Vred. Ieper (1ste Kant.), 2 december 1999 / J.P. Ypres (1ère ch.), 2 décembre 1999
A.R.: 99/A/118 Zet.: De h. L. Dejaegher (De h. P1. t/ NV B1, bankinstelling, gesubrogeerd in de rechten van B2, en C., kredietverzekeraar, vrijwillig tussenkomende partij)
Vonnis bij verstek en op tegenspraak Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Artikel 38 W.C.K. – Betalingsfaciliteiten – Geen bedrieglijk opzet in hoofde van de consument – Verslechtering van zijn financiële toestand – Begrip – Echtscheiding bij onderlinge toestemming – Verandering van zijn gezinssituatie – Schuldsaldo in hoofdsom, intresten en schadevergoedingen – Bepaling ervan – Onmiddellijke opeisbaarheid van kwestieus saldo die vroegtijdig is. De procedure van artikel 38 W.C.K. is onafhankelijk van de toepassingsvoorwaarden van artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek : de consument dient niet te bewijzen dat hij "ongelukkig en te goeder trouw" is, maar de afwezigheid van bedrieglijk opzet in zijnen hoofde is vereist. Kwestieus artikel 38 veronderstelt een verslechtering van de financiële toestand van de consument –welke geen ontvankelijkheidsvoorwaarde is, maar raakt de grond van de vordering- sinds het aangaan van de lening en dit ongeacht of die toestand op het ogenblik van het afsluiten ervan reeds min of meer precair was. Dit is het geval in de hypothese van een echtscheiding bij onderlinge toestemming, des te meer daar de consument inmiddels twee kinderen heeft en ziek geworden is, hetgeen een ziekteuitkering en minder inkomen met zich meebrengt. Om de beslissing i.v.m. betalingsfaciliteiten geldig te motiveren moeten tezelfdertijd het verschuldigd hoofdbedrag en de intresten bepaald worden. De veroordeling van de consument tot betaling van die bedragen is nochtans vroegtijdig, daar die bedragen pas volledig opeisbaar worden wanneer de consument de hem toegekende betalingsfaciliteiten niet zou naleven. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament – Article 38 L.C.C. – Facilités de paiement – Absence d'intention frauduleuse dans le chef du consommateur – Aggravation de sa situation financière – Notion – Divorce par consentement mutuel – Modification de sa situation familiale – Solde restant dû en principal, intérêts et indemnités – Détermination – Exigibilité immédiate dudit solde – Caractère prématuré.
La procédure prévue par l'article 38 L.C.C. est indépendante des conditions d'applications de l'article 1244 du Code civil : le consommateur ne doit pas prouver qu'il est "malheureux et de bonne foi", mais l'absence d'intention frauduleuse dans son chef est requise. Ledit article 38 implique une aggravation de la situation financière du consommateur –laquelle n'est pas une condition de recevabilité, mais a trait au fondement de la demande- depuis la conclusion du prêt et ce, indépendamment de ce que la situation à ce moment était plus ou moins précaire. C'est le cas dans l'hypothèse d'un divorce par consentement mutuel, d'autant plus qu'entre-temps, le consommateur a eu deux enfants et est tombé malade, ce qui a entraîné l'octroi d'une indemnité et une diminution des revenus. Le montant dû en principal et les intérêts doivent être déterminés pour qu'une décision relative aux facilités de paiement soit motivée valablement. La condamnation du consommateur au paiement de ces montants est cependant prématurée, puisque ces montants ne deviendraient exigibles que si le consommateur ne respectait pas les facilités de paiement qui lui ont été accordées. Met inachtneming van de beschikkingen van de wet van 15 juni 1935 en de aanvullende wetten op het gebruik der talen in gerechtszaken; Gelet op het verzoekschrift van 3 maart 1999, ter griffie neergelegd op 8 maart 1999, strekkende tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten; Gelet op de beschikking dagbepaling van 8 maart 1999 overeenkomstig art. 1337 quinquies, par. 1, van het Ger. W. en op de oproeping van partijen bij gerechtsbrief van 8 maart 1999 overeenkomstig art. 1337 quinquies, par. 1, van het Ger. W.; Gelet op het verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst d.d. 24.03.1999, neergelegd ter griffie op 25.03.1999; Gezien de overige stukken van het geding; Overwegende dat verwerende partij N.V. B2. niet verschijnt, noch niemand voor haar en tegen haar verstek werd verleend; Gehoord eisende partij en de vrijwillig tussenkomende partij in hun middelen en besluiten bij monde van hun raadslieden; Hoofdeiser P1. heeft samen met zijn toenmalige echtgenote op 23.08.1995 een contract van lening op afbetaling afgesloten met de N.V. B2 voor een bedrag van 850.000 F, terugbetaalbaar in 84 maanden aan 15.049 F per maand vanaf 30.09.1995; 2
De N.V. B1 is ondertussen in de rechten en plichten getreden van de N.V. B2.; De N.V. B1 heeft haar schuldvordering op 25.02.1999 overgedragen aan de N.V. C. en zij heeft de ontleners hiervan in kennis gesteld op 25.02.1999; De hoofdeis, gericht tegen de N.V. B1, strekt ertoe P1. in toepassing van art. 38 van de wet op het consumentenkrediet toe te laten zijn schuld verder af te betalen bij wijze van 7.500 F per maand en te bepalen in hoeverre hij dient tussen te komen in de supplementaire kosten; De N.V. C. is vrijwillig in de procedure tussengekomen en eiser op hoofdeis P1. vordert thans van haar de hogervermelde afbetalingsfaciliteiten; De vrijwillig tussenkomende partij – de N.V. C. – vordert bij tegeneis de solidaire veroordeling van de oorspronkelijke eiser P1. en de vrijwillig tussenkomende partij P2. in betaling van de som van: -
768.735 F, te vermeerderen met de verwijlintresten op 9,895 % vanaf 11.02.1999 op het saldo kapitaal, zijnde 542.259 F tot de datum van uiteindelijke betaling; - 81.339 F, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten tot de uiteindelijke betaling, alsmede tot de kosten van het geding; dit alles uit hoofde van de niet-nakoming van de verplichtingen, voortvloeiende uit het contract van lening op afbetaling; In het licht van de overdracht van schuldvordering aan de N.V. C. door de N.V. B1 dient deze laatste buiten zaak gesteld te worden; Waar de ontleenster P2. niet in de procedure is tussengekomen, kan eiseres op tegeneis – de N.V. C. – haar thans uiteraard ook niet aanspreken in betaling; Zoals door eiser op hoofdeis terecht uiteengezet, kunnen de afbetalingsfaciliteiten, die oorspronkelijk aan de verweerster – de N.V. B1 – gevraagd werden, thans gevorderd worden van de vrijwillig tussenkomende partij – de N.V. C. -, hetgeen trouwens door deze laatste niet betwist wordt; Onverminderd het bepaalde in art. 1244 van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter de betalingsfaciliteiten, die hij bepaalt, toestaan aan de consument wiens financiële toestand is verslechterd (Art. 38, §1, lid 1, van de wet op het consumentenkrediet); De procedure van art. 38 van de wet op het consumentenkrediet betreft een autonome rechtsfiguur, waarvan de toepassingsvoorwaarden niet samenvallen met art. 1244 van het Burgerlijk Wetboek; De consument, terzake eiser op hoofdeis, moet in tegenstelling met hetgeen de vrijwillig tussenkomende partij voorhoudt, niet bewijzen dat hij "ongelukkig en te goeder trouw" is, maar de afwezigheid van bedrieglijk opzet in zijnen hoofde is wel 3
vereist, hetgeen in casu het geval is (Vred. Auderghem, 12.02.1993, 1996, 107 ; Vred. Bastogne, 23.04.1993, 1993, 313 ; Vred. Borgerhout, 27.01.1994, 1996, 118); Art. 38 van de wet op het consumentenkrediet veronderstelt een verslechtering van de financiële toestand van de consument sinds het aangaan van de lening en dit ongeacht of die toestand op het ogenblik van het afsluiten ervan reeds min of meer precair was (Dambre M., noot onder Vred. Seraing, 09.10.1992, T. Vred., 1993, 22); De verslechtering van de financiële situatie van de consument is daarenboven geen ontvankelijkheidsvoorwaarde, zoals de vrijwillig tussenkomende partij naar voorbrengt, maar raakt de grond van de zaak (Biquet-Mathieu Ch., Commentaire sommaire de la loi relative au crédit à la consommation, in Actualités du droit, Story-Scientia, 1993-1, nr. 96, 106, en noot blz. 157 onder Vred. Schaerbeek, 20.11.1992; Vred. Fexhe-Slins, 14.06.1993, 1994, 63); Eiser op hoofdeis toont afdoende aan dat zijn financiële positie ingevolge de tussengekomen echtscheiding bij onderlinge toestemming verslechterd is en dat hij het thans in zijn feitelijke gezinssituatie met minder moet stellen, temeer dat hij inmiddels twee kinderen heeft; Ondertussen blijkt hij ook ziek geworden te zijn, hetgeen een ziekteuitkering en minder inkomen met zich meebrengt; Het is onjuist dat daarbij enkel omstandigheden, buiten de wil van de consument in aanmerking komen, bijvoorbeeld echtscheiding (als voorbeeld aangehaald in de Memorie van toelichting van de voorbereiding van de wet van 12.06.1991 op het consumentenkrediet), kan zowel gewild worden door de consument, als hem opgelegd worden door de andere partner (Domont-Naert F., noot onder Vred. Herstal, 12.03.1993, in Consumentenrecht, nr. 22, 540 ; Vred. Borgerhout, 27.01.1994, T. Vred., 1996, 122); Nu blijkt dat de voorwaarden, gesteld in art. 29 van de wet op het consumentenkrediet vervuld zijn, is het schuldsaldo van de lening wel degelijk opeisbaar; Vermits er op het ogenblik van het instellen van de vordering overeenkomstig art. 38 van de wet op het consumentenkrediet, geen vordering betreffende de kredietovereenkomst aanhangig was, kunnen betalingsfaciliteiten toegestaan worden; In het licht van wat voorafgaat en mede gelet op alle elementen van de zaak, kunnen de door eiser op hoofdeis gevraagde afkortingen, namelijk bij wijze van 7.500 F per maand, ingewilligd worden en dit alles zoals verder bepaald en waarbij het voordeel van de betalingsfaciliteiten vervalt indien hij de opgelegde termijnen en betalingswijzen niet naleeft (art. 1337 septies Ger. W.);
4
Waar de N.V. C. geen verhoging van de kosten in de zin van art. 38, §1, lid 2, van de wet op het consumentenkrediet vordert, kan deze verhoging niet ambtshalve toegekend worden (Lettany P., Het consumentenkrediet, Kluwer, Deurne, 1993, nr. 284, blz. 253); Om de beslissing in verband met betalingsfaciliteiten geldig te motiveren, moeten terzelfdertijd het verschuldigd hoofdbedrag en de intresten bepaald worden (Cass., 20.02.1995, Pas., 1995, I, 193); In de voorgebrachte afrekening (situatie op 24.03.1999) van eiseres op tegeneis de N.V. C. (haar stuk 9) werd de hoofdsom terecht berekend op 677.254 F en de verwijlintresten tot 24.03.99 op 6.027 F conform art. 38 van de wet op het consumentenkrediet, méér de verwijlintresten aan 9,895 % op het saldo kapitaal van 542.259 F vanaf 24.03.1999; Gezien het ingebouwde matigingsrecht in de wet op het consumentenkrediet en het voordeel van de vervroegde opeisbaarheid van de aflossingen (in kapitaal en intresten), word geen schadebeding (in casu 81.338 F) toegestaan en dit volgens Onze gebruikelijke rechtspraak en deze van de Rechtbank van eerste aanleg alhier; Eiseres op tegeneis – de N.V. C. – kan in het kader van een hoofdeis, die stoelt op art. 38 van de wet op het consumentenkrediet, een tegeneis instellen door neerlegging van een conclusie ter griffie (Vred. Sint-Jans-Molenbeek, 06.04.1993, T. Vred., 1994, 57 ; Vred. Malmedy, 20.04.1994, T. Vred., 1997, 349); Zoals reeds hoger uiteengezet blijkt ook dat in hoofde van eiseres op tegeneis de voorwaarden gesteld door art. 29 van de wet op het consumentenkrediet vervuld waren en wordt het verschuldigd hoofdbedrag en intresten bepaald op 683.281 F (677.254 F in hoofdsom en 6.027 F intresten), méér de verwijlintresten aan 9,895 % op het saldo kapitaal van 542.259 F vanaf 24.03.1999; De bedragen, die eiser op hoofdeis sedert januari 1999 afgekort heeft moeten nog in mindering gebracht worden; Vroegtijdig is evenwel de veroordeling van eiser op hoofdeis tot betaling van hoger vermelde bedragen, vermits bedoelde sommen pas volledig opeisbaar worden wanneer de consument, in casu eiser op hoofdeis, de hem toegekende betalingsfaciliteiten niet zou naleven (Vred. Soignies, 04.04.1997, T. Vred., 1999, 292); Het past dan ook na te gaan of de toegestane betalingsfaciliteiten zullen nageleefd worden;
Daartoe dient de tegeneis naar de bijzondere rol verzonden te worden; Om deze redenen, Wij, Vrederechter, 5
Recht doende in eerste aanleg en bij verstek ten aanzien van verweerster – de N.V. B1 – en op tegenspraak ten aanzien van de vrijwillig tussenkomende partij C. N.V.,
Verlenen akte aan de N.V. C. van haar vrijwillige tussenkomst; Stellen de N.V. B1 buiten zaak; Verklaren de hoofdeis, gericht tegen de N.V. C., ontvankelijk en gegrond zoals hierna bepaald; Bepalen het door eiser op hoofdeis P. nog verschuldigde saldo op 24.03.1999 op zeshonderd drie en tachtigduizend tweehonderd een en tachtig frank (683.281 F), hetzij 677.254 F in hoofdsom en 6.027 F intresten, méér de verwijlintresten aan 9,895 % per jaar op het saldo kapitaal van 542.259 F vanaf 24.03.1999 tot de dag van volledige betaling, dit alles te verminderen met de afkortingen, die eiser op hoofdeis vanaf januari 1999 verricht heeft; Machtigen eiser op hoofdeis P. om voormeld nog verschuldigd saldo op 24.03.1999 af te korten met maandelijkse aflossingen van zevenduizend vijfhonderd frank (7.500 F) per maand, waarvan de eerste afkorting bepaald is op 20.12.1999 en zo verder telkens tegen de twintigste van de maand tot de dag van volledige betaling met dien verstande evenwel dat de toegestane betalingsfaciliteiten vervallen, zo zij niet nageleefd worden; Verklaren de tegeneis ontvankelijk en vooraaleer verder te oordelen verzenden de zaak naar de bijzondere rol, met mogelijkheid voor eiseres op tegeneis - de N.V. C. - om de zaak opnieuw te laten oproepen, zodra de afbetalingen niet zouden gerespecteerd worden;
Houden de gedingskosten aan; Verklaren huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling en met uitsluiting van het kantonnement.
6