»Von der großen Verwandlung« De gevaarlijke koorddans tussen dier en Übermensch bij Nietzsche. Ulrich Grün. Stud.nr.: november In de Vorrede van ‘Also sprach Zarathustra’ schrijft Nietzsche: »Der Mensch ist ein Seil zwischen Tier und Übermensch, – ein Seil über einem Abgrunde.« Wat Nietzsche hiermee bedoelt, wordt in het verloop van dat boek verder verduidelijkt. Al in de Vorrede wordt een tipje van de sluier opgelicht, wanneer Nietzsche een koorddanser ten tonele laat verschijnen, die over een koord dat tussen twee torens gespannen is probeert te lopen, maar halverwege ten val komt wanneer hij de kluts kwijt raakt doordat hij oversprongen wordt door een potsenmaker, en dodelijk gewond neerstort tussen de wegvluchtende menigte. De stervende koorddanser laat zich tegenover Zarathustra ontvallen dat hij gefaald heeft en uiteindelijk de duivel hem te slim af is geweest. Zarathustra echter werpt hier tegen in, dat een duivel niet bestaat en dat de koorddanser van het gevaar zijn beroep gemaakt heeft en daarmee heeft gedaan wat hij kon . . . Terwijl ‘Also sprach Zarathustra’ zich ten dele laat lezen als een roman met een verhaallijn, is het Nietzsche te doen geweest om een door hem belangrijk geacht onderwerp onder de aandacht te brengen: de erbarmelijke toestand van de tegenwoordige mens, het belang van de komst van de Übermensch, de moeite die men zich getroosten moet op weg naar de Übermensch, en het aanzienlijke gevaar dat op deze weg loert; niet slechts het doel niet te bereiken, maar zelfs als individu ten gronde te gaan. In het nu volgende probeer ik, door middel van tekstanalyse aan verschillende geschriften van Nietzsche, een antwoord te vinden op de volgende vragen naar aanleiding van de koorddansparabel: wanneer de mens een tussenfase is tussen dier en Übermensch, wat bedoelt Nietzsche dan met ‘dier’? Het zal blijken dat Nietzsche niet de evolutionaire kontekst – waarin de mens een dier is, afkomstig uit het dierenrijk – voor ogen heeft, maar dat ‘dier’ hier een meer overdrachtelijke betekenis heeft. De mens heeft zich tot kuddedier laten maken en verkiest daar te blijven, ook al is deze situatie voor hem onwenselijk. Ik zal ingaan op de vraag hoe de mens in deze situatie terecht is gekomen en wat hem in deze situatie houdt, om vandaaruit de volgende vragen te kunnen beantwoorden: wat moet de mens doen om deze toestand te verlaten en niet meer als kuddedier verder te leven, maar de
weg van de Übermensch te bewandelen? De weg van dier naar Übermensch wordt door Nietzsche zwaar en gevaarlijk geacht, het bewandelen van een koord gelijk. Uit welke ontwikkelingsstappen van de mens bestaat deze weg? En wat maakt de ontwikkeling naar de Übermensch zo gevaarlijk, zodat het zelfs tot de ondergang kan leiden? Drie konstitutionele gevaren en een tijdsgevaar liggen op de loer, voor diegene die de eenzame weg durft te begaan; anderen zullen mogelijk de vrijdood verkiezen. De koorddansparabel maakt duidelijk dat de weg naar de Übermensch, die ‘als een kind in de dag leeft’ een zware, eenzame en gevaarlijke weg is; een weg voor iedereen en niemand.
De mens als dier De aanduiding ‘dier’ heeft bij Nietzsche meerdere betekenissen, afhankelijk van de kontekst waarin het wordt gebruikt. Enerzijds is de mens een dier als andere dieren, met zijn dierlijke instinkten, en in evolutionair opzichte uit apen ontstaan.[MA,] Met dieren deelt de mens zijn wensen en aangeboren instinkten, zij het dat hij met meer bewustzijn wil dan andere dieren.[UB,III,] Dit laatste geeft meteen het probleem weer van het dier ‘mens’, wat in dit paper aan de orde zal komen. De menselijke ziel – zijn menselijke bewustzijn – is voortgekomen vanuit zijn dierlijke instinkten: als wild dier buiten een samenlevingsvorm heeft het individu zijn instinkten nodig gehad om zich in een hem vijandige omgeving terecht te vinden en zijn voortbestaan veilig te stellen. Door zich in een samenleving te plaatsen, en door zich voor altijd in de ban van samenleving en vrede op te sluiten, waren op eens al zijn instinkten van hun waarde ontdaan. De driften werden gereduceerd tot denken, besluiten, berekenen en kombineren van oorzaken en gevolg. De oude instinkten waren hiermee echter nog niet verdwenen, wel dát waar de instinkten van nature op gericht zijn. In plaats zich naar buiten te richten, zoals ze aanvankelijk deden, richtten ze zich voortaan naar binnen. Dit noemt Nietzsche de verinnerlijking van de mens; het gewelddadige losmaken van zijn dierlijke verleden, wat kruciaal was voor het ontstaan van het menselijke bewustzijn.[GdM.II,] Het leven in de samenleving en het daaraan gekoppelde verliezen van de funktie van zijn instinkten, heeft er toe geleid dat de mens zelfs het wilde dier in hem, dat hij in wezen ís, is gaan vrezen.[AsZ,Wissenschaft] De mens die zich los heeft gemaakt van het dierlijke, heeft zich volgens Nietzsche gedegradeerd tot dier, en wel tot kuddedier. Belangrijk hierbij is het geloof in een vaststaande moraal waarop de juistheid van een handeling berust. Het geloof in een moraal heeft zijn ontstaan in de tegenstelling tussen de lagen van de samenleving. Het arme en machteloze volk, dat toe moest zien hoe de heerserklasse het beter had dan zij, heeft met de joods-christelijke priester als hun herder, een verdraaiing van de begrippen ‘goed’ en ‘slecht’ veroorzaakt. Deze begrippen hadden oorspronkelijk geen morele konnotatie, maar gaven weer hoe de aristokratie zich zag. ‘Goed’ betekende ‘voornaam’ en ‘edel’, waartegen ‘slecht’ de
anderen en armen aanduidde, als het ‘gemene’, ‘lage’ en ‘gewone volk’.[GdM,I,] De haat van het gewone volk jegens de aristokratie werd door de priester omgebogen tot wat Nietzsche de ‘slavenmoraal’ noemt. Deze moraal baseerde zich op wat ‘de wil Gods’ werd genoemd en bestond uit het verdraaien van de oorspronkelijke betekenis. ‘Zwakte’ wordt een verdienste, ‘machteloosheid’ tot iets goeds, het ‘onvermijdelijke moeten wachten op betere tijden’ (want de machteloze acht zich niet in staat om iets aan zijn situatie te veranderen) wordt ‘geduld’, de vijand die ze niet kunnen verslaan hebben ze lief, onderwerping aan gehate machten (zoals de staat) wordt ‘gehoorzaam’, God is hun liefdevolle gebieder, de sterke en machtige is kwaadaardig en zij, de zwakkeren, zijn de rechtvaardigen. Zij geloven in het komen van Gods koninkrijk, maar kunnen tot dan slechts geloven en hopen.[GdM,I,] Het roofdier mens is zo tot een geciviliseerd huisdier geworden, vanuit vrees voor de heerser en zijn macht, waarbij de heerser uiteindelijk tot God werd omgevormd.[GdM,II,+] Het gevoel van onmacht, leed en wrok, heeft in de kultuur, door toedoen van het geloof in God, een plek gekregen als een gegeven dat nu eenmaal het geval is en waar men zich mee verzoent in plaats het te verwerpen en zich er tegen te verzetten. Men verzoent zich met het verzuurde leven door zich reeds dankbaar te verheugen op het vooruitzich dat men, als een in moreel opzichte superieur mens, een plek naast God verzekerd is.[GdM,I,] Dit tegen het leven gerichte en daarmee levensvijandige kudde-instinkt van de mens, wordt zo door morele verkleding smaakvol gemaakt.[DfW,] De moraal die de mens zichzelf op laat leggen, maakt dat hij leeft naar de deugd zoals die door de kerk, overheid, kultuur en kapitalisme gedefiniëerd wordt. Hij wordt tam, beheersbaar en nuttig, aan een te beladen kameel gelijk. Kuddegedrag wordt gestimuleerd door de massakultuur, en het dienen van de staat wordt tot een nieuwe godsdienst verheven. Zelfs van de filosofie valt geen tegenwerking te verwachten, aangezien de filosofen zoals Kant, door zich aan de universiteiten te verbinden, zich aan de regering onderwerpen. Filosofie achten zij waardenvrij want ‘slechts zuivere wetenschap’ en daarmee blijft het kuddedenken bestaan.[UB,III,] Nu is het probleem van de mens dat hij zich ziek laat maken en daar niet tegen in opstand komt. Hij is zijn roofdierinstinkten kwijtgeraakt en heeft zich hiervoor in de plaats een kudde(dier)instinkt aan laten meten. Hierdoor kiest en verkiest hij dingen die nadelig voor hem zijn. Zo leeft de christelijke mens een leven van medelijden. Maar dit medelijden richt zich tegen de energieën die het levensgevoel verhogen waardoor men zijn kracht verliest. Het medelijden als een kudde-instinkt werkt dan tegen de ontwikkeling van de mensheid, doordat het in stand houdt wat eigenlijk ten onder zou gaan wanneer het terzijde zou worden geschoven door het sterkere en levensvatbaardere.[DA,/] Deze mens is natuurlijk niet gelukkig met zijn tegennatuurlijke toestand en »Tugend ist ihnen das, was bescheiden und zahm macht: damit machten sie den Wolf zum Hunde und den Menschen selber zu des Menschen bestem Haustiere.«[AsZ,verkleinernden Tugend,]
wordt ziek aan zich zelf. Volgens Nietzsche zijn het externe machten die met bedoeling de mens ziek te maken om hem aldus als dier in een kudde te kunnen houden: »Das Christenthum will über Raubthiere Herr werden; sein Mittel ist, sie krank zu machen, – «[DA,] Waarbij aannemelijk is dat voor ‘christendom’ ook ‘staat’, ‘massakultuur’ en ‘kapitalisme’ gelezen kan worden.
Oorzaken van verandering Nietzsche houdt een zeer kritische houding tegenover de hedendaagse mens en zijn kultuur op na, wat hij met bijtende ironie verwoordt. Anderzijds toont hij zich tot een voorzichtig optimist; genezing van de ziekte ‘mens’ is mogelijk. Dit leven houden de meeste mensen uit zonder hard te morren, omdat ze te lui zijn om hun leven in eigen hand te nemen en wellicht ook uit angst voor eenzaamheid, zoals in het nu volgende zal blijken. Door een drietal faktoren kan echter een einde komen aan de menselijke lethargie. God is dood Zoals hierboven duidelijk geworden is, houdt het geloof in God en de daaraan gekoppelde ‘eeuwige waarden’ de mensen in een halfbewuste dierlijke toestand. Het geloof in God heeft echter zijn langste tijd gehad en met de dood Gods is het archimedische punt waarop de mens zich beriep verdwenen.[DfW,] De morele begrippen ‘goed’ en ‘kwaad’ werden lege woorden en geen denkend mens heeft de hypothese ‘God’ nog nodig. Opstand tegen een tegen het leven gerichte kultuur Omdat de christelijke kultuur een kultuur van het medelijden is, die de mens zijn kracht ontneemt en het zwak en ziek maakt, is dit een situatie die niet werkelijk gelukkig maakt (want wat moet men met een leven dat slechts ‘gelukkig’ te noemen is door het vooruitzicht op een betere tijd in Gods koninkrijk?). Door de luiheid van de mensen die nog groter is dan hun vrees,[UB,III,] komen de meeste mensen niet in opstand tegen dit leven en verdragen het zonder grote tegenstand. Door zijn grote gebrek aan »Vielleicht ist das ganze Menschenthum nur eine Entwickelungsphase einer bestimmten Thierart von begränzter Dauer. so dass der Mensch aus dem Affen geworden ist und wieder zum Affen werden wird, während Niemand da ist, der an diesem verwunderlichen Komödienausgang irgend ein Interesse nehme. So wie mit dem Verfalle der römischen Cultur und seiner wichtigsten Ursache, der Ausbreitung des Christenthums, eine allgemeine Verhässlichung des Menschen innerhalb des römischen Reiches überhand nahm, so könnte auch durch den einstmaligen Verfall der allgemeinen Erdcultur eine viel höher gesteigerte Verhässlichung und endlich Verthierung des Menschen, bis in’s Affenhafte, herbeigeführt werden. – Gerade weil wir diese Perspective in’s Auge fassen können, sind wir vielleicht im Stande, einem solchen Ende der Zukunft vorzubeugen.«[MA,] » (. . . ) liegt es auf der Hand, dass die Welt nicht gut und nicht böse, geschweige denn die beste oder die schlechteste ist, und dass diese Begriffe “gut” und “böse” nur in Bezug auf Menschen Sinn haben, ja vielleicht selbst hier, in der Weise, wie sie gewöhnlich gebraucht werden, nicht berechtigt sind: der schimpfenden und verherrlichenden Weltbetrachtung müssen wir uns in jedem Falle entschlagen.«[MA,]
fantasie kan een mens zich niet in het leven van anderen invoelen en kan daardoor niet deelgenoot worden van het lot en leed van de ander. Iemand die wel deelgenoot zou worden en bewust zou worden van al het leed waar de mensen aan lijden, zou aan de waarde van het leven twijfelen. De mensheid als geheel heeft geen doelen, waardoor men ook geen troost en houvast kan vinden. Men zou, het leven vervloekend, instorten. Wanhoop is het enige dat de mens vervult. De doel- en zinloosheid van het doen en laten voelt als een verspilling, een gevoel boven alle gevoelens.[MA,] Men zou zich tegenkomen in één groot gevoel van leegte en depressie. Dit ziekzijn aan zichzelf zal voor de meesten te ondraaglijk zijn, waardoor slechts de keuze bestaat tussen een ontvluchten van de nare werkelijkheid door in onwaarheid te blijven leven in een geloof in God, of de wens tot zelfdoding en tot een op deze manier ontvluchten van de ondraaglijk geworden werkelijkheid. Volgens Nietzsche is het lot van de mens gelukkig niet zo vreselijk als het nu lijkt; uiteindelijk zal een derde mogelijkheid open staan. De mens die zijn kuddementaliteit van zich af weet te gooien en, desnoods alleen, op eigen kracht weet verder te gaan, kan zich ontwikkelen en zijn identiteit als kuddedier achter zich laten.[MA,] Een nieuwe kultuur Het inzicht dat de oude kultuur zijn beste tijd gehad heeft kan tot een nieuwe kultuur leiden, waarmee betere omstandigheden geschapen worden voor het ontstaan van de mensen. Een betere voeding, opvoeding en onderwijs kan een betere mens tot ontwikkeling brengen. Het ontstaan van een nieuwe kultuur begint zodra mensen bewust daartoe besluiten. Het zal een nieuwe kultuur moeten zijn, omdat vooruitgang vanuit de oude kultuur niet mogelijk is.[MA,] Omdat de meeste mensen niet uit zichzelf tot de nieuwe inzichten kunnen komen, is het nodig dat ze daarbij geholpen worden door een werkelijke opvoeder die ze uit de verdoving van de oude kultuur bevrijdt. Een dergelijke opvoeder is, volgens Nietzsche, Schopenhauer.[UB,III,]
Het proces van transformatie Iemand die zich losmaakt van het oude bijgeloof in religieuze begrippen en angsten door er niet meer in te geloven, staat aan het begin van zijn bevrijding. Het enige dat hij hoeft te doen is ophouden om tegen zichzelf lui te zijn. Hij hoeft slechts zijn geweten te volgen dat hem laat weten dat hij al dat niet is dat hij doet, denkt en begeert. Hij wordt gewaar van een groot geluk dat hem te wachten staat en dat hij hiervoor niet bij anderen hoeft te spieken om te weten wat hij moet doen. Bovendien is door het wegvallen van een gebiedende God het eindresultaat van het bestaan sowieso gelijk: vroeger of later moet hij het opgeven. Het moedigt aan om naar eigen maten en wetten te leven.[UB,III,] Dit omgaan met het inzicht vergelijkt Nietzsche met de genezing van een ziekte. Om te kunnen genezen van het verwrongen en levensvijandige bestaan, moet men eerst een langdurig proces van ziekte meemaken.
Die große Loslösung Het proces begint wanneer een gebonden mens met het juiste temperament zich los rukt van wat hem tot nu toe bond. Dit loskomen wordt door Nietzsche gezien als een heftige bewustzijnsverandering. Een plotseling, aan een aardbeving gelijk, losscheuren uit oude en vertrouwde kaders, waarbij hij zelf niet weet wat met hem gebeurt. Hij wordt meegesleurd door een innerlijke drang zich los te maken en als ‘zwerver’ verder te gaan. De mens die zich los maakt gaat een onzekere, want niet te voorspellen, en gevaarlijke toekomst tegemoet. Het enige aan houvast dat hij heeft is zijn jeugdige zelfvertrouwen dat voorkomt dat hij wordt vermalen door het nihilisme. Zijn wil die zich losmaakt, durft te zien wat gebeurt wanneer hij de waarden waarin hij tot nu in geloofde omdraait. Hij is nieuwsgierig voor dat wat verboden is en in moreel opzichte voor slecht wordt aangezien. De grote woorden ‘goed’ en ‘kwaad’ als vastliggende morele waarden en ook het bestaan Gods als wetgever, worden ter diskussie gesteld. Misschien is alles ‘ware’ uiteindelijk wel vals en is het ‘valse’ waar . . . ? Maar met dit loskomen uit de kudde en het verwisselen van het kudde-instinkt voor dat van het roofdier ervaart de zich bevrijdende ook dat wat mensen in de kudde houdt: eenzaamheid en angst en het besef van ziekte. In deze fase zou een mens in het diepe storten, maar dankzij zijn goede temperament van overmoed, zijn milde en vreugdige ziel die niet hoeft te vrezen voor heftige stemmingswisselingen, zijn nieuwsgierigheid en lichte verachting jegens de oude waarden en waarheden en vooral zijn wil tot gezondheid, wordt hij verder voort geleidt, waarbij hij reeds enkele voorproeven van wat échte gezondheid zal zijn ten dele wordt . Langzaam wordt de vrije geest genezen van zijn eenzame omzwervingen en beseft hij nu pas wie hij eigenlijk is. Hij voelt weer warmte en mededogen. Hij beseft dat hij de baas over zich zelf moet zijn en over zijn eigen deugden. De deugden die eerst baas waren over hem, dienen hem nu en worden zijn hulpmiddelen zodat hij ze kan benutten wanneer het hém uitkomt. Hij ziet in dat goed en kwaad niet absoluut zijn, maar relatieve begrippen. Hij legt zichzelf zijn eigen wetten op en weet nu zelf wat hij kan en wat hij mag.[MA,Vorrede,] Hij zal een leven leiden zonder bepaald te worden door heftige begeerte, zonder nog beangstigd te raken door de gedachte als mens ‘slechts’ natuur te zijn en hij zal zonder afgunst en wrok kunnen afzien van bijna alles dat voor anderen van waarde is en wat hem niet meer hoeft te bekommeren; een vreugdenvolle toestand van vrijheid en zorgloosheid.[MA,] Die drei Verwandlungen Het voorgaande proces wordt in Nietzsche’s ‘Also sprach Zarathustra’ in Zarathustra’s eerste rede vergeleken met een transformatie van de » . . . eine heftige gefährliche Neugierde nach einer unentdeckten Welt flammt und flackert in allen ihren Sinnen. “Lieber sterben, als hier leben” . . . [ein] Verlangen nach Wanderschaft, Fremde, Entfremdung, Erkältung . . . [die grosse Loslösung] ist eine Krankheit zugleich, die den Menschen zerstören kann, dieser erste Ausbruch von Kraft und Willen zur Selbstbestimmung, SelbstWerthsetzung, dieser Wille zum freien Willen«[MA,Vorrede,] ». . . am Züge geführt durch einen zähen Willen zur Gesundheit, der sich oft schon als Gesundheit zu kleiden und zu verkleiden vermag.«[MA,Vorrede,]
geest die eerst tot kameel wordt, daarna tot leeuw en tot slot tot kind. Als kameel neemt de geest alle last op zich zonder te morren. Het lijkt erop alsof Nietzsche hiermee de christelijke mens bedoelt, die ook knielend de last van het geloof en konventies op zich neemt zonder vragen te stellen. Zoals in de Genealogie der Moral wordt beschreven, verdraait de christen zijn lasten tot iets moreel goeds (zie boven en [GdM,I,]). Zo ook hier: het kameel verlaagt en vernedert zich tegen zijn hoogmoed (want hoogmoed is bepaald geen christelijke waarde), door zware lasten op zich te nemen en dat ‘vreugde om mijn kracht’ te noemen, ziek-zijn maar zich niet laten troosten, zij die ons verachten (de aristokratie die het gewone volk (christen) veracht en die de christen diep in zijn hart eigenlijk haat) liefhebben, want ‘gij zult uw vijanden liefhebben’. Maar eigenlijk komt het kameel zo slechts in zijn dode woestijn terecht, waar niets van ware zingeving in aanwezig is. Mogelijk bedoelt Nietzsche met het kameel niet zozeer de christen, maar ons allen die deel uitmaken van het gewone volk en de tijdsgeest, en die de stap naar een vrije geest nog moeten maken. Vervolgens vindt een belangrijke gebeurtenis plaats: het kameel wordt tot leeuw omdat hij vrij wil zijn en heerser in zijn eigen woestijn. Zoals hierboven reeds beschreven is de mens eigenlijk een roofdier dat tam (als een kameel) is geworden. Een leeuw is ook een roofdier. Verder ervaart de bevrijdende eenzaamheid; in de woestijn is het ook eenzaam. De leeuw heeft nog een grote strijd te leveren; de strijd tegen de draak die hem moraal op wil dringen. Deze draak is God , of tenminste dat wat de heersende opvattingen ervan maken. Maar de leeuw wil niet langer doen wat van hem verwacht wordt, maar dat doen wat hij zelf wil. Nieuwe waarden scheppen kan de leeuw nog niet, wel kan hij zijn vrijheid scheppen. Als laatste wordt de leeuw tot kind. Het kind is onschuldig (en draagt daarmee geen last van de kategorie ‘erfzonde’), kan vergeten en op nieuw beginnen, en wel op een vrije wijze zoals het hem goed dunkt. Het leven is een spel en een heilig ja-zeggen tegen het leven (in tegenstelling tot het ‘nee’ van de mens van het ressentiment: de christen).[AsZ,I,Drei Verwandlungen]
De gevaren tussen dier en Übermensch Zoals reeds aangegeven is de transformatie een langdurig en moeizaam proces, een proces vol gevaren, een ‘koord boven een afgrond’. Ten eerste het gevaar dat de herkennende het leven zonder houvast en troost ondragelijk vindt en er voortijdig afscheid van neemt; een mogelijk resultaat dat Nietzsche voor mogelijk houdt.[MA,] Het is het ook mogelijk dat hij zijn eigen onwaarheid schept waarin hij kan blijven geloven, zoals de zogenaamde ‘hoogste mensen’ in Zarathustra’s laatste reden. Na het onder ogen zien van de dood Gods hebben zij zich een eigen God geschapen die een levende is, namelijk in gestalte van een ezel. Deze »Aller Wert war schon geschaffen, und aller geschaffene Wert – das bin ich.« Oftewel God die de absolute waarden symboliseert.
God wordt door de aanbidders in deze gestalte nog als meest geloofwaardig geacht. Toch meent Zarathustra dat het aanbidden van een ezel slechts genezenden doen.[AsZ,IV,Eselsfest] Mogelijk omdat deze hoogste mensen zich reeds hebben losgemaakt van de grote kudde en het kollektieve geloof en nu hun eigen waarden scheppen. Zo is het ook met de koorddanser uit ‘Zarathustra’; hij heeft zich losgemaakt van de kudde en is de gevaarlijke weg van de Übermensch gegaan. Hij heeft van het gevaar zijn beroep gemaakt (wat de vrije geest ook doet), al heeft hij het einddoel niet gehaald en heeft hij toch nog in het bestaan van ‘het kwaad’ (de duivel) als absolute waarde geloofd. Het is duidelijk dat deze hoogste mensen toch niet degenen zijn waar Zarathustra op wacht, omdat ze hem niet goed begrepen hebben. Dit blijkt ook uit de angst van de hogere mensen, die van schrik Zarathustra’s grot in vluchten, zodra Zarathustra’s leeuw naar ze gromt. Wat Nietzsche met dit laatste bedoelt wordt niet geheel duidelijk. Het lijkt mij echter aannemelijk dat hij hiermee laat zien dat die hoogste mens nog een heel stuk van de Übermensch verwijderd is. De leeuw staat voor onthechting en een sterke wil, en die heeft de hoogste mens blijkbar nog niet. Drie konstitutionele gevaren Nietzsche beschrijft drie gevaren die de vrije geest bedreigen en door Nietzsche ‘konstitutionele gevaren’ worden genoemd[UB,III,], omdat hier de vrije geest zelf bedreigd wordt. . Vereenzaming Het eerste gevaar is dat de vrije geest ongelukkig en eenzaam wordt, doordat hij geïgnoreerd wordt door de gevestigde onderwijswereld (Nietzsche: ‘deutsche Bildung’) die met een ware inquisitiecenzuur de vrije geest doodzwijgt. Machtige organisaties, regeringen, religies en openbare meningen zijn een tirannie, doordat ze zich tegen de vrijdenkende filosoof keren, omdat hij met zijn filosofie het de mensen mogelijk maakt om tegenover die tiran ongrijpbaar te worden. Helaas bestaan van deze vrijzinnige filosofen maar weinige, omdat de meesten zich hebben aangesloten aan universiteiten en op deze wijze koncessie doen aan de staat. Hiermee wordt de filosofie misbruikt en wordt het ontstaan van de vrijdenkende genie van staatswege zelfs tegengewerkt.[UB,III,] Deze vrijdenkende filosofen lopen het risiko dat ze verkeerd begrepen worden en dat ze ongewild voor iemands karretje gespannen worden. Zodra ze uit hun afgezonderdzijn naar buiten moeten treden om hun werkelijke standpunten te verdedigen, zijn hun woorden en daden explosief en dreigend. Voor de vrijdenker uit dit alles zich in zwaarmoedigheid, ziekte en tot slot de dood . Het volledig worden geïgnoreerd maakt het genie onrustig uit angst dat »Wohlan! sie schlafen noch, diese höheren Menschen, während ich wach bin: das sind nicht meine rechten Gefährten! Nicht auf sie warte ich hier in meinen Bergen. (. . . ) Das Ohr, das nach mir horcht, – das gehorchende Ohr fehlt in ihren Gliedern. (. . . ) Aber noch fehlen mir meine rechten Menschen! – «[AsZ,IV,Zeichen] Waarbij dat laatste Nietzsche’s beeldspraak kan zijn. ‘De dood’ als een uiteindelijke produktiviteitsloosheid?
zijn werk en boodschap aan de wereld nooit het daglicht zal bereiken. Hij leeft in angst dat hij zijn zuivere en antieke stelling tegenover de filosofie kwijt zou kunnen raken. Om ondanks alle tegenwerking staand te blijven, moet de vrijdenker een zeer sterke persoonlijkheid bezitten. Maar ook dan kom hij niet zonder schade van verzuring vanaf. De vereenzaming wordt nog verergerd, doordat de onderwijsdeskundigen (Nietzsche: ‘Bildungsphilister’) over de eenzame argumenteren, dat het toch de schuld is van diegene die eenzaam is. Hij kan aan zich zelf ten gronde gaan, omdat ook de eenzame liefde en medestanders nodig heeft, om ook naar anderen toe open en zichzelf te kunnen zijn. . Twijfelen aan de waarheid Een tweede gevaar ontstaat wanneer de vrije geest uitgaat van de filosofie van de tijdsgeest, en bewerkt wordt door het skepticisme en relativisme van wetenschap en filosofie, waardoor hij begint te twijfelen aan de waarheid als iets dat bestaat en kenbaar is. Nietzsche voert als voorbeeld een vrije geest (Heinrich von Kleist) ten tonele die, door verlies van het geloof in de waarheid, als filosoof ten gronde is gegaan doordat hij ten gevolge van de Kantiaanse filosofie is gaan twijfelen of ‘waarheid’ werkelijke waarheid is, of dat het alleen maar werkelijkheid lijkt. Geraakt door die laatste optie besluit von Kleist, dat zijn enige en hoogste doel van zijn leven verdwenen is.[UB,III,] Volgens Nietzsche is dit fragmentarisme, die de wetenschap en de filosofie van zijn tijd in de greep heeft en waarbij het oog voor het detail maakt dat het grote geheel uit het zicht raakt, een oorzaak dat kultuur misbruikt wordt en in dienst van het nuttige terecht komt. Dit heeft tot gevolg dat de waarheid in boet.[UB,III,] . Verharding Het derde en laatste konstitutionele gevaar dat de vrije geest loopt is dat hij zijn talenten zonder enig verlangen benut, zoals de vele wetenschappers die nuchter en gevoelloos naar de waarheid zoeken, omdat alleen objektieve wetenschap voor ware doorgaat.[UB,III,] Dit is een verharding en verkilling op zedelijk of intellektueel niveau, waardoor de band met de idealen die een mens heeft verbroken wordt, waardoor hij ophoudt nuttig te zijn.[UB,III,] Het gevaar van de tijd Naast deze drie gevaren ziet Nietzsche nog andere, het gevaar van de tijd: een vrije geest zal de waarde van het leven nieuw willen definiëren. Het is voor hem dan zeer hinderlijk wanneer de mensheid om hem heen zwak en ziek is.[UB,III,] De reden hiervoor is, dat de vrije geest een ideaalbeeld hoe het leven hoort te zijn voor zichzelf wil kreëren. Wanneer zijn omgeving tot het leven gekeerd is, dan hoeft hij in zijn geest niet zoveel aan verbetering toe te voegen. In het geval dat zijn omgeving in een zorgwekkende toestand verkeert, zal hij veel meer toe moeten voegen om bij hetzelfde ideaal uit te komen. Het gevaar is dan dat de vrije geest verward raakt door de tijdsgeest en in het vervolmaken van zijn ideaalbeeld minder ver komt. Een groots mens kan gezond en sterk uit de strijd
»Niemand, der wahre Freunde hat, weiss was wahre Einsamkeit ist (. . . ) «[UB,III,]
komen, maar ook een genie zoals Schopenhauer, Goethe en Beethoven dit volgens Nietzsche waren, hebben dit niet zonder kleerscheuren doorstaan.[UB,III,]
Samenvatting De mens die om gemakzuchtige redenen het kuddeleven verkiest boven dat van het leven als waarachtig individu, leeft in een schijnwerkelijkheid van doelmatigheid van het leven, gegeven waarden van ‘goed’ en ‘kwaad’ en een gehoorzaam aan God, staat en openbare meningen. Het individu dat zich hiervan wil bevrijden en als vrije wil zijn eigen waarden wil scheppen, heeft een moeilijke weg te gaan vol gevaren. Het besef dat het leven zelf geen doelen heeft, kan uitmonden in een zwaar gevoel van doel- en zinloosheid, dat een individu zelfs tot zelfdoding kan brengen. Dit is echter niet het enige gevaar dat de geest die zich wil bevrijden bedreigt. Het is mogelijk dat hij zich losmaakt van de grote kudde, maar vervolgens weer verstrikt raakt in zijn eigen bijgeloof, waarmee hij weliswaar zijn eigen waarden schept, maar zich daar vervolgens niet weer van losmaakt. De vrije geest de zich los heeft gemaakt en zijn eigen gang gaat, wordt door een aantal gevaren bedreigd. Doordat hij zich tegen de gevestigde waarden richt, en daarmee ook tegen de gevestigde orde, zal hij door de gevestigde orde worden doodgezwegen, waardoor hij zal vrezen dat hij zijn opvatting nooit wereldkundig zal kunnen maken. Dit veroorzaakt grote emotionele onrust en eenzaamheid. Een tweede gevaar is dat hij door de twijfelachtige filosofie van zijn tijd zó van de wijs is gebracht, dat hij begint te twijfelen aan het bestaan en kenbaar zijn van de waarheid en daardoor zijn doel van het ontwikkelen en wereldkundigmaken van zijn waarheid niet meer kan bereiken. Een derde gevaar is dat hij, door de gevoelloosheid waarin wetenschap bedreven wordt, zelf verhardt en daardoor zijn band met zijn idealen kwijtraakt. Het vierde gevaar is dat de werkelijkheid die hij om zich heen waarneemt zó ver van zijn ideaalbeeld afstaat, dat hij zo veel aan die werkelijkheid moet veranderen om bij zijn ideaalbeeld te komen, dat hij uiteindelijk minder ver vordert dan wanneer de werkelijkheid veel dichter bij zijn ideaalbeeld ligt. Los van de gevaren die op de weg loeren, is de ontwikkeling van dier tot Übermensch als volgt: om te beginnen zal hij zich losrukken van de opvattingen die hem tot dat moment bonden en hem tot kuddedier maakten. Zijn temperament en innerlijke drang tot vrij-zijn en zijn nieuwsgierigheid stuwen hem voort in zijn eigen eenzaamheid waarin hij nog niet weet wát hij wil, maar eerder wat hij níet wil. Na jaren van omzwervingen en ‘ziekte’ komt hij weer tot zichzelf en ontdekt dat goed en kwaad geen absolute waarden zijn, dat hij zijn eigen deugden kan kreëren, en zelf weet wat hij kan en wat hij mag. Hij wordt als een kind dat het leven omarmt en ‘heilig ja-zegt’ tegen het leven. Hij is genezen van het ressentiment van de kudde, tenminste wanneer hij niet eerder ten onder is gegaan.
Literatuuroverzicht AsZ Nietzsche, Friedrich Wilhelm. Also sprach Zarathustra; ein Buch für Alle und Keinen. (-) Einzelausgabe. Alfred Kröner Verlag in Leibzig () DA —– Der Antichrist; Fluch auf das Christenthum. () in: Werke III. Herausg.: Schlechta,K. Verlag Ullstein. (–) DfW —– Die fröhliche Wissenschaft. () http://gutenberg.spiegel.de/ nietzsch/wissensc/wissensc.xml EH —– Ecce Homo; wie man wird, was man ist () in: Werke III. Herausg.: Schlechta,K. Verlag Ullstein. (–) GdM —– Zur Genealogie der Moral; eine Streitschrift. () in: Werke III. Herausg.: Schlechta,K. Verlag Ullstein. (–) MA —– Menschliches Allzumenschliches; ein Buch für freie Geister. () KSA Bd . Herausg.: Colli,G. & Montinari,M. DtV, de Gruyter (–) UB —– Unzeitgemässe Betrachtungen; Schopenhauer als Erzieher. () KSA Bd . Herausg.: Colli,G. & Montinari,M. DtV, de Gruyter (–)