmatig
de Novero-groep, die actief is op het gebied
recht van enquête (Stb. 2012, 274) in werking
jegens Momentum handelt als de hoogte van
van de ontwikkeling, productie en verkoop
getreden. Op grond van art. III van die wijzi-
de thans door haar gehanteerde vergoeding
van mobiele communicatie-apparatuur. De
gingswet is in dit geval art. 2:349a lid 2 BW
een hinderpaal oplevert, geen blijk van een
ondernemingskamer heeft bij beschikkingen
van toepassing zoals dat luidde tot 1 januari
onjuiste rechtsopvatting en is het niet onvol-
van 14, 15 en 19 maart 2013 een onderzoek
2013: ‘Indien in verband met de toestand van
doende gemotiveerd. Daarbij is van belang
bevolen naar het beleid en de gang van
de rechtspersoon of in het belang van het
dat art. 13 lid 1 Zvw, gelet op de totstandko-
zaken van Novero over de periode vanaf 1
onderzoek een onmiddellijke voorziening is
mingsgeschiedenis daarvan, mede de
juli 2009, en een nader aan te wijzen onder-
vereist, kan de ondernemingskamer in elke
bescherming van het vrije verkeer van dien-
zoeker benoemd. Tevens heeft de onderne-
stand van het geding op verzoek van de
sten beoogt, waarbij zowel de belangen van
mingskamer bij wijze van voorlopige voorzie-
indieners van het in artikel 345 bedoelde
de dienstenontvanger als die van de dienst-
ningen voor de duur van het geding X
verzoek een zodanige voorziening treffen
verlener zijn betrokken.
benoemd tot commissaris van Novero en
voor ten hoogste de duur van het geding.’
Volgt verwerping.
bepaald dat alle door Arch en Riamo gehou-
Onder het tot 1 januari 2013 geldende art.
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
den aandelen in Novero, behoudens één aan-
2:349a BW gold dat voor het treffen van
zing. Hij geeft een inleiding over het Neder-
deel van elk van beide aandeelhouders, ten
onmiddellijke voorzieningen voldoende
landse zorgstelsel en het hinderpaal-criterium
titel van beheer zijn overgedragen aan Y.
zwaarwegende redenen dienen te bestaan
(2.1-2.24). Hij leest de passages uit de parle-
In dit geding heeft Arch de ondernemingska-
indien nog geen enquête is gelast, aangezien
mentaire geschiedenis anders dan de Hoge
mer verzocht bij wijze van onmiddellijke
dan slechts aan de hand van een beperkt par-
Raad (2.10) en geeft aan die passages een
voorzieningen voor de duur van het geding
tijdebat voorlopig kan worden beoordeeld of
ander gewicht bij de uitleg van de wettekst
primair X te benoemen tot bestuurder van
er gegronde redenen zijn om aan een juist
(3.3). Voorts acht hij de in onderdeel 2 vervat-
Novero en hem te ontheffen van zijn functie
beleid of een juiste gang van zaken te twijfe-
te motiveringsklacht over de maatschappelij-
van commissaris, subsidiair een derde per-
len (vgl. HR 14 december 2007,
ke zorgplicht van een contractant gegrond
soon te benoemen als bestuurder van Nove-
ECLI:NL:HR:2007:BB3523, NJ 2008/105, (DSM);
(3.14). Ook de vaststelling van het hof dat een
ro. Arch heeft het primaire verzoek aange-
HR 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:
vergoeding van 75-80% een breed gedragen
vuld met het verzoek Riamo te schorsen als
BO7067, NJ 2011/335, (IA Groep)). In dit geval
praktijknorm is, acht de A-G onvoldoende
bestuurder van Novero. Riamo heeft harer-
was de enquête reeds gelast toen de bestre-
gemotiveerd (3.20).
zijds onder meer verzocht bij wijze van voor-
den onmiddellijke voorzieningen werden
lopige voorzieningen voor de duur van het
getroffen. De ondernemingskamer was dan
geding de besluiten van de algemene verga-
ook niet gehouden om te onderzoeken of vol-
dering van aandeelhouders van Novero van
doende zwaarwegende redenen bestonden
12 juni 2013 te vernietigen, althans de uit-
voor het treffen van de gevraagde voorzie-
11 juli 2014, nr. 13/04531
voering daarvan te schorsen, en de besluiten
ningen. De hiertegen gerichte klacht faalt.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
van Novero tot ontslag van A als bestuurder
Sinds 1 januari 2013 bepaalt art. 2:349a lid 3
Spapens, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak;
van twee dochtermaatschappijen te vernieti-
BW dat, ingeval nog geen onderzoek is gelast,
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
gen. De ondernemingskamer heeft 1. bij wij-
een onmiddellijke voorziening slechts wordt
ECLI:NL:HR:2014:1651
ze van voorlopige voorziening Riamo met
getroffen indien er naar het voorlopig oor-
ingang van de datum van de beschikking
deel van de ondernemingskamer gegronde
Enquêterecht. Onmiddellijke voorzienin-
geschorst als bestuurder van Novero, 2. X
redenen zijn om aan een juist beleid of juiste
gen. Maatstaf. HR: Toen de bestreden
ontheven van zijn functie als commissaris
gang van zaken te twijfelen. Opmerking ver-
onmiddellijke voorzieningen werden
van Novero, hem als bestuurder benoemd bij
dient dat deze bepaling niet de situatie
getroffen, was de enquête reeds gelast. De
wijze van voorlopige voorziening, en bepaald
bestrijkt waarin de ondernemingskamer
ondernemingskamer was dan ook niet
dat hij zelfstandig bevoegd is om Novero te
reeds heeft geoordeeld dat er gegronde rede-
gehouden om te onderzoeken of er vol-
vertegenwoordigen, 3. bij wijze van onmid-
nen zijn om aan een juist beleid of een juiste
doende zwaarwegende redenen bestonden
dellijke voorziening bepaald dat DPH als
gang van zaken te twijfelen, maar nog geen
voor het treffen van de gevraagde voorzie-
bestuurder van Novero niet bevoegd is Nove-
onderzoeker is benoemd (vgl. Kamerstukken
ningen. Beoordeeld moest worden of, gelet
ro zelfstandig te vertegenwoordigen, en 4. bij
II 2011/12, 32887, 6, p. 23), zoals dat ook gold
op de belangen van de rechtspersoon en
wijze van voorlopige voorziening bepaald dat
naar het tot 1 januari 2013 geldende recht. In
degenen die krachtens de wet en de statu-
de beheerder van aandelen bevoegd is om
het kader van een verzoek tot het treffen van
ten bij zijn organisatie zijn betrokken, een
bindend te beslissen inzake geschillen tus-
een onmiddellijke voorziening moest naar
onmiddellijke voorziening vereist is in ver-
sen partijen over de vraag of een te nemen
het tot 1 januari 2013 geldende recht, even-
band met de toestand van de rechtspersoon
besluit moet worden aangemerkt als een
als volgens het thans geldende art. 2:349a lid
of het belang van het onderzoek.
board reserved matter en over de vraag of, in
2 BW, worden beoordeeld of, gelet op de
welke mate en op welke wijze informatie
belangen van de rechtspersoon en degenen
moet worden verschaft.
die krachtens de wet en de statuten bij zijn
1437
(BW art. 2:349a (oud), 2:349a)
organisatie zijn betrokken, een onmiddellijke Riamo, adv. mr. M.E. Bruning, vs. Arch, adv.
voorziening vereist is in verband met de toe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1951
Rechtspraak
stand van de rechtspersoon of het belang
indien functionarissen van de VS de Pakis-
uit te leveren aan de VS. De voorzieningen-
van het onderzoek (vgl. Kamerstukken II
taanse autoriteiten hebben verzocht de
rechter heeft de gevraagde voorziening
2010/11, 32887, 3, p. 20 en 32). Deze belan-
opgeëiste persoon aan te houden, geeft
geweigerd. Het hof heeft de voorgenomen
genafweging vindt plaats tegen de achter-
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
uitlevering alsnog verboden.
grond dat degenen die krachtens de wet en
en is naar behoren gemotiveerd. De oorde-
de statuten zijn betrokken bij de organisatie
len van het hof dat onder de omstandighe-
Hoge Raad
van de rechtspersoon, zich gelet op art. 2:8
den van het geval bepaald niet ondenkbaar
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
BW jegens elkaar moeten gedragen overeen-
is dat de VS de Pakistaanse autoriteiten
volgende vooropgesteld. Op grond van de
komstig de redelijkheid en billijkheid
hebben verzocht de opgeëiste persoon aan
Uitleveringswet vindt uitlevering van een
(Kamerstukken II 201/12, 32887, 6, p. 22). Aan
te houden, en dat het op de weg van de
opgeëiste persoon plaats nadat die door de
het oordeel van de ondernemingskamer dat
Staat ligt daarnaar onderzoek te doen,
uitleveringsrechter toelaatbaar is verklaard
onmiddellijke voorzieningen waren vereist in
getuigen niet van een onjuiste rechtsopvat-
en vervolgens door de minister bij besluit is
verband met de toestand van de rechtsper-
ting en zijn niet onbegrijpelijk of onvol-
toegestaan. In verband met de taakverdeling
soon, ligt ten grondslag dat 1. Novero en haar
doende gemotiveerd.
tussen de uitleveringsrechter en de minister
dochtermaatschappijen in een zeer nijpende
zoals neergelegd in de Uitleveringswet, toetst
financiële situatie verkeerden, 2. Riamo
(EVRM art. 3; Bupo-verdrag art. 7; UW art. 8,
de uitleveringsrechter bij de beoordeling van
onvoldoende informatie over die situatie had
10; Awb art. 8:5 lid 1)
de toelaatbaarheid van de uitlevering niet
verschaft en 3. in het bestuur van Novero
alle aspecten van de uitlevering. Aspecten
geen behoorlijk overleg meer plaatsvond,
Staat der Nederlanden, adv. mrs. J.W.H. van
die volgens die taakverdeling worden beoor-
waardoor de leiding van de dochtermaat-
Wijk en K. Teuben, vs. de opgeëiste persoon,
deeld door de minister en daarom bij de toe-
schappijen niet langer naar behoren functio-
adv. mrs. J. den Hoed en G.R. den Dekker.
laatbaarverklaring door de uitleveringsrech-
neerde. De ondernemingskamer heeft voorts
ter niet aan de orde zijn gekomen, kan de
bepaald, ter bescherming van de belangen
Feiten en procesverloop
opgeëiste persoon desgewenst betrekken in
van Riamo, dat DPH niet langer zelfstandig
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse
een vordering bij de burgerlijke rechter die
bevoegd is Novero als bestuurder te verte-
en de Pakistaanse nationaliteit. Op 20 sep-
ertoe strekt de uitlevering te verbieden op de
genwoordigen. In het licht van hetgeen hier-
tember 2010 is hij in Pakistan aangehouden
grond dat het besluit van de minister, of de
voor is overwogen, getuigt het oordeel van de
door de Pakistaanse autoriteiten, waarna hij
tenuitvoerlegging daarvan, onrechtmatig is
ondernemingskamer niet van een onjuiste
aldaar in detentie is genomen. Op 14 januari
tegenover de opgeëiste persoon. Die vorde-
rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpe-
2011 hebben de autoriteiten van de VS de
ring kan bij de burgerlijke rechter worden
lijk of onvoldoende gemotiveerd.
Nederlandse autoriteiten verzocht de opge-
ingesteld omdat de opgeëiste persoon op
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
eiste persoon voorlopig aan te houden met
grond van art. 8:5 lid 1 Awb en de daarin
sie van de A-G.
het oog op zijn uitlevering aan de VS. Op 29
genoemde bijlage niet bij de bestuursrechter
De A-G bespreekt het beoordelingskader onder
april 2011 is de opgeëiste persoon per vlieg-
tegen het besluit van de minister kan opko-
2.4-2.15, met aandacht voor het overgangs-
tuig naar Nederland overgebracht. Bij aan-
men. Uit de artt. 8 en 10 UW volgt dat het
recht, de parlementaire geschiedenis en de
komst op Schiphol is hij op basis van de Uit-
oordeel over de vraag of de uitlevering een
literatuur.
leveringswet (UW) voorlopig aangehouden.
schending oplevert of leidt tot een schen-
Op 23 juni 2011 hebben de autoriteiten van
ding van fundamentele rechten, zoals een
de VS een verzoek tot uitlevering van de
inbreuk op het verbod van art. 3 EVRM, in de
opgeëiste persoon overhandigd aan de
taakverdeling tussen de uitleveringsrechter
Nederlandse ambassade te Washington. Kort
en de minister is voorbehouden aan de
11 juli 2014, nr. 13/04565
gezegd verdenken zij hem ervan dat hij in
minister (vgl. HR 15 oktober 1996,
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
Afghanistan voor Al Qaeda heeft gevochten
ECLI:NL:HR:1996:ZD0547, NJ 1997/533).
Spapens, C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V.
tegen militairen van de VS. Op 3 oktober
Indien tegen een besluit van de minister om
Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
2011 heeft Rechtbank Rotterdam de uitleve-
de uitlevering toe te staan wordt opgekomen
ECLI:NL:HR:2014:1680
ring van de opgeëiste persoon aan de VS toe-
bij de burgerlijke rechter met de stelling dat
laatbaar verklaard
de uitlevering strijdig is met fundamentele
Uitlevering. Foltering. Nadat de uitleve-
(ECLI:NL:RBROT:2011:BU7467). Het cassatie-
rechten, dient toetsing van die beslissing een
ringsrechter een uitlevering aan de VS toe-
beroep tegen de toelaatbaarverklaring is ver-
volledige te zijn (vgl. HR 15 september 2006,
laatbaar heeft verklaard en de minister de
worpen (HR 17 april 2012,
ECLI:NL:HR:2006:AV7387, NJ 2007/277). Op
uitlevering heeft toegestaan, verbiedt de
ECLI:NL:HR:2012:BW2489, NJ 2013/263). Bij
de hiervoor omschreven taakverdeling tus-
civiele kortgedingrechter in hoger beroep
beschikking van de Minister van Veiligheid
sen de uitleveringsrechter en de minister is
de uitlevering. De Hoge Raad laat het ver-
en Justitie van 20 december 2012 is de uitle-
een uitzondering aanvaard voor het geval
bod in stand. HR: Taakverdeling tussen de
vering van de opgeëiste persoon aan de VS
waarin de uitleveringsrechter vaststelt dat de
uitleveringsrechter, de minister en de civie-
toegestaan. In de beschikking is vermeld dat
opgeëiste persoon in verband met de zaak
le rechter. Vooropstelling: zie hoofdtekst.
niet aannemelijk is dat de VS betrokken zijn
waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, door
Het hof heeft met juistheid vooropgesteld
geweest bij folteringen van de opgeëiste per-
functionarissen van de verzoekende staat is
dat de uitlevering moet worden verboden
soon in Pakistan, alsmede dat de opgeëiste
gefolterd, of dat zij zijn foltering hebben uit-
indien functionarissen van de VS de folte-
persoon heeft verzocht om het instellen van
gelokt of bewerkstelligd (een en ander hierna
ring van de opgeëiste persoon in verband
een nader onderzoek hiernaar, maar dat
tezamen ook: foltering door of mede door
met de zaak waarvoor de uitlevering is
daartoe onvoldoende aanleiding bestaat.
toedoen van functionarissen van de verzoe-
gevraagd, hebben bewerkstelligd. Het oor-
In dit kort geding heeft de opgeëiste persoon
kende staat). In een zodanig geval dient de
deel van het hof dat dit geval zich voordoet,
gevorderd dat de Staat wordt verboden hem
uitleveringsrechter de uitlevering ontoelaat-
1438
1952
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
baar te verklaren (vergelijk de hiervoor
van het voorgaande heeft het hof met juist-
de verdragsrechtelijke bescherming tegen
genoemde arresten van 15 oktober 1996 en
heid vooropgesteld dat de uitlevering moet
foltering (2.1-2.8) en over de wijze waarop bij
17 april 2012). De hiervoor omschreven taak-
worden verboden, indien functionarissen
een uitleveringsverzoek wordt getoetst aan
verdeling tussen de uitleveringsrechter en de
van de VS de foltering van de opgeëiste per-
mensenrechten (2.9-2.18).
minister betekent dat de opgeëiste persoon
soon in verband met de zaak waarvoor de
die bij de minister aanvoert dat zijn uitleve-
uitlevering is gevraagd hebben bewerkstel-
ring een schending van fundamentele rech-
ligd. In het tussenarrest heeft het hof geoor-
ten oplevert of zal opleveren, het besluit van
deeld dat, indien functionarissen van de VS
de minister ter toetsing kan voorleggen aan
de Pakistaanse autoriteiten hebben verzocht
11 juli 2014, nr. 13/05632
de burgerlijke rechter. Beroept de opgeëiste
de opgeëiste persoon aan te houden, die
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
persoon zich op feiten, omstandigheden of
functionarissen de foltering hebben bewerk-
Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr.
bewijsmateriaal waarover de uitleverings-
stelligd aangezien zij wisten of hadden moe-
J. Wuisman)
rechter reeds heeft geoordeeld, dan kan aan
ten weten dat foltering het vrijwel onvermij-
ECLI:NL:HR:2014:1681
dat beroep voorbij worden gegaan indien
delijke gevolg van de aanhouding zou zijn. In
daaraan niet (ook) andere feiten, omstandig-
het oordeel van het hof ligt besloten dat de
Faillissement. Steunvordering. De schulde-
heden of bewijsmateriaal ten grondslag wor-
foltering in genoemd geval is bewerkstelligd
naar verhuurt flats. HR: 1. Vorderingen van
den gelegd. Hetgeen in de uitleveringsproce-
in verband met de zaak waarvoor de uitleve-
de huurders om onderhoud te verrichten.
dure niet aan de orde is gesteld en in de
ring is gevraagd, aangezien de VS dan om de
Een toekomstige vordering kan niet tot
civiele procedure wel naar voren wordt
aanhouding van de opgeëiste persoon heb-
steunvordering dienen. Het hof heeft de
gebracht, zal door de burgerlijke rechter in
ben verzocht met het oog op diens strafrech-
vorderingen om onderhoud te verrichten
de beoordeling moeten worden betrokken. In
telijke vervolging in de VS wegens een ver-
klaarblijkelijk als toekomstig aangemerkt.
voorkomend geval kan dit ook ertoe leiden
denking van terroristische activiteiten. Deze
Onbegrijpelijk is dit niet. 2. Vorderingen
dat in de civiele procedure op grond van
oordelen geven geen blijk van een onjuiste
van de huurders om huurgenot te verschaf-
deze nieuwe omstandigheden anders moet
rechtsopvatting en zijn naar behoren gemo-
fen. Indien de huurder ten tijde van de fail-
worden geoordeeld dan in de uitleverings-
tiveerd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen,
lissementsaanvraag in het genot is van het
procedure. Indien in het geding voor de bur-
volgt dat het hof bij de beoordeling of de
gehuurde, kan de vordering tot het ver-
gerlijke rechter moet worden aangenomen
minister nader onderzoek had moeten doen
schaffen van huurgenot niet tot steunvor-
dat de opgeëiste persoon door of mede door
naar de vraag of de VS aan Pakistan hebben
dering dienen.
toedoen van functionarissen van de verzoe-
verzocht de opgeëiste persoon aan te hou-
kende staat is gefolterd in verband met de
den, terecht acht heeft geslagen op de door
zaak waarvoor de uitlevering wordt gevraagd,
de opgeëiste persoon naar voren gebrachte
is het besluit van de minister of de tenuit-
omstandigheden dat 1. een rechter in de VS
ABN Amro, adv. mr. B.T.M. van der Wiel, vs.
voerlegging daarvan zonder meer onrecht-
drie dagen na de aanhouding een arrestatie-
Berzona, adv. mrs. J.P. Heering en M.A.M.
matig en moet de uitlevering door de burger-
bevel tegen hem heeft uitgevaardigd, 2. de
Essed.
lijke rechter worden verboden. Een andere
VS Nederland meer dan drie maanden voor
opvatting past niet bij doel en strekking van
de overbrenging van de opgeëiste persoon
Procesverloop
het folterverbod, zoals neergelegd in art. 3
naar Nederland hebben verzocht om zijn
In dit geding heeft de Bank verzocht Berzona
EVRM, art. 7 van het Verdrag inzake burger-
aanhouding ter uitlevering, 3. Pakistan geen,
in staat van faillissement te verklaren. Als
rechten en politieke rechten (Trb. 1978/177),
en Nederland wel een uitleveringsverdrag
steunvorderingen heeft de Bank zich beroe-
en het Verdrag tegen foltering en andere
met de VS heeft en 4. niet is gebleken dat de
pen op de vorderingen van de huurders van
wrede, onmenselijke of onterende behande-
opsporingsactiviteiten van de Pakistaanse
door Berzona verhuurde flats om het huurge-
ling of bestraffing (Trb. 1985/69). Dat verbod
autoriteiten ten aanzien van de opgeëiste
not daarvan te verschaffen en om onderhoud
is immers van dwingend recht, heeft een
persoon gericht zijn geweest op zijn vervol-
aan die flats te verrichten. De rechtbank
absoluut karakter en strekt ertoe foltering in
ging en berechting in Pakistan. Daarbij is
heeft het verzoek afgewezen op de grond dat
de gehele wereld tegen te gaan (vgl. het hier-
mede van belang dat, zoals door het hof in
onvoldoende is gebleken van steunvorderin-
voor vermelde arrest van 15 oktober 1996).
aanmerking is genomen, de omstandigheden
gen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
Een opgeëiste persoon die in het geding voor
1. en 2. niet naar voren waren gebracht in de
bank bekrachtigd.
de burgerlijke rechter aanvoert dat hij door
uitleveringsprocedure. De oordelen van het
of mede door toedoen van functionarissen
hof dat onder de hiervoor vermelde omstan-
Hoge Raad
van de verzoekende staat is gefolterd in ver-
digheden bepaald niet ondenkbaar is dat de
De voor een faillietverklaring geldende eis
band met de zaak waarvoor zijn uitlevering
VS aan de Pakistaanse autoriteiten hebben
dat summierlijk blijkt van een steunvorde-
wordt gevraagd, dient zijn stellingen te speci-
verzocht om de opgeëiste persoon aan te
ring, wordt gesteld omdat het faillissement
ficeren en zoveel mogelijk toe te lichten.
houden, en dat het op de weg van de Staat
ten doel heeft het vermogen van de schulde-
Indien die stellingen voldoende klemmend
ligt daarnaar onderzoek te doen, getuigen in
naar te verdelen onder diens gezamenlijke
en aannemelijk zijn, kan het absolute karak-
het licht van hetgeen hiervoor is overwogen
schuldeisers. Met dat doel strookt niet de
ter van het folterverbod in samenhang met
niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn
faillietverklaring van iemand die slechts één
de in de regel bestaande praktische onmoge-
niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
schuldeiser heeft (vgl. onder meer HR 22
lijkheid voor de opgeëiste persoon om zulke
veerd. Op het voorgaande stuiten de klach-
maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4980, NJ
stellingen te bewijzen of aannemelijk te
ten af.
1985/548 (Detam vs. Tekton)). Het bestaan
maken, meebrengen dat op de Staat de ver-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
van meer schulden is weliswaar een noodza-
plichting rust nader onderzoek te doen naar
sie van de A-G.
kelijke, maar niet een voldoende voorwaarde
de juistheid daarvan. Tegen de achtergrond
De A-G geeft inleidende beschouwingen over
voor het aannemen van de in art. 1 lid 1 Fw
1439
(Fw art. 1 lid 1, 37 lid 1, 133)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1953
Rechtspraak
bedoelde toestand. Ook als aan het plurali-
voor indiening in het faillissement in aan-
beoordelingskader in de situatie waarin wij-
teitsvereiste is voldaan, dient derhalve steeds
merking komen, eventueel met toepassing
ziging of aanvulling van eerder getroffen
te worden onderzocht of de schuldenaar in
van art. 133 Fw (HR 19 april 2013,
onmiddellijke voorzieningen wordt
de toestand verkeert dat hij heeft opgehou-
ECLI:NL:HR:2013:BY6108, NJ 2013/291 (Koot
gevraagd in verband met de handelwijze van
den te betalen (zie onder meer HR 7 septem-
vs. Tideman)). De aan de curator ten dienste
de door de ondernemingskamer benoemde
ber 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2743, NJ
staande mogelijkheid om uit overeenkomst
tijdelijke bestuurder, commissaris of beheer-
2001/550 (Blase vs. N.) en HR 3 september
voortvloeiende verbintenissen (‘passief’) niet
der van aandelen: zie hoofdtekst.
2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7811 (X vs. RWE)).
na te komen, betreft verbintenissen die uit of
Het middel neemt terecht tot uitgangspunt
ten laste van de boedel moeten worden vol-
dat een steunvordering niet opeisbaar
daan, zoals een betaling, de afgifte van een
behoeft te zijn, dat de omvang van die vorde-
zaak of de vestiging van een recht. De op
Riamo, adv. mr. M.E. Bruning, vs. Arch, adv.
ring niet behoeft vast te staan en dat die vor-
deze prestaties gerichte vorderingen dienen
mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong, en ande-
dering geen betrekking behoeft te hebben op
- indien de curator het niet in het belang van
ren, niet verschenen.
de betaling van een geldsom, maar dat vol-
de boedel oordeelt om deze te voldoen - in
doende is dat het gaat om een vordering die
het faillissement geldend te worden gemaakt
Feiten en procesverloop
ter verificatie in het faillissement kan wor-
door indiening ter verificatie. Het uitspreken
Zie HR 11 juli 2014, nr. 13/04531,
den ingediend opdat de schuldeiser kan mee-
van het faillissement heeft echter niet tot
ECLI:NL:HR:2014:1651, hiervóór afgedrukt
delen in de opbrengst van de vereffening die
gevolg dat de curator ook (‘actief’) een
(NJB 2014/1437).
in dat kader plaatsvindt, eventueel na toe-
bevoegdheid of vordering toekomt die de wet
In dit geding heeft Riamo de ondernemings-
passing van art. 133 Fw. Ook de vordering tot
of de overeenkomst niet toekent, zoals tot
kamer verzocht een tweede onderzoek te
het verrichten van onderhoud en die tot het
ontruiming of opeising van het gehuurde als
bevelen naar het beleid en de gang van zaken
verschaffen van het genot van een zaak wel-
de huurovereenkomst nog loopt. Dit zou
van Novero, namelijk over de periode vanaf
ke voortvloeit uit een duurovereenkomst,
immers in strijd komen met het beginsel dat
14 maart 2013, en onmiddellijke voorzienin-
kunnen dus op zichzelf een steunvordering
het faillissement geen invloed heeft op
gen te treffen. X, Y en Novero hebben de
opleveren. Voorts neemt het middel terecht
bestaande wederkerige overeenkomsten, dat
ondernemingskamer ook verzocht onmiddel-
tot uitgangspunt dat een toekomstige vorde-
bij de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 BW
lijke voorzieningen te treffen. De onderne-
ring niet tot steunvordering kan dienen. Het
is bevestigd (Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w.,
mingskamer heeft de volgende beslissingen
is immers onvoldoende zeker dat zo’n vorde-
p. 387-390). Uit het vorenstaande volgt dat,
genomen:
ring daadwerkelijk zal ontstaan. Het hof
ingeval de huurder ten tijde van de faillisse-
1. het verzoek van Riamo om een enquête te
heeft de door de Bank gestelde vordering tot
mentsaanvraag in het genot is van het
gelasten over de periode vanaf 14 maart
het verrichten van onderhoud klaarblijkelijk
gehuurde, de curator niet bevoegd is dat
2013 is afgewezen;
als toekomstig aangemerkt. Onbegrijpelijk is
genot te beëindigen als de huurovereen-
2. er zijn geen bijzondere beperkingen ver-
dit oordeel niet, nu de Bank niet heeft
komst nog loopt. De vordering tot het ver-
bonden aan de eerdere benoeming bij wijze
gesteld dat sprake zou zijn van achterstallig
schaffen van huurgenot levert in dat geval
van onmiddellijke voorziening van X tot
onderhoud of dat thans onderhoud door Ber-
geen vordering op die in het faillissement ter
bestuurder van Novero en aan het eerder bij
zona zou moeten worden verricht. Om deze
verificatie kan worden ingediend. Die vorde-
wijze van onmiddellijke voorziening ingestel-
reden heeft het hof tot het oordeel kunnen
ring kan daarom niet dienen als steunvorde-
de beheer van de aandelen;
komen dat de door de Bank gestelde vorde-
ring, gelet op de hiervoor vermelde strekking
3. bij wijze van onmiddellijke voorziening
ring tot het verrichten van onderhoud niet
van het pluraliteitsvereiste. Ook in zoverre
voor de duur van het geding kan, waar nodig
kan worden aangemerkt als steunvordering.
kan het middel dus niet tot cassatie leiden.
in zoverre in afwijking van de statuten van
In zoverre faalt het middel dus.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Novero, een mogelijk te nemen besluit van
Wat betreft de door de Bank ingeroepen vor-
sie van de A-G.
de algemene vergadering van aandeelhou-
dering van de huurders van Berzona tot het
De A-G bespreekt de steunvordering onder
ders van Novero tot (goedkeuring van de)
verschaffen van huurgenot moet, bij gebreke
2.3-2.4. Hij meent dat het recht op huurgenot
verkoop van de activa op een nader in de
van andersluidende stellingen van de Bank,
en het recht op onderhoud vanwege hun aard
beschikking aangeduide wijze worden geno-
uitgangspunt zijn dat die huurders ten tijde
niet als steunvordering kunnen fungeren
men met de in de statuten bepaalde meer-
van de faillissementsaanvraag van de Bank
(2.5).
derheid, onafhankelijk van het ter vergade-
in het genot waren van het gehuurde. Daarvan uitgaande heeft het volgende te gelden. Het faillissement heeft geen invloed op
(BW art. 2:349a lid 2)
ring vertegenwoordigd deel van het kapitaal.
1440
bestaande wederkerige overeenkomsten en
Hoge Raad Indien een onderzoek op de voet van art.
leidt dan ook niet tot wijziging van de daar-
11 juli 2014, nr. 14/00589
2:345 BW is gelast en de ondernemingska-
uit voortvloeiende verbintenissen (Van der
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
mer, gelet op de belangen van de rechtsper-
Feltz I, p. 409). In beginsel heeft de curator
Spapens, G. Snijders, G. de Groot M.V. Polak;
soon en degenen die krachtens de wet en de
echter, zoals blijkt uit art. 37 lid 1 Fw, de
A-G mr. L. Timmerman)
statuten bij zijn organisatie zijn betrokken,
mogelijkheid om overeenkomsten niet
ECLI:NL:HR:2014:1652
van oordeel is dat een onmiddellijke voorzie-
gestand te doen en dus de daaruit voortvloei-
ning op de voet van art. 2:349a lid 2 BW is
ende verbintenissen niet na te komen (vgl.
Enquêterecht. Door de ondernemingskamer
vereist in verband met de toestand van de
HR 3 november 2006,
benoemde functionarissen. Samenhang met
rechtspersoon of het belang van het onder-
ECLI:NL:HR:2006:AX8838, NJ 2007/155 (Nebu-
HR 11 juli 2014, nr. 13/04531,
zoek, heeft zij de vrijheid zodanige onmiddel-
la)). De uit die verbintenissen voortvloeiende
ECLI:NL:HR:2014:1651, hiervóór afgedrukt
lijke voorzieningen te treffen als zij in ver-
vorderingen zijn in dat geval vorderingen die
(NJB 2014/1437). HR: Vooropstelling over het
band met de toestand van de rechtspersoon
1954
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
noodzakelijk acht, ook indien daarbij tijdelijk
mer met name in aanmerking genomen de
Feiten en procesverloop
inbreuk wordt gemaakt op de geldende
ernstig verstoorde verhoudingen tussen Arch
Bij vonnis van 26 april 2012 is ten aanzien
rechtsverhoudingen binnen de rechtsper-
en Riamo en de zeer nijpende financiële situ-
van verzoeker de schuldsaneringsregeling
soon. Aan het treffen van zodanige voorzie-
atie waarin Novero zich al geruime tijd
van toepassing verklaard.
ningen hoeft niet zonder meer in de weg te
bevindt. Het oordeel dat onder deze omstan-
In dit geding heeft de rechtbank bij vonnis
staan dat deze kunnen leiden tot onomkeer-
digheden de verzoeken van Riamo om X en Y
van 10 oktober 2013 de toepassing van de
bare gevolgen, mits de voorziening naar haar
te ontslaan of schorsen als bestuurder van
schuldsaneringsregeling beëindigd. Bij ver-
aard een voorlopige is en bij het treffen van
Novero, respectievelijk beheerder van de aan-
zoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof
een zodanige voorziening voldoende reke-
delen in Novero, slechts voor toewijzing in
op 24 oktober 2013, is verzoeker in hoger
ning is gehouden met, en een billijke afwe-
aanmerking konden komen indien zou blij-
beroep gekomen. Het hof heeft verzoeker
ging heeft plaatsgevonden van, de belangen
ken dat X, respectievelijk Y, kennelijk onrede-
niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger
van de betrokken partijen. Dit brengt mee
lijk had gehandeld of, naar redelijkerwijs valt
beroep wegens termijnoverschrijding.
dat de ondernemingskamer iedere voorzie-
te verwachten, kennelijk onredelijk zal han-
ning van voorlopige aard mag treffen mits
delen, geeft in het licht van hetgeen hiervoor
Hoge Raad
met het oog op de gevolgen ervan een billij-
is overwogen evenmin blijk van een onjuiste
Uitgangspunt is dat in het belang van een
ke afweging van de belangen van partijen
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of
goede rechtspleging duidelijkheid dient te
heeft plaatsgevonden en de noodzaak van
onvoldoende gemotiveerd. Uitgaande van
bestaan omtrent het tijdstip waarop een ter-
deze voorziening voldoende is gebleken. Het
zijn oordeel dat het handelen en de besluiten
mijn voor het instellen van hoger beroep of
laatste is met name ook het geval als naar
van Novero onder verantwoordelijkheid van
cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat
het oordeel van de ondernemingskamer een
de tijdelijke commissaris en later tijdelijke
aan beroepstermijnen strikt de hand moet
minder ingrijpende maatregel niet effectief
bestuurder X en de beheerder Y niet als ken-
worden gehouden. Slechts onder bijzondere
zou zijn. (Vergelijk HR 25 februari 2011,
nelijk onredelijk kunnen worden aange-
omstandigheden kan daarop een uitzonde-
ECLI:NL:HR:2011:BO7067, NJ 2011/335 (IA
merkt, kon het hof zonder schending van
ring worden gemaakt. Een uitzondering is
Groep)). Indien de ondernemingskamer op de
enige rechtsregel tot de conclusie komen dat
met name gerechtvaardigd indien degene die
voet van art. 2:349a lid 2 BW een tijdelijke
het enquêteverzoek van Riamo niet toewijs-
beroep instelt, ten gevolge van een door (de
bestuurder of commissaris heeft benoemd, is
baar is.
griffie van) de rechtbank of het hof begane
het niet aan de ondernemingskamer, maar
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
fout of verzuim niet tijdig wist en redelijker-
aan die tijdelijke bestuurder of commissaris
sie van de A-G.
wijs ook niet kon weten dat de rechter uit-
om binnen de grenzen van zijn taken en
De A-G geeft een vergelijkbaar beoordelings-
spraak heeft gedaan en de uitspraak hem als
bevoegdheden te beoordelen of bepaalde
kader onder 3.2-3.4.
gevolg van een niet aan hem toe te rekenen
maatregelen binnen of door de rechtspersoon moeten worden getroffen en, zo ja, die te treffen. Wordt in verband met de handels-
fout of verzuim pas na afloop van de termijn
1441
wijze van de tijdelijke bestuurder of commis-
voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. Indien tijdens de mondelinge behandeling, waarbij partijen
saris wijziging of aanvulling van eerder
11 juli 2014, nr. 14/01037
voorzien van rechtsbijstand, aanwezig waren,
getroffen onmiddellijke voorzieningen
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. de
door de voorzitter is medegedeeld dat op een
gevraagd, dan zal de ondernemingskamer bij
Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
bepaalde datum uitspraak zal worden
de toepassing van art. 2:349a lid 2 BW, naast
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
gedaan, en dit ook daadwerkelijk gebeurt,
hetgeen hiervoor is vermeld, tevens de
ECLI:NL:HR:2014:1682
bestaat geen aanleiding om een termijnover-
omstandigheden van het geval in verband
schrijding verschoonbaar te achten. (zie voor
met die handelwijze in aanmerking moeten
WSNP. Rechtsmiddelentermijn. Termijn-
een en ander HR 28 november 2003,
nemen. Daarbij kan de ondernemingskamer
overschrijding. Apparaatsfout. Aan het slot
ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, HR 10
zonodig mede onderzoeken of de tijdelijke
van de mondelinge behandeling van een
juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ
bestuurder of commissaris zijn taak zorgvul-
voordracht tot beëindiging van de toepas-
2005/372, en HR 21 februari 2014,
dig uitoefent of heeft uitgeoefend. Hetgeen
sing van de schuldsaneringsregeling, deelt
ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014/131). Het gaat
hiervoor is overwogen, geldt ook indien het
de rechter mee ‘over twee weken’ uitspraak
hier om een geval waarin de schuldsane-
niet gaat om een tijdelijke bestuurder of
te zullen doen. HR: Nu verzoeker niet werd
ringsregeling van verzoeker is beëindigd. Blij-
commissaris, maar om een beheerder van
bijgestaan door een advocaat en niet blijkt
kens het proces-verbaal van de mondelinge
aandelen aan wie bij wijze van voorlopige
dat hem de precieze dag van de uitspraak is
behandeling bij de rechtbank is verzoeker in
voorziening aandelen ten titel van beheer
medegedeeld, onder vermelding dat hij
eerste aanleg verschenen, werd hij niet bijge-
zijn overgedragen. Tegen de achtergrond van
vanaf dat moment telefonisch naar de uit-
staan door een advocaat en heeft de rechter
het voorgaande getuigt het niet van een
spraak kon informeren, is sprake van een
aan het slot van de mondelinge behandeling
onjuiste rechtsopvatting dat de onderne-
verzuim van de rechtbank als gevolg waar-
medegedeeld ‘over twee weken’ uitspraak te
mingskamer, bij de beoordeling van de door
van verzoeker redelijkerwijs niet hoefde te
zullen doen. De uitspraak is op 10 oktober
Riamo gevraagde onmiddellijke voorzienin-
weten op welke dag de rechtbank uitspraak
2013 gedaan. De wettelijke termijn voor het
gen, de bezwaren van Riamo tegen het han-
had gedaan.
instellen van hoger beroep is acht dagen en
delen van X als bestuurder en Y als beheerder van aandelen van Novero heeft
verstreek dus op 18 oktober 2013. Verzoeker (Fw art. 351 lid 1)
beoordeeld in het licht van hun onderscheiden taken en de omstandigheden waaronder
heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank hem buiten zijn
Verzoeker, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
toedoen pas op 22 oktober 2013 heeft bereikt
zij die taken dienen te verrichten. Als die
en dat hij vervolgens binnen twee dagen
omstandigheden heeft de ondernemingska-
hoger beroep heeft ingesteld. Nu verzoeker
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1955
Rechtspraak
in eerste aanleg niet werd bijgestaan door
ne ten aanzien van wie de machtiging is ver-
mede in aanmerking genomen dat het hof
een advocaat en niet blijkt dat hem (in over-
zocht te horen, tenzij de rechter vaststelt dat
kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegen-
eenstemming met art. 3.1.4.1 van het Proces-
betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
heid voor de verdachte om na te denken
reglement verzoekschriftprocedures insol-
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad
over de betekenis en de gevolgen van zijn
ventiezaken rechtbanken) de precieze dag
dient de rechter zijn oordeel dat betrokkene
voorgenomen daad en om zich daarvan
van de uitspraak is medegedeeld, onder ver-
niet bereid is zich te doen horen, toereikend
rekenschap te geven, zich in het bijzonder
melding dat hij vanaf dat moment telefo-
te motiveren (zie onder meer HR 8 juli 2005,
voordeed nadat hij was buitengesloten,
nisch naar de uitspraak kon informeren, is
ECLI:NL:HR:2005:AT8128). De rechtbank heeft
‘gedurende de bevestiging van de vlinder-
sprake van een verzuim van de rechtbank als
haar oordeel omtrent de bereidheid van
bom en het gesprek met aangever’ (‘langer
gevolg waarvan verzoeker redelijkerwijs niet
betrokkene om zich te doen horen gegrond op
dan een aantal seconden’).
hoefde te weten op welke dag de rechtbank
de omstandigheden dat betrokkene behoorlijk
uitspraak had gedaan. De verklaring van ver-
was opgeroepen, dat hij thuis niet werd aan-
zoeker dat hij wist dat hij twee weken na de
getroffen en dat de sociaal-psychiatrisch ver-
mondelinge behandeling bij de rechtbank
pleegkundige ter zitting heeft medegedeeld
Inleiding:
een uitspraak kon verwachten, kan dan ook
dat betrokkene op de hoogte was van de zit-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
niet het andersluidende oordeel van het hof
ting. Dat laatste vindt geen steun in het pro-
gezegd – (feit 3) ‘ter uitvoering van het door
dragen. Het hof had behoren te onderzoeken
ces-verbaal van de zitting, nu dit vermeldt dat
verdachte voorgenomen misdrijf om opzette-
of de uitspraak van de rechtbank als gevolg
de sociaal-psychiatrisch deskundige heeft
lijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van een niet aan verzoeker toe te rekenen
medegedeeld dat betrokkene op de hoogte
van het leven te beroven, met dat opzet en
fout of verzuim pas na afloop van de termijn
was van het verzoek. Ook afgezien hiervan zijn
na kalm beraad en rustig overleg, een vlin-
voor het instellen van hoger beroep aan hem
de door de rechtbank vermelde omstandighe-
derbom, in elk geval een (geïmproviseerd)
is toegezonden of verstrekt.
den onvoldoende voor het oordeel dat betrok-
explosief (voorzien van een of meer metalen
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
kene niet bereid was zich te doen horen. De
kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur
komstig de conclusie van de A-G.
Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat
van een woning aan de [a-straat 1] (waarach-
De A-G meent dat het te ver gaat van een in
de advocaat van betrokkene blijkens het pro-
ter dan wel in de onmiddellijke nabijheid
persoon procederende saniet te verwachten
ces-verbaal van de zitting heeft verklaard dat
waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontplof-
dat hij zich realiseert dat hij na het verstrij-
hij meerdere malen tevergeefs heeft getracht
fing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van
ken van de door de rechter aangekondigde
contact te krijgen met betrokkene, zelfs nog
dat voorgenomen misdrijf niet voltooid’.
uitspraaktermijn, zelf contact moet opnemen
op de dag voorafgaand aan de zitting.
De raadsman van verdachte heeft in appel
met de rechtbank (2.8), indien hem dat niet is
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
onder meer het volgende aangevoerd:
medegedeeld.
komstig de conclusie van de A-G.
‘Moord: door explosief tot ontploffing te
De A-G vermeldt dat de Bopz-rechter onderzoek
brengen waardoor [slachtoffer] van het leven
moet doen naar de bereidheid van de betrokke-
zou worden beroofd. Te bewijzen bestand-
ne om zich te doen horen (2.11-2.12).
deel: met voorbedachten rade en na kalm
1442
(Sr art. 289)
beraad en rustig overleg Blijkt niet uit dossier. Wordt door aangever verklaard over iets
11 juli 2014, nr. 14/01749 (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
Hoge Raad (strafkamer)
onder zijn neus houden. Rook weeïg/karton,
Heisterkamp, C.E. Drion; A-G mr. F.F.
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
blijkt niet wat dit precies is geweest. Kan der-
Langemeijer)
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
halve niet uit volgen dat er enig plan zou
ECLI:NL:HR:2014:1639
straf(proces)recht Radboud Universiteit
zijn om vlinderbom tot ontploffing te bren-
Nijmegen.
gen in nabijheid van aangever. Ook voor overige geen aanwijzingen van enig vooropgezet
Wet Bopz. Bereidheid zich te doen horen. HR: De door de rechtbank vermelde omstandigheden zijn onvoldoende voor het
1443
plan. Blijkt derhalve niet van voorbedachte raad. Afsteken van explosief lijkt juist een impulsieve daad. Plan was immers om met
oordeel dat betrokkene niet bereid was zich 1 juli 2014, nr. 13/03578
pas van aangever en in zijn gezelschap te
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
gaan pinnen. Op moment dat verdachte de
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg)
woning verlaat wordt plotseling de deur
(Na aanvullende conclusie van A-G mr. G.
dicht gedaan en wordt hij buitengesloten.
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
Knigge, strekkende tot vernietiging wat
Persoon heeft dus geen tijd gehad om daar
officier van justitie, niet verschenen.
betreft het onder 3 tenlastegelegde feit en
van te voren over na te denken nu hij zich
de strafoplegging, in zoverre tot terugwij-
plotseling in deze situatie bevindt. Vrijwel
Procesverloop
zing dan wel verwijzing, en tot verwerping
direct daarna wordt er een explosief tot ont-
De rechtbank heeft een voorlopige machti-
voor het overige; adv. mr. M.J. Lamers,
ploffing gebracht. Niets duidt er op dat er
ging verleend tot opname en verblijf van
Utrecht)
voorafgaand aan dat moment sprake is van
betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis
ECLI:NL:HR:2014:1560
kalm beraad en/of rustig overleg. Immers
te doen horen. (Wet Bopz art. 8)
vrijwel direct daarna (uit verklaring aange-
voor de duur van zes maanden. Toepassing maatstaven voorbedachte raad
ver), lijkt te duiden op handelen uit impuls.
Hoge Raad
zoals aangevuld in HR 15 oktober 2013,
Feitelijk geen tijd geweest voor kalm beraad
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter,
ECLI:NL HR:2013:963, NJ 2014/156: ontoerei-
of overleg. Strenge eisen door HR o.a. in
alvorens op het verzoek tot het verlenen van
kende motivering van voorbedachte raad
ECLI:NL:PHR:2013:BY5695, 16 januari 2013.
een voorlopige machtiging te beslissen, dege-
gelet op mogelijke contra-indicaties en
Bestanddeel kan niet worden bewezen, der-
1956
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
halve vrijspraak voor feit 3 onder primair.’
gen die voor of tegen het bewezen verklaren
gehandeld in een ogenblikkelijke
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
van voorbedachte raad pleiten. De vaststel-
gemoedsopwelling, niet toereikend is om
verklaring onder meer overwogen: ‘In het
ling dat de verdachte voldoende tijd had om
daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat
onderhavige situatie heeft verdachte het
zich te beraden op het te nemen of het geno-
sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15
geïmproviseerde explosief waarmee hij een
men besluit vormt weliswaar een belangrijke
oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963, NJ
ontploffing te weeg kon brengen uit Purme-
objectieve aanwijzing dat met voorbedachte
2014/156).
rend meegenomen naar Amersfoort. Dit
raad is gehandeld, maar behoeft de rechter
3.3. Het hof heeft zijn oordeel, gelet op het-
explosief was voorzien van loden kogeltjes
niet ervan te weerhouden aan contra-indica-
geen hiervoor is vooropgesteld met betrek-
die bij ontploffing van het explosief voor
ties een zwaarder gewicht toe te kennen.
king tot mogelijke contra-indicaties, ontoerei-
mogelijk extra schade kunnen zorgen. Daar-
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
kend gemotiveerd, mede in aanmerking
naast is er op de computer van [betrokkene
de omstandigheid dat de besluitvorming en
genomen dat het hof kennelijk heeft geoor-
1] gekeken naar You Tube filmpjes betreffen-
uitvoering in plotselinge hevige drift plaats-
deeld dat de gelegenheid voor de verdachte
de vuurwerk en de uitwerking hiervan. Hier-
vinden, dat slechts sprake is van een korte
om na te denken over de betekenis en de
uit leidt het hof af dat verdachte al voor de
tijdspanne tussen besluit en uitvoering of
gevolgen van zijn voorgenomen daad en om
overval voornemens was om gebruik te
dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens
zich daarvan rekenschap te geven, zich in het
maken van de vlinderbom. Nadat verdachte
de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo
bijzonder voordeed, nadat hij was buitenge-
door aangever buitengesloten was, heeft ver-
kunnen bepaalde omstandigheden (of een
sloten, ‘gedurende de bevestiging van de vlin-
dachte de vlinderbom aan de deur(klink) van
samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk
derbom en het gesprek met aangever’ (‘lan-
aangever bevestigd. Tijdens deze handelin-
tot het oordeel brengen dat de verdachte in
ger dan een aantal seconden’).
gen heeft verdachte nog woordelijk en moge-
het gegeven geval niet met voorbedachte
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
lijk zichtbaar (het slachtoffer stond immers
raad heeft gehandeld.
Volgen vernietiging van de bestreden uit-
achter het matglas in de deur) contact gehad
Mede met het oog op het strafverzwarende
spraak uitsluitend wat betreft de beslissin-
met de aangever. Naar het oordeel van het
gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan
gen ter zake van het onder feit 3 tenlastege-
hof heeft verdachte gedurende de bevesti-
de vaststelling dat de voor voorbedachte raad
legde en de strafoplegging en in zoverre
ging van de vlinderbom en het gesprek met
vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaalde-
terugwijzing.
aangever, waarbij hij de wetenschap had dat
lijk eisen worden gesteld en dient de rechter,
het slachtoffer zich in de nabijheid van de
in het bijzonder indien de voorbedachte raad
vlinderbom bevond, gelegenheid gehad om
niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt,
na te denken over de betekenis en gevolgen
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
van zijn voorgenomen daad en zich daarvan
verklaring nadere aandacht te geven.
1 juli 2014, nr. 13/04296
rekenschap kunnen geven. Nu het handelen
De achtergrond van het vereiste dat de ver-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
van verdachte en het gesprek een zekere tijd
dachte de gelegenheid heeft gehad na te den-
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
– langer dan een aantal seconden – in beslag
ken over de betekenis en de gevolgen van
Brink)
hebben genomen en enige aanwijzing voor
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
de mogelijkheid dat het handelen van de ver-
rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.J.J. van
dachte het gevolg is geweest van enige ogen-
dat de verdachte die gelegenheid heeft
Rijsbergen, Breda)
blikkelijke gemoedsbeweging ontbreekt acht
gehad, het redelijk is aan te nemen dat de
ECLI:NL:HR:2014:1563
het hof gelet op vorenstaande feiten en
verdachte gebruik heeft gemaakt van die
omstandigheden buiten redelijke twijfel
gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nage-
Opsporing door niet specifiek in de wet
komen vast te staan dat de verdachte heeft
dacht over de betekenis en de gevolgen van
geregelde inzet van zogenoemde ‘stille
gehandeld met voorbedachten rade.’
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
sms’: in casu toepassing van deze methode
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
rekenschap heeft gegeven (vergelijk het over-
op basis van art. 3 Politiewet 2012 toege-
van feit 3, voor zover inhoudende dat de ver-
leg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis
staan nu in het onderhavige geval het toe-
dachte met voorbedachte raad heeft gehan-
is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke
zenden van de stille sms-berichten een
deld, ontoereikend is gemotiveerd.
gemoedsopwelling). Dat de verdachte daad-
beperkte inbreuk heeft gemaakt op grond-
werkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap
rechten van de verdachte en niet zeer risi-
Hoge Raad, onder meer:
heeft gegeven leent zich immers moeilijk
covol is geweest voor de integriteit en
3.2. Voor een bewezenverklaring van het
voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval
beheersbaarheid van de opsporing.
bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen
dat de verklaringen van de verdachte en/of
vast te staan dat de verdachte zich geduren-
eventuele getuigen geen inzicht geven in
(Sv art. 126g, 126m, 126n, 141, 142; Politiewet
de enige tijd heeft kunnen beraden op het te
hetgeen voor en ten tijde van het begaan van
2012 art. 3)
nemen of het genomen besluit en dat hij
het feit in de verdachte is omgegaan. Of in
niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
een dergelijk geval voorbedachte raad bewe-
Inleiding: Verdachte is veroordeeld wegens
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid
zen kan worden, hangt dan sterk af van de
– kort gezegd – 1. medeplegen van opzette-
heeft gehad na te denken over de betekenis
hierboven bedoelde gelegenheid en van de
lijk handelen in strijd met een in art. 2 onder
en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
overige feitelijke omstandigheden van het
B Opiumwet gegeven verbod; 2. medeplegen
en zich daarvan rekenschap te geven.
geval zoals de aard van het feit, de omstan-
van om een feit, bedoeld in het lid 4 of lid 5
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte
digheden waaronder het is begaan alsmede
van art. 10 Opiumwet, voor te bereiden of te
raad gaat het bij uitstek om een weging en
de gedragingen van de verdachte voor en
bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen en
waardering van de omstandigheden van het
tijdens het begaan van het feit. Daarbij ver-
stoffen voorhanden hebben, waarvan hij
concrete geval door de rechter, waarbij deze
dient opmerking dat de enkele omstandig-
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van
het gewicht moet bepalen van de aanwijzin-
heid dat niet is komen vast te staan dat is
dat feit; en 4. medeplegen van opzettelijk
1444
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1957
Rechtspraak
handelen in strijd met het in art. 3 onder C
havige geval het toezenden van voormelde,
te lokaliseren onrechtmatig was, ten onrech-
Opiumwet gegeven verbod.
voor de gebruiker van het toestel niet-waar-
te, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft
Het zesde middel klaagt dat het hof ten
neembare sms-berichten, een beperkte
verworpen.
onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd
inbreuk heeft gemaakt op grondrechten van
heeft geoordeeld dat met de inzet van de
de verdachte en niet zeer risicovol is geweest
Hoge Raad, onder meer:
zogenoemde ‘stille sms’ geen inbreuk van
voor de integriteit en beheersbaarheid van
3.4. Het gaat in deze zaak om het volgende.
betekenis wordt gemaakt op de privacy van de
de opsporing, geeft niet blijk van een onjuis-
Bij de opsporing van de verdachte is met toe-
ontvanger. Het zevende middel klaagt dat het
te rechtsopvatting. Of dat oordeel begrijpelijk
stemming van de officier van justitie een
hof ten onrechte, althans ontoereikend gemo-
is, is afhankelijk van de omstandigheden van
zogenoemde IMSI-catcher ingezet, teneinde
tiveerd heeft geoordeeld dat de inzet van de
het geval. In het onderhavige geval is dat oor-
het geografisch gebied af te bakenen waar-
zogenoemde ‘stille sms’ als zodanig geen bij-
deel niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking
binnen de GSM-telefoon van de verdachte,
zondere risico’s oproept voor de integriteit en
genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat:
waarvan het nummer reeds bekend was, zich
beheersbaarheid van de opsporing. De Hoge
- gelet op de duur en frequentie van toezen-
bevond. Met behulp van dit middel kan wor-
Raad bespreekt de middelen gezamenlijk.
ding, slechts een beperkt beeld van de bewe-
den bepaald op welke plaats (de gebruiker
gingen van de gebruiker van de telefoon
van) de GSM-telefoon zich bevindt, zonder
Hoge Raad, onder meer:
werd verkregen;
dat kan worden waargenomen wat de gebrui-
2.3. In de onderhavige zaak heeft het hof
- het opsporingsmiddel met toestemming
ker doet of zegt. Met behulp van dit middel
vastgesteld dat met het oog op het zwaarwe-
van de officier van justitie is ingezet;
is de verdachte getraceerd en aangehouden.
gende opsporingsbelang van het lokaliseren
- ondanks gebreken in de verslaglegging uit-
3.5.1. Voor zover het middel berust op de
van een draaiend amfetamine-laboratorium,
eindelijk voldoende duidelijkheid over de
opvatting dat de inzet van de zogenoemde
met toestemming van de officier van justitie,
inzet van de methode is verkregen; en
IMSI-catcher op de in 3.4 omschreven wijze
in een periode van vijf dagen, gedurende een
- reeds uitvoering werd gegeven aan op de
is geregeld in art. 126nb (oud) Sv, is deze
tijdspanne van tussen zes en twaalf uur, elk
voet van de art. 126g, 126m en 126n Sv door
opvatting onjuist. Dat artikel betreft immers
half uur een stil sms-bericht (tot een totaal
de officier van justitie gegeven bevelen en
slechts de bevoegdheid om met behulp van
van ongeveer 90 sms-berichten) is gezonden
een machtiging van de rechter-commissaris
in dat artikel bedoelde apparatuur - waaron-
naar een GSM-telefoontoestel waarvan werd
als bedoeld in art. 126m, vijfde lid, Sv was
der de IMSI-catcher - het nummer te verkrij-
aangenomen dat het door de verdachte werd
verstrekt.
gen waarmee de gebruiker van een commu-
gebruikt, welke berichten voor de gebruiker
2.6. De middelen zijn in zoverre tevergeefs
nicatiedienst kan worden geïdentificeerd. Art.
van de telefoon niet waarneembaar waren,
voorgesteld.
126nb (oud) Sv en art. 3.10 (oud) Telecommunicatiewet sluiten naar tekst en strekking
teneinde met gebruikmaking van de mogelijkheden die het telecommunicatienetwerk bood een globale indicatie te verkrijgen van
1445
niet uit dat de IMSI-catcher ook buiten de daarin genoemde gevallen mag worden gebruikt, zoals om het geografisch gebied af
de plaats waar dat telefoontoestel en daarmee de gebruiker daarvan zich bevonden.
1 juli 2014, nr. 12/01277
te bakenen waarbinnen (de gebruiker van) de
Het hof heeft voorts vastgesteld dat van de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
GSM-telefoon zich bevindt.
gelijktijdige inzet van andere hulpmiddelen,
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
3.5.2. De onderhavige inzet van de IMSI-cat-
zoals een zogenoemde IMSI-catcher, geen
Brink)
cher is als zodanig niet in een daarop toege-
gebruik is gemaakt.
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
sneden wettelijke bepaling geregeld. Voor
2.4. Het toezenden van voor de gebruiker van
kende tot vernietiging wat betreft de opge-
een niet specifiek in de wet geregelde wijze
de telefoon niet-waarneembare sms-berich-
legde straf, tot vermindering daarvan en tot
van opsporing als in deze zaak aan de orde
ten is als zodanig niet in een daarop toege-
verwerping voor het overige; adv. mr. M.L.
moet worden aangenomen dat de opspo-
sneden wettelijke bepaling geregeld. Voor
Groeneveld, Rotterdam)
ringsambtenaren op grond van art. 2 (oud)
een niet specifiek in de wet geregelde wijze
ECLI:NL:HR:2014:1562
Politiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012) en art. 141 en 142 Sv, zoals in de rechtspraak
van opsporing als in deze zaak aan de orde moet worden aangenomen dat de opspo-
Opsporing door niet specifiek in de wet
van de Hoge Raad uitgelegd, alleen bevoegd
ringsambtenaren op grond van art. 2 (oud)
geregelde inzet van zogenoemde ‘IMSI-cat-
zijn haar in te zetten op een wijze die een
Politiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012)
cher’: in casu toepassing van deze methode
beperkte inbreuk maakt op grondrechten
en art. 141 en 142 Sv, zoals in de rechtspraak
op basis van art. 3 Politiewet 2012 toege-
van burgers en die niet zeer risicovol is voor
van de Hoge Raad uitgelegd, alleen bevoegd
staan, mede in aanmerking genomen de
de integriteit en beheersbaarheid van de
zijn haar in te zetten op een wijze die een
kennelijk korte duur van de inzet van het
opsporing. In het bijzonder kan de toepas-
beperkte inbreuk maakt op grondrechten
apparaat waarvoor toestemming is gegeven
sing van deze opsporingsmethode jegens de
van burgers en die niet zeer risicovol is voor
door de officier van justitie.
gebruiker van de GSM-telefoon onrechtmatig zijn indien zij in verband met de duur, inten-
de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. In het bijzonder kan de toepas-
(Sv art. 126nb, 141, 142; Politiewet 2012 art. 3;
siteit en frequentie ervan geschikt is om een
sing van deze opsporingsmethode jegens de
Telecommunicatiewet art. 3.10)
min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk
gebruiker van het telefoontoestel onrechtmatig zijn indien zij in verband met de duur,
Inleiding:
leven van de betrokkene.
intensiteit en frequentie ervan geschikt is
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
3.6. Het oordeel van het hof dat de inzet van
om een min of meer compleet beeld te ver-
gezegd – poging tot doodslag en poging tot
de IMSI-catcher in de gegeven omstandighe-
krijgen van bepaalde aspecten van het per-
zware mishandeling. Het middel klaagt dat
den slechts een zo beperkte inbreuk maakt
soonlijk leven van de betrokkene.
het hof het verweer dat het inzetten van een
op de persoonlijke levenssfeer van de ver-
2.5. Het oordeel van het hof dat in het onder-
zogenoemde IMSI-catcher om de verdachte
dachte dat voor dat gebruik art. 2 (oud) Poli-
1958
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
tiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012) een
de waarheidsvinding, inbreuk is gemaakt op
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toerei-
toereikende wettelijke grondslag biedt, geeft
het verschoningsrecht van de klager, zodat
kend gemotiveerd. Voor zover het middel
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
de beslissing van de rechtbank niet naar de
over dat oordeel klaagt, is het tevergeefs
Of dat oordeel begrijpelijk is, is afhankelijk
eis der wet met redenen is omkleed.
voorgesteld. Volgt verwerping van het beroep.
van de omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is dat oordeel niet onbe-
Hoge Raad, onder meer:
grijpelijk, mede in aanmerking genomen de
2.4.1. Indien een doorzoeking plaatsvindt op
kennelijk korte duur van de inzet van het
het kantoor van een notaris geschiedt aldaar
apparaat waarvoor toestemming is gegeven
de inbeslagneming van stukken - ook indien
door de officier van justitie.
de rechter-commissaris die stukken mee-
1 juli 2014, nr. 12/05627
3.7. Het middel faalt.
neemt naar zijn kantoor ter nadere beoorde-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
ling - op grond van het (voorlopig) oordeel
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma,
van de rechter-commissaris dat deze stukken
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
kunnen dienen om de waarheid aan de dag
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
te brengen. Ter beoordeling daarvan zal hij
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
1 juli 2014, nr. 12/05629
voor zover dat noodzakelijk is van de inhoud
dan wel verwijzing; OM-cassatie, tegenge-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
van die stukken moeten kunnen kennisne-
sproken door adv. mr. N. van der Laan,
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg, V.
men.
Amsterdam)
van den Brink)
De verschoningsgerechtigde moet in staat
ECLI:NL:HR:2014:1565
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
worden gesteld zich uit te laten over zijn ver-
kende tot verwerping; adv. mr. N. van der
schoningsrecht met betrekking tot de in
Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en
Laan, Amsterdam)
beslag te nemen of inbeslaggenomen stuk-
verschoningsrecht: erop gelet dat de klager
ECLI:NL:HR:2014:1566
ken. Diens standpunt dient te worden geëer-
als advocaat dagvaardingen voor civiele
biedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel
procedures valselijk heeft opgemaakt en in
Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en
erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist
een civiele procedure opzettelijk gebruik
verschoningsrecht: indien een doorzoeking
is. Het oordeel of dat laatste het geval is
heeft gemaakt van een valse schuldbeken-
plaatsvindt op het kantoor van een notaris
komt in eerste instantie toe aan de rechter-
tenis, is het oordeel van de rechtbank dat
geschiedt aldaar de inbeslagneming van
commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk
de verdenking jegens de klager niet samen-
stukken op grond van het (voorlopig) oor-
overleg met de Ringvoorzitter (of diens ver-
hangt met de kern van de werkzaamheden
deel van de rechter-commissaris dat deze
vanger). Voor zover dat noodzakelijk is mag
van een advocaat en dat die verdenking
stukken kunnen dienen om de waarheid
de rechter-commissaris ook daartoe van de
niet het vertrouwen aantast dat in de
aan de dag te brengen; ter beoordeling
inhoud van de stukken waarop het verscho-
samenleving in een advocaat bij zijn optre-
daarvan zal hij voor zover dat noodzakelijk
ningsrecht betrekking heeft, kennisnemen.
den in gerechtelijke procedures moet kun-
is ook van de inhoud van die stukken moe-
De omstandigheid dat de rechter-commissa-
nen worden gesteld niet begrijpelijk. Aldus
ten kunnen kennisnemen.
ris ter beoordeling van de relevantie van de
ontoereikende motivering door de recht-
stukken voor de waarheidsvinding of ter
bank dat niet gesproken kan worden van
beoordeling van het standpunt van de ver-
zeer uitzonderlijke omstandigheden die
schoningsgerechtigde kennisneemt van de
rechtvaardigen dat het verschoningsrecht
Inleiding:
stukken als hiervoor bedoeld, brengt dus niet
van de klager mag worden doorbroken.
De rechtbank heeft het namens de klager
mee dat sprake is van een inbreuk op het
- een notaris - ingediende klaagschrift, voor
verschoningsrecht.
zover strekkende tot teruggave en een verbod
2.4.2. Opmerking verdient dat bij de beoorde-
tot kennisneming van de onder de klager
ling door de rechter-commissaris van de
Inleiding:
inbeslaggenomen stukken ten aanzien waar-
vraag of zich zeer uitzonderlijke omstandig-
De rechtbank heeft het namens de klager
van door hem een beroep is gedaan op zijn
heden voordoen die rechtvaardigen dat het
- een advocaat - ingediende klaagschrift,
verschoningsrecht, ongegrond verklaard.
verschoningsrecht moet wijken voor het
strekkende tot teruggave van de onder hem
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt
belang van de waarheidsvinding kennisne-
inbeslaggenomen dossiers, gegrond verklaard
gesteld dat de rechter-commissaris de stuk-
ming van de inhoud van die stukken door-
en de teruggave van de dossiers gelast.
ken niet had mogen inzien en inhoudelijk
gaans niet vereist zal zijn nu het daarbij gaat
Het middel van het Openbaar Ministerie
had mogen beoordelen. Enerzijds niet omdat
om de beoordeling van omstandigheden die
klaagt dat de rechtbank haar oordeel dat zich
zij de behandeling van het klaagschrift had
zich ongeacht de inhoud van de stukken
geen zeer uitzonderlijke omstandigheden
moeten afwachten en anderzijds niet omdat
voordoen.
voordoen op grond waarvan het belang dat
zij haar oordeel dat sprake is van zeer uitzon-
2.5. De beslissing van de rechtbank tot onge-
de waarheid aan het licht komt moet prevale-
derlijke omstandigheden niet had mogen
grondverklaring van het klaagschrift is blij-
ren boven het aan de klager, als advocaat,
doen steunen op stukken die juist onder het
kens de hiervoor weergegeven overwegingen
toekomende verschoningsrecht, onbegrijpe-
verschoningsrecht vallen.
niet gebaseerd op de inhoud van de stukken
lijk heeft gemotiveerd.
De rechtbank deelt deze opvatting niet.
die onder het verschoningsrecht vallen, maar
Het middel bevat onder meer de klacht dat
op het eigen oordeel van de rechtbank dat op
Hoge Raad, onder meer:
bij de beoordeling of sprake is van zeer uit-
grond van zeer uitzonderlijke omstandighe-
3.5. De rechtbank heeft op grond van de
zonderlijke omstandigheden op grond waar-
den het verschoningsrecht op de stukken
onderliggende stukken in de strafdossiers,
van het verschoningsrecht dat klager heeft
waarop het klaagschrift ziet, dient te wijken
waarbij de rechtbank kennelijk in het bijzon-
als notaris moet wijken voor het belang van
voor het belang van de waarheidsvinding.
der het oog heeft op het in 3.4 vermelde pro-
1446
(Sv art. 94, 218, 552a)
1447
(Sv art. 94, 218, 552a)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1959
Rechtspraak
ces-verbaal, geoordeeld dat ‘ten aanzien van
hof tot het verlenen van verstek tegen de
per, Amsterdam)
de zaken [betrokkene 1]-[betrokkene 2] en
niet-verschenen verdachte. Het middel berust
ECLI:NL:HR:2014:1575
[betrokkene 3]-[betrokkene 4] gesproken kan
op de stelling dat de vermelding van het kan-
worden van een redelijk vermoeden van
tooradres van de raadsman van de verdachte,
Termijnoverschrijding instellen hoger
schuld dat klager zich heeft schuldig gemaakt
Sportlaan 40 te ’s-Gravenhage, in navolgende
beroep, art. 408 Sv: de opvatting dat het hof
aan strafbare feiten, te weten oplichting van
brief bezwaarlijk anders kan worden verstaan
gehouden is ambtshalve te onderzoeken of
een rechtbank en valsheid in geschrift’. Uit
dan als de opgave van een adres als bedoeld
de overschrijding van die termijn ver-
dat proces-verbaal, dat is gehecht aan de door
in art. 588a lid 1 aanhef en onder c, Sv waar-
schoonbaar is, vindt geen steun in het
de officier van justitie gedane vordering door-
aan mededelingen over de strafzaak kunnen
recht.
zoeking ter inbeslagneming, blijkt dat de fei-
worden toegezonden. Voornoemde - per fax
ten en omstandigheden waarop die verden-
verzonde - brief van de raadsman van de ver-
king is gebaseerd inhouden dat de klager als
dachte, mr. M.M. Kuyp, houdt in: ‘Door [ver-
advocaat dagvaardingen voor civiele procedu-
dachte], bij u beter bekend onder bovenge-
Inleiding:
res valselijk heeft opgemaakt en in een civiele
melde parketnummers, ben ik bepaaldelijk
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk
procedure opzettelijk gebruik heeft gemaakt
gevolmachtigd namens hem beroep in te
verklaard in het hoger beroep op de grond
van een valse schuldbekentenis. Gelet daarop
stellen tegen het vonnis, alsmede tegen alle
dat, nu zich een omstandigheid heeft voorge-
is het oordeel van de rechtbank dat de verden-
andere genomen beslissingen, van 29 juli
daan waaruit voortvloeit dat de dag van de
king jegens de klager niet samenhangt met de
2009 onder parketnummer 09/403496-08 en
terechtzitting de verdachte tevoren bekend
kern van de werkzaamheden van een advo-
van 30 maart 2010 onder parketnummer
was, de verdachte ingevolge art. 408 lid 1
caat en dat die verdenking niet het vertrou-
09/402544-08 door de kantonrechter van uw
aanhef en onder c Sv binnen veertien dagen
wen aantast dat in de samenleving in een
rechtbank. Door dit faxbericht verleen ik u
nadat het vonnis was gewezen het hoger
advocaat bij zijn optreden in gerechtelijke pro-
- enig griffiemedewerker te ’s-Gravenhage - de
beroep had moeten instellen, hetgeen hij
cedures moet kunnen worden gesteld, niet
volmacht beroep in te stellen tegen het von-
heeft verzuimd.
begrijpelijk. Nu de rechtbank mede op grond
nis en alle andere door de rechtbank geno-
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
daarvan tot het oordeel is gekomen dat niet
men beslissingen in de zaak tegen cliënt op
ting in hoger beroep heeft de verdachte
gesproken kan worden van zeer uitzonderlijke
29 juli 2009 onder parketnummer
aldaar verklaard dat hij, voorafgaand aan de
omstandigheden die rechtvaardigen dat het
09/403496-08 en op 30 maart 2010 onder
terechtzitting in eerste aanleg, ‘de rechtbank
verschoningsrecht van de klager mag worden
parketnummer 09/402544-08. Ik verzoek u
(...) [heeft] gebeld en gezegd dat ik verhin-
doorbroken, is dit oordeel niet toereikend
dan ook onmiddellijk het rechtsmiddel aan
derd was. Mij is toen verteld dat de behande-
gemotiveerd.
te wenden (HR 22 december 2009,
ling toch door zou gaan’.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
ECLI:NL:HR:2009:BJ7810). Ik verzoek mij een
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
Volgt vernietiging en terugwijzing.
afschrift van de “akte instellen rechtsmiddel”
hoger beroep houdt niet in dat de verdachte
te doen toekomen. De oproeping kan te zij-
- die aldaar was verschenen - heeft aange-
ner tijd eveneens aan mijn kantooradres wor-
voerd dat de overschrijding van de termijn
den verzonden.’
voor het instellen van het hoger beroep ver-
1448
(Sv art. 408)
schoonbaar was. 1 juli 2014, nr. 13/01954
Hoge Raad, onder meer:
Het middel klaagt dat het hof heeft ver-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
3.4. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat de
zuimd te onderzoeken of de overschrijding
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
vermelding van het kantooradres van mr.
door de verdachte van de wettelijke termijn
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
M.M. Kuyp in voormelde brief niet kan gel-
voor het instellen van het hoger beroep ver-
strekkende tot vernietiging en tot verwij-
den als de opgave van een adres in de zin
schoonbaar was.
zing; adv. mr. W.H. Jebbink, Amsterdam)
van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
ECLI:NL:HR:2014:1589
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
Hoge Raad, onder meer:
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.3. Het middel, dat berust op de opvatting
Vermelding van het kantooradres van de
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat
dat het hof gehouden was ambtshalve te
raadsman van verdachte als de opgave van
voormelde brief − in strijd met het derde lid
onderzoeken of de overschrijding van die
een adres in de zin van art. 588a lid 1 aan-
van art. 450 Sv − niets inhoudt omtrent de
termijn verschoonbaar was, faalt omdat die
hef en onder c Sv: in casu kon die vermel-
instemming van de verdachte met het door
opvatting geen steun vindt in het recht.
ding in een brief niet als zodanige opgaaf
de griffiemedewerker aanstonds in ontvangst
3.4. Opmerking verdient voorts het volgende.
gelden mede omdat die brief in strijd met
nemen van de oproeping noch omtrent een
Voor zover het middel klaagt dat het hof
art. 450 lid 3 Sv niets inhoudt omtrent de
adres van de verdachte voor de ontvangst
- gelet op de hiervoor weergegeven verkla-
instemming van de verdachte met het door
van een afschrift van de dagvaarding.
ring van de verdachte - gehouden was te
de griffiemedewerker aanstonds in ont-
3.5. Het middel faalt.
onderzoeken of de zaak op de voet van art.
vangst nemen van de oproeping noch omtrent een adres van de verdachte voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaar-
423 Sv naar de Politierechter moest worden
1449
ding. A-G: anders.
teruggewezen, miskent het de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de personen die een kernrol vervullen bij het
1 juli 2014, nr. 13/01109
onderzoek ter terechtzitting. Immers, hier
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
doet zich niet de situatie voor dat de ver-
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
dachte bij het onderzoek ter terechtzitting
Inleiding:
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij
Het middel klaagt over de beslissing van het
strekkende tot verwerping; adv. mr. J. Kuij-
de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is
(Sv art. 450, 588a)
1960
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
gebracht van de dag van de terechtzitting en
doen, die voortvloeien uit het toepasselijke
van de opgelegde gevangenisstraf voor ‘voor-
zich evenmin een omstandigheid heeft voor-
verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bij-
waardelijke’ invrijheidstelling. De strafrechte-
gedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem
zonder art. 552l Sv, dan wel indien door de
lijke positie van [veroordeelde] zou worden
tevoren bekend was (vergelijk HR 7 mei 1996,
inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt
verzwaard als hij in Nederland pas in aan-
NJ 1996/557).
gehandeld in strijd met fundamentele begin-
merking zou komen voor voorwaardelijke
Volgt verwerping van het beroep.
selen van Nederlands strafprocesrecht (verge-
invrijheidstelling na 2/3e van de opgelegde
lijk HR 19 maart 2002,
gevangenisstraf van dertig maanden, terwijl
ECLI:NL:HR:2002:ZD2927, NJ 2002/580).
hij in België na 1/3e van die gevangenisstraf
3.5. Het middel steunt onder meer op de
voorlopige in vrijheid zou kunnen worden
opvatting dat de wet niet de mogelijkheid
gesteld. De raadsman heeft aangevoerd dat
1 juli 2014, nr. 13/00231
biedt aan het in art. 552p, tweede lid, Sv
beide opties in België mogelijk zijn en hij
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
bedoelde verlof voorwaarden te verbinden
heeft bovendien aangegeven dat [veroordeel-
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
teneinde te waarborgen dat toewijzing ervan
de] voor voorlopige invrijheidstelling in aan-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
niet in strijd is met art. 552l, eerste lid aan-
merking zou kunnen komen, omdat hij tot
kende tot verwerping; adv. mr. P.M. van Rus-
hef en onder c, (oud) Sv, en dat de rechtbank
een vrijheidsstraf tot en met drie jaar is ver-
sen Groen, ’s-Gravenhage, en mr. D.S.
derhalve ten onrechte heeft geoordeeld dat
oordeeld.
Schreuders, Amsterdam)
het verlof toewijsbaar is met dien verstande
Het middel klaagt over de door de Rechtbank
ECLI:NL:HR:2014:1582
dat de stukken niet mogen worden overge-
gehanteerde maatstaf bij de afwijzing van
dragen voor (eventueel) onderzoek naar de
het verzoek tot aanhouding van de behande-
Verlofverlening tot terbeschikkingstelling
betrokkenen ter zake van het door een van
ling van de vordering voor het doen inwin-
aan officier van justitie van in beslag geno-
de betrokkenen plegen van een van de door
nen van informatie over de mogelijkheid van
men stukken van overtuiging om deze aan
de rechtbank genoemde strafbare feiten. Die
voorlopige invrijheidstelling in België.
buitenlandse autoriteiten af te geven, art.
opvatting is echter onjuist, ook indien de toe-
De Rechtbank heeft in het kader van de over-
552p lid 2 Sv: Hoge Raad herhaalt toetsings-
wijsbaarheid van het verlof wordt beoordeeld
name van de tenuitvoerlegging van de bij
kader waarnaar rechter zich in verband met
aan de hand van art. 552l Sv zoals dat luidt
arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen
zodanige verlofverlening heeft te richten.
met ingang van 1 juli 2013.
aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsstraf,
Onjuist is de opvatting dat de wet niet de
3.6. Het middel faalt in zoverre.
een gevangenisstraf van dertig maanden
1450
opgelegd. In haar uitspraak heeft de Recht-
mogelijkheid biedt aan het in art. 552p lid 2 Sv bedoelde verlof voorwaarden te verbinden teneinde te waarborgen dat toewijzing
1451
bank het in het middel bedoelde verzoek als volgt samengevat en afgewezen: “De raadsman van de veroordeelde heeft verzocht de
ervan niet in strijd is met art. 552l lid 1 1 juli 2014, nr. 14/00345
behandeling van de vordering aan te houden,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
teneinde nadere informatie in te winnen bij
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
de Belgische autoriteiten. Hij heeft daartoe
(na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
het volgende aangevoerd. (...) Het Belgische
Inleiding:
Spronken, strekkende tot vernietiging en
recht kent twee systemen inzake de vervroeg-
Het middel klaagt dat de rechtbank de vorde-
terugwijzing naar de rechtbank; adv. mr.
de invrijheidstelling: de voorwaardelijke
ring tot het verlenen van verlof als bedoeld in
P.H.L.M. Souren, Amsterdam)
invrijheidstelling en de voorlopige invrijheid-
art. 552p lid 2 Sv in strijd met art. 552l lid 1,
ECLI:NL:HR:2014:1597
stelling. Bij vrijheidsstraffen tot en met drie
aanhef en onder c Sv. (Sv art. 552k, 552l, 552p)
jaar beslist de gevangenisdirecteur over voor-
aanhef en onder c, (oud) Sv heeft toegewezen. Afwijzing van het verzoek tot aanhouding
lopige invrijheidstelling. In de regel wordt
Hoge Raad, onder meer:
van de behandeling van de WOTS-vordering
een veroordeelde voorlopig in vrijheid
3.4. In deze zaak stond de rechtbank voor de
voor het doen inwinnen van informatie
gesteld nadat hij één derde van de vrijheids-
taak te beoordelen of aan de officier van jus-
over de mogelijkheid van voorlopige invrij-
straf heeft ondergaan. Bij een voorlopige
titie op de voet van art. 552p, tweede lid, Sv
heidstelling in België, art. 328 jo 331 jo art.
invrijheidstelling worden minder eisen
verlof kon worden verleend om de daartoe
315 Sv: Hoge Raad casseert niet aangezien
gesteld dan bij een voorwaardelijke invrij-
door de rechter-commissaris geselecteerde
de rechtbank het toepasselijke noodzake-
heidstelling. De Belgische autoriteiten dienen
stukken aan de Mauritiaanse autoriteiten af
lijkheidscriterium hanteert, nu in haar oor-
het verschil tussen beide mogelijkheden op
te geven.
deel besloten ligt dat het doen inwinnen
te helderen. Gevraagd moet worden wanneer
In een dergelijk geval heeft de rechter - zoals
van informatie over de mogelijkheid van
en onder welke omstandigheden een veroor-
de rechtbank ook heeft gedaan - zich te rich-
voorlopige invrijheidstelling in België niet
deelde in het algemeen en deze veroordeelde
ten naar het volgende toetsingskader. Als
noodzakelijk is. A-G: anders.
in het bijzonder in aanmerking komt voor voorlopige invrijheidstelling. De mededeling
uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag - hier het
(Sv art. 315, 328, 331; WOTS art. 28)
in het verzoek dat veroordeelde pas na 2/3e van zijn straf in aanmerking zou komen voor
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (Trb. 2004, 11) - aan dat verzoek inge-
Inleiding:
voorwaardelijke invrijheidstelling is onvol-
volge art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk
De vraag die in deze zaak speelt - aldus A-G
doende. (...) In hetgeen de raadsman heeft
het verlangde gevolg dient te worden gege-
Spronken (par. 4) - is of de veroordeelde in
aangevoerd over de mogelijkheden van ver-
ven. Deze bepaling dient aldus te worden ver-
België al na tenuitvoerlegging van 1/3e van
vroegde invrijheidstelling naar Belgisch recht
staan dat slechts van inwilliging van het ver-
de opgelegde gevangenisstraf voor ‘voorlopi-
ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot
zoek kan worden afgezien indien zich
ge’ invrijheidstelling in aanmerking zou
aanhouding van de behandeling van de vor-
belemmeringen van wezenlijke aard voor-
komen en niet pas na ommekomst van 2/3e
dering. Het verzoek tot overname van de ten-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1961
Rechtspraak
uitvoerlegging houdt op dit punt het volgen-
Schending art. 1 EP EVRM door invoering
omzetbelasting verschuldigd waren over hun
de in: In België zou [betrokkene], gelet op de
van kansspelbelasting voor kansspelauto-
aandeel in het bruto spelresultaat.
veroordeling voor deelneming aan een crimi-
maten per 1 juli 2008 (waarbij van exploi-
3.1.4. Met ingang van 1 juli 2008 vallen de
nele organisatie, na 2/3e van zijn straf in
tant kansspelbelasting wordt geheven over
kansspelautomaten onder het regime van de
aanmerking komen voor voorwaardelijke
het gehele bruto spelresultaat)? Heffing
kansspelbelasting. Volgens dit regime moet
invrijheidstelling. Het vertrouwensbeginsel
kansspelbelasting dient een legitiem doel
de exploitant, zijnde degene die bedrijfsma-
brengt mee dat de rechtbank aanneemt dat
en is rechtsgeldig (lawful). Op niveau van
tig en als eigenaar speelautomaten gebruikt
deze, op het concrete geval van de veroor-
de regelgeving is de fair balance niet
of aan een ander in gebruik geeft, 29 percent
deelde toegespitste, mededeling juist is en
geschonden (anders: het Hof). Verwijzings-
kansspelbelasting afdragen over het gehele
gebaseerd is op een correcte toepassing van
hof moet uitzoeken of sprake is van een
bruto spelresultaat.
het Belgische recht. Daaruit volgt dat de ver-
individuele en buitensporige last. Omstan-
3.2.1. Voor het Hof was in geschil of belang-
oordeelde naar het oordeel van de Belgische
digheid dat organisator van casinospelen
hebbende over het onderhavige tijdvak kans-
autoriteiten klaarblijkelijk niet in aanmer-
kansspelbelasting verschuldigd is over een
spelbelasting verschuldigd is.
king zou komen voor een voorlopige invrij-
volledig aan hem toekomend bruto spelre-
(…)
heidstelling na 1/3e van de straf. Het algeme-
sultaat, terwijl de exploitant van kansspel-
3.2.4. Ten aanzien van de vraag of de heffing
ne betoog van de raadsman, dat erop neer
automaten ook kansspelbelasting dient te
van kansspelbelasting voor kansspelautoma-
komt dat het Belgische recht naast de moge-
voldoen over het gedeelte van het bruto
ten in strijd komt met de bescherming van
lijkheid van voorwaardelijke invrijheidstel-
spelresultaat dat niet aan hem toekomt,
eigendom van artikel 1 van het Eerste Proto-
ling ook de mogelijkheid van voorlopige
maar aan derden, behelst geen overtreding
col bij het EVRM (EP) heeft het Hof geoor-
invrijheidstelling kent, biedt onvoldoende
discriminatieverbod.
deeld dat in beginsel sprake is van een rechtsgeldige inbreuk met een doelstelling in
aanknopingspunten voor een ander oordeel. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhou-
(EVRM art. 1 Eerste Protocol en art. 1
het algemeen belang. De wetgever heeft vol-
ding van de behandeling van de vordering
Twaalfde Protocol; IVBPR art. 26; Wet KSB art.
gens het Hof echter niet de vereiste ‘fair
dan ook af.”
1 en art. 3)
balance’ betracht tussen het algemene
Hoge Raad, onder meer:
Cassatieberoep belanghebbende en cassatie-
heeft het Hof overwogen dat de wetgever de
2.3. Het door de raadsman gedane verzoek is
beroep staatssecreteraris.
hem toekomende ruime beoordelingsmarge
belang en het individuele belang. Daartoe
heeft overschreden door - uitgaande van de
een verzoek aan de rechter als bedoeld in art. 328 in verbinding met 331 Sv om gebruik te
Hoge Raad, onder meer:
hem bij de totstandkoming van deze wetge-
maken van de in art. 315 Sv omschreven
‘3.1.1. Het bedrijf van belanghebbende
ving ter beschikking staande gegevens -
bevoegdheid, welke bepalingen hier krach-
bestaat uit onder meer de exploitatie van
bewust het risico te aanvaarden dat ten min-
tens art. 28, vierde lid, WOTS van overeen-
speelautomaten. Daartoe beschikt zij over
ste een substantieel deel van de door de
komstige toepassing zijn. Maatstaf bij de
een vergunning als bedoeld in artikel 30h
nieuwe wettelijke regeling getroffen contri-
beoordeling van een dergelijk verzoek is of
van de Wet op de kansspelen.
buabelen met hun exploitatieactiviteiten in
de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is
3.1.2. Belanghebbende stelt de haar in eigen-
een structureel verliesgevende positie zou-
gebleken.
dom toebehorende speelautomaten op basis
den komen te verkeren. Het Hof heeft verder
2.4. In de overweging van de Rechtbank ligt
van een exploitatieovereenkomst tegen een
meegewogen dat de wetgever geen andere
als haar oordeel besloten dat zij het doen
vergoeding ter beschikking aan uitbaters van
rechtvaardiging heeft gegeven dan zuiver
inwinnen van informatie over de mogelijk-
horeca-ondernemingen (de mede-exploitan-
budgettaire overwegingen en dat de desbe-
heid van voorlopige invrijheidstelling in Bel-
ten). Het merendeel van de door belangheb-
treffende exploitatieactiviteiten worden ver-
gië niet noodzakelijk achtte. De Rechtbank
bende geëxploiteerde speelautomaten
richt in een strikt gereguleerd kader, zodat de
heeft dus de juiste maatstaf gehanteerd.
bestaat uit kansspelautomaten. Op grond
mogelijkheid om lastenverzwaring af te wen-
2.5. Het middel faalt.
van de exploitatieovereenkomsten ontvangt
telen door een aanpassing van het uitke-
belanghebbende voor de kansspelautomaten
ringspercentage van de automaten beperkt
in de meeste gevallen een resultaatafhanke-
is. Voorts heeft het Hof meegewogen dat bij
Hoge Raad (belastingkamer)
lijke vergoeding, die bestaat uit een percenta-
de berekening van het verwachte verlies nog
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
ge van het verschil tussen de inworpen en de
geen rekening is gehouden met het te ver-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
uitgekeerde geldprijzen (het bruto spelresul-
wachten negatieve effect van de invoering
Instituut Tilburg van de Tilburg University
taat). In de meeste gevallen komt aan belang-
van het rookverbod per 1 juli 2008 en met
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
hebbende 50 percent van het bruto spelresul-
het tijdelijke negatieve effect (gedurende vijf
Brabant.
taat toe. In een deel van de overige gevallen
jaar) van de herziening van in aftrek gebrach-
brengt belanghebbende aan de mede-exploi-
te omzetbelasting (voorbelasting) op activa.
tanten een vaste exploitatievergoeding in
Deze disproportionaliteit treft volgens het
rekening.
Hof een dermate substantieel deel van de
3.1.3. Tot en met 30 juni 2008 werd de omzet
belastingplichtigen, dat de wetgeving als
27 juni 2014, nr. 12/04122
van speelautomaten in de heffing van omzet-
geheel niet aan het vereiste van een ‘fair
(Mrs. Schaap, Van Loon, Fierstra, Koopman,
belasting betrokken, waarbij het verschil tus-
balance’ voldoet.
Groeneveld; na conclusie Van Hilten tot
sen de inworpen verminderd met de uitge-
3.2.5. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld
gegrondverklaring van de cassatie
keerde geldprijzen (het bruto spelresultaat)
dat de desbetreffende regelgeving niet onver-
beroepen)
werd aangemerkt als omzet inclusief omzet-
bindend moet worden verklaard, maar dat
ECLI:NL:HR:2014:1523
belasting. Dit betekende dat belanghebbende
het moet onderzoeken of belanghebbende
en de mede-exploitanten ieder 19/119 aan
vanwege de schending van de ‘fair balance’
1452
1962
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
recht heeft op compensatie in de vorm van
doen over het gedeelte van het bruto
afstemmen (vergelijk EHRM 26 april 1979,
een schadevergoeding op de voet van artikel
spelresultaat dat niet aan hem toekomt,
Sunday Times vs. Verenigd Koninkrijk, no.
8:73 Awb. Daartoe heeft het Hof het onder-
maar aan derden.
6538/74, paragraaf 49).
zoek heropend, teneinde partijen in de gele-
4.2.5. De wetgever heeft ervoor gekozen om
4.3.4. Volgens het middel ontbeert de onder-
genheid te stellen om bewijs te leveren van
kansspelen op fysieke automaten hetzelfde te
havige regeling een legitiem doel in het alge-
hun standpunten inzake de noodzaak tot het
behandelen als kansspelen in een casino ten-
meen belang, aangezien van de door de wetge-
(al dan niet) verlenen van compensatie en/of
einde een consistenter en neutraler regime
ver beoogde gelijke behandeling van
toekennen van schadevergoeding en zich
voor alle kansspelen in te voeren (Kamer-
exploitanten van kansspelautomaten en orga-
nader uit te laten over de vraag of bij belang-
stukken II 2007/08, 31205, 3, p. 39). Alleen
nisatoren van casinospelen geen sprake is.
hebbende sprake is van een ‘individual and
met betrekking tot enkele casino- of inter-
Zoals hiervoor in de onderdelen 4.2.5 en 4.2.6
excessive burden’.
netspelen waaraan de exploitant niet als
is overwogen heeft de wetgever echter de
4. Beoordeling van de door belanghebbende
bank of anderszins deelneemt en waarvoor
hem op dit punt toekomende ruime beoorde-
voorgestelde middelen
hij het prijzengeld niet ter beschikking stelt
lingsmarge niet overschreden bij zijn keuze
(…)
(zoals bij het spel baccarat) wordt hierop in
om kansspelbelasting te heffen van exploi-
4.2.1. Het tweede middel (…) betoogt dat de
artikel 3, lid 1, letter a, Wet KSB een uitzonde-
tanten van automaten op dezelfde voet als
keuze van de wetgever om kansspelautoma-
ring gemaakt in die zin dat de heffingsgrond-
bij organisatoren van casinospelen.
ten naar dezelfde grondslag in de heffing van
slag dan bestaat uit hetgeen de exploitant
4.3.5. Het middel betoogt verder dat de rege-
kansspelbelasting te betrekken als tafelspe-
ontvangt voor het geven van gelegenheid tot
ling niet voldoet aan het vereiste van rechts-
len in een casino, strijdig is met de in artikel
deelneming aan dat spel (Kamerstukken II
geldigheid (‘lawfulness’), omdat de wetswijzi-
14 EVRM en artikel 26 IVBPR opgenomen
1978/1979, 15358, 5, p. 20).
ging per 1 juli 2008 voor belanghebbende
discriminatieverboden.
4.2.6. Met deze keuze heeft de wetgever een
niet voorzienbaar was. In dit verband stelt
4.2.2. Artikel 26 IVBPR en artikel 1 van het
legitiem doel in het algemeen belang nage-
het middel dat de periode tussen de aanvaar-
Twaalfde Protocol bij het EVRM verbieden
streefd. Dat de wetgever ervoor heeft gekozen
ding van de regelgeving en de inwerkingtre-
niet iedere ongelijke behandeling van gelijke
van de twee in aanmerking komende exploi-
ding daarvan te kort was voor belastingplich-
gevallen maar alleen die welke als discrimi-
tanten alleen de exploitant van de automaat
tigen om hun bedrijfsvoering aan te passen.
natie moet worden beschouwd. Hiervan is
als belastingplichtige aan te wijzen, kan wor-
4.3.6. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aan-
sprake indien een objectieve en redelijke
den gerechtvaardigd door overwegingen van
hef en letter a, Wet KSB, in verbinding met
rechtvaardiging voor die behandeling ont-
uitvoerbaarheid en controleerbaarheid. De
artikel 1, lid 2, Wet KSB en artikel 3, lid 1, let-
breekt. Dit doet zich voor indien het verschil
wetgever heeft daarom met de wetswijziging
ter a, Wet KSB kan er naar het oordeel van de
in behandeling geen legitiem doel dient of
per 1 juli 2008 de hem toekomende ruime
Hoge Raad geen misverstand over bestaan wat
indien de daartoe gebezigde middelen niet in
beoordelingsvrijheid als bedoeld in 4.2.2 niet
het belastbare feit is, wie belastingplichtige is
een redelijke en proportionele verhouding
overschreden. Het middel faalt derhalve.
en wat het voorwerp van belasting is in de
tot dat doel staan. Hierbij verdient opmer-
4.3.1. Het derde middel betoogt onder meer
Wet KSB. De wetgeving is daardoor voldoende
king dat aan de wetgever op fiscaal gebied
dat het Hof bij de toetsing aan artikel 1 EP
precies en voorzienbaar in de uitwerking.
een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Bij
zowel met betrekking tot het vereiste van
Anders dan waarvan het middel uitgaat, hou-
beantwoording van de vraag of gevallen voor
een legitiem doel (‘legitimate aim’) als met
den de vereisten van precisie en voorzienbaar-
de toepassing van deze verdragsbepalingen
betrekking tot het vereiste van rechtsgeldig-
heid niet in dat de fiscale wetgever bij het
als gelijk moeten worden beschouwd en of,
heid (‘lawfulness’) tot een onjuist, althans
bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding
in het bevestigende geval, een objectieve en
onbegrijpelijk, oordeel is gekomen.
van nieuwe wetgeving rekening moet houden
redelijke rechtvaardiging bestaat om die
4.3.2. In artikel 1 EP ligt besloten dat een
met de tijd die betrokkenen nodig hebben om
gevallen niettemin verschillend te behande-
inbreuk op het recht op ongestoord genot van
schadebeperkende maatregelen te treffen.
len, dient het oordeel van de wetgever te wor-
eigendom een legitiem doel in het algemeen
4.3.7. Uit hetgeen hiervoor in 4.3.3 tot en met
den geëerbiedigd tenzij dat evident van rede-
belang dient na te streven. Waar het gaat om
4.3.6 is overwogen volgt dat de onderhavige
lijke grond is ontbloot.
de beoordeling of een maatregel in het alge-
heffing van kansspelbelasting een legitiem
4.2.3. Ingevolge de Wet KSB wordt een belas-
meen belang is, komt op fiscaal gebied een
doel in het algemeen belang nastreeft en
ting geheven van degene die gelegenheid
ruime beoordelingsvrijheid toe aan de wetge-
eveneens rechtsgeldig is. In zoverre faalt het
geeft tot deelname aan binnenlandse casino-
ver. Daarbij dient het oordeel van de wetgever
middel.
spelen alsmede van de exploitant van een in
te worden geëerbiedigd, tenzij dat oordeel evi-
(…)
Nederland geplaatste fysieke speelautomaat,
dent van redelijke grond is ontbloot.
5. Beoordeling van de door de staatssecretaris
waarbij de belasting in beide groepen geval-
4.3.3. Artikel 1 EP brengt tevens mee dat elke
voorgestelde middelen
len wordt geheven naar het verschil tussen
inbreuk door de Staat op het ongestoorde
5.1. Het eerste middel betoogt dat het Hof ten
de in een tijdvak ontvangen inzetten en de
genot van eigendom van een natuurlijke of
onrechte heeft geoordeeld dat de wetgever
ter beschikking gestelde prijzen. Deze voor
rechtspersoon in overeenstemming met het
met de invoering van kansspelbelasting voor
de heffing van kansspelbelasting relevante
nationale recht dient te zijn. Verder is vereist
kansspelautomaten op het niveau van de
kenmerken doen zich dus zowel voor bij casi-
dat het toepasselijke nationale recht voldoen-
regelgeving het vereiste van een redelijke en
nospelen als bij kansspelautomaten.
de toegankelijk, precies en voorzienbaar in
proportionele verhouding (‘fair balance’) heeft
4.2.4. In geschil is of sprake is van discrimi-
de uitoefening is. De vereisten van precisie
geschonden en dat om die reden deze wetge-
natie, omdat de organisator van casinospelen
en voorzienbaarheid brengen mee dat een
ving als geheel in strijd is met artikel 1 EP.
kansspelbelasting verschuldigd is over een
wet zodanig duidelijk is dat de burger redelij-
5.2. Artikel 1 EP brengt onder meer mee dat
volledig aan hem toekomend bruto spelresul-
kerwijs in staat is om de daaruit voortvloei-
een inbreuk op het recht op ongestoord
taat, terwijl de exploitant van kansspelauto-
ende gevolgen van diens handelen te voor-
genot van eigendom slechts is toegestaan
maten ook kansspelbelasting dient te vol-
zien, zodat hij zijn gedrag op de wet kan
indien een redelijke mate van evenredigheid
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1963
Rechtspraak
bestaat tussen de gebruikte middelen en het
voor de hand dat zij, binnen de bestaande
6. Slotsom en verdere overwegingen
doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist
regels en afspraken, zullen zoeken naar
6.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is
het bestaan van een redelijke en proportione-
mogelijkheden om hun omzet uit te breiden,
overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand
le verhouding (‘fair balance’) tussen het
dan wel hun kosten terug te brengen.”
blijven. Verwijzing moet volgen.
- legitieme - doel in het algemeen belang en
(Kamerstukken I 2007/08, 31205 en 31206, M,
Gelet op de gegrondbevinding van het eerste
de bescherming van individuele rechten. Van
p. 7).
middel van de Staatssecretaris van Financiën
een dergelijke redelijke verhouding is geen
Voorts heeft de Staatssecretaris er toen op
ontvalt tevens de grondslag aan de beslissing
sprake indien de exploitant door de onderha-
gewezen dat betrokkenen naar aanleiding
van het Hof om op de voet van artikel 8:73
vige regelgeving wordt getroffen met een
van de voorgestelde wijziging van de KSB
Awb een schadevergoeding toe te kennen. (…)
individuele en buitensporige last. Bij de keus
eventueel met een beroep op artikel 6:258
6.2. Na verwijzing dient alsnog de vraag te
van de middelen om het algemeen belang te
BW over kunnen gaan tot herziening van de
worden beoordeeld of de onderhavige wets-
dienen, komt aan de wetgever een ruime
bestaande, op de toepassing van het omzet-
wijziging, hoewel deze op het niveau van de
beoordelingsmarge toe.
belastingregime gebaseerde overeenkomsten
regelgeving niet heeft geleid tot een schen-
5.3.1. Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de
op het punt van de opbrengstverdeling (Han-
ding van artikel 1 EP, niettemin heeft geleid
wetgever zijn ruime beoordelingsmarge heeft
delingen I 2007/08, 31205, p. 1461). In voor-
tot een individuele en buitensporige last in
overschreden onder meer van belang geacht
noemde brief van 6 juni 2008 heeft het kabi-
het geval van belanghebbende. Het Hof heeft
dat deze - uitgaande van de hem bij de tot-
net zich verder bereid verklaard om te bezien
zich daaromtrent niet uitgelaten. Aangezien
standkoming van de wetgeving ter beschik-
of er met betrekking tot de economische
een oordeel daaromtrent mede van feitelijke
king staande gegevens - bewust het risico
effecten nadere mogelijkheden zijn. Tijdens
aard is, dient het verwijzingshof daarover te
heeft aanvaard dat een substantieel deel van
de mondelinge behandeling van de motie
oordelen.’
de contribuabelen in een structurele verlies-
Biermans c.s. op 24 juni 2008 heeft de Staats-
positie zou komen te verkeren.
secretaris zich in vergelijkbare zin uitgelaten
5.3.2. Voorafgaand aan de wijziging van de
over de economische effecten voor de bran-
Raad van State
Wet KSB per 1 juli 2008 heeft de staatssecre-
che (Handelingen I 2007/08, 31205, p. 1460).
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
taris gevolg gegeven aan de motie Biermans
5.3.3. Uit de hiervoor in onderdeel 5.3.2 weer-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
c.s. (Kamerstukken I 2007/08, 31205 en 31206
gegeven wetsgeschiedenis volgt dat de wetge-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
F) om inzicht te geven in de aannemelijke
ver ervan is uitgegaan dat exploitanten van
Raad van State. Volledige versies van deze
effecten van de wetswijziging op de bedrijfs-
kansspelautomaten zich zullen aanpassen
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
voering van exploitanten van speelautoma-
aan de gewijzigde regelgeving en maatrege-
vanstate.nl.
ten. In een brief van 6 juni 2008 van de
len zullen nemen om de omzet te verhogen
Staatssecretaris aan de voorzitter van de Eer-
of de kosten te verlagen. Gelet op deze veron-
ste Kamer (Kamerstukken I 2007/08, 31205
derstellingen van de wetgever – die niet evi-
en 31206, M) is vermeld dat de heffing van
dent van redelijke grond zijn ontbloot – kan
29 percent kansspelbelasting op het bruto
niet worden gezegd, zoals het Hof heeft
28 mei 2014, nr. 201305144/1/A3
spelresultaat van speelautomaten een forse
gedaan, dat de wetgever bewust het risico
(Mrs. Loeb, Polak, Troostwijk)
lastenverzwaring voor de sector inhoudt. De
heeft aanvaard dat ten minste een substanti-
ECLI:NL:RVS:2014:1870
lastenverzwaring bestaat er volgens de brief
eel deel van de exploitanten van kansspelau-
in de eerste plaats uit dat een groter deel van
tomaten als gevolg van de wetswijziging in
Bestuursorgaan mocht in één brief op 742
het bruto spelresultaat als belasting moeten
een structureel verliesgevende positie zou
aanvragen beslissen. Redelijke toepassing
worden afgedragen, omdat het tarief van de
komen te verkeren.
art. 4:17 Awb brengt met zich dat bestuurs-
kansspelbelasting hoger is dan het percenta-
5.3.4. Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de
orgaan één dwangsom heeft verbeurd als
ge af te dragen BTW. Daarnaast zullen de kos-
‘fair balance’ is geschonden voorts van
gevolg van niet tijdig beslissen op tien
ten voor de exploitanten stijgen, omdat de
belang geacht dat slechts zuiver budgettaire
nagenoeg identieke aanvragen.
BTW die drukt op kosten en investeringen
overwegingen aan de wetswijziging ten
niet langer kan worden verrekend met de te
grondslag liggen. Uit de hiervoor in onder-
betalen BTW. In de bijlage bij deze brief van
deel 4.2.5 genoemde wetsgeschiedenis volgt
de staatssecretaris is een tabel opgenomen
echter dat de wetgever kansspelautomaten
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
met de verwachte effecten van de maatrege-
onder de kansspelbelasting heeft gebracht
lant], vs. de uitspraak van Rechtbank Oost-
len voor de winst van de kansspelautomaten-
om een consistenter en neutraler regime
Brabant van 26 april 2013 in de zaken nrs.
branche. Volgens deze tabel zouden speelau-
voor alle kansspelen in te voeren.
13/8, 13/866, 13/1532, 13/1556 en 13/1732
tomatenhallen € 10 miljoen winst blijven
5.3.5. Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 5.3.3
in het geding tussen: [appellant] en de
maken en zouden de automaten in de horeca
is overwogen volgt dat de wetgever zich
[RDW].
voor de speelautomatenbranche onder gelijk-
rekenschap heeft gegeven van de mogelijke
blijvende omstandigheden verlies gaan ople-
gevolgen van de wetswijziging en van de te
Bij e-mailbericht van 14 juli 2012 heeft
veren. Met betrekking tot deze berekeningen
verwachten effecten en reacties in de bran-
[appellant] de RDW verzocht om openbaar-
schrijft de Staatssecretaris:
che. Een en ander overziende is de Hoge Raad
making van de gegevens, opgeslagen in het
“De meeste berekeningen zijn gemaakt uit-
van oordeel dat de wetgever op het niveau
Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesys-
gaande van gelijkblijvende omzet, kosten en
van de regelgeving is gebleven binnen de
teem (EUCARIS), van 742 voertuigen. Daarbij
netto opbrengstverdeling. Het is echter niet
hem toekomende ruime beoordelingsmarge
heeft hij te kennen gegeven dat het om 742
te verwachten dat de exploitanten van speel-
en dat het hiervoor in onderdeel 5.1 bedoel-
afzonderlijke verzoeken gaat.
automaten in horeca en speelautomatenhal-
de oordeel van het Hof daarom onjuist is.
(…)
len hun gedrag niet zullen wijzigen. Het ligt
(…)
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door
1964
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1453
(Awb art. 4:17, 8:55c; WOB art. 3)
Rechtspraak
het beroep geregistreerd onder zaak nr.
de 752 verzoeken waren ontvangen, aldus
13/1732 niet-ontvankelijk te verklaren, heeft
[appellant].
miskend dat het besluit van 24 augustus
5.1. Ter zitting van de Afdeling heeft de RDW
Uitspraak op het hoger beroep van: de
2012 geen besluit is op alle door hem gedane
desgevraagd verklaard dat de dienst op 26
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
742 aanvragen, nu de RDW niet elk van de
september 2012 ingediende ingebrekestellin-
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
742 voertuigen afzonderlijk heeft besproken.
gen heeft ontvangen, maar naar aanleiding
Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor-
daarvan geen verdere handelingen heeft ver-
december 2013 in zaak nr. 11/40272 in het
ziet, anders dan artikel 25, vierde lid, van de
richt. Het lag op de weg van de RDW om na
geding tussen: [vreemdeling] en de [Minister
Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet in
ontvangst van de ingebrekestellingen te
van Buitenlandse Zaken; thans de staatsse-
de mogelijkheid van het in één brief samen-
onderzoeken of verzoeken waren ingediend
cretaris].
voegen van beslissingen op afzonderlijke
en eventueel bij [appellant] na te vragen op
aanvragen. Indien het samenvoegen van aan-
welke verzoeken de ingebrekestellingen
(…)
vragen niet wettelijk mogelijk is gemaakt,
zagen. Door dit niet te doen, heeft de RDW
2.5. Uit het arrest [van het Hof van Justitie
volgt uit de systematiek van de Awb dat het
onzorgvuldigheid betracht bij de behande-
van 26 april 2012, nr. C-508/10] kan voor
niet is toegestaan om de aanvragen in één
ling van de ingebrekestellingen. Daarom gaat
deze zaak worden afgeleid dat Nederland bij
brief te behandelen. Het voorgaande brengt
de Afdeling er van uit dat de 752 verzoeken
het vaststellen van het legesbedrag voor de
mee dat de RDW niet tijdig op alle 742 aan-
zijn ingediend.
afgifte van een mvv volgens Richtlijn
vragen heeft beslist en als gevolg daarvan
Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting te
2003/86 beschikt over een beoordelingsmar-
741 dwangsommen heeft verbeurd, aldus
kennen gegeven dat hij geen duidelijkheid
ge, maar dat de legesheffing geen belemme-
[appellant].
kan verschaffen over het antwoord op de
ring mag vormen voor de uitoefening van de
3.1. De 742 verzoeken zijn nagenoeg identiek.
vraag in hoeverre de 752 verzoeken de eerder
door Richtlijn 2003/86 toegekende rechten.
[appellant] heeft daarin steeds op de voet
gedane 742 verzoeken overlappen, zodat van
Hiervan kan sprake zijn indien de legeshef-
van de Wob verzocht gegevens die in Eucaris
tien nieuwe verzoeken wordt uitgegaan. Ook
fing aanzienlijke financiële gevolgen heeft.
zijn opgeslagen te verstrekken. Het onder-
deze tien verzoeken zijn inhoudelijk nage-
Ook mag de hoogte van de leges niet in strijd
scheid betreft slechts het type auto en bijbe-
noeg identiek. Het onderscheid betreft
komen met het Unierechtelijke evenredig-
horend Voertuig Identificatie Nummer (hier-
slechts het type auto en bijbehorend VIN-
heidsbeginsel.
na: VIN-nummer). De rechtbank heeft met
nummer. Aangezien de tien ingebrekestellin-
Hoewel de Afdeling in (…) uitspraak van
juistheid geoordeeld dat het besluit van 24
gen, behorende bij deze tien nieuwe verzoe-
9 oktober 2012 heeft overwogen dat de over-
augustus 2012, gelet op de bewoordingen,
ken, alle zien op het niet tijdig nemen van
wegingen van het Hof in het arrest van over-
alsmede de bijgevoegde lijst met VIN-num-
inhoudelijk nagenoeg identieke verzoeken,
eenkomstige toepassing zijn binnen de con-
mers, betrekking heeft op alle 742 door
gedaan krachtens de WOB, brengt een redelij-
text van Richtlijn 2003/86, betekent dit niet
[appellant] bedoelde voertuigen. Uit de Awb,
ke toepassing van artikel 4:17 van de Awb
dat het enkele feit dat het arrest betrekking
noch enige andere toepasselijke wettelijke
met zich dat als gevolg van het uitblijven van
had op legesbedragen variërend van € 188
regeling, volgt dat niet in één brief op meer-
besluiten op die verzoeken één dwangsom is
tot € 830 tot de conclusie moet leiden dat
dere aanvragen mag worden beslist. De recht-
verbeurd. Daarbij is van belang dat de tien
een legesheffing van € 225 een belemmering
bank heeft terecht geoordeeld dat de RDW,
verzoeken, evenals de hiervoor onder 3.1. ver-
kan vormen voor de uitoefening van de door
na op 14 augustus 2012 in gebreke te zijn
melde 742 verzoeken, indien ze zouden zijn
richtlijn 2003/86 toegekende rechten, dan
gesteld, bij besluit van 24 augustus 2012 bin-
beoordeeld, in één brief zouden hebben
wel dat deze legesheffing in strijd is met het
nen twee weken op de aanvragen heeft
mogen worden en naar mag worden aange-
Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De
beslist.
nomen zouden zijn afgedaan.
staatssecretaris beschikt bij de vaststelling
Het betoog faalt.
[appellant] heeft de RDW op 26 september
van het legesbedrag immers over een beoor-
(…)
2012 in gebreke gesteld. Nu de RDW tot op
delingsmarge. Uit punt 76 van het arrest
5. Verder betoogt [appellant] dat de recht-
heden geen besluit heeft genomen, wordt
volgt dat de staatssecretaris de hoogte van
bank, door de beroepen in de zaken nrs.
ingevolge artikel 8:55c, gelezen in verbinding
het legesbedrag mag laten afhangen van het
13/866, 13/1532 en 13/1556 niet-ontvankelijk
met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, de
type onderzoek dat hij dient te verrichten.
te verklaren, heeft miskend dat hij aanneme-
verschuldigde dwangsom op € 1.260 vastge-
De staatssecretaris heeft deugdelijk gemoti-
lijk heeft gemaakt dat hij op 27 augustus
steld.
veerd dat bij een aanvraag om verlening van
2012 samen met een medewerker 752 ver-
Het betoog slaagt.
een mvv of een verblijfsvergunning volgens
zoeken tot toepassing van de WOB bij de
(…)
Richtlijn 2003/86 een omvangrijkere beoordeling moet plaatsvinden dan bij een aan-
RDW heeft afgegeven. Omdat niet tijdig op die verzoeken is beslist, heeft hij op 26 september 2012 752 ingebrekestellingen inge-
(Richtlijn 2003/86/EG)
1454
vraag voor een verblijfsvergunning volgens Richtlijn 2003/109, op welke richtlijn het arrest betrekking heeft, en dat deze omvang-
diend. Indien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verzoeken heeft inge-
17 juni 2014, nr. 201400377/1/V1
rijkere beoordeling een hoger legesbedrag
diend, lag het op de weg van de RDW om
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
rechtvaardigt. Dat voor een aanvraag om
naar aanleiding van de ingebrekestellingen
ECLI:NL:RVS:2014:2355
gezinsherenging volgens artikel 16, eerste lid, van Richtlijn 2003/109 een lager legesbedrag
contact met hem op te nemen met het verzoek te vermelden waarop de ingebrekestel-
Leges van € 225 voor een aanvraag om een
wordt geheven dan voor een aanvraag om
lingen zien en hem in de gelegenheid te stel-
machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in
gezinshereniging volgens Richtlijn 2003/86,
len de verzoeken alsnog in te dienen. Door
het kader van gezinshereniging is niet in
is het gevolg van de keuze van de staatssecre-
dit na te laten, heeft de RDW hem ten
strijd met het Unierechtelijke evenredig-
taris om per richtlijn één legesbedrag te han-
onrechte in de veronderstelling gelaten dat
heidsbeginsel.
teren. Met deze keuze overschrijdt de staats-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1965
Rechtspraak
secretaris de hem toekomende
standpunt dat een legesbedrag dat meer dan
zienlijke financiële gevolgen heeft voor de
beoordelingsmarge niet. Voorts heeft de
twee derde hoger is dan de leges die van bur-
vreemdelingen, als bedoeld in punt 70 van
staatssecretaris zijn stelling dat een legesta-
gers van de Unie voor de afgifte van soortge-
het arrest. Hierbij is van belang dat het gezin
rief van € 225 in een redelijke verhouding
lijke documenten worden gevraagd, als
bestaat uit twee minderjarige kinderen en
staat tot de legestarieven die in andere lidsta-
onevenredig dient te worden aangemerkt.
hun ouders, zodat ervan uit moet worden
ten voor een aanvraag voor gezinshereniging
Evenmin is het hof de Europese Commissie
gegaan dat de kosten van de door hen te
worden geheven ter zitting gestaafd met een
gevolgd in haar standpunt dat een vergelij-
betalen leges ten laste zullen komen van de
overzicht van deze legestarieven.
king moet worden gemaakt tussen de vol-
ouders. De rechtbank heeft bij haar oordeel
(…)
gens Richtlijn 2003/109 van onderdanen van
voorts terecht in aanmerking genomen dat,
derde landen en hun gezinsleden gevraagde
anders dan de staatssecretaris in hoger
leges en de leges die volgens richtlijn
beroep stelt, de vreemdelingen ingevolge de
2004/38/EG van het Europees Parlement en
ten tijde van het besluit van 8 oktober 2012
de Raad van 29 april 2004 betreffende het
geldende wettelijke bepalingen ieder jaar
17 juni 2014, nr. 201401261/1/V1
recht van vrij verkeer en verblijf op het
opnieuw een vergunning voor bepaalde tijd
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
grondgebied van de Lidstaten voor de bur-
dienden aan te vragen, zodat zij dit legesbe-
ECLI:NL:RVS:2014:2359
gers van de Unie en hun familieleden, tot
drag ieder jaar opnieuw dienden te voldoen.
wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68
Ook de door de staatssecretaris genoemde
Leges van € 130 voor een aanvraag om ver-
en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/
mogelijkheid om op grond van artikel 3.34f,
lenging van de geldigheidsduur van een
EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG,
eerste lid, van het V[oorschrift]
verblijfsvergunning regulier langdurig
75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/
V[reemdelingen] 2000, vrijstelling van de
ingezetenen is op zichzelf niet in strijd met
EEG (PbEG 2004 L 158) voor de afgifte van
verplichting om leges te voldoen te verzoe-
het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
soortgelijke documenten worden geheven
ken indien een beroep wordt gedaan op arti-
Heffing van dat bedrag voor ieder gezinslid
aan burgers van de Unie. Anders dan de
kel 8 van het Verdrag tot bescherming van de
leidt echter tot een totaalbedrag dat een
vreemdelingen aanvoeren kan uit deze
rechten van de mens en de fundamentele
belemmering kan vormen voor de uitoefe-
onderscheiden standpunten dan ook niet
vrijheden (hierna: het EVRM), laat onverlet
ning van de bij Richtlijn 2003/109/EG toe-
worden afgeleid dat een legesbedrag van
dat de legesheffing als zodanig voor de
gekende rechten.
€ 130 als onevenredig dient te worden aange-
vreemdelingen geen belemmering mag vor-
merkt. Ook overigens bestaat geen grond
men voor de uitoefening van de door Richt-
voor dit oordeel.
lijn 2003/109 toegekende rechten. Daarbij
Het betoog van de vreemdelingen dat de
komt bovendien dat voor toepassing van
Uitspraak op de hoger beroepen van: de
rechtbank niet heeft onderkend dat in voor-
voormelde bepaling vereist is dat een
[vreemdelingen en de Staatssecretaris van
melde brief van 4 juli 2012 ten onrechte
gerechtvaardigd beroep wordt gedaan op
Veiligheid en Justitie], appellanten, vs. de
wordt gesteld dat het legesbedrag van € 130
artikel 8 EVRM en de desbetreffende vreem-
uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittings-
in lijn is met het gemiddelde legesbedrag dat
deling dient aan te tonen niet te kunnen
plaats Amsterdam, van 10 januari 2014 in
in andere lidstaten wordt geheven, faalt. Dit
beschikken over middelen om aan de leges-
zaak nr. 12/34836 in het geding tussen:
standpunt van de staatssecretaris vindt
verplichting te kunnen voldoen.
[vreemdelingen] en de [de staatssecretaris].
bevestiging in zowel het door de vreemdelin-
Nu voorts niet op een andere wijze is voor-
gen zelf als het door de staatssecretaris over-
zien in de mogelijkheid om in een geval als
(…)
gelegde overzicht van legestarieven in andere
dit, waarbij een legesheffing van € 130 per
3.4. Uit het arrest [van het Hof van Justitie
lidstaten.
vreemdeling er toe leidt dat voor een gezin
van 26 april 2012, nr. C-508/10; het arrest]
(…)
bestaande uit vier leden een legesbedrag van
kan worden afgeleid dat Nederland bij het
4.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afde-
€ 520 wordt geheven, een lagere legesheffing
vaststellen van het legesbedrag voor de afgif-
ling (…) in zaak nr. 201400377/1/V1 (www.
vast te stellen, heeft de rechtbank terecht
te van een verblijfsvergunning volgens Richt-
raadvanstate.nl) treedt de staatssecretaris
overwogen dat een legesheffing van € 520
lijn 2003/109 beschikt over een beoordelings-
met zijn keuze om omwille van de uitvoer-
voor de vreemdelingen een belemmering
marge, maar dat de legesheffing geen
baarheid voor alle aanvragen om verlening
kan vormen voor de uitoefening van de bij
belemmering mag vormen voor de uitoefe-
dan wel verlenging van een verblijfsvergun-
richtlijn 2003/109 toegekende rechten en het
ning van de door Richtlijn 2003/109 toege-
ning volgens Richtlijn 2003/109 één legesbe-
nuttig effect aan die richtlijn kan ontnemen.
kende rechten. Hiervan kan sprake zijn
drag te hanteren, waarbij de staatssecretaris
(…)
indien de legesheffing aanzienlijke financiële
geen onderscheid maakt tussen begunstig-
gevolgen heeft. Ook mag de hoogte van de
den als bedoeld in hoofdstuk II en begunstig-
leges niet in strijd komen met het Unierech-
den als bedoeld in hoofdstuk III van deze
telijke evenredigheidsbeginsel.
richtlijn, niet buiten de hem volgens het
3.5. Zoals de rechtbank terecht heeft overwo-
arrest toekomende beoordelingsmarge.
18 juni 2014, nr. 201311349/1/A4
gen, heeft het hof in het arrest wel overwo-
Dit laat echter onverlet dat de legesheffing
(Mrs. Van Kreveld, Sorgdrager, Hoogvliet)
gen dat de legesbedragen waarop het arrest
als zodanig geen belemmering mag vormen
ECLI:NL:RVS:2014:2248
betrekking had in strijd zijn met Richtlijn
voor de uitoefening van de door Richtlijn
2003/109 en het Unierechtelijk evenredig-
2003/109 toegekende rechten. In dit geval
Verzoek om handhaving of naleving van
heidsbeginsel, maar heeft het hof niet vast-
gaat het om een gezin van vier leden en
art. 5.9, lid 1, Wet milieubeheer door vast-
gesteld bij welke bedragen van zodanige
komt het totale bedrag aan legesheffing neer
stelling van een plan is een verzoek tot het
strijd geen sprake meer is. Het Hof is voorts
op € 520. De rechtbank heeft dit bedrag
verrichten van een feitelijke handeling. De
de advocaat-generaal niet gevolgd in zijn
terecht aangemerkt als een bedrag dat aan-
reactie op een dergelijk verzoek is geen
1455
(Richtlijn 2003/109/EG)
1966
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1456
Rechtspraak
zoek tot het vaststellen van een plan een niet
met name aandacht hebben voor Tamils in
op rechtsgevolg gerichte beslissing en daar-
het buitenland. Een Tamil zal daarom thans
(Awb art. 1:3, lid 1, 8:71; Wm art. 5.9, 20.1, lid
om evenmin een besluit (uitspraken van 31
bij terugkeer naar Sri Lanka met name in de
1)
maart 2010 in zaak nr. 200902395/1/M1, en
negatieve belangstelling van de Sri Lankaan-
4 november 2013 in zaak nr. 201300685/2/
se autoriteiten staan als hij als activist een
Uitspraak in het geding tussen: [appellant],
A4, aangehecht).
risico vormt voor de eenheid van Sri Lanka.
wonend te Helmond, enhet college van bur-
Het verzoek van [appellant] om handhaving
Dat is het geval als hij volgens de Sri Lank-
gemeester en wethouders van Helmond, ver-
of naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de
aanse autoriteiten een significante rol speelt
weerder.
Wet milieubeheer door vaststelling van een
in een georganiseerd separatistisch streven
plan is derhalve een verzoek tot het verrich-
buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke
Procesverloop
ten van een feitelijke handeling. De reactie
Tamil-staat of het doen herleven van het
Bij brief van 2 juli 2013 heeft het college het
op een dergelijk verzoek is daarom evenmin
interne gewapende conflict in Sri Lanka. Het
verzoek van [appellant] om handhaving van
een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste
enkel deelnemen aan demonstraties in het
de grenswaarden voor PM10, NO2 en ben-
lid, van de Awb, zodat daartegen geen
buitenland is hiervoor niet voldoende. Het
zeen, als bedoeld in bijlage 2 Wm, langs de
bezwaar en beroep openstonden.
verleden van een Tamil, vóór zijn vertrek uit
provinciale weg N270 te Helmond, afgewe-
Het college had bij het bestreden besluit het
Sri Lanka, is bovendien slechts relevant voor
zen.
bezwaar van [appellant] tegen de brief van 2
zover dat door de Sri Lankaanse autoriteiten
Bij besluit van 1 november 2013 heeft het
juli 2013 derhalve niet-ontvankelijk moeten
kan worden aangemerkt als een actueel risi-
college beslist op het door [appellant] hierte-
verklaren, nu ter zake uitsluitend een vorde-
co voor de eenheid van Sri Lanka. De werk-
gen gemaakte bezwaar.
ring bij de burgerlijke rechter kon worden
wijze van de Sri Lankaanse autoriteiten is
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep
ingesteld.
zodanig ontwikkeld dat zij vorenbedoelde
ingesteld.
(…)
activisten bij hun terugkeer naar Sri Lanka
besluit als bedoeld in art. 1:3, lid 1, Awb.
kunnen onderscheiden van gewone remi-
(…)
Overwegingen
1457
granten, waarbij in aanmerking wordt genomen dat veel Tamils als economische migranten naar het buitenland zijn vertrok-
1. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn verzoek om handhaving van de luchtver-
20 juni 2014, nr. 201400058/1/V2
ken en een ieder uit de noordelijke provincie
ontreinigingsnormen neerkomt op een ver-
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk en Hent)
tijdens de burgeroorlog in een zekere mate
zoek om handhaving of naleving van artikel
ECLI:NL:RVS:2014:2351
betrokken is geweest bij de LTTE, aldus het Upper Tribunal.
5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer door het vaststellen van een plan als bedoeld in
De veiligheidssituatie in Sri Lanka is niet
1.4. Uit de ingeroepen rechtspraak van het
dat artikellid.
zodanig dat iedere Tamil die terugkeert een
[Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij het bestreden besluit heeft het college de
risico loopt op een met art. 3 van het Euro-
(EHRM)], de uitspraak van het Upper Tribunal,
afwijzing van dit verzoek gehandhaafd.
pees Verdrag tot bescherming van de Rech-
de gegevens waarop die uitspraak steunt, en
2. Ingevolge artikel 5.9, eerste lid, van de Wet
ten van de Mens en de fundamentele vrij-
het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af
milieubeheer stellen burgemeester en wet-
heden (EVRM) strijdige behandeling.
dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka niet is verslechterd
houders in de in bijlage 2, voorschrift 13.1, aangegeven gevallen waarin een plandrem-
(EVRM art. 3; Vreemdelingenwet 2000 art. 29
ten opzichte van de situatie ten tijde van het
pel wordt overschreden een plan vast, waarin
lid 1, aanhef en onder b)
arrest NA. De Sri Lankaanse autoriteiten zijn immers inmiddels in staat gewone Sri Lank-
wordt aangegeven op welke wijze en door middel van welke maatregelen voldaan zal
Uitspraak op het hoger beroep van: de
aanse remigranten, waaronder voormalige
worden aan de desbetreffende in de bijlage
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
asielzoekers, te onderscheiden van activisten
genoemde grenswaarde, binnen de voor die
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
die een risico vormen voor de eenheid van Sri
waarde gestelde termijn. Zij dragen zorg voor
Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24
Lanka, omdat zij een significante rol spelen in
uitvoering van het plan.
december 2013 in zaak nr. 12/19927 in het
een georganiseerd separatistisch streven bui-
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, kan tegen
geding tussen: [vreemdeling] en de [staatsse-
ten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-
een besluit op grond van deze wet een
cretaris].
staat of het doen herleven van het gewapende
belanghebbende beroep instellen bij de Afde-
(…)
conflict in Sri Lanka. Het Upper Tribunal heeft bovendien, zoals de
ling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.3. Het Britse Upper Tribunal heeft, voor
staatssecretaris terecht heeft aangevoerd, een
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Alge-
zover thans van belang, in (…) uitspraak van
groot deel van de door de vreemdeling over-
mene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt
5 juli 2013 op basis van uitvoerig onderzoek
gelegde - in de aangehechte bijlage genoem-
onder een besluit verstaan: een schriftelijke
geconcludeerd dat een persoon die gedeti-
de - stukken betrokken en beoordeeld. De
beslissing van een bestuursorgaan, inhou-
neerd wordt door de Sri Lankaanse autoritei-
strekking van de overige door de vreemdeling
dende een publiekrechtelijke rechtshande-
ten nog altijd een reëel risico loopt op een
overgelegde stukken komt grotendeels over-
ling.
behandeling in strijd met artikel 3 van het
een met de door het Upper Tribunal beoor-
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling
EVRM. Het streven van de Sri Lankaanse
deelde stukken. Hoewel uit een aantal stukken
is het vaststellen van een plan als bedoeld in
autoriteiten is er nu op gericht te voorkomen
kan worden afgeleid dat een vanuit Nederland
artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieube-
dat de burgeroorlog in Sri Lanka herleeft en
naar Sri Lanka teruggekeerde Tamil is mishan-
heer niet op rechtsgevolg gericht en derhalve
de [Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE)]
deld, volgt hieruit niet dat elke teruggekeerde
geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste
of vergelijkbare separatistische Tamil-organi-
Tamil in weerwil van vorenbedoelde algeme-
lid, van de Awb, en is de reactie op een ver-
saties herrijzen, waardoor de autoriteiten
ne informatie en rechtspraak een reëel risico
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1967
Rechtspraak
loopt op een met artikel 3 van het EVRM strij-
Duidelijk kenbaar en voorzienbaar welke
de Vc 2000 opgenomen.
dige behandeling. Uit het gegeven dat de LTTE
kosten de Staatssecretaris van Veiligheid en
De overweging van de rechtbank dat ook
in Nederland actief zijn, volgt evenmin dat de
Justitie (de staatssecretaris) bij uitzetting
door het ontbreken van een precisering van
Sri Lankaanse autoriteiten elke Tamil die
van een vreemdeling op een vervoersonder-
het begrip ‘redelijke tijd’ in artikel 65, tweede
terugkeert vanuit Nederland, vanwege de aan-
neming verhaalt en op welke wijze hij deze
lid, van de Vw 2000, onduidelijk is welke kos-
wezigheid van de LTTE alhier, zullen aanmer-
berekent.
ten voor rekening van een vervoersonderneming komen, kan voorts niet worden gevolgd.
ken als een activist die een risico vormt voor de eenheid van Sri Lanka en zullen blootstel-
(Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) art. 65,
Hierbij is in aanmerking genomen dat, gelet
len aan een behandeling in strijd met artikel
66; Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) art.
op de memorie van toelichting, artikel 6.3
3 van het EVRM. Aldus kan noch uit de door
6.2, 6.3; Vreemdelingencirculaire 2000 (hier-
van het Vb 2000 en de toepasselijke beleids-
de vreemdeling overgelegde stukken, noch uit
na: Vc 2000) par. A4/9.1, A2/7.1.7)
regels, als uitgangspunt geldt dat de betrokken vervoersonderneming een vreemdeling
de informatie in het ambtsbericht van 2013, die steunt op en strookt met voormelde stuk-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
onmiddellijk, bij de eerste gelegenheid daar-
ken, worden afgeleid dat de risicofactoren
[staatssecretaris], appellant, vs. de uitspraak
toe, naar een plaats buiten Nederland terug
genoemd in het arrest NA [van het EHRM].
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
vervoert. Dit is tevens in de door de Konink-
anders moeten worden beoordeeld of dat de
Amsterdam, van 17 januari 2014 in zaak nr.
lijke Marechaussee aan [wederpartij] gegeven
veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren
12/39782 in het geding tussen: [wederpartij]
‘removal orders’ vermeld.
naar Sri Lanka anderszins is verslechterd ten
en de [staatssecretaris].
2.3. De staatssecretaris heeft gelet op het overwogene in 2.1. en 2.2. niet in strijd met
opzichte van de situatie ten tijde van het arrest NA.
(…)
het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld. Er
1.5. Over de persoonlijke feiten en omstan-
2.1. Vooropgesteld moet worden dat in arti-
bestaat derhalve ook geen grond voor het
digheden van de vreemdeling overweegt de
kel 65, tweede lid, van de Vw 2000 aan de
oordeel dat de staatssecretaris, alvorens over
Afdeling dat, in het licht van voormelde ont-
staatssecretaris de bevoegdheid is toegekend
te gaan tot het verhalen van de kosten van
wikkelde werkwijze van de Sri Lankaanse
om de kosten op een vervoersonderneming
uitzetting, gehouden was nader inzicht te
autoriteiten en verhoogde aandacht voor
te verhalen. Dat daarnaast in artikel 66 van
verschaffen in de wijze waarop hij invulling
Tamils in het buitenland, de rechtbank
de Vw 2000, in verbinding gelezen met arti-
geeft aan zijn bevoegdheid.
terecht heeft overwogen dat de vreemdeling
kel 6.2 van het Vb 2000, is voorzien in de
(…)
heeft aangetoond dat hij staat afgebeeld op
mogelijkheid om de kosten op een vreemde-
een gepubliceerde foto bij het vertaalde arti-
ling te verhalen, laat, anders dan volgt uit
kel van (…). Daarin wordt verslag gedaan van
hetgeen de rechtbank heeft overwogen,
een demonstratie in het kader van de her-
onverlet dat de staatssecretaris in de wet de
denking van het einde van de burgeroorlog
bevoegdheid is toegekend om de kosten op
25 juni 2014, nr. 201400744/1/A4
en wordt gesproken over genocide op Tamils
een vervoersonderneming te verhalen. Dat
(Mr. Van Kreveld, Simons-Vinckx,
door het ‘Singalese chauvinisme’.
volgens de beleidsregel neergelegd in para-
Timmerman-Buck)
1.6. Daargelaten echter of de Sri Lankaanse
graaf A4/9.1. van de Vc 2000, uitvoering
ECLI:NL:RVS:2014:2357
autoriteiten in staat zijn de deelname aan de
gevend aan voormeld artikel 6.2 van het Vb
demonstratie aan de hand van de foto te kop-
2000, daarbij uitgangspunt is dat de kosten
Verlening vergunning krachtens de Water-
pelen aan de personalia van de vreemdeling,
ten laste van een uit te zetten vreemdeling
wet voor een windpark op voormalige
heeft de staatssecretaris zich, anders dan de
dienen te worden gebracht, doet niet af aan
bouwdokdammen van Neeltje Jans. Planolo-
rechtbank heeft overwogen, mede in dat
deze bij wet in formele zin toegekende
gische belangen noch de veiligheid van het
licht, maar met name in het licht van het
bevoegdheid.
personeel en bezoekers van themapark op
onder 1.3 en 1.4 overwogene, terecht op het
2.2. Anders dan de rechtbank heeft overwo-
Neeltje Jans vormen grond voor weigering
standpunt gesteld dat de vreemdeling niet
gen, zijn daarnaast artikel 6.3, tweede lid, van
van de vergunning met toepassing van art.
aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege
het Vb 2000 en de toepasselijke beleidsregels
6.21 Waterwet. Het belang van de veiligheid
de enkele deelname aan deze demonstratie,
zodanig geformuleerd dat duidelijk, kenbaar
van de primaire waterkering is wel een
noch vanwege de gestelde maar niet aange-
en voorzienbaar is welke kosten de staatsse-
belang dat bij de beoordeling van de aan-
toonde deelname aan de zogenoemde Hel-
cretaris op een vervoersonderneming - en
vraag om een watervergunning moet wor-
dendag op 6 juli 2013, door de Sri Lankaanse
dus ook [wederpartij] - verhaalt en op welke
den betrokken.
autoriteiten als activist zal worden
wijze hij deze kosten berekent. In artikel 6.3,
beschouwd. Ook anderszins heeft de vreem-
tweede lid, van het Vb 2000 en paragraaf
(Waterwet 1.1, 2.1, 2.2, 6.5, 6.21; Waterbesluit
deling nog immer niet aannemelijk gemaakt
A2/7.1.7. van de Vc 2000, in samenhang met
6.12, 6.14)
dat hij in de negatieve belangstelling van de
de bij die paragraaf behorende tarievenlijst, is
Sri Lankaanse autoriteiten is komen te staan.
immers uitgewerkt welke kosten door de
Uitspraak op het hoger beroep van: de beslo-
(…)
staatssecretaris op een vervoersonderneming
ten vennootschap met beperkte aansprake-
verhaald kunnen worden (vergelijk rechts-
lijkheid Delta Park Neeltje Jans BV (Delta
overweging 2.6.3. van de uitspraak van de
Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente
Afdeling van 17 februari 2010 in zaak nr.
Veere, appellante, vs. de uitspraak van Recht-
200901436/1/V2). De tarievenlijst bij para-
bank Zeeland-West-Brabant van 5 december
20 juni 2014, nr. 201401264/1/V2
graaf A2/7.1.7. van de Vc 2000 is reeds bij het
2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tus-
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk en Verheij)
door de staatssecretaris aangehaalde, op 2
sen:
ECLI:NL:RVS:2014:2363
april 2005 in werking getreden, Wijzigingsbe-
Delta Park en de Minister van Infrastructuur
sluit Vc 2000 nr. 2005/13 (Stc. 2005, nr. 62) in
en Milieu.
1458
1968
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1459
Rechtspraak
Procesverloop
b. bescherming en verbetering van de chemi-
bieden aanknopingspunten voor het oordeel
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minis-
sche en ecologische kwaliteit van watersyste-
dat planologische belangen bij de beoorde-
ter aan de besloten vennootschap met
men en c. vervulling van maatschappelijke
ling van de aanvraag om een vergunning als
beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK
functies door watersystemen.
bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van
BV (hierna: vergunninghoudster) een vergun-
Ingevolge het tweede lid is de toepassing van
de Waterwet moeten worden betrokken. Vol-
ning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en
deze wet mede gericht op andere doelstellin-
gens de memorie van toelichting bij de
onder c, van de Waterwet in samenhang met
gen dan genoemd in het eerste lid, voor
Waterwet (Kamerstukken II 2006/07, 30818, 3,
de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbe-
zover dat elders in deze wet is bepaald.
p. 121) kunnen planologische belangen op
sluit verleend voor het oprichten en behou-
Ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder c, kan
grond van artikel 6.11, eerste lid, van de
den van een windmolenpark in de buitenbe-
bij of krachtens algemene maatregel van
Waterwet een rol spelen ten aanzien van
schermingszone van de Oosterscheldekering.
bestuur voor rijkswateren en, met het oog op
handelingen als bedoeld in artikel 6.5, aan-
De vergunning is verleend tot en met 31
internationale verplichtingen of bovenregio-
hef en onder c, die plaatsvinden in de Neder-
december 2032.
nale belangen, voor regionale wateren worden
landse exclusieve economische zone, nu de
Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de
bepaald dat het verboden is zonder vergun-
Wet ruimtelijke ordening in die zone niet
rechtbank het door Delta Park daartegen
ning van Onze Minister, onderscheidenlijk het
van toepassing is. Het windpark, waarvoor bij
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…)
bestuur van het waterschap gebruik te maken
het besluit van 26 maart 2013 vergunning is
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger
van een waterstaatswerk of een daartoe beho-
verleend, is echter voorzien in de buitenbe-
beroep ingesteld.
rende beschermingszone door, anders dan in
schermingszone van de primaire waterkering
(…)
overeenstemming met de functie, daarin,
Oosterscheldekering. Artikel 6.11, eerste lid,
daarop, daarboven, daarover of daaronder
van de Waterwet is daarom niet van toepas-
Overwegingen
werkzaamheden te verrichten, werken te
sing. In de bescherming van planologische
(…)
maken of te behouden, dan wel vaste substan-
belangen is dan ook krachtens een andere
2. Vergunninghoudster heeft vergunning
ties of voorwerpen te storten, te plaatsen of
wet, namelijk de Wet op de ruimtelijke orde-
gevraagd voor het oprichten en behouden
neer te leggen of deze te laten staan of liggen.
ning, voorzien.
van een windmolenpark in de Oosterschelde-
Ingevolge artikel 6.21 wordt een vergunning
3.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de
kering. Het windpark wordt opgericht op de
geweigerd voor zover verlening daarvan niet
Waterwet is een watersysteem een samen-
voormalige bouwdokdammen van het voor-
verenigbaar is met de doelstellingen in arti-
hangend geheel van een of meer oppervlak-
malige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland
kel 2.1.
tewaterlichamen en grondwaterlichamen,
exploiteert Delta Park een themapark met
Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van het
met bijbehorende bergingsgebieden, waterke-
onder meer een voorlichtingscentrum over
Waterbesluit is het verboden zonder daartoe
ringen en ondersteunende kunstwerken. De
de Deltawerken en een rondvaartboot.
strekkende vergunning als bedoeld in artikel
bezoekers van het themapark kunnen vanaf
3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft
6.5 van de wet gebruik te maken van een
het themapark met een rondvaartboot een
miskend dat de Waterwet een ruime doelstel-
oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend
tocht op de Oosterschelde maken. Dit is een
ling heeft die het toetsingskader vormt voor
kunstwerk in beheer bij het Rijk, niet zijnde
vorm van recreatie binnen het watersysteem
besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta
de Noordzee, door, anders dan in overeen-
en raakt de vervulling van een maatschappe-
Park heeft de rechtbank zich ten onrechte
stemming met de functie, daarin, daarop,
lijke functie door een watersysteem. Derhalve
aangesloten bij het oordeel van de Afdeling
daarboven, daarover of daaronder:
is de veiligheid van de boot en de mensen
in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in
a. werken te maken of te behouden;
daarop een belang op grond waarvan de ver-
zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit
b. vaste substanties of voorwerpen te storten,
gunning met toepassing van artikel 6.21 van
verband naar de geschiedenis van de tot-
te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten
de Waterwet zou kunnen worden geweigerd.
standkoming van de Waterwet (Kamerstuk-
staan of liggen.
Het themapark zelf van Delta Park echter, dat
ken II 2006/07, 30818, 3, p. 7-16) en betoogt
Ingevolge artikel 6.14, eerste lid, is het verbo-
op het land ligt, is geen onderdeel van het
dat het toetsingskader van de Waterwet zich
den zonder daartoe strekkende vergunning
watersysteem van de Oosterschelde. De vei-
niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Vol-
als bedoeld in artikel 6.5 van de wet gebruik
ligheid binnen het themapark raakt dan ook
gens haar heeft de minister ten onrechte
te maken van waterkeringen in beheer bij het
niet de vervulling van een maatschappelijke
niet beoordeeld of het realiseren van het
Rijk of van een daartoe behorende bescher-
functie door het watersysteem waarop de
windmolenpark in een bestemmingsplan is
mingszone door, anders dan in overeenstem-
toepassing van de Waterwet volgens artikel
vastgelegd en is het onduidelijk of het wind-
ming met de functie, daarin, daarop, daarbo-
2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet
molenpark voldoet aan de veiligheidseisen
ven, daarover of daaronder werken te maken
is gericht, zodat dit geen belang is op grond
voor het personeel en de bezoekers van Delta
of te behouden, dan wel vaste substanties of
waarvan de vergunning met toepassing van
Park. Dit laatste is volgens Delta Park van
voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te
artikel 6.21 van de Waterwet kan worden
belang, omdat zij deel uitmaakt van een
leggen, of deze te laten staan of liggen.
geweigerd.
watersysteem met een maatschappelijke
3.2. Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet
3.4. De rechtbank heeft, gelet op gestelde
functie. Delta Park betoogt dat de rechtbank
wordt een vergunning geweigerd voor zover
onder 3.2 en 3.3, terecht overwogen dat de
heeft miskend dat voornoemde belangen
verlening daarvan niet verenigbaar is met de
door Delta Park genoemde planologische
moesten worden meegewogen.
doelstellingen in artikel 2.1. In artikel 2.1,
belangen en de veiligheid van het personeel
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de
eerste lid, worden planologische belangen
en de bezoekers op het park geen belangen
Waterwet is de toepassing van deze wet
niet genoemd. Volgens het tweede lid is de
zijn die op grond waarvan de aangevraagde
gericht op:
toepassing van de wet mede gericht op ande-
vergunning met toepassing van artikel 6.21
a. voorkoming en waar nodig beperking van
re doelstellingen dan genoemd in het eerste
van de Waterwet zou kunnen worden gewei-
overstromingen, wateroverlast en water-
lid, voor zover dat elders in deze wet is
gerd.
schaarste, in samenhang met
bepaald. De Waterwet noch het Waterbesluit
Het betoog faalt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1969
Rechtspraak
4. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft
te Neeltje Jans’ met projectnummer 61021 van
(Euro-Mediterrane Overeenkomst art. 65,
miskend dat bij het besluit van 26 maart
Geoconsult Noord BV van 13 december 2011
waarbij een associatie tot stand wordt
2013 het belang van de primaire waterkering
ten grondslag. Daarin is de invloed van de tur-
gebracht tussen de Europese Gemeenschap-
onvoldoende is meegewogen. In dit verband
bines op de reeds aanwezige dammen bere-
pen en hun lidstaten enerzijds, en het
betoogt zij dat de primaire waterkering voor
kend. Bij de stabiliteitsberekeningen is onder-
Koninkrijk Marokko anderzijds; Regeling
de aanleg van de windmolens eerst moet
scheid gemaakt tussen de bestaande situatie,
tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswo-
worden bewerkt en dat niet gebleken is dat
de situatie tijdens het heien van de palen en
nende gehandicapte kinderen 2000)
tijdens of na de bewerking aan de veilig-
de eindsituatie waarin de palen zijn geheid en
heidsnorm uit artikel 2.2 van de Waterwet
de turbines in bedrijf zullen zijn. Ter bescher-
kan worden voldaan. Ook staan de locaties
ming van de stabiliteit van de bodem van de
van de windturbines volgens Delta Park
Oosterscheldekering is naar aanleiding van
Overwegingen
onvoldoende vast.
dit onderzoek in vergunningvoorschrift 5,
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de
onder 3, bepaald dat het inbrengen van de
4.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de TOG
Beleidsregel voor het plaatsen van windtur-
funderingspalen moet geschieden met
heeft de natuurlijke persoon die hier te lande
bines op, in of over rijkswaterstaatswerken
geschroefde palen, om te voorkomen dat zet-
woont en tot wiens huishouden het kind hier
van 15 mei 2002 van de minister van Verkeer
tingsvloeiingen optreden. Voorts moet op
te lande op de peildag behoort over dat kwar-
en Waterstaat (Stcrt. 2 juli 2002, nr. 123; de
grond van de vergunningvoorschriften 6 en 9,
taal recht op een tegemoetkoming ten
Beleidsregel) wordt plaatsing van windturbi-
voordat tot aanleg van de kraanopstelplaatsen
behoeve van dat kind op grond van deze
nes niet toegestaan in de kernzone van de
en aanvoerwegen en dammen wordt overge-
regeling. Aangezien appellant en zijn zoon
primaire waterkering. Onder kernzone wordt
gaan, een uitvoeringsplan met daarin onder
niet in Nederland wonen, kan appellant aan
verstaan het eigenlijke dijk-, duin- of damli-
meer constructietekeningen en een werkplan
de TOG geen recht op een tegemoetkoming
chaam, zijnde de primaire waterkering als
worden overgelegd aan de waterbeheerder,
ontlenen. Nu appellant en zijn zoon ook niet
bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
waarop de waterbeheerder vervolgens zal
in een lidstaat van de Europese Unie wonen,
Ingevolge het tweede lid wordt plaatsing van
beslissen. In vergunningvoorschrift 4, onder 1,
kan ook aan Verordening (EG) nr. 883/2004
de windturbines buiten de kernzone van de
staan de coördinaten van de windmolens. Vol-
geen aanspraak op een tegemoetkoming
primaire waterkering slechts toegestaan mits
gens de vergunning is geen invloed op de
TOG worden ontleend.
dit geen negatieve gevolgen heeft voor de
waterkwantiteit te verwachten, omdat het
4.2. Per 1 maart 2000 is de Samenwerking-
waterkerende functie van de primaire water-
windmolenpark op het land wordt opgericht.
overeenkomst tussen de EEG en Marokko
kering conform de veiligheidsnorm van arti-
De veiligheidsnorm waaraan op grond van
(Samenwerkingsovereenkomst) vervangen
kel 2.2 van de Waterwet.
artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet moet
door de Euro-Mediterrane Overeenkomst
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Water-
worden voldaan, bedraagt 1/4000. Dezelfde
waarbij een associatie tot stand wordt
wet wordt onder primaire waterkering ver-
norm is voor de palen, de fundering en de
gebracht tussen de Europese Gemeenschap-
staan waterkering die beveiliging biedt tegen
windturbine in vergunningvoorschrift 5,
pen en hun lidstaten enerzijds, en het
overstroming doordat deze behoort tot een
onder 1, opgenomen. Gelet op het vorenstaan-
Koninkrijk Marokko anderzijds (EMO).
dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen.
de geeft de niet met concrete argumenten
In artikel 65, eerste lid, van de EMO is onder
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, is in de bij
onderbouwde stelling van Delta Park geen
meer bepaald dat werknemers van Marok-
deze wet behorende bijlage II voor elke
aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank
kaanse nationaliteit en de bij hen woonachti-
dijkring de veiligheidsnorm aangegeven als
heeft miskend dat niet aan de veiligheids-
ge gezinsleden op het gebied van de sociale
gemiddelde overschrijdingskans per jaar van
norm uit artikel 2.2, eerste lid, van de Water-
zekerheid onder een regeling vallen die
de hoogste hoogwaterstand waarop de tot
wet kan worden voldaan.
wordt gekenmerkt door het ontbreken van
directe kering van het buitenwater bestemde
Het betoog faalt.
elke discriminatie op grond van nationaliteit
primaire waterkering moet zijn berekend,
(…)
tussen deze werknemers en de eigen onder-
mede gelet op de overige het waterkerend
(….)
danen van de lidstaten waar zij werkzaam
vermogen bepalende factoren. Artikel 1.3,
zijn.
tweede en derde lid, is overeenkomstig van
Centrale Raad van Beroep
Het begrip sociale zekerheid dekt, volgens
toepassing.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
deze bepaling, alle takken van sociale zeker-
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwo-
van der Ham, vice-president van de Centrale
heid die betrekking hebben op uitkeringen
gen, is het door Delta Park genoemde belang
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
bij ziekte en zwangerschap, pensioenen bij
van de veiligheid van de primaire waterke-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
invaliditeit, ouderdomspensioenen, pensioe-
ring een belang dat op basis van artikel 6.21,
Raad van Beroep.
nen voor nabestaanden, uitkeringen bij
gelezen in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet bij de beoordeling van de aanvraag om een watervergunning moet
arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitke-
1460
worden betrokken.
ringen bij overlijden, werkloosheidsuitkeringen en kinderbijslag. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat
Volgens paragraaf 5.2.2 van de watervergun-
20 juni 2014, nr. 12/4850 AWBZ
deze werknemers in aanmerking komen voor
ning wordt het windmolenpark opgericht in
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
gezinsbijslagen voor de leden van hun gezin
de buitenbeschermingszone van de primaire
ECLI:NL:CRVB:2014:2173
die binnen de Gemeenschap woonachtig zijn.
waterkering, welke zonering na toekomstige
4.3. Uit vaste rechtspraak van het Hof van
verzwaringen als extra reserve voor de
Aan art. 65 van de Euro-Mediterrane Over-
Justitie van de Europese Unie (Hof) - met
bescherming van de waterkering dient. Aan de
eenkomst kan geen aanspraak op een tege-
betrekking tot het met artikel 65 van de EMO
watervergunning ligt onder meer het rapport
moetkoming ingevolge de TOG worden ont-
vergelijkbare artikel 41 van de Samenwer-
‘Stabiliteitsonderzoek, Windpark Bouwdokken
leend.
kingsovereenkomst - blijkt dat deze non-dis-
1970
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
criminatiebepaling rechtstreekse werking
Zo de TOG al als een uitkering bij ziekte kan
2012. Beoordeeld dient te worden of artikel 1
heeft en dat appellant binnen de personele
worden gekwalificeerd, is deze niet gebaseerd
van het Eerste Protocol is geschonden door-
werkingssfeer van die bepaling valt, omdat
op de ziekteverzekering. Ook is geen sprake
dat de ingangsdatum van het pensioen op 29
het begrip werknemer zowel de actieve werk-
van kinderbijslag of bijstand en overige uit-
april 2012 en het pensioen over april 2012
nemers omvat als degenen die de arbeids-
keringen ten laste van de publieke middelen,
op € 81,55 bruto per maand is vastgesteld
markt hebben verlaten, omdat zij de pensi-
nu met dit laatste volgens de toelichting
met toepassing van het gewijzigde artikel 16,
oengerechtigde leeftijd hebben bereikt (zie
wordt gedoeld op uitkeringen ingevolge de
eerste lid, van de AOW.
het arrest van het Hof van 31 januari 1991,
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeel-
4.3. In de eerste twee volzinnen van artikel 1
C-18/90, Kziber).V oor zover de tegemoetko-
telijk arbeidsongeschikte werkloze werkne-
van het Eerste Protocol is bepaald dat iedere
ming TOG als gezinsbijslag zou moeten wor-
mers en de Wet inkomensvoorziening oudere
natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op
den aangemerkt, volgt echter uit rechtspraak
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
het ongestoord genot van zijn eigendom
van het Hof dat appellant zich niet op het
zelfstandigen. Onder de andere in artikel 1
(‘possessions’). Aan niemand zal zijn eigen-
discriminatieverbod kan beroepen, omdat
genoemde wettelijke regelingen valt de TOG
dom worden ontnomen behalve in het alge-
het kind ten behoeve van wie deze tegemoet-
evident niet, zodat wordt geconcludeerd dat
meen belang en onder de voorwaarden voor-
koming wordt aangevraagd niet binnen de
het NMV niet van toepassing is.
zien in de wet en in de algemene beginselen
Europese Unie woonachtig is (vergelijk ook
4.5. Uit het hiervoor overwogene onder 4.1
van internationaal recht.
het door de rechtbank aangehaalde arrest
tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger
4.4. Alvorens te bezien of sprake is van ‘pos-
van het Hof van 20 maart 2001, C-33/99,
beroep niet slaagt en dat de aangevallen uit-
sessions’ en van ontneming van eigendom
Fahmi en Esmoris Cerdeiro). In het midden
spraak moet worden bevestigd.
als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het Eerste Protocol zal de Raad beoorde-
wordt gelaten of appellant zich in zijn situatie op het discriminatieverbod kan beroepen indien de tegemoetkoming TOG onder een
1461
len of aan de voorwaarden van artikel 1 van het Eerste Protocol voor eigendomsontneming is voldaan. Daarbij dient allereerst te
van de takken van sociale zekerheid als genoemd in het eerste lid van artikel 65 valt,
27 juni 2014, nr. 13/1564 AOW, 13/1565
worden beoordeeld of de inbreuk op de
nu er voor de uitsluiting van niet-ingezete-
AOW
bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Ver-
nen in de TOG een toereikende objectieve
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Stolk)
volgens dient te worden beoordeeld of de
rechtvaardiging bestaat. Uit de toelichting bij
ECLI:NL:CRVB:2014:2276
eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten
de TOG blijkt dat de regelgever ervoor gekozen heeft zoveel mogelijk aansluiting te zoe-
De wijziging van de ingangsdatum van het
slotte of er een behoorlijk evenwicht is
ken bij de AKW, met dien verstande dat het
AOW-pensioen is niet in strijd met artikel 1
behouden tussen de eisen van het algemeen
bij de TOG niet gaat om een verzekering en
van het Eerste Protocol.
belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het
dat anders dan bij de AKW bepalend is of de persoon en het kind in Nederland woonach-
(AOW art. 16 lid 1; EVRM Eerste Protocol art.
individu, een en ander onder erkenning van
tig zijn. Evenals de rechtbank heeft overwo-
1)
een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria.
gen, valt bij de vraag of hier sprake is van een verboden indirecte discriminatie een
(….)
4.5. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat bij het bestreden besluit artikel 1
vergelijking te maken met de rechtspraak van de Raad en van de Hoge Raad (zie de in
Overwegingen
van het Eerste Protocol niet is geschonden.
ECLI:NL:CRVB:2014:1151 genoemde recht-
1.3. Bij besluit van 1 maart 2012 is de
De wijziging van de ingangsdatum en hoogte
spraak) ten aanzien van de volksverzekerin-
ingangsdatum van appellants AOW-pensioen
van het pensioen zijn bij wet voorzien, nu
gen, waarin is geoordeeld dat het streven van
gewijzigd van 1 april 2012 naar 29 april 2012
deze direct volgen uit toepassing van de
de regelgever om terug te keren naar de oor-
en is het pensioen over april 2012 vastge-
dwingendrechtelijke bepaling van artikel 16,
spronkelijke bedoeling van de volksverzeke-
steld op € 81,55 bruto.
eerste lid, van de AOW.
ringen om alleen ingezetenen te verzekeren
1.4. Bij besluit van 17 april 2012 is het
4.6. Uit de wetgeschiedenis leidt de Raad af
als een gerechtvaardigd doel kan worden
bezwaar van appellant tegen het besluit van
dat de wijziging van de ingangsdatum van de
gekwalificeerd. De basisgedachte van een
1 maart 2012 ongegrond verklaard.
AOW als doelstelling heeft een besparing op
volksverzekering houdt immers in dat de
(….)
de overheidsuitgaven te realiseren. Deze
overheid van een land alleen sociale bescher-
4.1. Het geding is beperkt tot het gedeelte
doelstelling acht de Raad gerechtvaardigd.
ming door middel van een verplichte verze-
van de aangevallen uitspraak waarbij het
Vaste rechtspraak van het EHRM (15 april
kering biedt aan personen die door ingeze-
beroep tegen het besluit van 17 april 2012
2014, 21838/10, Stefanetti e.a.) is dat beper-
tenschap een voldoende band hebben met
ongegrond is verklaard. Op de zitting heeft
king van de overheidsuitgaven een gerecht-
dat land. Deze rechtvaardiging voor het
appellant verklaard dat de beslissingen van
vaardigde doelstelling is in het belang van
woonplaatsvereiste gaat te meer op voor een
de rechtbank over het besluit van 15 februari
het veiligstellen van het stelsel van sociale
niet op premiebetaling berustende uitkering
2012, waaronder de niet-ontvankelijkverkla-
zekerheid en het beschermen van de natio-
als de tegemoetkoming TOG.
ring van het bezwaar tegen het besluit van
nale economie, waarbij de staat een ruime
4.4. Bij de vraag of appellant zich kan beroe-
31 oktober 2011, niet (langer) worden aange-
beoordelingsmarge heeft om te bepalen wat
pen op het NMV is primair van belang of de
vochten.
in het algemeen belang is.
TOG onder de materiële werkingssfeer van
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat bij
4.7. Evenals de rechtbank is de Raad van oor-
het NMV valt. De vraag daarbij is of de TOG
het besluit van 17 april 2012 (bestreden
deel dat sprake is van een redelijke proporti-
is te kwalificeren als een van de wettelijke
besluit) op juiste wijze toepassing is gegeven
onaliteitsrelatie tussen de gekozen middelen
regelingen genoemd in artikel 1, eerste lid,
aan artikel 16, eerste lid, van de AOW, zoals
en het doel van de maatregel. Weliswaar
onder a, van het NMV. Dit is niet het geval.
deze bepaling luidt met ingang van 1 april
heeft appellant door wijziging van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1971
Rechtspraak
ingangsdatum over de maand april 2012 een
wordt aangenomen in lijn met de zaak Dam-
beroep ingesteld bij het College tegen de wei-
substantieel lager inkomen genoten dan hij
janac, 24 oktober 2013, 52943/10, waarin het
gering van verweerder om een besluit te
verwachtte. Deze verlaging is echter beperkt
Hof - kort weergegeven - heeft geoordeeld dat
nemen op het bezwaar.
gebleven tot het inkomen over één enkele
de verhuizing naar een ander land niet voor-
Het College overweegt allereerst dat de ter-
maand. Niet kan worden gezegd dat de wets-
zienbaar de aanspraak op onder nationale
mijn waarbinnen op het bezwaarschrift van
wijziging in het geval van appellant gevolgen
recht gewaarborgde pensioenrechten te niet
16 april 2013 beslist had moeten worden is
heeft gehad die daarmee niet zijn beoogd.
kon doen.
overschreden. Nu het slachthuis verweerder
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder ogen
4.9. De aangevallen uitspraak, voor zover aan-
bij brief van 12 juni 2013 in gebreke heeft
is gezien dat de gevolgen in individuele
gevochten, dient te worden bevestigd.
gesteld en tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift meer
gevallen verschillen, afhankelijk van het aan-
dan twee weken zijn verstreken, is het beroep
tal dagen tussen de eerste dag van de maand
ontvankelijk. Het beroep tegen het met een
geboortedatum. Ook is tot uitdrukking
College van Beroep voor het bedrijfsleven
gebracht dat het aan de (vroeg-)pensioen-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
een beslissing op het bezwaarschrift wordt
fondsen wordt overgelaten of compensatie-
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
gegrond verklaard en dat besluit wordt ver-
mogelijkheden worden ingezet. Geen sprake
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
nietigd. Verweerder zal worden opgedragen
is van een situatie waarin afbreuk is gedaan
teur bij het College.
alsnog een besluit op bezwaar te nemen.
waarin de betrokkene geboren is en zijn
Met betrekking tot de inhoud van dat besluit
aan de kern van het eigendomsrecht. Voorts is van belang dat de wetswijziging alle rechthebbenden op AOW-pensioen treft die vanaf
besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van
1462
overweegt het College als volgt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de brief van verweerder van 8 maart
1 april 2012 de leeftijd van 65 jaar hebben
2013 als een besluit in de zin van artikel 1:3
bereikt, en niet alleen de vroeggepensioneerden onder hen en dat niet alleen (een deel
21 februari 2014, nr. 13/542
van de Awb moet worden aangemerkt. Vol-
van) de vroeggepensioneerden maar ook
(Mrs. Dijt, Winter, Vermeulen)
gens verweerder heeft die brief betrekking op
werknemers en particulier verzekerden in
ECLI:NL:CBB:2014:89
een handeling van feitelijke aard en kan het slachthuis slechts bezwaar maken en beroep
beginsel niet gecompenseerd zijn voor het (verwachte) inkomensverlies. In het geval van
De vaststelling van het aantal officiële
instellen tegen de facturen waarmee de kos-
appellant is geen sprake van een situatie
keuringsassistenten is een besluit in de zin
ten van het toezicht in rekening worden
waarin een individu of kleine groep van per-
van de Awb.
gebracht. Volgens het slachthuis is niet louter sprake van feitelijk handelen, maar heeft
sonen zijn (enige) middel van bestaan (geheel) heeft verloren. De wetswijzing staat
(Algemene wet bestuursrecht art. 1:3, art. 6:2;
op grond van de Verordening een kwalificatie
niet op zichzelf maar is onderdeel van het
Verordening (EG) 854/2004 van het Europees
van het bedrijf plaatsgevonden met als resul-
beleid van de overheid om de toekomstige
Parlement en de Raad van 29 april 2004 hou-
taat de vaststelling van het aantal officiële
pensioenuitgaven in het kader van de AOW
dende vaststelling van specifieke voorschrif-
assistenten dat nodig is. Het nadelige rechts-
te waarborgen, waarbij omvangrijke hervor-
ten voor de organisatie van de officiële con-
gevolg daarvan is dat het slachthuis voor de
mingen worden doorgevoerd met verstrek-
troles van voor menselijke consumptie
inzet van de extra assistent moet betalen en
kende gevolgen. Niet kan worden gezegd dat
bestemde producten van dierlijke oorsprong
dat er meer insnijdingen in het vlees plaats-
de gevolgen van de wetswijzing voor appel-
[de Verordening])
vinden, hetgeen extra tijd kost en tot extra kosten leidt, en bovendien het vlees minder
lant een individuele, onevenredig zware last meebrengen.
Een slachthuis heeft bij brief van 15 oktober
waard maakt. Het slachthuis voert voorts aan
4.8. Nu geconcludeerd wordt dat artikel 1 van
2012 verzocht om het aantal officiële assis-
dat de vaststelling van het aantal assistenten
het Eerste Protocol niet is geschonden, kan in
tenten dat in het kader van het door de
op vijf kennelijk is gebaseerd op een door
het midden worden gelaten of sprake is van
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
NVWA uitgevoerde risicobeoordeling van
‘possessions’ en van ontneming van eigen-
(NVWA) uit te oefenen toezicht bij de keu-
haar bedrijf, die zij nooit onder ogen heeft
dom als bedoeld in de tweede zin van artikel
ringswerkzaamheden in de slachterij aanwe-
gehad en waarvan zij de conclusies moet
1 van het Eerste Protocol. De Raad merkt
zig moet zijn, te wijzigen van vijf naar vier.
kunnen bestrijden.
hierbij op dat de rechtspraak van het Euro-
Bij brief van 8 maart 2013 heeft NVWA mee-
Het betoog van het slachthuis slaagt: het Col-
pees Hof voor de Rechten van de Mens aan-
gedeeld niet tot vermindering van het aantal
lege is van oordeel dat de brief van NVWA van
leiding geeft voor twijfel of in het onderhavi-
keuringsassistenten over te gaan. Het slacht-
8 maart 2013 als een besluit in de zin van
ge geval sprake zou zijn van ‘possessions’.
huis heeft daartegen bij brief van 16 april
artikel 1:3 van de Awb moet worden aange-
Enerzijds ziet de Raad gelijkenis met de zaak
2013 bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 juni
merkt. Verweerder heeft in die brief toepas-
Bladh, 10 november 2009, 46125/06, waarin
2013 heeft het slachthuis aan de Staatssecre-
sing gegeven aan artikel 5, vijfde lid onder b
het Hof heeft geoordeeld dat de betrokkene
taris van Economische Zaken (verweerder)
van de Verordening. Deze bepaling luidt als
niet geacht kan worden een legitieme ver-
meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een
volgt: Aan de hand van een op het risico geba-
wachting te hebben gehad om een eigen-
besluit op bezwaar te nemen. In reactie daar-
seerde aanpak wordt bepaald hoeveel leden
domsrecht te genieten, omdat hij aanvanke-
op heeft verweerder bij brief van 5 juli 2013
van het officiële personeelsbestand bij de
lijk nog niet voldeed aan de voorwaarden
meegedeeld dat de brief van NVWA van 8
slachtlijn van een slachthuis aanwezig moeten
voor een werkloosheidsuitkering en toen hij
maart 2013 geen besluit is waartegen
zijn. Het aantal aanwezige personeelsleden
wel aan de voorwaarde voldeed, de mogelijk-
bezwaar kan worden gemaakt, zodat verweer-
wordt door de bevoegde autoriteit vastgelegd,
heid om onder deze voorwaarde een uitke-
der op de brief van 16 april 2013 niet kan
en wel zo, dat aan alle voorschriften van deze
ring te verkrijgen niet langer bestond. Ander-
reageren met een beslissing op bezwaar.
verordening kan worden voldaan. De tekst van
zijds is denkbaar dat een eigendomsrecht
Op 1 augustus 2013 heeft het slachthuis
deze bepaling maakt duidelijk dat de vastleg-
1972
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Rechtspraak
ging betrekking heeft op een individueel
Westervoort. Verweerder heeft dat verzoek bij
bepaald dat de opbrengstverantwoordelijk-
slachthuis en is gebaseerd op een op risico
het primaire besluit geweigerd en deze
heid bij de vervoerder ligt, maar dat artikel
gebaseerde aanpak. Uit de brief van NVWA
beslissing bij het bestreden besluit gehand-
ziet niet op de kosten.
blijkt dat verweerder de situatie in het bedrijf
haafd. Syntus heeft hiertegen beroep inge-
Het College stelt allereerst vast dat het con-
heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat
steld bij het College.
cessiebesluit en het verlengingsbesluit for-
er risico’s zijn op het gebied van de slachthygi-
Verweerder heeft in het bestreden besluit
mele rechtskracht hebben verkregen. Dat
ene en het slachtproces. Dit heeft verweerder
overwogen dat de bediening van station Wes-
betekent dat alle (financiële) verplichtingen
ertoe gebracht het verzoek van het slachthuis
tervoort deel uitmaakt van de verlengde con-
uit de concessie en de verlenging daarvan in
om het aantal officiële assistenten terug te
cessie, zodat de kosten die Syntus moet
beginsel vaststaan. Het betoog dat de kosten
brengen van vijf naar vier af te wijzen. Aldus
maken voor het bedienen van station Wester-
die verband houden met de bediening van
heeft verweerder gebruik gemaakt van een
voort reeds zijn inbegrepen in de exploitatie-
station Westervoort buiten de exploitatiever-
hem krachtens publiekrecht toegekende
vergoeding. Aangezien volgens de concessie
goeding vallen volgt het College niet. Het
bevoegdheid. Het rechtsgevolg daarvan is dat
het exploitatierisico en de opbrengstverant-
College is van oordeel dat de verplichting tot
het slachthuis verplicht blijft om gebruik te
woordelijkheid bij de concessiehouder liggen,
de bediening van station Westervoort gezien
maken van vijf officiële assistenten, hetgeen
komen eventuele tegenvallers of meevallers
de aard en inhoud van de concessie deel uit-
voor haar belastend is. De brief van NVWA van
voor rekening van Syntus. Overwogen is
maakt van de concessie. Uit het feit dat ver-
8 maart 2013 moet dan ook worden aange-
voorts dat het op de weg van een professio-
weerder Syntus heeft toegestaan om in afwij-
merkt als een besluit in de zin van artikel 1:3
nele partij als Syntus had gelegen om indien
king van de concessie het aantal halteringen
van de Awb, in het bijzonder als een afwijzing
zij het niet eens was met de exploitatiever-
op station Westervoort te beperken tot 2x
van de aanvraag van een beschikking tot het
goeding in combinatie met de verplichting
per uur in plaats van 4x per uur kan niet
bepalen van het aantal leden van het perso-
tot de bediening van station Westervoort op
worden afgeleid dat de vergoeding voor het
neelsbestand als bedoeld in artikel 5, vijfde lid
dit punt bezwaar te maken tegen het verlen-
bedienen van station Westervoort niet in de
onder b van de Verordening.
gingsbesluit. Nu het door Syntus ingediende
exploitatievergoeding was begrepen. Dit
Volgt: gegrondverklaring van het beroep
bezwaarschrift, dat betrekking had op een
brengt mee dat verweerder zich terecht op
tegen het met een besluit gelijk te stellen
ander aspect van de verlengde concessie, is
het standpunt heeft gesteld dat de exploita-
niet tijdig nemen van een beslissing op het
ingetrokken, heeft het verlengingsbesluit
tievergoeding die Syntus op grond van de
bezwaar van 16 april 2013, vernietiging van
formele rechtskracht verkregen. Ook overi-
concessie ontvangt ook betrekking heeft op
dat besluit, met opdracht aan verweerder om
gens biedt de concessie volgens verweerder
de bediening van station Westervoort.
uiterlijk op 28 maart 2013 een besluit op het
geen enkel aanknopingspunt voor het ver-
Het College is van oordeel dat het indienen
bezwaar te nemen.
strekken van een aanvullende exploitatiever-
van een bezwaarschrift tegen het verlengings-
goeding. Daarnaast heeft verweerder erop
besluit de geëigende weg was voor Syntus om
gewezen dat Syntus in een overleg van 10
de hoogte van de jaarlijkse exploitatievergoe-
december 2009 heeft aangegeven dat bij een
ding in verband met de bediening van station
bediening van 4x per uur, zoals opgenomen
Westervoort ter discussie te stellen. Dit klemt
7 maart 2014, nr. 12/50
in de verlengde concessie, sprake is van een
des te meer nu in de bepalingen van de con-
(Mrs. Van Dorst, Van Zutphen en Hessel)
negatieve invloed op de kosten/opbrengsten
cessie geen mogelijkheid is opgenomen tot
ECLI:NL:CBB:2014:131
van Syntus, maar dat bij een bediening van
het aanvragen van een aanvullende exploita-
2x per uur kostenneutraal kan worden
tievergoeding. Het College volgt Syntus dan
De bediening van een voorgenomen station
gewerkt. Verweerder is Syntus daarin tege-
ook niet in de stelling dat Syntus erop mocht
maakt deel uit van de concessie. Verweer-
moetgekomen en partijen zijn overeengeko-
vertrouwen dat, gezien het verkenningstraject
der is niet gehouden om in verband met de
men dat station Westervoort 2x per uur zal
dat heeft plaatsgevonden met verweerder,
bediening van dat station een aanvullende
worden bediend.
nadere besluitvorming omtrent een aanvul-
vergoeding te verstrekken.
Syntus heeft in beroep aangevoerd dat ten
lende vergoeding te verwachten was. Evenmin
tijde van de verlenging nog geen zekerheid
mocht erop worden vertrouwd dat verweerder
Op 16 juni 2005 heeft het College van
bestond over de opening van station Wester-
een aanvullende vergoeding zou verstrekken
bestuur van de Stadsregio Arnhem (verweer-
voort. In het daarop gevolgde verkennings-
voor de bediening van station Westervoort.
der) een concessie verleend aan Syntus BV
traject heeft zij steeds het uitgangspunt
Dit leidt tot de conclusie dat verweerder niet
voor het verrichten van openbaar vervoer
gehanteerd dat de bediening van station
gehouden was om een aanvullende vergoe-
per trein inzake de treindienst Zevenaar-Arn-
Westervoort niet zonder vergoeding van
ding voor de bediening van station Wester-
hem. Deze concessie is bij besluit van 27
meerkosten kan worden gerealiseerd. Ver-
voort te verstrekken.
november 2009 verlengd en gewijzigd, voor
weerder heeft pas medio maart 2011 te ken-
Volgt: ongrondverklaring van het beroep.
de periode van 13 december 2009 tot en met
nen gegeven niet voornemens te zijn de
31 december 2012. Daarbij is onder andere
meerkosten te vergoeden. Omdat het slechts
de volgende bepaling aan de concessie toege-
om een voornemen ging, partijen nog met
voegd: ‘De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft
elkaar in overleg waren en de meerkosten
het voornemen gedurende de looptijd van de
ten tijde van het verlengingsbesluit nog niet
28 maart 2014, nr. 12/269
concessie treindienst Winterswijk-Zevenaar
duidelijk waren, heeft Syntus geen aanlei-
(Mrs. Dijt, Munsterman, Winter)
station Westervoort te openen. De concessie-
ding gezien om bezwaar te maken tegen het
ECLI:NL:CBB:2014:124
houder is verplicht dit station te bedienen.’
verlengingsbesluit. Syntus is voorts van oor-
Op 4 maart 2011 heeft Syntus verweerder om
deel dat uit de concessie niet volgt dat de
Boete wegens overtreding van de Meststof-
een aanvullende exploitatiesubsidie verzocht
meerkosten onder haar exploitatierisico val-
fenwet. Bevoegdheid van het bestuursor-
in verband met het bedienen van station
len. In artikel 3 van de concessie is slechts
gaan in relatie tot de bevoegdheid van de
1463
1464
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1973
Rechtspraak
officier van justitie. Opschorting van de
aangevoerd. Wel stelt het landbouwbedrijf
zijnde boete is opgelegd naar aanleiding van
beslistermijn totdat de officier van justitie
zich op het standpunt dat zij over veel meer
het door de AID opgemaakte p.v. van 29 april
meedeelt dat van strafvervolging wordt
landbouwgrond beschikte dan de 6 ha waar-
2010 en de in het p.v. beschreven gedragin-
afgezien. Bij wettelijk voorschrift vastge-
van bij de boeteoplegging is uitgegaan. Daar-
gen zijn op dezelfde dag voorgelegd aan de
stelde boetebedragen.
van uitgaande zouden de gebruiksnormen
betrokken OvJ. Naar het oordeel van het Col-
niet zijn overschreden. Het College begrijpt
lege betekent dit dat de beslistermijn met
(Meststoffenwet art. 7, 8, 57; Awb art. 5:44,
een en ander aldus dat het landbouwbedrijf
ingang van die dag - en dus meteen bij de
5:46, 5:48, 5:51)
niet langer betwist dat zij de zes vrachten
aanvang - op de voet van artikel 5:51, tweede
mest op de tot haar bedrijf behorende 6 ha
lid, Awb was opgeschort. Op 17 augustus
Hoger beroep ingesteld door een landbouwer
landbouwgrond heeft uitgereden, maar stelt
2010 heeft de OvJ meegedeeld dat hij van
vs. een uitspraak van Rechtbank Breda van
dat zij in 2009 over aanzienlijk meer perce-
strafvervolging afziet. Dit brengt met zich
16 januari 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:132
len - en dus gebruiksruimte - beschikte dan
dat eerst op 17 augustus 2010 de bevoegd-
aan de boete ten grondslag ligt. Het land-
heid van de staatssecretaris is herleefd om
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de
bouwbedrijf heeft deze - eerst ter zitting aan-
een boete op te leggen. Op grond van artikel
Staatssecretaris van Economische Zaken aan
gedragen - stelling evenwel op geen enkele
5:51, tweede lid, Awb is toen een einde geko-
een landbouwbedrijf een bestuurlijke boete
manier onderbouwd, terwijl dit in deze
men aan de opschorting van de beslister-
van in totaal € 119 697 opgelegd wegens
omstandigheden wel op haar weg gelegen
mijn. Omdat de beslistermijn van 13 weken
overtreding van de artikelen 7 en 8 van de
had. Nu het landbouwbedrijf haar stelling
meteen bij de aanvang (29 april 2010) was
Meststoffenwet (overschrijding van de in het
niet heeft onderbouwd, ziet het College geen
opgeschort, diende de staatssecretaris na
jaar 2009 geldende gebruiksnormen voor
grond voor het oordeel dat de boete is geba-
beëindiging van de opschorting binnen 13
dierlijke meststoffen, stikstof en fosfaat). Het
seerd op een onjuist aantal hectaren land-
weken gerekend vanaf 17 augustus 2010 te
daartegen door het landbouwbedrijf gemaak-
bouwgrond en daarmee onjuist berekende
beslissen. Het primaire boetebesluit dateert
te bezwaar is bij besluit van 20 juli 2011
gebruiksnormen. De rechtbank is terecht tot
van 16 december 2010. Dat is ruim 17 weken
ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16
het oordeel gekomen dat de overtreding vast-
na 17 augustus 2010. Het primaire besluit is
januari 2012 (de aangevallen uitspraak) heeft
staat.
weliswaar te laat genomen, maar aangezien
Rechtbank Breda het tegen het besluit van de
Het betoog dat de directeur van het land-
de termijn van artikel 5:51, eerste lid, Awb als
staatssecretaris ingestelde beroep ongegrond
bouwbedrijf ten onrechte voorafgaand aan
een termijn van orde moet worden aange-
verklaard.
het verhoor geen gelegenheid is geboden om
merkt (Kamerstukken II 2003/04, 29702, 3, p.
Het landbouwbedrijf heeft in hoger beroep
een advocaat te raadplegen en dat het zwijg-
150) leidt de termijnoverschrijding als zoda-
onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten
recht van haar directeur niet is geëerbiedigd
nig niet tot het verval van de bevoegdheid
onrechte heeft overwogen dat de overtreding
doordat het verhoor is doorgegaan nadat hij
om een boete op te leggen. Nu de termijn-
is komen vast te staan, dat haar directeur
zich op zijn zwijgrecht had beroepen, wordt
overschrijding zich voorts beperkt tot één
voorafgaand aan het verhoor door opspo-
verworpen. Het College onderschrijft hetgeen
maand, ziet het College geen aanleiding voor
ringsambtenaren van de AID ten onrechte
de rechtbank in de aangevallen uitspraak
het oordeel dat de staatssecretaris de boete
geen gelegenheid is geboden om een advo-
hierover heeft overwogen. Het College voegt
wegens termijnoverschrijding had moeten
caat te raadplegen, dat het verhoor is doorge-
daaraan nog toe dat de directeur van het
matigen. Het betoog van het landbouwbe-
gaan nadat haar directeur zich op zijn zwijg-
landbouwbedrijf inmiddels heeft erkend dat
drijf wordt verworpen.
recht had beroepen en dat de bevoegdheid
het landbouwbedrijf de zes vrachten mest in
Naar aanleiding van de stelling van het land-
van de staatssecretaris om een boete op te
ontvangst heeft genomen.
bouwbedrijf dat de boete disproportioneel is
leggen is vervallen nu niet binnen 13 weken
Ten aanzien van de bevoegdheid van de
en gematigd dient te worden, overweegt het
na dagtekening van het proces-verbaal van
staatssecretaris wordt het volgende overwo-
College dat de rechtbank heeft vastgesteld
de AID een besluit is genomen over de boete.
gen. Uit artikel 5:44, tweede en derde lid, Awb
dat de hoogte van de boete in overeenstem-
Subsidiair heeft het landbouwbedrijf aange-
volgt dat een gedraging die tevens een straf-
ming met de in artikel 57 van de Meststof-
voerd dat de overschrijding van de beslister-
baar feit oplevert in beginsel aan de officier
fenwet vastgestelde boetenormen is bepaald.
mijn dient te leiden tot een aanzienlijke
van justitie moet worden voorgelegd en dat
Het landbouwbedrijf bestrijdt dit niet. De in
matiging van de boete.
het bestuursorgaan eerst (weer) bevoegd is
artikel 57 van de Meststoffenwet neergelegde
Het College overweegt het volgende. De
om voor de overtreding een bestuurlijke boe-
boetenormen vormen de neerslag van een
rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat
te op te leggen indien de OvJ heeft meege-
door de wetgever verrichte belangenafweging
de landbouwer de overtreding heeft begaan,
deeld af te zien van strafvervolging. Uit arti-
(zie onder meer de uitspraak van het College
omdat uit het proces-verbaal van de AID
kel 5:51 Awb, gelezen in samenhang met
van 21 mei 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA2374).
blijkt dat de betreffende percelen landbouw-
artikel 5:48, vierde lid, Awb volgt dat het
Gelet op artikel 5:46, derde lid, Awb wordt
grond - circa 6 ha - tot het landbouwbedrijf
bestuursorgaan binnen dertien weken na
van het bij wettelijk voorschrift vastgestelde
behoorden en het landbouwbedrijf daarop
dagtekening van het proces-verbaal omtrent
boetebedrag slechts afgeweken indien de
zes vrachten mest heeft aangebracht. Ter zit-
het opleggen van de bestuurlijke boete dient
overtreder aannemelijk maakt dat de vastge-
ting van het College is namens het land-
te beslissen, en dat deze termijn wordt opge-
stelde boete wegens bijzondere omstandighe-
bouwbedrijf - nadat haar directeur erop is
schort met ingang van de dag waarop de
den te hoog is. Van dergelijke bijzondere
gewezen dat hij niet verplicht is om verkla-
gedraging aan het Openbaar Ministerie
omstandigheden is het College niet gebleken.
ringen omtrent de overtreding af te leggen
wordt voorgelegd, tot aan de dag waarop het
Volgt: bevestiging van de aangevallen uit-
- erkend dat het bedrijf de percelen feitelijk
bestuursorgaan weer bevoegd wordt een
spraak.
in gebruik had en zes vrachten mest heeft
bestuurlijke boete op te leggen. De in geding
1974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Boeken
Interregionaal privaatrecht Elk van de vijf gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden heeft zijn eigen stelsel van burgerlijk recht. Deze rechtsstelsels zijn onderling nauw verwant, maar de verschillen die er zijn wortelen soms in diep doorvoelde maatschappelijke opvattingen en leiden weleens tot wezenlijk andere rechten en plichten van rechtssubjecten, bijvoorbeeld op gebieden als het juridisch vaderschap en het homohuwelijk. Elk van de gebiedsdelen heeft ook zijn eigen stelsel van interregionaal privaatrecht, dat ziet op het intensieve rechtsverkeer met de andere gebiedsdelen. Er bestaat interregionaal conflictenrecht, interregionaal bevoegdheidsrecht en recht inzake de interregionale rechtskracht van rechterlijke uitspraken en authentieke akten. Interregionaal privaatrecht is voor het overgrote deel ongeschreven recht en de Hoge Raad heeft er maar weinig uitspraken over gegeven. Sommige leerstukken stammen nog uit de koloniale tijd. Het Statuut heeft fundamentele wijzigingen gebracht. Ook daarna is er veel veranderd. De staatkundige hervormingen van 10 oktober 2010 hebben nieuwe vragen doen rijzen. Dit boek beoogt een handzaam, toegankelijk en praktijkgericht overzicht te geven van de stelsels van interregionaal privaatrecht van de gebiedsdelen van het Koninkrijk. G.C.C. Lewin Praktijkreeks IPR, deel 25 Maklu-Uitgevers nv, 128 p., € 35 ISBN 978 90 4660 683 4
Wet normering topinkomens Voorpublicatie Sinds 1 januari 2013 geldt de Wet Normering Topinkomens (WNT) – Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector – een relatief korte wet die in de praktijk veel en ingewikkelde vragen oproept. De WNT is vanwege de medio 2014 verwachte inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de Aanpassingswet WNT allerminst een rustig en makkelijk toepasbaar bezit. Deze uitgave is een voorpublicatie
van het commentaar op de WNT uit de digitale en nog in druk te verschijnen versie van Tekst & Commentaar Arbeidsrecht. Het boekje beoogt een praktische handleiding te bieden voor degenen die met de WNT te maken krijgen. Daarbij gaat het om de sectoren waarvan de bezoldiging wordt genormeerd en ministeries die de normering verder vormgeven en verantwoordelijk zijn voor toezicht en handhaving terzake van de WNT. Maar ook andere betrokkenen, zoals rechterlijke instanties die moeten oordelen over geschillen in verband met de WNT, advocaten die daarbij betrokken zijn en bezoldigingsadviseurs, zijn een doelgroep. Uitgangspunt is de wettekst zoals luidend per 1 maart 2014. Bovendien is weergegeven hoe de tekst gaat luiden wanneer de Aanpassingswet WNT (Kamerstukken I 2013/14, 33715, A) in werking treedt. Het commentaar houdt daarmee ook rekening. Verder komen de relevante nadere (ministeriële) regelingen en beleidsregels aan de orde. Prof. mr. Tom Barkhuysen, mr. Damien Berkhout, mr. Machteld Claessens Tekst & Commentaar Kluwer 2014, 130 p., € 24,99 ISBN 978 90 1312 485 9
The variegated landscape of mediation A comparative study of mediation regulation and practices in Europe and the world This book gives an overview of global mediation regulatory frameworks for commercial and civil cases, as well as an overview of the development of mediation and worldwide mediation practices in 60 jurisdictions, with a special emphasis on the European Union. This book allows for a direct comparison, based on standardised benchmarks for each country. Helpful for those mediating across borders, academics and those involved in legislative efforts. Authors who are each knowledgeable professionals in their jurisdictions, give an overview of the mediation development in their country in the individual state chapters. Combined, these chapters show
the captivating breadth and variety of scope of mediation regulations and practices around the world. The book aims to enable ADR practitioners and academics to obtain an overview of what is going on in other countries, to facilitate working across borders, to compare practices, to lay the groundwork for identifying and formulate in the future certain common core features and to give best practices for mediation practice and regulation. Manon Schonewille and Fred Schonewille (eds.) Eleven International Publishing 2014, 288 p., € 75 ISBN 978 94 6236 111 9
Recht en media Zijn de media een gevaar of een zegen voor het recht? In deze bundel van het Leidse Mordenate College staat de verwevenheid tussen het recht en de media centraal. Recht en media zijn eenheden die elkaar voortdurend beïnvloeden. Deze interactie vormt aanleiding voor diverse interessante juridische vraagstukken, waarvan een groot aantal in de bijdragen van deze bundel aan bod komt. Dit boek is verschenen naar aanleiding van het congres ‘Recht en Media’ op 11 mei 2012. Het resultaat is een gevarieerde bundel met bijdragen van professionals en studenten, waarin wordt beoogd vanuit verschillende rechtsgebieden de verwevenheid tussen recht en media te belichten. Onderwerpen als het spanningsveld tussen de social media en privacybescherming, de onschuldpresumptie van verdachten in het strafrecht en de rol van de rechter in het veranderende medialandschap passeren de revue. De media blijken een gevaar én een zegen voor het recht te zijn. De uitgave bevat bijdragen van prof. mr. H.J. Snijders, dr. M. Becker, A. Pouw & N. Reijnen, mr. C.W. Zwaaneveld, prof. mr. L. Moerel, mr. drs. A.M.M. Hendrikx, prof. mr. C.P.M. Cleiren, mr. S.A. Gawronski en mr. F.P.Ölçer. E.M.T. Huijzer, D.E. Mulder, W.A. Speldenbrink en D.J. Verhey (red.) Maklu-Uitgevers nv, 124 p., € 29,90 ISBN 978 90 4660 682 7
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1975
1465
Tijdschriften
1466 Burgerlijk (proces)recht ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 A.I. Schreuder Religie als predispositie – Indien een slachtoffer met letselschade een bepaalde religieuze (of andere levens-)overtuiging aanhangt, kan dit van grote betekenis zijn voor de wijze waarop hij omgaat (althans wenst om te gaan) met het door de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis opgelopen letsel. Zijn overtuigingen kunnen onder andere een rol spelen bij de invulling die hij geeft aan zijn herstel en de (medische) behandelingen die hij in dit verband (al dan niet) wenst te laten plaatsvinden. Ter zake van de beoordeling en afwikkeling van de schade doet het belang van een dergelijke achtergrond zich met name gevoelen indien het slachtoffer deel uitmaakt van een religieuze beweging van waaruit men bepaalde ‘reguliere’ geneeskundige behandelmethoden niet aanvaardt, respectievelijk een geheel andere, alternatieve geneeswijze voorstaat – men denke aan Jehovah’s Getuigen die geen bloedtransfusie wensen te ondergaan. Voor zover de afwegingen van het slachtoffer op basis van een dergelijke overtuiging tot gevolg hebben dat de schadeomvang groter is dan deze bij ‘gebruikelijke’ geneeskundige zorg zou zijn geweest, komt de vraag op of de desbetreffende schade (gedeeltelijk) voor rekening/risico van de laedens zou (moeten) komen, of dat het slachtoffer zogezegd de gevolgen van zijn overtuiging zou moeten dragen.
Ars Aequi 63e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Themanummer: Duits recht Prof. mr. C.J.H. Jansen De invloed van het Bürgerliches Gesetzbuch (1900) op de Nederlandse beoefening van het privaatrecht in de eerste decennia van de 20e eeuw – Het Bürgerliches Gesetzbuch heeft na zijn afkondiging op 1 januari 1900
1976
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
een niet te onderschatten invloed uitgeoefend op het begin 20e-eeuwse Nederlandse burgerlijk recht (zaken-, overeenkomsten- en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht). Dit was geen nieuw verschijnsel. Het Duitse recht vormde al vanaf de 19e eeuw een inspiratiebron voor Nederlandse juristen. Prof. mr. W.D.H. Asser Een Neder-Duitse hybride. De verdeling van de bewijslast in de zin van bewijsrisico volgens artikel 150 Rv – Bewijsrisicoverdeling verlangt objectieve criteria. De hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die verwijst naar de toepasselijke materiële rechtsregels, is Duits. De op de eisen van redelijkheid en billijkheid gebaseerde uitzondering is wel typisch Nederlands maar sluit met zijn basis in het ongeschreven objectieve recht aan bij de theoretische grondslag van de hoofdregel. Volgens schr. verloochent de verdeling van de bewijslast wat de theoretische grondslag betreft haar Duitse komaf niet, maar verder is zij tegelijk ook wel weer erg Nederlands. Een praktische en in het rechtssysteem passende Neder-Duitse hybride. Prof. mr. J.H. Nieuwenhuis Een wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. De erfenis van Friedrich Carl von Savigny – Friedrich Carl von Savigny (17791861) is de ontwerper van het Bolletje/Bolletje-model van de rechtshandeling: een op rechtsgevolg gerichte wil (‘Ik wil Bolletje’) die zich door een verklaring (‘Ik wil Bolletje’) heeft geopenbaard. Een opstel van Meijers uit 1921, ‘De grondslag der aansprakelijkheid bij contractueele verplichtingen’, bevat het bestek van de ‘wilsvertrouwensleer’ die ten grondslag ligt aan de artt. 3:33 en 3:35 BW. Een andere visie verdient volgens schr. de voorkeur: ‘Ik wil Bolletje’ wordt niet opgevat als wilsverklaring, maar als normatieve taaldaad. Prof. mr. E.H. Hondius Het onovertroffen Duitse privaatrecht – Van alle stelsels van privaatrecht in Europa is dat van Duitsland het meest ontwikkeld. De constitutionalisering van het privaatrecht, het gebruik van open normen, de introductie van een algemeen deel – het zijn Duitse ontwikkelingen die Nederland en andere landen ten
voorbeeld strekken. De hoge kwaliteit van het Duitse recht is voor een belangrijk deel te danken aan de doctrine, die hierbij voortbouwt op het habilitatiestelsel en op een reeks voortreffelijke juridische periodieken. Het is alleen de taal die aan een grotere uitstraling in de weg staat, aldus schr.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 14, 17 juli 2014 Mr. I.I. van Tuyll van Serooskerken, Bb 2014/42 Voordeel door een toerekenbare tekortkoming van een derde; geniet met mate! – Het rechtsverkeer bestaat uit een web van belangen; het belang van contractspartijen over en weer, maar ook de belangen van derden. Een belangrijke regel in ons rechtssysteem is dat niet in strijd mag worden gehandeld met hetgeen men volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt (art. 6:162 lid 2 BW). Onder deze (gedrags) norm valt dat men in het rechtsverkeer – onder omstandigheden – ook rekening dient te houden met belangen van derden. De Hoge Raad heeft op 28 maart 2014 (JN 2014/194, Bb 2014/42.1) een arrest gewezen waarin het kader van deze norm (nogmaals) duidelijk naar voren komt. Het arrest vormt een mooie aanleiding om kort stil te staan bij het leerstuk van het genieten van voordeel uit een wanprestatie die plaatsvindt in een contractuele verhouding waarbij men zelf geen partij is.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 15, 31 juli 2014 Mr. I.I.L. Jansen, Bb 2014/45 Buitengerechtelijke incassokosten: gemakkelijk(er) verdiend? – De nieuwe wetgeving voor buitengerechtelijke incassokosten – bestaande uit de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (WIK) en het bijbehorende Besluit voor buitengerechtelijke incassokosten – wordt inmiddels alweer twee jaar in de Nederlandse rechtspraktijk toegepast. Met name de introductie van een nieuw lid 6 van art. 6:96 BW, waarin een voorafgaande aanmaning tot betaling binnen een termijn van veertien dagen ten aanzien van consument-schuldenaren verplicht
Tijdschriften
wordt gesteld, heeft – zowel voor als na de introductie van de nieuwe wetgeving – heel wat pennen in beweging gebracht. Recentelijk heeft de Hoge Raad in haar arrest van 13 juni 2014 (FA-Med/X) in het licht van voornoemd wetsartikel meer duidelijkheid verschaft over de vraag vanaf welk moment een consument nu daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten aan haar schuldeiser is verschuldigd. Mr. E. Gras, Bb 2014/46 Divergerende werkelijkheden: verjaring in collectieve en individuele context – In het kader van een collectieve actie kan een rechtspersoon op eenvoudige wijze de verjaring stuiten ten behoeve van al degenen wier belangen statutair worden beschermd, zo blijkt uit een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. De feitelijke bescherming die de collectieve actie tegen verjaring biedt, steekt af tegen de situatie waarin een individuele schuldeiser zich op dit punt bevindt.
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 17e jrg. nr. 2, juni 2014 Mr. E.W. Bosch Voordeelverrekening na het Verhaeg/Jenniskens-arrest – Aan de hand van de door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten voor voordeelverrekening in het arrest Verhaeg/Jenniskens van 1 oktober 2010 bespreekt schr. een aantal vonnissen en arresten van de afgelopen drie jaar. Onderzocht wordt hoe deze rechterlijke uitspraken zich verhouden tot het arrest van 2010 en op welke wijze de rechter inhoud heeft gegeven aan de gezichtspunten van de Hoge Raad. Opvallend was dat in alle rechterlijke uitspraken het Verhaeg/Jenniskens-arrest werd genoemd. In de praktijk spitste de discussie zich toe op de vraag of dit arrest ook van toepassing is op een uitkering uit een algemene arbeidsongeschikheidsverzekering (AOV). Volgens schr. is de landelijke trend dat uitkeringen uit sommenverzekeringen ook bij een AOV in beginsel niet in aanmerking komen voor ver-
rekening. De Hoge Raad heeft zich hierover nog niet uitgesproken, maar dat geschiedt in de nabije toekomst zeker. Mr. F.M. Ruitenbeek-Bart, mr. A.J.J.G. Schijns De schadeclaim van het slachtoffer van strafbare feiten; bruggenbouwer tussen twee rechtsgebieden – Over de vraag hoe optimaal tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften (materieel én immaterieel) van slachtoffers van (ernstige) misdrijven wordt zowel binnen het strafrecht als het civiele recht geworsteld. Schrs. onderzoeken hoe het strafrecht en het civiele recht aan deze behoeften tracht tegemoet te komen en op welke onderdelen de beide disciplines van elkaar kunnen leren en wat daaraan eventueel in de weg staat. Zo blijkt dat binnen de strafrechtsketen een optimale behandeling van de civiele vordering moeilijk is te verwezenlijken en dat het civiele recht vooral is gericht op de financiële afwikkeling. Schrs. betogen dat de genoegdoening van slachtoffers die nu primair binnen het strafrecht is geregeld, kan worden verbeterd door inbedding van een nieuw te ontwerpen civiel traject dat parallel loopt aan de strafprocedure. L.C. Hogeling Bewijsvoering in de deelgeschilprocedure – In 2010 is door de inwerkingtreding van de Wet deelgeschillen voor letsel en overlijdensschade de deelgeschilprocedure ingevoerd. Uit de sindsdien verschenen jurisprudentie blijkt dat een verzoek soms wordt afgewezen als nadere bewijsvoering nodig is. Schr. onderzoekt aan de hand van de jurisprudentie waar de grenzen liggen van bewijsvoering in de deelgeschilprocedure. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de deelgeschilprocedure slecht beperkt ruimte biedt voor bewijsvoering. Indien voorzienbaar is dat voor de bewijsvoering een deskundigenbericht nodig is of als er onduidelijkheid bestaat over méér dan een feit, wijst de rechter het verzoek af. Volgens schr. is het feit dat bewijsvoering in de deelgeschilprocedure alleen mogelijk is als het om een zeer eenvoudige bewijsopdracht gaat, te verenigen met het doel van de deelgeschilprocedure. Het doel is namelijk het versterken van het bui-
tengerechtelijk traject door een snelle beslissing van de rechter op een beperkt aantal geschilpunten. I.D. Kerekes Naar standaardisering van de kosten van de deelgeschilprocedure? – In 2010 werd de Wet deelgeschillen voor letsel en overlijdensschade (Wet deelgeschillen) ingevoerd. Voor wat betreft de kosten van de deelgeschilprocedure bepaalt de rechter per deelgeschil of de kosten die partijen hebben gemaakt redelijk zijn. In de praktijk blijkt het lastig te zijn om vast te stellen wat redelijk is. Schr. bespreekt het kostenprobleem en zet een aantal oplossingen op een rij. De praktijk heeft behoefte aan meer zekerheid over wat er onder redelijk dient te worden verstaan. In de literatuur is een standaardisering voorgesteld. Schr. is van mening dat een forfaitair systeem in strijd is met het doel en karakter van de wet deelgeschillen, omdat aan die wet de gedachte ten grondslag ligt dat de daadwerkelijke kosten in redelijkheid moeten worden vergoed. Een simplistische normering is volgens schr. geen optie. Bij het opstellen van een eventuele standaard moet naar zijn mening rekening worden gehouden met alle aspecten die in de praktijk een rol spelen.
WPNR 145e jrg. nr. 7026, 12-19 juli 2014 Mr. dr. A.G.F. Ancery, mr. dr. drs. C.M.D.S. Pavillon Processuele aspecten van reflexwerking van consumentenrecht – De consument is een kleine, veelal zwakkere contractspartij. Consumenten worden dan ook extra beschermd wanneer zij rechtshandelingen aangaan met een professioneel optredende wederpartij. Er zijn echter nietconsumenten die in hun relatie tot de wederpartij een eventuele procedure op achterstand beginnen, zoals klein ondernemers, stichtingen en verenigingen. Materieel consumentenrecht kan via reflexwerking soms deze kleine professionele partijen bescherming bieden. In deze bijdrage bespreken schrs. of de procesrechtelijke consumentenbescherming voor reflexwerking in aanmerking kan komen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1977
Tijdschriften
1467 Europees recht Common Market Law Review Nr. 3, juni 2014 G. Cornelisse What’s wrong with Schengen? Border disputes and the nature of integration in the area without internal borders – Author analyses the Schengen system with a twofold aim: she attempts to shed light on the status quo of the Schengen system, and seeks to bring to light a paradox. According to her Schengen is characterized by a profound mismatch between the different rationales used for legitimating European integration in this area, as well as a discrepancy between legitimation and political and legal practice. Integration was driven by efficiency rationales, but once achieved it has been pushed further by ‘political messianism’, whereas the Member States motives for integration are usually driven by the wish to reinforce national powers with regard to immigration. She commences with an overview of Schengen’s development and acquis, followed by a survey of the litigation before the ECJ regarding differentiated integration, an analysis of recent developments regarding the abolition of internal borders, and a discussion of policy making problems with regard to the so-called flanking measures, before drawing conclusions. A. Kornezov Res judicata of national judgments incompatible with EU law: time for a major rethink? – The principle res judicata (pro veritate habetur) meaning that a matter may not be re-litigated after final judgment aims to prevent continued litigation of the same case. However, final judgments of national courts may violate EU law. Currently there is much uncertainty on the role Union law plays in shaping national rules on res judicata, reason for author to put forward a new framework for examining this matter. He begins by shifting the so-far casuistic approach in both case law and doctrine to a more structured examination of the
1978
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
problem, by suggesting the effect of Union law on res judicata and retrial should be studied separately. Consequently he tries to identify the EU legal norm against which national rules should be assessed. Currently we are on the threshold of a de facto judge-made approximation of these rules, which author deems justified. He then concludes that EU law can and should impose stricter limits on the authority of national judgments that clash with EU law and to allow retrial to remedy violation of this law. C. Eckes EU restrictive measures against natural and legal persons: from counterterrorist to third country sanctions – Author aims to give and adequate understanding of the instruments of EU restrictive measures against natural and legal persons (targeted sanctions), and in particular third country sanctions, comparing and contrasting them with EU counterterrorist sanctions. She starts by explaining the different types of EU targeted sanctions, the legal framework, the nature of sanctions and their effectiveness, as well as giving an overview of recent developments. She then focuses on the central point of her article: domestic judicial review of targeted sanctions and the role of EU courts. A remaining problem for the courts is that information why a person is sanctioned is not shared with them. She concludes that clearer rules and better internal control mechanisms could stop the large number of annulments and protect the EU’s credibility as a Union of law. Not only judicial review is required, but also compliance of the other EU institutions.
1468 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7058, 17 juli 2014 Mr. P.G.M. Jansen, WFR 2014/954 Hoe verder met de ‘verruimde’ inkeerregeling – De Staatssecretaris van Financiën heeft de keerregeling van art. 67n Algemene wet inzake rijksbelastin-
gen tijdelijk verruimd. Tot 1 juli 2014 wordt de vanaf 1 juli 2009 geldende (nieuwe) regel dat een belastingplichtige alleen voor de laatste twee jaar boetevrij kan inkeren, niet toegepast. Deze ‘verruiming’ moet ook na 30 juni 2014 worden gehandhaafd voor de jaren waarvoor onder de oude inkeerregeling boetevrij kon worden ingekeerd, omdat de nieuwe regel in strijd is met het in art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR neergelegde beginsel van “non-retrospectiveness of more stringent criminal laws”.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7059, 24 juli 2014 Dr. Y.M. Tigelaar-Klootwijk, WFR 2014/972 De (on)rechtmatigheid van renteloos uitstel van betaling – In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of het rechtmatig is dat bepaalde invorderingsfaciliteiten renteloos zijn en andere rentedragend. In dat kader wordt onderscheid gemaakt tussen invorderingsfaciliteiten waarbij de belasting wordt kwijtgescholden dan wel verminderd en invorderingsfaciliteiten waarbij de belasting uiteindelijk moet worden betaald. Ook wordt in het kader van de invorderingsfaciliteit voor exitheffingen aandacht besteed aan het Europeesrechtelijke aspect. Mr. G.J. van Slooten, WFR 2014/980 Van knoflooktenen, opblaasbare matrassen en de eigenaardigheden van het recht van de Unie – Op 20 juni 2014 wees de Hoge Raad een tweetal arresten (HR 12/05525 betreffende de indeling van knoflooktenen en HR 12/02517 betreffende de indeling van zelf opblaasbare matrassen) die beide betrekking hebben op de toepassing van art. 220 lid 2 onderdeel b Communautair Douane Wetboek (CDW). Op grond van deze bepaling kan onder strikte omstandigheden worden afgezien van navordering van douanerechten indien bij een specifieke douaneschuldenaar verwachtingen zijn gewekt die in rechte behoren te worden beschermd. Dit is het geval wanneer sprake is van een actieve gedraging van de zijde van de autoriteiten. In deze arresten oordeelt de Hoge Raad dat nader moet
Tijdschriften
worden onderzocht of hiervan sprake is. Schr. werpt in deze bijdrage de vraag op of aan dit oordeel kon worden toegekomen. In de ene procedure lijkt namelijk te worden gezegd dat belanghebbende zijn aanspraak op toepassing van deze bepaling heeft prijsgegeven, terwijl in de andere procedure deze bepaling in het geheel geen toepassing vindt.
1469 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 14, 17 juli 2014 Mr. M. Asker, Bb 2014/43 Het bewijsvermoeden ter zake van wetenschap van benadeling ex art. 43 lid 1 sub 2 Fw ziet niet op zekerheidstelling voor nieuw krediet – Uit het hier te bespreken arrest (HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3762, NJ 2014/9, Bb 2014/43.1) wordt duidelijk dat het bewijsvermoeden ter zake van wetenschap van benadeling ex art. 43 lid 1, aanhef en sub 2 Faillissementswet niet ruim mag worden uitgelegd en niet ziet op een rechtshandeling waarin bij het aangaan van een nieuwe kredietrelatie zekerheid wordt bedongen voor de verschaffing van krediet. Dit arrest is gunstig voor kredietverstrekkers, omdat de curator dan moet stellen – en zo nodig moeten bewijzen – dat aan de zijde van de zekerheidsverschaffer en de zekerheidsnemer wetenschap van benadeling aanwezig was ten tijde van het verrichten van de desbetreffende rechtshandeling. L.H.K. Bogers, Bb 2014/44 Over de invulling van de bijzondere zorgplicht bij renteswaps en de verhouding tot de MiFID – Op 15 april 2014 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch zich uitgelaten over de invulling van de bijzondere zorgplicht bij renteswaps. Opmerkelijk aan dit arrest is dat het hof zijn stellingen heeft onderbouwd met wetsartikelen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) en Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo). De onderbouwing van het hof wordt afgezet tegen het wettelijk kader en de zorg-
plicht-jurisprudentie. Ook wordt aan de hand van dit arrest aangegeven hoe de publiekrechtelijke zorgplicht en de privaatrechtelijke bijzondere zorgplicht zich tot elkaar verhouden.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 15, 31 juli 2014 Mr. H. Koster, Bb 2014/47 Bescherming contractspartijen bij juridische fusie en splitsing – Een besluit tot juridische fusie of splitsing wordt genomen door de aandeelhouders of leden van de betrokken rechtspersoon. Schuldeisers of contractuele wederpartijen nemen niet deel aan de besluitvormingsprocedure. Een belangrijke consequentie van een juridische fusie of splitsing is dat een inbreuk plaatsvindt op de vrijheid van partijen om zelf hun wederpartij te kiezen. Door een juridische fusie of splitsing kan een derde worden geconfronteerd met een nieuwe wederpartij zonder dat om goedkeuring hoeft te worden verzocht. Deze consequentie is een direct gevolg van de overgang onder algemene titel die als een van de kernkenmerken van een juridische fusie en splitsing kan worden aangemerkt. De bescherming die derden tegen deze onvrijwillige confrontatie met nieuwe wederpartijen wordt geboden, wordt bewerkstelligd door een aantal wettelijke regels die de belangen van deze derden zoveel mogelijk veiligstellen. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op deze wettelijke regels, mede in het licht van de recente uitspraak van het Hof Den Haag van 18 maart 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:892).
Contracteren 16e jrg. nr. 2, juni 2014 C.G.J. Karsten Het doel van garanties bij bedrijfsovernames: informatie of risico? – Bij een overname besteden partijen doorgaans veel tijd aan het opstellen van de garanties van de verkoper. Een vraag die hierbij kan worden gesteld, is: met welk doel wordt hier zo veel tijd aan besteed? In dit artikel licht schr. enkele resultaten van dat onderzoek uit en bespreekt de implicaties hiervan voor de rechtspraktijk.
Common Market Law Review Nr. 3, juni 2014 H. Micklitz, N. Reich
The court and Sleeping Beauty: the revival of the Unfair Contract Terms Directive (UCTD) – The number of references from national courts to the ECJ about the interpretation of the UCTD has risen considerably. Authors investigate the renewed role of the ECJ in reaction to these references, to find the ECJ has kissed awake a ‘sleeping beauty’ by extending the UCTD’s use in dealing with unfair contractual practices in consumer markets. After their introductory remarks they highlight the inherent contradiction in the ECJ’s original case law, followed by a study of the UCTD’s impact on Member State procedural law, and the emergence of more sophisticated substantive criteria of unfairness. Consequently they go into the civil law consequences of unfair terms, a subject only partially within the scope of ECJ case law, but one of increasing importance. Finally they destillate an emerging EU civil law, followed by a tentative conclusion.
Maandblad voor Vermogensrecht 24e jrg. nr. 6, juni 2014 Mr. G.J. van Midden, mr. G.C. Nieuwland Vermogensrechtelijke aspecten van ongedaanmaking onwettige staatssteun – Voor de ongedaanmaking van onrechtmatige staatssteun dient een grondslag te bestaan in het nationale recht. Wanneer steunverlening heeft plaatsgevonden in een privaatrechtelijke context, dient voor ongedaanmaking ook een grondslag te worden gevonden in het burgerlijk recht. De leerstukken die in ieder geval in aanmerking komen – en meestal in de literatuur over dit onderwerp worden genoemd – zijn nietigheid, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. Volgens schrs. is het beschikbare instrumentarium om staatssteun die is verleend in een civielrechtelijke context ongedaan te maken, niet steeds toereikend en kan het tot ongewenste neveneffecten leiden. Mr. M.S. Breeman, mr. S. Houdijk Coface/Intergamma en onoverdraagbaarheidsbedingen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1979
Tijdschriften
– De afgelopen jaren is veel geschreven over zogenoemde cessieverboden en onoverdraagbaarheidsbedingen. Een van de centrale vragen is wanneer een cessieverbod, behalve verbintenisrechtelijke werking, ook goederenrechtelijke werking toekomt. De Hoge Raad heeft met het arrest Coface/Intergamma een voor de praktijk duidelijke uitlegregel gegeven ter beantwoording van die vraag. In deze bijdrage analyseren schrs. het arrest en de daarin vervatte bijzondere uitlegregel. Daarnaast wordt ingegaan op de door de Hoge Raad nog onbeantwoorde vragen of een cessieverbod noodzakelijkerwijs een verpandingsverbod met zich brengt en op welke wijze een door een onoverdraagbaarheidsbeding ongeldige cessie of verpanding alsnog tot stand kan komen. Mr. R. de Graaff Vliegen onder Verdrag of Verordening? Samenloopleerstuk biedt sleutel tot evenwichtige oplossing – De samenloop tussen Verordening 261/2004 inzake passagiersrechten en het Verdrag van Montreal zorgt al jaren voor controverse. Een meer genuanceerde benadering is noodzakelijk. Daarvoor kan inspiratie worden geput uit de wijze waarop samenloopproblemen binnen het privaatrecht worden opgelost. In deze bijdrage bespreekt schr. kritisch de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de voorstellen tot herziening van de verordening, waarover de onderhandelingen in volle gang zijn. Hoewel in de voorstellen van de Europese Commissie en de Europese Raad de nodige spanning met het Verdrag worden weggenomen, blijven de gesignaleerde samenloopproblemen voortbestaan. Mr. A.W.N. Oomen ‘Verrekening’ in het zicht van faillissement buiten het ‘bestek’ van art. 54 Fw (Feenstra q.q./ING) – Wordt een door de pandhouder en pandgever overeengekomen alternatieve wijze van verkoop in de zin van art. 3:251 lid 2 BW beheerst door de strenge regels van verrekening in (het zicht van) een faillissement? In navolging op zijn eerdere arrest ING/ Hielkema q.q. oordeelt de Hoge Raad van niet en verbreedt en verduidelijkt genoemd kader. In deze bijdrage geeft schr. een beschouwing van het belang van recht van executie bij een
1980
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
overeengekomen afwijkende wijze van verkoop tussen pandgever en pandhouder.
Ondernemingsrecht Nr. 9, 8 juli 2014 Prof. mr. drs. I.S. Wuisman, Ondernemingsrecht 2014/87 Ondernemingsrecht en de i-samenleving: mind the gap, take the next step – De i-samenleving waarin eigen verantwoordelijkheid, keuzevrijheid en co-creatie centraal staan, eist bijpassend ondernemingsrecht. Het individueel ondernemerschap maakt een ongekende opmars door. Zzp’ers en zelfverantwoordelijke burgers bundelen krachten om waarde te creëren. Moderne persoonsgebonden samenwerkingsvormen vragen flexibiliteit en passende aansprakelijkheidsregels. Burgerinitiatieven vragen herkenbaarheid en een kader voor verdienmodellen. Het effect van de i-samenleving op ondernemerschap behoeft aandacht in het ondernemingsrecht. Prof. mr. C.C, van Dam, Ondernemingsrecht 2014/88 Civielrechtelijke aspecten van Libor en Euribor manipulaties – Schr. schetst de feitelijke achtergrond van de Libor en Euribor manipulaties, de juridische reacties hierop en het verschijnsel renteswap. Daarna analyseert hij de onrechtmatige daad, de toerekenbare tekortkoming en de schending van de zorgplicht als grondslagen voor het verhalen van manipulatieschade, zowel jegens manipulerende als niet manipulerende banken. Tenslotte bespreekt hij de mogelijkheden tot vorderingen op grond van dwaling en bedrog.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 5, juli 2014 Mr. S.V.M. Stevens De bacaire zorgplicht en het toerekeningsbeding – Het arrest Pessers c.s./Rabobank van 12 april 2013 gaat in de kern over de bancaire zorgplicht in relatie tot een borgtocht, in combinatie met een aparte – van de wet afwijkende – wijze van berekening van betalingen. In die laatste combi-
natie zit het venijn, zoals bij de bespreking van het arrest blijkt. Mr. M.P. van Eeden-Harskamp, mr. drs. J.H.M. Spanjaard De pre-pack vanuit contractenrechtelijk perspectief – In de insolventiepraktijk was de opkomst van de uit de Angelsaksische rechtspraktijk overgewaaide pre-packconstructie in 2013 veelbesproken. De belangstelling was zo groot dat op wetgevingsgebied men met de pre-pack aan de slag ging. Op 22 oktober 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het wetsvoorstel over de pre-pack, de ‘Wet continuiteit ondernemingen I’, gepresenteerd. De consultatiefase is op 21 januari 2014 afgerond.
WPNR 145e jrg. nr. 7027, 26 juli-2 augustus 2014 Mr. E.E.G. Gepken-Jager Koppeling van nationale handelsregisters en de introductie van een Europees paspoort voor rechtspersonen – In deze beschouwing worden de bepalingen die zijn neergelegd in Richtlijn 2012/17/EU teneinde de grensoverschrijdende toegang tot openbaargemaakte gegevens over vennootschappen te vergemakkelijken als uitgangspunt genomen om te toetsen of in voldoende mate wordt voorzien in de toegang tot en behoefte aan informatie over ondernemingen in de interne markt. Als de bepalingen van Richtlijn 2012/17/ EU volledig door de lidstaten zijn uitgevoerd, zijn de nationale ondernemingsregisters van de lidstaten gekoppeld.
1470 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 38e jrg. nr. 4, juli/augustus 2014 Mr. B.H.M. Schipper Het chilling effect van Kraftwerk I/ II op sound sampling: pleidooi voor zelfregulering ter bevordering van samplegebruik – Sound sampling is inmiddels een volwassen kunstvorm binnen de muziek en al lang geen ‘klankjatten’
Tijdschriften
meer. Een kunstvorm die vanwege juridische onzekerheid en hoge transactiekosten nog steeds tegen onnodige beperkingen aanloopt, terwijl de technische mogelijkheden om te samplen tegenwoordig haast onbeperkt zijn. Duitse en Amerikaanse rechters hebben de speelruimte voor samplegebruikers nog kleiner gemaakt en het is de vraag of dat in Nederland ook gebeurt. Hoog tijd voor zelfregulerende maatregelen om sound sampling als kunstvorm te stimuleren.
Common Market Law Review Nr. 3, juni 2014 F. Ferretti Data protection and the legitimate interest of data controllers: much ado about nothing or the winter of rights? – The European Commission has drafted a proposed regulation to replace the current framework for data protection laid down in Directive 95/46/EC. Author analyses an ambiguous provision, the so-called ‘legitimate interest’ clause of art. 7(f) in the current Directive, that is reproposed in the future regime. It affirms that data controllers may process personal data if this is necessary for their legitimate interests, except where such interests are overridden by the interests for fundamental rights and freedoms of the data subject. If left uncorrected, this provision risks leaving a loop-hole in the law and weakening data subjects’ protection, which is the exact opposite of the new Directive’s declared objective of strengthening protection. Author starts by giving a basis for evaluating and understanding the importance of the legal status of data protection. He then presents the current EU legal framework, and offers and interpretative approach to the debate based on the Charter of Fundamental Rights of the EU and ECJ case law.
Privacy & Informatie 17e jrg. nr. 3, juni 2014 Mr. dr. A.P.C. Roosendaal, ir. drs. T.A. van den Broek, dr. ir. A.F.E. van Veenstra Vertrouwen in big data-toepassingen: accountability en eigenaarschap als waarborgen voor privacy – Dit artikel belicht hoe privacy, eige-
naarschap en accountability kunnen worden ingevuld in de context van big data. Allereerst wordt besproken welke karakteristieken van big data-toepassingen de huidige wettelijke privacykaders op de proef stellen. Daarbij wordt uitgegaan van de drie hoofdonderdelen in het big data-waardecreatieproces: verzamelen, analyseren en toepassen. Vervolgens wordt gekeken wat de rol van eigenaarschap en accountability kan zijn om privacy te waarborgen en hoe deze twee aspecten vorm krijgen in verschillende organisatievormen van samenwerkende partijen in het big data-landschap. Ten slotte wordt uiteengezet hoe accountability een centraal uitgangspunt kan zijn om privacy te waarborgen in het big data-landschap. Mr. A.F.M. Mulders, drs. S.T.L.A. Mulders Ignoring the elephant in the room: het CIOT en art. 8 EVRM – Opsporingsambtenaren hebben door het Centraal Informatiepunt Opsporing Telecommunicatie (CIOT) 24 uur per dag de beschikking over persoonsgegevens van alle telecommunicatiegebruikers in Nederland. Omdat naast de volwassenen ook steeds meer kinderen over een mobiele telefoon beschikken, wil dat zeggen dat de opsporingsambtenaren kunnen beschikken over de persoonsgegevens van welhaast iedere Nederlander. Nu is de werkwijze van het CIOT in vele rapporten kritisch bekeken. Zo wordt meermalen kritiek geuit op de beveiliging van gegevens, de rechtmatigheid van de individuele opvragingen en de toegang tot het CIOT. Wat daar ook van zij, het daadwerkelijke pijnpunt van het CIOT blijft daarmee onderbelicht, oftewel: ‘they are missing the elephant in the room’. Opsporingsambtenaren verrichten namelijk ieder jaar miljoenen bevragingen aan het CIOT, zonder dat burgers daar weet van hebben en zonder onafhankelijk toezicht naar de rechtmatigheid van iedere bevraging. De vraag is dan ook of die inbreuk geoorloofd is. Uit dit artikel blijkt dat dit een aanzienlijke inbreuk vormt op het in art. 8 EVRM beschermde recht op een persoonlijke levenssfeer. Vervolgens wordt
onderzocht of deze inbreuk mogelijk geoorloofd is op grond van de uitzonderingen in art. 8 lid 2 EVRM. Mr. C.M.M. Zwinkels Artikel 13 Wbp: de zorgplicht en informatiebeveiliging – Art. 13 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bevat de centrale zorgplicht met betrekking tot informatiebeveiliging. Omdat een zorgplicht een optelsom van open normen is, zijn de inrichting en de nakoming van art. 13 Wbp relevant. Daarom zijn de rapportages van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot concrete situaties van de afgelopen jaren geanalyseerd. Het CBP beoordeelt de aanwezigheid en het functioneren van de processen en systemen binnen organisaties. Nieuwe regelgeving maakt het mogelijk de standaarden voor informatiebeveiliging een dwingend karakter te geven.
Tijdschrift voor Internetrecht 7e jrg. nr. 3, juli 2014 Prof. mr. G-J. Zwenne, mr. F. Simons Daar kon je op wachten: richtlijn bewaarplicht ongeldig verklaard – In dit artikel bespreken schrs. het arrest van het Hof van Justitie, waarin de Europese dataretentierichtlijn (2006/24/EG) ongeldig wordt verklaard. Zij verdedigen de stelling dat er serieuze twijfels zijn ontstaan over de houdbaarheid van de plicht van telecomaanbieders om bel- en internetgegevens te bewaren voor gebruik door politie, justitie en inlichtingendiensten. Schrs. bespreken in dit artikel de inhoud van de bewaarplicht en zij analyseren de gevolgen van het arrest voor deze bewaarplicht. In het arrest beoordeelt het Hof de richtlijn, en niet de nationale wetten die op deze richtlijn zijn geënt. De onderbouwing van de nationale wetgeving kan niet meer worden gestoeld op een verwijzing naar de richtlijn. Mr. R.D. van de Laak De Wbp als toetssteen voor uitingen op internet: een jurisprudentieanalyse van Kleintje Muurkrant tot nu – Centraal in dit artikel staat de vraag of en hoe de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) moet worden toegepast op online publicaties. Ook analyseert schr. de wijze waarop de Wbp in de praktijk wordt toegepast, en beantwoordt hij de vraag of
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1981
Tijdschriften
de scepsis hierover terecht is. Volgens schr. wordt, door het meewegen van de factoren die een rol spelen bij de afweging, in de Wbp aangesloten bij de bestaande jurisprudentie inzake onrechtmatige publicaties. C. Jeloschek Naweeën bij de implementatie van de Richtlijn consumentenrechten: de levering van digitale content revisited – In deze bijdrage bespreekt schr. de wijzigingen ten gevolge van de nieuwe wetgeving die vanaf 13 juni 2014 geldt voor nieuwe overeenkomsten. De omzetting van de Richtlijn consumentenrechten en de introductie van een nieuw regime voor overeenkomsten op afstand zijn daarmee een feit. De regeling over de overeenkomst op afstand gaat naar een nieuwe afdeling 2B in boek 6 en wordt onderdeel van contractenrecht voor consumenten. De consumentenkoop uit boek 7 wordt van overeenkomstige toepassing op de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd. Schr. waarschuwt opnieuw voor de consequenties van de schakelbepaling, waardoor de reikwijdte van de consumentenkoop aanzienlijk wordt uitgebreid. De kritische vragen van de Eerste Kamer komen aan de orde, alsmede de reactie van de minister. Schr. eindigt met een vooruitblik op wat in dit kader nog staat te wachten.
1471 Internationaal privaatrecht Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 5, juli 2014 Mr. M. Zilinsky Het toepasselijke recht op een volmacht – In het internationale rechtsverkeer wordt veelvuldig gebruikgemaakt van volmachtverlening. Zo kan een in Nederland wonende particulier bij de aanschaf van een vakantiehuis aan de Spaanse Costa Brava zich door een – in Nederland dan wel in Spanje gevestigde – makelaat laten bijstaan. Hierbij doen verschillende vormen van vertegenwoordiging zich voor. De particulier kan daarbij aan de make-
1982
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
laar een opdracht tot bemiddeling bij de aanschaf van een huis geven, maar hij kan hem tevens een volmacht verlenen om namens hem de koopovereenk0mst te sluiten. Van een volmacht kan men zich alleen niet bij het sluiten van een koopovereenkomst bedienen, maar bijvoorbeeld ook bij het uitoefenen van het stemrecht binnen de organen van een vennootschap. Zo kan een in Nederland wonende aandeelhouder van een naar Liechtensteins recht opgerichte en in Vaduz (Liechtenstijn) gevestigde vennootschap aan een in Luxemburg gevestige advocaat een – al dan niet doorlopende – volmacht verlenen namens hem in de aandeelhoudersvergadering te stemmen. Ontstaan er geschillen naar aanleiding van het gebruik van de verleende bevoegdheid, dan rijst de vraag aan de hand van welk recht deze geschillen moeten worden opgelost.
1472 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 7/8, juli/augustus 2014 Mr. dr. B. Chin-A-Fat, EB 2014/61 Zware inspanningsverplichting voor de rechter in omgangszaken – In zijn uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) heeft de Hoge Raad expliciet bepaald dat op de rechter(lijke macht) een zware inspanningsverplichting rust om het wederzijdse recht op omgang tussen ouder en kind daadwerkelijk tot stand te laten komen. Mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, EB 2014/62 De complexiteit van het samengestelde gezin – Sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2009 van de voorrangsregeling van kinderalimentatie is de problematiek van de berekening van kinderalimentatie in samengestelde gezinnen steeds complexer geworden. Al in 2005 waarschuwde Sylvia Wortmann in haar noot onder HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3643, NJ
2005/379 voor de complexiteit van de berekening van kinderalimentatie in een samengesteld gezin, hoewel de berekening in die casus nog niet eens zo complex was. Het betrof de situatie van een moeder die twee kinderen had uit verschillende relaties. De vader van het tweede kind betaalde geen bijdrage. De Hoge Raad was van oordeel dat de bijdrage die de vader van dochter 2 in de kosten van haar verzorging en opvoeding levert, althans behoort te leveren, mede bepalend is voor de omvang van het voor rekening van de vrouw blijvende gedeelte van de behoefte van dochter 2. Eerst nadat de hoogte van de door de vader van dochter 2 verschuldigde bijdrage in aanmerking wordt genomen, dan wel is bepaald, kan worden beoordeeld of de draagkracht van de vrouw inderdaad onvoldoende is om volledig aan haar verplichtingen jegens beide kinderen te voldoen en, zo ja, hoe, gelet op de bij dochter 2 aldus resterende behoefte, het bij de vrouw voor onderhoud beschikbare bedrag tussen de kinderen moet worden verdeeld. De jurisprudentie is sedertdien ingewikkelder geworden en wel zo dat er steeds meer stemmen opgaan om de onderhoudsverplichting voor stiefouders af te schaffen. Prof. mr. J.F.M. Giele, EB 2014/63 Duurzaam gescheiden – Veel huwelijken hebben een uitvoerige voorperiode gekend, die men samenwonen pleegt te noemen. Dat samenwonen heeft al gauw fiscale consequenties en wel door het ontstaan van het fiscale partnerschap. Omdat samenwonen formeel niet in Boek 1 BW is geregeld, gelden er bij scheiding van informeel samengewoond hebbenden echter wel verschillende regelingen. De formele echtscheiding wordt doorgaans voorafgegaan door een periode van feitelijk niet meer samenwonen. Voor de inkomstenbelasting heeft dat niet meer samenwonen pas consequenties als dat gescheiden leven duurzaam is. Dat wil zeggen dat het de bedoeling van echtelieden – of van tenminste één van hen – is om de relatie nooit meer te herstellen. Het duurzaam gescheiden leven kent zo zijn grensgevallen. In de meeste gevallen is het duurzaam gescheiden leven de aanloop naar een zo snel mogelijke echtscheiding. In die geval-
Tijdschriften
len pleegt de fiscus redelijk meegaand te zijn. Er zijn ook gevallen waarin het duurzaam gescheiden leven erg lang duurt of heeft geduurd. Als dat om principiële redenen gebeurt of is gebeurd, zijn er veelal wel goede regelingen getroffen. Daarbij kan men zich overigens afvragen of die wel steeds tegen de tand des tijds bestand blijken te zijn. Als regelingen al te zeer van het civiele rechtersrecht afwijken, roept dat (ook) bij de fiscus verzet op.
Tijdschrift Erfrecht 15e jrg. nr. 3, juni 2014 K.M.L.L. van de Ven Enige ontwikkelingen op het terrein van de trust – Het fiscale regime voor afgezonderde particuliere vermogens is in 2010 ingevoerd voor rechtsfiguren zoals de Anglo-Amerikaanse discretionary trust en de Curaçaose Stichting Particulier Fonds. Drie jaar na de invoering van het Afgezonderd particulier vermogen (APV)-regime is dit door de Belastingdienst geëvalueerd en heeft een wijziging in de aanmerkelijkbelangregeling plaatsgevonden. Voor het overgangsrecht met betrekking tot het recht van schenking is rechtspraak gewezen. Verwacht wordt dat er de komende jaren nog verdere ontwikkelingen zijn te zien. In België is in 2013 een regeling in werking getreden die een meldingsplicht inhoudt van buitenlandse vermogensstructuren, waaronder de trust. L. van der Geld Het recht om vergeten te worden na overlijden – In het ontwerp van de algemene verordening gegevensbescherming staat in art. 17 het recht om vergeten te worden. Op 13 mei 2014 deed het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak waardoor Google verplicht is persoonlijke informatie van een Spaanse staatsburger te verwijderen uit de zoekresultaten. Schr. vraagt zich af of het vergeetrecht doorwerkt na overlijden, waardoor de erfgenamen het recht namens erflater kunnen uitoefenen. Bij een bevestigend antwoord kan er bij testament over worden beschikt. Naast het vergeetrecht zijn er andere uit grondrechten voortvloeiende persoonlijkheidsrechten waarvan de Rechtbank Overijssel recent oordeelde dat de uitoefening daarvan aan de execu-
teur kan worden toegekend.
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 36e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Mr. E. Verhagen, mr. dr. I. Visser, FJR 2014/45 Erfrechtelijke gevolgen van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap – In deze bijdrage wordt onderzocht welke gevolgen de ontkenning van het door een huwelijk ontstane vaderschap heeft voor de erfrechtelijke verkrijging van het kind uit de nalatenschap van de man die op het tijdstip van zijn geboorte met zijn geboortemoeder was gehuwd (diens huwelijksvader). Er wordt met name ingegaan op de vermogensrechtelijke gevolgen van de terugwerkende kracht van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap, zoals geregeld in art. 1:202 lid 3 BW. Zowel de situatie waarin krachtens versterferfrecht als waarin krachtens testamentair erfrecht is verkregen komt aan bod. Prof. dr. mr. M.E. Kalverboer, mr. D. Beltman, FJR 2014/46 General Comment nummer 14 in vreemdelingenprocedures – Op 29 mei 2013 heeft het VN-kinderrechtencomité General Comment nummer 14 (GC nr. 14) over art. 3, eerste lid, van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) gepubliceerd. GC nr. 14 gaat in zijn geheel over art. 3, eerste lid, VRK dat als strekking heeft dat het ‘belang van het kind’ een eerste overweging is bij alle besluiten die dit belang kunnen raken. In dit artikel gaan schrs. in op de juridische status en functie van de GC nr. 14. Vervolgens laten ze zien hoe de GC nr. 14 door toepassing van het zogenaamde ‘Belang van Kind model’ (BIC-model) en bijbehorende ‘Belang van Kind methodiek’ (BICmethodiek) in de praktijk kan worden ingepast. Aan de hand van het BIC-model en de BIC-methodiek bespreken schrs. hoe volgens GC nr. 14 van het VN-Kinderrechtencomité het ‘belang van het kind’ moet worden vastgesteld, beoordeeld en gewogen in alle procedures en bij alle besluiten die het ‘belang van het kind’ raken. Het artikel sluit af met
een voorstel hoe in de praktijk toepassing kan worden gegeven aan de implementatie van het ‘belang-vanhet-kind’-beginsel in vreemdelingrechtelijke wet- en regelgeving. Alvorens hiertoe over te gaan bespreken schrs. eerst kort hoe in het huidige Nederlandse vreemdelingenrecht het ‘belang-van-het-kind’-beginsel wordt toegepast. Mr. M.E. Hinskens-van Neck, FJR 2014/47 Effectuering van omgang na (v)echtscheiding – Eind maart 2014 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waarin de vader de totstandkoming van een omgangsregeling probeert te bewerkstelligen maar de moeder haar medewerking daaraan stelselmatig weigert, hoewel de rechter partijen heeft verwezen naar een omgangshuis voor het opstarten van een omgangsregeling. Deze beschikking vormt de aanleiding voor onder meer een beschouwing van de positie van het omgangshuis en de dwangsomsanctie. Mr. A. Sabahoglu, FJR 2014/48 LHBTI-kinderen in Nederland – Als het om de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender kinderen en kinderen met een intersekse-conditie (LHBTI) gaat, valt er nog een wereld te winnen in Nederland. Het in februari verschenen rapport van de belangenorganisatie COC Nederland meet de leefsituatie van LHBTI-kinderen aan de hand van de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en laat duidelijk zien welke knelpunten er zijn in Nederland. Het rapport is op 18 februari 2014 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden. Mr. P. Dorhout, FJR 2014/49 Kroniek partneralimentatie – In dit stuk wordt de laatste stand van zaken beschreven met betrekking tot de jurisprudentie over de verplichting tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgenoot of partner.
WPNR 145e jrg. nr. 7027, 26 juli-2 augustus 2014 Prof mr. G.J.M.E. de Bont, mr. M.J. Pelinck Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1983
Tijdschriften
successierecht: post mortem van het gelijkheidsbeginsel – Het werkelijke belang van de BOFarresten is volgens schrs. dat zij het einde markeren van de rol van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht. Het lijkt erop dat de Hoge Raad daar niets meer van moet hebben. Dat leiden zij daaruit af, dat hij ook bij het criterium ‘… tenzij van redelijke grond ontbloot’ zeer wel tot het oordeel van discriminatie had kunnen komen. Mr. E.M.A. van Amersfoort De uisterste wilsbeschikking als hoogstpersoonlijke rechtshandeling een bijzondere rechtsfiguur? – De uiterste wilsbeschikking is een hoogstpersoonlijke rechtshandeling. Volgens de heersende leer heeft het hoogstpersoonlijke karakter tot gevolg dat de erflater niet volledig vrij is om het opmaken van zijn uiterste wil te delegeren en dat geen vertegenwoordiging bij het verrichten van de rechtshandeling is toegestaan. In dit artikel bespreekt schr. de hoogstpersoonlijke rechtshandeling in het algemeen. Vervolgens brengt zij de rechtshandelingen in het familie- en erfrecht in kaart, die volgens de heerstende leer hoogstpersoonlijk zijn en behandelt zij het vertegenwoordigingsverbod, dat het gevolg is van het hoogstpersoonlijek karakter van deze rechtshandelingen. Aan het slot wordt een korte terugkoppeling naar de uiterste wilsbeschikking gemaakt.
1473 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 7, juli 2017 Mr. drs. F. Onrust, mr. A. Drahmann Dwingende redenen van groot openbaar belang in de Flora en faunawet. Een analyse van deze ontheffingsgrond naar aanleiding van recente jurisprudentie – Voor een ruimtelijke ontwikkeling is vaak een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) nodig. Deze ontheffing moet voldoen aan een aantal crite-
1984
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
ria. Voor de strikt beschermde dier- en plantensoorten geldt dat pas ontheffing wordt verleend als met die ontheffingverlening een belang wordt gediend zoals omschreven in de Habitat- of Vogelrichtlijn, Ffw of het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (Bvbs). Eén van de in de Habitatrichtlijn (Hrl) genoemde belangen is de dwingende reden van groot openbaar belang. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wanneer sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en hoe dit kan worden aangetoond. Ir. C.A.C. Frikkee, mr. P.S.A. Overwater Stedelijke herverkaveling. Van fact free politics naar fact free wetgeving? – Al jaren wordt gesproken over een eventueel nieuw grondbeleidsinstrument, stedelijke herverkaveling waarmee zakelijke rechten, met name binnen stedelijk gebied, kunnen worden herschikt. In het kader van de huidige economische realiteit en de transitie naar een nieuwe Omgevingswet staat dit onderwerp hoog op de agenda van de Minister van Infrastructuur en Milieu. In nauwe samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft zij een Commissie Stedelijke Herverkaveling ingesteld, die opdracht heeft gekregen een voorstel uit te werken als basis van een wettelijke regeling voor stedelijke herverkaveling. De commissie heeft 3 februari 2014 een conceptversie van haar Voorlopig Rapport Commissie Stedelijke Herverkaveling voor inspraak en consultatie ter beschikking gesteld. Schrs. gaan in op het Voorlopig Rapport. Mr. R.G.T. Bleeker UAV-GC 2005 (deel 1). Over de uitleg van enkele conflictgevoelige paragrafen – De UAV-GC 2005 lijken zich, met name in de grond- weg- en waterbouw, de afgelopen jaren te hebben ontwikkeld tot de belangrijkste contractuele voorwaarden. Zowel Rijkswaterstaat als ProRail contracteren nu bij voorkeur op basis van de UAVGC. Inmiddels zijn er tientallen vonnissen over deze voorwaarden gewezen, waarin enkele lijnen zichtbaar worden in de benadering door rechters en arbiters van veel voorkomende geschilpunten. In deze bijdrage ligt het accent op de identificatie van de onderdelen van de UAV-GC die in
de praktijk en rechtspraak het meest conflictgevoelig zijn gebleken; en worden enkele suggesties gedaan om die conflicten te voorkomen. Het eerste deel van dit artikel gaat over de opzet van de UAV-GC, over de verstrekking van gegevens, de waarschuwingsplichten, vergunningen en bodemgesteldheid. In het tweede deel komen wijzigingen aan de orde, kwaliteitsborging, overige aanspraken van de opdrachtnemer en de aansprakelijkheid na oplevering, gevolgd door een korte conclusie. Mr. W.J.M. Herber, mr. E. Keulen De UAV-GC 2005 - Enkele handvatten – Over de UAV-GC 2005 wordt minder vaak geprocedeerd dan over de UAV. Dat blijkt onder meer uit het overzicht van de op het gebied van de UAV-GC 2005 gewezen rechtspraak in vergelijking tot de gewezen rechtspraak op het gebied van de UAV. Betekent dit dat de UAV-GC 2005 simpelweg duidelijker zijn dan de UAV? Het antwoord op deze vraag lijkt ontkennend te luiden. In de praktijk blijkt met name aan de zijde van opdrachtnemers op een aantal essentiële punten onduidelijkheid te bestaan. Regelmatig verschillen opdrachtgevers en opdrachtnemers van mening over de uitleg van bepalingen in de UAV-GC 2005. Dat de geschillen die hierdoor ontstaan niet in alle gevallen tot een juridische procedure leiden, maakt hen niet minder relevant. Zij kunnen immers (ook als zij niet door een derde worden beslecht) zorgen voor vertraging in de uitvoering van het werk of voor extra kosten aan de zijde van de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer. Teneinde dergelijke geschillen tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers te voorkomen, volgt in deze bijdrage een korte weergave van de meest voorkomende discussiepunten in de verschillende fasen van een werk (van aanbesteding tot uitvoering), de toepasselijke regelgeving en (voor zover aanwezig) de stand van de rechtspraak daaromtrent. Mr. O. Laan, M.P. Terwindt Private kwaliteitsborging: kans of kruis? – Bij kamerbrief van 16 juni 2014 heeft Minister Blok de Kamer nader geïnformeerd over de uitgangspunten met betrekking tot de voorgenomen wetgeving voor de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw
Tijdschriften
en de verbetering van de bestaande garantieregeling, gericht op de mogelijkheid van aanvullende waarborgen voor de bouwconsument. Het stelsel van private kwaliteitsborging geldt als eerste voor de categorie eenvoudige bouwwerken in de laagste risicoklasse. Voor het overige geeft de minister in zijn brief aan dat publiek toezicht een belangrijke rol houdt in het voorgenomen stelsel. De ontwikkeling van private instrumenten is een zaak van de bouwsector zelf, waarbij het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft in te grijpen bij een vermoeden dat er iets mis is. Dit ingrijpen vindt plaats vlak voor of na de oplevering als het bevoegd gezag bij de gereedmelding het vermoeden heeft dat er iets mis is. In dat geval kan het bevoegd gezag de ingebruikname van het gebouw opschorten. In het tweede onderdeel van dit artikel worden ieder van de genoemde drie hoofdlijnen kort toegelicht. Vervolgens laten schrs. in het derde onderdeel van dit artikel zien dat het creëren van een risico-aansprakelijkheid voor de aannemer in hun optiek slechts één manier is om de kwaliteit van een bouwwerk te borgen, omdat ‘bouwfouten’ niet alleen worden veroorzaakt door de ‘bouwer’ respectievelijk ‘de private partij’, maar zeer regelmatig ook door (ontwerp)fouten waarvoor de private partij niet verantwoordelijk is of kan worden gehouden. Mr. dr. A.J. van Heeswijck Rechtsbescherming bij opdrachten en concessies met een duidelijk grensoverschrijdend belang – Op grond van verdragsregels en rechtsbeginselen zijn aanbestedende diensten gehouden een passende mate van openbaarheid te garanderen ten aanzien van overheidsopdrachten en concessies met een duidelijk grensoverschrijdend belang. Deze bijdrage handelt over de rechtsbescherming die ondernemers daarbij genieten. Aan de orde komt het juridisch kader voor de rechtsbescherming van ondernemers bij opdrachten en concessies met een grensoverschrijdend belang. Verder komen de specifieke rechtsmiddelen aan bod. Behandeld worden de voorwaarden van precontractuele rechtsmiddelen en die van postcontractuele rechtsmiddelen. Mr. P.E. Ernste
De eKantonrechter van start – Sinds oktober 2013 bestaat de mogelijkheid om een procedure te voeren bij de eKantonrechter. Deze procedure verloopt grotendeels digitaal. De mogelijkheid van digitaal procederen is een uitvloeisel van de in de Agenda voor de rechtspraak 20112014 opgenomen doelstelling dat rechtspraak dient aan te sluiten bij de behoeften in de samenleving. De procedure bij de eKantonrechter is gebaseerd op art. 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Art. 96 Rv biedt partijen de mogelijkheid gezamenlijk een geschil, dat rechtsgevolgen betreft die ter vrije bepaling van partijen staan, aan de kantonrechter voor te leggen. Het geding wordt gevoerd op de wijze zoals door de kantonrechter is bepaald. Doordat art. 96 Rv veel vrijheid biedt betreffende de inrichting van de procedure kan deze bepaling dienen als kapstok voor de digitale procedure bij de kantonrechter zonder dat een wetswijziging hoeft plaats te vinden. De procedure bij de eKantonrechter is verder vorm gegeven door het Procesreglement eKanton. Prof. mr. R.M. Wibier Cessie- en verpandingsverboden: nieuw arrest, nieuwe problemen – Sinds het arrest Oryx/Van Eesteren uit 2003 bestaat er discussie in de praktijk en in de literatuur wat de betekenis en reikwijdte van zogenaamde cessie- en verpandingsverboden is. In een recent arrest, Coface Finanz/Intergamma, heeft de Hoge Raad zich opnieuw over die kwestie gebogen en de goederenrechtelijke werking van dergelijke bedingen zeer sterk ingeperkt. Met die uitspraak lijkt de Hoge Raad tegemoet te komen aan de kritiek uit de literatuur, maar het is zeer de vraag of de praktijk beter af is met het nieuwe arrest. Volgens schr. is de nieuwe lijn in de rechtspraak vooral gunstig voor de banken.
Tijdschrift voor Energierecht 13e jrg. nr. 2, juli 2014 Mr. B.J. Drijber, mr. P.P. Huurnink Europese rechtspraak in de energiesector (2012-2013) – Europese rechtspraak over een bepaalde sector van het economisch leven doorloopt in de regel een aantal stadia. Het begint meestal met zaken over nationale maatregelen die
botsen met het primaire recht van de Unie, in het bijzonder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dergelijke rechtspraak bevordert vaak het tot stand komen van Europese regelgeving; de wetgever wil het initiatief aan zich trekken. Een tweede generatie geschillen betreft meestal de implementatie van richtlijnen in nationale wetgeving of de uitleg van (soms zeer technische) bepalingen in Europese richtlijnen of verordeningen. Naarmate die Europese regelgeving omvangrijker en ambitieuzer wordt, kan zij op gespannen voet komen te staan met het internationaal recht, fundamentele rechtsbeginselen of het VWEU. Schrs. bespreken hoofdzakelijk arresten van het Hof van Justitie en het Gerecht van de Europese Unie uit 2012 en 2013, met soms een terugblik naar eind 2011 en een doorkijkje naar 2014. De beslissingen dateren dus van na de datum waarop het Derde Energiepakket moest zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving (3 maart 2011). In sommige zaken was het geschil echter ontstaan onder vigeur van het tweede pakket. Mr. D.M. Hanema, prof. mr. dr. M.M. Roggenkamp De regulering van aardwarmte in Nederland, Duitsland en Denemarken - een rechtsvergelijking – In dit artikel staat het wettelijk kader voor aardwarmte centraal. Wordt de winning van aardwarmte op een dusdanige wijze in de wet geregeld dat dit leidt tot een optimaal investeringsklimaat en een optimale winning? Deze vraag is niet alleen van belang vanuit de nationale gedachte van optimale winning, maar ook vanwege het karakter van aardwarmte als een duurzame en hernieuwbare (energie)bron. Om de gestelde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wordt een rechtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd. Daarbij staan het Nederlandse aardwarmteregime en de geconstateerde knelpunten centraal en wordt een vergelijking gemaakt met de regimes van Duitsland en Denemarken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1985
Tijdschriften
1474 Rechtsfilosofie & -theorie
heid. Anders dan in Nederland is die onafhankelijkheid in Duitsland een harde rechtsregel. Verhindert deze dat Duitse rechters gehouden zijn rechtersregelingen toe te passen?
Ars Aequi 63e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Themanummer: Duits recht Mr. drs. L. van den Berge ‘Die Zeit in Gedanken erfaßt’. Hegel en Thorbecke over het recht, de staat en de geschiedenis – Als geen andere staatsman geldt Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) als een ‘filosoof in de politiek’. Over de wijsgerige achtergronden van zijn politieke optreden is dan ook veel gepubliceerd. De verhouding tussen het denken van Thorbecke met dat van Hegel is daarbij sterk onderbelicht. Dat komt waarschijnlijk doordat Thorbecke zich in enkele dagboekaantekeningen sterk tegen Hegel en zijn volgelingen verzette. Veel biografisch georiënteerde onderzoekers lieten de verhouding tussen de ideeën van Hegel en die van Thorbecke daarom ongeëxploreerd. Maar of Thorbecke zich nu tegen Hegel afzette of niet: dat hun beider visies op het recht, de staat en de geschiedenis behalve enkele verschillen vooral ook opmerkelijke gelijkenissen vertonen is evident. Een nadere bestudering hiervan vergroot het inzicht in de wijze waarop Thorbecke een conservatief-liberaal rechtsfilosofisch kader schiep waarbinnen het recht en de staat zonder revolutionair geweld konden worden vernieuwd.
1476 Sociaal Recht Bedrijfsjuridische berichten
1475
Nr. 14, 17 juli 2014 Mr. M.A. Goldschmidt, Bb 2014/41 Naar een nieuw ontslagrecht (5): van kantonrechtersformule naar transitievergoeding – Met een uiteenzetting van de verschillende vergoedingen zoals die gelden op grond van de Wet Werk en Zekerheid komt een einde aan de reeks artikelen waarin de hoofdlijnen van de nieuwe wet in Bedrijfsjuridische berichten zijn uiteengezet. In de eerste vier artikelen is door mr. Rutgers, mr. Noordoven en mr. Van der Kamp ingegaan op de verschillende aanpassingen die de Wet Werk en Zekerheid met zich brengt. Zoals ten aanzien van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de proeftijd, het concurrentiebeding en het ontslagrecht. Onlosmakelijk verbonden met dit laatste onderwerp is de wijziging van het systeem van ontslagvergoedingen. Vergoedingen op basis van de kantonrechtersformule en kennelijk onredelijk ontslag keren niet terug. Hiervoor in de plaats komen de transitievergoeding en de billijke vergoeding. Deze wijziging treedt per 1 juli 2015 in werking.
Rechtspleging & procesrecht
1477
Ars Aequi 63e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Themanummer: Duits recht Mr. drs. J.J.J. Sillen Tussen dogmatiek en pragmatisme: binding aan rechtersregelingen in Nederland en Duitsland – Rechters maken dikwijls afspraken over de invulling van hun toekomende beslissingsruimte. Soms zijn die afspraken volgens de Hoge Raad bindend. In de literatuur wordt wel gesteld dat die binding strijdig is met de interne rechterlijke onafhankelijk-
1986
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
de invloed van Duits recht is, is moeilijk te meten. In dit artikel worden enkele voorbeelden besproken die suggereren dat Nederlandse juristen er verstandig aan doen kennis te nemen van het werk van hun Duitse collega’s. De voorbeelden betreffen het algemeen persoonlijkheidsrecht, het onderscheid tussen reikwijdte en beperkingsmogelijkheden van grondrechten, en het evenredigheidsbeginsel.
Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 63e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Themanummer: Duits recht Prof. mr. R. de Lange De invloed van Duits recht op de grondrechten en het denken over grondrechten in Nederland na 1945 – Op het gebied van de grondrechten heeft Duits recht de afgelopen tientallen jaren betekenis gekregen als inspiratiebron, zowel in de doctrine als in de rechtspraak. Hoe groot
De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7406, 15 juli 2014 Mr. L.A. Hoegee-Kjellevold, Gst. 2014/64 De wet openbaarheid van bestuur – uitgangspunten en recente ontwikkelingen – Openbaarheid van bestuur wordt tegenwoordig gezien als een voorwaarde voor het functioneren van onze democratie. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die het openbaar maken van informatie door de overheid regelt, dateert uit 1992. Sindsdien is binnen de context waarin de wet functioneert veel veranderd. Denk aan de komst van internet en nieuwe elektronische communicatievormen en het toenemende belang dat nationaal én internationaal wordt gehecht aan openbaarheid van overheidsinformatie. Mede hierdoor lijkt in Nederland de afgelopen jaren sprake te zijn van een sterke toename van het aantal Wob-verzoeken. Het vermoeden bestaat dat een deel van deze verzoeken vooral wordt gedaan met het oog op het verkrijgen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. De als resultaat van de geschetste omstandigheden gevoerde maatschappelijke discussie en verschillende wetgevingsinitiatieven pleiten voor een wijziging van de openbaarheidswetgeving. De toekomst van de Wob is aldus op dit moment onzeker. In afwachting van de verdere ontwikkelingen bespreekt schr. in dit overzichtsartikel de belangrijkste aspecten en uitgangspunten van de Wob. Hierbij gaat schr. aan de hand van rechterlijke uitspraken in op de belangrijkste recente ontwikkelingen. Ook komen de verschillende voorstellen tot wijziging van de Wob kort aan bod.
Tijdschriften
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 27e jrg. nr. 6, juni 2014 A.T. Marseille, P.T.G. Huisman, NTB 2014/19 Toepassing van de bestuurlijke lus door rechtbanken – Sinds 1 januari 2010 bevat de Awb de bestuurlijke lus als een van de instrumenten die ten dienste staan aan de finalisering van geschillen. Om een indruk te krijgen van het effectieve gebruik van dit instrument hebben schrs. bij vijf rechtbanken onderzoek gedaan naar de toepassing ervan. Die inventarisatie is weliswaar beperkt, maar blijkt toch een duidelijk beeld te bieden van de uiteenlopende keuzes die rechters maken en over de consequenties daarvan. B. Schueler, NTB 2014/20 Een overzichtelijke, onafhankelijke eenheid? Over integratie van de bestuursrechtspraak – De Raad voor de rechtspraak heeft in 2013 een position paper geschreven over de samenvoeging van de hoogste bestuursrechters. Daarin wordt voorgesteld om de taken rechtspraak en advisering van de Raad van State geheel te splitsen en een bestuursrechtelijk hof in het leven te roepen als hoogste instantie in de bestuursrechtspraak met uitzondering van het belastingrecht. Daarbij wordt dan geen cassatie opengesteld tegen uitspraken van het bestuursrechtelijke hof, behoudens cassatie in het belang der wet. Schr. betoogt dat achter deze verbeterpunten geen problemen schuilgaan die prioriteit verdienen. M.L. Batting, J.P. Heinrich, R.W. Veldhuis, NTB 2014/21 Kroniek Handhaving van bestuursrecht – In deze kroniek komen onder andere aan de orde: preventieve handhaving; toezicht en opsporing; sanctionering; beginselplicht tot handhaven en gedogen; invordering/ executie; bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. A.M.L. Jansen, NTB 2014/22 Kroniek Bestuurshandelingen – In deze kroniek worden besproken: het begrip besluit; aanvraag en coör-
dinatie; voorschriften en voorwaarden; wijziging, intrekking, vervallen; soorten besluiten; meerzijdige (rechts)handelingen.
Overheid & Aansprakelijkheid Nr. 2, juni 2014 Mr. dr. O. Spijkers, O&A 2014/24 Staatsaansprakelijkheid voor Srebrenica – Dit artikel beschrijft en becommentarieert het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak tussen de Nederlandse Staat en Hasan Nuhanović. De Hoge Raad werd gevraagd te oordelen of Nederland aansprakelijk kon worden gesteld voor het overdragen door Dutchbat van de familieleden van VN-tolk Hasan Nuhanović aan de Bosnische Serviërs, wetende dat ze hoogstwaarschijnlijk zouden worden vermoord. Deze overdracht speelde zich af vlak na de val van de door Dutchbat beschermde enclave in Srebrenica in 1995. De Hoge Raad moest zich onder meer uitspreken over de vraag of de handelingen van Dutchbat – een bataljon dat door de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties ter beschikking werd gesteld – moesten worden toegerekend aan de troepen leverende Staat (Nederland), of aan de Verenigde Naties, of aan allebei. Ook beoordeelde de Hoge Raad aan welk recht de handelingen van Dutchbat moesten worden getoetst. Was dat het Bosnisch privaatrecht of internationale mensenrechten? En hoe verhouden deze rechtstelsels zich tot elkaar? Mr. drs. R.J. Dijkstra, O&A 2014/25 De wettelijke aansprakelijkheidsbeperking van DNB en AFM. In lijn met Europees gebruik? – Op 1 juli 2012 werd de aansprakelijkheid van onze financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM), beperkt tot gevallen van opzet en of grove schuld. Een van de onderliggende argumenten voor deze wetswijziging was dat hiermee aansluiting werd gevonden met wat er op Europees niveau gebruikelijk is. Deze bijdrage onderzoekt in hoeverre er een Europees gebruik met betrekking tot de aansprakelijkheid van
financiële toezichthouders bestaat en of de Nederlandse aansprakelijkheidsbeperking hierop aansluit. G.M. van den Broek, O&A 2014/26 Kroniek Planschadevergoeding: de omwenteling. Ontwikkeling in de jaren 2012-2013 – In deze bijdrage worden de belangrijkste ontwikkelingen in het planschaderecht besproken. Deze hebben naar het oordeel van schrs. betrekking op de wijziging van de limitatieve opsomming van schadeoorzaken in art. 6.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening, de rol van deze schadeoorzaken binnen de planvergelijking zoals de Afdeling bestuursrechtspraak die vereist, de codificatie van het normale maatschappelijke risico in art. 6.2 Wro en de verhouding met het criterium van de actieve risicoaanvaarding als bedoeld in art. 6.3 Wet ruimtelijke ordening.
Tijdschrift voor constitutioneel recht 5e jrg. nr. 3, juli 2014 M. van Kessel, M. Nap Controversieelverklaringen – In deze bijdrage willen schrs. op basis van de parlementaire praktijk van de afgelopen twintig jaar komen tot een staatsrechtelijke waardering van de controversieelverklaring. Ze vangen aan met de verkenning op welke grondslag besluiten tot controversieelverklaringen kunnen berusten. Daartoe worden beschreven het staatsrechtelijke en politieke kader waarbinnen de praktijk van aanhoudingen plaatsvindt. Verder maken ze een korte rondgang langs actuele buitenlandse en historische Nederlandse voorbeelden van procedures voor het verdiscontinueren van parlementaire besluitvorming. Daarna is de hedendaagse parlementaire praktijk aan de beurt. Uiteengezet wordt waarom het jaar 1994 een goed startpunt is voor het verkrijgen van een overzicht van die praktijk. Vervolgens wordt uiteengezet tot welke bevindingen schrs. zijn gekomen in hun inventarisatie van besluiten tot controversieelverklaring. Afsluitend volgt een staatsrechtelijke waardering. Mr. B. Roorda Integrale demonstratieverboden – Bij verschillende burgemeesters leeft de wens om demonstraties op sommige openbare plaatsen in het geheel te verbieden. De Wet openba-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1987
Tijdschriften
re manifestaties lijkt echter – in tegenstelling tot de Grondwet – voor integrale demonstratieverboden op specifiek aangeduide openbare plaatsen geen basis te bieden. Moet die er dan niet komen, nu burgemeesters die wens hebben? Het EVRM lijkt daarvoor wel ruimte te bieden. In het Verenigd Koninkrijk kent men het integrale demonstratieverbod in verband met veiligheid alweer enkele jaren. Hetzelfde geldt voor Duitsland, waar het bovendien mogelijk is een volledig demonstratieverbod in verband met de waardigheid van een plaats in te stellen. Is het wenselijk en noodzakelijk om naar het voorbeeld hiervan ook in de Nederlandse wetgeving de mogelijkheid van een integraal demonstratieverbod te openen?
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 4, 2014 A.C.A. Wit Planschade: een actueel overzicht – Op grond van art. 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) komt degene die door een planologische wijziging in een nadeliger positie komt te verkeren en als gevolg daarvan schade lijdt voor vergoeding van die schade in aanmerking. Schr. geeft aan de hand van recente uitspraken een overzicht van de stand van het planschaderecht. Hierbij besteedt schr. aandacht aan de volgende onderwerpen: het normaal maatschappelijk risico, de voorzienbaarheid, privacyaantasting, taxatie en dwangsom bij niet tijdig beslissen. Uit de jurisprudentie is volgens schr. af te leiden dat er voor de open norm, het normale maatschappelijk risico, nog geen duidelijke lijn bestaat en het nog steeds de vraag is of meer dan 2% binnen het normale maatschappelijke risico van een aanvrager kan vallen. Deze open norm moet volgens schr. in de toekomst door jurisprudentie verdere invulling krijgen. R.J. Boogers Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en privaatrechtelijk overheidshandelen – Sinds het Ikon-arrest uit 1987 toetst de burgerlijke rechter het privaatrechtelijke overheidshandelen direct aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Mede naar aanleiding hiervan is in het BW en
1988
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
de Awb opgenomen dat privaatrechtelijk optreden van de overheid niet in strijd mag zijn met regels van publiekrecht. Schr. onderzoekt op welke wijze de burgerlijke rechter de algemene beginselen van behoorlijk bestuur toepast. Na eerst een enkel woord over de formele rechtskracht en beginselen van behoorlijk bestuur bespreekt schr. aan de hand van een onderzoek naar uitspraken waarin publiekrechtelijke beginselen centraal staan, in hoeverre de burgerlijke rechter het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginselen en het gelijkheidsbeginsel op eenzelfde wijze definieert en inhoud geeft als de bestuursrechter. De conclusie is dat binnen het civiele recht op een minder consistente wijze met de definiëring van voornoemde beginselen wordt omgegaan dan in het bestuursrecht. Het verdient volgens schr. aanbeveling om ook binnen het civiele recht deze beginselen op een eenduidige wijze toe te passen.
1478 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Mr. M. Barels Preventieve bevoegdheden in het verkeersstrafrecht – Op 14 december 1989 verdedigde schr. in Nijmegen zijn proefschrift ‘Preventieve bevoegdheden in het verkeers- en vervoersstrafrecht’, met als promotor G.J.M. Corstens. Als junior docent bij de vakgroep strafrecht werd schr. in de gelegenheid gesteld naast het verzorgen van onderwijs een proefschrift te schrijven. Het onderwerp maakte deel uit van het onderzoeksprogramma van de vakgroep strafrecht van de Katholieke Universiteit Nijmegen ‘het strafrecht in de bijzondere wetten’. In deze dissertatiereeks krijgt schr. de gelegenheid om zijn proefschrift nog eens onder de loep te nemen en te reflecteren op de veranderingen in de rechtsontwikkeling en (mogelijk) in de eigen gedachten.
Ars Aequi 63e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Themanummer: Duits recht Mr. dr. W. Geelhoed Ein gegenwärtiges Anliegen der Allgemeinheit. Over het evenredigheidsbeginsel en de vervolgingsbeslissing – De beslissing om vervolging in te stellen heeft een grote impact. Hoe voorkom je onevenredigheid daarin? Wordt daarbij gekeken naar de ernst van het gepleegde feit of naar te behalen strafdoelen? Het Duitse strafrecht verwerkt het evenredigheidsbeginsel op een heel andere manier in de vervolgingsbeslissing dan het Nederlandse strafrecht. Als het al ooit komt tot een toenadering van beide stelsels moet worden bezien hoe het evenredigheidsbeginsel een plek kan krijgen in de vormgeving van de vervolgingsbeslissing.
Juridisch up to Date Nr. 14, 10 juli 2014 Porf. mr. Th.A. de Roos Dadelijke tenuitvoerlegging na veroordeling in eerste instantie: opnieuw een staaltje symboolwetgeving – Het conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging maakt een einde aan het uitgangspunt dat een straf pas ten uitvoer wordt gelegd wanneer een vonnis onherroepelijk is geworden. Dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen wordt, indien dit concept wet wordt, mogelijk. Het moet hierbij gaan om gevangenisstraffen van meer dan twee jaar of als er slachtoffers zijn van meer dan één jaar. Schr. bespreekt de toelichting van de regering en de argumenten voor een snelle uitvoering van strafrechtelijke beslissingen. De regering geeft voorbeelden van bestaande maatregelen waarvoor al dadelijke uitvoering bestaat waarmee volgens schr. de indruk wordt gewekt dat deze gelijk zijn te stellen met de voorgestelde regeling. Schr. betoogt dat dit een aanname is waarop veel valt af te dingen. Al met al staat deze regeling volgens schr. op gespannen voet met de presumptio innocentiae.
Tijdschriften
Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 4, juli 2014 J.J.M. van Hoek Een theoretische reflectie op het einde van een lijdensweg – Met de reparatierijkswet heeft de wetgever beoogd de Wet militaire strafrechtspraak (WMSv) aan te passen aan de wettelijke werkelijkheid van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). In art. 2, eerste lid, WMsv is bepaald dat de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten begaan door militairen berust bij de rechtbank genoemd in art. 55 RO en kantonzaken in art. 49 RO. De vraag is evenwel waarom de wetgever in de artt. 3 en 8 WMSv alleen verwijst naar de rechtbank als bedoeld in art. 55 RO en niet ook naar de rechter als bedoeld in art. 49 RO. Mr. dr. J.P. Loof Dienstplicht en gewetensbezwaren. Een ‘Dutch treat’ voor de rest van Europa? – In Europa heeft zich de afgelopen jaren een omwenteling voorgedaan in de juridische benadering van gewetensbezwaren tegen militaire dienstplicht. Het EHRM is in zijn jurisprudentie over dit onderwerp een nieuwe koers gaan varen: de vrijheid van geweten van art. 9 EVRM brengt volgens het Hof voor de verdragsstaten de verplichting mee om een regeling te treffen die het mogelijk maakt dat gewetensbezwaarden vervangende dienstplicht verrichten. Dit is bijzonder, omdat de Straatsburgse verdragsorganen jarenlang niet aan een dergelijke interpretatie van art. 9 EVRM wilden. De arresten waarin het Hof is ‘omgegaan’ vormen een mooie illustratie van één van de methoden die het Hof gebruikt om de verdragsartikelen te interpreteren. Bovendien is de vraag naar de precieze reikwijdte van de gewetensvrijheid een fundamentele: beslaat die vrijheid alleen het zogenoemde forum internum, is het de vrijheid om zelf (als het ware in eigen geest)
een bepaalde opvatting te huldigen? Of omvat die vrijheid ook de vrijheid conform het eigen geweten te handelen jegens anderen of jegens de gemeenschap (het forum internum)? Ten slotte is het de vraag wat de nieuwe ruime uitleg van de gewetensvrijheid nu precies betekent voor de manier waarop staten, die nog militaire dienstplicht kennen, moeten omgaan met de beoordeling van aanvragen voor vervangende dienstplicht door gewetensbezwaarden.
Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 1e jrg. nr. 1, april-mei 2014 Themanummer: Faillissementsfraude – Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & handhaving beweegt zich op het snijvlak van het bijzonder strafrecht en het bestuursrechtelijk handhavingsrecht. Mr. J.C. Reddingius Haags project ‘Bestrijding eenvoudige Faillissementsfraude’ – In bijna een kwart van de faillissementsdossiers is vermoedelijk sprake van enige vorm van fraude. Dit blijkt uit redelijk recent onderzoek dat in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie is uitgevoerd. Uitgaande van ongeveer 10.000 faillissementen (landelijk) op jaarbasis, betekent dat er elk jaar in ongeveer 2.500 dossiers sprake is van fraude. Het bedrag dat aan onbetaalde vorderingen achterblijft in alle frauduleuze faillissementen werd in 2011 geraamd op ruim 1,7 miljard euro per jaar. Prof. mr. C.M. Hilverda De aanpak van faillissementsfraude. De stand van zaken – De bestrijding van faillissementsfraude staat sinds 2012 op de politieke agenda. Daarnaast heeft Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie in 2013 de Rijksbrede aanpak van fraude aangekondigd en aandachtsgebieden vastgesteld voor het offen-
sief tegen ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. In dat kader wordt faillissementsfraude steeds genoemd als een van de fraudevormen met de grootste maatschappelijke schade. In dit artikel wordt besproken hoe de voorgestane integrale bestrijding van faillissementsfraude ervoor staat: welke maatregelen zijn al genomen en welke investeringen moeten daarvoor nog worden gedaan? Mr. A. Verbruggen, mr. L.M.A.M. Hoeks Wetsvoorstel Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude. Een stimulans tot schending van de administratieplicht – Eind juli 2013 legde de minister van Veiligheid en Justitie het voorstel van ‘Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude’ ter consultatie voor. Het concept wetsvoorstel is een onderdeel van de door het kabinet voorgestane intensivering van de bestrijding van faillissementsfraude. Het wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan een effectievere bestrijding van faillissementsfraude. Buiten kijf staat dat faillissementsfraude economisch ontwrichtend werkt en financiële schade aan derden berokkent. Bij de handhaving van de regels rond een financiële deconfiture kan het strafrecht een bijdrage leveren – zij het dat het in de rede ligt dat civiele handhaving hier het primaat heeft. Mr. W.J.B. Van Nielen, mr. C.M. Derijks De curator als civiele fraudebestrijder. Kanttekeningen bij het Voorontwerp versterking positie curator voor de bestrijding van faillissementsfraude – Op 25 februari 2014 is het Voorontwerp ‘Versterking positie curator’ in consultatie gegaan. Het Voorontwerp dient te worden gezien in het kader van het streven van de Minister van Veiligheid en Justitie om de curator te betrekken bij de bestrijding van faillissementsfraude. Dit artikel plaatst enkele kanttekeningen bij het Voorontwerp voor de bestrijding van faillissementsfraude.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1989
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Einde aan weigerambtenaar 1479 - Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. – De initiatiefnemers van deze wet achtten het een misstand, dat gemeenten ambtenaren van de burgerlijke stand benoemen, die weigeren huwelijken van personen van gelijk geslacht te voltrekken. De doelen die zij met deze wet willen bereiken zijn de volgende: 1. a. Het verzekeren dat ambtenaren van de burgerlijke stand de wet onverkort uitvoeren en bij de uitoefening van hun taken niet discrimineren, tenzij dat gebaseerd is op een wettelijk voorschrift. b. Het herstellen van het vertrouwen in de eed of belofte die ambtenaren van de burgerlijke stand afleggen. 2. a. Het handhaven van de scheiding tussen kerk en Staat, en daarmee van het uitgangspunt dat een burgerlijk huwelijk louter een neutrale overheidshandeling is, waarbij godsdienstige overwegingen geen enkele rol spelen, niet bij de Staat, en ook niet bij de betrokken trouwambtenaar. b. Het juridisch waarborgen dat alle huwelijken waartegen het burgerlijk recht geen beletselen ziet, in iedere gemeente kunnen worden voltrokken. De middelen die de wet hiertoe inzet zijn: 1. Het in de wet opnemen van een eis voor de benoembaarheid van ambtenaren van de burgerlijke stand, die verzekert dat personen die bij de uitoefening van hun ambt onderscheid maken in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) niet tot ambtenaar van de burgerlij-
1990
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
ke stand kunnen worden benoemd. 2. Het in de wet opnemen van een bepaling die verzekert dat er in iedere gemeente altijd twee ambtenaren van de burgerlijke stand zijn die voldoen aan de onder 1 genoemde benoembaarheidseis. 3. Het in de wet opnemen van een bepaling die gemeenten ruimte biedt om jegens ambtenaren van de burgerlijke stand die niet (meer) voldoen aan de benoembaarheidseis maatregelen te nemen, zonder dat aan de gemeente tegengeworpen kan worden dat zij zich schuldig maakt aan (indirect) onderscheid in de zin van de Awgb op grond van godsdienst. Inwerkingtreding m.i.v. 01-11-2014. Wet van 04-07-2014, Stb. 2014, 260 (Kamerstukken 33 344)
Stroomlijning markttoezicht Inwerkingtreding 1480 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van (o.a.) de wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247) – De wet treedt in werking m.i.v. 01-08-2014, m.u.v. artikel I, onderdelen D (01-01-2016) en E, artikel 6a, (01-01-2015) en artikel XV, onderdeel H (01-01-2017). Inwerkingtredingsbesluit van 02-07-2014, Stb. 2014, 266
Afschaffing meldplicht EU-burgers 1481 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (afschaffing meldplicht EU-burgers) – Met dit besluit is de verplichting voor EU-burgers geschrapt om zich aan te melden ter inschrijving in de IND-vreemdelingenadministratie bij verblijf van meer dan drie maanden. Aldus wordt een doublure in meldplichten weggenomen: wie een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf houdt, moet zich namelijk al melden bij de gemeente om aangifte te doen van verblijf en adres. Die verplichting geldt ook voor EU-burgers. Het is dus niet zo dat er geen registratie van
EU-burgers meer plaatsvindt, maar dat er een andere registratie plaatsvindt die meer toevoegde waarde heeft voor EU-burgers en de overheid. Inwerkingtreding m.i.v. 17-07-2014 met terugwerkende kracht tot en met 6 januari 2014. Besluit van 08-07-2014, Stb. 2014, 268
Maatregelen werk en uitkeringen 1482 - Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) – Deze wet ziet in de eerste plaats op het versterken van het vangnetkarakter van de bijstand. Dat wil zeggen dat de regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Dan wordt er geen rekening gehouden met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. De bijstandsnorm voor meerpersoonshuishoudens, waarbij meer dan één persoon zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, wordt in overeenstemming gebracht met de lagere bestaanskosten. Dit wordt de kostendelersnorm genoemd. De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle personen van 21 jaar ouder in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonende speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. Het in lijn brengen van de bijstandsnorm met de lagere kosten van levensonderhoud, moet er tegelijkertijd toe leiden toe dat in de bijstand sprake is van meer activering naar werk en een kleinere armoedeval dan waarvan nu sprake is bij meerpersoonshuishoudens. Dit onder andere doordat bij de kostendelersnorm het recht op bijstand binnen het huishouden, gehuwden uitgezonderd, op individueel niveau blijft. Hierdoor is werken lonend en heeft het dus geen directe gevolgen voor een eventuele andere inwonende met een bijstands-
Wetgeving
uitkering. De kostendelersnorm zal voor elke bijstandsgerechtigde gelden die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen (21 jaar of ouder) bestaat, ongeacht of het om familieleden of derden gaat. Dit betreft ook personen die een gezamenlijke huishouding voeren en die in de bijstand bij wijze van uitzondering worden aangemerkt als alleenstaande (ouder). De argumentatie hiervoor luidt dan ook deze personen voordelen hebben door kosten te delen. Deze voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn ook aanwezig als sprake is van zorgbehoefte. Hiernaast bevat de wet een vergelijkbare regeling over de uitkeringsnormering AOW bij samenwonen. De overige minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW volgen de voorgestelde uitkeringsystematiek van de AOW. De AOW kent nu al een individuele uitkeringsnorm van 50% per persoon voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. Deze lijn wordt doorgetrokken naar alle situaties waarin mensen samenwonen, ongeacht de verwantschap of met hoeveel andere meerderjarige personen men samenwoont. De wet omvat verder onder meer een aanscherping van de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de uitvoerende instantie en zijn functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden en invoering ervan in alle socialezekerheidswetten. In de WWB wordt de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als een eigenstandige verplichting aan de bijstand verbonden. Het is vervolgens aan het college om de hoogte en duur van de verlaging te bepalen. Deze verplichting wordt mutatis mutandis opgenomen in alle socialezekerheidswetten. Voorts herziet de regering met de bestaande ontheffingen van de arbeids- en re-integratieverplichting en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen gelden voor WWB-, IOAW- en IOAZ-uitkeringsgerechtigden. Ook komt de
regering met een uniformering van diverse arbeidsverplichtingen en van de duur en hoogte van de maatregel bij het niet nakomen van deze verplichtingen. Uitgangspunt van de wetgever is dat het college de op te leggen verplichtingen aanpast aan de mogelijkheden die de bijstandsgerechtigde nog wel heeft. De wet voorziet verder in de verplichting voor alle colleges beleid te formuleren om aan mensen, die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangen en de leeftijd van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd hebben onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als tegenprestatie voor de uitkering op te dragen en daar uitvoering aan te geven. De wet richt zich ook op verbetering van de naleving van de verplichtingen door uniformering van diverse arbeidsverplichtingen en de bijbehorende maatregel. Naast de geüniformeerde arbeidsverplichtingen voert de regering een nieuwe verplichting in; de al eerder genoemde verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen. Een specifieke situatie betreft de belemmeringen die een gevolg zijn van kleding, gedrag of gebrek aan verzorging. Hierbij gaat het om keuzes die de bijstandsgerechtigde ter zake maakt en waarvan de gevolgen voor zijn verantwoordelijkheid komen, aldus de regering. Het normatieve kader geldt niet de kleding of het gedrag op zich, maar de kleding of het gedrag in de context van de (on)mogelijkheden om een einde te maken aan uitkeringsafhankelijkheid. Als het niet aanpassen van kleding en gedrag leidt tot onnodige uitkeringsverstrekking dan volgt de (geüniformeerde) maatregel in de vorm van een verlaging van de uitkering met 100% gedurende een bij gemeentelijke verordening vastgestelde periode van tenminste een maand en ten hoogste drie maanden. Het gaat hier om een minimumstraf. Dit is bijvoorbeeld het geval bij onverzorgde of gelaatsbedekkende kleding of het vertonen van sociaal onaangepast gedrag. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 02-07-2014, Stb. 2014, 269 (Kamerstukken 33 801)
Participatiewet 1483 - Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet) – De regering wil met de Wet werken naar vermogen (WWNV) bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. De WWNV moet de sociale voorzieningen weer terug brengen tot waar ze voor bedoeld zijn: de bijstand als tijdelijk vangnet, op weg naar werk; de Wajong voor wie volledig en duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft; en de sociale werkvoorziening voor wie uitsluitend in een beschutte omgeving kan functioneren. De regering kiest voor een meer activerende aanpak, waarbij iedereen die (gedeeltelijk) kan werken ook naar vermogen gaat werken, en werk aantrekkelijker wordt dan een uitkering. De belangrijkste maatregelen in deze wet zijn: Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWNV. Gemeenten krijgen de beschikking over één gebundeld reintegratiebudget. Gemeenten krijgen meer vrijheid dat budget naar eigen inzicht te besteden en maatwerk te leveren. De WWNV biedt met het instrument van loondispensatie de mogelijkheid werkgevers extra te stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De werkgever betaalt alleen het arbeidsproductieve deel van een werknemer met een beperking, de overheid vult het inkomen aan tot maximaal het wettelijke minimumloon. De regering kiest voor een slagvaardige, resultaatgerichte werkgeversdienstverlening. Er komen eenduidige aanspreekpunten voor werkgevers. Doel is dat werkgevers worden ‘ontzorgd’ en mensen met een arbeidsbeperking simpel en eenvoudig in de arbeidsorganisatie worden ingepast. De regering creëert een tijdelijke zogenoemde herstructureringsfaciliteit om in de sociale werkvoorziening verbeteringen door te voeren. Na invoering van de WWNV
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1991
Wetgeving
wordt de toegang tot de Wsw beperkt tot mensen die alleen tot beschut werk in staat zijn. De artikelen van de Invoeringswet Participatiewet, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel F, voor zover het betreft artikel 10d, negende lid, II, onderdeel J, voor zover het betreft artikel 19, vijfde lid, III, onderdelen J, K, L en N, XIV, onderdeel C, LI, en LII treden met ingang van 1 januari 2015 in werking; artikel II, onderdeel J, voor zover het betreft artikel 19, vijfde lid, treedt in werking met ingang van 16-07-2014; artikel III, onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
Regelingen UWV
Wet van 02-07-2014, Stb. 2014, 270 (Kamerstukken
Besluit van 10 juli 2014, Stb. 2014, 276
1485 - Besluit tot intrekking van het Besluit van 17 juli 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele bepalingen van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV alsmede een bepaling van de Verzamelwet SZW 2013 (Stb. 2013, 332) – De intrekking van de Regeling calamiteiten WW en het Besluit van 17 juli 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele bepalingen van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV alsmede een bepaling van de Verzamelwet SZW 2013 vindt zijn oorzaak in de versnelde invoering van enkele onderdelen van de Wet werk en zekerheid.
33 161) en Inwerkingtredingsbesluit van 04-07-2014, Stb. 2014, 271
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Werk en zekerheid Inwerkingtreding 1484 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid – De wet treeedt in werking m.i.v. 01-07-2015, m.u.v. artikel XXXII, onderdelen A, onder 1, en B, onder 1 (18-07-2014, met terugwerkende kracht tot 01-07-2011); de artikelen XXVIII, onderdelen D en E, en XXIX (18-07-2014); artikel I, onderdeel GG, dat, voor zover het betreft artikel 686a, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, met uitzondering van de zinsnede ‘672, lid 9 en 677, lid 4,, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (01-01-2015); de artikelen I, onderdelen C, onder 2, 3 en 4, H, I, onder 1, 2 en 3, M en II, XXIIa, XXIIb, XXIIc, XXIId, XXIII, XXXI, onderdelen A en C, en XXXII, onderdeel E (01-01-2015); de artikelen XXVI, onderdelen N, O, Q , V, X, Y en DD, XXVII, onderdelen C, E en F, XXX, onderdelen A, B, C, D en F, en XXXII, onderdelen A, onder 2 en 3, en B, onder 2 (01-01-2016); de artikelen I, onderdelen B, C, onder 1, en Ca, V, XV, XXIIIa, XXIIIb, XXIIIc, XXIIId, XXIIIe, XXIIIf, XXVI, onderdelen A, voor zover het betreft artikel 1b, tweede lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet, C, D, E, onder 3, en G, XXX, onderdeel E, en XXXI, onderdeel B. Inwerkingtredingsbesluit van 10-07-2014, Stb. 2014, 274
1992
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1486 - Wet houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) – Deze wet bevat de regeling op basis waarvan de gemeenten verantwoordelijk worden voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners. De regering geeft met deze wet, die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervangt, uitwerking aan de maatregelen die in het regeerakkoord zijn opgenomen die betrekking hebben op de decentralisatie van verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De gemeente wordt op basis van deze wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van mensen op een breed terrein. De wet bevat een opdracht aan het college zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en in dat verband een goede toegankelijkheid te bevorderen van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Tevens moet het college de zelfredzaamheid en participatie bevorderen van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosoci-
aal probleem, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. De ondersteuning door gemeenten dient zo mogelijk ook gericht te zijn op de ontwikkeling van mensen in hun zelfredzaamheid en participatie en te bevorderen dat mensen na verloop van tijd minder op ondersteuning aangewezen zijn. Daar waar dit passend is, zullen gemeenten ter invulling van hun wettelijke opdracht tot maatschappelijke ondersteuning ook beschermd wonen en opvang bieden. De afbakening van de verantwoordelijkheden en taken van gemeenten vindt niet alleen plaats in de opdracht voor gemeenten en de uitwerking daarvan, maar ook in de beschrijving van de groepen van personen die een beroep kunnen doen op het voorstel van Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet en de (nieuwe) aanspraak thuisverpleging in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitgangspunt van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning van hun ingezetene tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wlz. Inwerkingtreding 19 juli 2014, met uitzondering van de artikelen 1.1.2, 1.2.1, 1.2.2, 2.1.1, 2.2.1 en 2.2.2, 2.3.1, 4.1.1 tot en met 4.3.4, 7.1 tot en met 7.23 en 7.25 tot en met 7.37, 8.1, 8.9, eerste tot en met vierde lid, en 8.10, die in werking treden met ingang van 1 januari 2015. Wet van 9 juli 2014, Stb. 2014, 280 (Kamerstukken 33 841) en Inwerkingtredingsbesluit van 9 juli 2014, Stb. 2014, 281
Verlenging Crisis- en herstelwet 1487 - Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen – Deze wet bevat in de eerste plaats
Wetgeving
enkele noodzakelijke, maar kleine aanpassingen van de Wet milieubeheer (Wm). De wijzigingen betreffen artikelen uit verschillende hoofdstukken van de Wm. Met enkele wijzigingen worden correcties of verduidelijking aangebracht in enkele artikelen van de Wm. Enkele andere wijzigingen zijn meer inhoudelijk van aard, maar zijn wel van beperkte betekenis. Verder bevat deze wet ook enkele reparaties van artikelen uit verschillende hoofdstukken van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 302
Kapitaalvereisten 1488 - Besluit tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en enige andere besluiten op het terrein van de financiële markten ter implementatie van de richtlijn kapitaalvereisten en de verordening kapitaalvereisten (Implementatiebesluit richtlijn en verordening kapitaalvereisten) – Het onderhavige besluit dient, tezamen met de Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten en het Besluit uitvoering publicatieverplichtingen richtlijn kapitaalvereisten, ter uitvoering van Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176). De richtlijn noopt, behalve tot aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en enkele andere wetten, tevens tot aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur, waaronder het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financië-
le sector. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) De aanpassingen hebben in hoofdzaak te maken met de versterking en uitbreiding van de prudentiële regels voor banken en beleggingsondernemingen, en met de herschikking van deze regels waardoor ze nu voor een substantieel deel in de verordening kapitaalvereisten zijn ondergebracht. Vanwege de directe werking van de verordening dienen de daarmee corresponderende bepalingen in (onder andere) het Besluit prudentiële regels Wft te vervallen dan wel te worden vervangen door verwijzingen naar de verordening. Inwerkingtreding 1 augustus 2014, met uitzondering van artikel VI, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2015. De uitzondering betreft de wijzigingen aangaande de liquiditeitsvereisten voor beleggingsondernemingen. Besluit van 15-07-2014, Stb. 2014, 303 en Inwerkingtredingsbesluit van 15-07-2014, Stb. 2014, 304
Kapitaalvereisten Inwerkingtreding
Nieuwe wetsvoorstellen Handhaving in de gezondheidszorg 1490 - Wetsvoorstel (30-06-2014) tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving – Dit wetsvoorstel voorziet in (betere) mogelijkheden voor de zorgautoriteit om: − verzekerden betere overzichten te laten krijgen over nota’s, eigen risico en eigen betalingen; − bestuursrechtelijk op te treden tegen nota’s voor niet geleverde zorg (spooknota’s); − handhavingbesluiten (aanwijzingen en bestuurlijke sancties) openbaar te maken, ook als deze zijn opgevolgd; − een last onder dwangsom op te leggen bij een weigering mee te werken aan een toezichtonderzoek van de zorgautoriteit; − de mogelijkheid bij toezichtonderzoek bewijs veilig te stellen door verzegeling, en − gegevens uit te wisselen met de bij fraudebestrijding betrokken overheidsinstanties. Het wetsvoorstel richt zich primair op zorgaanbieders, ziektekostenverzekeraars en overheidsinstanties. Kamerstukken II 2013/14, 33 980, nrs. 1-4
1489 - Besluit van 15 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten en het Implementatiebesluit richtlijn en verordening kapitaalvereisten – De Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten (Stb. 2014, 253) treedt in werking met ingang van 1 augustus 2014, met uitzondering van artikel VIII, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2015. De uitzondering betreft de wijzigingen aangaande de liquiditeitsvereisten voor beleggingsondernemingen, neergelegd in artikel VIII van de wet. In overeenstemming met de geleidelijke infasering van deze vereisten zoals voorzien in de richtlijn en verordening, treden de genoemde artikelen in werking per 1 januari 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 15-07-2014, Stb. 2014, 304
Quotum arbeidsbeperkten 1491 - Wetsvoorstel (30-06-2014) tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten) – De ambitie achter het ontwerp van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten ligt in het verlengde van de ambitie van de Participatiewet, de ambitie in het Regeerakkoord, de afspraken uit het Sociaal akkoord en de begrotingsafspraken 2014. De Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten hangen nauw met elkaar samen. Met de Participatiewet schept de regering het kader voor een activerender stelsel dat kansen biedt aan mensen met een arbeidsbeperking.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1993
Wetgeving
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten introduceert een quotumheffing waarmee werkgevers gestimuleerd worden om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Deze werkt als spreekwoordelijke stok achter de deaur. Als blijkt dat het overeengekomen aantal extra banen niet wordt gerealiseerd, dan kunnen de bepalingen over de quotumheffing in werking treden. Als de quotumheffing in werking is getreden, dan wordt niet meer jaarlijks gemonitord of de banenafspraak wordt gerealiseerd. Is de banenafspraak in enig jaar niet gerealiseerd en is de quotumheffing geactiveerd, dan blijft de quotumheffing geactiveerd. Slechts bij wetswijziging kan de quotumheffing worden ingetrokken. Kamerstukken II 2013/14, 33 981, nrs. 1-4
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten 1492 - Wetsvoorstel (02-07-2014) strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten) – Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn ADR consumenten, in de memorie van toelichting aangeduid als de richtlijn buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, hierna: de richtlijn. De richtlijn verplicht de lidstaten, ter verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming en ter bevordering van de goede werking van de interne markt, te voorzien in kwaliteitseisen voor procedures voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting. De toepassing van de richtlijn strekt zich uit tot zowel binnenlandse als grensoverschrijdende geschillen die voort-
1994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
vloeien uit een online dan wel offline gesloten koop- of dienstenovereenkomst tussen een consument en een ondernemer. De richtlijn beoogt minimumharmonisatie (zie de artikelen 2, derde lid, en 20, eerste lid) en is van toepassing op alle vormen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Ondernemers zijn krachtens de richtlijn niet verplicht om aan een procedure tot buitengerechtelijke geschilbeslechting deel te nemen. Nederland beschikt reeds over een, volgens de toelichting, kwalitatief zeer hoogstaand en voor de consument laagdrempelig systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Het uitgangspunt van het voorstel is om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande Nederlandse systeem. Tegelijk met de totstandkoming van de richtlijn is de Verordening betreffende de ‘online’-beslechting van consumentengeschillen (Pb EU L 165/1, ODR consumenten), hierna: de verordening, tot stand gebracht. De verordening voorziet in de oprichting door de Europese Commissie van een interactieve website, het ODR-platform, voor de beslechting van geschillen door een buitengerechtelijke geschilleninstantie die onder de richtlijn valt. De verordening is eveneens van toepassing op grensoverschrijdende en binnenlandse geschillen, maar geldt uitsluitend voor online gesloten koop- of dienstenovereenkomsten. Kamerstukken II 2013/14, 33 982, nrs. 1-4
Vreemdelingen en bijstand 1493 - Initiatiefwetsvoorstel (04-072014) van het lid Azmani houdende wijziging van de Wet werk en bijstand betreffende de meldingsprocedure gemeenten – IND (Wet toets rechthebbenden bijstand) – Bij een bijstandsaanvraag dienen gemeenten te toetsen of de aanvrager daadwerkelijk recht op bijstand heeft. Indien de aanvrager een vreemdeling is, dient vast te staan dat deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Aangezien gemeenten niet bevoegd zijn dit rechtmatig verblijf vast te stellen, moeten zij dit uitbesteden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Thans is
het zo dat gemeenten eerst een bijstandsuitkering verstrekken en dat de IND achteraf het verblijfsrecht kan toetsen. Met dit wetsvoorstel wil initiatiefnemer Azmani regelen dat deze beoordeling niet achteraf, maar vooraf tijdens een lopende bijstandsaanvraag geschiedt. Indien gerede twijfel bestaat of het rechtmatig verblijf in verband met het beroep op bijstand in stand kan blijven, dienen gemeenten het verblijfsrecht vast te stellen. Hierin worden gemeenten ondersteund middels een checklist door de IND. De gemeenten verstrekken vervolgens de noodzakelijke informatie aan de IND. De IND oordeelt in beginsel zo spoedig mogelijk over het verblijfsrecht, waarna de gemeente de bijstandsaanvraag kan afwijzen wanneer de vreemdeling zijn verblijfsrecht verliest en door de IND aangezegd wordt Nederland te verlaten. Tot die tijd wordt de aanvraag tot bijstand van rechtswege opgeschort. Kamerstukken II 2013/14, 33 984, nrs. 1-3
Beperking gemeenschap van goederen 1494 - Initiatiefwetsvoorstel (11-072014) van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken – Nederland kent sinds 1838 als basisstelsel voor het huwelijksvermogensrecht de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 93 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek huwt men in algehele gemeenschap van goederen, tenzij voorafgaand aan het huwelijk bij huwelijkse voorwaarden geheel of gedeeltelijk van dit stelsel wordt afgeweken. Weliswaar is het huwelijksvermogensrecht in het nabije verleden nog min of meer gemoderniseerd, maar door een amendement van het lid Anker (ChristenUnie) werd het wetsvoorstel voor de derde tranche van de modernisering van het huwelijksvermogensrecht zodanig gewijzigd, dat het stelsel van algehele gemeenschap van goederen in de kern vrijwel geheel ongewijzigd bleef. De oorspronkelijke inzet
Wetgeving
van de derde tranche van de modernisering van het huwelijksvermogensrecht was echter niet de algehele, maar een beperkte gemeenschap van goederen. Erfenissen, giften en voorhuwelijks vermogen zouden door het sluiten van een huwelijk niet langer (geheel) gemeenschappelijk worden. De initiatiefnemers menen dat deze aanvankelijk beoogde modernisering beter aansluit bij de hedendaagse rechtsopvattingen en de gangbare rechtspraktijk. Dit wetsvoorstel beoogt de beperkte gemeenschap alsnog als basisstelsel voor het huwelijksvermogensrecht in te voeren en in het verlengde daarvan enkele aanverwante onderwerpen omtrent de interne draagplicht van de echtgenoten ter zake van gemeenschapsschulden en verhaal van schuldeisers aan te passen. Het wetsvoorstel introduceert de beperkte gemeenschap van goederen als basisstelsel van het huwelijksvermogensrecht. Dit voorstel is ingegeven door de gedachte dat enkel hetgeen door de inspanning van beide echtelieden tijdens het huwelijk verworven wordt, aan beiden toekomt. Dit sluit bovendien beter aan bij de in de notariële praktijk gangbare situatie dat echtelieden het als normaal beschouwen dat zij na een echtscheiding verdelen wat zij tijdens het huwelijk aan gemeenschappelijk vermogen hebben opgebouwd. Het wetsvoorstel behelst de volgende drie beperkingen ten opzichte van de huidige regeling van de algehele gemeenschap van goederen: a. voorhuwelijkse oftewel bij het aangaan van het huwelijk aangebrachte goederen en schulden; b. goederen, verkregen krachtens erfopvolging bij versterf, making (dus erfstelling of legaat), lastbevoordeling of gift (samengevat met de term ‘erfrechtelijke verkrijgingen en giften’); c. hetgeen wordt verkregen ingevolge de artikelen 34, 35, 36, 38, 63 tot en met 92 en 126, eerste lid en tweede lid, onder a en c, van Boek 4 BW. Kamerstukken II 2013/14, 33 987, nrs. 1-3
Brief- en telecommunicatiegeheim 1495 - Wetsvoorstel (16-07-2014) tot verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de reikwijdte van de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim dat in artikel 13 Grondwet is neergelegd, uit te breiden naar alle communicatiemiddelen. In de praktijk voldoet de huidige grondwettelijke bepaling niet langer; de modernisering van artikel 13 zal moeten leiden tot een meer techniekonafhankelijke benadering van de reikwijdte. De directe aanleiding voor dit voorstel tot wijziging van artikel 13 is gelegen in het rapport van de staatscommissie Grondwet van november 2010 en de daaropvolgende kabinetsreactie. De staatscommissie Grondwet ging in het tweede deel van haar rapport, waarin de grondrechten centraal staan, onder meer in op het vraagstuk van grondrechten in het digitale tijdperk. Zij adviseerde een aantal grondrechten aan te passen in verband met de ontwikkelingen in de informatietechnologie. Het voorstel vervangt de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim door het recht op eerbiediging van het brief- en telecommunicatiegeheim. Het heeft tot doel de huidige grondwettelijke bescherming die nu slechts ziet op communicatie per brief, telegraaf of telefoon, uit te breiden naar alle huidige en toekomstige communicatiemiddelen. Het wetsvoorstel strekt aldus tot modernisering van het huidige artikel; met dit voorstel wordt gestreefd naar een techniekonafhankelijke bescherming. De keuze voor een techniekonafhankelijke formulering is volgens ons de meest aangewezen wijze om de gewenste rechtsbescherming te garanderen van het rechtsbelang dat achter artikel 13 schuilgaat, namelijk het privé kunnen communiceren. Doordat niet langer enkel wordt gerefereerd aan specifieke communicatiemiddelen, maar naast een specifieke bescherming (briefgeheim) wordt gekozen
voor een generieke bescherming (telecommunicatiegeheim) verkrijgen ook communicatie via e-mail, de sociale media en opslag van communicatie in de ‘cloud’ (een door de aanbieder beheerd elektronisch netwerk waarnaar en waarin bestanden kunnen worden verzonden en opgeslagen) bescherming onder artikel 13. Het voorstel leidt daarmee tot een verruiming van de reikwijdte van artikel 13 tot alle telecommunicatie, ongeacht het middel of de techniek die is gebruikt om te communiceren, en brengt deze, voor zover het om de inhoud van communicatie gaat, in het tweede lid onder hetzelfde niveau van bescherming als nu voor het briefgeheim geldt. Beperking van het brief- en telecommunicatiegeheim is slechts mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald, met een voorafgaande machtiging van de rechter. Indien de beperking plaatsvindt in het belang van de nationale veiligheid, is deze toegestaan in de gevallen bij de wet bepaald door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Kamerstukken II 2013/14, 33 989, nrs. 1-4
Rechten van gehandicapten: Wgbh/cz en Kieswet 1496 - Wetsvoorstel (17-07-2014) ter uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169) – Onderhavig wetsvoorstel bevat de wetswijzigingen die nodig zijn om het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te kunnen bekrachtigen. Het gaat om wijzigingen van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en van de Kieswet. Het wetsvoorstel ziet niet op het treffen van algemene voorzieningen, maar betreft uitsluitend de verplichting tot het treffen van doeltreffende aanpassingen in een concreet geval. Voorts is de verplichting afhankelijk van de specifieke situatie en bestaat deze niet als het een onevenredige belasting vormt. De Wgbh/cz wordt gewijzigd in die zin dat die wet wordt uitgebreid met het terrein goederen en diensten. Door die uitbreiding zal de verplichting om naar gelang de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1995
Wetgeving
behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten ook op het terrein goederen en diensten van toepassing zijn. Het terrein goederen en diensten omvat niet het ontwerpen en produceren van goederen en diensten, zodat de verplichting om redelijke aanpassingen te treffen ook niet van toepassing is op het ontwerpen en produceren. Bij doeltreffende aanpassingen gaat het om aanpassingen die in een concrete situatie nodig zijn. Het wetsvoorstel wijzigt verder de Kieswet zodanig dat ‘zoveel mogelijk’ maar ten minste 25% van de stemlokalen in de gemeente zo moeten zijn gelegen en ingericht, dat kiezers met een lichamelijke beperking zoveel mogelijk zelfstandig hun stem kunnen uitbrengen. Kamerstukken II 2013/14, 33 990, nrs. 1-4
Wederverkoop kabelaanbod 1497 - Wetsvoorstel (17-07-2014) tot Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten – Dit wetsvoorstel strekt tot het schrappen van artikel 6a.21a van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de Mediawet 2008, teneinde voornoemde wetten in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Bij wet van 10 mei 2012 tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (Stb. 2012, nr. 235) zijn artikel 6a.21a van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de Mediawet 2008 vastgesteld. Deze artikelen zijn bij amendement opgenomen in het betrokken wetsvoorstel (zie Kamerstukken II 2010/11, 32 549, nrs. 18 en 28). Deze amendementen hebben tot doel de kabelmaatschappijen te verplichten hun televisiedienst (inclusief de aansluiting) te laten wederverkopen door concurrenten. De Europese Commissie is op 24 oktober 2012 een inbreukprocedure tegen Nederland gestart, omdat zij van oordeel is dat beide bepalingen strijdig zijn met het Europese recht. Voorts is in januari 2013 een civiele procedure bij de rechtbank Den Haag gestart om deze bepalingen onverbindend te laten verklaren wegens strijd met het Europese
1996
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
recht. Inmiddels heeft de rechtbank Den Haag bij vonnis van 29 januari 2014 de artikelen 6a.21a van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de Mediawet 2008 onverbindend verklaard wegens strijd met het Europees recht. De met toegang verbandhoudende verplichtingen waar artikel 6a.21a van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de Mediawet 2008 op zien kunnen uitsluitend aan aanbieders van deze diensten worden opgelegd na een marktanalyse en voorts bepaalt de toezichthouder of een verplichting noodzakelijk is en zo ja welke verplichting geschikt is. Hieraan wordt voorbijgegaan doordat in de artikelen 6a.21a Telecommunicatiewet en 6.14a van de Mediawet 2008 is bepaald dat een bepaalde toegangsverplichting opgelegd kan worden aan, respectievelijk van toepassing is op bepaalde aanbieders van programmadiensten op groothandelsniveau. Deze artikelen zijn niet in overeenstemming met richtlijnbepalingen. Gelet daarop wordt voorgesteld om 6a.21a Telecommunicatiewet en 6.14a van de Mediawet 2008 te laten vervallen. Kamerstukken II 2013/14, 33 991, nrs. 1-3
Rechten van gehandicapten: verdrag Goedkeuring 1498 - Voorstel van rijkswet (17-062014) houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113) – Het verdrag bevat een aantal burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten. Het verdrag bevat niet een uitputtende opsomming van rechten van personen met een handicap (niet opgenomen zijn bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging en vergadering). Het doel van het verdrag is het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen (artikel 1). In het verdrag speelt het beginsel
van gelijke behandeling of non-discriminatie een centrale rol. Het verdrag is een aanvulling op de bestaande mensenrechtenverdragen. Het verdrag roept geen nieuwe rechten in het leven, maar geeft een verder toegepaste uitwerking van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit bestaande mensenrechtenverdragen. Het doel van dit verdrag is onder meer dat personen met een handicap al bestaande mensenrechten effectief en op voet van gelijkheid met anderen kunnen uitoefenen. Het Nederlandse beleid is in het algemeen ook nu al gericht op participatie van personen met een beperking. Aan dit beleid wordt met de beoogde bekrachtiging van het verdrag een verdere impuls gegeven. Dit zal vorm krijgen via een geleidelijke tenuitvoerlegging van het verdrag. Dit betekent dat er voor zover redelijk, maatregelen zullen worden genomen die hieraan bijdragen. Kamerstukken II 2013/14, 33 992, nrs. 1-4
Passend onderwijs 1499 - Wetsvoorstel (18-07-2014) tot Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) – Dit wetsvoorstel vormt een uitwerking van het in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II opgenomen voornemen om leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro) onder te brengen in het stelsel van passend onderwijs. Het lwoo en het pro zijn vormen van lichte ondersteuning in het voortgezet onderwijs. Met de wetgeving passend onderwijs krijgen samenwerkingsverbanden van scholen in het voortgezet onderwijs (vo) vanaf 1 augustus 2014 de verantwoordelijkheid voor onderwijsondersteuning. De beslissing over de best passende plek in het onderwijs wordt integraal en dichtbij de leerling gemaakt. Daardoor kan een samenhangende keuze worden gemaakt tussen alle mogelijke vormen van onderwijsondersteuning en komt de leerling op efficiënte wijze op de best passende plek in het onderwijs terecht.
Wetgeving
De wijzigingen in dit wetsvoorstel hebben betrekking op de wijze van het toewijzen van ondersteuning van leerlingen die in aanmerking komen voor lwoo en pro en de wijze van bekostiging. Met het onderbrengen van lwoo en pro in passend onderwijs is het stelsel van ondersteuning compleet en worden de samenwerkingsverbanden integraal verantwoordelijk voor alle onderwijsondersteuning. Daarmee zijn samenwerkingsverbanden meer in staat integraal af te wegen welke onderwijsondersteuning nodig is en wordt het systeem efficiënter. In dit wetsvoorstel wordt gestreefd om per 1 augustus 2015 de samenwerkingsverbanden opdracht te geven zich voor te bereiden op de inpassing van lwoo en pro in passend onderwijs. Het streven is om op 1 januari 2016 de verantwoordelijkheid voor het budget en de ondersteuningstoewijzing over te dragen aan de samenwerkingsverbanden. Het wetsvoorstel bevat voorstellen tot wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), zoals deze wetten luiden na invoering van de Wet passend onderwijs (Stb. 2012, 533). De voorgestelde wijzigingen gaan dus uit van de artikelen, zoals deze zullen luiden na de volledige inwerkingtreding van de Wet passend onderwijs. Kamerstukken II 2013/14, 33 993, nrs. 1-4
Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude 1500 - Wetsvoorstel (18-07-2014) tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging, alsmede het voorkomen van faillissementsfraude (herziening strafbaarstelling faillissementsfraude) – Het kabinet wil de aanpak van faillissementsfraude op meerdere onderdelen versterken. Het gaat onder andere om een versterking van de wettelijke positie van de curator met het oog op het signaleren van onregelmatigheden en de invoering van de mogelijkheid om tegen bestuur-
ders van een failliete onderneming een civielrechtelijk bestuursverbod te vorderen. Aangekondigd is voorts een verbetering van de wettelijke mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen faillissementsfraude. Aan dit laatste voornemen geeft dit wetsvoorstel uitvoering. De bepalingen inzake faillissementsfraude dateren van het einde van de negentiende eeuw. Ze zijn sindsdien weliswaar op onderdelen gewijzigd, maar dit neemt niet weg dat deze wetgeving te karakteriseren is als complex en op punten verouderd. De strafbepalingen hebben evenwel voor een deel hun waarde behouden in de huidige praktijk, getuige ook de rechtspraak. Het kabinet meent dan ook dat in dit opzicht met een partiële herziening van de bepalingen kan worden volstaan, waarbij gestreefd wordt naar een verbeterde structuur en inhoud. Naast modernisering van de strafrechtelijke faillissementsbepalingen acht het kabinet een aanvulling van het wettelijk instrumentarium wenselijk en noodzakelijk om de effectiviteit van de strafrechtelijke bestrijding van faillissementsfraude te vergroten. Dit laatste geldt in het bijzonder de handhaving van de inlichtingenplicht en de administratieplicht. Is sprake van een faillissement, dan dient verzekerd te zijn dat een curator alle medewerking van de zijde van de failliet verkrijgt die hij nodig heeft. Ten slotte is het voor een effectieve aanpak van faillissementsfraude van belang dat in ernstige gevallen strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen laakbaar handelen dat een rechtspersoon in ernstige financiële problemen brengt met de ondergang van een onderneming en benadeling van schuldeisers als mogelijk, maar niet noodzakelijk gevolg. De mogelijkheid om daartegen strafrechtelijk te kunnen optreden is gerechtvaardigd, ook wanneer het faillissement (nog) niet is ingetreden. Hiermee wordt tevens de preventieve werking die het strafrecht kan hebben in verband met het voorkomen van faillissementen versterkt. De voorgestelde modernisering van de bepalingen krijgt vorm over de hele linie van Titel XXVI van Boek 2. Bijna alle bepalingen worden aangepast met het oog op verbetering van de bruikbaarheid (in de zin van
leesbaarheid, eenvoudigere toepassing) en effectiviteit. Het kabinet zet evenwel niet in op een volledig nieuw strafrechtelijk faillissementsrecht. Er wordt, voor zover niet uitdrukkelijk anders vermeld, geen breuk geforceerd met bestaande rechtspraak en indien mogelijk wordt de wettelijke terminologie gehandhaafd. Dit betekent dat ten aanzien van de in het voorstel gehandhaafde en onbesproken bestanddelen van de strafbepalingen inzake faillissementsfraude ook in het vervolg de uitleg zal gelden die daaraan bij invoering of sindsdien door wijziging of als gevolg van verduidelijking in de rechtspraak is gegeven. Uitgangspunt is dat de bepalingen voorzien in strafrechtelijke handhaving van normen uit de Faillissementswet, maar evenwel zelfstandig toepasbaar zijn. Dit betekent dat de bepalingen voldoende inhoudelijk en precies de strafbaar gestelde gedraging moeten omschrijven, terwijl soms gegeven de verhouding met de Faillissementswet, in laatstgenoemde wet de in de delictsomschrijving aangeduide norm uitgebreider wordt beschreven. Een voorbeeld van een geval waarin gekozen is om de strafrechtelijke norm hoger te leggen, betreft paulianeuze handelingen. De strafrechtelijke norm is inhoudelijk identiek aan hetgeen is opgenomen in de artikelen 42 en 47 Fw. Echter waar laatstgenoemde bepalingen geen onderscheid maken tussen handelen dat opzettelijke of culpoos geschiedt, concentreert de strafwet in de artikelen 341 en 343 Sr zich (bij strafbaarstelling van handelingen die op grond van de Faillissementswet neerkomen op onttrekken en bevoordelen) enkel op opzettelijk handelen gericht op benadeling van schuldeisers. Dit markeert een belangrijk verschil tussen het faillissementsrecht en het strafrecht. Het strafrecht wordt dus niet ‘ineens’ van toepassing wanneer de civiele rechter een bepaalde rechtshandeling uiteindelijk toch als paulianeus aanmerkt op grond van de Faillissementswet. Alle gedragingen die in de artikelen 194 en 340 tot en met 344 Sr zijn strafbaar gesteld vereisen de omstandigheid dat het faillissement is ingetreden of een schuldsaneringsregeling van toepassing is geworden. De artikelen 340 tot en met 344b Sr zien alle tevens op gedragingen die
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1997
Wetgeving
worden verricht vóór intreding van het faillissement of (voor zover het de artikelen 341, 344, 344a en 344b Sr betreft) toepassing van de schuldsaneringsregeling. In dat geval is het uitspreken van het faillissement of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, zonder welke geen voltooid delict of strafbare poging mogelijk is. Voorts is het opzetverband in de bepalingen tegen het licht gehouden. Alle in het kader van faillissementsfraude strafbaar gestelde gedragingen dienen opzettelijk te worden begaan. Echter is in een aantal gevallen aanvullend opzet van de dader vereist, gericht op (het intreden van) het faillissement en de daaruit voortvloeiende benadeling van schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. In plaats van de term ‘ter bedrieglijke verkorting’, waarmee dit opzet tot dusver tot uitdrukking wordt gebracht, kiest het voorstel voor een term – ‘wetende dat een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld’ – die nauwer aansluit bij de standaardwijzen die in het wetboek worden gebruikt om het opzetverband aan te duiden. Ten slotte wordt voorgesteld een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen de strafbaarstelling van enerzijds delicten gepleegd in het kader van het faillissement van een natuurlijk persoon en anderzijds delicten gepleegd in verband met het faillissement van een rechtspersoon (of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid). Op basis van het onderscheid dat het wetsvoorstel wil aanbrengen, kan de strafrechtelijke normstelling in het vervolg preciezer worden toegesneden op het faillissement van een rechtspersoon en de relevante gedragingen van betrokken bestuurders en commissarissen in dat verband. Kamerstukken II 2013/14, 33 994, nrs. 1-4
Kansspelen op afstand 1501 - Wetsvoorstel (18-07-2014) tot Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand – Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging
1998
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
van de Wet op de kansspelen (Wok), de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) en enkele andere wetten in verband met de regulering van kansspelen op afstand. Na de instelling van de kansspelautoriteit per 1 april 2012 vormt dit wetsvoorstel de tweede fase in het proces van modernisering van het kansspelbeleid, dat tot doel heeft het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en overige criminaliteit. Kansspelen op afstand zijn kansspelen waaraan de speler met elektronische communicatiemiddelen en zonder fysiek contact met (het personeel van) de organisator van de kansspelen, of een derde die ten behoeve van de deelname aan de kansspelen een ruimte en middelen ter beschikking stelt, deelneemt. Wegens het ontbreken van direct contact tussen de speler en de kansspelaanbieder kunnen deze spelen andere en grotere risico’s op fraude en kansspelverslaving met zich meebrengen dan de traditionele fysieke, landgebonden kansspelen. Tegelijkertijd biedt de technologie die nodig is voor het organiseren van kansspelen op afstand andere en juist betere mogelijkheden om die risico’s te beteugelen. Het gesloten stelsel van de Wok staat kansspelen op afstand nog niet toe. Sedert jaren nemen honderdduizenden Nederlanders echter al online deel aan dergelijke kansspelen waarbij de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid niet zijn gewaarborgd. Met dit wetsvoorstel beoogt de regering de bestaande en toekomstige behoefte aan kansspelen via internet en andere toekomstige elektronische communicatiemiddelen naar een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar aanbod te leiden, waarbij de speler met een passend en attractief aanbod wordt geleid naar een gereguleerd aanbod met waarborgen tegen kansspelverslaving en criminaliteit. Doel van het wetsvoorstel is de daadwerkelijke vraag naar kansspelen op afstand die nu bestaat of in de toekomst kan ontstaan, te kanaliseren. De regulering is niet bedoeld om aanvullende vraag naar kansspelen op afstand te doen ontstaan. Goede en strikte regulering van kansspelen op afstand brengt onder meer met zich mee dat aanvullende maatregelen ter voorkoming van kansspelverslaving
worden gesteld, waaronder een centraal register voor de uitsluiting van kansspelen, evenals aanvullende toezicht- en handhavingsbevoegdheden voor de kansspelautoriteit en aanpassing van de kansspelbelastingwetgeving. Het is de vergunninghouder verboden kansspelen aan te bieden aanonder meer minderjarigen. De vergunninghouder moet – mede om die reden – de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Op naleving hiervan wordt door de kansspelautoriteit toegezien. Uitgangspunt bij de verslavingspreventie is het begrip ‘verantwoord spelen’, waarbij overheid, spelers en vergunninghouders ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben. Om kansspelverslaving te voorkomen moet de vergunninghouder met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de speler de spelers informeren, hun speelgedrag monitoren en waar nodig daarin interveniëren om te voorkomen dat een speler risicovol gedrag ontwikkelt. De voorgestelde verslavingspreventiemaatregelen vormen in belangrijke mate een voortzetting van het door Holland Casino in samenwerking met de verslavingszorg ontwikkelde preventiebeleid kansspelen (PBK). Kamerstukken II 2013/14, 33 996, nrs. 1-4
1502
Vervolgstukken Burgerinitiatief Brief van het presidium (02-07-2014) over een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en van het Reglement van de commissie voor de Verzoekschriften in verband met de invoering van het burgerinitiatief. – Brief ter voorlegging van de evaluatie van de regeling van het burgerinitiatief. Kamerstukken II 2013/14, 30 140, nr. 16
Positie advocatuur in de rechtsorde Memorie van antwoord (18-07-2014) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de
Wetgeving
rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde. Kamerstukken I 2013/14, 32 382, C
Cliëntenrechten zorg Brieven van de Minister van VWS (14-07-2014) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). – Brief ter aanbieding van de conceptversie van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (nr. 67) en brief ter beantwoording van het voorlopig verslag en brief (I). Kamerstukken II en I 2013/14, 32 402, nr. 67 en I
Modernisering monumentenzorg Brief van de Minister van OCW (0707-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met de modernisering van de monumentenzorg. – Brief inzake beleidsvisie herinrichting speelcasinoregime. Kamerstukken I 2013/14, 32 433, J
Concentratietoetsing zorg Verslag van een schriftelijk overleg (21-07-2014) en brieven van de Minister van VWS (22-07-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. – Brief inzake aanbieding reactie op zes bijeenkomsten over samenwerking en mededinging in de curatieve zorg (J) en brief inzake vermindering regeldruk VWS (K).
Auteurscontractenrecht
Verankering mediation
Nota n.a.v. het verslag over en nota van wijziging bij (11-07-2014) het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht).
Verslag (15-07-2014) over het wetsvoorstel van het lid Van der Steur tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevorderingvan mediation in het burgerlijk recht).
Kamerstukken II 2013/14, 33 308, nrs. 9 en 10
Kamerstukken II 2013/14, 33 723, nr. 7
Parkeerbelasting
Maximumboete rookverbod
Nota n.a.v. het verslag over (31-072014) en tweede nota van wijziging bij (01-08-2014) het wetsvoorstel van het lid Kuiken tot het vaststellen van parkeerbelasting per geparkeerde minuut (Wet parkeerbelasting per minuut).
Nota n.a.v. het verslag (23-05-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet ter invoering van een verhoogd strafmaximum op overtreding van het rookverbod (Verhoging strafmaximum overtreding rookverbod Tabakswet).
Kamerstukken II 2013/14, 33 587, nrs. 6-7
Kamerstukken II 2013/14, 33 738, nr. 6
Afschaffing plusregio’s
Erfrechtverordening
Brief van de Staatssecretaris van IenF (14-07-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. – Brief met het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 en andere besluiten in verband met de Wet afschaffing plusregio’s.
Nota n.a.v. het verslag (09-07-2014) over het wetsvoorstel tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening erfrecht).
Kamerstukken II 2013/14, 33 659, nr. 20
Wanbetalers zorgverzekering Nota van wijziging (11-07-2014) en brief van de Minister van VWS (1007-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen). – Brief met nadere informatie over enkele aspecten van de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen. Kamerstukken II 2013/14, 33 683, nrs. 28-29
Kamerstukken I 2013/14, 33 253, I, J en K
Parkeertarieven per minuut Huis voor klokkenluiders Brief van de Minister van BZK (24-072014) over het initiatief voorstel van wet houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders. – Brief inzake toezending evaluatierapport klokkenluiders.
Nota n.a.v. het verslag (31-07-2014) over het wetsvoorstel van het lid Kuiken houdende regels voor het vaststellen van parkeertarieven per minuut bij kortdurend parkeren (Wet vaststelling parkeertarieven per minuut).
Kamerstukken I 2013/14, 33 258, G
Kamerstukken II 2013/14, 33 707, nr. 8
Kamerstukken II 2013/14, 33 851, nr. 6
Aanscherping Voetbalwet Nota n.a.v. het verslag over (10-072014) en nota van wijziging bij (1007-1977) het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken II 2013/14, 33 882, nrs. 6-7
Langdurige Zorg Lijst van vragen en antwoorden (0407-2014) bij het wetsvoorstel over de regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 14
Uitzondering cookiebepaling Nota n.a.v. het verslag (14-07-2014)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
1999
Wetgeving
Verslag (15-07-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen).
ben aangedragen. De vragenlijst is bedoeld om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de persoonlijke omstandigheden waarin een vreemdeling zich bevindt. De vragenlijst, die zeven vragen bevat, kan een burgemeester helpen te bepalen welke informatie over het maatschappelijk belang relevant is voor de beoordeling. Daarbij heeft maatschappelijk belang geen zelfstandige betekenis. Het wordt betrokken in de beoordeling van het samenstel van factoren. Er moeten ook altijd andere individuele schrijnende factoren zijn. De staatssecretaris heeft in 2013 ongeveer tien zaken ingewilligd waarin een burgemeester maatschappelijk belang heeft aangedragen. Op basis van de resultaten van de enquête en de ervaringen van de IND, VNG en het Genootschap wordt geconcludeerd dat de vragenlijst een bruikbaar instrument is.
Kamerstukken II 2013/14, 33 964, nr. 5
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1868
Taaleis WWB
‘Playing the game’ onder Al-Shabaab
over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a). Kamerstukken II 2013/14, 33 902, nr. 6
Inkoopregeling AOW Nota van wijziging (18-07-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode. Kamerstukken II 2013/14, 33 928, nr. 6
Correctiemechanisme Wet Hof
Nota van verbetering (23-07-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet. Kamerstukken II 2013/14, 33 975, nr. 5
1503
Nota’s, rapporten & verslagen Vragenlijst maatschappelijk belang vreemdeling Brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-07-2014) met de resultaten van een evaluatie naar het gebruik van de vragenlijst, die in het kader van de discretionaire bevoegdheid gebruikt kan worden om het maatschappelijk belang van een vreemdeling aan te dragen. – Er is een enquête gehouden onder de burgemeesters die in de periode oktober 2012 tot oktober 2013 een beroep op de bevoegdheid van de bewindsman hebben gedaan en daarbij maatschappelijk belang heb-
2000
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-07-2014) met een toelichting op het beleid ten aanzien van asielzoekers uit Somalië en de risico’s die zij lopen bij terugkeer naar gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab. – De toelichting ziet met name op de implementatie in het Nederlandse landgebonden asielbeleid van de uitspraak van het EHRM in een klachtprocedure van twee Somalische vreemdelingen tegen het Verenigd Koninkrijk. Het Hof heeft in de uitspraak geoordeeld dat terugkeer naar gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab tot een artikel 3 EVRM-risico kan leiden. Onder bepaalde voorwaarden geldt een dergelijk risico niet, aldus het Hof. In rechtsoverweging 275 stelt het Hof: ‘In spite of the repressive regime in place, a number of sources told the fact-finding mission that areas controlled by al-Shabaab were generally safe for Somalis provided that they were able to ‘play the game’ and avoid the attention of al-Shabaab by obeying their rules. [.....], the Court considers it unlikely that a Somali with no recent experience of living in Somalia would be adequately equipped to ‘play the game’, with the
risk that he would come to the attention of al-Shabaab, .....’ In het landgebonden asielbeleid is dan ook neergelegd dat een Somaliër afkomstig uit een Al-Shabaabgebied zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab als hij recentelijk is vertrokken uit dit gebied of ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab. Van personen die nooit onder Al-Shabaab hebben geleefd, bijvoorbeeld omdat zij Somalië al voor die tijd hebben verlaten, wordt aangenomen dat zij zich niet kunnen handhaven onder Al-Shabaab. Al-Shabaab heeft inmiddels al geruime tijd controle over grote delen van Zuid- en Centraal-Somalië. Dit brengt met zich mee dat bij personen afkomstig uit deze gebieden die asiel aanvragen in Nederland, de verhouding tussen de levenservaring onder AlShabaab versus de periode buiten Somalië anders is geworden dan ten tijde van de uitspraak. Ook de Afdeling vindt de enkele stelling van langdurige afwezigheid (in casu twee jaar) uit Somalië onvoldoende om aan te nemen dat de vreemdeling niet in staat kan worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1869
Verdragen in voorbereiding Brief van de Minister van BuZa (0307-2014) met de kwartaallijst van in voorbereiding zijnde verdragen. – Als bijlage is te vinden de lijst van in voorbereiding zijnde verdragen waarover thans wordt onderhandeld, met als peildatum 30 juni 2014. Op de lijst staan enkele ontwerp-verdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 7 april 2014 (Kamerstuk 23 530, nr. 102). Van deze ontwerp-verdragen is een apart overzicht gemaakt. De ontwerp-verdragen die politiek belangrijk zijn, zijn voorzien van een sterretje. Kamerstukken II 2013/14, 23 530, nr. 103
Masterplan DJI Brief van de Staatssecretaris van VenJ (30-06-2014) over het Masterplan van de Dienst Justitiële Inrichtingen. – Met deze brief informeert de staatssecretaris de Kamer over de voortgang van de implementatie van het Masterplan van de Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) en de aanvul-
Wetgeving
lende besparingsmaatregelen bij de DJI. Voorts wordt de Kamer een analyse verschaft van de dalende behoefte aan detentiecapaciteit. Ten slotte informeert hij de Kamer over de eerste ervaringen met het op 1 maart 2014 ingevoerde systeem van promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen en over de bezuinigingsmaatregelen bij de reclasseringsorganisaties. Kamerstukken II 2013/14, 24 587, nr. 588
Beroepsziekten Brief van de Minister van SZW (0807-2014) over de melding van beroepsziekten door bedrijfsartsen. – Bedrijfsartsen en arbodiensten zijn wettelijk verplicht een geconstateerde beroepsziekte te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Ondanks deze wettelijke verplichting is er sprake van een onderrapportage door bedrijfsartsen en arbodiensten. Om die reden is in opdracht van de Inspectie SZW en de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek uitgevoerd naar de melding van beroepsziekten door bedrijfsartsen. Het rapport met de resultaten van het onderzoek is als bijlage bij deze brief gevoegd. Uit het rapport blijkt dat beroepsziekten die jaarlijks worden gemeld afkomstig zijn van rond de 30% van alle bedrijfsartsen. Deze groep wisselt per jaar. Van alle bedrijfsartsen meldt 46% nooit een beroepsziekte. In het onderzoek is ook gekeken naar de belemmerende en bevorderende factoren om beroepsziekten te melden. Belemmerende factoren die worden aangegeven zijn gebrek aan tijd en het niet declarabel zijn van bestede tijd. Een genoemde bevorderende factor om beroepsziekten te melden, is de professionele taakopvatting van de bedrijfsarts. Door de aandacht voor het melden van beroepsziekten tijdens de onderzoeksperiode is het aantal meldingen van beroepsziekten bij het NCvB en het aantal meldende artsen fors toegenomen. De SER is gevraagd om de knelpunten met betrekking tot het melden van beroepsziekten in het advies over de ‘Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg’ mee te nemen. Kamerstukken II 2013/14, 25 883, nr. 243
Telecommunicatie
beteren van de eigen cyberhygiëne.
Brief van de Minister van EZ (03-072014) waarin hij ingaat op een aantal onderwerpen op het gebied van telecom. – In de brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de evaluatie van de Gedragscode Transparantie Mobiel Datagebruik, de invulling van de motie De Liefde c.s. inzake de positie van kleinzakelijke eindgebruikers, de uitkomsten van het overleg met sociale media over de meldknop tegen online misbruik, de uitrol van IPv6, de voortgang van het onderzoek naar vitale infrastructuren, de opzet van de monitor digitaal vertrouwen en de beschikbaarstelling van open data. Als bijlage is de Nederlandse reactie op de consultaties van de Europese Commissie inzake open standaarden bijgevoegd.
Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 320
Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 319
Botnets Brief van de Minister van VenJ (0707-2014) over de aanpak van botnets in Nederland. – Een botnet is een netwerk van samenwerkende apparaten, meestal privé- of bedrijfscomputers, de zogeheten ‘bots’, die met dezelfde malware zijn besmet. Criminelen kunnen een botnet centraal aansturen om de bots voor eigen doeleinden in te zetten. Deze problematiek is door het NCSC in de opeenvolgende Cyber Security Beelden Nederland geschetst. In deze brief wordt ingegaan op vragen die zijn gesteld over de verantwoordelijkheidsverdeling en de samenhang van de activiteiten van de private en publieke organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van botnets, alsmede op vragen over aspecten als privacy en aansprakelijkheid. De aanpak van de dreiging die uitgaat van botnets vraagt inzet van overheid, bedrijfsleven en burgers. De overheid handelt daarbij op verschillende vlakken en vanuit verschillende rollen, die worden geschetst. Vanuit het bedrijfsleven pakken de Internet Service Providers een actieve rol in de bestrijding van botnets en geven daarbij invulling aan de in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS 2) beschreven zorgplicht die leveranciers jegens hun klanten hebben. Daarnaast ligt er voor burgers in de rol als eindgebruiker een belangrijke rol in het ver-
Misbruik Wet dwangsom Brief van de Minister van BZK (2506-2014) over het misbruik van de Wet dwangsom. – In deze brief geeft de minister aan dat in verband met het grootschalige misbruik van de Wet dwangsom in de context van de Wet openbaarheid van bestuur, alle Wob-verzoeken zullen worden uitgezonderd van de toepassing van de Wet dwangsom. In afwijking van een beroep op de Wet dwangsom kan iemand die een Wob-verzoek heeft ingediend en meent dat het bestuursorgaan niet tijdig op zijn verzoek beslist, rechtstreeks beroep instellen bij de bestuursrechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 8:55b e.v. Awb). In het najaar zal er een wetsvoorstel met deze strekking worden ingediend bij de Tweede Kamer. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 201
Openstaande vrijheidsstraffen Brief van de Minister van VenJ (0207-2014) over de aanpak van openstaande vrijheidsstraffen – In deze brief wordt aangegeven dat de omvang van het aantal openstaande vrijheidsstraffen in de afgelopen vijf jaar is afgenomen van ca. 20.000 naar ruim 12.000 gevallen. Van deze 12.000 openstaande vrijheidsstraffen is helder geworden dat actieve opsporing mogelijk en gewenst is in ongeveer 2.400 gevallen. De overige ca. 10.000 openstaande vrijheidsstraffen zijn ter signalering geregistreerd. Dat betekent dat het niet (mogelijk of) gewenst is dat de politie actief op zoek gaat naar de personen die tot deze vrijheidsstraffen zijn veroordeeld. Het betreft personen met een nog openstaande straf van minder dan 120 dagen waarbij geen indicatie is dat ze zich in Nederland bevinden. Deze personen worden uiteraard wel aangehouden, indien zij in aanraking komen met de justitiële autoriteiten in Nederland. De inspanningen zijn er daarnaast op gericht om nieuwe openstaande vrijheidsstraffen zoveel mogelijk te voorkomen. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 203
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2001
Wetgeving
Strafrechtketen Brief van de Minister van VenJ (02-07-2014) met het voortgangsrapport Versterking Prestaties Strafrechtketen juni 2014. – Het rapport gaat achtereenvolgens in op: • Kwaliteit van de ketenprestaties (o.a. verbeteringen aangifteproces en landelijke invoering ZSM); • Digitalisering: concrete stappen gezet (o.a. proeftuinen in NoordNederland, Rotterdam en Den Haag); • inzichtelijk maken van de prestaties van de strafrechtketen (strafrechtketenmonitor operationeel); • Wetgeving in ontwikkeling (o.a. modernisering van het Wetboek van Strafvordering). Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 204
Wmo 2015 Brief van de Staatssecretaris van VWS (04-07-2014) over de voortgang van de transitie Wmo 2015 in verband met de waarborgen voor de continuïteit van zorg en ondersteuning voor cliënten. – Op grond van de informatie uit de verschillende monitors bestaat het beeld dat gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties voortvarend aan de slag zijn met de voorbereidingen op de invoering van de Wmo 2015. De aanvaarding van het wetsvoorstel, de duidelijkheid over de financiële middelen voor gemeenten in 2015 in de meicirculaire en de beleidsinformatie over de populatie nieuwe cliënten hebben de voorbereidingen door gemeenten in een stroomversnelling gebracht. De aanvaarding van het wetsvoorstel Wmo 2015 door de Eerste Kamer zal voor gemeenten het moment zijn om de voorbereidingen nog verder te versnellen en door te vertalen naar beleid, organisatie en uitvoering, onder meer door middel van overeenkomsten met aanbieders. Dat neemt niet weg dat het vervolg van de voorbereidingen op de invoering van de Wmo 2015 en ook de uitvoering na 1 januari 2015 – gericht op continuïteit van zorg en ondersteuning in een fase van verandering – nog veel van alle betrokkenen zal vergen. Kamerstukken II 2013/14, 29 538, nr. 154
CAO-afspraken 2013 Brief van de Minister van SZW (08-
2002
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
07-2014) bij de toezending van de rapportage ‘Cao-afspraken 2013’. – De rapportage geeft een beeld van de stand van zaken van cao-afspraken op het gebied van de contractloonontwikkeling, de onderkant van het loongebouw, doorgroei in loonschalen, afstand tot de arbeidsmarkt, arbeidsduur, loondoorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid,flexibele beloning en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef van 100 cao’s. Daaronder vallen ca. 5,1 miljoen werknemers, 86% van alle werknemers onder een cao. Op basis van beschikbare loongegevens is het beeld dat de gemiddelde contractloonmutatie op niveaubasis2 in 2013 uitkomt op 1,5%. Dat is 0,1% lager dan in 2012. Voor de markt (1,6) en de zorg (1,4) ligt de gemiddelde contractloonstijging vrijwel op hetzelfde niveau. Voor de overheid komt het voorlopig beeld uit op 0,6%. Naar economische sectoren bezien is de stijging het hoogst in de sector vervoer en communicatie (2,7%) en het laagst in de sector handel en horeca (1,1%). Rekening houdend met de overloopeffecten uit vorige jaren is het beeld dat in 2013 de gemiddelde contractloonmutatie op jaarbasis uitkomt op 1,6%. Dit is hetzelfde als in 2012. De inflatie bedraagt in 2013 2,5% (CBS). Het beeld is dan ook dat de gemiddelde contractloonstijging onder het inflatieniveau ligt. Kamerstukken II 2013/14, 29 544, nr. 549
Politie en particuliere onderzoeksbureaus Brief van de Minister van VenJ (0307-2014) over de (on)verenigbaarheid van de functie van politieambtenaar met werkzaamheden van een particulier onderzoeker en over de stand van zaken met betrekking tot het toezicht door de politie op de particuliere onderzoeksbureaus. – De particulier onderzoeker die blijkens de uitzending van Brandpunt van 1 juli jl. in opdracht van de provincie Drenthe onderzoekwerkzaamheden heeft verricht, is medewerkster van de Politieacademie. Er is geen toestemming gevraagd en geen toestemming verleend voor het doen van onderzoeken voor een particulier bureau. Op grond van het inte-
griteitsbeleid van de politieacademie zou toestemming voor het doen van onderzoeken door een particulier bureau überhaupt niet zijn verleend. Op dit moment loopt er een disciplinair onderzoek tegen betrokkene. Het toezicht op de naleving van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is neergelegd bij de politie. Met de vorming van de Nationale Politie krijgen de beleidskaders die worden ontwikkeld op het terrein van het toezicht een landelijke dekking. Dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de uniformiteit in de uitvoering van het toezicht op de 379 particuliere onderzoeksbureaus binnen de tien politie-eenheden. Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 462
Jihadgangers Brief van de Minister van VenJ mede namens de Minister van BZK (30-062014), over de Nederlandse integrale aanpak van jihadisme. – De brief is onder meer gebaseerd op het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 36 (DTN36; dreigingsniveau nog altijd ‘substantieel’, Kamerstukken II 2014/14, 29 754, nr. 250) van de NCTV. De publicatie van de AIVD ‘Transformatie van het Jihadisme in Nederland – zwermdynamiek en nieuwe slagkracht’ plaatst het zorgelijke fenomeen van jihadgang van Nederlanders naar Syrië en terugkeer van deze personen naar Nederland in een bredere context van een wereldwijde jihadistische beweging, die met haar nadrukkelijke aanwezigheid in Nederland ook een dreiging vormt voor onze democratische rechtsorde en veiligheid. Deze duurzame en veelomvattende dreiging wil het kabinet voor lange termijn tegengegaan. De Nederlandse aanpak behelst de volgende maatregelen: 1. Intensieve, nationale en internationale, samenwerking en informatie-uitwisseling door politie- en inlichtingendiensten; 2. Analyse van de risico’s van elke terugkeerder, en eventueel treffen van strafrechtelijke, bestuurlijke of maatschappelijke maatregelen; 3. Interventies: ontmoediging en belemmering van uitreizen met alle beschikbare middelen, zoals SIS-signalering, bevriezing tegoeden, paspoortsignalering, interventiemaatregelen op lokaal niveau; 4. Het
Wetgeving
dwarsbomen van online-activiteiten van jihadisten ter ondersteuning van de jihad met alle juridische, bestuurlijke en maatschappelijke middelen die mogelijk zijn; 5. Radicalisering: samenwerking met eerstelijns professionals in velerlei disciplines en het brede maatschappelijk middenveld, moslims en niet-moslims. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 251
Burgerinitiatief Brief van het Presidium (02-07-2014) waarbij de evaluatie van de regeling inzake het burgerinitiatief wordt aangeboden. – Met name het zogenoemde tweejaren-criterium, op grond waarvan de meeste ingediende burgerinitiatieven niet worden behandeld, roept veel kritiek op. De overige reglementaire criteria waarop de commissie VB (commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven) ingediende burgerinitiatieven toetst, roepen in de praktijk nauwelijks problemen op, wat op zichzelf als een evaluatieve waarneming kan gelden. Er is slechts éénmaal bij de commissie VB geprotesteerd tegen een van de andere criteria, namelijk dat belastingen geen onderdeel mogen uitmaken van een burgerinitiatief. Ook het vereiste aantal steunbetuigingen (40.000) roept geen protesten op. Een bijzonder element van het tweejaren-criterium is het begrip ‘besluit’. Het is duidelijk dat de aanvaarding of verwerping van een wetsvoorstel, een amendement of een motie als een ‘besluit van de Kamer’ kan worden beschouwd. Minder duidelijk is dat echter het geval wanneer een voorstel is vervat in een beleidsbrief of -notitie die door een bewindspersoon naar de Kamer is gezonden en er geen moties volgen na afloop van een overleg of soms zelfs helemaal geen overleg volgt. De commissie VB stelt daarom de volgende definitie voor van het begrip ‘besluit’ voor zover van belang voor de toepassing van het tweejarencriterium: een besluit is elke handeling van de Kamer die kan worden verstaan als instemming met, dan wel verwerping van een voorstel, waaronder begrepen het niet gebruik maken van de mogelijkheid om dat voorstel bij te stellen of te
doen intrekken door, al dan niet na een overleg met de regering, een motie te aanvaarden. Kamerstukken II 2013/14, 30 140, nr. 16
van dossiers naar het Nationaal Archief; • wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Kamerstukken II 2013/14, 30 977, nr. 104
Pelsdierhouderij verbod Brief van de Staatssecretaris van EZ (26-06-2014) over de gevolgen van het herstelvonnis van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag in de zaak Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders c.s./Staat over de Wet verbod pelsdierhouderij. – Op 21 mei 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders c.s./Staat. Daarbij is de Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking gesteld. Tegen deze uitspraak is de Staat op 21 mei 2014 in hoger beroep gegaan. Dit had tot gevolg dat het buiten werking stellen van de wet was opgeschort. De rechtbank heeft op 18 juni 2014 het vonnis van 21 mei 2014 hersteld. Aanleiding hiervoor vormt een verzoek van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders. In dat verzoek is de rechtbank verzocht de opschorting van het buiten werking stellen van de wet ongedaan te maken. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Het herstelvonnis heeft tot gevolg dat het door de Staat ingestelde hoger beroep geen schorsende werking meer heeft. De wet is dus buiten werking. Dit brengt met zich mee dat de NVWA de wet vooralsnog niet zal handhaven. Handelen in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij, bijvoorbeeld door het uitbreiden van nertsenhouderijen, is echter op eigen risico. Kamerstukken II 2013/14, 30 826, nr. 36
AIVD en MIVD Brief van de Minister van BZK (3006-2014) over de AIVD en de MIVD. – In deze brief komt de minister terug op enkele toezeggingen die zijn gedaan en reageert hij op moties die zijn ingediend tijdens het debat over het afluisteren door de NSA. Het betreft de volgende onderwerpen: • taakstelling en operationele capaciteit AIVD en co-locatie MIVD; • samenwerking met buitenlandse diensten; • reactie van de CTIVD op het kabinetsstandpunt inzake strafbare feiten agenten; • overbrenging
Justitieketen BES Brief van de Minister van VenJ mede namens de staatssecretaris (02-072014) over de laatste stand van zaken en mogelijke knelpunten inzake de justitieketen op de BES-eilanden. – De minister geeft in de brief de stand van zaken op elk VJ-beleidsterrein, voor zover van toepassing op de BES-eilanden: • Politie: Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN); • Rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding (o.a. Openbaar Ministerie); • Rechtsbestel (o.a. Gemeenschappelijk Hof van Justitie, Raad voor de Rechtshandhaving); • Gevangeniswezen; • Justitieel jeugdbeleid; • Reclassering; • Slachtofferbeleid; • Brandweer; • Rampenbestrijding en crisisbeheersing; • Beveiliging burgerluchtvaart; • Immigratie en asiel. Kamerstukken II 2013/14, 31 568, nr. 141
Stelselvernieuwing rechtsbijstand Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 03-07-2014) tussen de vaste cie. voor VenJ en de Staatssecretaris van VenJ over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de invoering van enige maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand (Kamerstuk 31 753, nr. 82). – In het verslag komen de volgende onderwerpen aan de orde: I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 1. Inleiding 2. Stelselvernieuwing rechtsbijstand 3. Toegang tot het recht 4. De maatregelen 4.1 Tijdelijke uitschakeling indexering vergoedingen en eigen bijdragen 4.2 Puntenverlaging straf(proces)recht 4.3 Supersnelrecht 4.4 Beklagzaken detentie 4.5 Gijzeling Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 4.6 Ondertoezichtstelling 4.7 Generieke verlaging vergoeding per punt 5. Consultatie en voorhang
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2003
Wetgeving
6. Financiële consequenties II. Reactie van de Staatssecretaris Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 86
Europese bankenunie Brief van de Minister van Financiën (27-06-2014) over de start van de Europese bankenunie en de gevolgen voor de organisatie van de DNB. – Vanaf november 2014 zal in fasen de Europese bankenunie van start gaan. In de eerste plaats gaat het om het zogenoemde Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM). Vervolgens is vanaf januari 2015 de richtlijn voor herstel- en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD) van toepassing en zal ook het Europees Resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) een aanvang nemen. Het uitrollen in Nederland van deze onderdelen van de Europese bankenunie heeft belangrijke gevolgen voor de taken en verantwoordelijkheden, en daarmee voor de organisatie van De Nederlandsche Bank (DNB). De inrichting en verantwoordelijkheidsverdeling binnen DNB zal als gevolg hiervan worden aangepast. In deze brief presenteert de minister een overzicht van deze aanpassingen, die na de zomer in wetsvoorstellen aan de Kamer worden voorgelegd. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 77
Controle toezicht banken Brief van de Algemene Rekenkamer (02-07-2014) over de onafhankelijke externe controle van het bankentoezicht. – Vanaf 4 november 2014 vallen 128 grote banken van de eurozone onder het toezicht van de ECB. De ECB vervult haar taken binnen één gemeenschappelijk toezichtmechanisme (het Single Supervisory Mechanism: SSM) dat zowel de ECB als de nationaal bevoegde autoriteiten omvat. Het SSM is een antwoord op het onvoldoende gebleken toezicht in het recente verleden. Goed toezicht op kredietinstellingen is van groot maatschappelijk belang. Het verdient aandacht dat deze verschuiving van toezichtstaken van de lidstaten naar de EU vergezeld gaat van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en goede afspraken over het afleggen van verantwoording over het uitge-
2004
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
oefende toezicht. In dat kader is ook relevant op welke wijze wordt voorzien in een structurele mogelijkheid van onafhankelijke externe controle op het toezicht. In deze brief wordt daarvoor aandacht gevraagd. Daarbij is ook van belang dat de Minister van Financiën een wetsvoorstel voorbereidt waarin de consequenties van het SSM voor de taken en bevoegdheden van DNB onder het Europees bankentoezicht worden geregeld. De brief behandelt achtereenvolgens: 1. Ontwikkeling Europese bankenunie, 2. Implicaties voor toezicht, verantwoording en controle in Nederland, 3. Implicaties voor toezicht, verantwoording en controle in Europa, waaronder, 3.1 Toezicht op banken: Single Supervisory Mechanism, 3.2 Directe herkapitalisatie banken: ESM, 3.3 Afwikkeling van banken: Single Resolution Mechanism. Op basis daarvan worden vervolgens in 4. een aantal Aanbevelingen gedaan. Zo wordt onder andere aanbevolen dat de Minister van Financiën zich er binnen de EU voor inspant dat de onafhankelijke externe controle op het toezicht van de ECB door de ERK met een breed mandaat (rechtmatigheid, doelmatigheid, doeltreffendheid) wordt geborgd. Voorts zou de minister kunnen verduidelijken wat na invoering van het SSM in Nederland zijn ministeriële verantwoordelijkheid inhoudt voor het toezicht op de grote banken en wat de mogelijkheden voor onafhankelijke externe controle op het toezicht door DNB zijn alsmede over welke informatie t.a.v. de banken die onder het toezicht van de ECB gaan vallen de Algemene Rekenkamer nog kan beschikken. In een onderaan de brief opgenomen reactie zegt de minister toe binnen EU-verband te pleiten voor voldoende bevoegdheden voor de ERK om controle op de toezichtstaken van de ECB op afdoende wijze te borgen. De minister stelt voorts dat de ministeriële verantwoordelijkheid wordt beperkt voor het toezicht dat onder het SSM wordt uitgeoefend door, onder verantwoordelijkheid van, of op instructie van de ECB. Verder geeft hij aan dat in de SSM-verordening is geregeld dat de ECB informatie kan uitwisselen met onder meer nationale instanties zoals de Algemene Rekenkamer. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 78
Geloofsbelediging Brief van de Minister van VenJ (1507-2014) over de bescherming van godsdienstige gevoelens. – Naar aanleiding van de motie van het lid Schrijver c.s. in het kader van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het laten vervallen van het verbod op godslastering, heeft de minister een onderzoek laten uitvoeren naar een mogelijke aanpassing van de uitingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht, mede in het licht van internationale verdragsverplichtingen, met het oog op strafbaarstelling van de belediging van geloof. Deze brief gaat in op de bevindingen van het onderzoek. Uit het verrichte onderzoek blijkt – kort gezegd – dat enerzijds de strafwet voldoende bescherming biedt tegen discriminerende uitingen over mensen wegens hun geloof, terwijl anderzijds door uitbreiding van die bescherming mogelijk de vrijheid van meningsuiting in het gedrang kan komen. In dat licht acht het kabinet aanpassing van de strafwet niet nodig. Kamerstukken I 2013/14, 32 203, nr. F
Stockholm Programma Brief van de Ministers van VenJ en BZK en de Staatssecretaris van VenJ (03-07-2014) met een overzicht van de stand van zaken van de uitvoering van het Stockholm Programma ‘Een open en veilig Europa ten dienst en ter bescherming van de burger’. – Dit in vervolg op de rapportagebrieven van respectievelijk 7 december 2009, 28 juni 2011, 12 juli 2012 en 31 mei 2013. Het Stockholm Programma loopt op 1 december a.s. af en wordt opgevolgd door een nieuw, strategisch JBZ-meerjarenbeleidskader vanaf 2015. De strategische richtsnoeren van de wetgevende en operationele programmering in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht op grond van art. 68 VWEU, zijn onlangs op 27 juni jl. door de Europese Raad vastgesteld. In de rapportage is de indeling aangehouden van de onderwerpen in de voorafgaande rapportagebrieven, die is gebaseerd op de volgorde van het Stockholm Programma. Aan de orde komen achtereenvolgens de stand van zaken met betrekking tot: 1. Europees burgerschap en grond-
Wetgeving
rechten: 1.1 EU burgerschap, waaronder EU-verkiezingen, 1.2 EU-Grondrechten, 1.3 Procedurele rechten van verdachten, 1.4 Bescherming van slachtoffers, 1.5 Bescherming van persoonsgegevens, 1.6 Europees Burgerinitiatief, en 1.7 Strijd tegen genocide en internationale misdrijven 2. Europese justitiële ruimte: 2.1 Evaluatie van justitiële samenwerking in strafzaken, 2.2 Europees Openbaar Ministerie, 2.3 Conservatoir beslag op bankrekeningen, 2.4 Huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, 2.5 Insolventieprocedures, en 2.6 Openbare akten 3. Veiligheid en criminaliteitsbestrijding: 3.1 Interne veiligheidsstrategie, 3.2 Cyber security, waaronder Cybercrime, 3.3 Terrorisme en radicalisering, 3.4 Rampen en crisisbeheersing, 3.5 EU-beleidscyclus georganiseerde misdaad, waaronder Mensenhandel, 3.6. Bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie 4. Grensbeheer en visumbeleid: 4.1. Buitengrenzen en illegale immigratie, 4.2. Visa en terug- en overname 5. Migratie- en asielbeleid: 5.1. Reguliere migratie, 5.2. Asiel, 5.3. Terugkeer. 5.4 Externe dimensie van migratie, en 5.5 Mobiliteitspartnerschappen 6. Integratie, en 7. Vrij verkeer van personen Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 243
Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie Brief van de Minister van VWS (0407-2014) over de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. – Met deze brief wordt de kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de juridische analyse van de ambtelijke werkgroep ‘Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie’. Deze werkgroep heeft als opdracht om juridische en praktische duidelijkheid te bieden over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring uit art. 2, tweede lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet). De werkzaamheden van de werkgroep zijn verdeeld over drie fasen. Ten eerste een analyse van de parlementaire geschiedenis van de Euthanasiewet en ten tweede een analyse van de jurisprudentie. De
derde fase betreft een inventarisatie van de knelpunten in de praktijk, met als uiteindelijke doel de totstandkoming van een gedragen handreiking voor zowel artsen en andere zorgprofessionals, als voor burgers en patiënten. In deze brief worden de belangrijkste conclusies van de juridische analyse benoemd en worden enkele belangrijke onbeantwoorde rechtsvragen uitgelicht. De juridische analyse van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie met betrekking tot art. 2, tweede lid, van de Euthanasiewet geeft een aantal duidelijke uitgangspunten voor de schriftelijke wilsverklaring. Het aantal vormvereisten aan de schriftelijke wilsverklaring is minimaal. Opgenomen moeten zijn de naam, handtekening en dagtekening. Dan is het een geldige verklaring. Dit wordt bevestigd in de jurisprudentie. Voor de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring geldt dat, blijkens de jurisprudentie, hoe duidelijker, concreter en gedetailleerder de verklaring, hoe groter het gewicht dat wordt toegekend aan de verklaring. Er is geen houdbaarheidsdatum aan de schriftelijke wilsverklaring. Deze is in beginsel onbeperkt geldig. Wel blijkt de waarde van actualiseren sterk uit de jurisprudentie. Art. 2, tweede lid, van de Euthanasiewet bepaalt dat in het geval de schriftelijke wilsverklaring wordt toegepast de zorgvuldigheidseisen ‘van overeenkomstige toepassing’ zijn. De zorgvuldigheidseisen zijn dan ‘zoveel als feitelijk mogelijk is in de gegeven situatie van toepassing’. Deze uitleg laat ruimte voor verdere interpretatie. Duidelijk is wel dat de beoordeling van de zorgvuldigheidseisen niet kan worden gereduceerd tot alleen de aanwezigheid van de schriftelijke wilsverklaring. De arts moet – gezien de wilsonbekwaamheid van de patiënt – de vereiste overtuiging dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan, in dat geval verkrijgen op basis van zijn eigen beoordeling van de concrete situatie van de patiënt, het medisch dossier, overleg met andere hulpverleners die met de patiënt een behandelrelatie hebben of hadden en overleg met familie en naasten. Om meer duidelijkheid te krijgen voor nadere invulling van ‘van overeenkomstige toepassing’ in relatie tot de afzonderlijke
zorgvuldigheidseisen kan de ‘code of practice’ van de regionale toetsingscommissies euthanasie, die naar verwachting in het voorjaar van 2015 gereed is, daar mogelijk voor een deel in voorzien. Dementie is een belangrijk voorbeeld van een ziekte waarbij het verlies van wilsbekwaamheid van de patiënt een centrale rol speelt. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet is dementie nadrukkelijk aan de orde geweest. Wat opvalt is dat in algemene zin vrij terughoudend werd gesproken over de mogelijkheden ten aanzien van euthanasie bij dementie. Dementie, zo werd destijds benadrukt, kan op zichzelf geen reden zijn voor euthanasie. Lijden dat met de dementie samenhangt, kan daarentegen wel aanleiding zijn voor de inwilliging van een verzoek om levensbeëindiging. Ten aanzien van dementie zijn sinds de totstandkoming van de Euthanasiewet voortschrijdende inzichten ontstaan die zowel zien op dementie als zodanig als op de ondraaglijkheid van het lijden bij dementie. Dit is van invloed geweest op de visie op dementie en euthanasie. Dit wordt weerspiegeld in de jurisprudentie. De toepasbaarheid van art. 2, tweede lid, van de Euthanasiewet bij dementie komt in de inventarisatie van de knelpunten in de praktijk expliciet aan de orde. ZonMw is reeds begonnen met de inventarisatie van knelpunten in de praktijk. Naar verwachting zijn de uitkomsten hiervan na de zomer gereed. Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 30
Google Brief van de Staatssecretaris van VenJ, mede namens de Minster van EZ (02-07-2014) met een reactie op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014, C-131/12, in de zaak Google Spain SL en Google Inc tegen AEPD en Mario Costeja González. – In een principiële uitspraak heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard dat een zoekmachinedienst moet worden aangemerkt als een verwerking van persoonsgegevens in de zin van de geldende EU-richtlijn voor de bescherming van persoonsgegevens en dat de exploitant van dienst de verantwoordelijke voor die verwerking is. Het Hof gaat uit van een ruime uitleg van de territoriale
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2005
Wetgeving
reikwijdte van de geldende richtlijn waardoor Google, hoewel een verwerking vanuit de Verenigde Staten aansturend, toch onder de werking van de richtlijn valt. Het Hof weegt bij de bepaling van de omvang van de verantwoordelijkheid van Google de grondrechtelijke rechten van de betrokkene bij verwijdering van de zoekresultaten die betrekking hebben op gegevens die niet of niet langer verwerkt mogen worden zwaarder dan het economisch belang van Google. De rechten van de betrokkene op correctie, uitwissing en afscherming van gegevens worden ruim uitgelegd. Google heeft inmiddels maatregelen ondernomen om aan het arrest te kunnen voldoen. De uitspraak beantwoordt enkele principiële vragen. De uitspraak roept ook nieuwe vragen op, met name op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en het recht om informatie te mogen ontvangen en vergaren en de vrijheid van ondernemerschap. Er is geen aanleiding tot aanpassing van de geldende Nederlandse wetgeving, en ook de wijze van bekendmaken van rechtsfeiten in de Staatscourant voldoet aan de eisen die uit de uitspraak voortvloeien. De uitspraak geeft vermoedelijk aanleiding tot complicering van de onderhandelingen over een nieuwe verordening over gegevensberscherming. Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nrs. 65
Afbouw FORUM Brief van de Minister van SZW (0207-2014) over de afbouw van FORUM en de inrichting van de nieuwe kennisfunctie op het beleidsterrein van integratie. – Met onderhavige brief informeert de minister de Kamer nader, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg van 24 juni 2014, over de afbouw van FORUM (het kenniscentrum integratiebeleid voor partijen in het veld, o.m. mede-uitgever van Asiel en Migrantenrecht en Jurisprudentie Vreemdelingenrecht en eigenaar van Migratieweb) en de inrichting van de nieuwe kennisfunctie voor integratievraagstukken. Met deze brief geeft de minister een toelichting op de motivering om de subsidie van FORUM te beëindigen alsmede op de beoogde wijze waarop de toekomstige kennisfunctie zal
2006
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
worden ingericht. Kamerstukken II 2013/14, 32 824, nr. 73
Gegevensbescherming Brief van de Minister van VenJ (1407-2014) over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. - In deze brief doet de minister verslag van de onderhandelingen in de maanden april, mei en juni 2014. De onderhandelingen betroffen zowel de Algemene verordening gegevensbescherming als de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. In de verslagperiode zijn vijf vergaderingen gewijd aan de verordening. Over de eerste vergadering heeft hij verslag gedaan in zijn rapportage over het eerste kwartaal van 2014. De andere vier vergaderingen zijn gewijd aan onderwerpen die allemaal al eerder thematisch zijn behandeld onder het Ierse Voorzitterschap. Voor Nederland kwam dit neer op een herhaling van zetten. Twee vergaderingen zijn gewijd aan de richtlijn. Het Griekse Voorzitterschap had zich tot doel gesteld een gedeeltelijk algemeen akkoord te bereiken op Hoofdstuk V van de verordening (internationale doorgiften) en op de onderwerpen profileren, de verhouding tussen verantwoordelijke en bewerker en dataportabiliteit. Op eerstgenoemd onderwerp is dat akkoord, zij het voorwaardelijk, bereikt op de JBZ Raad van juni 2014. Kamerstukken I 2013/14, 33 169, nr. U
Herziening Kieswet Brief van de minister van BZK (0407-2014) bij de aanbieding van het advies van de Kiesraad d.d. 18 april 2014 over het belang en de eventuele vormgeving van een integrale herziening van de Kieswet. – Het advies is raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. De Kiesraad pleit voor een integrale herziening van de Kieswet, omdat deze deels uitgaat van verouderde concepten, op sommige punten onduidelijk en inconsistent is en omdat de wet belemmeringen bevat voor een snel, nauwkeurig en efficiënt verloop van het verkiezingsproces. De Kiesraad illustreert dit aan de hand van enkele thema’s. De minister wil het advies
van de Kiesraad gebruiken om te bezien waar dit aansluit op zijn voornemens om op onderdelen verbeteringen aan te brengen in de Kieswet. Een integrale wijziging van de Kieswet ligt naar zijn mening vooralsnog niet in de rede. Kamerstukken II 2013/14, 33 268, nr. 24
Europees OM Brief van de Europese Commissie (22-07-2014) over de gelekaartprocedure in het geval van het voorstel voor een Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie. – De Commissie heeft nota genomen van de mening van de Tweede Kamer over de gelekaartprocedure in het onderhavige geval. In het kader van Protocol 2 bij het VWEU is het de taak van de Commissie om de argumenten van de nationale parlementen inzake subsidiariteit te onderzoeken en te beslissen om het voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. Het besluit van de Commissie om het voorstel te handhaven, is het resultaat van een grondige evaluatie en is in overeenstemming met art. 7, lid 2 van Protocol nr. 2 bij de Verdragen. De Commissie neemt echter nota van de argumenten die de Tweede Kamer naar voren brengt om de communicatie tussen de nationale parlementen en de Commissie te verbeteren. Kamerstukken II 2013/14, 33 709, nr. 8
Sint Maarten Brief van de Minister van BZK (2306-2014) met de tussentijdse rapportage van het integriteitsonderzoek openbaar bestuur van Sint Maarten. – Op 30 september 2013 heeft de Koninkrijksregering de Gouverneur van Sint Maarten een aanwijzing gegeven tot het doen instellen van een onderzoek naar het behoorlijk en integer functioneren van het openbaar bestuur van Sint Maarten. Daarbij is bepaald dat de Gouverneur binnen zes maanden na de opdrachtverlening (die op 21 februari 2014 plaatsvond) het onderzoeksrapport voorlegt aan de Rijksministerraad. Het eindrapport zal derhalve in de tweede helft van augustus 2014 worden uitgebracht, volgens planning 26 augustus 2014. In de aanwijzing is tevens bepaald dat de Gouverneur binnen drie maanden
Wetgeving
na de opdrachtverlening een tussentijds rapport uitbrengt over de voortgang van het onderzoek. Het tussentijdsrapport is als bijlage gevoegd bij deze brief. PricewaterhouseCoopers – dat het onderzoek uitvoert – heeft blijkens de rapportage een aantal potentiële integriteitsrisico’s gesignaleerd en werkt zijn bevindingen de komende tijd nader uit. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 IV, nr. 46
in het Wetboek van Strafrecht (artt. 177a en 328ter Sr), alsmede de straffen voor rechtspersonen meer flexibel en daarmee meer proportioneel, afschrikwekkend en effectief te maken. Deze verhoging van de strafmaxima en het flexibele boeteplafond voor rechtspersonen maken reeds deel uit van het wetsvoorstel versterking bestrijding financieel economische criminaliteit. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 131
Corruptiebestrijding Brief van de Minister van VenJ (0407-2014) over de Nederlandse inspanningen op het terrein van corruptiebestrijding zoals geëvalueerd door de Verenigde Naties (VN). – Onderwerp van deze evaluatie was de strafbaarstelling en handhaving van corruptie (hoofdstuk 3 van het VN-Verdrag tegen corruptie) en internationale (strafrechtelijke) samenwerking (hoofdstuk 4 van het VN-Verdrag tegen corruptie). De VNevaluatie resulteert in twee eindproducten: een eindrapport en een samenvatting van dit eindrapport (de ‘executive summary’). Op 4 juni 2014 is deze (Engelstalige) samenvatting van het evaluatierapport met aanbevelingen vastgesteld en is dit document voorts op de website van het United Nations Office on Drugs and Crime (www.unodc.org) gepubliceerd. Het VN-evaluatieteam heeft het volledige evaluatierapport echter nog niet afgerond; de definitieve versie van dit rapport is naar verwachting medio juli 2014 beschikbaar. De Nederlandse inspanningen op het terrein van corruptiebestrijding worden in deze VN-evaluatie positief gewaardeerd. Het VN-evaluatieteam heeft onder meer uitgebreid stil gestaan bij de aanpak van witwassen en het ontnemen van crimineel verkregen vermogen. Het evaluatieteam oordeelt positief over de betrokkenheid van een aanzienlijk aantal instanties bij de aanpak van witwassen, het relatief hoge aantal vervolgingen en veroordelingen voor dit delict en de uitgebreide mogelijkheden voor het afpakken van crimineel verkregen vermogen. Tevens doet het VN-evaluatieteam een aantal aanbevelingen om het huidige systeem verder te versterken. Nederland wordt, onder andere, aangeraden de strafmaxima te verhogen voor een aantal omkopingsdelicten
Voedselveiligheid Brief van de Staatssecretaris van EZ en de Minister van VWS (24-06-2014) met een reactie op het boek ‘Uitgebeend, hoe veilig is ons voedsel nog?’ – In het boek worden een aantal recente voedselincidenten en crises aangehaald, en daarbij in de context gezet van de beschikbare middelen voor het toezicht op de voedselveiligheid door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de positionering van de organisatie. In deze brief gaan de bewindslieden daar nader op in. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Plan van Aanpak NVWA van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 835, nr. 1) hebben de stapeling van verschillende taakstellingen, de fusietrajecten van de afgelopen jaren en diverse incidenten en crises zichtbaar gemaakt dat het toezicht van de NVWA verbetering en versterking behoeft. Er is voor gekozen om in financieel moeilijke tijden fors te investeren in het vergroten van de toezicht- en handhavingscapaciteit van de dienst. De aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over ‘risico’s in de vleesketen’ en de aangehaalde incidenten en crisis in het boek ‘Uitgebeend’ onderstrepen het belang van een toezichthouder die adequaat is toegerust en toekomstbestendig is. Kamerstukken II 2013/14, 33 835, nr. 9
EU-bevoegdhedenoverdracht Voorlichting van de Afdeling advisering van Raad van State (17-07-2014) over de democratische controle bij overdracht van bevoegdheden en soevereiniteit. – De Tweede Kamer heeft de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd haar van voorlichting te dienen inzake de democratische controle bij overdracht van bevoegdheden en soevereiniteit Het verzoek
om voorlichting heeft betrekking op de vragen die zijn geformuleerd in de motie Omtzigt en Segers over de overdracht van (nationale) bevoegdheden en soevereiniteit aan (met name) de Europese Unie. In de motie wordt gesteld dat ‘goede democratische controle bij een overdracht van bevoegdheden en soevereiniteit hoort’ en dat die overdracht ‘niet sluipenderwijs mag plaatsvinden’. Tegen die achtergrond wordt voorlichting gevraagd over de volgende onderwerpen: – wanneer vindt een zodanige overdracht van bevoegdheden plaats dat versterkte waarborgen aan de orde kunnen zijn; – of en welke extra waarborgen wenselijk en noodzakelijk zijn. In deze voorlichting analyseert de Afdeling op welke wijze de overdracht van bevoegdheden plaatsvindt en wat daarvan de gevolgen zijn. Vervolgens wordt aandacht besteed aan bestaande middelen en mogelijkheden die het parlement heeft om zijn invloed op de besluitvorming van de Europese Unie (EU) te laten gelden. De Afdeling besteedt in het bijzonder aandacht aan het overdragen van bevoegdheden, zonder dat sprake is van verdragswijzigingen of nieuwe verdragen. Daarbij gaat de Afdeling in op de mogelijkheden en middelen tot parlementaire controle en beïnvloeding van besluitvorming in de EU, waarbij van een dergelijke overdracht sprake is of zou zijn. In dat verband merkt de Afdeling op dat buitenparlementaire middelen geen geschikt instrument zijn om een overdracht van bevoegdheden zonder verdragswijziging te verhinderen. De Afdeling komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusie. De overdracht van bevoegdheden van het Koninkrijk aan een volkenrechtelijke organisatie en met name de Europese Unie vindt, overeenkomstig de Grondwet, steeds plaats na voorafgaande instemming van de Staten Generaal. Dat laat onverlet dat er in de praktijk, bij het gebruik van de overgedragen bevoegdheden, of bij de uitleg van de bepalingen van de (EU-)Verdragen, sprake kan zijn van inzichten of toepassingen die bij de overdracht niet werden voorzien. Het gaat daarbij dan veelal om een onverwachte interpretatie in het licht van nieuwe ontwikkelingen, of han-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2007
Wetgeving
delen dat geboden is om een (dreigende) crisis te voorkomen of te bestrijden. In die zin is de perceptie dat bevoegdheden ‘sluipenderwijs’ worden overdragen niet onbegrijpelijk. In de aard van het verschijnsel ligt echter besloten dat dit niet kan worden voorkomen, zo dit wordt gewenst, door nieuwe of versterkte waarborgen bij de besluitvorming over de overdracht van die bevoegdheden. Het betreft immers een uitleg of gebruik dat op dat moment nog niet voorzien wordt of kan worden, maar een uitleg of gebruik dat ‘werkende weg’ in de besluitvorming vorm krijgt. Indien de Kamer dan ook meer zicht en beter invloed wil hebben op dit verschijnsel, moet dit worden gerealiseerd door de betrokkenheid en controle op het proces van besluitvorming in ‘Brussel’. Dit kan door een ruimere en doeltreffender inzet van nu reeds bestaande mogelijkheden, het ontwikkelen van een systematische en consequente werkwijze en intensivering van samenwerking met Europese instellingen en met parlementen van andere lidstaten. Onderkend moet worden dat het parlement ook in de toekomst kan worden geconfronteerd met onderhandelingsresultaten of beslissingen die, hoewel zij minder stroken met in Nederland levende inzichten of wensen, onderdeel zijn van een compromis dat onder druk van de omstandigheden moet worden aanvaard. Kamerstukken II 2013/14, 33 848, nr. 15
Rechtsstatelijkheid Europa Brief van de Minister van BuZa (0407-2014) over de bestaande (sanctie) mechanismen op het terrein van rechtsstatelijkheid in de Raad van Europa en de EU, de synergie tussen de EU en de Raad van Europa en de rol van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) op dit terrein. – In Europa functioneren verschillende soorten instrumenten op het terrein van de rechtsstaat in de brede zin van het woord, zowel binnen de Raad van Europa als binnen de EU. De aard daarvan varieert. Vanwege de bewezen waarde voor de handhaving van de rechtsstatelijkheid
2008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
door de Raad van Europa, verdient het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als eerste te worden vermeld. Op basis van het EVRM kan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraken doen over schending van het Verdrag, met name naar aanleiding van individuele verzoekschriften. Uitspraken van het Hof zijn bindend voor de betrokken lidstaten. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa houdt toezicht op de naleving van de Hofuitspraken. Daarnaast kent de Raad van Europa onder de Parlementaire Assemblee commissies die de situatie van rechtsstaat, mensenrechten en democratie monitoren. De European Commission for Democracy through Law ofwel Venetië- Commissie is het adviserend orgaan van de Raad van Europa op het gebied van constitutionele zaken en geeft lidstaten en andere betrokken staten op aanvraag advies om juridische en institutionele structuren in lijn te brengen met Europese standaarden op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstaat. De European Commission for the Efficiency of Justice (CEPEJ) van de Raad van Europa is gericht op het verbeteren van rechtsstelsels van de lidstaten. Ten aanzien van mensenrechten verdient een aantal specifieke instellingen binnen de Raad van Europa de aandacht. In de eerste plaats de Commissaris voor de Mensenrechten, die lidstaten bezoekt, daarover rapporten uitbrengt en aanbevelingen doet voor verbetering van de mensenrechten-situatie. In de tweede plaats de Committee for the Prevention of Torture (CPT), dat bestaat uit onafhankelijke en onpartijdige experts met uiteenlopende achtergronden. Leden van de CPT hebben (onaangekondigd) toegang tot gevangenissen in lidstaten en rapporteren hierover aan lidstaten. In de derde plaats de European Commission against racism and intolerance (ECRI), dat bestaat uit onafhankelijke en onpartijdige leden benoemd op grond van moreel gezag
en erkende deskundigheid op het gebied van racisme, xenofobie en onverdraagzaamheid. Daarnaast is er de Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings (GRETA); het monitoringsmechanisme onder het Europees verdrag tegen Mensenhandel. Tot slot is er het Adviescomité bij het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden. De belangrijkste preventie- en sanctiemechanismen op het terrein van rechtsstaat als waarde waarop de EU berust zijn neergelegd in art. 7 van het EU-verdrag. Dit artikel voorziet, in ultimo, in de mogelijkheid een lidstaat stemrechten te ontnemen. De procedure is echter zwaar; dit artikel is dan ook nog nooit toegepast. Daarnaast is er de mogelijkheid een inbreukprocedure te starten jegens een lidstaat wegens schending van EU-recht (art. 258 VWEU). Ook is er het Europese Unie Agentschap voor de Grondrechten (Grondrechtenagentschap) dat onder andere thematische rapporten publiceert. Het EU Justitieel Scorebord is erop gericht door vergelijkend onderzoek inzicht te krijgen in het functioneren van de justitiële systemen in de lidstaten. Naar de mening van het kabinet zijn er, gelet op bovenstaand overzicht, voldoende juridische, sanctionerende en onderzoeksinstrumenten voorhanden binnen de EU en de Raad van Europa. Er is echter geen mechanisme om de rechtsstaat politiek bespreekbaar te maken. Doel van het EU-rechtsstaatsinitiatief is het ontwikkelen van een aanvullend EU-mechanisme dat voorziet in een politieke dialoog over de rechtsstatelijke ontwikkelingen in EU-lidstaten, dat complementair is aan de bestaande instrumenten. Er is een politieke lacune die moet worden gevuld in de EU; geen juridische of sanctionerende. Uitgangspunt van het kabinet bij het EU-rechtsstatelijkheidsinitiatief is synergie met het werk van de Raad van Europa. Duplicatie moet worden voorkomen. Binnen de EU moet worden gebruikgemaakt van het werk van de Raad van Europa en daarop worden voortgebouwd. Kamerstukken II 2013/14, 33 877, nr. 23
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op vrijdag 5 september om 16.00 uur houdt prof. mr. S.F. Sagel, hoogleraar Arbeidsrecht aan de Universiteit Leiden, zijn oratie: “Werk en Zekerheid: ontslagrecht doen in tijden van hard and fast rules”. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Onrechtmatige overheidsdaad Het onderwerp van de overheidsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad zorgt al lange tijd regelmatig voor onverwachte uitspraken. Dit maakt het lastig om te beoordelen of het zin heeft om de overheid aan te spreken wegens onrechtmatige daad. Recente voorbeelden daarvan zijn de arresten Duwbak Linda en Iraanse vluchtelinge. Bovendien bestaat vaak veel kritiek op dergelijke verrassingsuitspraken. Deze rechtsonzekerheid en inhoudelijke kritiek zijn de redenen geweest voor Laura di Bella om het onderhavige onderzoek uit te voeren. Overheidsaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad heeft zowel privaat- als publiekrechtelijke aspecten. Aan de ene kant gelden in het onrechtmatigedaadsrecht voor overheidsaansprakelijkheid dezelfde vereisten als voor aansprakelijkheid van private partijen. Aan de andere kant neemt de overheid vanwege haar unieke aard in het aansprakelijkheidsrecht een bijzondere positie in. Het doel van dit onderzoek was ten eerste om de huidige jurisprudentie in kaart te brengen en te onderzoeken in hoeverre de toepassing van de vereisten van causaliteit, relativiteit en toerekening bij de onrechtmatige
overheidsdaad afwijkt van de toepassing ervan in het geval van private partijen. Er blijken inderdaad verschillen te zijn. De vereisten van causaliteit en relativiteit worden over het algemeen overheidsvriendelijk geïnterpreteerd, terwijl de toepassing van het toerekeningvereiste juist strenger is bij overheidsaansprakelijkheid. Ten tweede is in het onderzoek bekeken welke redenen (kunnen) bestaan voor de gevonden afwijkingen. De relatief strikte interpretatie van de vereisten van causaliteit en relativiteit lijkt vooral te worden ingezet om de overheidsaansprakelijkheid binnen de perken te houden. Ook het feit dat de overheid handelt in het algemeen belang is van invloed op het afwijken van de jurisprudentie. Het is opvallend dat het algemeen belang een rol speelt bij zowel de aansprakelijkheidsbeperkende jurisprudentie als bij de voor de overheid strenge(re) rechtspraak. Ten slotte worden twee voorstellen gedaan om de voorspelbaarheid, consistentie en logische ontwikkeling van de rechtspraak over de onrechtmatige overheidsdaad te verbeteren. De eerste aanbeveling aan de rechter is om in het concrete geval meer openheid te betrachten over de rol die de bijzondere positie van de overheid speelt bij de invulling en toepassing van de vereisten voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad. De tweede aanbeveling ziet op de wijze waarop de bijzondere positie van de overheid het beste tot uiting kan komen in de huidige wettelijke systematiek. Het gaat er dan om welke aansprakelijkheidsvereisten voor onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW en 6:163 BW) hiervoor geschikt zijn. Uit het onderzoek blijkt dat de leer van de redelijke toerekening van artikel 6:98 BW (een onderdeel van het causaliteitsvereiste) een geschikt instrument is om de bijzondere positie van de overheid in het onrechtmatigedaadsrecht vorm te geven. Het relativiteitsvereiste is hiervoor minder geschikt vanwege de prominente rol van de behartiging van het algemeen belang bij de doelstelling van publiekrecht. Di Bella promoveerde op 23 januari 2014 aan de Universiteit Leiden. Promotores waren prof. mr. J.E.M. Polak en prof. mr. T. Barkhuysen.
L. Di Bella De toepassing van de vereisten van causaliteit, relativiteit en toerekening bij de onrechtmatige overheidsdaad Kluwer 2014, 249 p., € 55 ISBN 978 90 1312 040 0
Organizations and tort law This research by Kateryna Grabovets provides the economic analysis of tort liability of organizations. The greatest attention is paid to vicarious liability and enterprise liability. These liability rules are analyzed from the perspective of their ability to induce organizations to take systemic precautions at the level of organizational design to prevent wrongdoing. Medical malpractice liability in the United States and specific examples of liability of municipal authorities for constitutional torts demonstrate the relevance of the arguments raised in the book. Moreover, a reference to accidents in the transport sector and automobile industry, disasters in chemical and oil companies, and to the litigation avoidance behavior of organizations that produce consumer goods generally suggests that the research arguments can also be applicable to tort liability of organizations in these areas. Traditionally the economic analysis of accidents in tort law employs the individual-oriented approach. It is based on the premise that tortfeasors are individuals, for example, negligent drivers, managers, physicians, nurses, etc. Within this approach, the analysis focuses on incentives that liability rules provide to individual tortfeasors in general, often disregarding whether tortfeasors are independent actors or organizational employees. For example, tort law incentives are primarily sent to physicians to exercise their professional duties of care rather than to hospitals to take adequate care measures at the organizational level. When the economic analysis of tort law specifically addresses wrongdoing in organizations, it is usually conducted on the basis of the principal-agent framework, according to which the organization is viewed as a
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2009
1504
Universitair Nieuws
principal and individuals are perceived as agents. Although the burden of liability for agents’ wrongdoings is often borne by organizations (principals), they are not sufficiently induced to adjust their organizational arrangements to prevent accidents. As a result, preventable organizational accidents are witnessed repeatedly in many organizations. And tort liability can be claimed to provide only weak deterrent effects on organizational behavior. This book suggests the idea that insights from organizational theory and organizational economics can be helpful in explaining why the imposition of liability on organizations sometimes fails to induce adequate organizational care and what liability rules are better able to stimulate systemic organizational precautions. The advantage of organizational theory considerations is that they address root organizational factors of accidents – organizational design, organizational culture, practices and policies, which remain all unaddressed within the principal-agent approach but are important antecedents of wrongdoing in organizations. With the help of the simple economic model, it is shown that organizations can reduce a number of organizational accidents through establishing an adequate organizational design. The economic model also suggests that enterprise liability can better induce precautions at the level of organizational design than vicarious liability. Moreover, duty-based enterprise liability is expected to provide stronger deterrent effects than strict enterprise liability. Overall, greater deterrence of organizational wrongdoing can be achieved by better addressing organizational factors of accidents in tort law. This inference is particularly relevant to the sectors of economic activity in which organizational arrangements (organizational structure, culture, and policies) may impede safety advancements, and in which the threat of liability jeopardizes organizational design improvements. Grabovets defended her thesis suc-
2010
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
cesfully on 1 July 2014, at Erasmus University Rotterdam. Her supervisor was prof. dr. Klaus Heine. Kateryna Grabovets Organization design and tort law: A synthesis of organization studies and the economic analysis of tort law Publicatie verwacht bij Intersentia
Scriptie Dienaar des Woords in dienst der gemeente? Is het mogelijk om het arbeidsovereenkomstenrecht toe te passen in de rechtsverhouding tussen kerkgenootschappen en predikanten? Deze vraag staat in de masterscriptie centraal. Het spanningsveld tussen het civiele arbeidsrecht en het kerkrecht wordt met deze onderzoeksvraag blootgelegd. Daartoe heb ik onderzocht in hoeverre, en op welke wijze, het arbeidsrecht naast de kerkelijke rechtsverhoudingen zou kunnen functioneren. Een kerkgenootschap heeft op basis van artikel 2:2 BW de vrijheid om zich volgens een eigen statuut of kerkorde te organiseren. De meeste kerkgenootschappen hebben gekozen om het arbeidsrecht in deze rechtsverhouding uit te sluiten en een alternatieve beschermde rechtspositieregeling ‘sui generis’ toe te passen. Kerken accepteren namelijk niet het arbeidsrechtelijk vereiste ondergeschiktheidcriterium, aangezien predikanten in hun visie geestelijk onafhankelijk van de kerk dienen te zijn. Echter, uit de rechtspraak blijkt dat het ondergeschiktheidcriterium materieel aan belang heeft ingeboet ten gunste van het formele gezag. Dit betekent een verschuiving van werkinhoud naar werkdiscipline. De professionele autonomie wordt daarbij gewaarborgd, terwijl de werknemer toch in dienstverband werkzaam is. De belangrijkste conclusie is dat het wenselijk en mogelijk is binnen kerken het arbeidsrecht toe te passen, vanuit de gedachte van rechtsbescherming en rechtsuniformiteit. In de praktijk is namelijk in de ‘zakelijke verhoudingen’ met pre-
dikanten geen verschil met ‘gewone’ werknemers. De wil van kerken hiertoe is echter een voorwaarde. De toepassing kan vorm krijgen in een samenloopconstructie, naast de bestaande kerkelijke verhouding. De invulling van deze dubbele rechtsverhouding heb ik toegespitst op de Protestantse Kerken in Nederland. Vera Jansen Dienaar des Woords in dienst der gemeente? Een onderzoek naar de mogelijke toepassing van het arbeidsovereenkomstenrecht in de rechtsverhouding tussen kerk en predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland Masterscriptie Privaatrecht en Arbeidsrecht Vrije Universiteit Amsterdam Beoordeling: 8,5 Begeleiders: prof. W.H.A.C.M. Bouwens en prof. T.J. van der Ploeg De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njb.nl/njblog
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Advocatuur Het in het Groene Hart gevestigde fullservice-kantoor La Gro Advocaten heeft per 1 juli twee nieuwe partners benoemd: insolventierechtadvocaten Miranda van Eeden-van Harskamp en Ineke Meines. Van Eeden-van Harskamp en Van Meines hebben beiden ruime ervaring als curator in faillissementen en als
bewindvoerder in surseances van betaling en wettelijke schuldsaneringsregelingen. Daarnaast behartigen zij als advocaat de belangen van andere partijen die bij een faillissement betrokken zijn, zoals crediteuren en bestuurders, en houden zij zich onder meer bezig met de advisering van ondernemingen met betrekking tot contracten en geschillen. Van
1505
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Meines adviseert en procedeert daarnaast in ondernemingsrechtelijke en arbeidsrechtelijke zaken.
Agenda
01 09 2014 Symposium Inreisverbod SDU organiseert het symposium ‘Inreisverbod. Op het snijvlak van het vreemdelingenrecht en het strafrecht’. Het inreisverbod is een rechtsfiguur afkomstig uit de Europese Terugkeerrichtlijn. De Nederlandse rechtsorde heeft nu al een aantal jaren met die rechtsfiguur te maken. Het uitvaardigen van het inreisverbod tegen een illegale onderdaan van een derde land in Nederland betekent voor het vreemdelingenrecht dat die onderdaan in beginsel geen rechtmatig verblijf hier te lande kan hebben. Strafrechtelijk gezien heeft het uitvaardigen van het inreisverbod tot gevolg dat het verblijf van die onderdaan in Nederland strafbaar wordt gesteld met een vrijheidsstraf of een geldboete. Dit levert vraagstukken op vanuit verschillende invalshoeken. Het doel van het symposium is het inreisverbod vanuit die invalshoeken te belichten. Daarbij laten verschillende sprekers uit de praktijk hun licht schijnen over het inreisverbod op hun terrein en zo nodig over specifieke problemen die zij daarbij ervaren. Tijd: maandag 1 september van 12.50 tot 16.40 uur
Deelname kost € 149. Abonnees van JB, JV, JNVR, Strafblad, Nieuwsbrief Strafrecht ontvangen 15% korting.
08 09 t/m 02 12 2014 EIPA seminars Het European Institute of Public Administration (EIPA) organiseert een aantal seminars op het gebied van het Europees recht, zoals bijvoorbeeld: Maandag 8 september: Preparing for new EPSO competitions: the road to the European institutions - Assessment Center (AC), The admission stage of open competitions Maandag 22 t/m donderdag 25 september: Practical tools for implementation of EU policies at the national level Donderdag 2 en vrijdag 3 oktober: Fines in competition law Maandag 6 en dinsdag 7 oktober: EU financial services law: how to satisfy internal governance and risk management requirements in the financial institutions? Zie de website voor het volledige aanbod. Tijd: maandag 8 september t/m dinsdag 2 december Plaats: Luxemburg en Brussel Aanmelding: via: www.eipa.nl Inlichtingen: via: www.eipa.nl
Plaats: Sdu Uitgevers, Centre Court, Prinses Beatrixlaan
Inlichtingen: via: mw. E. van Soest, telefoon 0703780347 of e-mail:
[email protected].
De Journée Nationale 2014 van de
Aanmelding: via: www.sdujuridischeopleidingen.nl
Tijd: woensdag 17 september van 16.00 tot 18.00 uur Plaats: Maison Descartes, Vijzelgracht 2A te Amsterdam Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: via:
[email protected]. Deelname kost € 10 en studenten betalen € 5.
25 09 2014 Staatssteun in en rondom zeehavens De Stichting Europese Fiscale Studies organiseert in samenwerking met Maritime & Transport Tax Law een najaarsseminar met als onderwerp: ‘Staatssteun in en rondom zeehavens’. Dit is tevens het slotseminar van de Post-Master Internationaal & Europees Belastingrecht. Prof. mr. A.J.A. Stevens (ESL, Loyens & Loeff NV) treedt op als dagvoorzitter. Inleidingen worden verzorgd door: mr. R.J.M. van den Tweel (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn), mr. D.E. van Sprundel (FEI BV, Mazars), prof. dr. S.A. Stevens (Tilburg University) en A.F. Gunn MA LLM (Universiteit Leiden, PwC). Tijd: donderdag 25 september van 13.30 tot 17.30 uur.
17 09 2014 Jaarvergadering Association Henri Capitant 2014
116 te Den Haag
Association Henri Capitant wordt gehouden met als thema ‘L’immatériel’. Dit is in aansluiting op het thema van de Journées internationales 2014 die in mei jongstleden werden gehouden in Spanje.
Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam, Campus Woudestein (gebouw M, verdieping 1, zaal 17), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Aanmelding: via: www.europesefiscalestudies.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2011
1506
Agenda
Inlichtingen: via: L.H. Gosen, e-mail:
[email protected] of telefoon: 010-4081476. Deelname is gratis, mits tijdig aangemeld.
30 09 2014 Excusable Evil Tijdens deze bijeenkomst van het Genootschap voor Internationaal Strafrecht (GIS) bespreekt Maartje Krabbe (verbonden aan de Radboud Universiteit en oud-bestuurslid van het GIS) het door haar geschreven proefschrift met de titel: ‘Excusable Evil. An Analysis of Complete Defenses in International Criminal Law’. Nico Keijzer treedt hierbij op als referent. Tijd: dinsdag 30 september van 19.00 tot 21.00 uur. Plaats: Universiteit Leiden (campus Den Haag, zaal A0.01), Schouwburgstraat 2 te Den Haag Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: het is mogelijk als bewijs van deelname aan deze bijeenkomst een certificaat te ontvangen.
30 09 t/m 06 11 2014 Lezingencyclus Rechten van het Kind Het Centre for Children’s Rights Amsterdam (CCRA) organiseert dit jaar opnieuw in samenwerking met het Eggens Instituut de lezingencyclus Rechten van het Kind ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). In tien lezingen komen verschillende onderwerpen aan bod, waarbij de rechten van het kind centraal staan. Daarbij vormt de onderzoekspublicatie ‘De toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in de Nederlandse rechtspraak’ een belangrijke leidraad. Gekozen is dit jaar voor een aantal nieuwe onderwerpen die interessant zijn voor zowel advocaten als deskundigen op het gebied van pedagogiek en psychologie. De lezingenreeks wordt geopend door de heer Pulles en mevrouw De Graaf. Zij gaan in op de werking van het IVRK in Nederland met recente voorbeelden uit de jurisprudentie. Vervolgens legt mevrouw Van Domselaar, onlangs gepromoveerd op een rechtsfilosofisch onderzoek naar de morele kwaliteit van de rechtspraak ‘The Fragility of Rightness. Adjudication and the primacy of practice’, een verbinding tussen haar proefschrift en het IVRK. Als derde spreker behandelt de heer Van Loon de wisselwerking tussen het
2012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
IVRK en de verdragen van de Haagse Conferentie. Daarna komt een aantal meer specifieke en actuele onderwerpen aan bod, zoals het adolescentenstrafrecht, draagmoederschap, de gevolgen van vechtscheidingen voor jonge kinderen, mensenhandel, het vreemdelingenrecht en de rechten van het kind en leerplicht. Dinsdag 30 september: De werking van het IVRK (mr. G.J.W. Pulles en mr. dr. J.H. de Graaf). Donderdag 2 oktober: De morele kwaliteit van de rechtspraak en het IVRK (dr. drs. I. van Domselaar). Dinsdag 7 oktober: De wisselwerking tussen het IVRK en de Haagse Verdragen tegen de achtergrond van de globalisering (dr. J.H.A. van Loon). Donderdag 9 oktober: Civiel Jeugdrecht (mr. R.H.G. Odink en mr. dr. H.J.M. Baldinger). Dinsdag 21 oktober: Mensenhandel (dr. Ph.E. Veerman). Donderdag 23 oktober: Het adolescentenstrafrecht (mr. M. van Zutphen en mr. A.C. Enkelaar). Dinsdag 28 oktober: Rechten van het Kind in het vreemdelingenrecht (mr. B.K. Olivier). Donderdag 30 oktober: Draagmoederschap (mr. dr. C. Mak). Dinsdag 4 november: De gevolgen van vechtscheidingen voor zeer jonge kinderen (drs. J.N. Meijer). Donderdag 6 november: Leerplicht en het recht op onderwijs (dr. G.J. de Reuver en mr. dr. J.H. de Graaf).
03 t/m 05 10 2014 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
Tijd: dinsdag 30 september t/m donderdag 6 november
Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam, Campus Woude-
van 19.00 tot 21.15 uur.
stein (gebouw M, verdieping 1, zaal 17), Burgemeester
Plaats: Amsterdam Research Institute for Legal Studies
Oudlaan 50 te Rotterdam
(zaal A1.28), Oudemanhuispoort 4-6 te Amsterdam
Aanmelding: via: www.deutsch-niederlaendische-juristen-
Aanmelding: advocaten kunnen zich rechtstreeks inschrij-
konferenz.de. Aanmelding kan tot uiterlijk 31 augustus.
ven via het Eggens Instituut: www.eggens.uva.nl.
Inlichtingen: via mw. Simonis, e-mail: yleen.simonis@
Anderen kunnen zich inschrijven per e-mail via:
maastrichtuniversity.nl of telefoon: 043-3883060.
[email protected].
Deelname kost € 200. Jonge juristen tot 35 jaar betalen
Inlichtingen: via: www.uva.nl/ccra. Advocaten en ande-
€ 100.
De Duits-Nederlandse Juristenconferentie wordt sinds 1949 jaarlijks gehouden en wel afwisselend in Nederland en in Duitsland. De conferentie wordt telkens bijgewoond door een groot aantal Nederlandse en Duitse juristen. De initiatiefnemers wilden een forum scheppen, waarin Nederlandse en Duitse juristen elkaar ontmoeten om met elkaar van gedachten te wisselen over juridische themata die in beide landen actueel zijn. In de beginjaren van de conferentie stond uiteraard daarbij de gedachte centraal op deze wijze een bijdrage te leveren aan het herstellen van de door ervaringen van de Tweede Wereldoorlog zo zwaar beschadigde relaties tussen Nederland en Duitsland. Dit jaar staan twee thema’s centraal. Het eerste thema wordt ingeleid door een lezing van prof. A. Seifert (Universiteit Jena): ‘Whistleblowing: von der Zivilcourage im Betrieb zum Instrument der Unternehmens-Compliance’. Het tweede thema wordt ingeleid door een lezing van prof. dr. R. Prokisch (Internationaal en Europees Belastingrecht, Maastricht University) over ‘Das Neue Deutsch-Niederländische Doppelbesteuerungsabkommen’. Tijd: vrijdag 3 oktober vanaf 19.00 uur, zaterdag 4 oktober van 9.30 tot 23.00 uur en zondag 5 oktober van 10.00 tot 12.30 uur.
ren die een certificaat kunnen verzilveren bij de beroepsgroep betalen € 675 voor de volledige lezingencyclus met inbegrip van de onderzoekspublicatie en zij betalen € 100 per afzonderlijke lezing. Andere geïnteresseerden betalen € 200 voor de volledige lezingencyclus en € 25 per afzonderlijke lezing. Studenten betalen € 25 voor de volledige lezingencyclus. Anders dan vorige jaren kunnen studenten geen studiepunten behalen door deelname aan de lezingencyclus. Bij aanwezigheid van alle lezingen wordt een certificaat uitgereikt (voor studenten bestaat deze mogelijkheid zover plaatsen beschikbaar zijn). Er worden 20 PO-punten (2 per lezing) toegekend.
10 10 2014 The role of domestic courts in shaping international law Het thema van dit congres is de mogelijke impact van ‘judicial dialogues’ op de toepassing en de ontwikkeling van het internationale recht. Het belang van dit congres ligt in het feit dat nationale en/of internationale rechterlijke instanties, die geconfronteerd worden met vragen over het internationale recht, vaak kijken naar hoe in andere staten en/of op internationaal niveau met vergelijk-
Agenda
bare kwesties wordt omgegaan. De interrechtelijke dialoog kan de juridische geloofwaardigheid versterken, alsmede de kwaliteit van gerechtelijke uitspraken en wellicht ook de coherentie van het internationale recht. Echter, er is niet veel bekend over het effect en het belang van de interrechtelijke dialoog voor de toepassing en de ontwikkeling van het internationale recht met betrekking tot bijvoorbeeld gerechtelijke besluitvorming, de interpretatie van verdragen en de vorming van gewoonterecht. Het congres, georganiseerd door het Amsterdam Center for International Law van de Universiteit van Amsterdam, brengt internationale juristen (waaronder rechters van internationale rechterlijke instanties en leden van de International Law Commission) en jonge onderzoekers samen om de mogelijke impact te bespreken van ‘judicial dialogues’.
Plaats: Raadszaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen: via: prof. dr. Philip Langboek, e-mail:
[email protected]
23 10 2014 Actualiteitencursus Agrarisch recht
Aanmelding: via: mw. M. van Trigt, e-mail: acil-fdr@uva.
De Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen organiseert de Actualiteitencursus ‘Agrarisch recht: civiele en fiscale aspecten’. De cursus is bedoeld voor hen die werkzaam zijn in een praktijk waarin zij te maken krijgen met agrarisch-rechtelijke aangelegenheden. Tijdens deze cursus staan diverse civiel- en fiscaalrechtelijke onderwerpen uit het agrarisch recht op het programma. De nadruk ligt op actualiteiten en recente rechtspraak. Aan bod komen onder andere: evaluatie pachtregelgeving en verdere actualiteiten; landinrichting, civielrechtelijke aspecten, recente jurisprudentie, actualiteiten; bedrijfsopvolgingsregeling (BOR): toepassing in de agrarische praktijk en actualiteiten; fiscale complicaties koopsomsplitsing.
nl. Aanmelden is verplicht en kan uiterlijk tot 1 oktober.
Tijd: donderdag 23 oktober van 13.30 tot 17.00 uur.
Inlichtingen: www.acil.uva.nl.
Plaats: Radboud Universiteit Nijmegen (Grotiusgebouw),
Tijd: vrijdag 10 oktober van 9.00 tot 17.30 uur Plaats: KNAW-gebouw, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam
Montessorilaan 10 te Nijmegen
16 10 2014 Procedurele rechtvaardigheid in de rechtspraak Het Departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht organiseert samen met de Rechtbank Midden-Nederland een symposium over procedurele rechtvaardigheid in de rechtspraak. Het gaat daarbij met name om de verhouding tussen rechter en partijen. Na de inleiding ‘Procedurele rechtvaardigheid in de rechtspraak’, verzorgd door prof. dr. A.M. Hol (hoofd departement Rechtsgeleerdheid, Universiteit Utrecht) wordt door middel van workshops aandacht besteed aan: Familierecht (procedurele rechtvaardigheid en het belang van het kind), Civiel recht (procedurele rechtvaardigheid in civiele zaken), Strafrecht (procedurele rechtvaardigheid, partijen en innovaties in het strafproces) en Bestuursrecht (de nieuwe zaakbehandeling). Tijd: donderdag 16 oktober van 13.30 tot 17.00 uur
Aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/nascholing/cursussen/agrarisch-recht/aanmeldformulier Inlichtingen: via: www.ru.nl/rechten/nascholing/cursussen/agrarisch-recht of via: mw. A. Kerkhof, telefoon: 024-3611160 of e-mail:
[email protected] Deelname kost € 275, oud-studenten betalen met alumnikorting € 175. Er worden 3 PO-punten KNB, 3 VASN studiepunten, 3 NVR-punten en 3 VAB-punten toegekend.
19 11 2014 Internationaal strafrecht bezien vanuit Nederlands perspectief Tijdens dit congres staat een rechtsgebied dat volop in ontwikkeling is centraal namelijk het internationale strafrecht. Vanuit het perspectief van het Openbaar Ministerie, de advocatuur, de rechtspraak, maar ook de wetenschap, vinden door vele prominente sprekers lezingen en workshops plaats. De nadruk ligt op internationale rechtshulp in strafzaken. Delen de sprekers uit de verschillen-
de disciplines dezelfde standpunten of wordt het internationale strafrecht steeds anders geïnterpreteerd? Hoe wordt omgegaan met slachtoffers en getuigen(-verzoeken)? Welke strategie moet de verdediging innemen en wat is de rol van een rechter-commissaris? Tijd: woensdag 19 november van 10.00 tot 17.15 uur. Plaats: Pro Demos, Hofweg 1-H te Den Haag Aanmelding: via: www.sdujuridischeopleidingen.nl Inlichtingen: via: mw. E. van Soest, teelfoon: 0703780347 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 396 (met vroegboekkorting, geldig tot 10 september). Na 10 september geldt de volledige prijs van € 495. Er is nog een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.
21 11 2014 IPBA seminar The Inter-Pacific Bar Association (IPBA) is an international association of business and commercial lawyers who live in, or otherwise have a strong interest in, the Asia-Pacific region, with 1500 members drawn from some 65 different jurisdictions around the world. The Cross-Border Investment, Banking, Finance & Securities, Energy & Natural Resources, Anti-corruption and the Rule of Law Committees of the IPBA, in conjunction with HIL International Lawyers and Stibbe organise this seminar. This year’s theme is ‘Mergers & Acquisitions in Europe from China’. A moot case study of Chinese companies acquiring Dutch SME + EU subsidiaries with Asian funding. A European Group with diverse business interests and multiple subsidiaries in Europe is the target of a takeover by a Mainland Chinese conglomerate backed by Hong Kong/Asian funding. An international panel of in-house and external legal counsel will interactively discuss the various issues involved in this type of transaction in the form of a mock case study. Tijd: vrijdag 21 november van 10.00 tot 16.30 uur Plaats: Holiday Inn, Hoogoorddreef 66 te Amsterdam Aanmelding: via: Nikki Parry-Wulff, e-mail: nparrywulff@ hil-law.com of telefoon: 020-6513000 Inlichtingen: deelname kost € 130 voor IPBA-leden en niet-leden betalen € 160.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2013
Agenda
Scriptieprijs Nederlandse Vereniging voor Energierecht (NeVER) Ter bevordering van de belangstelling voor het energierecht heeft het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Energierecht (NeVER) reeds driemaal een scriptieprijs uitgereikt aan diegene die in zijn scriptie blijk heeft gegeven van een voldoende diepgravende analyse van (een onderdeel) van het energierecht. Het bestuur heeft besloten ook in 2014 een scriptieprijs uit te reiken. Een ieder die in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 1
september 2014 aan een Nederlandse universiteit een eindscriptie heeft geschreven over (een onderdeel van) het energierecht die is beoordeeld met een cijfer 7,5 of hoger kan deze ter beoordeling indienen. De uiterste inzenddatum is 1 oktober 2014. De scriptie kan (in tweevoud) worden gestuurd aan:
[email protected] en aan: Nederlandse Vereniging voor Energierecht (NeVER), o.v.v. scriptieprijs, postbus 9197, 3301 AD Dordrecht. Het reglement is te vinden op: www.never.nl.
Agenda kort
19 t/m 22 08 2014 9th International Conference on Forensic Inference and Statistics
26 09 2014 Neurowetenschap en de rechtspraktijk
16 10 2014 Procedurele rechtvaardigheid in de rechtspraak
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1811
NJB 2014/1087, afl. 21, p. 1464
NJB 2014/1506 afl. 28, p. 2013
01 09 2014 Symposium Inreisverbod
30 09 2014 Excusable Evil
23 10 2014 Actualiteitencursus Agrarisch recht
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJb 2014/1506, afl. 28, p. 2013
08 t/m 02 12 2014 EIPA seminars
30 09 t/m 06 11 2014 Lezingencyclus Rechten van het Kind
07 11 2014 Najaarsvergadering VGR
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
15 t/m 17 09 2014 Cambridge conference on Public Law
03 t/m 05 10 2014 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
17 t/m 19 11 2014 International conference 25 years CRC
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
17 09 2014 Jaarvergadering Association Henri Capitant 2014
06 10 2014 7e Gronings Letselschadecongres
18 11 2014 Naar een verbeterde vastgoedketen
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
25 09 2014 Jaarcongres Independent legal Professional 2014
07 10 2014 Mediation congres 2014
19 11 2014 Internationaal strafrecht bezien vanuit het Nederlands perspectief
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/790, afl. 14, p. 974
25 09 2014 Staatssteun in en rondom zeehavens
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
09 10 2014 KNMG-symposium Arts en Recht NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
21 11 2013 IBPA seminar NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
25 t/m 27 09 2014 Expropriation law
10 10 2014 The role of domestic courts in shaping international law
12 12 2014 eHealth Law conference
NJB 2014/1171, afl. 23, p. 1595
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
2014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Asser Algemeen deel ****
ASSER-SERIE Met de Asser-serie bent u verzekerd van hoge kwaliteit, dankzij topauteurs en kwaliteitsbewaking door de Asser Adviesraad. De voorzitter van de Adviesraad is prof.mr. A.S. Hartkamp. Assertiviteit is voor u als jurist een belangrijke eigenschap. Bent u werkzaam binnen het civiele recht dan is ‘Assertiviteit’ minstens zo belangrijk. De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online (uiteraard ook in Kluwer Navigator Collecties) verkrijgbaar.
Dit boek is het sluitstuk van de trilogie die begon met het Algemeen deel ** van 1995 en werd voortgezet in het Algemeen deel *** van 2005. Het bevat een nuchtere, stap voor stap analyse van wat rechters en rechtswetenschappelijke onderzoekers in het privaatrecht doen. De analyse begint bij de rechter met de vordering of het verzoek van partijen, en bij de onderzoekers met het onderwerp dat zij willen bestuderen. Hoe gaan rechter en onderzoeker vervolgens te werk om tot een beslissing resp. een conclusie te komen? Aan welke eisen en spelregels zijn ze daarbij gebonden? Voor de rechter zijn de eisen en spelregels uitvoerig beschreven. Ze hebben betrekking op het vaststellen en waarderen van feiten, de interpretatie van rechtsregels en de motivering van de beslissing. Voor de onderzoeker is dit tot op heden nog niet systematisch gedaan. Asser Algemeen deel **** doet dit nu voor het eerst. Op een vergelijkbare manier als voor rechtspraak brengt de auteur eisen en spelregels van juridisch dogmatisch onderzoek (het normale type onderzoek in het privaatrecht) in kaart. Anders dan meestal wordt aangenomen, blijken er meer verschillen dan overeenkomsten te zijn tussen de regels en eisen voor rechters en die voor rechtswetenschappelijke onderzoekers. Deze verschillen zijn nog niet allemaal voldoende scherp omlijnd. Ook moeten er nog zowel praktische als fundamentele keuzen worden gemaakt. Het rechtswetenschappelijk forum moet dit doen. Daarbij kan het forum in de discussie met andere disciplines tegelijk de eigenheid van juridisch dogmatisch onderzoek benadrukken en uitleggen.
Recent verschenen in deze serie: Asser 6-III Algemeen Overeenkomstenrecht ISBN: 9789013107944 Asser 4 Erfrecht en schenking ISBN: 9789013107258 Asser 3-IV Algemeen goederenrecht ISBN: 9789013044478 Asser 7-VI Aanneming van werk ISBN: 9789013069358
Auteur: Druk: ISBN: ISBN e-book: Verschijningsdatum: Aantal pagina’s: Prijs:
prof. mr. J.B.M. Vranken 1 9789013111514 9789013111521 28 juli 2014 292 € 69,- incl. btw.
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
‘Oude liefde roest niet’ Limited Edition
Robert Jan Stoop Partner bij TK advocaten notarissen
Meest geliefd. Meest gebruikt. kluwercollegebundel.nl