5 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Voorwoord Deze opdracht is uitgevoerd in het kader van een afstudeerproject in het 4 e jaar aan de Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein studierichting Bos- en Natuurbeheer. Het onderwerp van mijn afstudeerproject is ontstaan doordat zowel het werkterrein van de natuurbeheerder als het werkterrein van de brandweer mijn persoonlijke interesse heeft. De basis hiervan ligt bij het feit dat ik een aantal jaren bij het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding en bij Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe heb gewerkt. Daarnaast heb ik stage gelopen bij Staatsbosbeheer. Een ideale uitgangspunt om een dergelijk onderzoek op te starten. De volgende personen zou ik graag willen bedanken voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport:
Hans Hazebroek Hulpverlening Gelderland Midden, afd. rampenbestrijding, extern begeleider George Borgman Borgman adviesbureau, extern begeleider Giel Bongers Hogeschool Larenstein, docent, intern begeleider Gerard Koppers Nibra, bibliothecaris, steun en toeverlaat literatuurstudie Peter Verhallen Nibra, hoofd afdeling onderzoek, advies bij opstellen projectplan Eric Stalenhoef Hulpverlening Gelderland Midden, hoofd bureau operationele voorbereiding, advies Marijke Bentvelzen Hulpverlening Gelderland Midden, afd. rampenbestrijding, interview Arie Kleyer Koninklijke Landmacht ISK, interview en informatie bosbrandbestrijdingsvoertuigen Gerard Brouwer Brandweer Regio Utrecht, afdeling preventie, interview Herman van Dijk Brandweer Regio Utrecht, informatie oefeningen Bart Boers Nationaal Park De Hoge Veluwe, senior beleidsmedewerker, interview Willem van Ark Staatsbosbeheer, Boswachterij UgchelenHoenderloo, opzichter, interview Harald van den Akker Vereniging Natuurmonumenten, Nationeel Park Veluwezoom, interview Marcel Dellink Vereniging Natuurmonumenten, Montferland, boswachter toezicht en recreatie interview Ron Blom Landgoed Twickel, beheerder Gelderse Bezittingen, interview Ronald Kling Gemeente Arnhem, milieuhandhaving, advies praktijksituatie Christa van Kolfschoten CVK Fotografie, vormgeving en foto’s Tevens wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor alle steun en vertrouwen de afgelopen 4 jaren! Velp, mei 2005 Ester Stalenhoef-Willemsen 6 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Samenvatting Tot de jaren ‘70 was natuurbrandbestrijding vooral in handen van de eigenaren van natuurgebieden. De communicatielijnen rond natuurbrandbestrijding waren kort. Verschuiving van verantwoordelijkheden van natuurbrandbestrijding in deze periode heeft tot specialisatie van zowel de beheerder als de brandweer geleid. Dit resulteerde in een complexere samenwerking rondom natuurbrandbestrijding. Met het huidige natuurbeheer zijn de verschillende natuurbeheerders niet in de gelegenheid om aan alle preventieve wensen van de brandweer tegemoet te komen. Er worden wettelijke maatregelen geëist die niet reëel zijn binnen het huidige bos- en natuurbeheer en niet bijdragen aan de brandpreventie. In dit onderzoeksrapport staat de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Op welke wijze kan de communicatie tussen natuurbeheerders en brandweer voor, tijdens en na een natuurbrand, geoptimaliseerd worden?’ Om deze vraag te beantwoorden zijn er interviews afgenomen bij diverse natuurbeherende instanties en bij de brandweer. Verder zijn er diverse oefeningen bijgewoond en heeft er een literatuuronderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoek is gebleken dat geïnvesteerd moet worden in communicatie. Niet alleen op management (landelijk) niveau, maar ook en misschien juist, op de ‘werkvloer’. Dit betekent dat de reeds ingeslagen weg ‘Overleg Veluwe Massief’ enerzijds uitgewerkt moet worden naar een landelijk overkoepelend orgaan en anderzijds moet worden geïnvesteerd in een laagdrempelig overleg tussen de beheerders en de leiding van lokale brandweerkorpsen. Op landelijk niveau moeten onderstaande zaken verder worden uitgewerkt; Een gezamenlijk gedragen norm voor natuurbrandbestrijding. Les- en leerstof, waarin naast inzet techniek en tactiek van de brandweer ook aandacht moet zijn voor relevante zaken uit de bosbouw. Bevoegdheden beschrijven van natuurbeheerders rond natuurbrandbestrijding. Op lokaal niveau (bij voorkeur op het niveau van veiligheidsregio) moet vooral gecommuniceerd worden over zaken als; Calamiteitenplannen Bereikbaarheid Oefenen Aanschaf materieel Uitgangspunt bij het opstellen van deze nieuwe communicatiestructuur is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van alle betroken organisaties.
Descriptoren - natuurbrandbestrijding - bosbrand - beheerbrand
7 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Inhoudsopgave Voorwoord ...................................................................................................................................... 6 Samenvatting ................................................................................................................................... 7 Inhoudsopgave ................................................................................................................................ 8 1.1 Onderzoekskader ....................................................................................................................... 9 1.2 Probleemanalyse........................................................................................................................ 9 1.3 Probleemstelling ...................................................................................................................... 10 1.4 Onderzoeksvragen ................................................................................................................... 10 1.5 Werkwijze ............................................................................................................................... 11 2 HISTORIE NATUURBRANDBESTRIJDING ......................................................................... 12 2.1 inrichting/organisatievormen .................................................................................................. 12 2.2 Van groen naar rood ................................................................................................................ 14 3 DE MATERIE VUUR ............................................................................................................... 15 3.1 Eigenschappen van vuur.......................................................................................................... 15 3.2 Omschrijving van verschillende soorten natuurbrand ............................................................. 17 3.3 Beheerbrand ............................................................................................................................ 18 4 WETGEVING ............................................................................................................................ 19 4.1 Wetgeving natuurbrandbestrijding met betrekking tot de organisatie van de natuurbeheer ... 20 4.2 Wetgeving natuurbrandbestrijding met betrekking tot de organisatie van de brandweer ....... 22 5.1 Beheer...................................................................................................................................... 24 5.2 Beheerderscategorieën ............................................................................................................ 26 5.3 Invloed van geïntegreerd bos- en natuurbeheer op natuurbrandbestrijding ............................ 27 5.4 Belangen .................................................................................................................................. 27 5.5 Organisatie natuurbrandbestrijding vanuit de natuurbeheerders ............................................. 27 5.6 Maatregelen ............................................................................................................................. 28 5.7 Veiligheid en recreatie ............................................................................................................ 29 5.8 Externe communicatie ............................................................................................................. 29 6.1 Pro-actie .................................................................................................................................. 32 6.2 Preventie .................................................................................................................................. 32 6.3 Preparatie ................................................................................................................................. 33 6.4 Repressie ................................................................................................................................. 36 6.5 Nazorg ..................................................................................................................................... 37 6.6 Veiligheid ................................................................................................................................ 37 7 CONCLUSIES ........................................................................................................................... 39 8 AANBEVELINGEN .................................................................................................................. 41
Bijlagen 1 Interviews 2 Natuurbrand 3 Kaart Ecologische Hoofdstructuur 4 Onderzoek detectie TNO 5 Organogram brandweerinzet 6 Artikel inzet blushelikopter Luchtmacht 7 Kaart indeling brandweerregio’s 8 Literatuurlijst
8 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
1 INLEIDING In dit hoofdstuk zal worden toegelicht wat de aanleiding van mijn onderzoek is geweest. Verder zal de opzet en structuur van het onderzoek nader worden verklaard. Wanneer er in het onderzoeksrapport wordt gesproken over ‘communicatie’ dan wordt in eerste instantie bedoeld het communiceren tussen verschillende partijen. Op communicatie in de vorm van verbindingen/middelen zal niet nader worden ingegaan in dit rapport.
1.1 Onderzoekskader ‘Er moet een optimale natuurbrandbestrijding door structurele uitwisseling van informatie tussen deskundigen tot stand gebracht worden’. Binnen de natuurbeheerders organisaties en de organisatie van de brandweer zal niemand deze stelling tegenspreken. Uit de geschiedenis blijkt dat expertise op het gebied van natuurbrandbestrijding hoofdzakelijk wordt ontwikkeld in de jaren nadat een grote bosbrand heeft plaatsgevonden. Toch zijn er de laatste jaren wijzigingen doorgevoerd. Enkele voorbeelden hiervan zijn; het tot stand komen van risicokaarten, de aanschaf van modern materieel, afspraken met boeren voor de inzet van giertanks met water, een eenduidig aanspreekpunt aan de zijde van de natuurbeheerder en het regelmatig gezamenlijk oefenen. Ondanks verschillen in belangen kan optimalisering van de communicatie, structureel uitwisselen van kennis en het ontwikkelen van wederzijds begrip, een positieve invloed hebben op de kwaliteit van natuurbrandbestrijding (zie probleemanalyse). Mijn bekendheid met beide werkvelden leidde tot het beeld dat er een aantal zaken theoretisch goed geregeld zijn, maar praktisch niet optimaal werken. Dit onderzoek zal dienen als praktische vormgeving van deze veronderstelling, met als doel helderheid te verschaffen over verantwoordelijkheden van alle betrokkenen voor, tijdens en na natuurbrandbestrijding.
1.2 Probleemanalyse Tot de jaren ’70 was de bosbrandbestrijding nog in handen van één organisatie (zie hoofdstuk 2) en was er nauwelijks sprake van verschillende belangen, de communicatielijnen waren kort. Pas na de jaren ‘70 bleek dat communicatie over natuurbrandbestrijding niet zo van zelfsprekend was als men tot dusver gewend was. Doordat de verantwoordelijkheid voor natuurbrandbestrijding in deze periode was overgedragen aan de zojuist opgerichte regionale brandweerkorpsen veranderde dit evenwicht in belangen. Op het gebied van samenwerking tussen natuurbeheerder en brandweer hebben er de laatste jaren diverse ontwikkelingen plaatsgevonden. Ofschoon deze ontwikkelingen een positieve bijdrage leveren aan de samenwerking tussen natuurbeheerder en brandweer kunnen er signalen van verschil in communicatie worden opgepikt. Er lijkt sprake te zijn van een gebrek aan inzicht in elkaars organisatie rond natuurbrandbestrijding en er ontbreekt een structurele samenwerking.
9 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Wanneer het gaat om belangen rondom natuurbrandbestrijding lijkt er een verschil in belangen aanwezig te zijn; Voor de natuurbeheerder lijkt het belang van natuurbrandbestrijding veel meer verbonden met de natuurwaarde die in betreffend gebied heerst. Voorbeeld: belang van perceel inlandse eik meenemen in reddingsoperatie van mens en dier
Voor de brandweer lijkt dat belang in hoofdzaak verbonden met de veiligheid van mens en dier. Aansluitend op het voorgaande voorbeeld: het wel of niet ingrijpen in een brandend perceel inlandse eik hangt voor de brandweer onder meer af van het risico dat de belendende bewoonde percelen lopen
Deze verschillende invalshoeken hebben zowel hun invloed op de beheersmatige/ organisatorische kant als op de repressieve kant en zouden goed gecommuniceerd moeten worden om een betere afstemming mogelijk te maken.
1.3 Probleemstelling Dit leidt tot de volgende probleemstelling: ‘Op welke wijze kan de communicatie tussen natuurbeheerders en brandweer voor, tijdens en na een natuurbrand, geoptimaliseerd worden?’ Dit onderzoek gaat in op, preventie, preparatie, repressie en nazorg in de huidige situatie. Ook zullen er enkele aanbevelingen worden gedaan die leiden naar een duurzame samenwerking met wederzijds respect en begrip voor elkaars belangen.
1.4 Onderzoeksvragen In het onderzoeksrapport zullen de onderstaande drie vragen worden behandeld die tot doel hebben het formuleren van praktische oplossingen ter verbetering van de communicatie tussen natuurbeheerder en brandweer: met als doel zoveel mogelijk kwalitatief hoogwaardige natuur te behouden met minimale inspanningen. 1. Hoe liggen de belangen rond natuurbrandbestrijding en wat zijn de wensen/ eisen vanuit de brandweer en vanuit de natuurbeheerder voor een optimale natuurbrandbestrijding? 2. Hoe is de informatievoorziening tussen natuurbeheerder en brandweer geregeld in de huidige situatie? 3. Hoe kan de communicatie tussen beide werkvelden worden geoptimaliseerd zodat de brand effectief bestreden kan worden zonder onnodig verwoesting van het gebied / onnodige inzet van materieel brandweer? Dit onderzoeksrapport zal zich vooral richten op informatievoorziening en communicatie tussen natuurbeheerder en brandweer. Onderwerpen die betrekking hebben op techniek en tactiek zullen inhoudelijk enkel ter onderbouwing worden behandeld.
10 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
1.5 Werkwijze Om inzicht te creëren in de huidige situatie van samenwerking tussen beheerder en brandweer op het terrein van natuurbrandbestrijding, heeft er literatuurstudie plaatsgevonden, zijn er interviews gehouden en oefeningen bijgewoond. Op basis van de verkregen informatie worden er aanbevelingen gedaan voor de toekomstige ontwikkelingen binnen dit segment met als hoofddoelstelling een optimale communicatie tussen beheerder en brandweer.
Via de interviews die zijn afgenomen binnen de groep beheerders en de brandweer wordt aangetoond hoe momenteel de samenwerking in de praktijk is en hoe deze er optimaal uit ziet. De interviews zijn, volgens van te voren opgestelde vragenlijsten afgenomen en verdeeld in een onderzoek naar gedragscode versus praktijk van de verschillende natuurbeheerders (bijlage 1A) en die van de brandweer (bijlage 1B) voornamelijk rond de Veluwe. In dit rapport wordt diverse keren verwezen naar relevante literatuur, meer details hierover zijn te vinden in de literatuurlijst in de laatste bijlage. Uiteindelijk zal het onderzoeksrapport worden gepresenteerd tijdens een colloquium in juni 2005. Figuur I: natuurbrand Koningsweg 1976
11 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
2 HISTORIE NATUURBRANDBESTRIJDING
Al sinds mensenheugenis wordt er brand gemaakt en bestreden. Naarmate de bevolking toenam, werd ook de organisatie van brandbestrijding omvangrijker. Evenals de verandering in beheer van natuurgebieden is ook de brandbestrijding in natuurgebieden door de jaren heen aan verandering onderhevig. Deze verandering in natuurbrandbestrijding varieert van ontwikkeling in materieel, verandering in communicatiestructuur tot het dragen van verantwoordelijkheden.
2.1 inrichting/organisatievormen Er is in het verleden vanuit de overheid veel aandacht besteed aan het ‘heropvoeden’ van de mens wanneer het gaat om brandgevaar. Bosbouwtechnisch gezien had de beheerder tot taak om jong bos af te zonderen door aanleg van brandsingels, traa’s, akkers of grasland wanneer deze aan andere brandbare bossen of heidevelden grensden. De bedrijfsregeling voor dennenbossen bestond in vele gevallen uit een vorm van inrichting, waarbij ouderdomsklassen elkaar zoveel mogelijk in niet te grote complexen afwisselden.
Een voorname taak die bij de beheerder (destijds houtvester genoemd) vooral in het voorjaar en zomer lag, was een grote waakzaamheid, zodat hij samen met zijn personeel, wandelaars kon waarschuwen. De houtvester had de leiding in de bestrijding van de bosbrand (bron: Bosbrand, M. de Koning)
Figuur II: de boswachter in zijn rol van brandwacht
12 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Er werden diverse brandtorens geplaatst en werd er gebruik gemaakt van verrekijker, kaarten, windroos en telefoons waarmee ze in verbinding stonden met de woning van de beheerder/houtvester. (bron: Nederlandsche Heidemaatschappij) Figuur III: houtvesterswoning in Utrecht
Vanaf 1930 was de preventie van branden in natuurterreinen opgedragen aan de Regionale bosbrandweerorganisaties. ‘De Veluwse’, ‘De Utrechtse’, ‘De NoordBrabantse’ en ‘De Overijsselse’ werden opgericht, waaraan gemeenten (soms met een bosbrandweer), eigenaars of gebruikers van bos en heide deelnamen. In sommige gemeenten werd de plaatselijke bosbrandweer opgenomen als onderdeel van de gewone brandweer. Politie, boswachters, jachtopzieners van landgoederen of buitenplaatsen werden zoveel mogelijk ingeschakeld. WOII heeft veel veranderd. De bezetters lieten uit eigen belang alle Nederlandse natuurgebieden gedetailleerd in kaart brengen. Met dit kaartmateriaal werden er brandbestrijdingsplannen gemaakt om te voorkomen dat de verspreid door het land aanwezige munitiedepots gevaar liepen om verloren te gaan tijdens een natuurbrand (bron: Nibra bibliotheek).
Na de oorlog heeft de hoofdafdeling ‘Bosbouw’ van de Stichting Landbouw de taak gekregen om binnen het hele land meer eenheid te brengen in de organisatie van de bosbrandweer en om de werkzaamheden te coördineren. Zij voerden het logo van de rode haan (bron: M. de Koning).
13 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
2.2 Van groen naar rood Communicatie was niet een echt ‘hot item’ tot de jaren ’70 doordat de natuurbrandbestrijding tot die tijd in handen was van de bosbrandweerverenigingen bestaande uit ‘groen’ personeel. De kennis over het natuurgebied werd hierdoor optimaal benut tijdens de natuurbrandbestrijding en tijdens de voorbereidingen. Vanaf de jaren ‘70 zijn de taken rond de inzet van natuurbrandbestrijding volledig overgedragen aan de brandweer. In deze tijd werd de regionale brandweer opgericht en kreeg de verantwoordelijkheid voor natuurbrandbestrijding. De rol en positie van de regionale brandweer ging ten koste van de bevoegdheden van de bosbrandcomités. Met deze verandering rond natuurbrandbestrijding verdween de ‘vanzelfsprekende’ inbreng aan informatie van de beheerder en verdween de korte communicatielijn. Sindsdien richten de bosbrandweerorganisaties hun aandacht op terreinbewaking, signalering en melding van branden. Aan het eind van de jaren ‘70 is men in de beboste regio’s overgegaan op vliegtuigsurveillance. Deze manier van surveillance is echter een kostbare aangelegenheid. Om deze reden wordt er gezocht naar een andere moderne oplossing in de vorm van optische en geautomatiseerde systemen, als aanvulling op de dagelijkse surveillance door de boswachter in droge perioden.
14 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
3 DE MATERIE VUUR Om inzicht te verschaffen in soorten natuurbrand waar de brandweer én natuurbeheerder mee te maken kunnen krijgen, volgt hieronder een beknopte uitleg over de eigenschappen/werking van vuur, specifiek natuurbrand gerelateerd. (bron: bosbrand, Commissie Voorlichting en Propaganda Bosbrandweer en Bosschap)
3.1 Eigenschappen van vuur
Figuur IV
Gedurende het voorjaar en zomer valt er weinig neerslag en is er sprake van een relatief lage luchtvochtigheid, door de wind droogt alles sneller uit. De vegetatie is droog omdat de sapstroom nog niet op gang is gekomen en de strooisellaag op de bodem droogt uit. De heide is in deze periode een aaneenschakeling van hele droge vegetatie, welke laat in het voorjaar pas uitloopt. Daarnaast bestaat een groot deel van de ‘heidevegetatie’ de laatste jaren, door verzuring, uit dor gras. Er komen statistisch gezien in Nederland jaarlijks meer natuurbranden voor in heide met vergrassing als bosbranden. (bron: Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe) Figuur V: vergelijking aantal branden met hoeveelheid neerslag
15 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Een heidebrand ontwikkelt zich in hoofdzaak in de richting van de wind en minder snel zijwaarts en slechts in geringe mate tegen de wind in. Bij compleet windstil weer zal het vuur zich in een cirkel ontwikkelen, dit komt in de praktijk nauwelijks voor. De rook van brandende heide is lichtgrijs van kleur; wanneer er op de heide vliegdennen voorkomen, is de rook op die plaatsen donker en zwart door het verbranden van hars en etherische oliën. Bij zwakke wind zal, door de grote hitte die ontwikkeld wordt, een opstijgende luchtstroom ontstaan. Dit heeft tot gevolg, dat uit de omgeving lucht naar de brand toe wordt gezogen. Dit verschijnsel kan gepaard gaan met plotselinge verandering van windsterkte en windrichting, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan en het bluswerk meer moeite kost.
Bij bossen geldt hetzelfde, in naaldbos zal dit fenomeen echter eerder plaatsvinden dan in loofbos. In naaldbos is er sprake van weinig ondergroei, maar de strooisellaag is veel brandbaarder (verteerd minder snel en bevat veel, zeer brandbare, hars). In jong dennenbos dragen de stammen van de bomen veel droge takjes (Zie bijlage 2 voor meer details over brandbaarheid). De ontwikkeling van een bosbrand, gekenmerkt door donker gekleurde rook, kan afhankelijk van houtsoort, leeftijd, stamaantal en ondergroei of dood materiaal op de grond, zeer variëren. In jonge aanplant met nog enige ondergroei verloopt de brand als in een heideveld. In bos ouder dan 10 jaar waar al een gesloten bosvegetatie is ontstaan, kan het vuur hoog en fel oplaaien. Een brand in bossen ouder dan 25 jaar, waarin al enige dunningen zijn uitgevoerd en de stammen over 3 à 5 meter lengte vanaf de grond takvrij zijn, kan snel uitgewoed zijn via de ondergroei, de bomen blijven vaak gespaard.
Figuur VI: Oorzaken van brand
16 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
3.2 Omschrijving van verschillende soorten natuurbrand Natuurbrand is een algemene term voor de verschillende typen brand die er in de natuur kunnen plaatsvinden. Hieronder volgt een omschrijving van de verschillende wijzen waarop het vuur zich binnen een natuurgebied kan voortplanten. Grondvuur verplaatst zich onder de oppervlakte van de bodem in de humuslaag. Bij brand in bossen met een dikke turfachtige strooisellaag, kan het vuur als het ware ondergronds voortwoeden. Het vuur gloeit onder de oppervlakte verder door, terwijl het aan de oppervlakte geblust lijkt, omdat het vuur op de rook na niet zichtbaar is. Ook in veenachtige gronden, waarin bij droogte scheuren ontstaan, kan het vuur soms lang doorsmeulen en is vaak zeer hardnekkig en moeilijk te blussen. Bekend waren voorheen de veenbranden in de Peel en Drenthe. Ook het smeulende vuur van een met zand gedoofd kampvuur kan dagen later door de wind weer ontbranden. Het kan uren, soms dagen duren voordat het vuur uit is en de bodem weer is afgekoeld. Loopvuur verplaatst zich over de bodem en vindt brandstof in het strooisel, soms met fijn takhout, heide en grassen. Het kan zich bij krachtige wind snel verplaatsten. Loopvuur kan zich ontwikkelen tot een kroonvuur als de onderste takken van de bomen laag genoeg zijn en de hitte opbouw hoog genoeg. Ook moet de brand een verblijfsduur hebben onder de bomen die lang genoeg is om de dikkere takken te laten ontbranden, dood hout verhoogt deze verblijfsduur. De lucht die over de brand strijkt wordt heet en droogt de aarde ervoor uit. Vooral tegen een helling op kan het vuur zich snel uitbreiden. Boven de brand stijgt de warm geworden lucht op, het gevolg is dat de brand lucht aanzuigt waardoor meer wind ontstaat. Gedurende een felle brand wisselt daardoor de windrichting nog wel eens en daarmee ook de richting waarin de brand zich uitbreidt. Wanneer er sprake is van een zeer droge periode en er veel wind staat, waaien er vanuit het loopvuur vonken op. Die vonken kunnen (vooral in naaldbossen, maar ook wel in loofbossen met berk) het vuur doen overslaan naar de kronen. Kroonvuur wordt vooraf gegaan door een loopvuur, waardoor de kronen worden verwarmd. Bij kroonvuur in naaldhoutbossen ontstaat steeds een zwarte rook, die bij een matige of sterke wind de verkenning en de bestrijding van het vuur vanaf de grond bemoeilijkt. Onder deze omstandigheden laait het vuur hoog op en wordt een regen van vonken meegevoerd, waardoor zelfs op grote afstand van de brand nieuwe vuurhaarden kunnen ontstaan. In oudere bossen kan het voorkomen, dat het vuur zich door de kronen voortplant, terwijl het brandbare materiaal op de bodem niet ontvlamd. Onder deze omstandigheden kunnen zelfs brede wegen niet voorkomen dat het vuur naar naast gelegen percelen overslaat. Kronenvuur zorgt vaak voor nieuwe vuurhaarden wat de bestrijding erg moeilijk maakt. Vliegvuur is potentieel de meest gevaarlijke vorm van bosbrand. Vliegvuur verspreidt zich via brandende of gloeiende sintels die op grote afstand weer neer komen en een nieuwe brand stichten. Al deze kleine brandjes komen weer samen en vormen zo een nog grotere brand. De afstand die de sintels af kunnen leggen is groot (50 tot wel 350 meter). 17 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Een vuurstorm komt alleen voor onder extreme omstandigheden. In Nederland is hiervoor vaak de luchtvochtigheid te hoog en de windsnelheid te laag. Verder kunnen de beginnende natuurbranden meestal niet groot genoeg worden om tot een vuurstorm aan te wakkeren. Onderzoek (bron: Nibra publicatiereeks 2001) heeft uitgewezen dat er in Nederland per jaar gemiddeld slechts tien dagen zijn met zodanige omstandigheden dat er een risico is dat een zich uitbreidende brand onbeheersbaar wordt.
3.3 Beheerbrand De verschillende natuurbeheerders hebben ieder hun eigen visie op natuurbrandbestrijding. In de praktijk blijkt dat de meeste beheerplannen uiteindelijk worden gestuurd door de publieke opinie. Uit de interviews (zie bijlage 1) blijkt bijvoorbeeld dat meerdere beheerders interesse hebben in beheerbranden. Een vegetatiedeskundige kan onderbouwen dat natuurbrand niet ongunstig hoeft te zijn voor de natuur. Zonder gedegen voorlichting zal de publieke opinie er echter voor blijven zorgen dat selectief laten afbranden tijdens een natuurbrand of zelfs geplande beheerbranden niet haalbaar zijn. En dat terwijl een beheerbrand juist zeer gunstig kan zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de natuur. Bovendien biedt de uitvoering van een beheerbrand een uitstekende oefening tot samenwerking van beheerder en brandweer. Op dit moment streven de Nederlandse natuurbeheerders allen echter het zelfde doel na als de brandweer: ‘Het zo snel mogelijk blussen van het vuur’. (bron: bezoek aan National Park New Forrest voorjaar 2004, gesprek met beheerder).
Zelfs tijdens de bestrijding van een natuurbrand kan er gestuurd worden op natuurbeheer, mits de communicatie tussen beheerder en brandweer optimaal is. Hierbij staat ten allen tijden de veiligheid voorop. Indien zich de situatie voordoet kan er bijvoorbeeld besloten worden voor het selectief laten afbranden van een bepaald deel, met een relatief lage natuurwaarde. Zo ontstaat er meer tijd om het vuur elders door middel van een stoplijn van blusvoertuigen op te wachten en blijft kostbare natuur gespaard. Figuur VII: Beheerbranden in New Forrest
18 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
4 WETGEVING In dit hoofdstuk zal de wetgeving met betrekking tot natuurbrandbestrijding worden beschreven. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) is verantwoordelijk voor het bos en bosbeleid in Nederland. De brandweer is gedeeltelijk verantwoordelijk voor de voorbereiding op rampen en zware ongevallen (bron: brandweerwet 1985) waaronder natuurbrandbestrijding. Om deze reden is dit hoofdstuk opgedeeld in een deel dat betrekking heeft op de organisatie van de natuurbeheerder en een deel op de organisatie van de brandweer. Dit alles wordt vooraf gegaan door een korte uiteenzetting over de verandering in maatschappelijk denken.
Verandering maatschappelijk denken In de afgelopen decennia is het maatschappelijk denken over natuurontwikkeling drastisch gewijzigd. Tot de jaren ‘70 was het natuurbeleid in Nederland vooral gericht op instandhouding van een stabiel en kleinschalig mozaïek van natuurgebieden en leefmilieus voor wilde flora en fauna. Er was echter geen sprake van uitbreiding, wel van inkrimping en afbrokkeling door stedenbouw en uitbreiding industrie. De laatste jaren is de belevingswaarde van bos gestegen voor wat betreft natuur en recreatie minstens zo belangrijk (bron: Provincie Gelderland). Bos vormt de hoofdmoot van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (zie bijlage 3). De beleidsvormers hebben de doelen in kaart gebracht en uitgewerkt in concrete natuurgebiedsplannen. De visie op Ruimtelijke Ordening, Milieu en Recreatie bestaat uit; vergroting van het oppervlakte natuurgebied, tegengaan van versnippering door het creëren van ecologische verbindingszones en het creëren van natuurgebieden die zichzelf zoveel mogelijk kunnen reguleren. Door ecologische verbindingszones ontstaan er weer grotere aaneengesloten natuurgebieden waar de natuur meer de vrije hand krijgt. Er wordt gestreefd naar een gemengd bos met een Potentieel Natuurlijke Vegetatie (PNV), een vegetatie die van oudsher op deze bodems voorkomt. Deze manier van beheer heet geïntegreerd bos- en natuurbeheer. Doordat bosgebieden waar geïntegreerd beheer wordt toegepast, in omvang toenemen, zal het aandeel houtakkers met monoculturen afnemen. Er wordt binnen geïntegreerd bos- en natuurbeheer gestreefd naar meer staand en liggend dood hout in het bos. Door gaten in het kronendak te maken van ongeveer anderhalf keer de boomhoogte worden verjongingsvlakten gecreëerd voor spontane verjonging. Er zal tevens meer openheid zijn door meer overgangszones van open terrein naar bos. Het herstellen van oude stuifzanden en heideterrein valt ook onder deze wijze van beheer.
19 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
4.1 Wetgeving natuurbrandbestrijding met betrekking tot de organisatie van de natuurbeheer Historisch gezien zijn er diverse wetgevingen geweest die direct of indirect te maken hebben gehad met natuurbrandbestrijding. Enkele voorbeelden hiervan zijn; De ‘spoorwegwet’ van 1875, met één van de eisen het isoleren van de spoorbaan en het planten van niet brandbare houtsoorten op gronden die tot de spoorweg behoren; De ‘Boswet’ van 1922, met als eis dat er in bossen en andere houtopstanden gelegen in de nabijheid van een spoor-, of tramweg voorzorgsmaatregelen werden genomen. De ondernemer van een spoor-, of tramdienst was verplicht tot vergoeding van de schade veroorzaakt door brand in bossen en andere houtopstanden gelegen in de nabijheid van de spoor-, of tramweg; in de gemeentewet werd de bevoegdheid van de burgemeester bij brand vastgesteld, hij voerde het opperbevel; Het ‘Besluit bos-, heide- en veenbranden’ van 12 juni 1941 en de beschikking bosbrandweer van 23 april 1946 regelde onder meer de organisatie en intercommunale samenwerking (bron: Bosbrand, M. de Koning). Na de oorlog heeft de Overheid zich bij het bosbeleid gericht op het aangeven van toetsbaar beleid op hoofdlijnen. Hierbij wordt momenteel gebruik gemaakt van een aantal wetten, zoals: de ‘Boswet’, ‘Natuurbeschermingswet’, ‘Wet Openluchtrecreatie’, ‘Natuurschoonwet’, ‘Landinrichtingswet’ en de ‘Flora & Faunawet’. Daarnaast zijn er een aantal algemene wetten van toepassing, als: ‘Wet op de Ruimtelijke Ordening’, ‘Wet Milieubeheer’, ‘Ontgrondingswet’ en de ‘Wet op de Waterhuishouding’. Het ‘Structuurschema Groene Ruimte’ geeft met betrekking tot het onderwerp bos enkele beleidsuitgangspunten aan. Eén daarvan is het uitgangspunt dat het beleid gericht is op het instandhouden van bestaand bos, door bescherming via de ‘Boswet’ (1961) en via planologische veiligstelling (houtlevering en recreatie). Alle houtopstanden buiten de bebouwde kom vallen hieronder. Vanuit de ‘Boswet’, is op grond van de ‘Wet op de Bedrijfsorganisatie’, het Bosschap ingesteld. Bij het Bosschap staan alle ondernemingen geregistreerd met een beboste oppervlakte > 5 ha. Het Bosschap is bevoegd om nadere regels betreffende de bosbouw vast te stellen. Vanuit deze bevoegdheid heeft het Bosschap dan ook een ‘Bosbrandverordening’ vastgesteld waarin regels zijn opgenomen met betrekking tot de inrichting van bosgebieden.
20 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
De ‘Wet Openlucht Recreatie’ bevat op dit moment nog directe en indirecte regelgeving ten aanzien van het nemen van preventie en preparatieve maatregelen. Het doel is om risico’s op en vanaf een kampeerterrein in of nabij een bosen natuurgebied zo klein mogelijk te houden en de gevolgen van een eventuele brand te beperken. Op grond van de ‘Boswet’ zijn er geen brandpreventieve maatregelen af te dwingen. De boswet zal eerder brandpreventieve maatregelen in de weg staan of bemoeilijken. Voorschriften die voortkomen uit nationale regelgeving gericht op brandpreventieve maatregelen, kunnen door de hogere wetgeving zoals de ‘Habitatregeling’ worden tegengehouden. Zeker wanneer deze de bescherming van de belangen van wilde flora en fauna nadelig zouden kunnen beïnvloeden. bron: Regelgeving in relatie tot brandpreventie, natuurbrandbestrijding en recreatieve voorzieningen, onderzoek Gemeente Arnhem febr.’02
In het ‘Bosbeleidsplan’ heeft de overheid aangegeven hoe men tot 2020 wil omgaan met bossen en bosbouw. In de figuur hieronder staat uitgebeeld hoe het bosbeleid zich verhoudt tot overig beleid. In het ‘Bosbeleidsplan’ (1994) wordt als hoofddoelstelling van het bosbeleid genoemd; ‘het bevorderen dat het bos in Nederland naar kwaliteit en omvang zo goed mogelijk tegemoet komt aan de in de samenleving bestaande wensen ten aanzien van de functievervulling van het bos’.
Figuur VIII: Bosbeleid 21 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
4.2 Wetgeving natuurbrandbestrijding met betrekking tot de organisatie van de brandweer Historisch gezien zijn er diverse wetgevingen geweest die direct of indirect te maken hebben gehad met natuurbrandbestrijding zoals genoemd in § 4.1. De brandweer werkt momenteel in hoofdzaak met een wetgeving die speciaal voor de brandweer is opgesteld de ‘Brandweerwet 1985’. Volgens de ‘Brandweerwet’ is de brandweer verantwoordelijk voor de voorbereiding op rampen en zware ongevallen waaronder natuurbrandbestrijding. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is onder meer verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in Nederland. Dit omvat onder andere de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de brandweer, de bestrijding van rampen en zware ongevallen. Hier komen 3 wetten uit voort: de ‘Brandweerwet’, de ‘Wet rampen en zware ongevallen’ en de ‘Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen’. Deze drie wetten zijn gebaseerd op het principe dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. De gemeente is wettelijk verplicht tot samenwerking op regionaal niveau. Naast het verlenen van bijstand zijn de regionale brandweerkorpsen belast met de organisatie van coördinatie van de bestrijding van rampen en zware ongevallen. In de ‘Brandweerwet’ wordt niet specifiek ingegaan op ‘natuurbrandbestrijding’ als zodanig. Naast de ‘Brandweerwet’ maakt de brandweer wanneer het gaat om natuurbrandbestrijding ook gebruik van een aantal andere wetgevingen. Een aantal voorbeelden hiervan zijn; Het ‘Bouwbesluit’, de ‘Bouwverordening’, de ‘Algemene plaatselijke verordening’ en de ‘Brandbeveiligingsverordening’. Het ‘Bouwbesluit’ bevat geen directe regels aangaande het voorkomen van brand in bos- en natuurgebieden. De ‘Model-bouwverordening’ bevat geen directe regelgeving ten aanzien van brandpreventieve maatregelen in bos- en natuurgebieden. wel indirecte regelgeving die toeziet op het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van een brand op particuliere en commerciële erven nabij of in bos- en natuurgebieden. de bouwverordening kan per gemeente afwijken. Middels de ‘Algemene plaatselijke verordening’ zijn er preventieve maatregelen af te dwingen. Het college kan daarnaast aanvullend voorschriften opnemen in de APV die een directe werking hebben op brandpreventie. De APV blijft een plaatselijke verordening, per gemeenten kunnen er verschillen ontstaan. Dit komt eenduidigheid en daardoor de duidelijkheid voor de burger niet ten goede. Indirect kan er regulerend worden opgetreden bij droppings en overige evenementen middels het opnemen van extra voorschriften in de vergunningen en ontheffingen ten tijde van droogte. De ‘Brandbeveiligingsverordening’ bevat directe regelgeving aangaande het nemen van brandpreventieve maatregelen in bos- en natuurgebieden hoewel de regelgeving niet eenduidig/actueel is. De regelgeving kan per gemeente afwijken. bron: Regelgeving in relatie tot brandpreventie, natuurbrandbestrijding en recreatieve voorzieningen, onderzoek Gemeente Arnhem feb.’02
22 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
4.3 Wetgeving en samenwerking In de bestaande wetgeving staat vermeld dat zowel natuurbeheerders (veiligheid) als de brandweer (brandweerwet) verantwoording moet dragen voor natuurbrandbestrijding. Een reden temeer voor een optimale samenwerking tussen beide partijen. Theoretisch gezien lijkt een samenwerking tussen natuurbeheerder en brandweer goed op elkaar afgestemd. Hulpverlening Gelderland Midden is bezig met de ontwikkeling van protocollen natuurbrandbestrijding. Men is begonnen met het ontwikkelen van het operationele gedeelte en zal dit de komende periode aan gaan vullen met praktische zaken zoals structurele overlegvormen op verschillende niveau’s. Naast het overleg van het Veluwe Massief voeren de beheerders en de brandweer in de preparatieve en preventieve fase nog géén structureel overleg met elkaar (zie bijlage 1). Voorheen was dit overleg er wel via het Veluws Bosbrandweer Comité. De bestaande wetgeving is echter niet afgestemd op naleving van de eisen die gesteld worden voor natuurbrandbestrijding aan het inrichten van natuurterreinen. Afstemming van inrichting gebeurt dus voor een groot deel op vrijwillige basis van de natuurbeheerder en vergt daarom een optimale communicatie tussen beheerders en brandweer. Ook de gemeente en provincie zullen actief deel moeten nemen aan het promoten van een samenwerking van o.a. beheerders en brandweer. Een voorbeeld hiervan is het rapport ‘Veluwe 2010’ met hierin het natuurbeleid voor de komende jaren, dat tot stand is gekomen zonder inbreng van de brandweer (bron: afdeling rampenbestrijding HGM).
23 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
5 WERKWIJZE NATUURBEHEERDER In dit hoofdstuk zal de voor natuurbrandbestrijding relevante werkwijze binnen de organisaties van de verschillende Nederlandse natuurbeheerders worden besproken. Om een beter beeld te krijgen van de denkwijze, visie, beleid en doelstellingen van de verschillende natuurbeherende instanties rondom natuurbrandbestrijding zijn er interviews afgenomen aan de hand van vooraf opgestelde vragenlijsten. Er is gekozen voor interviews met zo veel mogelijk verschillende eigenaarcategorieën, zoals Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Landgoed Twickel en Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Uit deze interviews is informatie gedestilleerd welke o.a. is verwerkt in dit hoofdstuk (zie bijlage 1A).
5.1 Beheer Beheer kan worden opgevat als: ‘het tot stand brengen van randvoorwaarden die nodig zijn om de functievervulling van het bos aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen’. Al eeuwen geleden ontstonden er door overbegrazing van schapen in de bossen en struwelen, plaggen en ontbossing (van met name eiken) op de huidige Veluwe ‘woeste gronden’ bestaande uit heidegronden en zandverstuivingen. Het zand vormde een bedreiging voor de omliggende dorpen. In de 19 e eeuw werden grote delen van de zandgronden door de Heidemaatschappij geschikt gemaakt voor landbouwgronden. Eind 19e eeuw heeft de overheid door oprichting van Staatsbosbeheer, ervoor gezorgd dat die delen van de woeste gronden die niet meer geschikt waren voor de landbouw, werden vastgelegd door middel van aanplant van o.a. grove den. Deze grove den werd gebruikt voor de mijnbouw. De structuur van de aangeplante percelen was rechtlijnig om het hout eenvoudig af te kunnen voeren. Sinds de jaren ’70 is de wijze van beheer van natuurgebieden sterk veranderd. Vooral in gebieden waar houtproductie niet langer de primaire doelstelling is, wordt zowel vanuit kostenoogpunt als uit het oogpunt van de vergroting van natuurwaarden, het menselijk ingrijpen tot een minimum beperkt. Door modern terreinbeheer en geïntegreerd bosbeheer in het bijzonder, verandert de samenstelling en diversiteit van natuurgebieden. Met het toelaten van meer inheems loofhout (PNV=potentieel natuurlijke vegetatie) zal de natuurwaarde aantoonbaar groter worden.
24 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Geïntegreerd bosbeheer Het Nederlandse bos is aan het begin van deze eeuw aangelegd met de opvattingen van toen. Dit bos beantwoordt niet meer aan de wensen van de boseigenaar en de maatschappij. Met de keuze voor de beheersmethode ‘geïntegreerd bosbeheer’ zal het bos een hoge natuurwaarde krijgen en tevens interessant zijn voor de recreatie en de houtproductie. Geïntegreerd bosbeheer is de nieuwe bosbeheersvorm voor Nederland. Deze richt zich op het vergroten van de natuurwaarden en het verbeteren van de recreatiekwaliteit van het bos, in combinatie met een daarop afgestemde en economisch interessante houtproductie. Natuurlijke processen zijn uitgangspunt voor geïntegreerd bosbeheer, wat resulteert in kleinschalige ingrepen en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke verjonging. Met geïntegreerd bosbeheer komen grote kaalslagen niet meer voor. Eind 19e eeuw, eerste helft 20e eeuw was het doel van het bosbedrijf overwegend economisch bepaald en werd het bos dan ook vanuit die invalshoek beheerd. ‘geld verdienen met houtproductie’ was toen het motto. Het bos werd daartoe aangelegd in monocultuur (één soort), die in één keer werd gekapt. Dit type ‘kaalslagbedrijf’ wordt in het grootste deel van het Europese bos nog steeds toegepast (bijvoorbeeld in de Ardennen en in het Zwarte Woud). Hoewel geïntegreerd bosbeheer al veel langer bekend is als beheersvorm, pasten slechts weinig boseigenaren het aanvankelijk toe. Er ontstond bij de boseigenaren echter een groeiende onvrede over kaalkapbossen vanwege het feit dat dit maar één product opleverden en dat deze gevoelig waren voor calamiteiten als windworp en bosbrand. Bovendien begon de Nederlandse bevolking de bossen in de jaren ’60 en ’70 saai te vinden en vroeg ze om meer aandacht voor de natuurkwaliteit en de recreatie mogelijkheden ervan. Het maatschappelijke debat hierover eind jaren ’80 resulteerde erin, dat de overheid en het bosbedrijfsleven zich voorstander verklaarden van ‘geïntegreerd bosbeheer’, waar in de verschillende functies van het bos op een evenwichtige wijze worden verweven. Met de invoering van geïntegreerd bosbeheer zal het Nederlandse bos de komende decennia gaan veranderen van een bos bestaande uit opstanden van één boomsoort en één leeftijd, naar een kleinschalig en gevarieerd bos waarin inheemse boomsoorten het beeld bepalen en individueel gemengd voorkomen. Karakteristiek zullen ook de leeftijdsverschillen zijn en de grotere variatie in bosstructuur. Bron: Nederlands bos in beeld, Stichting Probos, 2000 25 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
5.2 Beheerderscategorieën Door middel van het bosbeleidsplan wordt door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) het beheer van de natuurgebieden vastgelegd. Het beheer van de natuurgebieden in Nederland is in handen van diverse natuurbeherende instanties zoals ; overheden, natuurbeschermende organisaties, particulieren enz. Zij hebben allemaal een verschillende visie en hiermee samenhangende doelstellingen wanneer het gaat om natuurontwikkeling, houtproductie en recreatie (zie figuur IX).
Staatsbosbeheer Andere Overheden, zoals; Provincie en Gemeenten Natuurbescherming Organisaties Overige particuliere bezittingen Totaal oppervlak aan bos in Nederland
107.000 ha 50.000 ha 44.000 ha 134.000 ha 335.000 ha
Figuur IX: Overzicht eigendom Nederlandse bossen
Doordat er relatief weinig bos in Nederland is (zie figuur X ), worden er vaak multifunctionele functies aan toegekend zoals:
-
-
Recreatie Natuurwaarden: bescherming van rode lijstsoorten flora&fauna (zeldzame en beschermde soorten), streven naar potentieel natuurlijke vegetatie, opbouw van zoveel mogelijk ecosystemen Houtproductie: vooral bij particuliere eigenaren
belangrijke bron van inkomsten Landschappelijk element: overgangsgebieden Milieufactor: erosie voorkomen, drinkwater, opvang overtollig water dat richting rivier dreigt te stromen, zuivering vervuilde lucht enz.
Loofhout Naaldhout Heide/zandverstuivingen Totaal landoppervlak van Nederland
135.000 ha 200.000 ha 115.000 ha 3.400.000 ha
Figuur X: Overzicht oppervlakte natuurterrein in Nederland
26 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
5.3 Invloed van geïntegreerd bos- en natuurbeheer op natuurbrandbestrijding De multifunctionele functies die tegenwoordig worden toegekend aan het bos, leiden ertoe dat ook de natuurbrandbestrijding anders moet worden georganiseerd. Binnen bossen met geïntegreerd natuurbeheer ligt en staat er meer dood hout dan binnen bos waar sprake is van traditioneel beheer. Het risico op natuurbrand binnen bossen met geïntegreerd bosbeheer neemt enerzijds toe doordat dood hout extra brandstof vormt. Doordat de mens hier minder ingrijpt zullen er ook diverse paden minder vrij worden gehouden. Anderzijds neemt dit risico de komende jaren af door meer menging met het veel minder brandbare loofhout. Het dood hout wordt tijdens het rottingsproces vochtiger en dus minder brandbaar. Op korte termijn is er binnen het totale natuurgebied sprake van een min of meer gelijkblijvende kans op het ontstaan van brand (bron: A.J. van Maren). In sommige landen, waarvan Engeland er één is, wordt brand op kleine schaal gebruikt als beheermaatregel. Natuurbranden kunnen ecologisch gezien een vitaliserend effect hebben op de vegetatie (zie § 3.3). Gezien de beperkte omvang van natuurgebieden in Nederland én de grote recreatiedruk, wordt er al snel gekozen voor: ‘het zo snel mogelijk blussen van het vuur’.
5.4 Belangen Ondanks het feit dat de belangen van de beheerders onderling verschillen door het nastreven van eigen doelstellingen, staat bij allen de veiligheid centraal gebaseerd op de interviews (zie bijlage 1A). Wanneer de veiligheid van mens en dier echter niet in gevaar zou zijn, treedt direct het belang van de natuurwaarde naar de voorgrond. In natuurgebieden waar geïntegreerd bos- en natuurbeheer wordt toegepast zal het veiligheidsrisico wellicht groter zijn dan in gebieden waar traditioneel beheer plaatsvindt. Wanneer het enkel gaat om natuurbeheer is er een duidelijk verschil in belangen waar te nemen tussen beheerder en brandweer (zie voorbeeld inlandse eik in § 1.2).
5.5 Organisatie natuurbrandbestrijding vanuit de natuurbeheerders Als resultaat uit de diverse interviews is gebleken dat de verschillende beheerders binnen hun organisatie schriftelijk of mondeling afspraken hebben gemaakt betreffende natuurbrandbestrijding. Ook intern zijn er afspraken gemaakt over verantwoordelijkheid van betreffende medewerkers als aanspreekpunt en gidsen. Binnen alle organisaties wordt er gewerkt met piketfuncties. Men is van mening dat opschaling geen probleem is, eventueel door middel van inzet van medewerkers uit collega organisaties. Een aantal voorbeelden van de verschillen in afspraken binnen de organisaties van de beheerders (zie bijlage 1A) zijn bijvoorbeeld; het nemen van preventieve maatregelen zoals het aanleggen van waterwinpunten, organiseren van vooruit geschoven waterwinplaatsen of de aanwezigheid van geschikt kaartmateriaal - de inzet tijdens een incident of de nazorg. Deze verschillen zijn te herleiden naar de verschillende doelstellingen die worden nagestreefd.
27 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Alle beheerders zien het belang in van het gezamenlijk oefenen met de brandweerkorpsen uit hun gebied. Op dit moment wordt het terrein regelmatig door de brandweer gebruikt voor verkenningsoefeningen. Doordat er vooraf geen overleg plaatsvindt met de beheerder wordt er vaak onnodig schade aanrichten aan het terrein. Figuur XI: vastgelopen voertuig
Zo’n tweemaal per jaar vindt er een grotere natuurbrandbestrijdingsoefening plaats. Hierbij zijn de natuurbeheerders uitgenodigd, maar de initiatiefnemer is de brandweer. Oefeningen op aangeven van de natuurbeheerder zijn er momenteel niet of weinig. Op dit moment ontbreekt er op dit gebied nog een goede afstemming over kaartgebruik en automatisering.
5.6 Maatregelen Om te kunnen voldoen aan de eisen van de brandweer zouden er diverse preventieve maatregelen in het gebied moeten worden getroffen door de beheerder. Enkele van deze maatregelen zijn; het vrijhouden van wegen en paden, het opsnoeien van bomen en struiken tot een zekere hoogte om grote blusvoertuigen doorgang te kunnen garanderen, toegang tot het gebied door diverse ingangen open te houden, waterwinplaatsen, dood hout verwijderen enzovoorts (zie hoofdstuk 4). In de praktijk blijkt vaak dat dit niet langer past binnen de belangen die voortkomen uit de doelstellingen van de beheerder.
Wettelijk opgelegde preventieve ingreep die in de praktijk anders uitpakt Het kappen van een strook van anderhalf keer de boomhoogte om een brandgang te creëren. Dit leidt ten eerste tot het ontstaan van een verjongingszone, waardoor het effect van preventie snel verdwenen is. Ten tweede heeft het kappen van minimaal drie keer de boomhoogte daadwerkelijk effect op het voorkomen van overslag van brand. De natuurlijke successie zorgt ervoor dat deze ingreep al snel veel onderhoud met zich meebrengt.
28 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
De doelstelling van geïntegreerd bosbeheer zorgt er juist voor dat er minder door de mens wordt ingegrepen waardoor er diverse wegen in het natuurgebied bewust worden afgesloten. De overige wegen in dit gebied zullen in verval raken en daarbij zal het aantal toegangen tot het gebied afnemen, wat grote gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van de hulpverleningsdiensten. Belangrijk is duidelijkheid te verschaffen betreffende beheermaatregelen die wettelijk opgelegd zijn/worden (zie hoofdstuk 4) in het belang van natuurbrandbestrijding, versus beheermaatregelen die vanuit het oogpunt van de natuurbeheerder in de praktijk daadwerkelijk haalbaar zijn. Bij preventieve ingrepen moet er ook rekening worden gehouden met de rol die het gebied vervult binnen de ecologische hoofdstructuur (zie bijlage 3 EHS), denk aan natuurreservaten waar geen ingreep van mens is toegestaan.
5.7 Veiligheid en recreatie De recreatiedruk op de Veluwe is vooral hoog tijdens de zomermaanden. In de droge periode van het voorjaar is het rustiger. De beheerders van recreatieterreinen en de beheerders van natuurterreinen dragen echter gedurende het gehele jaar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bezoekers. De risico’s op het gebied van veiligheid nemen toe door een grote recreatiedruk en verminderde bereikbaarheid van hulpverleningsdiensten door geïntegreerd natuurbeheer.
5.8 Externe communicatie Binnen de diverse natuurbeherende organisaties bestaan er verschillende werkwijzen rondom natuurbrandbestrijding. Om deze reden ontbreken er momenteel uniforme communicatielijnen naar de brandweer. Het is bovendien voor de natuurbeheerder niet altijd duidelijk wie aan te spreken van de brandweer tijdens een incident. Voor de brandweer is het op dit moment niet geheel duidelijk wat de rol van de natuurbeheerder is wanneer het gaat om natuurbrandbestrijding. Enkele voorbeelden van belangrijke informatie uitwisseling zijn Wanneer een beheerder qua beheer kiest voor het nastreven van selectief afbranden zou hij richting brandweer met concrete plannen moeten komen. Ook andere doelstellingen zoals bewuste keuze voor geïntegreerd bosbeheer of natuurreservaten kunnen door middel van structureel overleg worden kortgesloten met de brandweer, zodat de consequenties voor natuurbrandbestrijding voor beiden steeds duidelijk blijven. Organisaties met houtproductie (monoculturen grove den/douglas) als belangrijkste doelstelling zouden baat hebben bij directe communicatie met brandweer.
29 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Binnen de groep beheerders/eigenaren bestaan verschillende visies en doelstellingen en hiermee samenhangende belangen op het gebied van natuurbrandbestrijding. Grofweg zijn er twee mogelijkheden: - Men kan als afzonderlijke beheerder zorg dragen voor afstemming met de betrokken brandweerkorpsen van belangrijke beheermaatregelen. Deze maatregelen komen voort uit de visie en doelstellingen en die van invloed zijn op natuurbrandbestrijding specifiek in dit gebied. Consequentie hiervan kan zijn dat er door de brandweer moeilijk structuur in deze manier van communiceren is te vinden. Een andere mogelijkheid is meer eenheid te creëren voor wat betreft de visie op natuurbrandbestrijding van de diverse natuurbeherende instanties. Op deze manier kunnen de wensen en de mogelijkheden van de verschillende natuurbeherende instanties naar buiten toe inzichtelijk gemaakt worden en als basis dienen voor informatie waar de brandweer voor een groot deel van afhankelijk is. Consequentie hiervan kan zijn dat er frictie ontstaat binnen de natuurbeherende organisaties en het beeld niet strookt met de werkelijke situatie.
30 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
6 WERKWIJZE BRANDWEER Zoals al eerder is vermeld is ieder (gemeentelijk) korps zelf verantwoordelijk voor de (natuur) brandbestrijding. Aangezien de meeste natuurgebieden gemeentegrens overschrijdend zijn, zijn de meeste afspraken tussen de brandweer en natuurbeheerder(s) regionaal gemaakt. In dit hoofdstuk wordt de organisatie van de natuurbrandbestrijding van de brandweer in de regio Gelderland Midden beschreven. De beschrijving zal worden gedaan volgens de verschillende fasen uit de veiligheidsketen. Om een beter beeld te krijgen van de denkwijze, visie, beleid en doelstellingen van de brandweer rondom natuurbrandbestrijding zijn er interviews afgenomen aan de hand van vooraf opgestelde vragenlijsten. Er is gekozen voor interviews met Hulpverlening Gelderland Midden, Brandweer Regio Utrecht, Ministerie van Defensie en Het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding. Uit deze interviews is informatie gedestilleerd welke o.a. is verwerkt in dit hoofdstuk (zie bijlage 1B). De brandweer heeft als primaire taak het redden van mens en dier (bron: brandweerwet 1985). De werkvelden lopen zeer uiteen en zijn onder te vedelen in: Brandbestrijding Hulpverlening Bestrijding ongevallen met gevaarlijke stoffen Rampenbestrijding Het aantal operationele brandweerlieden in Nederland bedraagt 26.893, waarvan 4.854 beroeps en 22.039 vrijwilligers (bron: www.CBS.nl ). De Nederlandse brandweer kent drie organisatievormen; beroeps, vrijwillig en gecombineerd. De brandweer is gemeentelijk georganiseerd met de burgemeester als eindverantwoordelijke. Ofschoon de verschillende brandweer korpsen in Nederland autonoom opereren, zijn ze verplicht samen te werken in regionaal verband (bron: brandweerwet 1985). Binnen de brandweer is de ‘veiligheidsketen’ een begrip. De veiligheidsketen beschrijft het volledige werkproces van de brandweer. Bij de brandweer gaat het om het bestrijden van incidenten, dit heet repressie. Om in verschillende situaties daadkrachtig te kunnen optreden, moet iedereen weten wat ze moeten doen. Daar gaat een voorbereiding aan vooraf. Dat heet preparatie: men prepareert zich op deze taken. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat er zich incidenten voordoen, worden preventieve maatregelen genomen: preventie. Een stap verder terug, veiligheidsmaatregelen nemen voorbeeld vóór de bouw van industrie of wegen en tunnels wordt pro-actie genoemd. En ná een incident ervoor zorgen dat men weer snel kan terugkeren naar de normale situatie, daar is nazorg voor nodig. Al deze elementen samen worden de veiligheidsketen genoemd (zie figuur XII).
31 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Figuur XII: veiligheidsketen
6.1 Pro-actie Bij omvormingsbeheer van bijvoorbeeld landbouwgrond naar bos, of andere nieuw aan te leggen natuurgebieden, kan er al in een vroeg stadium rekening worden gehouden met de aanleg van bijvoorbeeld waterwinpunten op strategische punten, toegangswegen e.d. Ingrijpende veranderingen in toekomstig beheer die van invloed zijn op de bestrijding van natuurbrand kunnen pro-actief worden afgestemd met de brandweer.
6.2 Preventie Natuurbrandpreventie bestaat uit alle acties die er op gericht zijn om de totale hoeveelheid branden in natuurgebieden te verminderen. Dit is mogelijk door middel van voorlichting naar het publiek toe, of door een serie maatregelen bij de beheerders en brandweer, die al dan niet wettelijk vastgelegd zijn (zie hoofdstuk 4). Voorlichting Met een gedegen opgezette voorlichtingscampagne kan de burger gewezen worden op de gevolgen van argeloos handelen. Hierbij moet niet alleen worden ingegaan op de gevolgen voor de natuur maar ook, en misschien juist voor de mens zelf. Wel moet er hierbij rekening gehouden worden met de negatieve neveneffecten, zoals het op een idee brengen van pyromanen. Vanwege deze nadelige neven effecten is er door Hulpverlening Gelderland Midden voor gekozen om tijdens de brandgevaarlijke perioden geen enkele vorm van communicatie te voeren richting publiek over het fenomeen natuurbrand. Preventieve maatregelen Naast een effectieve communicatie kan het bosbedrijf zelf een aantal preventieve maatregelen nemen; het aanleggen van brandsingels, brandgangen of brandstroken, het vrijhouden van wegen, het creëren van brandvrije bermen door opsnoeien, begrazingsprojecten of maaien, plaatsen van peukdovende bakken langs de randen van het gebied of parkeerplaatsen, bewaking en surveillance. Niet alleen de beheerder van een natuurgebied is in staat preventieve maatregelen te nemen, ook de brandweer/gemeente/overheid kan haar steentje bijdragen op het gebied van preventie: stookverbod in droge periodes, het detecteren van brand, zodat de brand in een vroeg stadium geblust kan worden en erger voorkomen kan worden. Een aantal van deze zaken is wettelijk vastgelegd (bron: brandweerwet ‘85), maar sluiten zeker niet altijd aan op de huidige beheervisie zoals de ontwikkeling van bosranden-beheer (overgang van open gebied naar bos) versus het kaalkappen van brandvrije bermen of stroken. Het opstellen van calamiteitenplannen zou mogelijk meer duidelijkheid verschaffen richting beheerders en brandweer over bestaande regelgeving en de uitwerking hiervan in relatie tot natuurbrand. Deze duidelijkheid zal ten goede komen aan de communicatie tussen beheerders en brandweer. 32 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Detectie natuurbrand Tijdens brandgevaarlijke periodes wordt er naast surveillance door de natuurbeheerders gebruik gemaakt van verkenningsvliegtuigjes, waarmee de brand gedetecteerd kan worden. Via de (brandweer-) navigator in het vliegtuig kan de locatie en brandontwikkeling vrij nauwkeurig bepaald worden. Ook is het mogelijk om de eerste voertuigen door het gebied naar de brandhaard te loodsen. Geïntegreerd bos- en natuurbeheer zorgen voor een grotere bezoekersconcentratie in het gebied. Dit zal naar verwachting juist een positief effect hebben op de snelheid van detectie en dus ook op de melding. Er zijn diverse meetsystemen voor natuurbranden onderzocht. Één hiervan is het ‘detectiesysteem van TNO (zie bijlage 4 en foto hiernaast)
6.3 Preparatie Zoals al eerder is aangegeven wordt onder preparatie de voorbereiding op de bestrijding (repressie) verstaan. Deze voorbereiding bestaat uit opleiden, oefenen, aanschaf/beheer materieel en operationele informatie. Opleiding Brandweerpersoneel wordt opgeleid volgens een modulaire structuur. Voor iedere rang (brandwacht tot en met hoofdbrandmeester) bestaat er een reeks verplichte en keuze modulen. Als een bepaald aantal studiepunten is behaald, en voldaan is aan de verplichte modulen, kan door het Nederlands Bureau Brandweer Examens een diploma worden verstrekt. Voor natuurbrand bestrijding zijn geen aparte modulen geschreven. De lesstof is opgenomen in een hoofdstuk bij de rang onderbrandmeester (bevelvoerder brandweer eenheid). Deze lesstof is in vergelijking met de bestaande methoden en bestrijdingstechnieken summier opgebouwd en op bepaalde punten achterhaald en mist de link naar modern natuurbeheer (bron: Nibra bibliotheek). Brandwachten krijgen de benodigde kennis hoofdzakelijk overgedragen van meer ervaren collega’s.
33 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Oefenen Oefenen is één van de taken binnen een brandweerorganisatie die met regelmaat terugkeert. Natuurbrandbestrijdingsoefeningen zijn dan ook, bij het ontbreken van lesstof, van grote waarde bij het vergaren van kennis rondom de natuurbrandbestrijding. Naast deze kennis is zijn zaken als, terreinverkenning, het efficiënter gebruik van procedures en (beschikbare) middelen op dit gebied onderwerpen die beoefend worden. Er zijn twee soorten oefeningen gangbaar op het gebied van natuurbrandbestrijding, praktijk oefeningen en staf oefeningen. Praktijkoefeningen zijn in de regel kostbaar om uit te zetten, en belastend voor de deelnemer en natuur. Tijdens praktijkoefeningen worden zowel brandweer politie ghor en natuurbeheerder getraind op staf- en uitvoerend niveau. Stafoefeningen daarentegen zijn minder intensief voor mens en natuur en hebben slechts tot doel de staf van de verschillende partijen te trainen. De grootschalige praktijk oefeningen worden in Gelderland Midden 2 á 3 maal per jaar georganiseerd, de frequentie van stafoefeningen ligt een stuk hoger, en worden vaak op gemeentelijk niveau georganiseerd. Materieel Naast opleiding en oefening is het belangrijk dat met de juiste middelen kan worden opgetreden. Momenteel zijn de verschillende korpsen binnen Gelderland midden bezig met een vernieuw slag van het materieel. Binnen Gelderland Midden zijn, bij de civiele brandweer, twee verschillende typen natuurbrandbestrijdingseenheden operationeel. Dit zijn 4x4 of 6x6 aangedreven voertuigen met minimaal 5000 liter water. Hiernaast zijn deze eenheden dusdanig ontwikkeld dat men in staat is om rijdend te blussen. Naast de civiele bosbrandeenheden zijn er binnen Gelderland Midden ook een aantal militaire eenheden operationeel. Ook deze eenheden zijn recent vervangen, medio mei in gebruik genomen. Het betreft hier de eenheden van de militaire oefenterreinen rond Harskamp. Deze eenheden zijn niet alleen voorzien van water, maar ook van schuim en een geavanceerd water/schuimkanon (zie foto). Deze eenheden hebben namelijk naast de taak natuurbrandbestrijding, de taak om op te kunnen treden bij gecrashte helikopters. Onder het hoofdstuk materieel valt niet alleen de aanschaf en het beheer van materieel, maar ook de ontwikkeling c.q. onderzoek naar nieuwe (brandbestrijdings) technieken. Zo is men recent gestart met het onderzoeken van een nieuwe blustechniek op basis van (milieuvriendelijk) schuim. Operationele informatie Om tijdens een incident adequaat op te kunnen treden, is het naast bovenstaande zaken van belang dat men weet waar men is en waar men heen moet. Als men ter plaatse is men weet wat daar te wachten staat, kortom om op een goede manier op te kunnen treden is de juiste (operationele)informatie nodig. In het verleden (twee jaar geleden) maakte men gebruik van stafkaarten voorzien van coördinaten en een kompas. Op dit moment maakt men veelvuldig gebruik van Global Position Systemen (GPS). Deze techniek staat voor de brandweer nog in de kinderschoenen. In Gelderland Midden maakt men gebruik van een systeem wat in staat is om op basis van stafkaarten, een GPS antenne, een speciale mobilofoon-modem en een laptop, 34 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
zichtbaar te maken waar men staat. Ook kan er informatie worden verzonden tussen twee eenheden. Zoals al gezegd staan de ontwikkelingen op dit gebied niet stil, en is men bezig dit systeem te verfijnen, en in combinatie met C2000 te laten opereren. C2000 is een nieuw communicatie netwerk waarmee hulpdiensten landelijk kunnen communiceren, het systeem is op hoofdlijnen te vergelijken met de ons bekende mobile telefoon. Met behulp van dergelijke systemen zal de bereikbaarheid worden vergroot en de brand sneller in kaart worden gebracht. Een dergelijk systeem heeft echter ook een groot nadeel; is het lastig om het kaartmateriaal bij te houden. Mogelijk kan een beheerder hierbij een rol spelen. Dit jaar komt Hulpverlening Gelderland Midden met nieuw kaartmateriaal welke ook zal worden overhandigd aan de natuurbeheerders.
Gevarenindexering natuurbrandrisico Op het Veluwe massief wordt gewerkt met een zogenaamde gevarenindex voor natuurbrand. Deze index geeft het risico aan voor het ontstaan van bosbrand. Deze index wordt berekend aan de hand van de volgende gegevens: Temperatuur Luchtvochtigheid Windsnelheid Neerslag Op een aantal plekken op het Veluwe massief zijn geautomatiseerde meetpunten ingericht, waar bovenstaande gegevens worden gemeten. Deze waarden worden centraal afgelezen en omgerekend naar een indexgetal. Hoe hoger die index, hoe hoger het natuurbrandrisico. Tijdens het natuurbrandseizoen worden er vanuit Apeldoorn iedere dag gegevens verzameld, op basis waarvan de gevarenindex kan worden vastgesteld, vervolgens wordt hoogte van de index door gegeven aan de verschillende alarm centrales. De alarmcentrale informeert indien nodig de belanghebbende gemeentelijke brandweerkorpsen en natuurbeherende organisaties. Op basis van de index wordt de inzetprocedure natuurbrand bepaald. Het natuurbrandbestrijdingsplan voorziet in vaste procedures die bij een hoge index worden gevolgd. Bij een index boven de 55 worden alle brandweerkorpsen in natuurbrandgevoelig gebieden geïnformeerd over het verhoogde brandrisico. 0 tot 45 55 tot 55 55 tot 75 75 en hoger
Natte periode Droge periode Droge periode met luchtsurveillance en stookverbod Zeer droge periode. Vroegtijdige opschaling van bluseenheden en coördinerende functionarissen bij brandmelding
Tabel XIII: gevarenindex
35 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
6.4 Repressie Algemeen De brandweer is van huis uit een hiërarchische organisatie. De aansturing van eenheden kent verschillende niveaus. Naast een aantal specialistische eenheden, vorm de basis eenheid binnen de brandweer een Tankautospuit. Hierin zitten naast een chauffeur vier brandwachten en een bevelvoerder. Deze eenheid kan in principe zelfstandig opereren voor brand, hulpverlening en ongevallen met gevaarlijke stoffen. De bevelvoerder heeft de leiding van deze eenheid, al dan niet aangevoerd met een specialistische eenheid, bijvoorbeeld een autoladder. Als een incident om opschaling vraagt, en er meerdere eenheden nodig zijn, komt er een Officier van Dienst ter plaatse. De officier van dienst heeft de leiding over maximaal 4 eenheden, zijnde een peloton. Als dit nog niet voldoende is, wordt niet meer opgeschaald door het toevoegen van eenheden, maar worden er steeds pelotons extra ingezet. Deze pelotons worden aangestuurd door een Commandant van Dienst.
Procedures Tijdens natuurbrandbestrijding wordt er bij Hulpverlening Gelderland Midden gewerkt volgens vooraf beschreven procedures (zie bijlage 5 organogram). Deze is per functie omschreven. Centraal hierin staat de gevarenindex. Zoals hierboven reeds beschreven wordt bij een gevarenindex hoger dan 75 automatisch regionaal op getreden. Dit betekend dat er gelijk met 4 bosbrandbestrijdingseenheden en een flankcommandant wordt uitgerukt. Er wordt ter plaatse een COH (commando haakarmbak) bak geplaatst en een Verbindingscommando wagen. In de COH bak neemt de Commandant van dienst plaats en deze vormt het CTPI (Commando Team Plaats Incident), hierin zijn vertegenwoordigd: Stafmedewerker brandweer (Officier van Dienst brandweer), deze is verantwoordelijk voor de brandweer inzet. Stafmedewerker logistiek (brandweerofficier) deze houdt zich bezig met de waterwinning, voedsel en drank. De natuurbeheerder, deze stuurt een aantal gidsen aan en verzorgt in het ctpi de plaatselijke bekendheid Officier van Dienst Politie, verzorgt dat afzettingen plaats vinden, en ondersteund bij eventuele evacuatie. Officier van Dienst GHOR, is verantwoordelijk voor de organisatie van gewonden behandeling.
36 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Opschaling Zoals reeds eerder vermeld, geschied de opschaling nadat er reeds 4 eenheden zijn ingezet pelotonsgewijs. Deze versterking zal eerst regionaal worden gealarmeerd en vervolgens interregionaal. Indien deze opschaling bij grootschalige branden niet voldoende is kan er voor worden gekozen om het leger in te zetten. Defensie beschikt over grof materiaal als shovels, tanks (als bulldozer), heli’s, natuurbrand blusvoertuigen voor gebruik op het schietterrein, zij hebben veel personeel beschikbaar, met als nadeel een hoge opkomsttijd. Ook kan ervoor worden gekozen de bosbrand te bestrijden vanuit de lucht met een helikopter van de luchtmacht. Deze wordt gecoördineerd door brandweermensen vanuit Apeldoorn. Ofschoon dit een zeer effectieve inzetwijze is, zitten er twee grote nadelen aan, naast een hoge opkomsttijd, zeer hoge kosten (zie bijlage 6 over artikel hierover).
6.5 Nazorg Naast de processen proactie, preventie, preparatie en repressie is nazorg een steets belangrijker wordend proces. Onder nazorg worden alle acties verstaan die direct na het bestrijden van het incident moeten worden uitgevoerd. Hierbij moet gedacht worden aan opvang slachtoffers, en helpen met een eventuele verwerking van een trauma. Het evalueren van het incident met alle betrokken organisaties.
6.6 Veiligheid Doordat de recreatiedruk op o.a. de Veluwe hoog is tijdens het vakantieseizoen ligt er een belangrijke rol van verantwoordelijkheid, wanneer het gaat om de veiligheid van de bezoekers, bij de beheerders van recreatieterreinen en van natuurterreinen. Wanneer er zich echter een calamiteit voordoet neemt de brandweer de verantwoordelijkheid over. Uit de interviews (zie bijlage 1) blijkt een grote behoefte te bestaan aan het werken met calamiteitenplannen. Op deze wijze worden veiligheidsrisico’s verkleind.
37 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Risico-indexering Natuurbranden Veluwemassief Voor de bepaling van het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand is gekozen voor het toepassen van een indexeringssysteem. Dit wil zeggen dat in de eerste plaats de diverse variabelen zijn gedefinieerd die een rol spelen bij (de ontwikkeling van) een natuurbrand. Hierbij kan men denken aan de begroeiingsoort en hellingspercentage, maar ook aan de bluswatervoorziening en het aantal bezoekers dat men doorgaans in het terrein kan treffen. Vervolgens zijn deze variabelen in categorieën ingedeeld (geclassificeerd). Dit betekent bijvoorbeeld dat de variabele begroeiing in zes klassen is verdeeld, variërend van ‘loofbos’, ‘gemengd bos’, ‘heide’, ‘gemengd bos/heide’, ‘open naaldbos’ tot ‘dichtbegroeid naaldbos’. Aan elk van deze klassen wordt vervolgens een waarde toegekend, waarbij de voor natuurbrand meest risicovolle klasse de hoogste waarde krijgt. Voor de variabele ‘begroeiing’ betekent dit dat de klasse loofbos de waarde 20 heeft gekregen en dichtbegroeid naaldbos de waarde 100. Omdat niet elke variabele evenveel bijdraagt aan het totale risico zijn zij van verschillende weegfactoren voorzien. Op deze manier telt de ene variabele (bijvoorbeeld begroeiing) zwaarder dan de andere (bijvoorbeeld kans op snelle ontdekking). Op basis van een beoordeling van de eerder genoemde variabelen ontstaat er een beeld van het risico van een bepaald natuurgebied, weergegeven door een getal dat het risico weergeeft. Vervolgens moet aan dit getal een bepaalde classificatie worden gekoppeld. Hiervoor wordt invulling gegeven door middel van een vijftal risicoklassen. Deze risicoklassen zijn als volgt opgebouwd: 170-249 : laag risico 250-300 : beperkt risico 301-400 : middelmatig risico 401-500 : hoog risico 501-meer : zeer hoog risico Op een bijbehorende risicokaart (zie volgende pagina ) is in kleur aangegeven hoe hoog het risico ter plaatse is op een onbeheersbare natuurbrand: Noodzaak tot ontruiming : rood Tekort aan bluswatervoorziening : blauw Zeer dicht naaldbos : groen Slechte ontsluiting : geel Bron: Nibra, februari 2003
38 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
7 CONCLUSIES In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksvragen uit hoofdstuk 1 opnieuw aan de orde komen en voor zover mogelijk worden beantwoord aan de hand van de conclusies die voortvloeien uit het onderzoek.
1 Hoe liggen de belangen rond natuurbrandbestrijding en wat zijn de wensen/eisen vanuit de brandweer en vanuit de natuurbeheerder? Uit het onderzoek is gebleken dat de belangen rond natuurbrandbestrijding binnen de natuurbeherende instanties en de brandweer weinig verschillen. Vanwege de relatief beperkte omvang van natuurgebieden in Nederland en de relatief hoge recreatiedruk, is het noodzakelijk om natuurbranden zoveel mogelijk te voorkomen of zo snel mogelijk te blussen. De belangen in het kader van natuurbrandbestrijding vormen echter slechts een onderdeel van een zeer breed scala aan belangen. Dit geldt zoweel voor de natuurbeheerders als voor de brandweer. Wensen voor de wijze van natuurbeheer zijn voor een groot deel afhankelijk van de publieke opinie. De brandweer heeft bepaalde wensen wanneer het gaat om (preventieve) maatregelen in natuurbeheer. Tegenwoordig is de natuurbeheerder niet altijd in de gelegenheid om aan alle preventieve wensen van de brandweer tegemoet te komen. Er worden maatregelen geëist die niet reëel zijn binnen het huidige bos- en natuurbeheer en die niet bijdragen aan de brandpreventie. Om deze reden verandert ook de toetsbaarheid van de bestaande wetgeving.Via de interregionale werkgroep ‘Natuurbrandbestrijding Veluwe Massief’ worden er richtlijnen over preventieve maatregelen opgesteld die voor alle grondeigenaren op de Veluwe hetzelfde zijn. Op nationaal niveau blijven er echter verschillen bestaan.
2 Hoe is de informatievoorziening tussen natuurbeheerder en brandweer geregeld in de huidige situatie? Tot de jaren ’70 was de natuurbrandbestrijding voornamelijk in handen van de natuurbeherende organisaties. Sinds de eindverantwoordelijkheid voor het bestrijden van natuurbrand vervolgens is ondergebracht bij de brandweer is er een taakverdeling ontstaan tussen de brandweer en de natuurbeheerder. Door deze taakverdeling zijn de communicatielijnen rond natuurbrandbestrijding langer geworden. De afgelopen jaren zijn er binnen de organisatie van de brandweer diverse procedures ontwikkeld op het gebied van natuurbrandbestrijding. Hierbij wordt rekening gehouden met modern bosen natuurbeheer. Deze procedures zijn voornamelijk gericht op het operationele deel van natuurbrandbestrijding. Oefenen wordt van beide zijden als belangrijk ervaren als bijdrage aan een samenwerking, maar moet nog verder worden ontwikkeld. Het onderwijsmateriaal rond natuurbrandbestrijding is ver onder de maat en niet afgestemd op de werkelijke situatie. Doordat de werkwijze van de natuurbeheerders niet voldoende transparant is voor de brandweer en omgekeerd, functioneert de informatievoorziening niet optimaal in de huidige situatie. De kern van het communicatieprobleem is te herleiden naar de organisatie van zowel de natuurbeherende instanties als de brandweer afzonderlijk. Voor beide organisaties geldt dat ze niet landelijk zijn georganiseerd, eenheid ontbreekt.
39 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
3 Hoe kan de communicatie tussen beide werkvelden worden geoptimaliseerd zodat de brand effectief bestreden kan worden zonder onnodig verwoesting van het gebied / onnodige inzet van materieel brandweer? Voor het optimaliseren van de communicatie is het belangrijk om een beeld te creëren waarin ruimte bestaat voor de beleving van de natuur in al haar functies. Binnen dit beeld moet ook ruimte zijn voor het besef dat voorbereiding op de brandbestrijding van belang is bij de inrichting van natuurterreinen ten behoeve van het veiligheidsaspect. Er moet helderheid komen over wat de brandweer kan en vooral niet kan, dit geldt ook voor de natuurbeheerder. Hiervoor is structureel input nodig van alle betrokken partijen. Vanuit beide organisaties is het proces van samenwerken minstens zo belangrijk als de communicatie zelf om de onderlinge samenhang af te stemmen op preventieve en repressieve maatregelen. Dit proces vraagt naast plaatselijk of regionale samenwerking om een landelijke aanpak. Een optimale communicatie begint echter al met het opstellen van korte communicatielijnen bínnen de verschillende natuurbeherende instanties zelf en bínnen de verschillende brandweerkorpsen. Een optimale ‘interne’ communicatie vormt de basis voor een optimale communicatie tússen beheerders en brandweer. Door korte communicatielijnen is het mogelijk om preventieve maatregelen zoals de bereikbaarheid praktisch in te vullen, kaartmateriaal en automatisering (zoals GPS-systemen) op elkaar af te stemmen. GPS maakt de brandweer meer onafhankelijk van de beheerder. Voor de actuele situatie ter plaatse en dus het samenstellen van up-to-date kaartmateriaal blijft de lokale bekendheid van de beheerder essentieel. Het is dus noodzaak dat de beheerder goed aangesloten blijft bij de brandweer en omgekeerd.
40 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
8 AANBEVELINGEN Hieronder volgen de aanbevelingen om de communicatie en samenwerking te optimaliseren tussen natuurbeheerders en brandweer. De aanbevelingen worden voorafgegaan door een korte inleiding. 1 Werkgroep Veluwe Massief Om de communicatie op het gebied van natuurbrandbestrijding te verbeteren kwam er vanuit het overleg van Regionale Commandanten Oost-Nederland (CCRB-Oost) de interregionale werkgroep Natuurbrandbestrijding Veluwe Massief tot stand. Binnen deze werkgroep nemen diverse partijen plaats; Hulpverlening Gelderland Midden, regionale brandweer Noord- en Noordoost Gelderland, IJsselvecht, de Provincie, maar óók groene organisatie’s als; Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, DGW&T (afdeling natuurbeheer Landmacht). - Het voortzetten van het structurele overleg Veluwe Massief voor leidinggevenden. - Bespreken van geplande structurele lange termijn veranderingen in de inrichting en infrastructuur van brandgevaarlijke natuurgebieden (pro-actie). - Verder dient de stuurgroep in overleg met alle betrokken partijen een gezamenlijk gedragen norm natuurbrandbestrijding te ontwikkelen die op termijn wettelijk en dus landelijk is te handhaven. 2 Regionaal overleg Uit de interviews blijkt dat er naast het bovengenoemde interregionale overleg ook behoefte bestaat aan structureel overleg op een lager niveau ‘een praktisch regionaal overleg’. - Het opzetten van een laagdrempelig regionaal overleg. Bij dit overleg zouden personen aanwezig moeten zijn die direct met elkaar te maken krijgen tijdens een natuurbrand. - Door dit overleg wordt het mogelijk gemaakt om kaartmateriaal te actualiseren (beheer-, bereikbaarheids en risicokaarten) en overleg bluswatervoorziening en dergelijke in het terrein. 3 Communicatie Daar de brandweer in de kern een vrij gesloten organisatie is, is het er voor de natuurbeherende instanties nogal eens een hoge drempel om contact op te nemen. Andersom geldt dit ook voor de brandweer, waardoor eenduidige aanspreekpunten ontbreken. - De brandweer en de natuurberende instanties zullen duidelijkheid moeten creëren rondom contactpersonen. Door meer transparantheid te creëren binnen de organisaties kunnen er kortere communicatielijnen ontstaan. Zo wordt het laagdrempelig om met diverse partijen te communiceren over belangrijke aangelegenheden rondom brandbestrijding en veiligheid. - De natuurbeherende instanties moeten richting brandweer duidelijk aangeven wat hun bevoegdheden zijn rond natuurbrandbestrijding. Op deze wijze kan er in de toekomst optimaal gebruik gemaakt worden van de deskundigheid van de natuurbeheerder. - De regionale brandweer fungeert hierbij als vraagbaak en zal als zodanig ook meer naar buiten moeten treden. 41 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
4 Procedure De laatste jaren is de brandweer bezig met de ontwikkeling van meer eenheid binnen de totale organisatie. Dit gebeurt onder andere door de ontwikkeling van landelijk gelijke procedures en inzettactieken. Op deze wijze is het wellicht eenvoudiger om bij het afstemmen van preventieve maatregelen meer rekening te houden met de wensen en belangen van natuurbeheerders. - Het uitwerken van een landelijke procedure voor het samenwerken van natuurbeheerders en brandweer bij natuurbrandbestrijding. Hierbij kan men denken aan verdere uitwerking van het model zoals dat in de regio’s Gelderland Midden en Noord- Oost Gelderland al wordt ontwikkeld. - Deze op te stellen procedure moet worden afgestemd op de repressieve mogelijkheden van de brandweer versus praktijksituatie in het natuurgebied. 5 Oefenen Structureel gezamenlijk oefenen is essentieel en vormt een belangrijke schakel in communicatie op alle betrokken niveau’s. Het zou dan ook wenselijk zijn wanneer de brandweer de beheerder meer zou betrekken bij de verkenning van het gebied. Wanneer de beheerder hiervan op de hoogte gesteld zou worden, zouden er minder beschadiging van het natuurterrein voorkomen. Een zeer positieve bijkomstigheid is het feit dat er meer contact over en weer ontstaat tussen natuurbeheerder en brandweer. Op deze wijze kan er optimaal gebruik worden gemaakt van wederzijdse kennis, beschikbare middelen en preventieve beheermaatregelen. - Iedere oefening dient in overleg tussen brandweer en natuurbeheerder plaats te vinden om er optimaal lering uit te trekken. - Het maken van afspraken over het betreden van natuurterreinen met voertuigen tijdens de terreinverkenning. - Het gedeeltelijk gezamenlijk onderhouden van wegen en paden tijdens de wekelijkse oefeningen. 6 Evaluatie In Nederland komen er relatief weinig natuurbranden voor. Om deze reden wordt er weinig geëvalueerd. Het gezamenlijk oefenen zorgt echter ook voor voldoende stof tot evalueren en resulteert in leermomenten. - Structureel evalueren met alle betrokkenen van de bestreden natuurbranden én van de gezamenlijke oefeningen leidt tot up-to-date procedures en kaartmateriaal, duidelijke afspraken en uiteindelijk tot landelijke eenheid in natuurbrandbestrijding. 7 Calamiteitenplannen Het zou aanzienlijk aan de veiligheid bijdragen wanneer er binnen natuurgebieden gewerkt zou worden met calamiteitenplannen en er een helder overzicht ontstaat van de situatie ter plaatse. Zo kan op voorhand duidelijk worden waar en hoe eventuele risico’s op het gebied van veiligheid liggen. Om de bereikbaarheid in natuurgebieden te kunnen garanderen zal er naast een calamiteitenplan ook een goede bereikbaarheidskaart nodig zijn. - Het door de brandweer initiëren van maatregelen waardoor er calamiteitenplannen kunnen worden opgesteld. Met deze plannen zal in geval van een natuurbrand de evacuatie van recreanten worden gewaarborgd. - Het opstellen van calamiteitenplannen en bereikbaarheidskaarten door de brandweer in nauw overleg met (recreatie/natuur) beheerder. 42 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
8 Materiaal Onlangs is het landelijke communicatienetwerk C2000 in gebruik genomen. GPS navigatie zorgt ervoor dat de bereikbaarheid zal worden vergroot. GPS navigatie is een waardevolle aanvulling op de lokale kennis van de beheerder. De brand kan sneller in kaart worden gebracht. De positie’s van alle voertuigen zijn eenvoudiger te bepalen in het veld. Een beheerder zal echter altijd meer realistische informatie kunnen geven dan een kaart, GPS of een combinatie van beiden. - Afstemming tussen beide organisaties van communicatiemiddelen zoals C2000. Natuurbeheerders aan laten sluiten op het zelfde GPS systeem als de brandweer. - Zorg dragen voor het feit dat beide partijen werken met kaartmateriaal en communicatiemiddelen op basis van dezelfde gegevens. - Praktijksituatie koppelen aan de inzet van brandweermaterieel en nieuwe blustechnieken. Dit valt te realiseren door de natuurbeherende instanties meer te betrekken bij de aanschaf van nieuwe voertuigen en het testen van nieuwe blustechnieken. 9 Kennis Er zijn veel verschillende onderzoeksvelden op het gebied van natuurbrand. In Amerika en Canada wordt veel van dit onderzoek uitgevoerd door bosbouwers. In Nederland wordt hier relatief weinig aandacht aan besteed. Dit geldt ook voor de tot nu toe ontwikkelde les- en leerstof op dit gebied, deze is zeer onderbelicht en niet praktijkgericht. Wel komen er vanuit de brandweerzijde de laatste jaren steeds meer natuurbrandbestrijdingsplannen voor grote natuurgebieden in Nederland. Er is vanuit de natuurbeheerderszijde behoefte aan het volgen van beknopte cursussen natuurbrandbestrijding en inzicht in procedures waarmee wordt gewerkt. - Er moet onderzoek gedaan worden naar de materie rond natuurbrandbestrijding. Dit onderzoek moet tot doel hebben een effectievere bestrijding van natuurbrand. - Het ontwikkelen van praktijkgerichte les- en leerstof voor de brandweer. Dit lesmateriaal moet ontwikkeld worden door de brandweer met deskundige inbreng van natuurbeheerders. - Het door de brandweer ontwikkelen van beknopte cursussen ten behoeve van de natuurbeheerders betreffende natuurbrandbestrijding en inzicht in procedures
43 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Bijlagen
44 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE I
INTERVIEWS A. INTERVIEWS NATUURBEHERENDE INSTANTIES Aan de hand van deze vragenlijst zijn de interviews afgenomen met onderstaande organisaties. Uitkomsten die relevant waren voor dit onderzoek zijn verwerkt in het hoofddocument. Natuurmonumenten Montferland Landgoed Twickel Staatsbosbeheer Ugchelen Natuurmonumenten Rheden Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe VRAGENLIJST INTERVIEW NATUURBEHEERDER Interview met: ……… Functie: Organisatie: Plaats, datum: Inleiding op gesprek: Het onderzoeksrapport zal zich vooral richten op de huidige informatievoorziening en communicatie tussen natuurbeheerder en brandweer voor, tijdens en na natuurbrandbestrijding. Dit gesprek is een verkenning naar de huidige en gewenste situatie. De grote lijnen uit dit interview worden opgenomen in dit onderzoeksrapport. Rubrieken: Het gebied en haar risico’s Hoeveel hectaren telt uw natuur/verzorgingsgebied? Hoe zou u de bossamenstelling omschrijven. Welke beheersysteem past u toe?( Is er sprake van geïntegreerd bosbeheer of hebben monoculturen de overhand) Hoe schat u de kans op natuurbrand in voor uw beheergebied? Hoe schat u de kans op een onbeheersbare natuurbrand in voor uw gebied? Op welke wijze kan geïntegreerd bosbeheer invloed hebben op de natuurbrand risico’s? Op welke wijze wordt de brandweer op de hoogte gesteld van de huidige ontwikkelingen binnen het bosbeheer? Is er bebouwing/bewoning op één of meer van de percelen binnen dit gebied? Is er een grote recreatiedruk binnen het gebied? Organisatie brandbestrijding Hoe is de brandbestrijding bij u geregeld? Onder welke veiligheidsregio valt u? Kunt u de verantwoordelijkheden schetsen van de brandweercommandant en u zelf als beheerder tijdens een natuurbrand in uw terrein? Treedt u ook in andere terreinen tijdens een natuurbrand? Zo ja, hoe zijn uw bevoegdheden vastgelegd en uitgewerkt? Zo nee, wie doet het dan bij de buren? Beschrijft u nog eens de samenwerking tussen bosbeheerder en brandweer? Hoe vaak oefenen jullie? Wie is de initiatiefnemer hiervan? Is de inbreng hierbij van de bosbeheerder gelijk aan die van de brandweer? Hoe ziet de organisatie van natuurbrandbestrijding eruit? (Organigram invullen). Hoe zijn de taken binnen uw organisatie georganiseerd? Kunnen jullie opschalen wanneer het incident groter wordt? Aanspreekpunt CTPI/VC? Gidsen en anders? Wie zijn er binnen uw organisatie en binnen de brandweer betrokken bij de samenwerking? Zijn er werkgroepen mee bezig geweest? Vindt er regelmatig een
45 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
evaluatie plaats? Wie is er verantwoordelijk voor de in standhouding van deze samenwerking? Werken jullie samen met beroepsbrandweer of met vrijwilligers? Werkt u binnen uw organisatie met piketdiensten? Bereikbaar d.m.v. pieper, GSM? Werken jullie met bereikbaarheidskaarten? Hoe werkt de informatiestroom? Bestaat er volgens u binnen de groep bosbeheerders behoefte aan het volgen van beknopte trainingen bij de brandweer op het gebied van terminologie en inzicht natuurbrandprocedures? (denk aan meer inbrengmogelijkheden tijdens incident in CTPI=Coördinatie Team Plaats Incident en de VC=Verbindings Commandowagen waar alle gegevens binnen komen vanuit de AC=Alarmcentrale). Is uw organisatie zelf in het bezit van bosbrandvoertuigen of andere speciale uitrustingen? Waaruit bestaan de communicatiemiddelen? Hoe is de watervoorziening geregeld? Zijn er afspraken met boeren over vooruitgeschoven waterwinpunten, zoals giertanks? Zijn er gemarkeerde plekken in het gebied die dienen als verzamelpunten tijdens een incident? Hoe verloopt de samenwerking met de brandweer volgens u? Hebt u duidelijk inzicht in de organisatie van de brandweer waarmee u samenwerkt? Belangen/Communicatie Kunt u een beeld schetsen van uw belangen als beheerder bij de preparatie van de brandbestrijding. Hoe schat u de belangen van de brandweer in? Is er sprake van verschillende belangen wanneer het gaat om natuurbrandbestrijding bij de bosbeheerder en de brandweer? Zo ja, hoe uit zich dat? Hoe zou u de communicatie over en weer met de brandweer optimaal willen inrichten? Afsluiting Heeft u nog vragen, aanvullingen, opmerkingen?
46 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
B. INTERVIEWS BRANDWEER Aan de hand van deze vragenlijst zijn de interviews afgenomen met onderstaande personen. Uitkomsten die relevant waren voor dit onderzoek zijn verwerkt in het hoofddocument. Brandweer Utrecht BRUL, de heer G. Brouwer Brandweer Utrecht BRUL, de heer H. van Dijk Hulpverlening Gelderland Midden, de heer H. Hazenbroek Hulpverlening Gelderland Midden, mevrouw M. Bentvelzen VRAGENLIJST INTERVIEW BRANDWEER Interview met: ……………………… Brandweer: Functie: Organisatie: Plaats, datum: Inleiding op gesprek: Het onderzoeksrapport zal zich vooral richten op de huidige informatievoorziening en communicatie tussen natuurbeheerder en brandweer voor, tijdens en na natuurbrandbestrijding. Dit gesprek is een verkenning naar de huidige en gewenste situatie. De grote lijnen uit dit interview worden opgenomen in dit onderzoeksrapport. Rubrieken: Het gebied en haar risico’s Welke natuurterreinen vallen onder uw verzorgingsgebied? Heeft u duidelijk in kaart hoe de samenstelling van het natuurterrein is (bos/heide/zandverstuivingen)? Is er binnen uw verzorgingsgebied overwegend sprake van modern/ geïntegreerd bosbeheer of hebben monoculturen de overhand? Hoe schat u de kans op natuurbrand in voor uw beheergebied? Hoe schat u de kans op een onbeheersbare natuurbrand in voor uw gebied? Op welke wijze kan geïntegreerd bosbeheer invloed hebben op de natuurbrand risico’s? Op welke wijze wordt de brandweer op de hoogte gesteld van de huidige ontwikkelingen binnen het bosbeheer? Is er veel bebouwing/bewoning binnen de natuurgebieden? Is er een grote recreatiedruk binnen het gebied? Bestaan er calamiteitenplannen? Organisatie brandbestrijding Hoe is de brandbestrijding bij u geregeld? Onder welke veiligheidsregio valt u? Kunt u de verantwoordelijkheden schetsen van de natuurbeheerder en de brandweercommandant tijdens een natuurbrand? Beschrijft u nog eens de samenwerking tussen brandweer en bosbeheerder? Hoe vaak oefenen jullie? Wie is de initiatiefnemer hiervan? Is hierbij de inbreng van de brandweer gelijk aan die van de bosbeheerder? Zouden oefenavonden van de vrijwillige brandweer beter afgestemd kunnen worden met de beheerder? Bijvoorbeeld klein gedeelte van de zaagwerkzaamheden uit laten voeren door brandweer ipv particuliere organisatie? Hoe ziet de organisatie van natuurbrandbestrijding eruit? (Organigram). Hoe zijn de taken binnen uw organisatie georganiseerd? Wie zijn er binnen uw korps betrokken bij de samenwerking met de natuurbeheerders? Zijn er werkgroepen mee bezig geweest? Vindt er regelmatig een evaluatie plaats? Wie is er verantwoordelijk voor de in standhouding van deze samenwerking? Werken jullie met bereikbaarheidskaarten/risicokaarten? Hoe werkt de informatiestroom? Denkt u dat het nuttig is wanneer de betrokken personen binnen de groep natuurbeheerders beknopte trainingen bij de brandweer zouden volgen op het gebied 47 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
van terminologie en inzicht natuurbrandprocedures? (denk aan meer inbrengmogelijkheden tijdens incident in CTPI=Coördinatie Team Plaats Incident en de VC=Verbindings Commandowagen waar alle gegevens binnen komen vanuit de AC=Alarmcentrale). Hoeveel bosbrandvoertuigen kan uw korps inzetten? Hoe is de watervoorziening geregeld? Zijn er afspraken met boeren over vooruitgeschoven waterwinpunten, zoals giertanks? Zijn er gemarkeerde plekken in het gebied die dienen als verzamelpunten tijdens een incident? Hoe verloopt de samenwerking met de natuurbeheerder volgens u? Hebt u duidelijk inzicht in de organisatie van de beheerder waarmee u samenwerkt? Belangen/Communicatie Kunt u een beeld schetsen van uw belangen als brandweer bij de preparatie van de brandbestrijding. Hoe schat u de belangen van de beheerder in? Is er sprake van verschillende belangen wanneer het gaat om natuurbrandbestrijding bij de natuurbeheerder en de brandweer? Zo ja, hoe uit zich dat? Hoe komt u aan informatie voor bijvoorbeeld kaartmateriaal van natuurgebieden? Betrekt u de natuurbeheerder bij aanschaf natuurbrandbestrijdingsmaterieel? Is in uw optiek de natuurbeheerder er duidelijk van op de hoogte dat de brandweer open staat voor externe informatie? Bent u van mening dat laagdrempelig contact met de natuurbeheerder er voor kan zorgen dat informatie (over bijvoorbeeld de meest recente veranderingen binnen het gebied) eerder door zouden komen? Hoe zou u de communicatie over en weer met de beheerder optimaal willen inrichten? Afsluiting Heeft u nog vragen, aanvullingen, opmerkingen?
48 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 2
NATUURBRAND Dit hoofdstuk bevat achtergrondinformatie over de effecten van natuurbrand op de vegetatie en bodem. GEVOLGEN VAN BRAND OP DE VEGETATIE EN BODEM A wat doet brand met vegetatie en bodem? Wanneer het vuur over de grond gaat verdampt het vocht in strooisel en humus. Zo ontstaat een bedekking van damp, strooisel en humus, die werkt als een koudebarrière waar vocht condenseert. Direct onder de vuurzone bevindt zich een zweetzone, die voorkomt dat het vuur de strooisel- en humuslaag binnendringt. Strooisel en humus kunnen dus een isolerende werking hebben en dat deze groot kan zijn blijkt bijvoorbeeld uit de resultaten van een tweetal proefnemingen (Uggla 1973). Hierbij werd de bodemtemperatuur gemeten bij het verbranden van kapresten van Picea abies op een glaciale podzolbodem met een laag ruwe humus van 2,5 cm. De resultaten worden vermeld in onderstaande tabel: Dikte van de laag kapresten in cm 50 100
Temperatuur van het oppervlak in ºC 540 gedurende 20 seconden 325 gedurende 30 minuten
Temperatuur op Temperatuur op 3 cm diepte in ºC vóór 3 cm diepte in ºC ná de brand de brand 15 20, na 30 minuten 20
60, in 5 minuten > 20, na 90 min.
De relatie tussen de bodemtemperatuur en de hoeveelheid brandbaar materiaal (naar Uggla, 1973).
Bij beide proefnemingen nam de dikte van de humuslaag met de helft af, als gevolg van uitdroging en verkoling. De isolerende werking van strooisel en humus houdt op als al het vocht eruit is verdampt. Verkoling treedt op als er een tekort aan zuurstof is, waarbij de temperatuur in de buurt ligt van de ontbrandingstemperatuur van strooisel en humus. Uit voorgaande blijkt dat de bodemtemperatuur bij brand afhangt van meerdere factoren: De duur en de intensiteit van de brand: Deze factoren worden bepaald door de hoeveelheid en de aard van het materiaal dat brandt, de luchtvochtigheid, de windsnelheid, de hellingshoek van het terrein en de looprichting van het vuur ten opzichte van de wind (een vuur dat tegen de richting van de wind ingaat, brand langer en intenser). De hoeveelheid as die tijdens de brand wordt gevormd: Een dikke laag as kan isolerend werken (Humphreys en Lambert, 1966). De aanwezigheid van water in de bodem: Uit het feit, dat de soortgelijke warmte van water ongeveer 5 maal zo groot is als die van lucht en zand, blijkt dat de temperatuurgeleiding van de bodem sterk afhangt van het aanwezige bodemvocht. In dit verband zijn belangrijk de potentiële vochtigheidsgraad, bepaald door grondsoort en humusgehalte en de actuele vochtigheidsgraad, die afhankelijk is van de lengte van de periode tussen de datum van de laatste neerslag en die van de brand, de hoeveelheid neerslag die toen viel, de wind en de zonnewarmte in die periode. Van de factoren, die gezamenlijk de bodemtemperatuur bij brand bepalen is de invloed van elke factor bij iedere bosbrand anders. Dit blijkt duidelijk uit de zeer verschillende resultaten van onderzoek in de literatuur. Omdat de omstandigheden waaronder deze resultaten verkregen werden echter niet bij elk onderzoek worden vermeld, of in niet vergelijkbare grootheden, is het onmogelijk om hieruit exacte gevolgrekkingen te maken. Hier wordt daarom volstaan met een samenvatting van de belangrijkste waarnemingen:
49 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Grasbrand: Bij een onderzoek naar de invloed van het doelbewust branden van gras- en struikgewasvegetaties op- de bruikbaarheid van de gebrande bodems als zaaibed voor grassen, werd geconstateerd (Bentley en Fenner 1958) dat grasbranden zeer lichte branden zijn. Was de strooisellaag dikker dan 1 cm, dan werd de bodemtemperatuur nauwelijks beïnvloed; was de strooisellaag dunner, dan werd de temperatuur hoger maar kwam niet boven 100 ºC. Brand van bladeren en takjes: Brand van bladeren en takjes valt onder een lichte brand (volgens Humphreys en Lambert 1966) omdat de oppervlakte temperatuur 500 ºC bleek en op 0,6 cm diepte 100 ºC. Struikgewasbrand: De temperaturen die bij struikgewasbrand werden gemeten lopen bij de verschillende onderzoekers zeer uiteen. Dit geldt tevens voor de afstanden in de bodem, waarop deze temperaturen werden bereikt (Bentley en Fenner 1958). Diverse soorten struikgewasbranden Branden die zwarte as op de bodem achterlaten Branden waarbij de minerale grond bloot is komen te liggen Branden die witte as op de bodem achterlaten door verbranding van grotere stukken hout
Temperatuur oppervlak in ºC 200
Diepte in cm waarop temperatuur 100 ºC bedraagt
400
4,5
700
10
1
De bodemtemperaturen bij struikgewasbranden van verschillende intenstieit naar Bentley en Fenner 1958
Brand van grote stukken hout: Bij brand van dikke takken en stammen, die op de grond liggen, kan de oppervlaktetemperatuur oplopen tot 900 ºC met een diepte temperatuur van 100 ºC op 10 cm (Humphreys en Lambert, 1966/ dit komt overeen met waarnemingen van Bentley en Fenner en Beadle).
De duur van de brand en de invloed daarvan op de temperatuur Soms branden bomen uren- tot dagenlang en om het effect hiervan op de temperatuur te onderzoeken werd eerst de waarschijnlijke maximale temperatuur bepaald als de hele vegetatie brandt (Beadle 1940). Daartoe werden het aantal bomen in een deel van een Eucalyptusbos (80 m²) geteld en de hoeveelheid aldus verkregen brandstof geschat. Een honderdste deel van deze hoeveelheid werd aan droog hout verzameld en op een hoop gegooid met een diameter van 60 cm. Aan deze hoeveelheid werd een equivalent uit de ondergroei toegevoegd. De resultaten van dit experiment laten de gemiddelde maximale temperatuur zien, die bereikt wordt als al het brandbare materiaal gelijkmatig over het gebied uitgespreid zou worden. Het vuur brandde twee uur. Om te weten welke temperaturen bereikt worden bij een brand die lager duurt, liet men een vuur als hiervoor omschreven gedurende acht uur branden door brandstof bij te voegen. De resultaten van beide proefnemingen worden vermeld in onderstaande tabel: Diepte in cm 0 2,5 7,5 15 22,5 30
Temperatuur in ºC Na 2 uur >250 180 105 67 40 22
Temperatuur in ºC Na 8 uur >250 >250 233 90 59 50
De maximale bodemtemperatuur bij het verbranden van de totale vegetatie gedurende 2 en 8 uur (naar Beadle, 1940) 50 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Hoelang blijft het nog warm in de bodem? Zwaardere branden, die een hogere temperatuur in lucht en bodem veroorzaken, zuigen ook meer lucht aan. Als gevolg daarvan koelen zij ook sneller af. Zo lijkt uit onderzoek (Humphreys en Lambert 1966) dat bij een lichtere brand van grote stukken hout de oppervlaktetemperatuur na meer dan 10 uur nog hoger was dan 100 ºC terwijl het bodemoppervlak bij de zwaardere brand al na 3 uur tot 100 ºC was afgekoeld. Met betrekking tot de temperatuur in de bodem duurde het bij beide branden langer dan 24 uur voordat deze weer normaal was. Daarbij was de temperatuur bij de zwaardere brand na 12 uur teruggelopen tot 15 ºC op een diepte van 15 cm, terwijl die bij de lichtere brand in dezelfde periode en op dezelfde diepte nog 50 ºC bedroeg. Een temperatuur van 100 ºC manifesteerde zich bij beide branden gedurende 3 á 5 uur op een diepte van 4 cm. Een verklaring voor het genoemde verschijnsel noemt men het zogenaamde ‘naijlen der effecten’, wat in onderstaande grafiek is te zien.
Tijd versus bodemtemperatuur
B Gevolgen van brand De schade aan het bos kan bestaan uit (bron: Bosbrand – E.J. van Busschbach 1950) 1. Het doden en/of beschadigen van de hoofdopstand 2. Vertraging van de groei 3. Het vertragen of verhinderen van de verjonging 4. Het scheppen van gunstige voorwaarden voor het optreden van schadelijke insecten en zwamziekten. Punt 1. Een boom wordt door het vuur gedood doordat het cambium wordt gedood; dit gebeurt dit bij een temperatuur tussen 65 en 69 ºC (volgens onderzoek Lorenz). Het cambium is in het voorjaar het meest kwetsbaar. De mate van beschadiging wordt over het algemeen bepaald door de dikte van de schors, door het vochtgehalte daarvan en door de mate van gescheurdheid. Deze factoren verschillen niet alleen per houtsoort, maar binnen dezelfde soort per leeftijd. Naaldhout wordt door de dunnere schors en het harsgehalte eerder beschadigd dan loofhout. Picea, Abies en Douglas lijden minder van het vuur dan Pinus (de Sequoia is zeer resistent, hetgeen een verklaring vormt voor de zeer oude exemplaren in Californië). Jong naaldhout zal door brand grotendeels vernietigd worden. In ons land doet een loopvuur in een naaldhoutopstand van 35 jaar of ouder meestal weinig schade. De beschadiging van loofhout is voornamelijk afhankelijk van de schorsdikte. Zo is de beuk gevoeliger dan de eik. De berk is zeer gevoelig en wordt vaak door loopvuren gedood. Ouder loofhout wordt bijna nooit door een loopvuur beschadigd, jong loofhout ondervindt er groeivertragingen van. De wortels zijn minder beschermd dan de stam, ondergrondse branden kunnen daardoor grote schade doen, vooral aan vlakwortelaars. Het hout van gedode bomen, voor zover niet verkoold, behoudt een goed deel van zijn waarde. Punt 2. Volgens Zwitserse cijfers waren door brand beschadigde opstanden na 10 jaren 40 tot 70% achter in groei bij niet-beschadigde bossen.
51 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
Punt 3. Elke brand zal jonge bomen en zaailingen tenminste zo ernstig beschadigen, dat ze vroeger of later aan insecten of ziekten ten offer vallen. Ook in dit opzicht is naaldhout, met enkele uitzonderingen, gevoeliger dan loofhout. Bovendien volgt na brand in vele gevallen een sterke verontkruiding, die hinderlijk is voor de verjonging van het bos. Natuurlijk is de verjonging in de eerste plaats afhankelijk van het aantal overgebleven zaadbomen. De grootste schade ontstaat daar waar het natuurlijk evenwicht tussen bodem, klimaat en vegetatie labiel is, het oorspronkelijk bosdek herstelt zich dan niet meer en maakt plaats voor en minderwaardige struiken vegetatie. Punt 4. De schade door insecten en fungi aan door brand beschadigde bomen is vaak erger dan de directe brandschade. Rhizina undulata is een schimmel die zich ontwikkeld zich uit ascosporen die door apotheciën uit voorafgaande jaren werden uitgestoten.
Deze sporen die in de bodem liggen worden tot kieming geactiveerd door temperaturen van 35 tot 45 ºC, waarna het ontstane mycelium in levende wortels van naaldbomen binnendringt en deze doodt. Vervolgens breidt dit mycelium zich via wortelcontacten uit en gaat na verloop van tijd als de omstandigheden gunstig zijn weer over tot de vorming van vruchtlichamen (apotheciën). De temperatuurshock, die blijkbaar nodig is voor de kieming van sporen die al jaren lang in de bodem aanwezig zijn, wordt in de eerste plaats bepaald door de intensiteit van het vuur. Een zich snel uitbreidend loopvuur zal minder hoge temperaturen ontwikkelen dan een hoeveelheid brandend stam- of takhout. In de tweede plaats echter door de dikte van de humus- en strooisellaag op de bosbodem, die een isolerende werking uitoefent, daar de dikte van dit pakket bepalend is voor de verhitting van de bodem. Dit betekent dat de ontstane temperaturen van plaats tot plaats zullen variëren, wat zich weerspiegelt in de ontwikkeling van de genoemde wortelschimmel.
52 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
EFFECTEN VAN BOSBRAND OP DE ARME ZANDGRONDEN VAN KOOTWIJK Vanuit het Europese Klimaat Overleg wordt verwacht dat naar aanleiding van klimaatsveranderingen de kans op natuurbrand zal toenemen. Bij het beheren van bossen ontstaan dan vragen over de rol van natuurbranden in de successie, het beheer van de arme bosgemeenschappen en de invloed op geïntegreerd bosbeheer. Brand zou wellicht een belangrijke dynamische factor zijn die instandhouding van de natuurlijke bosgemeen-schappen juist bevordert. Er is onderzoek gedaan in een van stuifzandcomplex op de Veluwe nabij Kootwijk van 65 ha na bosbrand in 1995 (door IBN-DLO in samenwerking met SC-DLO). Het gebied bestaat uit landduinen en uitgestoven laagten. Door brand is het humusprofiel, afhankelijk van de brandintensiteit ter plaatse, in meer of mindere mate aangetast. Onder de Lhorizont bestaande uit voornamelijk naalden die na de brand gevallen zijn, bevindt zich bijna overal een zwarte aslaag (v-horizont). De dikte hiervan varieert sterk in de ruimte. Door deze sterke variatie over korte afstand ontstaat een mozaïek van meer of minder verbrande humusprofiel horizonten. Omdat de brand van boom tot boom is gegaan is het grootste gedeelte van het recent met korstmossen vastgelegde stuifzand niet of zeer weinig aangetast. Zo vindt er op arme zandgronden door verhoogde atmosferische depositie van voornamelijk stikstof in bos- en overige natuurterreinen verrijking van ecosystemen plaats. Deze stikstof zit voornamelijk opgeslagen in de strooisellaag ven heeft een sterke vergrassing tot gevolg. Door vergrassing met Bochtige smele ontwikkelt zich op arme zandgronden een dikke strooisellaag. De ontwikkeling van dwergstruiklaag met o.a. Blauwe bosbes blijft daardoor achterwege. Bovendien stagneert bosverjonging. Door toename van biomassa vindt in de strooisellaag eveneens een ophoping van koolstof plaats. Door brand zouden deze elementen uit het systeem kunnen verdwijnen via vervluchting of erosie, waardoor de successie wordt teruggezet. Brand zou dus een belangrijke dynamische factor kunnen zijn die natuurlijke bosgemeenschappen in stand houdt. Het onderzoek is voornamelijk gericht op het vergroten van inzicht in lange termijneffecten van bosbrand op arme zandgronden ten behoeve van het beheer en de ontwikkeling van een strategie voor toekomstige brandbestrijding. Voorbeeld: uit onderzoek blijkt dat de van oorsprong relatief voedselrijke delen (zie onderstaande figuur onderzoek Kootwijkerzand) na de brand mogelijk juist het armst zijn geworden. Het gaat hierbij om de met bomen begroeide delen waar, door verbranding van bijna het gehele humusprofiel, de meeste nutriënten (voedingsstoffen) uit het systeem verdwenen zijn. Voor de natuur in dit gebied heeft verarmen van de bodem een positieve invloed op de ontwikkeling (successie) van de potentieel natuurlijke vegetatie (PNV), dit is de vegetatie die van oorsprong in het gebied thuis hoort. De door brand minst aangetaste delen zijn de recent door korstmos vastgelegde gebieden. Hier was door het begin van de successiefase weinig humusprofiel aanwezig. Bijna alle nutriënten (voedingsstoffen) zijn hier behouden gebleven.
53 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 3
KAART ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
54 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 4
ONDERZOEK DETECTIE TNO Het door TNO (Bron: Haalbaarheidsonderzoek geautomatiseerd natuurbrand detectiesysteem – TNO 1988) voorgestelde natuurbrand detectiesysteem is gebaseerd op de volgende ervaring: de rook (als 1e signaal van een natuurbrand) kan het beste door haar beweging ten opzichte van de vrijwel statische achtergrond gedetecteerd worden in het rode golflengte gebied. De proefneming heeft aangetoond dat de rook van een natuurbrand het best gedetecteerd kan worden in het rode gedeelte van het zichtbare spectrum. Namelijk, in deze kleur steekt rook licht af tegen de groene achtergrond.
De vuurhaard kan het snelst ontdekt worden door de verandering die de rook in de achtergrond veroorzaakt. De beeldinformatie, verkregen in een tweetal andere kleuren en van sensoren elders in het natuurgebied wordt gebruikt om valse alarmen te onderdrukken. Het detectiesysteem ziet er als volgt uit: in het natuurgebied zullen een aantal torens geplaatst worden met sensoren. De onderlinge afstand zal rond de 5 en 8 km bedragen iedere toren zal worden uitgevoerd met een rondzoekende sensor, beeldanalyse apparatuur en een zender/ontvanger welke weer is verbonden met de computer. De sensor zoekt iedere 5 minuten de horizon af in 3 golflengten. In de centrale meldpost worden de verdachte richtingen, welke zijn doorgemeld door elke toren in het natuurgebied, gecombineerd en omgezet in posities op de kaart. Bij een serieuze melding wordt er alarm geslagen bij de centralist van de alarmcentrale van de regionale hulpverlening.
55 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 5
ORGANOGRAM HULPVERLENING GELDERLAND MIDDEN
56 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 6
ARTIKEL BLUSHELIKOPTER LUCHTMACHT
57 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 7
KAART INDELING BRANDWEERREGIO’S GELDERLAND MIDDEN
58 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005
BIJLAGE 8
LITERATUURLIJST Bosbrand: gedrag, preventie, detectie en bestrijding in Nederland, Europa en VS, E. den Breejen, 1992 Bosbrand, E.J. Busschbach, 1950 Bosbrand, De Koning, 1949 Bosinsekten en bosbrand, bosbranden en het gevaar voor Rhinzina undulata, F. Leffef, 1984 Bosch- en Heidebranden en het Blusschen daarvan, Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, 1925 De bestrijding van bosch-, heide-, veen- en duinbranden, Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1941 De bestrijding van bos- en heidebranden, Bosschap, 1961 De bestrijding van bos- en heidebranden, ing. A. Heijnen, 1997 De bestrijding van branden in bos en heide, Ir. H.W. Schenkenberg van Mierop en Ir. W.L. Jansen, 1954 De Boswet in Gelderland, Provincie Gelderland, 2001 Effecten van bosbrand op arme zandgrond in de omgeving van Kootwijk, H.M.C. Smit, 1996 Haalbaarheidsonderzoek geautomatiseerd natuurbrand detectiesysteem, J.S. de Vries, 1988 Leidraad brandweercompagnie, Nibra, 2000 Modern terreinbeheer in natuurgebieden, brandrisico’s en brandbestrijding, Nibra publicatiereeks nr. 12, 2001 Nederlands bos in beeld, Stichting Probos, 2000 Nederlandsche Heidemaatschappij,1928 Nederlands houtgebruik in beeld, Leen Kuiper en Rino Jans, 2001 Notities over terreinvoorbereiding voor herbebossing na bosbrand, P. Kofman, 1976 Progress toward locating lightning fires, D.J. Latam, 1979 Regelgeving in relatie tot brandpreventie, natuurbrandbestrijding en recreatieve voorzieningen, Gemeente Arnhem, 2004 Richtlijnen beheer en inrichting kampeerplaatsen, Nederlandse Kampeerraad, 1980 Risico-indexering Natuurbranden Veluwemassief, Nibra, 2003 Toegang tot natuurbrandbestrijding, A.J. van Maren, 2001 www.Provincie Gelderland.nl
59 Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein Bos- en Natuurbeheer Ester Stalenhoef-Willemsen, mei 2005