5de Sociaal-Flamingantische Trefdag
Verslagboek
Zaterdag 13 september 2008 Gentbrugge (Gent)
Soeverein Vlaanderen = Solidair Vlaanderen Solidair Vlaanderen = Soeverein Vlaanderen
www.landdag.org
‘Solidariteit’ in de kijker op 5e Sociaal-Flamingantische Trefdag Op zaterdag 13 september 2008 vond in Gentbrugge (Gent) het jaarlijkse treffen plaats van de linkse Vlaamse Beweging. Het thema van de dag was ‘solidariteit’, een begrip dat sinds enige tijd brutaal wordt opgeëist door de Belgicistische linkerzijde. Alsof het empirisch bewezen is, verkondigt zij dat er met meer Vlaanderen altijd minder solidariteit zal zijn. Hoe kan het ook anders, Vlaanderen is toch rechts? Een bont allegaartje van klein-linkse militanten, vakbondskaders en vrijpostige bv’s trok alle registers open bij het verspreiden van deze boodschap. Op 13 september kwam er een antwoord. De Trefdag van 2007 in Antwerpen was een onverhoopt succes. Daarom werd er in Gent voor een gelijkaardige aanpak gekozen. Om te beginnen was het Dienstencentrum van Gentbrugge een goed bereikbare locatie met een ruime zaal. In het volkscafé werd er bijgepraat, kennisgemaakt en gediscussieerd. De standjes van ‘sociaal-flamingantische’ organisaties en een uitgebreide boekenstand waren bestemd voor bezoekers die nog meer wilden weten. Nieuw was het internetkrantje ‘Vlamingen Vooruit’ dat als opstap naar de Trefdag vier keer verscheen. In de nummers was er naast praktische informatie ook plaats voor teksten die een bijdrage leveren aan het debat over ‘solidariteit’. Verder in dit verslagboek zijn de relevante artikels uit Vlamingen Vooruit opgenomen. De volledige nummers zijn nog raadpleegbaar op www.landdag.org. In de pers was er nauwelijks aandacht voor de Trefdag. ’t Pallieterke was er wel en stelde vast dat 80% van de aanwezigen ouders was dan zestig (’t Pallieterke 17.09.2008). Volgens onze telling waren het er hoogstens 30%, maar waarschijnlijk wilde de journalist met het cijfer de irrelevantie van het initiatief bewijzen. De vaststelling dat er weinig aanwezigen waren klopte wel. Met een opkomst van ruim vijftig aanwezigen konden de organisatoren niet echt tevreden zijn. Inhoudelijk was de Trefdag wel geslaagd. In zijn welkomstwoord wees moderator Miel Dullaert erop dat Gent de bakermat is van het sociaal-flamingantisme. Dat de Gravensteengroep begin 2008 bij deze traditie aansloot is een goede zaak. Miel Dullaert: “Dat het Vlaams-nationalisme de solidariteit opgeeft, wordt vandaag in belgicistische kringen als onomstotelijk voorgesteld”. Aan ons om het tegendeel te bewijzen! In dit verslagboek zijn de volledige toespraken van de vijf sprekers te vinden. Wij beperken ons hier tot een korte samenvatting. U zult tevergeefs op zoek gaan naar de bijdrage van Peter De Graeve. Door een brand in de Kanaaltunnel kon hij niet tijdig naar Vlaanderen terugkeren. Een theoretische inleiding over ‘solidariteit’ werd gegeven door Dirk De Haes. Daarbij werd uit de doeken gedaan hoe de ‘solidariteit’ in de kapitalistische staat België wordt begrepen en hoe die visie past in het mondiale kader. Tot slot zette hij de krijtlijnen uit van de solidariteit waarnaar de Vlaamse beweging moet streven. De volgende toespraak werd verzorgd door Joost Vandommele. Hij begon met een historische schets van de politieke rol die Gent sinds de Middeleeuwen heeft gespeeld en kwam tot de vaststelling dat wij met initiatieven als de Nieuw-Gentse Alliantie zijn aanbeland bij een“complete verwarring en verarming op politiek en geestelijk vlak”. Met vijf stellingen koppelde hij terug naar de actualiteit en het onderwerp van de Trefdag. Julien Borremans sprak na het middagmaal over de toenemende verarming in Vlaanderen en deed een oproep om de Vlaamse en sociale kwestie als één strijd te zien. Van Paul Ghijsels was er een bijdrage over het internationale aspect van ‘solidariteit’. Na een algemene inleiding werd de Belgische ‘ontwikkelingssamenwerking’ onder de loep genomen, evenals de beschamende sabotageacties tegen de regionalisering ervan. De solidariteit die de Belgische staat heeft getoond ten aanzien van het Zuiden was dubieus en stelde nooit veel voor. Het is pijnlijk om vast te stellen dat de Vlaamse regering terzake weinig ambities heeft. Hij eindigde met woorden van Maurits Coppieters uit 1977: “Het is de hoogste tijd, dat wij met de nieuwe wereldrealiteit leren leven en dat wij ons in de wereldgeschiedenis opnieuw als een natie gaan gedragen, samen met 1
Europa en met andere kleine volken en landen uit de wereld een alliantie vormen, gericht op samenwerking, verstandhouding en wederzijdse ontwikkeling”. Tijdens het discussiemoment dat volgde op de toespraak van Paul Ghijsels, werd gezegd dat er in het programma wat weinig plaats was voor discussie. Hierop stelde iemand voor om een tweedaagse ontmoeting te organiseren. Of het zo ver komt valt nog af te wachten, maar dat er op de volgende Trefdag meer ruimte zal zijn voor discussie staat nu al vast. Luc van Doorslaer sloot de dag af met een uiteenzetting over de linkse ‘contrareformatie’. Daarin stelt hij aan de kaak dat de Vlaamse linkerzijde uit angst voor Vlaanderen meewerken aan de Belgische restauratie. Die angst wordt onder meer gevoed door de overtuiging dat Vlaanderen van nature rechts is, iets wat door Luc van Doorslaer helemaal in twijfel wordt getrokken. Hij verzet zich ook tegen de mateloze relativering van de cultuurverschillen in België. Uit een onderzoek van zijn studenten bleek recent nog dat de Vlaamse pers zich voornamelijk baseert op Engelstalige persagentschappen, terwijl de Franstalige pers zweert bij de berichten van het Franse AFP. Zoals gebruikelijk werd de dag afgesloten in het sociaal-flamingantisch volkscafé.
Jan Van Ormelingen
2
Vlamingen Vooruit mei-juni 2008 nr. 1
Cortebeeck en de solidariteit Op 21 april jongstleden, kort voordat de sociale verkiezingen begonnen op 5 mei, mocht ACV-voorzitter Luc Cortebeeck zijn boek publiekelijk voorstellen dat verscheen in de reeks ‘Kopstukken in Vlaanderen’ van het Davidsfonds. De titel luidt: ‘De solidaire samenleving: over de rol van sterke vakbonden’. Kernboodschap van het 150 pagina’s tellende essay is dat alleen door georganiseerde solidariteit er sociale vooruitgang kan worden gerealiseerd. Cortebeeck wil met de vakbond als tegenmacht de uitwassen van de globalisering (zoals alsmaar lagere loonkosten en meer flexibele arbeidsregels) blijven bevechten. De Gentse prof Rik Coolsaet verzorgde de inleiding en deelde mee: “Alles waar Luc Cortebeeck in gelooft, staat in het hoofdstuk staatshervorming”. In dat hoofdstuk over de communautaire agenda van de regering van Yves ‘Good Governance’ Leterme is Cortebeeck dan ook heel duidelijk: “Zij die zouden azen op meer autonomie voor de Vlaamse regio om de sociale zekerheid op een waakvlammetje te zetten, het arbeidsrecht te beknotten en het centraal sociaal overleg te kortwieken, komen het ACV tegen.” De ACV-voorzitter zegt dat hij recentelijk tijdens internationale ontmoetingen geconfronteerd wordt met een negatief imago van Vlaanderen van bekrompenheid, eng nationalisme en extreem-rechts. In het Katholieke blad TERTIO van 20 juni vorig jaar zei Cortebeeck nog: “Vlaanderen heeft een plaats in de wereld en we zijn daar graag gezien. Ook al omdat we een reputatie hebben van bruggenbouwers, zoekers van het midden die bijeenhouden wat van elkaar verschilt. Dat hebben we geleerd in de Belgische context. Dat mogen we niet weggooien door ons op onszelf terug te plooien.” In 2008 stelt de syndicale topman vast dat Vlaanderen “te veel naar zijn eigen navel staart” en neemt hij het ‘Vlaams superioriteitsgevoel’ onder vuur. Hij staat héél sceptisch tegenover wat aan Vlaamse kant bedoeld wordt met een grote staatshervorming en een geregionaliseerd arbeidsmarktbeleid. Voor Cortebeeck is het een kwestie of de werknemers in Vlaanderen, Wallonië en Brussel baat hebben bij een bevoegdheidsherschikking: “Zo niet, dan niet a.u.b.” Toen eind september 2007 de actie “Red de solidariteit” werd opgezet, was Cortebeeck dan ook bij de eerste ondertekenaars van het manifest. We moeten zelfs zeggen: van die eerste ‘50 bekende stemmen voor het behoud van de solidariteit’ was hij diegene met de meeste reële maatschappelijke macht. Luc Cortebeeck, die in 1999 Willy Peirens opvolgde als ACV-voorzitter (hij was dan de eerste voorzitter die niet uit de beweging – d.i. een centrale - kwam, maar uit de syndicale bureaucratie), is sinds 1 november 2006 ook ondervoorzitter van de ‘wereldvakbond’ I.V.V. (ITUC). Deze grootste mondiale vakbondskoepel ontstond door samensmelting van het socialistische I.V.V.V. en het christelijke W.V.A. De belangrijkste vakbondsleiders uit alle continenten waren eindelijk bereid hun historische, ideologische meningsverschillen te begraven om voortaan met één stem de belangen van werknemers te verdedigen, in een poging een tegengewicht te vormen voor de multinationals en instellingen als het IMF, de Wereldbank en de WTO. In aanloop naar deze historische gebeurtenis, had toenmalig ABVV-secretaris-generaal Xavier Verboven in februari 2006 in De Morgen een sterk pleidooi gehouden voor een Belgische éénheidsvakbond (d.m.v. fusie tussen ACV, ABVV en ACLVB). Maar Cortebeeck hield onmiddellijk de deur dicht. Bij het ACV was er “geen behoefte om naar één vakbond te gaan. Het ACV houdt vast aan pluralisme bij de Belgische vakbonden. Dit biedt de mensen keuze.” Een eenheidsvakbond zou op een moloch uitdraaien. Volgens Cortebeeck heeft het geen zin de verschillen tussen ACV en ABVV qua inhoud, visie, strategie en werking uit te gommen. Hij wilde alleen samenwerking in het kader van bepaalde objectieven. Front vormen bij gelegenheid. Voor de rest stonden die ‘cultuurverschillen’ een versmelting in de weg. Trouwens “concurrentie houdt scherp” heette het bij het ACV. Raar is dat, want in het manifest “Red de solidariteit” lezen we: “Wij willen niet dat het solidariteitsbeginsel vervangen wordt door wedijver en egoïsme. Wie wordt er beter van als mensen tegen elkaar worden opgezet?” In dit geval wil Cortebeeck dus niet bijeen houden (c.q. bijeen brengen) wat van elkaar verschilt … Wat op planetaire schaal kan, blijkt in België niet te mogen.
3
Laten we die verschillen tussen ACV en ABVV eens kort belichten. Het ABVV heeft 1,2 miljoen leden, voor meer dan 50% Franstaligen, vooral handarbeiders, overheidspersoneel en inactieven. Men is bij het ABVV snel bereid over te gaan tot combattieve syndicale actie. Het ACV heeft 1,6 miljoen leden, voor 65% Vlamingen, haast allen actief, met een overwicht aan witteboorders uit de privé en werkers uit de betoelaagde sector. Vandaar natuurlijk dat het ACV de laatste decennia steeds weer de sociale verkiezingen wint, ook in Wallonië. Het ACV is naar eigen zeggen een ‘syndicat de propositions’: “Wij gaan ergens voor. Bij ons is het niet: we willen iets tegenhouden.” Bij het ACV heerst goed bestuur. Dat pragmatisme gaat ons inziens zo ver dat het ACV, buiten wat woordradicalisme in tijden van sociale verkiezingen (“het kan wel eens een warme winter worden”), het patronaat nooit echt zal pijn doen. Wie kan ooit de periode van het Generatiepact vergeten? We beginnen stilaan te begrijpen waarom Cortebeeck tegen een eenheidsvakbond in België is, waarom hij bang is voor een ‘moloch’ met 40% Waalse heethoofden en Brusselse werklozen. Zowel het ACV als het ABVV staan vanzelfsprekend duidelijk links van het politieke centrum. Maar het midden van het politieke spectrum is in Franstalig België veel linkser gelegen dan dat van Vlaams-België! Het FGTB als obsoleet - travaillistisch collectief staat tegenover het ACV als - modern - dienstenkantoor voor de individuele werknemer. Voor het Belgisch establishment (het authentieke Rechts) is het ACV dus een handig instrument in het handhaven van de sociale harmonie en de communautaire vrede. Solidariteit, dat wil zeggen “une Belgique neo-corporatiste solide”. En de technocraat Cortebeeck, die geen moment twijfelt aan zijn eigen superioriteit, mag er een hoofdrol in spelen. De ‘cultuurverschillen’ tussen de werknemers onderhouden en – vooral - tegen elkaar laten spelen, is een hoofddeel van zijn taak. Het lijkt een verhaal van een liberale, Franstalige heersende klasse die christelijke, Vlaamse middenklassemanagers inhuurt om de socialistische, Waalse arbeiders- en onderklasse mee te neutraliseren … Theo Van Heijst
Vlamingen Vooruit mei-juni 2008 nr. 1
Ingrediënten voor Solidariteit In de Verenigde Staten, één van de rijkste landen ter wereld, zijn duizenden mannen en vrouwen dakloos. Ze slapen op straat, slepen hun karige bezittingen in een winkelkarretje mee en doorzoeken afvalcontainers om voedsel te vinden. Een vertrouwd beeld dat ook in onze contreien opgang vindt. Vergelijk het lot van deze daklozen met het leven van de Mossi uit West-Afrika, dat door een antropoloog als volgt werd omschreven. “De Mossi laten iedereen in hun gemeenschap en hun dorp toe. Nieuwkomers moeten alleen zeggen waar ze hun huis wensen te bouwen en de gebruiker van het betreffende stuk land staat dit aan de nieuwkomers af… In de twee jaren dat ik bij hen woonde, viel de bron droog, waardoor de dorpsbewoners verplicht waren kilometers ver te lopen om water te halen voor zichzelf en voor hun vee. Alle dorpen deelden hun water met hen, tot dat ook die bronnen nagenoeg droog waren, zonder ook maar enige wederdienst te vragen. Zelfs in die barre omstandigheden kon elke vreemdeling die in het dorp aankwam, zijn dorst lessen.” Wat een verschil met het lot van de daklozen in de VS … en met tal van kansarmen in Vlaanderen. Marx weet dit verschil aan het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen in een gemeenschap zonder bevoorrechte klasse, wat de Mossi in zekere zin zijn. Maar deze al te economische verklaring gaat voorbij aan diep menselijke factoren zoals sociale verbondenheid. Hun gevoel van intieme verbondenheid met elkaar bindt de dorpelingen aan elkaar, maar ook aan vreemdelingen die hun dorp bezoeken of er komen wonen. Volgens sociologen zijn er twee soorten verbondenheid die de essentie vormen van het empathisch-altruïsme van de Mossi uit West-Afrika: enerzijds is er de cognitieve verbondenheid van hetzelfde gedeelde perspectief. 4
Anderzijds is er de emotionele verbondenheid van de empathische bezorgdheid omwille van de gehele gemeenschap. Oskar Schindler was voor en na de oorlog een onopvallend, eerder een wat grijs figuur. Maar tijdens de oorlog groeide hij uit tot een bijzonder iemand. Ondanks het feit dat hij zelf geen Jood was, deed hij er alles aan om zoveel mogelijk Joden te redden. Dit bracht hem ertoe te sjoemelen, te charmeren, op te lichten, zijn geld uit te geven en vooral plannen te smeden. De emotionele verbondenheid met het lot van vele onbekende slachtoffers en de empathische bezorgdheid tijdens de Holocaust bracht Schindler er toe om levensgevaarlijke risico’s te nemen. Ongetwijfeld brengen de individuele en collectieve vormen van solidariteit emotionele stemmingen en factoren met zich mee, dus ook de gedachte of men een individu of een groep van mensen sympathiek vindt. Al deze ingrediënten – of juist het gebrek eraan – spelen een rol in de perceptie die Vlamingen, Brusselaars en Walen van elkaar hebben, maar verklaren niet volledig het plaatje. In Vlaanderen zijn er weinig mensen die de solidariteit met het zuiden in vraag stellen. Het mag best wat kosten. Vlamingen blijven solidair, maar de redelijkheid van de solidariteit hangt af van de appreciatie van de andere om als vol- en gelijkwaardig te worden aanschouwd. Daar wringt juist het schoentje. De emancipatorische strijd die Vlamingen al decennia lang voeren gaat over een pad vol hobbels, diepe putten en valkuilen. Vlamingen worden nog altijd niet als ‘volwaardig’ ervaren. Er is een historisch ‘forfait’. Het niet naleven van de Taalwetten en de weigering van vele Franstaligen om zich te integreren in Vlaams-Brabant, zet kwaad bloed in Vlaanderen, dit terwijl jaarlijks vele miljarden richting zuiden stromen. De loyaliteit van Vlamingen t.a.v. de federale constructie is naar een dieptepunt gezakt. Zowel de emotionele als de cognitieve verbondenheid zijn al heel sterk geërodeerd. Het perspectief van Vlaanderen valt steeds meer buiten het Belgische kader. Ongetwijfeld zal dit in de toekomst nog verder tot rupturen leiden. Als België als staat wil overleven, zal het ernstig moeten transformeren. De empathische bezorgdheid van Vlaanderen is groot, maar een gebrek aan gedeeld perspectief kan aardig wat roet in het eten gooien. Wallonië staat voor erg grote uitdagingen. Het primair inkomen per inwoner ligt in Wallonië zowat 26% lager dan in Vlaanderen. Dit kan tellen. Als Wallonië op de Vlaamse solidariteit wil blijven rekenen, zal een doorgedreven staatshervorming onvermijdelijk zijn. Wallonië zal moeten kiezen tussen een aantal rijke villabewoners in de Rand en de vele Walen die onder de armoedegrens leven. Solidariteit is een relatief begrip. De Mossi uit West-Afrika kunnen rekenen op de spontane solidariteit van de lotgenoten in eigen streek, omdat er juist een essentie is van gedeeld perspectief en emotionele verbondenheid. Deze elementaire, spontane solidariteit tussen Vlamingen en Walen is ernstig geërodeerd. Onnodig te zeggen dat een mismeesterde Belgische constructie aan de basis van dit falen ligt. Julien Borremans
Vlamingen Vooruit mei-juni 2008 nr. 1
Solidariteit en de Vlaams-Waalse transfers Solidariteit (als persoon, groep, gemeenschap, … ) betekent dat je een deel van je bezit dat je best zelf kunt gebruiken, vrijwillig weggeeft aan iemand die het nog meer nodig heeft om behoorlijk te kunnen leven. (Met die omschrijvingen bedrijven ‘filantrope miljardairs’ geen solidariteit, vermits zij een deel van hun ‘teveel’ weggeven.) Gemeenschappelijke solidariteit heeft naast een materiële eveneens een ethische dimensie, als wapen voor de realisatie en de verdediging van sociale, politieke en culturele waarden op niveau van een groep, een klasse, een gemeenschap, een volk, een natie, de mensheid. Men kan ten zeerste betwisten of de massale “transfers” van Vlaanderen naar Wallonië en Brussel thuis horen bij het begrip solidariteit, zoals bijvoorbeeld de vakbonden beweren in hun solidariteitspetitie. -
-
Vooreerst gebeuren ze niet op vrijwillige grond, maar worden ze opgelegd door een paritaire regering, waar de ‘ontvangers’ dus evenveel te beslissen hebben als de ‘donors’. Vooral in departementen geleid door Franstalige ministers worden veel transfers uitsluitend beslist door die Franstaligen. Het zijn de zogenaamde hulpbehoevende Franstaligen die mogen beslissen hoeveel de Vlamingen hen mogen geven. Ten tweede is het de vraag of de transfers ten goede komen aan wie ze het hoogst nodig heeft. Er is geen enkele transparantie in de verdeling van de transfers. Er zijn zelfs voldoende aanduidingen dat ze niet gebruikt worden om de meest behoeftigen te helpen. Ten derde wegen die transfers op de Vlaamse behoeftigen. Elke dag leest men dat er te weinig geld is voor de sociale sectoren in Vlaanderen. Een aanzienlijk deel van de Vlaamse bevolking leeft onder de armoegrens. ‘Eigen volk eerst’ is niet uitgevonden door het Vlaams Belang. Het bestaat al miljoenen 5
-
jaren en is één van de universele stimulatoren van de evolutionaire ontwikkeling. Het helpt het overleven van familie, van clan, van klasse, het boetseert de volken in hun verscheidenheid. Het is een gezonde basis voor het sociaal leven dat elk volk verantwoordelijk is voor zijn welvaart en welzijn. Het is slechts in de mate dat men de eigen armoeproblemen kan bestrijden dat solidariteit met anderen zich kan ontwikkelen. Voeg daar nog aan toe dat de ontvangers van de solidariteit via hun politieke vertegenwoordigers niet ophouden Vlaanderen en Vlamingen te beledigen en te pogen Vlaams grondgebied af te nemen.
Echte solidariteit van Vlaanderen tegenover de Walen kan gebeuren van gemeenschap tot gemeenschap, op doorzichtige wijze inzake de besteding van de hulp, en via een echt Marshallplan, met concrete doelstellingen en beperkt in de tijd. Solidariteit met Brussel kan opgevoerd worden in het kader van Brussel-hoofdstad, integrerend deel uitmakend van Vlaanderen. Jef Turf
Vlamingen Vooruit juni-juli 2008 nr. 2
Solidariteit vroeger, nu en morgen Solidariteit is in eerste instantie een relatie tussen mensen die stoelt op de bereidheid om elkaar te steunen indien daartoe objectieve redenen bestaan. We denken aan rampen of vastgelegde voorwaarden in een gegeven maatschappelijk kader. Er zijn vele vormen van solidariteit. Zo was in premoderne tijden solidariteit op basis van bloedverwantschap (familie, stam, ...) de dominante vorm. Naarmate de maatschappij zich positief ontwikkelde, werd het bewustzijn van lotsverbondenheid die tot solidariteit nopen, ook gedifferentieerder en maatschappelijker. Zo ontstond klassensolidariteit in de 19e eeuw tegen uitbuiting, ontslag, honger … Die vertaalde zich in de oprichting van mutualiteiten, werkloosheidskassen, … Niet alleen onderdrukte groepen, ook heersende elites organiseren zich in belangengroepen. Solidariteit organiseren gebeurt steeds in een politiekculturele omgeving die de solidariteit conditioneert. Die politieke solidariteit neemt in onze contreien, de vorm aan van een afdwingbare solidariteit (sociale zekerheid) die wordt gelegitimeerd door de democratie. Meer dan 100 jaar was de Belgische staat het strijdterrein. De solidariteit staat sinds de jaren zeventig en tachtig onder druk. Omdat de Belgische bourgeoisie eerst Wallonië economisch te gronde heeft gericht en de transfers gebruikt om het economische kerkhof sociaal te ondersteunen. Het Belgische regime is handlanger geworden van het mondiaal kapitaal waarin de afbraak van de sociale rechtsstaat één van de prioriteiten is, privatisering van pensioenen en gezondheid deden hun intrede. Zo heeft de Belgische elite de voorbije 30 jaar een ware kaalslag gehouden. Met als gevolg een sterk geërodeerde legitimiteit van de Belgische staat bij de Vlaamse bevolking. De “Solidariteit” preken is vanuit het Belgische regime een hefboom in de strijd tegen de autonome ontwikkeling van Vlaanderen en voor het in stand houden van ondoorzichtige transfers. Maar, niemand kan Vlaanderen het recht ontzeggen om een eigen SZ uit te bouwen. Elke volwaardige natie heeft dit recht. Hoe die solidariteit in Vlaanderen er zal uitzien hangt in grote mate af van het interne debat en visies en sociale stromingen. Wat sociaal-flaminganten betreft dient de afbraak van het solidariteitsysteem in het Belgische regime in een autonoom Vlaanderen gestopt en gerenoveerd te worden. Een zelfstandig Vlaanderen is geen project van collectief autisme. Het heeft geen baat bij achterop geraakte buurlanden. Zeker in het geval van Wallonië. Via economische relaties en een soort “Marshall-plan” moet de solidariteit spelen om Wallonië er terug bovenop te helpen. Maar dit kan niet zolang Vlaanderen en Wallonië passeren via het netwerk van krochten van het Belgisch regime. Beide regio’s zullen rechtstreeks met elkaar moeten onderhandelen en heldere afspraken maken. Miel Dullaert
Vlamingen Vooruit juni-juli 2008 nr. 2
Solidariteitskeuzen
Is solidariteit meer dan meeleven met onder andere slachtoffers van rampen of onrecht, meer dan een gevoel zich met anderen verbonden te voelen omdat men dezelfde belangstelling of belangen heeft? Solidair zijn, een uiting van verbondenheid, steun enzovoort. Keuze te over in de categorie van de solidariteit. Maar welke vorm van solidariteit helpt de maatschappij wezenlijk vooruit? Solidair zijn met de vluchtelingen in Darfour. Met mensen zonder papieren. Met de familieleden van verkeersslachtoffers. Bij solidariteit denken we vaak aan uitingen van altruïsme, solidariteit met mensen van groepen waartoe men zelf niet behoort. 6
Iedereen behoort tot diverse onderdelen van een maatschappij. Er is zoiets als nationale solidariteit, zich verbonden voelen met een natie, of solidair zijn met bij voorbeeld Vlamingen die opkomen voor elementaire rechten in Brussel. Het is een vorm die vooruitstrevend kan zijn voor zover het gaat om democratische rechten en vrijheden – waartoe de verdediging van het zelfbeschikkingsrecht en de strijd tegen discriminatievormen tegenover Vlamingen in Brussel behoren. Een samenleving geschoeid op kapitalistische basis, is echter in de eerste plaats een maatschappij van klassen, hoe goed de liberale ideologie erin geslaagd is dat te verdoezelen. De samenleving is de voorbije dertig jaar veel geatomiseerder, gefragmenteerder, geworden, waardoor er sterkere corporatistische tendensen opdoken. De grote bedrijfseenheden zijn goeddeels verdwenen, van wat men de “bataljons van de arbeidersklasse” noemde, schiet niet zoveel over. Zij waren generaties lang de motor van de “klassesolidariteit”. De liberale ideologie schuift andere vormen van (valse) solidariteit naar voren, zoals die van alle categorieën die bij een bedrijf zijn betrokken – directie, kaderleden, arbeiders en bedienden, vaak vergeten ze de aandeelhouders daarbij te vermelden. Als het bedrijf goed gaat, is dat goed voor “iedereen”… Datzelfde verhaal wordt ook opgedist voor “nationale solidariteit”, alsof iedereen effectief in hetzelfde bootje zit. Dit was bij voorbeeld het refrein dat ikzelf jarenlang als vakbondsafgevaardigde te horen kreeg op de Ondernemingsraad van de Vum (nu Corelio), zeker als er moeilijke tijden waren: “We zitten allemaal in hetzelfde schuitje”, waarbij een beroep werd gedaan op de ‘solidariteitszin’ van de personeelsleden. Maar het is niet voor niets dat er op een Ondernemingsraad twee groepen zijn die tegenover elkaar zitten, ook al zitten er bij de patronale vertegenwoordigers loontrekkers die de illusie koesteren dat ze bij de andere kant horen. Subjectief is dat zo, maar zij blijven deel uitmaken van de grote massa van mensen die hun arbeid in loondienst presteren. Maar enkele kaderleden in de directie opnemen, is een van de middelen om die klasse van de arbeid te verdelen. Zoals veel patroons ook pogen kaderleden, bedienden en arbeiders tegen elkaar uit te spelen. Wij leerden hoe belangrijk het was en is concreet solidair te zijn onder alle categorieën van personeel. Toen ooit zeven arbeiders van onderhoud werden “geoutsourced” (naar een ander bedrijf werden overgezet) dreigden bedienden en redactieleden onmiddellijk met staking. De maatregel werd ingetrokken. Toen de redactie dan zelf in actie schoot tegen ontslagen, konden ze als vanzelf rekenen op de actieve solidariteit van de arbeiders en bedienden. Dat was het machtigste wapen in iets wat ondanks alle liberale rookgordijnen de maatschappij beheerst: klassentegenstellingen. Freddy De Pauw Vlamingen Vooruit juli-augustus 2008 nr. 3
Belgicisme: solidariteit onder Vlamingen moet kapot De laatste tijd is de voornaamste werkzaamheid van de Belgische bourgeoisie zonder twijfel het op touw zetten van belgicistische werkzaamheden in Vlaanderen. Er moet met alle geweld voorkomen worden dat onder ‘oude’ en ‘nieuwe’ Vlamingen het bewustzijn uitbreiding neemt van hun onderlinge overeenkomst en verbondenheid als potentiële burgers van een nog in te richten eigen staat. Alle manieren zijn goed om de staatkundige overtuiging ingang te doen vinden dat de rechten van de Vlamingen voldoende erkend kunnen worden in het federale België. De beste manier is natuurlijk het geestelijk dienstwerk te laten doen door Vlamingen zelf. Op een bedekte, maar geniepige wijze – via de ouwe-gabbersnetwerken van het establishment - heeft de francofone burgerij grote segmenten van de Vlaamse culturele elites kunnen inhuren. Hun opdracht luidt: zorg dat de gewone werkende mensen zich overgeven aan illusies omtrent hun situatie, waardoor hun politieke beoordeling van die situatie niet overeenstemt met de werkelijkheid. De Vlaamse belgicisten zullen dus niet komen aandraven met één afgeronde, coherente argumentatie op een eenduidig forum, maar wel op alle niveaus tegelijk, met honderden, onderling tegenstrijdige opwerpingen, gaande van de platste emotionaliteiten tot de grootste rationale’s uit de liberale politologie. Zo is het Vlaamse volk vandaag aanbeland in een toestand van grote twijfel omtrent de eigen identiteit en de historische rol die het speelt. Het belgicisme is er immers op gericht de solidariteit onder de Vlamingen, hun mate van integratie tot een groep, terug te schroeven. Dit versterkt nog het kapitalistisch, mondialistische proces van vernietiging van maatschappelijke verbondenheid, ten gunste van de cultus van de individuele
7
prestatie en de competitie. Het komt immers uit dezelfde bron. De bourgeois-democratie is er een van eenzaamheid, stress en onmaatschappelijk geweld. Wanneer nu bepaalde Vlamingen, zoals dat ook gebeurt onder andere volkeren, in functie van hernieuwde collectieve zekerheid en veiligheid, op zoek gaan naar de banden waardoor wij als volk samen horen, doen ze dat helaas weer op een elders uitgetekende manier. De globalisering dwingt de samenlevingen meer en meer op elkaar te gelijken, zodat die soms reageren door meer van elkaar te willen verschillen. Maar hoe meer verschillend ze willen zijn, hoe gelijkender ze worden. Want er bestaat een reeks Westerse standaardmanieren om uniciteit en verschil uit te drukken, die – nou ja – universeel aanvaard zijn en waardoor je volkeren gemakkelijk kunt vergelijken. Maar in dat proces om zichzelf vergelijkbaar te maken, verliest een volk de echte trekken die het op de eerste plaats als volk onderscheiden maakten. Vervolgens wordt zoals overal de oppervlakkige folklore er weer bij getrokken: de kleding, de keuken, de volksmuziek. Of ook het type van arbeidsethos, publieke cultuur en goed bestuur, geheel volgens de normen van het mondiaal patronaat. De grammatica waaruit geput wordt om verschillen uit te drukken is zo goed als ‘globaal’ gestandaardiseerd. Zo blijven goedmenende Vlaamsgezinden rondjes draaien binnen een paradigma dat het hunne niet is, waardoor ze geen fundamentele oplossingen voor de Vlaamse problemen kunnen vatten en waardoor ze tegelijk gemakkelijke schietschijven zijn voor de belgicisten. Als een volk wil vinden en verwoorden wie men eigenlijk is (en dus wat de problemen zijn en waar de oplossingen liggen), doet het dat best niet op de manier van degene die dat volk niet echt genegen zijn. We moeten dus leren onszelf vrij te denken, vrij onszelf te denken. Dan pas kan het respect afdwingen als we zeggen: onze dag zal komen. Theo Van Heijst
Vlamingen Vooruit juli-augustus 2008 nr. 3
Red de solidariteit echt
Solidariteit is historisch gezien het seculiere antwoord op de christelijke naastenliefde. Vanuit het ethisch principe “dat ieder van ons moet bijdragen naar zijn of haar vermogen en moet ontvangen naar zijn of haar behoefte” was er in feite niets mis met die religieus geïnspireerde caritas: kinderen, zieken, zwakkere ouderen en werklozen hebben inderdaad “recht” op onze hulp, ook zonder tegenprestatie. Alleen is het gevaar groot en erg reëel dat dit nobele principe in een ondemocratische maatschappij – zoals de slavernij ten tijde van de evangelies, het feodalisme en het absolutisme daarna misbruikt wordt om elke rechtmatige eis van de burgers te ontzenuwen en op die manier de status quo te handhaven: “houd gij ze dom, wij houden ze arm, maar samen zorgen we ervoor dat ze niet te veel klagen of, godbetert, in opstand komen”. Zonder die nog altijd nodige liefdadigheid te willen afschaffen zorgt de solidariteit voor een heel andere benadering van dezelfde problemen: het gaat hier niet langer om de verhouding tussen de grootmoedige heren en het dankbare volk, maar om een maatschappijvisie die de klassen- en standenverschillen wil opheffen. Want solidariteit veronderstelt gelijkwaardigheid, wederzijdsheid en vrijwilligheid en is uiteindelijk gericht op een maatschappij “waarin de zo volledig mogelijke ontplooiing van eenieder de voorwaarde is voor de ontplooiing van het geheel”, zoals Marx en Engels het verwoordden in het “Kommunistisch Manifest”. Echte solidariteit is dus wezenlijk revolutionair: 1.
Alle mensen zijn ofwel gelijkwaardig of moeten de kans krijgen als gelijkwaardige medemensen behandeld te worden. Gelijkwaardigheid is niet hetzelfde als gelijkheid, want die zou op termijn de reëel bestaande en bevrijdende diversiteit bedreigen en ten slotte opheffen, zoals het de laatste twee eeuwen al zo vaak onterecht in naam van de Verlichting of andere ideologieën gebeurd is. Die gelijkwaardigheid veronderstelt onderhandelingen en respect voor de andere. Ze kan dus nooit vanuit de macht opgedrongen worden.
2.
Solidariteit berust altijd op wederzijdsheid, wat iets anders is dan een zakelijke transactie. De ene partner kan bijvoorbeeld voor economische, technische of financiële steun zorgen, denk aan de ontwikkelingshulp, maar dat betekent hoegenaamd niet dat de andere partner niets te bieden heeft. 8
Zijn bijdrage kan bijvoorbeeld cultureel of ethisch zijn, op voorwaarde dat het belang van deze immateriële inbreng ook voluit erkend wordt. Zo kan de agressieve vooruitgangs- en veroveringscultuur van het (materieel) rijke Westen ontzettend veel leren van alle niet-westerse beschavingen: waar zouden we staan zonder de bijdrage van de Arabisch-islamitische cultuur en van de Aziatische wijsheidsleer in het verleden en, vandaag, van de grootmoedige Ubuntufilosofie van zwart Afrika? 3.
Omdat solidariteit niet van bovenaf kan gedecreteerd worden moet ze altijd vrijwillig zijn, want alleen vrije en zelfstandige mensen kunnen beslissen, hun leven daardoor in de richting van een universeel humanisme te veranderen en te verbeteren. Deze vrijwilligheid en wederzijdsheid berust op een zo groot mogelijke mate van transparantie, dat wil zeggen democratische openheid.
Wanneer we het dus in de Vlaamse, Belgische, Europese en mondiale context over solidariteit hebben, bedoelen we niet minder dan de erkenning en toepassingen van bovenstaande eigenschappen. De Vlaamse beweging streefde vanaf het begin naar een gelijkberechtiging van de Vlamingen op cultureel, sociaal en politiek gebied en dus op het bewaren en bevorderen van de diversiteit. Deze democratische eisen zullen echter nooit bereikt worden, indien we deze legitieme strijd voor gelijkwaardigheid niet tot alle andere mensen uitbreiden. Indien een autonoom Vlaanderen zich van de rest van de wereld zou afsluiten, zouden we in eigen ogen en in die van de wereld onze geloofwaardigheid verliezen. Anders gezegd: meer Vlaanderen moet ook meer solidariteit brengen. Dit is geen kwestie van goede wil of diplomatie, maar een overlevingsstrategie. Ludo Abicht
Vlamingen Vooruit juli-augustus 2008 nr. 3
Solidariteit vanuit een sociaal-flamingantisch perspectief Wanneer we echt steven naar een Vlaamse Republiek, is onze eerste solidariteit, de solidariteit binnen de eigen Vlaamse bevolking. Dit wil zeggen dat we het neoliberale systeem grondig moeten veranderen. Solidariteit betekent in dat kader niet meer dulden dat er armoede is binnen de Vlaamse Republiek. Vooreerst vergt dit een rechtvaardig belastingssysteem waarbij de inwoners inzake personenbelastingen in verhouding volgens hun inkomen belast worden. Vervolgens moeten de pensioenen aangepakt worden, en ook de medische kosten. Leefbare vervangingsinkomens zijn ook een belangrijk aspect van de sociale rechtvaardigheid. Onderwijs en welzijnszorg moeten ook algemeen toegankelijk zijn. De reële armoedebestrijding moet een bestendige zorg zijn. Binnen het Belgisch Staatsverband staat de sociale zekerheid als een goed instrument voor de solidariteit. Bij het meer zelfstandig worden van de Vlaamse en respectievelijk de Waalse Gemeenschap moet er zorg besteed worden aan de solidariteit van de sociale zekerheid. In het kader van de responsabilisering kunnen op termijn de transfers door onderling overleg geleidelijk afgebouwd worden. De Vlaamse gemeenschap kan het zich niet permitteren dat de oude buurgemeenschap arm blijft. Het Brusselse Gewest blijft een zorgprobleem voor beide gemeenschappen. Vlaanderen zal ofwel Brussel moeten integreren binnen de eigen staat met toegevingen voor de francofone gemeenschap aldaar ofwel andere solidaire maatregelen moeten nemen t.a.v. de Brusselse bevolking (Vlamingen, Franstaligen en vreemdelingen). Men kan ook de waarde van Brussel voor de Vlaamse Staat niet onderschatten. Het spreekt voor zich dat de Vlaamse Republiek moet blijven solidair zijn ten aanzien van de arme bevolkingen op de wereld. Op dit ogenblik is dat reeds een optie. Maar in het kader van de strijd tegen de neoliberale globalisering wordt dit ook nog belangrijker. Rijkere bevolkingen moeten meer inspanningen leveren ten aanzien van de arme landen om een meer rechtvaardige wereld te bereiken. De klimaatproblemen zullen van Vlaanderen ook blijvende inspanningen vereisen. Daartoe is vooreerst een ernstige politiek nodig om naar duurzame energiebevoorrading te groeien, zowel wat elektriciteit betreft als wat de energiebesparingen betreft. Isolatie en het installeren van energiebesparende machines zijn hierbij belangrijk. Wij denken ook aan een ernstig beleid ten aanzien van wagens met hoog verbruik en hoge CO2uitstoot. Dit is ook een intergeneratie-solidariteit. Solidariteit is een visie voor de praktijk. Met hoge theorieën en dergelijke komt men niet ver, het gaat over de praktijk van solidariteit. Stefaan Lievens
9
Vlamingen Vooruit augustus-september 2008 nr. 4
Solidariteit in het post-Belgisch tijdperk Wie De Morgen er al geruime tijd op naleest, moet de stelling betwisten dat er geen zekerheden meer zijn in het leven. Er is er namelijk wel één die als een paal boven water lijkt te staan: een onafhankelijk Vlaanderen is noodzakelijk een asociaal, rechts en egoïstisch Vlaanderen. Een neo-liberaal Vlaanderen zelfs, dixit de Vooruitgroep. De vakbonden verkrimpen van schrik bij het idee dat het corporatistisch overlegmodel in die nieuwe republiek wel eens op een andere leest geschoeid zou kunnen worden. De ziekenfondsen vrezen een algehele privatisering van de sociale zekerheid, en de Vlaamse linkse – werkelijk linkse? – politieke partijen vrezen hun socialistisch overwicht te verliezen bij gebrek aan de link(s)e broeders uit het zuiden. Voor hen is België het toonbeeld van solidariteit, en Vlaanderen het toonbeeld van een bekrompen kruideniersmentaliteit. Maar klopt dat beeld wel met de werkelijkheid? Steeds meer blijkt van niet. Enerzijds is België niet dat sociale paradijs dat we kennen van het aloude cliché: “We hebben het hier toch zo goed in ons kleine landje, waarom ruzie maken?” Als we het hier dan toch zo goed hebben, waarom zijn de Belgische pensioenen dan bij de laagste van Europa? Waarom leeft een derde van alle zelfstandigen dan onder de armoedegrens? Waarom is het minimumloon dan zo laag dat mensen niet uit hun werkloosheidsval geraken? Waarom stijgt de staatsschuld dan nominaal nog elk jaar? Waarom trekken zoveel bedrijven dan weg? Van een paradijs is er dus geen sprake. België als welvaartsstaat kreunt niet minder dan de andere landen in Europa. Dat is een keiharde werkelijkheid, dé uitdaging waar we voor staan. Anderzijds is Vlaanderen zeker niet de sociale woestijn waarvoor ze altijd versleten wordt. Dankzij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap kunnen mensen een financiële tegemoetkoming krijgen voor niet-medische hulpmiddelen. In Wallonië bestaat zoiets niet. Dankzij de Vlaamse zorgkas kunnen mensen die zwaar hulpbehoevend zijn een mantelzorger vergoeden, wat niet enkel de kosten van residentiële verzorging doet dalen, maar ook vaak een sociale meerwaarde creëert voor de patiënt. In Wallonië bestaat zoiets evenmin. Daar zit je met twintig andere mensen van de wijk samen in de wachtkamer van de gemeenschapspraktijk van het Volkshuis. In Vlaanderen vind je in achtergestelde wijken De asociale Vlaming: waar ligt de grens tussen tientallen medewerkers van Samenlevingsopbouw aan het werk. fantasie en realiteit Zoek die eens in de Borinage? Onbestaande aan de andere kant van de taalgrens. Het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen dan? Ook geen tegenhanger voor. Wie werkzoekend is, krijgt van de VDAB tal van voordelen inzake mobiliteit. Wie student van armen huize is, krijgt in veel gevallen een ruime studiebeurs. En zo kunnen we nog wel even doorgaan. De opdeling sociaal paradijs-woestijn volgens de as België-Vlaanderen is daarom niet langer houdbaar. En het is nogal goedkoop Vlaanderen te verwijten asociaal te zijn, als ons toekomstig land niet de bevoegdheden krijgt om dat te bewijzen. Op elk domein waar Vlaanderen de mogelijkheid zag, heeft zij solidariteit aan de dag gelegd onder alle Vlamingen. Op elk domein waar Vlaanderen die solidariteit echter verder wou uitbouwen, zijn het steeds de Franstaligen geweest die via juridische weg stokken in de wielen hebben proberen te steken. En het meest tragische van al is dat een meute van Belgicistisch-linkse Vlamingen klaar staat om zelf die stokken aan te leveren. Dit in weerwil van de steeds duidelijker wordende realiteit: Vlaanderen zal ook in een postBelgisch tijdperk in staat zijn om solidariteit te organiseren onder zijn bevolking. Brecht Arnaert
10
Revolutionair nationalisme en solidariteit door Dirk De Haes Welkom, vrienden, op deze Sociaal-Flamingantische Trefdag. Het is al de vijfde keer dat wij een bijeenkomst organiseren voor de linkse Vlaamse beweging. Met ‘links’ bedoelen wij niet het modieus progressieve gedachtegoed van de species der Wereldburger, noch de sociaaldemocratie van de Europeanisten, noch iets anders dat neerkomt op verkapt neoliberalisme. Wij zijn niets meer of niets minder dan antikapitalisten. Dát is wat wij onder ‘links’ verstaan. Vanaf de middeleeuwen had het kapitalisme zich vanuit West-Europa steeds verder over de wereld verspreid, totdat het rond 1900 een mondiaal productiestelsel was geworden. Sindsdien heeft de expansie van het kapitalisme, dat altijd al op zoek is geweest naar goedkope arbeidskrachten, noodzakelijkerwijs plaats gemaakt voor een intensivering ervan. Steeds meer terreinen van het maatschappelijk leven worden onderworpen aan de kapitalistische logica, steeds meer processen worden gecommercialiseerd, steeds meer dingen worden tot koopwaar gemaakt. Laat mij ter illustratie hiervan een onvervalst kapitalistisch begrip gebruiken. Het bruto binnenlands product (BBP) van onze planeet bereikte in 2005 een totaal van 44.000 miljard dollar. Indien deze som gelijk werd verdeeld onder de meer dan 6 miljard bewoners van onze aarde, dan zou het jaarlijkse inkomen per hoofd ongeveer 7.000 dollar bedragen. De realiteit is echter anders. In 2005 waren 30 miljoen huishoudens dollarmiljonair. Daartegenover waren er 1,4 miljard mensen die van minder dan 2 dollar per dag moesten rondkomen, onder wie 550 miljoen die het met minder dan één dollar per dag moesten rooien. In datzelfde jaar 2005 telde de aarde meer dan 190 miljoen mensen die om economische of veiligheidsredenen hun land hadden verlaten om elders hun toevlucht te zoeken. Sinds de ‘globaloney’ (vrij vertaald: het geglobalibazel) opgang maakt, is de kloof tussen rijke en arme landen almaar dieper en breder geworden, de ongelijkheid schrijnender dan ooit. Alle grote steden ter wereld, ook die in het Westen, vormen in sociologisch opzicht een afspiegeling van die wereld, met enkele machtige rijken, een middenklasse, die bij de rijken in een goed daglicht proberen te staan, lagere klassen en ten slotte een onderklasse, waar niemand om geeft. Meer hoef ik niet te zeggen om aan te tonen wat wij na 500 jaar kapitalistische geschiedenis hebben bereikt. Ik hoef niet in te gaan op de gruwelijke details ervan. Het kapitalisme is evenwel een historisch verschijnsel. Dat wil zeggen dat het eindig is. Wie goed toekijkt, merkt overigens dat de neergang ervan is begonnen. Wij zijn ontegenzeglijk in een historische overgangsfase terechtgekomen. De komende 30 tot 50 jaar zullen daardoor worden gekenmerkt door een wereldwijde chaos. Net zoals de Amerikaanse presidentskandidaat John McCain op de televisie zei dat hij schroom noch schaamte voelt om ervoor uit te komen dat hij zich bij zijn handelen (onschuldige vrouwen en kinderen bombarderen en zo) laat leiden door zijn geloofsovertuiging, zo durf ik op dit weliswaar veel bescheidener forum zonder vrees of gêne te bekennen dat ik een socialist ben. Heel precies vertellen wat het socialisme inhoudt, kan ik echter niet. Er is geen algemeen geldende definitie van te geven. Welke concrete vorm het socialisme moet aannemen, dient elk volk voor zichzelf uit te maken. Het zal hoe dan ook altijd gebaseerd zijn op een hoge mate van collectieve eigendom, het streven naar grotere sociale gelijkheid en het garanderen van een bepaalde minimumlevensstandaard voor alle burgers. Er zijn in de geschiedenis evenwel geen voorbeelden voorhanden van socialistische maatschappijen. Evenmin geloof ik dat op het kapitalisme onvermijdelijk het socialisme zal volgen. Het huidige systeem mag dan al duidelijk terminaal zijn, omdat het op zijn economische, ecologische en ideologische grenzen stuit, of wij na de wanordelijke transitieperiode die wij momenteel doormaken in een betere situatie zullen terechtkomen, valt te betwijfelen. Er kan op de puinhopen van het kapitalisme namelijk evengoed een nieuwe ordeloosheid ontstaan. Wij zullen moeten vechten voor een concreet socialistisch alternatief, voor die andere wereld die wij willen, een wereld met meer sociale gelijkheid en rechtvaardigheid en met meer democratie, een wereld ook die minder georganiseerd is, minder draait om rijkdom en macht. In die strijd valt de 11
meeste tegenstand niet te verwachten van de conservatieve segmenten van de wereldburgerij, waartoe mensen als McCain en Sarah Palin behoren. Hun obsolete denken dringt in België trouwens – paradoxaal genoeg – alleen maar door tot in de rechtervleugel van de Vlaamse beweging. Nee, de verstandigste, vindingrijkste en stoutmoedigste handlangers van het mondiale kapitalisme zullen proberen om het overgangsproces onder hun controle te krijgen om vandaar uit een volslagen nieuw wereldstelsel op te bouwen, met een nieuwe naam en nieuwe methoden, dat echter wel de voortzetting zal moeten garanderen van het systeem van uitbuiting van de arbeidersmassa’s over de hele wereld ten gunste van een minderheid. In haar sluwe poging om de economische verhoudingen, de ongelijkheid, onrechtvaardigheid en hiërarchische structurering van de vigerende maatschappelijke orde intact te houden, zal de mondiale bourgeoisie allerlei vermommingen aannemen en zich voordoen als ‘progressief’ en ‘sociaal’. Zo zullen we hen op onze weg tegenkomen. Zo zullen zij de echte vooruitgang, de overgang naar een in moreel opzicht fundamenteel andere wereld dan die waarin wij nu leven, de pas trachten af te snijden. Op alle continenten zijn politicologen, gaande van Europeanist Rik Coolsaet hier te lande tot de groene patriot Thomas Friedman in de States, ten behoeve van pseudolinks aan het uitzoeken hoe de zaken zo kunnen worden veranderd dat de economische grondverhoudingen onaangetast blijven. In Amerika hebben zij Barack Obama als politiek aanvoerder naar voren geschoven. In West-Europa en zeker in een land als België hebben zij traditioneel links, of althans de leiding ervan, allang in hun greep. Honderd jaar geleden al neigden de sociaaldemocratische partijen en vakbonden in Europa ertoe om zich te conformeren aan de burgerlijke democratieën teneinde daarbinnen zo veel mogelijk hervormingen ten bate van de arbeidersklasse na te streven. Ook in België werd de revolutie – die het omverwerpen van het kapitalisme impliceert – al vroeg als einddoel opgegeven of tenminste op de zeer lange baan geschoven. De activiteiten van de arbeidersbeweging zijn sinds het midden van de 20ste eeuw gekanaliseerd naar officiële instellingen, haar leiders opgenomen in het establishment van de westerse welvaartsstaten. Er werd een zogeheten sociaal overlegmodel in het leven geroepen, waardoor politieke en klassenconflicten van elkaar werden gescheiden, zodat spanningen in de ene sfeer niet langer de scheidslijnen in de andere sfeer kunnen versterken. In de cultuur van de arbeidersbeweging werden radicale, oppositionele waarden, gebaseerd op klassenbewustzijn, ingeruild voor dominante waarden. Via de mechanismen van de welvaartsstaat werd de werkende klasse in de kapitalistische maatschappij geïntegreerd. Het denkvermogen en de verbeelding van de loontrekkenden en, meer nog, van hun vertegenwoordigers werden voortaan beperkt door de grenzen van het neokapitalisme. En met welke naam duidt men elke instelling of handeling aan die de verwevenheid tussen arbeidersbeweging en kapitaal ondersteunt? Hoe heet de houding die het harmonieuze neocorporatisme bestendigt? Hoe noemt men het streven naar het behoud van het plekje in de schaduw van de troon van de macht, waar de leiders van de arbeidersbeweging zo graag zitten te glunderen? Inderdaad, dat alles pleegt men te kwalificeren als ‘solidariteit’, pardon, ‘Heilige Solidariteit’. De partners van de arbeidersbeweging in de overlegeconomie behartigen allebei de belangen van het mondiale kapitalisme. De ene partner, de werkgeversorganisaties, doet dat op korte termijn. Er kan hem bijgevolg worden aangewreven dat hij te weinig solidariteit aan de dag legt wanneer hij met voorstellen komt aanzetten die de vertegenwoordigers van de arbeiders niet, of beter gezegd: nóg niet aan hun achterban kunnen verkopen. Zulk verbaal radicalisme staat goed. En tijdens de obligate protestmarsen, zogenaamd bedoeld om de werkgevers de wacht aan te zeggen, verkleden de vakbondsbureaucraten zich graag als actievoerders door een rode of groene plastic zak aan te trekken. De andere partner van de vakverenigingen in de tripartiete overlegeconomie, de Belgische staat, dient de belangen van het grootkapitaal op lange termijn en is onaantastbaar: hij is niet in het minst vatbaar voor kritiek. Wie het bestaansrecht ervan in twijfel trekt, geeft niet zomaar blijk van een gebrek aan gevoel voor solidariteit, nee, zo iemand is door erfelijke belasting niet in staat om solidair te zijn, zo iemand kent alleen maar haat, zo iemand is een onmens. In België is solidariteit tot het hoogste morele goed verheven en het zal derhalve niet lang meer duren voordat links België de actieve onderdrukking eist van zijn grote tegenstander, de Vlaamse beweging. En kijk, diezelfde 12
vakbondsbonzen lopen nu hand in hand met vertegenwoordigers van de werkgevers in betogingen mee, met dezelfde zwart-geel-rode hoed op. De vraag die ons hier bezighoudt, is: wat moeten wij antwoorden als ‘belgicistisch’ links ons, ‘flamingantisch’ links, verwijt niet solidair te willen of kunnen zijn? Moeten wij ons dan überhaupt aangesproken voelen? Laat ik eerst iets zeggen over onze vrienden van de rechtervleugel van de Vlaamse beweging. Het gaat hier om mensen die gewaarworden dat er iets fundamenteel verkeerds aan de gang is, dat de dingen uit elkaar aan het vallen zijn. Zij voelen vaag aan wat wij met zekerheid weten, namelijk dat de crisis van het Belgische regime de lokale verschijningsvorm is van een diepe wereldwijde crisis van het kapitalisme. Aangezien zij evenwel afkomstig zijn uit conservatief-burgerlijke kringen of milieus die zich daarmee identificeren, zijn zij opgegroeid in een ideologisch klimaat waarin klassiek liberalisme en sociaal darwinisme overheersen. Om de naderende chaos te voorkomen, pleiten zij voor de rigide toepassing van de donkerblauwste principes, zij het niet zonder een communautaristische correctie. Die correctie kan geënt zijn op taal, cultuur, nationaliteit of godsdienst, of liever nog een mengeling van dit alles, zodat zij zichzelf als ‘sociaal’ kunnen voorstellen. Het is voor de progressieve fracties van de wereldburgerij heel gemakkelijk om hun behoudende klassenbroeders te ridiculiseren of te demoniseren. Daartoe roepen zij de hulp in van vakbondsbestuurders en van de intellectuele en artistieke leiders van het door de gevestigde orde ingelijfde deel van de linkerzijde. De teneur van hun aantijgingen is ondertussen algemeen bekend. Politicus X is niet alleen een belachelijk varken in Lederhose, zijn geknor is daarenboven gevaarlijk haatzaaiend. Vandaar dat hij zo vlug mogelijk naar de slachtbank moet worden afgevoerd. Al ben ik het niet vaak met hen eens, onze vrienden van fatsoenlijk flamingantisch rechts verdienen het niet om te worden afgeschilderd als monsters. Om afdoende te kunnen reageren op de beschuldigingen die aan ons adres worden geuit door de kampioenen van de Belgische solidariteit moeten wij echter eerst nog een aantal andere onderwerpen aansnijden. Ten eerste is het een grove belediging aan het adres van het Vlaamse volk om te beweren dat het van nature rechts is. Je zou evengoed kunnen zeggen dat het precies een wezenskenmerk van de Vlamingen is dat zij solidair zijn. Wij zijn immers een volk van missionarissen als pater Damiaan en sociale voorvechters als priester Daens, van vrijwilligers die mosselmaaltijden organiseren ten voordele van 11.11.11 en padvinders die kalenders van Broederlijk Delen huis aan huis aanbieden. Er bestaat geen gegronde reden om aan te nemen dat in een onafhankelijk Vlaanderen links structureel in de minderheid zou zitten en dat er een zulk draagvlak is zodat de voor links dierbare verworvenheden op de tocht zouden komen te staan. In tegendeel. Ik ben stellig van mening indien het soevereine Vlaamse volk op doorgedreven democratische manier zijn constitutie zal opstellen, die veel linkser zal uitvallen dan het huidige België. Ten tweede, van verworvenheden gesproken. Wat is de balans van de laatste 30-40 jaar dat SP-A, ABVV, ACW en zelfs Groen! van dichtbij aan de macht hebben deelgenomen op Vlaams, neocorporatief, federaal en Europees niveau? Ze hebben verdorie actief meegewerkt aan de uitverkoop van staatseigendom en de privatisering van collectieve goederen. En de laatste decennia vielen met het jaar steeds meer mensen onder de armoedegrens. En steeds meer gezinnen moeten ploeteren om rond te komen zonder in statistieken te figureren. En steeds meer mensen lopen zich dood in de rat race: consumentisme, individualisme, competitie, stress, eenzaamheid, escapisme in seks en drugs, zelfmoord en asociaal geweld. Dat spelletje is al 40 jaar bezig en dat staat allemaal mee op de rekening van officieel Belgisch links. Hoe durven zij iemand anders de les te spellen? Ten derde dient gezegd dat niet enkel het beleid van de Belgische staat tot nu toe in het voordeel van het grootkapitaal was, deze staat is ook vormelijk tot in zijn kleinste vezels kapitalistisch. België in zijn huidige vorm is het gevolg van 175 jaar klassenstrijd. Maar doorheen alle hervormingen, sociale en cultuurpacten, federalisme, Europeanisering en zo verder, is de bourgeoisie mooi aan het roer gebleven. Alle Belgische structuren (dus ook het Vlaams parlement, de Vlaamse Gemeenschap en het 13
Vlaamse Gewest, dat het polderdorp Doel aan het platgooien is) zijn in essentie Belgischkapitalistisch. Een echte linkse kan alleen maar zeggen: hier baat geen reformisme meer; geen compassie met federaal België, weg ermee! Ten vierde moeten we het hebben over het Vlaams-nationalisme als verschijnsel. De crisis van deze staat is niet conjunctureel maar structureel. Er is in België, als gevolg van de klassenstrijd, een conflict ontstaan tussen twee projecten voor natievorming. Enerzijds is er het Belgische, dat goed weet wat het wil, maar dat daar na 175 unitarisme, federalisme en neo-unitarisme nog steeds niet in geslaagd is. Het springt nu op de kar van het zogezegd progressieve mondialisme. Anderzijds zijn er de projecten van het Vlaamse en Waalse volk, die vrij gemakkelijk zouden kunnen slagen indien ze maar wisten wat ze nu eigenlijk wilden. De geschiedenis van het Vlaamse volk is inderdaad de geschiedenis van zijn strijd tegen de Belgische staat (niet tegen de Walen!). De Belgische bourgeoisie beseft dat maar al te goed en is daarom bezig zich terug te trekken in hun Brussels sanctuarium – dat daarom moet uitgebreid worden. Het feit dat ideologische mobilisatie rond de omschrijving van naties bepaalde grenswijzigingen kunnen mogelijk maken, verleent nationalistische bewegingen een directe economische inhoud, in die zin dat de deelnemers (en ook de tegenstanders) van de waarschijnlijkheid uitgaan dat een bepaald soort beleid zal volgen op de geprojecteerde grenswijzigingen. De Vlaamse Beweging kan dus pas slagen als ze in haar geheel kiest voor een fundamenteel ander beleid, niet voor een variatie op het Belgische. En wanneer links nu voor een keertje echt revolutionair durft te denken, dan moeten ze dit weten: wanneer de macht van het hof en de Belgische kapitalistische klasse kan gebroken worden en het establishment valt uit elkaar, dan staat er geen Belgisch volk, geen Belgische nieuwe elite of geen Belgisch proletariaat klaar om een nieuw-België op te richten. Nee, dan komen de Vlaamse en Waalse sociale formaties, die doorheen de geschiedenis opgekomen zijn, boven te liggen en deze zullen dan 2 bevriende, postkapitalistische buurstaten opzetten. Ten vijfde en ten slotte nog iets over de term solidariteit. Solidariteit zou de voortzetting zijn van de naastenliefde die de grote heilige uit de middeleeuwen, Sint Franciscus, zo mooi verpersoonlijkte, en van de broederlijkheid die gepredikt werd door de knappe koppen uit de Verlichting. “Alle Menschen werden Brüder”: de broederliefde van alle mensen voor alle mensen op grond van hun mens zijn. Maar het revolutionaire devies sprak in het begin niet van broederlijkheid, alleen maar van vrijheid en gelijkheid. Kijk maar: (zie illustratie) Revolutionair links wist en weet dat echte vrijheid en echte gelijkheid de twee kanten van een muntstuk zijn, dat het ene niet mogelijk is zonder het andere, en dat we in ons streven naar meer vrijheid/gelijkheid automatisch komen tot een samenleving die meer cohesie vertoont, waarin de mensen vanzelf voor elkaar zorgen in geval van ziekte, ongeval, werkloosheid, invaliditeit en ouderdom. Het recht van de ene is dan de plicht van de anderen, in die zin dat armen en zwakken de meeste rechten hebben en bijna geen verplichtingen en de rijken en machtigen net omgekeerd. Vrijheid/gelijkheid leiden dus, broederlijkheid volgt. Voor de rest geen gepreek. Maar toen het revolutionaire moment gepasseerd was en de nieuwe soort staten overal geïnstalleerd werden, bleken vrijheid en gelijkheid ineens onverzoenlijke tegengestelden. Het ene betekende individuele vrijheid (van de rijke ondernemer), het andere collectieve gelijkheid, nl. sociale rechtvaardigheid (voor de arme massa). Wanneer de arbeidersbeweging nu ideologische voorbereidingen ging treffen om zich in het kapitalistisch bestel te laten incorporeren, werd solidariteit het toverwoord om deze stap te verantwoorden. De revolutionaire dyade “vrijheidgelijkheid” werd uitgebreid tot een triptiek door er “broederlijkheid” aan toe te voegen. Maar revolutie was voortaan uit den boze, maatschappelijke verzoening bleek nu nodig; alleen door harmonie zouden vrijheid en gelijkheid bereikt kunnen worden. Vanaf het eind van de 19de eeuw kreeg het solidarisme de aanhang van diegenen die zich wel radicaal wilden voordoen, en die het liberaal individualisme nefast of voorbijgestreefd achtten, maar die de revolutionaire ontdekkingen van Karl Marx verwierpen. De ontdekkingen met name ten eerste dat iedere meerwaarde de vrucht is van de uitbuiting van de levende arbeidskracht en ten tweede dat het klassenconflict de motor van de geschiedenis is. 14
De incorporatie draaide uiteindelijk uit op de na-oorlogse welvaartsstaat waarin het neo-solidarisme als morele verplichting het cement van het maatschappelijk contract werd. In zulke samenleving heeft iedereen ook rechten en plichten, nl het recht op hulp en de plicht tot bijdragen. Ja wat, zo kan het patronaat tot de arbeiders zeggen: wilt ge meer rechten, wel dan moet ge ook meer plichten aanvaarden. Rechts eist altijd gehoorzaamheid, maar noemt dat dan verantwoordelijkheid. Daniel van Daele, federaal secretaris van het ABVV, maakte op een colloquium in het voorjaar nog eens duidelijk: de bestaansreden van de vakbeweging en zeker van het ABVV is de organisatie van de solidariteit. En Jan Renders kondigde van de zomer aan dat het ACW als thema voor het volgend werkjaar de solidariteit had gekozen. Nog meer dan de linkserige academici en artiesten , zijn deze twee heren de hogepriesters van het Belgisch solidarisme. In heel de hetze van 2007 en 2008 om de Vlaamse Beweging finaal de das om te doen, spelen zij een cruciale, moralistische rol. Zij kunnen de krachtigste fatwa’s uitspreken tegen diegenen die van de satanische splitsingsdrang bezeten zijn. Zij moeten de arbeidende bevolking moet te allen prijze van de Vlaamse beweging verwijderd houden, en de Vlaamse beweging van de arbeidende bevolking. Wij als radicale Vlaamsgezinden, maar ook als echte linksen, moeten ons eigenlijk niet aangesproken voelen door hun tirades. Maar door hun geleuter over solidariteit geven ze ons de sleutel in handen tot het verdere verloop van ons revolutionair nationalisme. De Vlaamse beweging moet op de eerste plaats de belangen verdedigen van de grote massa der gewone, werkende mensen, de loontrekkenden en de kleine zelfstandige, tegen de directieven van het patronaat en het grootkapitaal in. De Vlaamse Beweging moet tevens de spreekbuis worden van de arme, de zwakke, de migrant. We moeten het opnemen voor wie geen werk heeft, voor wie sociaal onbeschermd blijft, voor wie slecht gehuisvest is, voor wie ziek of laaggeschoold is. We moeten dagdagelijks aanklagen dat steeds meer van onze kinderen longziektes of kanker krijgen van de vervuilde Vlaamse leefomgeving. Wij moeten de solidariteit tussen de 5 Vlaamse provincies herstellen om terug tot een eengemaakt volk te komen, bewust van zijn identiteit en historische rol, nl. afrekenen met het kapitalistische België. We moeten de solidariteit tussen Vlaanderen en Nederland dringend vernieuwen, om onze gezamenlijke standaardtaal in ere te herstellen en te verdedigen tegen het Vlaamse tussentaaltje, het Hollandse poldernederlands en de alom oprukkende verengelsing. We moeten totaal solidair worden met het Waalse volk en het helpen uit de impasse te geraken waarin het sinds 50 jaar zit. We moeten onze Waalse broers duidelijk maken dat de Vlaamse Beweging er niet op uit is om alle Franstaligen tot de bedelstaf te brengen. Nee, we moeten ze zeggen dat een soeverein Vlaanderen Wallonië van zeer dichtbij zal bijstaan in zijn remonte eens we van België vanaf zijn. Solidariteit en samenwerking moet er zijn met alle links-nationalismen in Europa, in Baskenland, Ierland, Catalonië, Bretagne, en zo verder. Samenwerking met alle bewegingen, syndicaten, volkeren en staten, waar ook ter wereld, die zich trachten te ontworstelen van de schadelijke circuits van het mondiaal kapitalisme. En zulke solidariteit mag veel verder gaan dan wederzijdse steunbetuigingen en uitwisseling van ervaringen, dat mag en moet echte georganiseerde samenwerking worden. Dat verstaan wij onder solidariteit: internationale strijd voor de lokale belangen van de gewone mens. Beste vrienden, jullie hebben bij het onthaal allemaal een zelfklever gekregen, Vlaams Republikeins Links. Plak ‘m op een goed zichtbare plaats en loop er overal mee in het zicht. Hij dient immers in de eerste plaats om te provoceren. Het is vandaag tijd dat wij opstaan en de Belgische falanx duidelijk maken dat wij, sociaal-flaminganten ons niet in de catacomben zullen laten jagen. * * *
15
De nieuwe sociale kwestie door Julien Borremans Volgens de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) is het aantal mensen dat de elektriciteitsrekening niet meer kan betalen het voorbije jaar met de helft gestegen. Onze pensioenen behoren tot de laagste in Europa en werken verarming in de hand. De toename van de medische kosten brengt tal van gezinnen in financiële problemen, waardoor ze geen toegang meer hebben tot basisgezondheidszorg. Het wordt duidelijk zichtbaar: onze samenleving verpaupert. Lange tijd dacht men dat een klein deel van de bevolking voorbestemd was om in armoede te leven. Het ging om marginalen, sommige allochtonen en wat verkommerde oudjes. Het laatste jaarboek over armoede en sociale uitsluiting brengt opnieuw de schrijnende problematiek in zijn volle omvang naar voren. De toenemende armoede wordt een ernstig maatschappelijk probleem. Om het ergste leed te verzachten, heeft de overheid de laatste jaren een aantal tegemoetkomingen in de kosten voor levensonderhoud in het leven geroepen: extra kinderbijslag aan het begin van het schooljaar, stookoliecheques, cultuurbonnen, een uitgavenplafond (‘maximumfactuur’) voor medische hulp… Het zijn goedbedoelde maatregelen, maar ver kom je er niet mee. De problemen zijn structureel van aard en veelomvattend. Zo dalen de meeste inkomens en uitkeringen gestaag in waarde. Hierbij enkele voorbeelden. Een alleenstaande vrouw met twee kinderen die van een invaliditeitsuitkering moet leven, ontving in 1992 nog 71% van het gemiddelde Belgische loon. In 2006 was dat nog maar 63%. Een werkloosheidsuitkering is gedaald van 59% (1992) tot 51% (2007) ten opzichte van het gemiddelde loon. Alle politieke partijen hebben de aanpak van de armoedeproblematiek in hun programma’s opgenomen. Premier Yves Leterme pleitte vorig jaar in zijn Rerum Novarumspeech voor rechtvaardige minimumuitkeringen. Maar het blijft bij holle woorden. Dat weet ook gewezen senator Jacinta De Roeck: “In verkiezingstijden, ja, dan willen ze [= de politici] wel iets voor hen [= de armen] doen. Maar als ze na de campagne door anti-armoedeorganisaties worden uitgenodigd om een wet of een beleidsbeslissing te komen toelichten, zijn ze meestal al veel minder enthousiast.” Spreken over armoede wordt als marginaal beschouwd. Specialisten zijn het erover eens dat armoede een web van sociale uitsluiting is dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Veelal wordt de schuld van de achterstelling bij de mensen zelf gelegd, bijvoorbeeld omdat ze lui, spilziek, drankzuchtig of onverantwoordelijk zijn. Deze benadering gaat voorbij aan maatschappelijke oorzaken en aan de omstandigheden waarin armen leven. Ze houdt evenmin rekening met de hardheid van het kapitalisme en de nietsontziende globalisering van de samenleving, die de ongelijke verdeling van inkomen en van de daaraan gekoppelde macht en status verergert en de verzorgingsstaat uitholt. Er worden ook geen bedenkingen geuit tegen onze sterk gesegmenteerde en zelfs duale arbeidsmarkt of tegen de verdeling over verschillende beleidsniveaus van bevoegdheden als werkgelegenheid, arbeidsbemiddeling en -begeleiding, wat een coherent beleid in de weg staat. Individuen stigmatiseren en met een schuldgevoel opzadelen verhindert een doeltreffende aanpak. Er zijn genoeg cijfers die onweerlegbaar aantonen dat de sociale uitsluiting structurele proporties begint aan te nemen. In Vlaanderen leeft 11,3% van de bevolking onder de armoedegrens. In Wallonië loopt dit op tot 17,7%, in Brussel – hoofdstad van Europa – tot 20 à 25%. In België zit dus gemiddeld 15% van de bevolking (1,5 miljoen mensen) onder de armoedegrens, wat indrukwekkend is voor een land dat in een van de rijkste regio’s ter wereld ligt. Uit de werkloosheidsstatistieken blijkt duidelijk dat 51,1% van de werkzoekenden in Vlaanderen kansarm en laaggeschoold is, een stijging van meer dan 5% in vergelijking met 2005. Voor Brussel en Wallonië zijn de cijfers een stuk dramatischer. Ondanks de inspanningen die de overheid op het terrein van de werkgelegenheid al leverde (activering van en begeleidingstrajecten voor langdurig werklozen, verbetering van de aansluiting van onderwijs en vorming op de arbeidsmarkt, bestrijding
16
van de jeugdwerkloosheid, toeleiding van werklozen naar zogenaamde ‘knelpuntberoepen’, stimulering van de sociale economie…) zijn de resultaten erg mager. Niettegenstaande de verhoging van de scholingsgraad van de bevolking (32% is echter nog altijd laaggeschoold) en de hoge kwaliteit van het Vlaamse onderwijs, wordt het verschil tussen kop en staart groter. Ongelijkheid en uitsluiting zijn gedurende het hele onderwijstraject, van basis- tot hoger onderwijs, aan de orde van de dag en leiden – in weerwil van de democratisering van het onderwijs – tot een hoge ongekwalificeerde uitstroom (12,2% in Vlaanderen en 16% in Brussel). De bepalende factoren hiervoor zijn allang bekend: de zwakke sociaaleconomische positie van de ouders, het verschil tussen waarden en normen thuis en op school en een onderwijsbestel dat in grote mate is afgestemd op de middenklasse. Bij mensen met een niet-westerse culturele achtergrond is de situatie dramatisch: 42% van de allochtone schoolverlaters is laaggeschoold. 54% van de allochtonen spreekt thuis geen Nederlands en loopt daardoor een aanzienlijke maatschappelijke achterstand op. 70% van de middelbare scholieren van allochtone afkomst zit in het beroepssecundair onderwijs (bso). Amper 9% van de allochtone jongeren behaalt een diploma in het hoger onderwijs. De werkloosheid onder allochtonen bedraagt 40%. Zonder overdrijving kunnen wij spreken van etnische stratificatie op de arbeidsmarkt: terwijl de toplaag haast hagelwit is, is de onderlaag veelkleurig. Maken wij momenteel de opkomst mee van een multi-etnisch subproletariaat? Het is een illusie te denken dat dit alles geen gevolgen zal hebben. De hoge werkloosheid en de vele slecht betaalde en minderwaardige banen in bepaalde segmenten van de maatschappij leiden tot de ontbinding van het sociale weefsel en tot sociale en culturele gettovorming. Er ontstaan eilanden van armoede en religieus conservatisme in onze samenleving. De breuklijn tussen laag- en hogergeschoolden loopt parallel aan de kloof tussen allochtonen en autochtonen. De verwijdering tussen beide groepen ontstaat reeds in het onderwijs en zet zich vervolgens door naar de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg, de huisvesting etc. Uit tal van studies blijkt dat dit ideologische implicaties heeft: mensen die in dergelijke, uitputtende en frustrerende omstandigheden leven, zijn veel vatbaarder voor autoritaire denkbeelden, politiek cynisme, etnocentrisme, materialisme en religieus conservatisme. Wij zien dat allochtonen radicaliseren. Meer en meer Turkse en Marokkaanse jongeren halen hun huwelijkspartner uit het land van herkomst (van de ouders). Het gaat om een jaarlijkse instroom van duizenden laaggeschoolde allochtonen, die de Nederlandse taal niet machtig zijn en toetreden tot het leger van multi-etnische subproletariërs. Ze ontwikkelen een ‘contracultuur’, een cultuurpatroon dat is ontstaan op basis van talrijke conflictsituaties en een frustrerende sociale omgeving. Ook autochtonen ontwikkelen een ‘contracultuur’, gericht tegen het bestuurlijke onvermogen van de leidende klasse om de samenlevingsproblemen op te lossen. Ze wordt gekenmerkt door een roep om een krachtig staatsgezag, duidelijke normen, welvaart voor ‘eigen volk’ en een sterk natiebesef – dat door bepaalde media en heel wat vooraanstaanden cynisch wordt weggelachen. Onnodig te zeggen dat het Vlaams Belang claimt als enige partij in Vlaanderen een stem te geven aan dit verzet tegen de gevestigde orde. Al is de situatie schrijnend en alarmerend, de armoedeproblematiek blijft een taboe. Twee zaken vertroebelen het debat erover. In de eerste plaats is er de ideologisering van de armoedediscussie. Wie een kritische houding aanneemt, stuit op taboes en verdachtmakingen en wordt zelfs gedemoniseerd. Daarnaast wordt de discussie getekend door de tegenstellingen tussen Vlamingen en Franstaligen. In Vlaanderen groeit immers het besef dat Wallonië en Brussel handenvol geld kosten en zelf te weinig doen om hun benarde situatie te raken. Zo verlaat 32% van de Franstalige jongeren de school met niet meer dan een waardeloos diploma lager middelbaar onderwijs, hoewel in het Franstalige onderwijs de uitgaven per leerling dertig tot veertig procent hoger liggen dan in het Vlaamse. Vlaanderen beschikt over te weinig beleidsinstrumenten en geld om de ‘nieuwe sociale kwestie’ aan te pakken. Het toekennen van de noodzakelijke bevoegdheden en financiële middelen aan de deelstaten is onbespreekbaar. Het verpauperde Wallonië heeft last van scheidingsangst en vreest een derdewereldland te worden zodra België ophoudt te bestaan. Het klampt zich aan België vast. De 17
Vlamingen wordt een egoïstische en etnocentrische houding verweten (vooral door Franstaligen, maar ook door Vlamingen zelf). In het debat dat in het afgelopen jaar tussen Vlamingen en Franstaligen woedde, stonden geen meningen, maar attitudes en gevoeligheden centraal. Wat is nu het verschil tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ sociale kwestie? De ‘oude’ werd onder meer te lijf gegaan met voldoende hoge sociale uitkeringen en pensioenen en met een toereikende financiering van de gezondheidszorg. De ‘nieuwe’ betreft de vraag of in de huidige kennissamenleving de ‘kansen’ gelijk worden verdeeld via onderwijs en opleiding, integratie op de arbeidsmarkt, cultuurparticipatie, sociale integratie en inburgering. In ons land lijkt het binnen proporties houden van de oude sociale kwestie een opdracht van de federale overheid en is het oplossen van de nieuwe voornamelijk een verantwoordelijkheid van de deelstaten. Dat gebeurt echter niet op een coherente manier. Door het failliet van de federale overheid komt de taak volledig bij de deelstaten te liggen. Het federale bestuursniveau heeft zijn onmacht om de sociale problemen van deze tijd op afdoende wijze te bestrijden duidelijk bewezen. De deelstaten zijn nu aan zet. Vanuit sociaaleconomisch en democratisch oogpunt staan ze dichter bij de burger. Een staatshervorming is daarom hoofdzakelijk een sociale opdracht. En waar blijft de Vlaamse beweging? De Vlaamse beweging – ooit een sociale beweging – is bij uitstek geschikt om in Vlaanderen een brede consensus tot stand te brengen over een grondige ‘sociale’ staatshervorming. Hoewel het nationaliteitenconflict na de federale verkiezingen van vorig jaar weer in alle hevigheid oplaaide, blijven de uitstraling en impact van de Vlaamse Beweging tanen. Ze is niet in staat om brede lagen van de bevolking aan te spreken met een ambitieus project. Na de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder vanaf de wereldtentoonstelling van Brussel in 1958 tot de economische crisis in 1974, onderging de economische structuur in Vlaanderen snelle en ingrijpende veranderingen. In die periode nam het Amerikaanse monopoliekapitaal langzamerhand de rol van motor van de economie over van de Belgische houdstermaatschappijen. Er ontwikkelde zich een Vlaams ‘managerskapitalisme’, gekenmerkt door een uitgebreid netwerk van overheids- en semioverheidsinstellingen, middelgrote en kleine bedrijven en zelfstandigen. Vlaanderen werd een succesregio, die gaandeweg eigen politieke en institutionele structuren wist op te bouwen. Tegen deze achtergrond evolueerde de Vlaamse beweging tot een spreekbuis van de Vlaamse ondernemers en de gegoede burgerij. Het grootste deel van wat overblijft van de Vlaamse beweging spreekt de taal van de ‘vrije markt’ en het ‘centenflamingantisme’. Met name Wallonië – dat al jaren op kosten van Vlaanderen leeft – moet het daarbij ontgelden. Vlaanderen wordt daarentegen afgespiegeld als een eiland van welvaart, waar het midden- en kleinbedrijf gedijt. Ondanks de vele kansen die de Vlaamse beweging heeft gehad om de economische macht van Vlaanderen te verzilveren, is het haar niet gelukt om een stevige machtspositie te verwerven. Hoewel haar invloed niet mag worden onderschat, heeft de Vlaamse Beweging de aansluiting met de macht gemist. De weinige keren dat nationalistische partijen of partijen die zich beijverden voor meer autonomie voor Vlaanderen mee aan de onderhandelingstafel zaten, liep dat steeds op een mislukking uit. Bij de opeenvolgende staatshervormingen strompelde het Vlaamse volk van vernedering naar vernedering. Als José Happart, zonder stemverheffing, ‘non’ zei, dan vielen alle Franstalige politici hem bij en haalden de Vlamingen bakzeil, eenvoudigweg omdat Franstaligen de taal van de macht spreken. Dat kan niet van de Vlaamse beweging worden gezegd. De Vlaamse beweging is geëvolueerd van een taalbeweging naar een verzameling van organisaties en partijen die streven naar meer soevereiniteit voor Vlaanderen, maar ze is er niet in geslaagd om uit te groeien tot een brede sociale beweging. De legitieme taaleisen werden aanvankelijk ook gesteund door socialistische voormannen, zoals Camille Huysmans, maar allengs verloor de Vlaamse beweging het contact met sociaalemancipatorische bewegingen en partijen, zelfs in die mate dat ze momenteel lijnrecht tegenover elkaar staan. Daardoor draagt de Vlaamse beweging een halfslachtige boodschap uit. Veruit de meeste eisen die ze stelde, waren van institutionele aard; ze hield zich doorgaans ver van het brandpunt van de sociale strijd. Vandaar dat het merendeel van de werknemers en de sociaal kwetsbare groepen zich van haar heeft afgekeerd. Pas wanneer de Vlaamse en de sociale beweging hun krachten bundelen, kan het nefaste Belgische regime verdwijnen en de weg worden geëffend voor een waarlijk democratische en sociaal rechtvaardige Vlaamse samenleving. 18
De Vlaamse beweging spreekt geenszins de taal van de macht. Telkens als ze deelnam aan de macht, bekwam haar dat slecht: de ‘greep naar de macht’ tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft haar geloofwaardigheid enorm aangetast. Uit het Egmontdebacle werd het Vlaams Blok geboren, een schoolvoorbeeld van een anti-machtspartij. Het Blok incarneert de underdogpositie van de Vlaamse beweging, die zich graag laaft aan haar politieke maagdelijkheid. ‘Vlaamse strijd = sociale strijd’ zou weer het motto van de Vlaamse beweging kunnen worden, althans van een Vlaamse beweging die zich heeft ontdaan van haar al te academische en sektarische karakter. De Vlaamse beweging moet opnieuw een sociale beweging worden, een bundeling van sociale en protestbewegingen met een duidelijke institutionele agenda. We hebben momenteel meer dan ooit behoefte aan een Vlaamse én sociale beweging. Op het federale bestuursniveau speelt zich een strijd om de macht af. De Belgische democratie is een illusie, een onwerkbare verzameling van elkaar bestrijdende clans. België heeft de status van een ‘failled state’ bereikt. De gevolgen van het slechte functioneren van het centrale gezag zijn steeds duidelijker zichtbaar. 1. In de almaar complexer wordende samenleving groeit het aantal overheidsvoorzieningen en diensten zienderogen. Het takenpakket van de staat is fors toegenomen en vooral pluriform geworden. Toch bestaat onder de bevolking het gevoel dat de staat de nieuwe uitdagingen niet aankan. Hij komt onvoldoende tegemoet aan de verwachtingen van de burger, die zich zorgen maakt over de verstoorde relatie tussen de bevolkingsgroepen, de verloedering van de leefomgeving, de onveiligheid in de grote steden, de achterstand bij de behandeling van rechtszaken, het gebrekkige functioneren van het justitieapparaat en het gevangeniswezen, de ‘communautaire kwestie’ en de daarmee samenhangende institutionele problemen... 2. Het spectaculaire verval van de verzorgingsstaat, die over enkele jaren niet meer bij machte zal zijn om bijvoorbeeld aan ouderen een menswaardig pensioen uit te keren. Deze neergang gaat gepaard met een verarming van de staat en een nooit geziene kapitaalsaccumulatie (kapitaalvlucht?) in de dienstensector, wat op zijn beurt hand in hand gaat met de uitdijende invloed van het neoliberale denken. Veertig jaar geleden ontdekte wijlen professor en CVPsenator Herman Deleeck al een Matteüseffect in de sociale voorzieningen: de herverdeling van inkomens gebeurt hoofdzakelijk binnen de electoraal interessante middengroep. Veertig jaar later staan de echte armen nog steeds in de kou – ondanks het Sociaal Stookoliefonds. 3. De toenemende afhankelijkheid van de markt en van internationale instellingen, waardoor de binnenlandse markt meer en meer een speelbal van de internationale golven wordt. 4. De afname van het belang van de nationale staat en de daaruit voortvloeiende crisis valt niet toevallig samen met een fundamentele crisis van de democratie. De politieke schertsvertoning van de afgelopen 15 maanden laat daarover geen twijfel bestaan. De afwezigheid van een volwaardige nationale beweging maakt de crisis compleet. De politieke klucht van de voorbije maanden heeft ten overvloede bewezen dat er in Vlaanderen nog lang geen politieke elite is die in staat is om het heft in eigen handen te nemen. Het gebrek aan visie op waar het de eerstkomende tien tot vijftien jaar met Vlaanderen heen moet, is stuitend. Het eeuwige geschipper, de halfslachtige compromissen die daaruit voortkomen en de weinig inspirerende strategieën verraden een inhoudelijke leegte. Kortzichtigheid en een fixatie op kortetermijnbeleid brengen apathie teweeg onder de bevolking. Het resultaat laat zich raden. Intussen is Leterme al vaker van koers veranderd dan een op drift geraakte zeilplank. Het ‘communautaire’ vertoog is als een kist voorzien van een dubbele bodem. Ideeën en begrippen verdwijnen erin en worden er weer uit tevoorschijn gehaald, maar altijd in verknipte vorm en veelal met een gewijzigde inhoud. Tot slot wil ik erop wijzen dat we in Vlaanderen dringend een geloofwaardige politieke klasse nodig hebben. Een klasse die niet langer uit bekrompen eigenbelang haar bestaan verbindt met het voortbestaan van de Belgische staat, maar de draagster wordt van een overtuigende Vlaamse staatsidee. Een klasse die de sociale en de Vlaamse Beweging in zich verenigt en de kracht aan de dag legt om de nieuwe sociale kwestie bij de wortel aan te pakken. * * *
19
Internationale solidariteit? door Paul Ghijsels De politieke en sociale ontwikkelingen sinds de waanzin van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog weerleggen de fatalistische bewering dat er niets verandert. Moderne communicatiesystemen zorgen voor snelle mondiale informatiestromen. De uitbreiding van de transportmogelijkheden maakt de hele planeet bereikbaar. Zelfs de verkenning van de buitenaardse ruimte is begonnen. Voor het eerst in de geschiedenis zien wij, dankzij vanuit ruimtevaartuigen en satellieten gemaakte beelden, onze aarde in haar geheel. Tot onze verwondering stellen wij vast dat wij met z’n allen leven in een en dezelfde luchtbel, de atmosfeer, waarin wij kunnen ademhalen en waardoor zich wereldwijd elektromagnetische golven voortplanten. Reeds vele generaties lang weten wij dat water naar de zee stroomt, maar nu zien wij ook dat alle oceanen met elkaar verbonden zijn. De gevolgen van vervuiling manifesteren zich overal ter wereld. Wij komen moeizaam het genetisch materiaal op het spoor dat zich sedert eeuwen over de aarde verspreidt. Verre volkeren zijn op zoek naar een betere toekomst en komen in beweging. Nieuw is ook de hoop dat, door toedoen van wetenschap en techniek, een oplossing in het verschiet ligt voor een zo primair probleem als de armoede.Wij beleven een boeiende periode in de evolutie van de mens. Verschuerens modern woordenboek vermeldt onder ‘solidariteit’: 1. gemeenschappelijke gebondenheid; 2. gemeenschappelijke aansprakelijkheid. Het Van Dale etymologisch woordenboek verklaart ‘solidariteit’ als ‘door saamhorigheid verbonden’. De facto zijn wij dus solidair, met elkaar verbonden. Wij bevinden ons immers met ons allen op het ruimteschip Aarde, Spaceship Earth, zoals Barbara Ward onze planeet noemde. In de hele wereld groeit vandaag het bewustzijn van het daadwerkelijke bestaan van andere landen en volkeren, van hun relaties en onderlinge afhankelijkheid en het is verheugend om vast te stellen dat ook in ons land het besef van deze mondiale samenhang is doorgedrongen. Wij leven in een fascinerende tijd, met enorme mogelijkheden, maar laten wij ons daardoor net verblinden! Het dagelijkse wereldnieuws wordt beheerst door hongersnoden, grensconflicten, regelrechte oorlogen en vluchtelingenstromen. Een minderheid van 30% van de wereldbevolking heeft zich 80% van de totale energievoorraad toegeëigend, beheerst 90% van de industriële productie en bezit 90% van alle financiële middelen. Wij zijn nog ver verwijderd van een harmonische en solidaire wereld. Samenwerking? Aan pleidooien voor een ruimere internationale solidariteit ontbreekt het nochtans niet. Voortdurend wordt aandacht gevraagd voor ontwikkelingshulp (of wat daarvoor moet doorgaan). Instellingen en organisaties roepen van hoog tot laag op tot meer internationale samenwerking: multilaterale fora, zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie, nationale regeringen en het maatschappelijke middenveld, niet het minst de grote niet-gouvernementele organisaties. Sedert de jaren zestig van de vorige eeuw is er een lappendeken ontstaan van lovenswaardige verenigingen ‘zonder grenzen’ die aan de maatschappij dokteren: Artsen zonder Grenzen, Advocaten zonder Grenzen, Dierenartsen zonder Grenzen, Artsen zonder Vakantie, Geneeskunde voor de Derde Wereld, Dokters voor de Wereld. Er worden nogal wat mensen, in het bijzonder artsen, losgelaten op de gevolgen van armoede en andere misstanden. Duizenden, in ons land alleen al honderden verenigingen, stichtingen en nonprofitorganisaties zetten zich in voor het internationale goede doel. Zou het niet doeltreffender zijn als men zich rechttoe, rechtaan richtte op het wegnemen van de oorzaken van de ellende? Reeds in 1972 schreef Tibor Mende in zijn kritische studie De l’aide à la recolonisation (Van hulp naar herkolonisatie): ”De loffelijke poging om de ontwikkeling te bevorderen in de economisch achtergebleven helft van de wereld, heeft een administratief en academisch complex in het leven geroepen van onwaarschijnlijk grote afmetingen. Het verbreidt zich aldoor, zowel in de rijke als in de arme landen, en is in twintig jaar tijd een van de grootste industrieën ter wereld geworden, die meer personeelsleden dan welke grote internationale onderneming ook een inkomen en een carrière bezorgt. De bedrijfsresultaten zijn teleurstellend en toch is het de enige onderneming in de wereld die ondanks een achteruitgang steeds meer personeel in dienst neemt.”
20
België internationaal? In ons land is het ministerie van Internationale Samenwerking sedert zijn oprichting in de postkoloniale tijd nooit een toonbeeld geweest van samenhang in het beleid. De uitgaven op de begroting van het ministerie bedroegen in 2007 bijna 1,5 miljard euro (circa 60 miljard oude Belgische franken). Dit is slechts 0,43% van het bruto nationaal product. Is dit de maatstaf voor onze internationale solidariteit? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat volgens door ministeriële medewerkers bevestigde bronnen ongeveer 85% van de uitgaven rechtstreeks ten goede komt aan landgenoten in de vorm van salarissen, toelagen en de aanschaf van kapitaalgoederen en diensten. Het zou verstandig zijn om, alvorens te streven naar het bereiken van de internationaal afgesproken norm van 0,7% van het BNP, de inhoud en het effect van de huidige uitgaven grondig te evalueren. De Belgische ontwikkelingssamenwerking blinkt niet uit door samenhang. Er is gebrek aan continuïteit in het beleid en de keuze van de ontvangende landen is onvoldoende coherent, laat staan dat er een lijn te ontdekken valt in de coördinatie met andere sectoren die belangrijk zijn voor de internationale ontwikkeling en welvaart. De in 1962 opgerichte Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking (DOS), het latere, omstreden Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (ABOS), werd bij de zoveelste reorganisatie uiteindelijk omgevormd tot de huidige Belgische Technische Coöperatie (BTC) en de Directie-Generaal voor Internationale Samenwerking (DGIS), intussen omgedoopt tot Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS), een ten onrechte in het ministerie van Buitenlandse Zaken geïntegreerde instelling. Bij de onderhandelingen over de verdeling van de ministersposten dient de portefeuille van Ontwikkelings- of Internationale Samenwerking bijna altijd als ruilmiddel, zodat er in vijfenveertig jaar officiële ontwikkelingssamenwerking al bijna evenveel verschillende commissarissen, ministers en staatssecretarissen zijn geweest, van haast alle politieke kleuren, ieder met hun eigen visie op internationale aangelegenheden. Zoals reeds eerder aangegeven, is er tot dusver nog maar weinig aandacht besteed aan het op elkaar afstemmen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en andere beleidsdomeinen die van wezenlijk belang zijn voor ontwikkeling en welvaart. Voor echte internationale solidariteit is een dergelijke samenhang een onontbeerlijke voorwaarde. Laat ik dit illustreren aan de hand van een aantal voorbeelden. Onze gesubsidieerde landbouwoverschotten worden op derdewereldmarkten verkocht onder de productieprijs, zodat lokale boeren worden weggeconcurreerd. Buitenlandse handel veroorzaakt in ontwikkelingslanden een onoverkomelijke schuldenlast. Delfstoffen worden in conflictgebieden als Oost-Congo niet zelden geruild voor wapens en munitie. Ontwikkelingssamenwerking kent verder tal van overduidelijke raakvlakken met diplomatie en conflictpreventie, met mondiaal monetair beleid en internationale financiën, met kennis van vreemde culturen, met informatievoorziening via de massamedia, met opvoeding tot wereldburgerschap, met toekomstkansen voor nieuwe generaties, met migratie en asiel en met het door Binnenlandse Zaken en Justitie ter zake gevoerde beleid, met de naleving van de mensenrechten, met democratie, met vrede en met het bestaansrecht van volkeren. Zolang ontwikkelingshulp niet in overeenstemming is gebracht met een reeks daaraan verwante beleidsvelden is ze zinloos en zelfs misleidend, zeker wannneer ze wordt gebruikt ter bevordering van onze eigen economische en geopolitieke belangen. Of willen wij de ontwikkelingssamenwerking beperken tot landen waarmee wij verder eigenlijk níet samenwerken? In de landenkeuze met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking is er trouwens, wegens de wisselende politieke voorkeur, evenmin continuïteit, behalve wat Centraal-Afrika betreft. Het is tragisch te moeten constateren dat het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, waarin al miljarden zijn gestoken, tot nu toe bitter weinig heeft opgeleverd. Kijk maar naar de ontnuchterende resultaten van een halve eeuw ontwikkelingssamenwerking met onze van oudsher meest bevoorrechte partnerlanden: Congo, Rwanda en Burundi. Gezien hun talrijke bodemschatten, uitgestrekte landbouwarealen en massaal beschikbare arbeidskracht gaat het niet aan om deze landen ‘arm’ te noemen. Moeten wij ze dan bestempelen als ‘landen met een groot economisch groeipotentieel’ of brutaalweg als ‘lagelonenlanden’? Feitelijk gaat het om een geweldige verscheidenheid aan volkeren en culturen, elk met een eigen verantwoordelijkheid.
21
Door de 19de-eeuwse, minimalistische opvatting van solidariteit als liefdadigheid is men ontwikkelingssamenwerking gaandeweg ten onrechte gaan beschouwen als “een humanitair departement, nochtans geschikt voor vrouwen in de politiek” (aldus Miet Smet naar aanleiding van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de huidige regering). De voortdurende, op de emoties van burgers inspelende fondsenwerving heeft internationale solidariteit gereduceerd tot een morele plicht, die op den duur gaat vervelen, in plaats van dat ze de voorwaarden schept voor een daadwerkelijke verbetering van de sociale en economische omstandigheden in de ontvangende landen. Vlaanderen? De Vlaamse Gemeenschap speelt in dit verhaal slechts een bescheiden rol. Door de grondwetsherziening van 1993 werden de deelstaten in België bevoegd tot het voeren van een buitenlands beleid ten aanzien van zaken waarover ze binnen de grenzen van de eigen regio al autonome beslissingsmacht hebben. (Wat zijn echter in het licht van de voortschrijdende internationalisering van de samenleving ‘binnenlandse’ en ‘buitenlandse’ aangelegenheden?) Toch duurde het nog tot 1999 voordat in het Vlaamse kabinet iemand (Bert Anciaux (VU)) werd benoemd op de post van Ontwikkelingssamenwerking, al was die minister tevens verantwoordelijk voor de beleidsterreinen cultuur, jeugd, huisvesting, stedelijk beleid en Brussel. Na zijn voortijdige ontslag drie jaar later beheerden in de daaropvolgende anderhalf jaar niet minder dan drie verschillende groene politici de portefeuille van Ontwikkelingssamenwerking. Behalve met Ontwikkelingssamenwerking waren zij nog belast met welzijn, gezondheid en gelijke kansen (Mieke Vogels) of met leefmilieu en landbouw (Ludo Sannen en Jef Tavernier). Bij de samenstelling van de (Vlaamse) regering-Leterme in 2004 werd ontwikkelingssamenwerking aanvankelijk zelfs over het hoofd gezien en uiteindelijk ondergebracht bij het ministerie van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme (Geert Bourgeois (NV-A)). De minister verdween in september 2008 van het toneel – het eerste tastbare resultaat van de op handen zijnde staatshervorming! Continuïteit is dus ook in het Vlaamse beleid ver te zoeken. De internationale samenwerking die de Vlaamse Gemeenschap met ontwikkelingslanden is aangegaan, is in omvang vergelijkbaar met die van een doorsnee NGO. Het jaarverslag van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking (VAIS), die de verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van het beleid, vermeldt voor 2007een budget van 22 miljoen euro, waarvan het merendeel werd besteed aan traditionele projecten in drie partnerlanden in zuidelijk Afrika (Zuid-Afrika, Malawi en Mozambique) en voorts aan humanitaire hulp, ontwikkelingseducatie en bewustwordingscampagnes. Van vernieuwend beleid of brede solidariteit is hier dus evenmin sprake. Lambermont 2001 Het Lambertmontakkoord, gesloten in 2001, had een substantiële uitbreiding van de internationale samenwerking mogelijk kunnen maken naar de aanpalende beleidsdomeinen landbouw, volksgezondheid, buitenlandse handel, onderwijs en media. In de institutionele overeenkomst (art. 6ter) was een wijziging bedongen van de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen (BWHI) die bepaalde dat alle onderdelen van ontwikkelingssamenwerking die betrekking hebben op beleidsgebieden die onder de bevoegdheid van de gewesten en gemeenschappen vallen vanaf 1 januari 2004 zouden worden overgeheveld naar deze subfederale bestuursniveaus. Dat is evenwel nooit gebeurd. De totstandkoming van de door het parlement aangenomen wetsaanpassing werd vanuit de regering-Verhofstadt I en met name door staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans (Groen!) vakkundig gesaboteerd, met de steun van een aantal grote, vooral Vlaamse (!) NGO’s en hun bondgenoten uit de academische wereld. Net als in de kwestie rond de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde werd ook toen de uitvoering van een afspraak uit het Vlaamse regeerakkoord steeds weer uitgesteld. Ten slotte heeft de beperkte bestuurlijke hervorming, die voor de hand lag en in lijn was met het subsidiariteitsbeginsel, geen doorgang gevonden. Nog afgezien van het feit dat een gedeeltelijke regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking opzettelijk werd voorgesteld als een volledige splitsing ervan, moet ernstig worden getwijfeld aan de objectiviteit van de destijds geraadpleegde “voornaamste actoren uit de sector”. Sinds wanneer is het zo dat particuliere organisaties, die aan het stelsel van door de overheid mede gefinancierde nietgouvernementele ontwikkelingssamenwerking (of wat daarvoor moet doorgaan) hun bestaansrecht ontlenen en waarvoor subsidie van Ontwikkelingssamenwerking een aanzienlijke bron van inkomsten is, in hun verzet tegen elke vorm van regionalisering het regeringsbeleid bepalen? De totale uitgaven 22
in het kader van de officiële Belgische ontwikkelingssamenwerking bedroegen in 2007 1,426 miljard euro, waarvan 214 miljoen bestemd voor de DGOS en 187,796 miljoen (7,5 miljard BEF) voor de zogeheten ‘indirecte’ samenwerkingsprojecten van NGO’s en universiteiten. Kunnen deze “voornaamste actoren” dan nog als onpartijdige deskundigen worden beschouwd? Daarenboven besteedde de DGOS vorig jaar 10,6 miljoen euro aan bewustwording en educatie in eigen land en werd door de Belgische staat nog eens 13,3 miljoen euro doorgeschoven naar de niet-gouvernementele sector voor vorming en ter stimulering van de betrokkenheid van de burger bij ontwikkelingssamenwerking, hoewel de belangrijke publieke taken onderwijs en cultuur sinds jaar en dag de bevoegheid van de gemeenschappen zijn. De tegenstanders van regionalisering wijzen op het gevaar van versnippering, maar is er een sector die verdeelder opereert dan die van de NGO’s, die bovendien al jarenlang behoren tot de ene of de andere taalgemeenschap? Waar is de logica? Het is merkwaardig hoe zogenaamd progressieven soms erg behoudend kunnen zijn. Het Lambertmontakkoord bood eindelijk de kans om onderdelen van ontwikkelingssamenwerking tot een bevoegdheid van de gewesten en gemeenschappen te maken en aldus de internationale samenwerking te laten doorgroeien naar aangrenzende beleidssectoren, ook al ressorteren ze onder regionale besturen. Maar er is nog meer. Bij de moeizaam verlopende onderhandelingen over een nieuwe staatshervorming worden velerlei soorten solidariteit te berde gebracht: de interpersoonlijke, de sociale, de politieke, de interregionale, de financiële, de nationale solidariteit etc. Met het begrip solidariteit kan men blijkbaar vele kanten uit, maar bijzonder opmerkelijk is dat ook de internationale solidariteit weer uit de kast is gehaald. Door die te herfederaliseren hopen sommigen het centrale bestuur te kunnen versterken. In de eerste, voorlopige akkoorden, tot stand gekomen na de zomer van 2007, werd al meteen gewag gemaakt van een ‘superministerie’ van Buitenlandse Zaken, wat kon wijzen op een dreigende verdere opslorping van ontwikkelingssamenwerking door het departement van Buitenlandse Zaken. In de notaVerhofstadt stelde de toenmalige federale regeringsleider enige tijd later zomaar voor om het door geen van zijn beide kabinetten uitgevoerde akkoord over de gedeeltelijke overheveling van de verantwoordelijkheid voor ontwikelingssamenwerking naar de gewesten en gemeenschappen gewoon te niet te doen. In de ochtend van 10 januari 2008 ventileerde het onvermijdelijke 11.11.11, de koepelorganisatie van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, op Radio1 zijn tevredenheid over deze wending. Op 16 januari volgde in De Standaard een pleidooi tegen de voorgenomen splitsing van de hand van voormalig staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Boutmans en op 21 januari liet minister van staat Magda Aelvoet in een vraaggesprek met De Morgen optekenen dat zij het “een mooie knipoog van de geschiedenis” vond “dat de regionalisering van ontwikkelingssamenwerking, die trouwens nooit is doorgevoerd, eindelijk ongedaan zou worden gemaakt”. Indien deze reactionaire maatregel in de aanstaande staatshervorming wordt opgenomen, betekent dit alweer een gemiste kans om internationale betrekkingen en samenwerking beter te laten aansluiten op andere aan sociaaleconomische groei en welvaartsbevordering gerelateerde beleidsgebieden en zo de ontwikkeling van echte internationale solidariteit mogelijk te maken. Of geeft ‘de sector’ er de voorkeur aan om zich vanuit de maatschappelijke en politieke marge, met 0,4 % van het bruto nationaal product en eindeloze niet-goevernementele liefdadigheid, vast te klampen aan de oude Belgische structuren? Als de gewesten en gemeenschappen niet klaar zijn voor internationale samenwerking, dan is dat vooral te wijten aan de centrale overheid, die gedurende 45 jaar te kort is geschoten in haar bewustwordings- en educatietaak dienaangaande. Dat de Vlaamse Gemeenschap onlangs precolumbiaanse kunstschatten aanvaardde als betaling van succesierechten (waarvoor ze wél bevoegd is) is in dit verband een onheilspellend teken. Willen wij ooit actief solidair betrokken raken bij het wereldgebeuren, dat hoe dan ook mede onze toekomst gaat bepalen, dan zullen wij aan dat internationale engagement zelf én beter gestalte moeten geven. 23
Tot slot wil ik u een citaat ter overweging geven uit de toespraak die de kersverse voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, Maurits Coppieters, op 18 oktober 1977 hield tijdens de eerste vergadering in het nieuwe parlementaire jaar: Ondanks alle frustraties bruist Vlaanderen […] van bewustzijn en belangstelling. Dat bewijzen het aantal vrijwilligers, de nationale campagnes en de ontelbare werkgroepen en bewegingen voortdurend. In haar duidelijk eigen visie legt onze cultuurgemeenschap de klemtoon op de eigen culturele en menselijke ontwikkeling van de volken van de Derde Wereld. Zonder verwijl behoort men daarom de ontwikkelingssamenwerking volgens de gemeenschappen te organiseren. […] In het licht van de verschillen in inzicht is het noodzakelijk die taak te laten vervullen door eigen instellingen in elke gemeenschap. […] Het is de hoogste tijd dat wij met de nieuwe wereldrealiteit leren leven en dat wij ons in de wereldgeschiedenis opnieuw als een natie gedragen, samen met Europa en met andere kleine volken en landen, ook uit de Derde Wereld, een alliantie vormen, gericht op samenwerking, verstandhouding en wederzijdse ontwikkeling. * * *
links: Julien Borremans; rechts: Paul Ghijsels
24
Solidariteit in historisch opzicht door Joost Vandommele Gent is de stad van zowel de ‘Vlaamse Leeuw’ als de ‘Internationale’. Het is niet voor niets dat de hymnen van beide emancipatiebewegingen, essentieel voor sociaal-flaminganten, hier het licht zagen. Tot 1918 was Gent dé arena in Vlaanderen waar álle tegenstellingen op scherp stonden. Eerst en vooral de levensbeschouwelijke tegenstelling die destijds de belangrijkste was. Zij is wellicht de voornaamste reden waarom de Vlaamse en sociale beweging niet versmolten. Gent werd als blauwrode broeihaard van rabiate vrijzinnigheid door de kerkelijke overheid zó bedreigend bevonden dat er een heus ‘cordon sanitair’ omheen werd gespannen met Oostakker-Lourdes als sluitstuk. Ten tweede hoeft het hoeft geen betoog dat Gent als enige écht industriële stad van Vlaanderen met een massaal, rauw en uitgemergeld proletariaat, de bakermat van de georganiseerde arbeidersbeweging was. Zowel het rode, groene als blauwe syndicalisme zagen hier het licht en niet in Wallonië zoals wel eens wordt gedacht… En ten derde. Gezien de bourgeoisie hier het vroegst en het sterkst verfranste, groeide in Gent een sterke Vlaamse Beweging. De Vlaamse Beweging en de Arbeidersbeweging groeiden hier aanvankelijk in symbiose en het samengaan van beide emancipatiebewegingen was natuurlijk en manifest. Maar ook de tragische dynamiek van wederzijdse afstoting vond hier zijn oorsprong. De fatale verwijdering tussen beide emancipatorische bewegingen was enerzijds te wijten aan het opportunistisch reformisme van het Edward Anseele en anderzijds aan het gebrek aan belangstelling voor het sociale en de antipolitiek van de Vlaamse Beweging. Dit laatste weliswaar gecreëerd en gevoed door het democratische deficit van het Belgische verband tegenover Vlaanderen. Reeds in de Middeleeuwen, waar Gent zich in de 13de en 14de eeuw ontpopte tot een wereldstad, zie je hier het samengaan van het Vlaamse en het sociale. Willem die Madoc maakte, was waarschijnlijk een Pieterling (een monnik van de St.-Pietersabdij). In het verwaande Franssprekende hondje ‘Courtois’, hekelt hij het stadspatriciaat dat (toen al) zo graag de Franse maniertjes van de adel imiteerde. Vanaf 1250 worden de Gentse ambachtslieden zich bewust van a) hun getal, b) hun plaats in het genereren van de fortuinen in de Vlaamse lakennijverheid en c) van de slagkracht van hun milities. Twee maanden geleden heeft ‘de Leiegouw’ van Kortrijk – eindelijk – de ‘Annales Gandenses’ van onze Gentse minoriet uit het Latijn vertaald (*). Dit ooggetuigenverslag van onze geschiedenis tussen 1296 en 1310 is volgens vriend en vijand vrij betrouwbaar. Onze Gentse minoriet ofte franciscaan schetst vanuit een democratisch en Vlaams standpunt de gebeurtenissen rond 1302 en de redenen van de Gentse afzijdigheid. Gent was nl. als grootste Vlaamse stad niet massaal in Kortrijk omdat de Fransen de Gentse ambachten - opportunistisch genoeg – na 30 jaar strijd een vaste stek gaven in het stadsbestuur (een geslaagd uiteenspelen van Vlaamse en democratische beweging, toen al!). En tóch waren het de Gentenaars die op de Groeningekouter de Franse aanvoerder Robrecht van Artesië uiteindelijk neersloegen en zonder genade ombrachten. De minoriet schetst evenals Lodewijk van Velthem zeer goed dat de taaltegenstelling wel degelijk speelde in die tijd. Wàt Pirenne en zijn talrijke actuele navolgers daarover ook mogen beweren … Zij hebben mijns inziens bewust op zijn Gents gezegd ‘stront in ulder ugen’ gehad en hebben alles wat de moderne Vlaamse Beweging van nut zou kunnen zijn, niet willen zien en geschrapt! Als de Franse legers in 1302 van la Flandre gallicante de taalgrens met la Flandre flamingante (Franci autem Flandriam intrantes Flamingantem) overschrijden, beginnen ze pas hun ongebreidelde anti-Vlaamse woede op de bevolking te koelen… De minoriet schets ook zeer goed het tactisch gebruik dat Filips IV de Schone maakt van het feit dat zijn beroepsleger alle tijd heeft en met gemak de confrontatie voor zich uit kan schuiven. De Vlaamse boeren en ambachtlui (Flandrenses, pro Magna parta vulgares et pauperes…) daarentegen willen steeds de onmiddellijke confrontatie, omdat hun werk thuis blijft liggen en er zonder arbeid geen brood op de plank komt. Een directe verwijzing naar de proletarische status van mensen die voor hun eigen volk en eigen sociaal-economisch bestaan vechten… Ik zou zeggen: lézen die vertaling! Wie kent er ten slotte niet a) het optreden van Jacob van Artevelde, ‘den burgerdemocraet’ en dat van Jan Yoens, Frans Ackermans en Pieter Van Den Bossche tegen de francofiele graaf Lodewijk van Male. b) De decimering van de Gentenaars door de despotische Filips de Goede bij Gavere. c) De strijd van Deken Coppenolle tegen Maximiliaan, de eerste Habsburger in onze contreien. d) De Gentse opstand tegen Keizer Karel en de fameuze Gentse Calvinistische Republiek die het uiteindelijk moest 25
afleggen tegen Parma. Later, bij de heropleving van onze gewesten denken we aan de ironist Karel Broeckaert. De taalminnaren Jan Frans Willems, Anton Bergman, Prudens Van Duyse, Ledeganck, Snellaert, Blommaert en Serrure hadden allemaal iets met Gent. Democratisch-republikeinse ontgoochelden van 1830 zoals Kats, Spilthoorn en vooral Jottrand kozen niet voor niets Gent om hun democratische, ouvriëristische en Vlaamse theorieën in de praktijk te brengen. De Vlaamsgezinde bezielers van de prille arbeidersbeweging Jan De Ridder, Franciscus Billen (de kapneuze), Emiel Moyson (hem gaan we op een bescheiden wijze huldigen begin december aan zijn graf in Luik n.a.v. zijn 140-jarig overlijden). Later Edmond Van Beveren, Pol De Witte, Paul Verbauwen, de jonge Anseele en Emilie Claeys. De daensisten Plancquaert en Doussy. Constant Leirens, Vuylsteke en de clan Huet-Loveling-Fredericq-Mac Leod-Buysse-Masereel. Ruwaard Adiel Debeuckelaere en de activisten Wannijn, de jonge Anton Jacob, Prenau, Minnaert, Leo Picard, Hippoliet Meert en Jan Lefèvre. En tot slot de kunstenaars Pierre De Geyter, Karel Waeri, Fritz Van den Berghe, Achilles Mussche, Jef Cantré, Oscar De Gruyter, Richard Minne en op een manier zelfs de jonge Karel Van de Woestijne … Ik hoop dat ik er geen vergeten ben want daarover krijg je nu eenmaal altijd opmerkingen. Wie ik niet vermeld heb, is mijn eigen grootvader, de dichter René De Clercq. Hij verklaarde ooit dat hij, zoals vele hierboven genoemden, dan wel geen Gentenaar was door geboorte dan wel ‘door opvoeding’. Het is duidelijk dat men hier, in dit mentale eiland binnen Vlaanderen, elkaar ideologisch en qua militantisme oppepte en oppompte tot ongekende hoogten… Wat heeft dit nu allemaal praktisch te betekenen voor vandaag? Welnu, ik beweer dat Gent voor de sociaalflamingant hét biotoop bij uitstek is om zich op te laden en of te (her)bronnen. Als erkend stadsgids bied ik u bij deze mijn diensten aan. Voor wie interesse heeft in een geëngageerde stadswandeling ben ik steeds bereid om gratis te gidsen omdat ik in de meerwaarde van deze stad geloof voor onze ideeën! Natuurlijk is er vandaag ook in Gent één en ander loos. Als de zgn. Nieuw-Gentse Alliantie, clown Jan Hoet in maart jl. tot keizer kroont en de Gentse onafhankelijkheid uitroept, getuigt dit niet alleen van slechte smaak en van een totaal gebrek aan enige historische kennis en inzicht, maar wijst dit ook op een complete verwarring en verarming op politiek en geestelijk vlak. Als de verzamelde scharen van mislukte anaars, groenen enzovoort dan een briefje uitgereikt krijgen met de volromantische tekst van ‘Klokke Roeland’ (uit 1877) n.b. van de hand van ‘protofascist’ Albrecht Rodenbach dan moet je oftewel tranen met tuiten schreien of in een schaterlach uitbarsten. Over de Gentenaars van zijn tijd eindigde diezelfde Rodenbach destijds het gedicht ‘Fierheid’ (1876) met: ‘helaas, waar is der ouderen fierheid nu gevaren!’ Na ‘Gent’, het onderwerp van deze dag: het verband tussen soevereiniteit en solidariteit. In de Middeleeuwen zijn deze begrippen zoals wij ze thans kennen nog niet van tel. Toch is de volkssoevereiniteit in Vlaanderen, met name de machtsverhouding of het contract tussen de graaf en het volk, veel verder in democratische zin gevorderd dan elders. Denken we aan de situatie in 1127 na de moord op Karel de Goede en de strubbelingen rond 1302. Exemplarisch is zeker het optreden van Jacob Van Artevelde in de 14de eeuw, waar die de francofiele graaf van Vlaanderen eenzijdig ontheft van zijn macht over Vlaanderen en dit graafschap met Brabant en Henegouwen verenigt op basis van de economische en nationale belangen van de bevolking, meer bepaald van de productiearbeiders in de lakenindustrie. Om soevereiniteit en vormen van solidariteit te hebben, moet je vanzelfsprekend over vrije mensen beschikken. Welnu, in Vlaanderen was de lijfeigenschap verder teruggedrongen dan elders en had je dus beduidend meer vrije mensen. Met de zorg voor weduwen en wezen b.v. was er binnen de corporaties en ambachten duidelijk al een solidariteitsmechanisme aanwezig wat je zou kunnen duiden als een verre voorloper van onze moderne sociale zekerheid. Solidariteit mét Vlaanderen vind je weinig in de geschiedenis. Net zoals vandaag zien we dat Vlaanderen in de Middeleeuwen zich slecht kan verkopen. De chroniqueurs zijn meestal in dienst van de tegenstrever en van de machtigen en vertolken dan ook vanzelfsprekend die belangen. De Vlamingen worden altijd in negatieve bewoordingen geduid als ‘les mauvais’, ‘les déobéissants’ enzovoort. Tóch zijn er uitzonderingen zoals de genoemde minoriet en Lodewijk van Velthem maar die haalden, zoals de Vlaamse pers thans, de internationale scène niet. Dat b.v. Artevelde’s optreden zelf, wél internationale weerklank had, wordt bewezen door het feit dat b.v. het Parijse proletariaat tijdens de volksopstand met Etienne Marcel in 1358 ‘Gand’, ‘Gand’ scandeert …
26
Na de val van Antwerpen en de vlucht van onze elite naar het Noorden, is er aanvankelijk nog solidariteit met onze gewesten maar na enkele decennia is het Zuiden voor de welvarende NoordNederlanders vreemd gebied. Als ze in het nauw zitten tegen Lodewijk XIV ontstaat het KleinNederlands nationalisme en wordt Vlaanderen als Faustpand, ofwel wisselgeld, gebruikt zoals ook de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog wilden doen als het militair een beetje begon tegen te slaan. Solidariteit uit Nederland en Duitsland steunde overigens steeds op weinig empathie, een slecht begrip van de Vlaamse kwestie én eigenbelang: zij waren en zijn nog steeds té veel Hollander en Duitser. Begrijp: ze zorgen in de eerste plaats voor het eigen staatsbelang, wat échte solidariteit in feite in de weg staat. Natuurlijk is ‘helpen’ en solidariteit zowat het moeilijkste wat er bestaat. Paternalisme en bevoogding tegenover de geholpene is nooit ver weg. In Frans-Vlaanderen heb ik dikwijls met een gevoel van plaatsvervangende schaamte rondgelopen als ik Vlaamse bewegers van bij ons, vanuit abstracte romantische ideeën vanalles zag opdringen… Denken we hier ook aan de studenten van mei ’68 die ineens dachten dat ze solidair moesten zijn met het werkvolk en aan de fabrieken gingen vertellen hoe het allemaal wel moest … Vertrouwen, blind vertrouwen en het beschamen ervan is de achillespees van het mooie solidariteitsprincipe. Dàt heeft ook de eerste linkse flamingant Jacobus Verlooy ondervonden toen hij goedgelovig dacht dat de Franse Republiek, ‘une et indivisible’ je weet wel, na de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden uit broederlijkheid en namens de rechten van de mens in Vlaanderen de rechten van de volkstaal zou respecteren… Begrijp me niet verkeerd, ik heb natuurlijk geen probleem met de principes van de Franse revolutie … Tweede voorbeeld van blinde solidariteit: Als je tijdens de oorlog bij het communistische verzet aanmonsterde, moest je zweren dat je in de allereerste plaats de belangen van de Sovjet-Unie zou dienen. Het dogma was: als die goed boerden, zou de hele wereld, dus ook Vlaanderen of gelijk welk land, daar automatisch wel bij varen…Mis poes! Staten en zeker grootmachten, verdedigen alleen het eigen belang en kúnnen niet solidair zijn tenzij vanuit datzelfde eigenbelang! Zo zie je dat blind vertrouwen en blinde solidariteit in sommige gevallen tot waanzin kunnen leiden. Het omgekeerde is natuurlijk ook iets: als je b.v. de verkeerslichten, een systeem dat ook op vertrouwen en solidariteit steunt, niet meer begint te vertrouwen waar gaan we dan naartoe? In ieder geval, moet je altijd je verstand blijven gebruiken; 7 jaar geleden ben ik eens overreden op een zebrapad met groen licht met als gevolg een verbrijzelde ruggengraat, vandaar… En nu nog enkel stellingen in relatie tot de actualiteit. Hopelijk val ik niet in herhaling met voorgaande sprekers. Eerste stelling: De sleutelbegrippen van mijn/onze ideologie zijn enerzijds ‘autonomie’ en anderzijds ‘hiërarchie van waarden’. Eerst komt een facultatief christelijk in te vullen humanisme (autonomie van het denken van de autonome mens), daarna sociaaleconomische rechtvaardigheid (autonomie van de producenten) en ten slotte de nationaliteitenkwestie (autonomie van de nationaliteit). Deze hiërarchische rangschikking wil in geen geval zeggen dat het laatste punt dan maar onder de mat moet worden geveegd… Het gaat bij deze drie historische tegenstellingen duidelijk over een én-én-verhaal. Het spreekt voor zich dat autonomie, zelfbestuur of soevereiniteit ook en zelfs voornamelijk verantwoordelijkheid inhoudt: men moet zélf verantwoordelijk kunnen zijn en zich verantwoordelijk voelen voor zichzelf, voor sociale rechtvaardigheid binnen álle gehelen van klein tot groot, tot en met het bestaan en de leefbaarheid van de planeet zelf en voor de belangen van het volk waartoe men behoort. Tweede stelling: Vlaanderen komt véruit het meest tegemoet aan alle mogelijke criteria om als kader te fungeren om de democratie op- en uit te bouwen en te verdiepen, iets waar wel écht nood aan is vandaag… De taal is het belangrijkste (doch niet het enige) instrument in elk mogelijk participerend 27
democratisch model. Taal is hét instrument bij uitstek van discussie, bestuur, onderwijs en elke mogelijke communicatie. Een schande dat men dit hier nog maar recent mag en durft zeggen… Het spreekt voor zich dat voor de nieuwkomers het verwerven én de kennis van onze taal van het allergrootste belang is. Zonder deze kennis kunnen ze hier niets aanvangen en blijven ze de facto van alles uitgesloten! Derde stelling: volgens klassiek links is België het enig mogelijke kader dat kan staan voor solidariteit tussen Vlamingen, Franstaligen en vreemdelingen. Eerst even een hardnekkige misvatting (nog eens) rechtzetten: door de band wordt bewust of onbewust het begrip ‘Walen’ met ‘Francofonie’ verward. Voor een goed begrip: Vlamingen en Walen hebben normaal gezien geen problemen met elkaar. Het is België of de Belgische mechanismen die problemen scheppen of beter gezegd de oorzaak zijn van alle mogelijke spanningvelden. Vlamingen hebben wél altijd een probleem gehad met de Francofonie. Vlamingen vechten sedert 1830 en nog steeds om rechten, de Francofonie om het behouden van voorrechten… En nu over ‘solidariteit’: er wordt, soms naïef, soms bewust en zéér oneerlijk een permanente begripsverwarring in stand gehouden tussen het begrip ‘solidariteit’ en het begrip ‘eenheid der Belgen’ of ‘eenheid van België’. Elke poging om België te verzwakken, laat staan af te bouwen of op te heffen, is per definitie rechts, egoïstisch en speelt in kaart van het patronaat, extreem-rechts e.d. Volgens sociaal-flaminganten is precies België een struikelblok voor solidariteit omdat het verworden is tot een arbitraire geldherverdelingsmachine, die op geen enkele manier nog in vraag mag worden gesteld. De vooroordelen tussen Vlamingen en Walen zijn precies gecreëerd door het bestaan van België zelf; Door het installeren van deze herverdelingsmachine, vlak na de Eerste Wereldoorlog, hebben de toenmalige machthebbers twee vliegen in één klap gevangen: enerzijds het revolutionaire element in de arbeidersbeweging versmoord en anderzijds een nieuwe, trouwe en op ruime volkssteun steunende pilaar onder het Belgische systeem en de troon gezet. Na Leopold II was dit wel nodig! Albert I was er zich, getuige een uitspraak aan premier Theunis in 1922, terdege van bewust dat flamingantisme en socialisme sámen een dodelijke cocktail voor het regime konden betekenen. Vergeten wij ook niet dat de Waalse Beweging uiteindelijk een reactie was op de Vlaamse Beweging, die op zijn beurt slechts is ontstaan als reactie op de ontkenning door België van de culturele identiteit van de meerderheid van de eigen bevolking, gekoppeld aan een politiek van intern kolonialisme, kortom het bestendig deficit van België ten nadele van Vlaanderen. Samengevat België is de oorzaak van zowel de Vlaamse als de Waalse (tegen)beweging en niet omgekeerd! In historische discussies is het primordiaal waar men zijn verhaal begint, waar de ketting van oorzaak en gevolg begint! Nog eens: België is de oorzaak van wat men de communautaire heisa noemt. De Vlaamse Beweging is een reactie tegen onrecht! Volgens mij is België zelfs de hoofdverantwoordelijke voor alle ontsporingen van de Vlaamse Beweging… Sociaal-flaminganten zien Vlaamse autonomie integendeel als een opstap voor diepere democratie waardoor échte solidariteit met Wallonië pas mogelijk wordt. Het resultaat van de autonomie zal wel een eigen democratie zijn, geen opgelegd model, zoals indertijd het Franse en het Belgische. Wij beseffen ook dat het gevaar van een rechts Vlaanderen zeker niet denkbeeldig is, maar geloven essentieel in onze eigen sociale slagkracht, zeker op termijn. In de 19de eeuw op het dieptepunt van ‘arm Vlaanderen’ was zulks niet vanzelfsprekend maar nu liggen de kaarten anders… Misschien wordt het in het begin knokken maar dat hebben we er voor over … Het is een kwestie van duidelijkheid te scheppen. Als sociaal-flaminganten moeten wij eveneens zeggen dat wij geen enkele staatshervorming of iets dergelijks steunen als dit op vlak van sociale zekerheid ook maar één gram minder betekend; wij gaan altijd voor méér, zeker wat het democratisch gehalte, de sociale zekerheid en andere essentiële zaken betreft, nooit voor minder! In dit kader herhaal ik mijn oproep aan de klassieke Vlaamse Beweging: doe aan het Vlaamse ACV en ABVV een ondubbelzinnig ‘proposal they cannot refuse’ terzake! Biedt hen een garantieverbintenis in die zin aan! Waar links 40 jaar geleden hoopte op een voorbeeldfunctie van een autonoom socialistisch Wallonië voor Vlaanderen, kan nu een vrij, democratisch en sociaal rechtvaardig Vlaanderen zélf een stichtend voorbeeld worden! De Walen moeten herinnerd worden aan het Renardtijdperk, leren inzien dat België definitief achterhaald is en samen met de Vlamingen solidair zijn tégen België! 28
Vierde stelling: wij mogen ons als Vlamingen wel degelijk vragen stellen over de inhoud van het begrip ‘solidariteit’. Ik heb de vakbondspetitie voor solidariteit niet getekend. Zeker in de huidige politieke context, gaat het niet op om blinde solidariteit te vragen, eerst moet duidelijk gedefinieerd worden over wélke solidariteit het precies gaat en vooral hoe die moet georganiseerd worden. Schooltjes sluiten in een achterhoek van de Ardennen is de minste van onze bedoelingen, maar dan te bedenken dat de Franse gemeenschap weigert om een voetpad aan te leggen voor het Vlaamse schooltje in Komen en dat terwijl de solidaire Vlamingen zonder problemen in de faciliteitengemeenten sinds jaar en dag het hele Franstalige onderwijs bekostigen; dit gaat ons allemaal net iets té ver… Wij vonden De Wevers’ actie met zijn geldtransport naar de scheepslift van Strépy ongelukkig omdat je de verkeerde beeldvorming, alsof de Vlaamse Beweging tégen Wallonië als dusdanig zou zijn, alleen nog versterkt. Je moet België aanvallen, niet Wallonië… Want België is een (onrechtvaardige) structuur, Wallonië zijn mensen. Maar anderzijds moet je toch de realiteit onderkennen: Dutroux kon riant leven van verschillende sociale inkomens tegelijkertijd en PS-renegaten scheppen nogal kwistig de soep uit in Charleroi en omstreken … Enige transparantie is, zélfs in een Belgisch verhaal, het minste wat je in het huidige mainstream-linkse solidariteitsdiscours zou mogen verwachten. Als principiële syndicalisten denken wij ook dat de vakbondskaders en -top in de eerste plaats wakker zijn geschoten omdat ze hun bevoorrechte positie in de Belgische geld(her)verdelingsmachine in gevaar zien. Wij denken dat vele gewone Vlaamse vakbondsleden overigens inderdaad solidariteit willen maar dan wél in alle klaarheid. Vergeten we niet dat een groot aantal onder hen op 10 juni communautair heeft gestemd! Wie maakt er ons overigens eigenlijk wijs dat de Vlamingen geen solidair volk zouden zijn? Wij weten wel dat er hier (té) veel bange blanke mannen rondlopen maar dit neemt niet weg dat alle cijfers en de dagdagelijkse realiteit bewijzen dat Vlamingen - misschien paradoxaal genoeg - in de praktijk héél solidair zijn … Traditioneel zijn zij bereid om vele talen te leren en zich in te leven in diverse vreemde culturen en toestanden, iets wat omgekeerd, naar Vlaanderen toe, zo goed als onbestaande is. Ik ben fier jarenlang gemiliteerd te hebben in de solidariteitsbeweging voor Ierland. Maar Ierland of gelijk wie, zal nooit iets doen voor Vlaanderen. Men zal zelfs geen poging doen om iets van onze zaken te begrijpen… Ik ben dikwijls genoeg tegen mijn goesting als ‘Belgian’ bestempeld… Misschien hebben wij het ook wel ergens aan onszelf te danken want wie gelooft er nu dat een meerderheid, die sedert mensenheugenis instaat voor het leeuwendeel van de handelsbalans, het BNP de belastingsinkomsten (denk aan de studie van prof. Juul Hannes die in zijn boek over ‘de omgekeerde transfers’ brandhout maakt van de populaire Belgische mythe dat Vlaanderen in de 19de eeuw op het rijke Wallonië vegeteerde!) enzovoort zich zó laat minoriseren en ringeloren door een minderheid… Ik ben er zeker van dat de immer klagende Vlaming eigenlijk tegelijk ook een goedzak is en dat omhalingen voor het goede doel hier goed scoren. In missioneren waren we ook sterk. Zelfs in de periode van ‘arm Vlaanderen’ gingen idealistische Vlamingen andere arme sloebers helpen. Helpen in de paternalistische sfeer is voor de Vlaming blijkbaar geen probleem, wanneer het echter structureel wordt en hij ideologisch kleur moet bekennen wordt het anders… Nog over solidariteit gesproken: wij herinneren ons nog goed het buitengewone solidaire en respectvolle onthaal dat vele honderdduizenden Vlamingen destijds in de Waalse industriegebieden (bij de clichématig toch zéér solidaire Walen) mochten ontvangen… In hoeverre was de vakbondstop overigens bij het lanceren van een ongenuanceerde solidariteitspetitie gemandateerd door de basis? Zoals alle politiek-correctdenkende, progressieve en laat maar zeggen - de buik van links Vlaanderen, zal óók de vakbond ooit voor de keuze staan tussen een rechts België en een onafhankelijk Vlaanderen. Met andere woorden: welk kader is het meest geschikt om een diepere democratie organiseren? Zijn wij als democraten in Vlaanderen dan werkelijk zo bang om op eigen vleugels te vliegen? Overigens is bij de coryfeeën die met groot gedruis de vakbondspetitie tekenden het vakbondsgehalte; het solidariteitsgevoel en de syndicale reflex dikwijls ver te zoeken. Zo ging Axelle Red zingen op het patronale feestje van Audi-Vorst. Blijkbaar was het geld dat ze daar opstreek belangrijker dan de solidariteit met de ontslagen VW-arbeiders… En zo was de onlangs overleden en eens zó geniale schrijver Hugo Claus in Frankrijk gaan wonen om fiscale redenen, waarschijnlijk dus uit fiscale solidariteit met zijn mede-Belgen… En dan zeggen dat hij ooit bij het NSJV was! Ene Luc De Vos hoorden we op de radio orakelen dat ‘de Vlamingen geld willen afpakken van de Walen…’ en wij die dachten dat het omgekeerd was… Volgens Axl Peleman zouden bij 29
het uiteenvallen van België de multinationals wegtrekken. Een bijkomende reden om de boel zo vlug mogelijk te laten springen, denken wij dan als economische democraten … Wij willen eindigen met deze pertinente opmerking: waarom heeft de vakbondstop niet dezelfde energie als voor de Belgische solidariteitspetitie, destijds in de strijd tegen het generatiepact gestopt? Wij, de hard en iets minder hardwerkende Vlamingen, zijn immers niet van plan om voor wat zij solidariteit noemen te werken tot wij 75 zijn … Tot slot de vijfde stelling: Begrippen als ‘solidariteit’ en ‘democratie’ zijn zuivere idealistische begrippen. Zoiets als ‘solidair zijn met alles en iedereen’ kan in de praktijk niet. Zij die beweren van wél blijven in de praktijk steken in loze frasen. Ons flaminganten wordt dikwijls teveel idealisme en romantiek verweten. Wélnu, het ideaal of de droom van ‘solidariteit’ met alle verdrukte volkeren en klassen najagen, dit mogen wij nooit ofte nimmer opgeven! ‘Spontane’ solidariteit blijft overigens één van de mooiste menselijke gedachten en handelingen en is vaak ontroerend mooi … Vol vertrouwen zetten mensen zich belangeloos in voor iets dat zij als goed beschouwen. Wie er ondanks álle schijn door de band doorgaans wel spontaan solidair met elkaar zijn, dat zijn de machtshebbers, laat maar zeggen onze belangrijkste opponenten: koningshuizen, adel, patronaat enzovoort. Zo was het Gentse textielpatronaat in de 19de eeuw ogenschijnlijk onverzoenlijk verdeeld in katholieken en liberalen maar als het ging om gezamenlijk de lonen te verminderen of de werkduur te verlengen en in de verdediging van hun essentiële belangen, waren zij ontzéttend solidair! Georganiseerde en structurele solidariteit is een ander paar mouwen, dààr speelt eerder het verzekeringsprincipe. ‘Vertrouwen’ is hier het kernbegrip! Als dit vertrouwen geschonden wordt, is het gedaan met de solidariteit. Een gevoel van ontgoocheling, misbruikt te zijn en de schending van vertrouwen: dát is precies wat generaties flaminganten verwekt heeft. De Francofonie in dit land heeft voortdurend de realiteit omgekeerd: waar Vlaanderen steeds België heeft gevoed en overeind gehouden, wordt het voortdurend verweten van niet solidair te zijn. Met ‘Flamands, droit de terre, Francophones, droit de l’homme’ wordt de Vlaming voortdurend als racist en fascist bestempeld. Ook de internationale publieke opinie neemt dit beeld graag over. ‘On nous a pris la Flandre!’: Francofonen betwisten nóg steeds ‘Vlaanderen’ als rechtsgebied, daar waar de huidige, beperkte Vlaamse autonomie volledig Belgisch-democratisch, met 2/3 in elke taalgroep werd gerealiseerd! Hun beeldvorming wordt o.m. in standgehouden door de geschiedschrijving van die met ‘stront in ulder ugen’, je weet nog wel! Op de duur ben je hun woordenkramerij meer dan beu. Massa’s oergezagsgetrouwe Vlamingen zijn de voorbije decennia dikwijls door kleine feiten alert geworden om ten slotte uit irritatie flamingant te worden! De oneindige traagheid van de totstandkoming en het slecht of niet toepassen van de taalwetgeving, deed Kamiel Huysmans ooit beweren dat de flaminganten veruit de meest geduldige mensen waren die hij ooit in de politiek had ontmoet! En Vermeylen schreef al in 1900 in ‘Van nu en Straks’: ‘En dan te bedenken dat onze natuurlijkste eisen sinds lang door de trage wet ingewilligd, nog gedurig met goed gevolg door de franselaars worden tegengewerkt. Wij laten de franselaars met rust, zij ons niet!’ Het hoofdprobleem is echter niet de Francofonie maar zoals de zeer gematigde flamingant Frans Van Cauwelaert het ooit zei: ‘wij, Vlaamse volk, wij zijn onze eigen vijand!’. En óf hij gelijk had! Net als toen zijn er vandaag genoeg Vlamingen die zich gedragen - ik gebruik hier de woorden van filosoof Bollandt van 100 jaar terug - als ‘weekdieren zonder ruggengraat’ of ‘verbasterde muilezels’! (ook De Clercq dichtte al meer dan 100 jaar terug ‘Vlaanderen daar ligt schuld in uw schand!’) Precies omdat hij in wezen niet vrij is, voelt een Vlaming, zeker in verhouding met een Franstalige zich in de internationale context, niet goed in zijn vel. Ze weten niet goed hoe zich vrij te gedragen en kiezen meestal de kruipende optie. In het andere geval overreageren ze vaak! Gebrek aan zelfrespect wekt nu eenmaal geen respect op! Bovendien hebben we overmatig wat in de oude, racistische literatuur als typisch Germaans kenmerk werd geduid nl. verdeeldheid en neiging tot zelfkleinering! Maar goed, hierover ging in feite onze vorige trefdag! Om echt af te sluiten moet er mij nog dit van het hart. Je kunt geen enkel sociaal rechtvaardig systeem opbouwen én tegelijk profitariaat toelaten. Als je in groep uitgaat en er zijn er die ‘meegaan op het schuim’ is dit op termijn onhoudbaar. Het gaat er niet om een apothekersrekening bij te houden van gekregen en gegeven pinten, maar ook hier is het een kwestie van ‘vertouwen’. Het is in de praktijk niet altijd eenduidig en over sommige zaken kan je natuurlijk eeuwig discussiëren zoals b.v. indertijd met christelijke syndicalisten over de parabel van ‘de werkers van het laatste uur …’ Hoe dan ook, de Belgische sociale zekerheid op zich mag er zijn en is té waardevol (een resultaat van 30
vele decennia arbeidersstrijd) om er onachtzaam mee om te springen. Maar uit geen enkel systeem, ook geen autonoom Vlaams systeem, kan je méér uithalen dan je er insteekt! De rechtvaardige, doch ook menselijke, bewaking van het principe wat betreft de uitgaven, is hier essentieel. Hier gaat het om een morele kwestie en de woorden van John F Kennedy zijn hier m.i. essentieel: ‘vraag niet aan de gemeenschap wat zij voor jou kan doen maar vraag je af wat jij voor de gemeenschap kan doen!’. Dit principe geldt niet alleen op klassiek sociaal gebied maar ook b.v. op nationaal vlak en andere domeinen. Oók b.v. de omgang mét en beheer ván je eigen lichaam en leven, waarover wij vaak het nogal egoïstisch liberale adagio verdedigen dat iedereen daar volstrekt vrij in zou zijn. Maar zoals professor Mac Leod ooit terecht schreef is het bewust niet gebruiken van je talenten óók een vorm van désolidair gedrag! Mijns inziens moet je zelfs op demografisch gebied solidair zij, begrijp me nu vooral niet verkeerd… ‘Respect’ is natuurlijk óók een sleutelbegrip. Als ik in ons PBW-comité bij de Spoorweg de alledaagse verhalen hoor van de ongeschoold schoonmaakpersoneel in de stations, waar jonge gasten er lol in vinden om bewust vuil vóór en achter de voeten van die mensen te gooien, tijdens hun werk, dan stel ik mij huizenhoge vragen! Als de groep asociale barbaren blijft toenemen, mogen we hoe dan ook ooit de winkel sluiten. Met een junglementaliteit hou je geen enkel sociaal systeem overeind! De structurele diefstal van het patronaat op de producenten en de fiscale fraude zijn natuurlijk dé essentiële onrechtvaardigheden. Maar élk profitariaat, het álles willen afwentelen op de staat of de gemeenschap zijn nu eenmaal altijd en zonder onderscheid misdaden tegen de kleine man! Hetzelfde met gepatenteerde wanbetalers en dieven: de gemeenschap, dus de kleine man betaalt hoe dan ook! Stelen van de kleine man is iets wat je hoe dan ook niet doet! En dit is een morele kwestie bij uitstek! Dit is ook een én-én-verhaal! Dit in vraag stellen is niet links, niet christen-democratisch of socialistisch of wat dan ook. ‘Rechtvaardigheid’ is nu eenmaal een ondeelbaar begrip. Kern in ons probleem is dat de sociaal- en christen-democratie er vaak zelf belang bij hebben dat de koek, de tonnenmaat van de door hen medebeheerde herverdelingsmachine steeds toeneemt. Dit heeft op zich niks met solidariteit te maken! Wél met zelfverrijking, zelfinstandhouding en het zichzelf belangrijk maken van de beheerders zélf, de medische industrie, de specialisten en noem maar op … Gevaarlijk is het bedwelmende en blinde karakter van wat in dit verband doorgaans ‘solidariteit’ genoemd wordt. Belangrijk is een gezonde sociale controle op élk profitariaat. Een profiteur (hypochonders, een bepaalde regelcultuur, échte luiheid, het soort mensen die in álle systemen de randjes eraf lopen, enzovoort) wordt best op tijd op zijn plaats gezet! Niet alleen de gemeenschap vindt er baat bij maar ook betrokkene zelf; zijn zelfrespect zal er wel bij varen. Dit geldt universeel, dus zowel in Wallonië als in Vlaanderen! We mogen nooit ondervinden dat waarheid zou blijken wat één van de meeste reactionaire en gezworen tegenstanders van élke solidariteit en sociale zekerheid nl. Charles Woeste en andere Woestelingen destijds als hoofdargument poneerden, nl: ‘Sociale zekerheid zal luiheid creëren’! Om dichter bij ons ideaal te geraken moet er natuurlijk nog veel uitgepuurd worden en opklaringswerk gebeuren maar de toekomst is, vroeg of laat, zeker voor ons. Sommigen zeggen mij: ‘je hebt wel gelijk maar je maakt je illusies’. Waarop ik dan antwoord: ‘Laat al onze illusies bloeien!’
* * *
(*) J. VANBOSSELE, De Annales Gandenes, een kroniek van de Vlaamse vrijheidsstrijd 1297-1310, De Leiegouw, Kortrijk, 2008, 176 blz. (ISBN: 978-9077723-64-7)
31
Een linkse contrareformatie? door Luc van Doorslaer Hoezeer sommigen het ook betreuren, het is een sociologische realiteit dat de term ‘flamingant’ in sommige kringen negatief beladen, zeg maar belast is. Ik besef dat Wikipedia niet meteen een wetenschappelijke bron is om dit te staven, maar het is wel een bron met veel invloed. Daar lees ik bijvoorbeeld onder het Franse trefwoord ‘flamingantisme’: “Le terme de flamingant a été repris plus récemment comme terme péjoratif pour les nationalistes flamands […].” (http://fr.wikipedia.org/wiki/Flamingantisme, 12 september 2008). Sommigen onder u zullen een Franstalige bron over dit thema misschien minder geloofwaardig vinden, maar dat doet niets af aan de vaststelling die ik als descriptief uitgangspunt heb gekozen: in sommige kringen kent men een ongunstige betekenis aan het woord ‘flamingant’ toe. Laat dat nu net die kringen zijn die zichzelf ook ‘links’ noemen, net als wij. Zonder in te gaan op de schuldvraag – dat zou te ver voeren – denk ik dat de SFL daar bij wijze van zelfkritische reflectie ook even bij zou moeten stilstaan, zoals ook de andere kant dat eens zou moeten doen, want al te gemakkelijk worden nationalisme en ruimdenkendheid als tegengestelden gezien, als elkaar uitsluitende concepten. Simpel voorgesteld: wie pleit voor Vlaanderen, pleit voor schaalverkleining, en elke schaalverkleining is strijdig met het linkse, internationalistische principe van de solidariteit. (U kent dat soort redeneringen.) Die ontkenning van en soms zelfs angst voor het kleine en lokale heeft een deel van links vreemd genoeg gemeen met de voorstanders van globalisering, van wie het denken en het vocabulaire uit een geheel andere, klassiek rechts georiënteerde hoek komen. Het vertoog van de multinationals, de financiële elite, de mondiale economie. In die hoek luidt de boodschap dat er zo veel mogelijk belemmeringen uit de weg moeten worden geruimd. Misschien betreft het wel heel menselijke belemmeringen, zoals grenzen en begrenzingen, of zoals taal- en cultuurverschillen. Die hoek wil een grenzeloze wereld, voor grenzeloos profijt, het soort denken waar de andersglobalisten zozeer tegen tekeergaan. Zij hechten net heel veel belang aan het kleine, het herkenbare, het lokale, maar als ‘klein’ in ons land wordt vertaald als ‘Vlaams’ steigeren diezelfde mensen. ‘Andersglobalistisch’ mag blijkbaar alles behalve ‘Vlaams-globalistisch’ betekenen. Ik herhaal: we kunnen niet om het sociologische feit heen dat in sommige kringen ‘flamingant’ en zelfs ‘Vlaams’ en ‘Vlaanderen’ een pejoratieve bijklank hebben. We moeten ons daar niet in schikken, maar we moeten het evenmin halsstarrig ontkennen. Het is gemeengoed geworden dat we allemaal over een meervoudige identiteit beschikken. We zijn Europeaan, westerling, Nederlandstalig, Belg, Vlaming, Gentenaar of Antwerpenaar enzovoort. Welke van die componenten we benadrukken, hangt af van de situatie. In de VS ben ik vooral Europeaan, in China hoofdzakelijk westerling, in Zuid-Afrika in de eerste plaats Nederlandstalig, in Nederland voornamelijk Belg of Vlaming, in Gent overwegend Antwerpenaar. Daar is helemaal niets mis mee: we grenzen onszelf af tegenover anderen en creëren zo een identiteit. Toch is er een niet onbelangrijk verschil tussen de termen ‘Belg’ en ‘Vlaming’. Dat verschil duidelijk maken, doe ik aan de hand van een begrippenpaar dat onder meer in de identity studies en de imagologie wordt gebruikt, takken van de wetenschap die zich respectievelijk bezighouden met vragen van identiteit en beeldvorming: ‘essentialisme’ versus ‘constructivisme’. Over groeps- en natievorming kun je heel erg lang discussiëren. Je waagt je hoe dan ook op glad ijs. De criteria voor natievorming zijn immers niet eenduidig, maar over het algemeen komen een gemeenschappelijke geschiedenis, taal, cultuur en afkomst in de criterialijst voor. Is een nationale identiteit op basis daarvan ontstaan of wordt haar ontstaan als zodanig gepercipieerd, dan merkt men ze in de vakliteratuur aan als ‘essentialistisch’. In de 19de eeuw was een essentialistische kijk op nationale identiteit als een natuurlijk gegeven zeer gangbaar. Daartegenover staat een recentere, ‘constructivistische’ visie op nationale identiteit en natievorming. Die houdt in dat ze worden gezien als het product van historische omstandigheden en menselijke keuzes. De Vlaamse identiteit wordt vaak op min of meer essentialistische wijze beschreven (onder meer door de aanwezigheid van een ‘nationale’ taal); de Belgische identiteit laat zich daarentegen eerder vanuit een constructivistische invalshoek typeren als een ‘uitvinding’. Vooral door het ontbreken van een gemeenschappelijke (volks)taal moest een Belgisch identiteitsgevoel worden ‘geconstrueerd’. De 32
middelen die daartoe in de 19de eeuw werden aangewend, zijn bekend: het kweken van een ‘belgitude’, inzonderheid als culturele expressie (de specificiteit van de Franstalige Vlaamse auteurs, later ook chansonnier Jacques Brel), het bij elkaar schrijven van een ‘histoire belge’ enzovoorts. Ik wil daar zeker niet minachtend over doen. Integendeel, die ‘constructivistische’ onderneming was voor zijn tijd bijzonder modern. Beschouwd vanuit een essentialistisch oogpunt was die ‘belgitude’ echter ook buitengewoon artificieel. De Belgische natievorming verliep vanaf het begin ontzettend moeizaam, juist vanwege de ‘constructivistische’ aanpak, die op velen kunstmatig en geforceerd overkwam. Als cultuurmens heb ik zeker sympathie voor constructivistische ideeën – tenslotte is alle cultuur een constructie –, maar het valt niet te loochenen dat er met constructies soms iets mis is. Tegen de achtergrond van de Europese geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw is het volstrekt begrijpelijk dat intellectuelen taal- en cultuurverschillen liever onder de mat vegen, maar zij zullen moeten toegeven dat die ‘essentialistische’ verschillen telkens weer de kop opsteken en dus wel degelijk bestaan. Dat vele linksdenkenden zich terughoudend of zelfs afwijzend opstellen tegenover Vlaanderen en het flamingantisme, daar heb ik begrip voor. Wat ik evenwel niet snap, is hoe je in een zuiver Belgisch perspectief een alternatief denkt te kunnen vinden voor het Vlaamse. België als uitgangspunt nemen, het koesteren van de ‘belgitude’, zelfs de omhelzing van een Belgisch nationalisme: je vindt het allemaal terug in heel veel opinieartikelen in de dagbladpers die kritisch staat tegenover alles wat flamingantisch of zelfs maar Vlaams is, niet het minst in de kranten ter linkerzijde. Van iemand als Mark Eyskens, een Belgische ex-premier, verbaast zo’n pro-Belgische houding me niet, maar wel bijvoorbeeld van mijn gewaardeerde progressieve oud-collega Walter Zinzen. Die heeft met Eyskens volgens mij maar twee dingen gemeen: de generatie waartoe ze behoren én hun Belgische referentiekader. Zinzens discours handelt over “héél België”, “een enthousiasmerende visie op het nieuwe België” en de onvermijdelijke federale kieskring. Hij begrijpt het standpunt van de Gravensteengroep dan ook niet. In De Standaard van 22 juli jongstleden schreef hij daarover: “Wie dit begrijpen kan, begrijpe het. Maar mijn verstand gaat het te boven.” Wat dat verstand kan helpen, is naar mijn mening het principe van de paradox. Een paradox is geen contradictie, maar slechts een schijnbare tegenstrijdigheid. Op het eerste gezicht lijkt iets contradictoir, maar bij nader toezien is het dat niet. Zo kun je de weg die onder andere de Gravensteengroep wil volgen paradoxaal noemen. In plaats van telkens weer tegen de Belgische muur aan te lopen, doe je eerst een stap terug, naar Vlaanderen, om er vervolgens twee vooruit te kunnen zetten, om of over de Belgische muur heen. Ik denk dat we eigenlijk allemaal hetzelfde willen als Zinzen of de groep Red De Solidariteit: meer samenwerking, meer solidariteit, meer verdraagzaamheid. Ik citeer uit de tekst van Red De Solidariteit die op 9 september in de kranten De Standaard en Le Soir stond: “Het gaat niet op om in België te splitsen wat we in Europa één willen maken.” Uit deze en soortgelijke uitspraken blijkt het onvermogen van de groep om de kracht van de paradox in te zien. Zou het niet kunnen dat de Belgische constructie net de weg naar meer verdraagzaamheid en samenwerking verspert? Denk hierbij maar aan het uitblijven van een cultureel akkoord met de Franse Gemeenschap. Een dergelijke overeenkomst hebben we met talloze landen, maar al jarenlang blijkt het onmogelijk om er een af te sluiten met onze Franstalige landgenoten, uitgerekend omdát België bestaat – anders zouden de onderhandelingen over het verdrag veel vlotter verlopen. Het is een merkwaardig verschijnsel: een aantal Vlaamse schrijvers hanteert meesterlijk het stijlmiddel van de paradox in zijn eigen literaire productie, maar weigert de paradox te zien in het pleidooi voor meer Vlaamse autonomie. Voor het antwoord op de vraag waarom dat zo is, moeten we terug naar het begin van mijn verhaal: het heeft alles te maken met die wat irrationele afkeer van Vlaanderen. Er is in Vlaanderen een groep mensen die zich in zichzelf wil terugtrekken en kneuterig alleen maar Vlaams wil zijn. Dat zal ik niet tegenspreken. Wat wij echter willen, is een open, erg internationaal gericht Vlaanderen, een voorloper op ecologisch en sociaal gebied, een Vlaanderen vol culturele variatie, met heel veel ongedwongen samenwerking met álle buurlanden (uiteraard ook met onze meest directe Franstalige zuiderburen) en met een grondige kennis van heel wat vreemde talen, niet alleen van het Frans. Eén stap achteruit doen om er twee of drie vooruit te kunnen zetten – dat is de bedoeling, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat het niet bij die ene stap achterwaarts blijft. Daarom zou het goed zijn om alle progressieve krachten op dezelfde lijn te krijgen en de rest van links 33
Vlaanderen te laten inzien dat het Belgische ‘verhaal’ achterhaald is. Te veel linkse krachten werken nu, uit angst voor Vlaanderen, mee aan de Belgische restauratie, aan het ongedaan maken van hervormingen, aan een contrareformatie dus. Het zou een contradictio in terminis moeten zijn: een linkse contrareformatie. Toch steken sommigen er veel energie in. Vorig jaar november deed ik in De Morgen een oproep tot links om creatief na te denken over postBelgië-scenario’s. Het antwoord van Bart Eeckhout van De Morgen luidde dat wij België willen, omdat “Vlaanderen […] van nature rechts [is]”. Voorwaar een fraai staaltje van essentialisme! Volgens Eeckhout heeft Vlaanderen dus een soort rechtse Volksgeist en “behoort links [er] structureel tot de minderheid”. Waarom zou Vlaanderen substantieel rechtser zijn dan andere landen of regio’s? Het getuigt van weinig geloof in de overtuigingskracht van links en, alweer, van het niet bij machte zijn om in paradoxen te denken. Is het niet veeleer zo dat Vlaanderen eerder rechts stemt omdat het in een Belgisch keurslijf zit, waardoor meer soorten van onvrede komen bovendrijven? Een soeverein Vlaanderen zou wel eens heel anders kunnen zijn. Een vaak gehoord argument tegen een onafhankelijk Vlaanderen houdt in dat cultuurverschillen moeten worden gerelativeerd. Er is zelfs geen homogene Vlaamse cultuur, zei schrijver Geert van Istendael mij vorig jaar tijdens een debat in het televisieprogramma De Zevende Dag en hij voegde eraan toe meer gemeen te hebben met een lezer van Le Monde dan met een van Het Laatste Nieuws. Dat er geen homogene culturen zijn, klopt helemaal. Binnen elke dominante cultuur bestaan tal van subculturen – gelukkig maar –, maar of zijn tweede bewering met de werkelijkheid strookt, durf ik te betwijfelen. In het afgelopen jaar hebben drie van mijn studenten in het kader van het onderzoek voor hun masterscriptie de buitenlandberichtgeving in Belgische kranten onder de loep genomen. Ze zochten onder meer uit over welke landen er wordt geschreven en welke bronnen daarbij worden gebruikt. Ik had vooraf geen echte verwachtingen, maar de resultaten hebben mij wel verrast. Zo is uit het onderzoek gebleken 1. dat Vlaamse kranten zich voor het grootste deel baseren op Engelstalige bronnen, Franstalige bijna uitsluitend op het Franse persbureau Agence FrancePresse (AFP); 2. dat er een grote mate van correlatie bestaat tussen het brongebruik en de landen waarover vooral wordt bericht: veel VS in de Vlaamse pers, héél veel Frankrijk in de Franstalige; 3. dat de andere buurlanden (Duitsland, Nederland en zelfs het Verenigd Koninkrijk) niet voorkomen in de top 10 van landen waaraan de Franstalige dagbladpers aandacht besteedt; 4. dat samenvattend kan worden gesteld dat zelfs in de buitenlandberichtgeving van Belgische kranten een grote cultuurkloof bestaat.
* * *
Bovenstaande tekst is een ingekorte versie van de lezing die Luc van Doorslaer hield.
34
35
Inhoud
‘Solidariteit’ in de kijker op 5e Sociaal-Flamingantische Trefdag ............................1
Uitreksels uit de e-nieuwsbrieven “Vlamingen Vooruit” mei tot september 2008 ........3
Voordrachten trefdag:
o
“Revolutionair nationalisme en solidariteit”, Dirk De Haes ..........................11
o
“De nieuwe sociale kwestie”, Julien Borremans ......................................16
o
“Internationale solidariteit?”, Paul Ghijsels ...........................................20
o
“Solidariteit in historisch opzicht”, Joost Vandommele ..............................25
o
“Een linkse contrareformatie?”, Luc van Doorslaer ...................................32
Enkele sfeerbeelden ................................................................................35
36
Op onze webstek kan je in alle rust onze andere teksten uitpluizen. Je vindt er tevens de activiteitenkalender.
SFL Leuvensebaan 109, 3220 Holsbeek
[email protected] | www.landdag.org
Financiële steun is eveneens van harte welkom. OPGELET: NIEUW REKENINGNUMMER ! 979-5930107-17 [IBAN: BE61 9795 9301 0717 - BIC: ARSPBE22]