Vragen raadsleden cie. OS 14-4-2011 n.a.v. te behandelen raadsvoorstellen (inclusief antwoorden) Raadsvoorstel 11.0026: Naar een (ver)nieuw(d) aanbestedings- en toewijzingsmodel Hulp bij het Huishouden in Leiden Indiener CDA
Nr.
Vraag en antwoord In de brief van 17 december 2010 (DIV-2010-20116) staat een schema met daarin de voor en nadelen van de hoofdvarianten, met daaronder een schema over de extra kosten. Hierover heb ik de volgende vragen.
1.
In het eerste schema met de voor- en nadelen staat niet opgenomen wat het effect van deze keuze voor de regio gaat betekenen? Zijn die er niet, is deze beslissing juist voor- of nadelig voor de regio? Graag per variant hierover een aanvulling Antwoord: In het schema is inderdaad alleen aangegeven welk effect een bepaalde variant voor de regionale samenwerking op het gebied van hulp bij het huishouden heeft. Indien Leiden zou besluiten van het Dynamisch selectiemodel af te stappen, dan heeft dit mogelijkerwijs nadelige gevolgen voor de regio gemeenten. Indien de gemeente Leiden uitstapt, kan dit, gezien de grootte en het belang van de gemeente Leiden, leiden tot het afhaken van een aantal aanbieders, omdat de opdracht door het kleinere volume voor hen minder interessant is geworden. En dit kan er vervolgens toe leiden dat de gemiddelde uurprijs die de andere regiogemeenten kwijt zijn aan hulp bij het huishouden wat hoger zal worden.
CDA
2.
In schema 2 lopen de verschillen tussen de varianten steeds verder uit elkaar. Was het verschil tussen 1a en 2 in 2012 502.000 in 2014 is dit verschil al opgelopen tot 609.000 exclusief de omslag en implementatiekosten! Kan er een uitleg worden gegeven waarom de kosten na implementatie in model 2 zoveel harder stijgen dan in model 1 en welke verwachtingen zijn er op dit gebied op de langere termijn? Antwoord: In het schema inzake de financiële gevolgen van de verschillende varianten loopt het verschil tussen de DSM- opties enerzijds en de alternatieve modellen (Catalogus- of Convenantmodel) inderdaad met het verstrijken van de jaren verder uiteen. Dit heeft twee oorzaken: 1. een gedeelte van de aanpassingen aan het DSM model (het verhogen van de punten voor de voorkeur en rapportcijfer cliëntentevredenheid) kent een eenmalig financieel verhogend effect dat leidt tot een kostensprong in het jaar 2012 ten opzichte van 2010, maar die vervolgens gelijk blijft in de jaren daarna; 2. daarnaast kent het aangepaste DSM model alleen een automatische indexatie van de tarieven voor de cliënten in de bijzondere regeling (40%). Bij deze groep cliënten geldt het huidige via het systeem overeengekomen tarief als uitgangspunt. Die automatische indexatie is bij cliënten die buiten de bijzondere regeling vallen niet aan de orde. Het tarief wordt bij deze groep bij de tweejaarlijkse selectie van hun hulpvraag bepaald door de verhouding tussen vraag en aanbod op het moment dat hun hulpvraag opnieuw ter selectie in het systeem komt (tot op heden zagen we dat die tarieven juist met de jaren dalen). Dit ten opzichte van het feit dat we er vanuit gaan dat bij de alternatieve modellen er indexatie zal moeten plaatsvinden voor tarieven bij alle cliënten. Deze twee mechanismes zorgen ervoor dat de kosten voor verschillende varianten richting 2014 verder uit elkaar lopen.
SP
3.
Voor de SP is de afspraak in het beleidsakkoord dat er overgegaan zou worden op een ander systeem dan de het DSM-model, de zorgveiling, een belangrijk punt. Het voorstel bevat meerdere varianten waarvoor geen onderbouwing is gegeven. Kan het college een financiële onderbouwing (dekking) geven voor het convenantmodel en catalogusmodel? Deze keuze voor de raad uit de verschillende modellen is beter te maken als we dus een financiële onderbouwing hebben voor de verschuillende modellen, anders is er namelijk niet
1
echt sprake van een keuze, in onze optiek. We willen dus het raadsvoorstel pas behandelen als er een goede onderbouwing is te geven van de varianten. Antwoord: In het kader van haar bestuursstijl legt het College vier varianten aan uw raad voor. In de notitie bij het raadsvoorstel treft u een raming en de daarbij behorende uitleg van de kosten voor de verschillende varianten aan, waarbij we als College hebben aangegeven wat het bestaande financiële kader is dat de gemeenteraad voor Hulp bij het Huishouden heeft vastgesteld. Wij verwijzen hiervoor naar pagina 13 t/m 22 en in bijzonder pagina 21 van de Notitie Opties aanbestedings- en toewijzingsmodel Hulp bij het Huishouden in Leiden per 2012, d.d. 11 maart 2011. Indien de Raad wenst te kiezen voor een duurder model (waarvan de kosten het bestaande budget overstijgen), dan zal het College een verzoek om te komen met een additionele financiële dekkingsvoorstel, mede aangezien het hier een belangrijk punt uit het Collegeakkoord betreft, zwaarwegend meenemen bij het opstellen van en het doen van een voorstel voor de aankomende Perspectiefnota 2012. VVD
4.
Op welke manier wordt er rekening gehouden met/het gebruik van PBG's gestimuleerd bij/naast het nieuw te kiezen DSM-model? Antwoord: Het huidige dan wel toekomstige gebruik van het PGB staat in wezen los van de keuze voor een model voor hulp bij het huishouden in natura. Het PGB en hulp natura zijn qua cliënten namelijk communicerende vaten. Indien het gebruik van het PGB stijgt, dan daalt het aantal cliënten met hulp in natura en zal dat gevolgen hebben voor de uitgaven voor hulp bij het huishouden in natura, ongeacht het gekozen model.
VVD
5.
Waarom is er bij de vaststelling van de geraamde kosten voor het 'favoriete DSM-model' geen rekening gehouden met de te berekenen/bekende/te voorziene extra kosten die de vergrijzing de komende jaren met zich meebrengt? Op deze manier worden de kosten rooskleuriger voorgeschoteld, dan dat ze straks in werkelijkheid zijn. Antwoord: Om de meerkosten van het aanpassen van het DSM dan wel een alternatief model goed met elkaar en de huidige praktijk te kunnen vergelijken, is gewerkt met het huidig aantal cliënten voor de financiële vergelijking van de modellen. De mogelijke kosten die de vergrijzing van hulp bij het huishouden met zich meebrengt zijn separaat ingeschat te weten oplopend naar 2014 tot € 750.000 à € 850.000 aan extra uitgaven per jaar.
VVD
6.
De VVD ziet graag dat deze vergrijzingskosten alsnog worden opgenomen in de financiële verantwoording voor het 'favoriete DSM-model', samen met een duidelijk inzicht in hoe deze kosten tot stand zijn gekomen/zijn berekend. Antwoord: Wij hebben voor u de bedragen voor het jaar 2014 voor de opties 1b (aangepast DSM) en de opties 2 a en b Convenantmodel en Catalogusmodel bij elkaar opgeteld en in onderstaand schema weergegeven: Uitgaven HbhH in natura x1000 2014 I. b) DSM 2012 verder aangepast II a) Convenant- of Catalogusmodel
VVD
7.
€ 7.940 € 8.479
Mogelijke Vergrijzingskosten in 2014 € 800 € 900
Totaal 2014 € 8.740 € 9.379
Is het mogelijk om de aanbieders binnen het nieuwe DSM-model toch een contact aan te bieden voor drie jaar - dat is de wens vanuit de aanbieders - met daarin een vastgestelde/verantwoorde financiële bovengrens? Eerder is aangegeven dat het afsluiten van
2
een 3 jarig contract te duur is, maar als de markt akkoord kan/wil gaan met een vooraf afgesproken bedrag, is een 3 jarig contract dan wel mogelijk? Is hierover contact (geweest) met de aanbieders in de markt? Antwoord: Ja het is mogelijk om de contracten op individueel niveau een duur te geven van drie jaar. Het systeem van het DSM, waarbij een aanbieder per hulpvraag van een individuele cliënt haar kostprijs vrij kan bepalen tussen een door de gemeente gestelde minimum en maximumprijs verhoudt zich wat lastig tot het stellen van een algemene extra gemiddelde prijsgrens onder de al gestelde maximumprijs. GL
8.
In het raadsvoorstel lezen we onder punt 1a dat er geen significante relatie is tussen het gekozen model en de bereikte inhoudelijke doelstellingen en kwaliteit. Concludeert het College dit op basis van punt 107 van het rapport van Significant? In dat punt legt Significant toch alleen een relatie tussen het gebruikte model en de tevredenheid van de gemeenten? Op basis waarvan meent het College dat er geen relatie is tussen het model en de kwaliteit van de geleverde zorg? Antwoord: Punt 107 van het rapport van Significant beschrijft inderdaad in andere woorden nagenoeg hetzelfde als wat er in het raadsvoorstel samengevat staat als een van de drie conclusies uit het rapport, namelijk dat er geen relatie is tussen het gekozen model en de prestaties van de gecontracteerde aanbieders.
GL
9.
In het raadsvoorstel lezen we onder punt 2b dat één van de vier opties een DSM 2012 aangepaste stijl waar door middel van het doorvoeren van een viertal aanpassingen meer gewicht gegeven zal worden aan de cliëntvoorkeur en de continuïteit van de dienstverlening. Kunt u aangeven welke vier aanpassingen het precies betreft? Antwoord: Het betreft hier: 1. het invoeren van een minimum uurprijs van € 17,00 voor categorie A en € 21,50 voor categorie B; 2. het alleen voor de voorkeursaanbieder in het systeem zichtbaar maken dat de cliënt van de betreffende hulpvraag de voorkeur voor deze aanbieder heeft; 3. “mate van vaste hulp” meer meewegen en belonen als onderdeel van de cliënttevredenheidsscore; 4. het aangaan van raamcontracten en nadere overeenkomsten op cliëntniveau van 2 jaar (i.p.v. huidige 1 jaar). Deze zijn nader toegelicht op pagina 14 t/m 16 van de Notitie Opties aanbestedings- en toewijzingsmodel Hulp bij het Huishouden in Leiden per 2012, d.d. 11 maart 2011.
GL
10.
Op pagina 17 van het rapport van Significant wordt aangegeven dat een aanbesteding in perioden of trajecten kan plaatsvinden. Kunt u nader toelichten wat een aanbesteding in trajecten precies behelst? Antwoord: Bij aanbestedingen met contracten in perioden is de looptijd en contractduur van het raamcontract gelijk/gekoppeld aan de zorgverleningsovereenkomsten bij individuele cliënten. Als het raamcontract bijvoorbeeld op 31 december 2010 afloopt dan lopen op die datum ook alle individuele contracten af. Bij een aanbesteding met een contract in trajecten (dit is bij het huidige DSM het geval) is dat niet zo. Als het raamcontract op 31 december 2010 afloopt, dan lopen de individuele contracten nog voor een vastgestelde tijd (bij DSM op dit moment maximaal 1 jaar) door.
GL
11.
Zijn bij de berekening van het financiële verschil tussen het DSM en andere modellen de administratieve lasten meegewogen? Een convenantmodel bijvoorbeeld zal voor de gemeente veel minder administratie vergen dan het DSM-model. Met andere woorden: wat zijn de kosten voor Stipter als we doorgaan met het DSM-model? Zijn er naast de kosten voor Stipter nog andere administratieve kosten verbonden aan het DSM-model?
3
Antwoord: De administratieve uitvoeringskosten voor de gemeente die direct zijn verbonden aan het DSM liggen vooral op het vlak van het vrijgegeven en accorderen van hulpvragen door de gemeente (hiermee is 0,3 à 0,4 fte per jaar gemoeid). Ook bij het Convenantmodel zal de gemeente hulpvragen bij aanbieders moeten aanmelden. De inschatting is dat de personele lasten op dit punt bij een ander systeem niet veel minder zal zijn. Aan het gebruik van het stipter systeem zijn geen kosten voor de gemeente verbonden. De leveranciers betalen zelf via transactiekosten per cliënt voor het gebruik van het Stiptersysteem bij de aanbieders in rekening gebracht. GL
12.
a. Hoe zwaar was de weging van de prijs in het oude DSM-model? Hoe zwaar wordt dat in nieuwe model? b. Dezelfde vraag voor de kwaliteit. c. Kunt u berekenen hoeveel prijsverschil gecompenseerd kan worden als een cliënt de geleverde zorg met een 8 in plaats van een 6 beoordeelt? Antwoord a en b: In een aangepaste DSM is de wegingsfactor prijs (10 punten per 1% korting op de maximumprijs) gelijk gehouden, maar wordt de weging voor andere factoren structureel verzwaard. De voorkeur telt anderhalf keer zo zwaar mee, was namelijk 30 punten in 2010 en wordt structureel 45 punten, het rapportcijfer voor cliëntentevredenheid gaat van 30 (in 2010) naar 35 punten per rapportpunt. De puntentelling van het DSM in 2011 staat op p. 9 van de Notitie Opties aanbestedings- en toewijzingsmodel Hulp bij het Huishouden in Leiden per 2012, d.d. 11 maart 2011. Antwoord c: Bij categorie A hulp mag een aanbieder met een rapportcijfer 8 circa € 1,50 hoger qua prijs bieden dan de aanbieder met het rapportcijfer 6 (acht.
GL
13.
Het afgelopen jaar mocht 40% van de cliënten bij een vaste aanbieder blijven, omdat zij onder de bijzondere regeling vielen. Welke invloed heeft dit gehad op de uurprijs? Mogen we ditzelfde prijsverschil verwachten als we voor alle cliënten de hulp voor langere tijd vastzetten? Waarom wel/niet? Antwoord: De voorwaarde bij de bijzondere regeling voor aanbieders was: dat het bestaande tarief bij een individuele cliënt wordt gehandhaafd en wordt vermeerderd met een indexatie van anderhalf procent. Bij deze groep cliënten is de uurprijs dus met anderhalf procent gestegen. Dit gegeven (huidige tarief plus indexatie) kan overigens niet doorvertaald naar de 60% van de cliënten die uiten de bijzondere regeling vallen en die tweejaarlijks voor selectie in het systeem komen. Bij deze hulpvragen bepaalt de verhouding tussen vraag en aanbod op het moment dat de hulpvraag opnieuw ter selectie in het systeem komt, het tarief bij de betreffende hulpvraag (tot op heden zagen we dat die tarieven met de jaren dalen). Indien alle bestaande cliënten onder de bijzondere regeling zouden worden gebracht, dan zou je deze prijsontwikkeling maar alle bestaande cliënten mogen doortrekken.
GL
14.
Tijdens de presentatie voor de commissie op 24 maart j.l. werd aangegeven dat geprobeerd gaat worden het DSM-model zo aan te passen dat de duur van de contracten wordt verlengd naar 2 jaar, met eventueel een verlengingsoptie van nogmaals 2 jaar. Gaat het bij die verlengingsoptie om de verlenging van het raamcontract, of ook om de contracten met de individuele cliënten? Antwoord: Het gaat bij de in de presentatie genoemde verlenging in eerste instantie om het verlengen van het raamcontract na twee jaar met nog eens twee jaar. De bijzondere regeling en de individuele contracten die daarbij horen zullen dan ook met twee jaar worden verlengd en dus die groep cliënten lift hierop mee. De contracten voor de overige cliënten (60%) zullen niet automatisch worden verlengd, maar daarvoor vindt opnieuw via het DSM een selectie plaats.
4
GL
15.
Uit diezelfde presentatie bleek dat 50% van de cliënten naast HbbH ook andere vormen van zorg ontvangt. Is het voor de HbbH mogelijk differentiatie aan te brengen voor cliënten met en zonder andere vormen van zorg, zodat voor de eerste groep een zorgleefplan opgesteld zou kunnen worden voor het totale pakket (dus inclusief HbbH)? Antwoord: Dit is technisch mogelijk. Hierbij dient wel te worden gerealiseerd dat: 1. er in principe geen verschil bestaat in de inhoud en zwaarte van de hulp bij het huishoudentaak bij categorie A of B (ongeacht of er wel of geen andere thuiszorgaanbod bij de cliënt is) en er op dat gebied feitelijk geen directe aanleiding voor een nadere differentiatie is;. 2. niet alle cliënten voor hulp bij het huishouden dezelfde aanbieder hebben als voor hun AWBZ zorg. 3. op dit moment bij het huidige DSM aanbieders reeds verplicht zijn tot het bijhouden van een hulpdossier, dat met instemming van de cliënt, ter inzage moet zijn voor andere aanbieders van zorg bij de betreffende cliënt.
GL
16.
Zowel Significant als de WMO-adviesraad pleiten voor een objectievere meting van de kwaliteit van de geleverde zorg. In het raadsvoorstel lezen we hierover echter niets terug. Is de wethouder op dit gebied wijzigingen van plan? Antwoord: Het meest geschikte orgaan voor het beleggen van de kwaliteitscontrole op basis van de objectieve eisen uit het bestek is het leveranciersmanagement via de regionale BeheersOrganisatieRegioLeiden (BORL) voor de Wmo. Vooralsnog hebben de opdrachtgevers van de BORL, de zeven Wmo wethouders, besloten om dit reactief (op basis van signalen van cliënten en zorgloketten) op te pakken.
GL
17.
O.a. de gemeente Boskoop en Amsterdam maken gebruik of gaan gebruik maken van het Convenantmodel. Zijn er verschillen tussen die gemeenten en Leiden wat betreft vergrijzing of de algemene landelijke uitkering voor de WMO, of is het feit dat zij wel van dit model gebruik maken een kwestie van politieke keuzes? Antwoord: Ofschoon er ongetwijfeld verschillen zullen zijn in de mate danwel het tempo van de vergrijzing in andere gemeenten of de mate waarin gemeenten voordelig of nadelig uit de verdeling van de landelijke Wmo-middelen komen, is de keuze van het model voor hulp bij het huishouden primair een politieke keuze waarbij er een afweging wordt gemaakt tussen de keuzevrijheid voor de cliënt enerzijds en wat het mag kosten anderzijds.
PvdA
Naar aanleiding van de notitie Opties aanbestedings- en toewijzingsmodel HbhH in Leiden per 2012: Op pagina 4 van bovengenoemde notitie komt terloops ter sprake dat er een onderschrijding is op het budget voor de andere individuele voorzieningen (hulpmiddelen, vervoer en woningaanpassingen). Deze onderschrijding zou een extra structurele bijdrage van € 300.000 aan het HbhH kunnen betekenen. 18.
Graag wil de PvdA-fractie van u vernemen hoe het komt dat hier sprake is van een onderschrijding van deze grootte. Is deze regeling te moeilijk te vinden voor mensen/te onbekend of hebben wij als gemeente te veel voorwaarden waaraan mensen moeten voldoen of te veel voorzieningen eruit gehaald? Indien dit laatste het geval is, moet het beleid met zo'n grote onderschrijding dan niet geëvalueerd worden op werkbaarheid in plaats van het geld al voor iets aan te wenden? Antwoord: De geconstateerde onderschrijding van € 300.000 op een budget van € 6 miljoen voor Wmohulpmiddelen, Wmo-woonaanpassingen en Wmo-vervoer is een gecombineerd effect van aanbestedingsvoordelen (hulpmiddelen) en aanpassingen in beleid (woningaanpassingen). In de bestuursrapportage 2010 was een voordeel gemeld van € 100.000 op basis van de eerste 6
5
maanden. De opname van deze onderschrijding past bij het streven van dit College om scherp aan de wind de zeilen met betrekking tot onderuitputtingen van budgetten. Bij deze onderschrijding hoort de toelichting dat het structurele karakter ervan gebaseerd is op het huidige gebruik van deze open einderegelingen. Bij een stijging van het gebruik van deze regelingen (bijvoorbeeld door de vergrijzing) zullen uitgaven voor deze Wmo-voorzieningen weer kunnen stijgen. PvdA
Op pagina 7 van het bovengenoemde stuk staat een tabel afgebeeld met de kerncijfers HbhH in natura in Leiden. 19.
Bij de presentatie van de heer Peijs in de commissie O&S was er sprake van een derde groep. Dit betreft de mensen die vanuit de gemeente een bedrag ontvangen (PGB) waarmee ze zelf zorgdragen voor inkoop van hulp. Kunt u het aantal mensen en het totaal daarmee gemoeide bedrag geven? Antwoord: aantal PGB-houders op 31-12-2010 uitgaven PGB in 2010
PvdA
20.
296 € 1,117 miljoen
Vallen de gebruikers van het PGB in de A en B categorie en heeft de gemeente zicht op de door hen betaalde tarieven? Zo ja, dan graag een uitsplitsing naar een gemiddelde in betaald uurtarief in zowel A als B categorie. Antwoord: Ja ook bij het PGB wordt er sinds 1 januari 2009 een onderscheid gemaakt tussen A en B categorie. Cliënten krijgen van de gemeente voor categorie A € 16,50 per uur en voor B € 19,50 per uur. Wat de cliënten daadwerkelijk per uur aan hun hulp betalen,wordt niet door de gemeente geregistreerd. De gemeente krijgt het ook alleen bij die cliënten te zien, die binnen de steekproefsgewijze controle vallen.
PvdA
21.
Gezien het bestaan van deze 3e groep vraagt de fractie van de PvdA zich af of de discussie niet zuiverder gevoerd zou worden als deze groep ook genoemd wordt bij de kerncijfers? Weliswaar valt deze groep niet onder het DSM systeem, maar worden ze door de financiering in staat gesteld HbhH in te kopen. Antwoord: Zie antwoord op vraag 1 van de VVD, te weten: Het huidige dan wel toekomstige gebruik van het PGB staat in wezen los van de keuze voor een model voor hulp bij het huishouden in natura. Het PGB en hulp natura zijn qua cliënten namelijk communicerende vaten. Indien het gebruik van het PGB stijgt, dan daalt het aantal cliënten met hulp in natura en zal dat gevolgen hebben voor de uitgaven voor hulp bij het huishouden in natura, ongeacht het gekozen model.
PvdA
22.
Betekent het bestaan van deze derde groep dat we om het totaalbedrag dat de gemeente besteedt aan HbhH te berekenen er deze groep nog bij moeten optellen? Antwoord: Dat klopt, tevens heeft de gemeente op dit punt nog inkomsten uit het heffen van de Eigen Bijdrage.
PvdA
23.
Indien u de vorige vraag met ja hebt beantwoord is dan de conclusie gerechtvaardigd dat de gemeente reeds met het DSM-systeem én de PGB-budgetten al ver over de haar ter beschikking staande middelen aan HbhH besteedt? Antwoord: Neen, de in de notitie genoemde bedragen op bladzijde 21 betreffen alleen het beschikbare budget voor hulp bij het huishouden in natura.
6
PvdA
Op pagina 16 van bovengenoemde notitie wordt als 1 kenmerk van het aangepaste DSMmodel genoemd: "het (reactief) controleren van de werkelijk geleverde kwaliteit door middel van leveranciersmanagement via de regionale beheersorganisatie Regio Leiden (BORL) voor de WMO”. 24.
Kunt u uitleggen waarom u voor deze manier van kwaliteitsmonitoren hebt gekozen? Antwoord: Voor de invoering van de BORL besteedden de gemeenten veel tijd en energie aan het aanbesteden en het sluiten van goede contracten met aanbieders en aan het contact met cliënten over de verstrekte voorziening. Het structureel volgen van de contracten op het gebied van de individuele voorzieningen op een systematische manier (een vak apart) ontbrak echter nog. Daarom hebben de regionale Wmo wethouders in 2009 besloten om de BORL op te richten die volledig tot taak heeft om te monitoren of de leveranciers tijdens de looptijd van het contract aan de gestelde eisen voldoen.
PvdA
25.
Kunt u uitleggen hoe deze monitoring anders is dan tot op heden? Antwoord: voor de invoering van de BORL werden de contracten niet systematisch gecontroleerd, maar meer op basis van incidenten door de gemeenten opgepakt. Nu vindt dat dus structureel en systematischer plaats door de BORL.
PvdA
De BORL is met de ondertekening door de WMO wethouders uit de regio op 12 maart 2010 ingesteld. In artikel 3 zijn de werkzaamheden van de BORL geregeld: Artikel 3 Werkzaamheden van de dienstverlening De opdrachtnemer voert ten behoeve van de deelnemende gemeenten de onderstaande activiteiten uit in het kader van het contractbeheer: a. implementatie van contracten en het informeren van consulenten en financiële administratie over de werking van de contracten; b. continue toezicht op het naleven van het contract door de aanbieder(s); c. meten van prestaties van de aanbieder(s); d. coördinatie van probleemsituaties met aanbieder(s) en het aandragen van oplossingen; e. monitoren van klachten alsmede het identificeren en signaleren van structurele problemen; f. periodieke gesprekken met aanbieders/leveranciers en het monitoren van de contractafspraken; g. aanleveren van informatie ten behoeven van de gemeentelijke organisaties en nieuwe Wmoaanbestedingen. Dit betreft zowel informatie over de (dagelijkse) voortgang aan consulenten en administraties als ook de voor beleidsmedewerkers relevante stuurinformatie; h. het ondersteunen bij aanbestedingen. 26.
Aangezien de BORL al meer dan een jaar draait en gezien de taakomschrijving in artikel 3, lijkt het mogelijk te moeten zijn om aan te geven in hoeverre de BORL heeft bewezen deze kwaliteitscheck uit te kunnen voeren. Kunt u dat aangeven? Antwoord: De samenwerkingsovereenkomst voor de BORL stamt inderdaad uit het eerste kwartaal van 2010. Daarna hebben de voorbereidende werkzaamheden plaats gevonden en is de BORL sinds augustus 2010 operationeel. De wethouders hebben afgesproken om de BORL na een jaar te evalueren. De BORL heeft onder andere haar meerwaarde begin dit jaar laten zien toen een van de nieuwe aanbieders van hulp bij het huishouden via het DSM meer cliënten aantrok dan zij qua personeel bleek te kunnen bedienen. Op basis van signalen van cliënten die via de gemeenten bij de BORL kwamen, dat deze aanbieder de geboden levertijd niet in alle gevallen kon waarmaken is er door de BORL namens de gemeenten met deze aanbieder gesproken. Aan deze organisatie zijn door de BORL boetes opgelegd en er is een verbetertermijn afgesproken.
7
PvdA
Helaas bestaat er ook een artikel 7: Artikel 7 Werkingsduur Deze overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, zijnde een periode van 2 jaar, beginnende op 1 mei 2010 (of zoveel later indien de aanstelling van medewerkers later plaats vindt) en eindigt op 1 mei 2012 (of zoveel later om de reden zoals hiervoor aangegeven) 27.
Aangezien de BORL voor beperkte tijd is aangegaan en de wethouder voorstelt om de kwaliteitscheck via de BORL te laten verlopen gaat de PvdA-fractie ervan uit dat er een voorstel naar de regio zal uitgaan om de BORL te verlengen. Kunt u dat beamen? Zo nee, hoe wilt u de kwaliteitscheck na afloop van de BORL dan uitvoeren? Antwoord: Hierboven is bij vraag 9 al vermeld dat de BORL na een jaar wordt geëvalueerd. Indien de BORL naar tevredenheid van alle deelnemende gemeenten functioneert, ligt continuering ervan in de rede.
PvdA
28.
Waarom heeft u voor de BORL gekozen in plaats voor een onafhankelijk kwaliteits/klachtpunt? Antwoord: De BORL is bedoeld voor contractbeheer en sturen op knelpunten ten aanzien van contracten die het individueel niveau te boven gaan en dus niet bedoeld voor individuele klachtafhandeling. Dit is en blijft een zaak van de individuele gemeenten. Natuurlijk kunnen klachten van individuele cliënten leiden tot een actie van de BORL.
PvdA
29.
In het collegeprogramma wordt eenmalig € 300.000 beschikbaar gesteld. Is dit toevallig gelijk aan de onderschrijding voor de individuele voorzieningen (en wordt het daaruit gefinancierd) of is hier een apart budget beschikbaar voor? Antwoord: Neen, de eenmalige € 300.000 voor 2011 en daarna PM op basis van het collegeprogramma is geregeld bij de vaststelling van de programmabegroting 2011 en dus niet gedekt via de structurele onderschrijding op de overige individuele voorzieningen.
PvdA
Op pagina 21 van de notitie geeft u aan dat Leiden uit de algemene uitkering inzake WMO voor 2011 € 405.173 extra heeft ontvangen. U geeft aan dat hiervan € 321.125 bedoeld is ter compensatie als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel en dat er dus € 84.000 overblijft voor HbhH. 30.
Is er bij dit bedrag een verdeelsleutel aangegeven of is deze berekening op grond van de vigerende begroting gemaakt? Antwoord: De gemeente Leiden heeft de genoemde middelen in het kader van de integratie uitkering Wmo vanuit het Rijk ontvangen. De € 321.125 die nodig is ter compensatie van de gevolgen van de AWBZ pakket maatregel is door de gemeente zelf becijferd. Het ligt in de rede om de resterende middelen, de € 84.000, uit de integratie uitkering toe te voegen aan het budget voor hulp bij het huishouden, zoals ook de bedoeling is van het Rijk.
PvdA
31.
Indien de berekening op grond van de vigerende begroting is gemaakt, is dit dan niet een afweging die de Raad zou moeten maken (budgetrecht). Ook andere gebieden binnen de WMO zouden wellicht meer geld kunnen gebruiken. Antwoord: Het is juist dat indien de Raad kiest voor een alternatief model dat er dan voor de daadwerkelijke aanwending van de € 84.000 voor hulp bij het huishouden nog een begrotingswijziging noodzakelijk is, die dan nog aan de Raad moet worden voorgelegd.
PvdA
32.
Wat niet duidelijk is aangegeven is of deze 84.000 eenmalig is? Uit de regel eronder maak ik op dat het hier om een eenmalig bedrag gaat en dat jaarlijks moet worden afgewacht hoeveel de algemene uitkering WMO voor Leiden bedraagt. Klopt dit?
8
Antwoord: Het Rijk heeft het macrobudget dat verdeeld wordt over alle gemeenten in Nederland, in 2011 structureel verhoogd, derhalve wordt de € 84.000 als structureel aangemerkt. Daarbij blijft het risico dat het Rijk het budget voor de Wmo HbhH jaarlijks vaststelt en dat het budget dat Leiden van het Rijk krijgt dus in de komende jaren hoger of lager kan uitvallen. PvdA
Naar aanleiding van het raadsvoorstel: Hierin wordt de vraag van de werkgroep WMO hoe het totale WMO-budget is opgebouwd geadresseerd. Deze is beantwoord vanuit de vraag hoeveel geld er beschikbaar is voor HbhH. 33.
Klopt het dat ook dit bedrag (conform het bedrag bij vraag 5) exclusief de PGB's is? Antwoord: In het schema op bladzijde 21 waarin de kosten van de diverse opties worden vergeleken, wordt inderdaad alleen het budget voor hulp bij het huishouden in natura weergegeven dus exclusief de uitgaven voor PGB's.
PvdA
34.
De fractie van de PvdA is niet gelukkig met de interpretatie van de vraag. De PvdA heeft deze vraag bedoeld om te weten hoeveel middelen uit de hele begroting aan alle WMO velden worden uitgegeven. De hulp in de huishouding is hier onderdeel van maar niet het geheel. Graag zien wij alsnog een overzicht tegemoet van alle gelden die op alle WMO gebieden door de gemeente worden uitgegeven. Antwoord: Leiden kent geen begroting Wmo maar alleen een door de raad ingestelde programma 9 Welzijn en Zorg in het kader van de programmabegroting. Om de raad toch een inzicht te geven in de totale uitgaven voor de negen prestatievelden van de Wmo is in noot 17 op pagina 21 een indicatie gegeven van de totale uitgaven voor de hele Wmo.
D66
35.
Hoe komt het percentage van 5-10% aan meerkosten bij de keuze voor een ander model nu precies tot stand? Antwoord: Hierbij is gebruik gemaakt van het gegeven dat het DSM voor categorie A hulp (meer dan 80% van de gevallen) een gemiddeld tarief van circa € 19 laat zien en dat van convenant- een catalogusmodel-gemeenten bekend is dat het tarief voor categorie A hulp daar gemiddeld op circa € 21 ligt. Dit rechtvaardigt de conclusie dat een alternatieve model 5 à 10% duurder zal zijn dan het huidige DSM.
D66
36.
Heeft het college gezocht naar extra structurele middelen voor de Wmo om eventueel afscheid te kunnen nemen van het DSM? Antwoord: zie antwoord op vraag 1 van SP te weten: In het kader van haar bestuursstijl legt het College vier varianten aan uw raad voor. In de notitie bij het raadsvoorstel treft u een raming en de daarbij behorende uitleg van de kosten voor de verschillende varianten aan, waarbij we als College hebben aangegeven wat het bestaande financiële kader is dat de gemeenteraad voor Hulp bij het Huishouden heeft vastgesteld. Wij verwijzen hiervoor naar pagina 13 t/m 22 en in bijzonder pagina 21 van de Notitie Opties aanbestedings- en toewijzingsmodel Hulp bij het Huishouden in Leiden per 2012, d.d. 11 maart 2011. Indien de Raad wenst te kiezen voor een duurder model (waarvan de kosten het bestaande budget overstijgen), dan zal het College een verzoek om te komen met een additionele financiële dekkingsvoorstel, mede aangezien het hier een belangrijk punt uit het Collegeakkoord betreft, zwaarwegend meenemen bij het opstellen van en het doen van een voorstel voor de aankomende Perspectiefnota 2012. Voorts heeft het College aangegeven dat er bij de andere individuele voorzieningen sprake is
9
van een onderuitputting waarvan kan worden besloten deze te betrekken bij de besluitvorming over het te kiezen model voor HbhH. D66
37.
Is de onderuitputting van het budget voor hulpmiddelen binnen de Wmo de komende jaren structureel te verwachten? Antwoord: ja deze is in principe structureel, zie ook antwoord op vraag 1 van PvdA, te weten: De geconstateerde onderschrijding van € 300.000 op een budget van € 6 miljoen voor Wmohulpmiddelen, Wmo-woonaanpassingen en Wmo-vervoer is een gecombineerd effect van aanbestedingsvoordelen (hulpmiddelen) en aanpassingen in beleid (woningaanpassingen). In de bestuursrapportage 2010 was een voordeel gemeld van € 100.000 op basis van de eerste 6 maanden. De opname van deze onderschrijding past bij het streven van dit College om scherp aan de wind de zeilen met betrekking tot onderuitputtingen van budgetten. Bij deze onderschrijding hoort de toelichting dat het structurele karakter ervan gebaseerd is op het huidige gebruik van deze open einderegelingen. Bij een stijging van het gebruik van deze regelingen (bijvoorbeeld door de vergrijzing) zullen uitgaven voor deze Wmo-voorzieningen weer kunnen stijgen.
D66
38.
Is het (juridisch/ privacy/financieel) mogelijk dat het college zelf een zorgleefplan gaat bijhouden? En de informatie ontvangt van de verschillende zorgaanbieders van de cliënt? Antwoord: Indien cliënten hiervoor toestemming zouden geven, zou dit theoretisch kunnen. Daarbij moet wel gerealiseerd worden dat: 1. de gemeente dan in plaats van de regie te voeren zich gedetailleerd bemoeit met de uitvoering van én de afstemming tussen verschillende soorten van hulpverlening en zorg; 2. een zorgleefplan in eerste instantie gezien moet worden als een plan van aanpak van een aanbieder (of aanbieders) over hoe er een goede afstemming plaatsvindt tussen hulp bij het huishouden en eventuele vormen van AWBZ zorg; 3. de cliënt naast een plan het meeste baat zal hebben bij de afstemming en communicatie in de dagelijkse praktijk tussen hulpverleners onderling. Het zou nogal een klus voor de gemeente zijn om dit bij bijna 2400 cliënten uit te voeren. 4. er nu bij het DSM al de verplichting is voor de aanbieder tot het bijhouden van een hulpdossier, die met toestemming van de cliënt ter inzage ligt voor hulpverleners van eventuele andere vormen van zorg. Indien de gemeente zelf een zorgleefplan zou bijhouden vraagt dat de nodige extra ambtelijke capaciteit en daarbij behorende financiële middelen.
CU
39.
Voor 2011 is het DSM aangepast: is al bekend hoe aanbieders en klanten het aangepaste model ervaren? Hoe zijn de reacties en op welke aspecten richten die zich met name? Antwoord: Voor betreft de klachten en vragen van cliënten over het DSM is er in de eerste twee maanden van 2011 sprake van een halvering ten opzichte van dezelfde periode in 2010.
CU
40.
Wat betreft de aanpassing van de minimum uurprijs: wordt deze geïndexeerd door de jaren heen? Oftewel, is dat nu 17 en 21,50 euro en in de jaren die volgen hoger? Antwoord: Dit betreft een punt ter nadere uitwerking. Indien Leiden voor het aangepaste DSM-model kiest, dan zal hier nog samen met de Leidse regiogemeenten naar gekeken worden. Wij kunnen ons voorstellen dat de minimumprijs niet jaarlijks maar wel periodiek wordt aangepast.
CU
41.
Is al zicht op het landelijke budget voor 2012 voor HbhH? Zo ja, wat is het? Zo nee, Wanneer is dat bekend? Antwoord: Neen, meer duidelijkheid zal komen in de voorjaarscirculaire (mei/juni) van het Rijk.
10
CU
42.
Op welke manier is binnen het aangepaste DSM model kwaliteit van aanbieders te garanderen en controleren? Zeker als de aanbieders toch concurrerend moeten werken? Antwoord: De kwaliteitscontrole ten aanzien van de objectieve eisen uit het bestek is belegd bij het gezamenlijke leveranciersmanagement dat wordt uitgevoerd door de regionale BeheersOrganisatieRegioLeiden (BORL) op het gebied van de individuele voorzieningen van de Wmo voor de Leidse regio en Katwijk.
CU
43.
Hoe kunnen we met aangepaste DSM ervoor zorgen dat marktwerking niet de bovenhand blijft voeren? Antwoord: De aanpassing, het invoeren van minimumprijzen, is er duidelijk op gericht om de prijsconcurrentie aan banden te leggen omdat aanbieders vanaf 2012 alleen nog maar binnen een bepaalde bandbreedte voortaan hun prijs mogen aanbieden. Ook het niet meer jaarlijks aanbesteden en het verlengen van de toewijzingen naar een periode van twee jaar zullen naar verwachting bijdragen aan het tegengaan van te vergaande prijsconcurrentie ten koste van de voorkeur van de cliënt en de kwaliteit van de hulp.
CU
44.
Wat is het overzicht van de budgetten van het programma Welzijn en zorg? (Wat wordt nu uitgegeven aan HbhH, WMO, AWBZ)? Antwoord: Zie ook antwoord op vraag 17 van de PvdA-fractie, te weten: Leiden kent geen begroting Wmo maar alleen een door de raad ingestelde programma 9 Welzijn en Zorg in het kader van de programmabegroting. Om de raad toch een inzicht te geven in de totale uitgaven voor de negen prestatievelden van de Wmo is in noot 17 op pagina 21 een indicatie gegeven van de totale uitgaven voor de hele Wmo.
CU
45.
Kan in het aangepaste DSM model ook met een aanbieder worden afgesproken voor 3 jaar te leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn daar extra kosten aan verbonden? Hoeveel kosten zijn daar dan aan verbonden? Antwoord: Ja, dat is mogelijk. Bij de cliënten die niet in de bijzondere regeling vallen (zijnde 60% van de cliënten) en waarbij de selectie periodiek (in het voorstel voor aangepast DSM dus 2 jaar) blijft plaatsvinden zal dit leiden tot een hogere uurprijs omdat de aanbieders dan minder scherpe tarieven zullen neerzetten, omdat zij vanwege de lange duur een aantal risico-opslagen in hun tarief zullen meenemen (men vergelijke dit met een jaarcontract of een meerjarig contract voor energielevering of bijvoorbeeld het verschil tussen de variabele hypotheekrente die ook lager dan bij 20 jaar vast). De raming is dat het aangepaste DSM bij individuele contracten op cliëntniveau voor 3 jaar circa € 150.000 tot € 200.000 per jaar duurder zal dan in het schema op pagina 21 voor de jaren 2012 tot en met 2014 is aangegeven. Aanvullende vragen PvdA n.a.v. voorgaande antwoorden.
PvdA
N.a.v. vraag 7 van de VVD antwoordt u met: Ja het is ...... gestelde maximumprijs. Bij de laatste zin heb ik wat verdere uitleg nodig. 46.
Wat bedoelt u hier te zeggen? Antwoord: Het gegeven antwoord doelt op de toewijzingsduur in het aangepaste DSM 2012 voor de cliënten die niet onder de bijzondere regeling vallen en waarvoor er om de twee jaar een selectie zou plaatsvinden. Bij deze selectie staat het aanbieders vrij om tijdens het bieden hun tarief te bepalen tussen de door de gemeente gestelde minimum- en maximumprijs.
11
PvdA
47.
Waarom zou er een algemeen extra gemiddelde prijsgrens onder de al gestelde maximumprijs nodig zijn bij een contractduur van 3 jaar? Antwoord: Deze suggestie, een vastgestelde financiële bovengrens, is gedaan door de vragensteller. In het antwoord is aangegeven dat we een algemeen extra gemiddelde prijsgrens onder de al gestelde maximumprijs in de systematiek van het DSM moeilijk kunnen voorstellen.
PvdA
48.
Als dit lastig is om aan te geven hoe komt u dan aan de berekeningen zoals gepresenteerd bij het Leids Model? Antwoord: Er dient een onderscheid gemaakt worden tussen individuele contracten van drie jaar die via de selectiesystematiek van het DSM gaan en het voor langere tijd vastzetten van al bestaande individuele contracten van een bepaalde groep cliënten zoals dat gebeurd is bij bijzondere regeling voor oudere cliënten en cliënten met categorie B hulp. Van dat laatste mechanisme is gebruik gemaakt bij de berekeningen voor het Leids model. Wat er bij het Leids model (mits via 2A-procedure) in wezen gebeurt, is dat de bijzondere regeling verruimd wordt naar alle bestaande cliënten.
PvdA
49a. 49b.
N.a.v. vraag 18 PvdA: U geeft aan dat jaarlijks € 300.000 onderschrijding voor WMO-hulpmiddelen een gecombineerd effect is van aanbestedingsvoordelen (hulpmiddelen) en aanpassingen in beleid (woningaanpassingen). Zijn deze aanpassingen in het beleid het gevolg van landelijke bepalingen? Graag zie ik een opsomming tegemoet van de aanpassingen in beleid met daarbij per onderdeel de onderschrijding? Antwoord op 49 a en b: De onderschrijding op het vlak van de woningaanpassingen in 2010 bedroeg € 243.000. De beleidsaanpassingen op het gebied de Wmo-woningaanpassingen zijn een uitvloeisel van de lokale herijkingsoperatie Ruimte voor Nieuw Beleid uit 2007. In 2008 is besloten dat gemeente Leiden per 1 januari 2009 geen kleine woningaanpassingen meer verstrekt, die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt. Deze komen (net als in veel andere gemeenten in Nederland overigens) sinds 1-1-2009 voor eigen rekening van de cliënten. Het gaat hierbij om standaard verhoogde toiletpotten, handgrepen en wandbeugels en éénhendelmengkranen. Dit draagt naar schatting voor € 125.000 tot € 175.000 bij aan de onderuitputting. De onderschrijding op het vlak van de hulpmiddelen in 2010 bedroeg € 272.000. Van al deze onderschrijdingen wordt € 300.000 als structureel aangemerkt.
PvdA
50.
Maakt deze € 300.000 deel uit van geoormerkt geld? Antwoord: Neen.
PvdA
N.a.v. vraag 21 PvdA: Uw antwoord doet geen recht aan de gestelde vraag. Ik zal proberen deze vraag nog helderder te stellen: De totale middelen die besteed worden aan HbhH bestaan uit de cliënten die via het DSM (Aen B-Hulp) en de cliënten die via PGB hun eigen inkoop HbhH doen. Volgens uw eigen gegevens hebben wij het dan over 6.308.000 (cat. A) + 1.261.102 (cat. B)= 7.569.102 (cijfers uit tabel blz. 8 Notitie Model HbhH) + 1.117.000 (bedrag betaalde PGB's, cijfer beantwoording vraag 2 technische vragen PvdA) = 8.686.102 51.
U geeft aan een basisbudget te hebben voor HbhH van € 7.808.000. Betekent dit dat er momenteel reeds een overschrijding voor de totale uitgaven bij HbhH is van € 7.808.000 -/€ 8.686.102 = € 878.102?
12
Antwoord: Neen, het genoemde basisbudget voor hulp bij het huishouden is het basisbudget voor hulp bij het huishouden in natura en niet voor hulp bij het huishouden in totaal. PvdA
N.a.v. vraag 22 PvdA: U geeft aan dat de gemeente op dit punt nog inkomsten heeft uit het heffen van de Eigen Bijdrage. 52.
Kunt u het bijbehorende bedrag geven zodat het gehele budget helder en inzichtelijk is voor de raad? Antwoord: De inkomsten uit eigen bijdragen in 2010 bedroegen € 1.825.000. De inkomsten die de gemeente de afgelopen vier jaar in de jaarrekening heeft vermeld, fluctueren weliswaar aanzienlijk (2009 bijvoorbeeld: € 995.000), maar bedroegen gemiddeld per jaar € 1.410.000. De fluctuaties zijn ontstaan omdat de informatieverstrekking en betaling vanuit het CAK naar de gemeente soms aan de late kant was, waardoor het niet meer mogelijk was om de baten uitbetaald door het CAK in het eerste kwartaal van het jaar, maar die betrekking hadden op het voorgaande jaar, in het oorspronkelijke boekjaar op te voeren. In feite is de opbrengst aan de eigen bijdragen door de jaren heen stabiel te noemen. De inkomsten uit eigen bijdragen staan derhalve voor een bedrag van € 1.417.578 op de begroting.
PvdA
N.a.v. vraag 23 PvdA: U antwoord dat de in de notitie genoemde bedragen op bladzijde 21 alleen het beschikbare budget voor HbhH in natura bedragen. 53a. 53b.
Betekent dit daar er apart budget is voor HbhH in PGB vorm? Indien er voor de PGB's een apart budget is hoeveel bedraagt dit? Antwoord op 53a en b: Ja, er is binnen de werkbegroting een apart budget voor hulp bij het huishouden in PGB-vorm en deze bedroeg in 2010 € 993.000.
PvdA
Graag zou de PvdA meer inzicht willen hebben in het tot stand komen van het PGB. 54a. 54b.
Werkt u hier bij toekenning met een door de gemeente vastgesteld uurtarief? Zo ja, waar is dit uurtarief op gebaseerd? Antwoord op 54a en b: Ja, de gemeente werkt inderdaad met vastgestelde tarieven voor het PGB. Deze zijn vastgelegd in het gemeentelijke Wmo-besluit en in de bijbehorende toelichting is nader uitgelegd waarop Leiden haar tegemoetkomingen voor hulp bij het huishouden in de vorm van een PGB heeft gebaseerd. De gemeente heeft daarbij gekeken naar de hoogte van de PGB budgetten voor Huishoudelijke hulp zoals die al bestonden onder de AWBZ voor 2007, naar wat hulp bij het huishouden in natura de gemeente minimaal kost en wat een witte werkster kost. Deze combinatie heeft geleid tot de in het eerder gegeven antwoord genoemde bedragen.
PvdA
N.a.v. het antwoord op vraag 28 PvdA: 55.
Is er overwogen om een onafhankelijk klachtenpunt voor cliënten in te stellen? Antwoord: Dit onderwerp is in Leiden uitgebreid in discussie geweest tijdens de beginjaren van de Wmo en er is destijds besloten om niet een dergelijk onafhankelijk klachtenpunt in te stellen, maar dit te laten verlopen via de reguliere kanalen (de aanbieders zelf en het servicepunt zorg van de gemeente).
13
PvdA
56.
Per aanbieder verschilt de toegankelijkheid van hoe een klacht in te dienen. Kunt u (voor welk systeem er ook gekozen wordt) in het volgende contract met de aanbieders opnemen dat iedere cliënt een klachtenformulier moet krijgen bij het begin van de HbhH door de aanbieder en dat de aanbieder verplicht op de site moet opnemen hoe de klachtenprocedure werkt/hoe een klacht kan worden ingediend? Antwoord: Op basis van het huidige contract zijn aanbieders reeds verplicht een laagdrempelige klachtenprocedure te hebben. Uw suggestie om deze verplichting aan te vullen met de richtlijn dat elke cliënt bij start van hulp bij het huishouden standaard een klachtenformulier ontvangt en dat elke aanbieder haar klachtenprocedure begrijpelijk op haar website moet vermelden, vinden we interessant en zullen wij betrekken bij het sluiten van de overeenkomsten voor 2012 en verder.
PvdA
N.a.v. het antwoord op vraag 34 PvdA: Het was ons al bekend dat er geen begroting WMO bestond anders hadden wij deze vraag niet hoeven te stellen. Inderdaad hebt u op pagina 21 in noot 17 een indicatie gegeven van de totale uitgaven voor de hele WMO. Hiermee is echter de gestelde vraag niet beantwoord: 57.
Graag zien we een uitsplitsing tegemoet van het genoemde bedrag op pagina 21 in noot 17. Als u tot een indicatief totaal kunt komen, moet u ook kunnen uitleggen op basis waarvan u tot dit bedrag komt. Antwoord: De in de noot 17 genoemde bedragen zijn afkomstig uit de programmabegroting 2011: Te weten: de totale begroting 2011 voor Programma Welzijn en Zorg bedraagt € 39.740.000 (saldo voor resultaatbestemming), waarvan € 14.879.000 voor de individuele voorzieningen (bron: blz. 167 programmabegroting 2011). Uit programma 8 (sport, cultuur en recreatie) is de € 7.589.000 gehaald voor sport (blz. 153). En bij programma 7 (jeugd en onderwijs) valt € 1.632.000 voor opvoedingsondersteuning/jeugd (blz. 133) ook onder de Wmo.
PvdA
N.a.v. het antwoord op vraag 45 van de CU: U geeft hierin aan dat bij het aangepaste DSM systeem bij individuele contracten op cliëntniveau voor 3 jaar circa € 150.000 tot € 200.000 per jaar duurder zal zijn dan in het schema op pagina 21 voor de jaren 2012 tot en met 2014 is aangegeven. 58.
Kunt u in relatie tot dit antwoord de geschatte kosten van het Leids Model uitleggen waar ondanks de meerjarenovereenkomst maar een stijgende lijn van kosten van € 6.000 (2013), € 29.000 (2014) en € 48.000 (2015) worden opgevoerd? Antwoord: Dit hangt samen met het in het antwoord op vraag 3 reeds genoemde onderscheid tussen twee verschillende manieren van het sluiten van contracten op cliëntniveau en het vaststellen van de bijbehorende prijs. Namelijk enerzijds het via de selectiesystematiek van het DSM ter selectie aanbieden van hulpvragen van individuele cliënten, die niet onder de bijzondere regeling vallen. En anderzijds het voor een bepaalde groep cliënten vastzetten van al bestaande individuele contracten, zoals dat is gebeurd bij bijzondere regeling voor oudere cliënten en cliënten met categorie B hulp. In de optie het aangepaste DSM 2012 zit een mix van beide manieren (bij 60% van de cliënten is er een selectie per 2 jaar, bij 40% geldt de bijzondere regeling). In de optie Leids model ligt het zwaartepunt op de tweede manier, het indexeren van de bestaande prijs, omdat alle bestaande cliënten onder de bijzondere regeling komen en alleen nog nieuwe cliënten eenmalig via de selectiemanier gaan. Bij het aanpassen van de eerste manier van het sluiten van contracten op cliëntniveau (namelijk de selectie via het DSM niet meer jaarlijks maar tweejaarlijks doen), hebben we te maken met andere mechanismes dan bij de tweede manier van het sluiten van contracten op cliëntniveau. Bij het aanpassen van de selectie via het DSM gaan we er vanuit dat bij een langere contractduur aan de ene kant nog steeds geen sprake zal zijn van een automatische indexatie
14
van de prijzen bij de cliënten die via de selectie van het systeem blijven lopen, vanwege de vrije concurrentie. Aan de andere kant zullen de aanbieders, vanwege de lange contractduur voor hulpvragen, anders gaan bieden. De inschatting is dat door tweejaarlijkse selectie er sprake zal zijn van een daling in 2012 in de gemiddelde prijskorting (namelijk met circa 2%) en dus een hogere gemiddelde prijs (die stijgt bij categorie A vermoedelijk met circa € 0,40 per uur). In de jaren daarna gelijk blijft de korting gemiddeld op het niveau dat dan in 2012 is ontstaan. Het verschil in kosten tussen optie voortzetten DSM 2011 en de optie het aangepaste DSM 2012 komt vooral voort uit de mix van beide manieren van het sluiten van contracten op cliëntniveau en het vaststellen van de bijbehorende prijs, bij 60% van de cliënten wordt de selectie per 2 jaar en wordt de prijs gemiddeld € 0,40 hoger (van € 19,00 naar € 19,40). Bij de 40% van de cliënten in de bijzondere regeling stijgt het bestaande tarief (€ 19,00 in 2010) de komende jaren steeds met naar schatting 1,5% indexatie per jaar. De optie Leids model is gebaseerd op een ander mechanisme, want daar ligt het zwaartepunt op de tweede manier van het sluiten van contracten op cliëntniveau en het vaststellen van de bijbehorende prijs, namelijk de bestaande prijs plus indexatie. Dit maakt het verschil. Dit zorgt ervoor dat het Leids model ook duidelijk duurder is dan de optie van het DSM 2012 verder aangepast met contracten op cliëntniveau voor 2 jaar, maar wel goedkoper dan de alternatieve modellen. Bij de alternatieve modellen kost categorie A gemiddeld € 21 per uur in 2012 (en dit tarief kent de jaren daarna steeds een indexatie), terwijl het Leids model lager instapt (de bestaande gemiddelde prijs voor cat A is met een indexatie van 1,5% in 2011 € 19,29 en zal in 2012 circa € 19,57 zijn). Bij de verlenging van contracten van cliënten die via DSM gaan van één jaar naar twee jaar zal de daling van de gemiddelde prijskorting nog relatief gering zijn, maar bij toewijzingen voor drie jaar zal de daling een stuk groter zijn (circa 5% minder korting gemiddeld genomen en derhalve een stijging van gemiddelde prijs van ruim € 1 bij deze groep cliënten). Die inschatting is niet gewijzigd. Indien bij het DSM 2012 zou worden gekozen voor contracten op cliëntniveau van 3 jaar, dan zullen de kosten voor deze optie stijgen met € 150.000 tot € 200.000 per jaar (zie ook het eerdere antwoord op vraag 7 van ChristenUnie). Omdat uit de technische vragen over de toewijzingsduur een behoefte leek te bestaan bij meerdere raadsfracties om de toewijzingsduur via het DSM langer te maken dan de voorgestelde 2 jaar, is nagedacht over een alternatieve constructie die hetzelfde beoogt (een langere verbintenis tussen bestaande cliënt en aanbieder), maar die voor de bestaande cliënt wel de zekerheid geeft om de bestaande aanbieder te kunnen behouden, want dat is niet geval bij selectie via het DSM ook al zou die om de 3 jaar zijn. Dit heeft geleid tot de extra optie “Leids model”. Het klopt dat een DSM 2012 met een toewijzing voor 3 jaar in financiële zin niet veel zou afwijken van het Leids model. Maar de laatste heeft dus het voordeel van het door blijven lopen van de bestaande cliënt bij de bestaande aanbieder. Voor alle duidelijkheid: De kosten bij het Leids model ten opzichte van het huidige DSM of het aangepaste DSM 2012 niet stijgen met € 6.000 (2013), € 29.000 (2014) en € 48.000 (2015), maar met een hoger bedrag(het Leids model is in 2013-2015 € 100.000 tot € 200.000 per jaar duurder dan het aangepast DSM 2012). Uitgaande van het geraamde budget HbhH natura voor de komende jaren (rekenend met basisbudget van € 7,808 miljoen en groeiend met gemiddeld 1% acress per jaar) zijn dit de bedragen die extra benodigd zijn.
15