Congresverslag Verslag VCgP-congres ‘Onmacht en kracht’ op 23 april 2010 Impressies van Marcel Gerrits Jans, aangevuld door Angelique Timmerman
Aangekomen op het in verbouwing zijnde station Arnhem beving me eerst enige onmacht over waar de bussen te vinden waren, maar nadat dat gelukt was duwde de krachtige elektromotor van de trolleybus mij en nog enkele andere congresgangers over de Arnhemse heuvels naar Burgers Zoo. Op deze schitterende voorjaarsdag was dit een heerlijke locatie voor een congres, omdat de congreszalen in open verbinding staan met de rest van de dierentuin. Zo was het mogelijk te lunchen met zicht op giraffen. Begrijpelijk dat de voorzitter van de VCgP, Eli Kok, het congres opende met een dierenmetafoor: de VCgP kent ‘vogels van allerlei pluimage’. Eenvormigheid geeft problemen, maar daar hoeven wij als veelzijdige vereniging met een gevarieerde ‘populatie’ van interactioneel, experiëntieel, existentieel en integratief werkenden, ons geen zorgen over te maken. De overgang makend naar het congresthema van vandaag verwees Eli ook naar het vorige congres, waarin Harry Kunneman had aangegeven dat het erkennen van onmacht in deze tijd van het ‘dikke ik’ heel moeilijk is (Timmerman, 2009). Eli stelt: het in proces komen rondom onmacht is het vinden van je kracht. Daarvoor is het herkennen, erkennen en ervaren van onmacht wel een voorwaarde. Na deze woorden van Eli Kok sloot de voorzitter van de congrescommissie Theo Maagdenberg hierbij aan: we kunnen er niet onderuit dat we in ons werk tegen veel onmacht aanlopen. Vooral ‘georganiseerde macht’ leidt tot onmacht: denk aan onze onderhevigheid aan regelgeving en managementprocessen. Vaak kun je geen kant meer op. Er ontstaat radeloosheid, uitputting, woede, en zelfs vervormingen van het zelfbeeld en van het beeld van anderen. Wantrouwen steekt de kop op. Dat kan er dan weer toe leiden dat de eigen onmacht de onmacht van anderen wordt, omdat een onmachtige zijn onmacht probeert over te dragen, af te schuiven, te ontkennen. Dat kan zelfs uitmonden in extreme verschijnselen als parlementaire enquêtes. De onmacht aldus behoorlijk geschetst zijnde was het aan de Schotse professor Mick Cooper om ons met zijn nog steeds – hij is inmiddels vader van vier kinderen en refereert daar graag aan – jongensachtige levendigheid verder in proces te brengen rondom het dagthema onmacht en kracht. In zijn lezing ‘Powerlessness: an existential perspective’ stelde Mick dat alleen maar onmacht voelen geen proces is doch een (ongezonde) stilstand. Hij betoogde, onder meer aan de hand van verschillende existentialisten, dat het noodzakelijk is te weten dat er grenzen zijn aan wat je kan bereiken en bewerkstelligen, maar dat het daarna en daarnaast belangrijk is in te zien dat er binnen die begrensdheid altijd ruimte is om te bewegen. Voor het ‘in proces ko-
Impressies van Marcel Gerrits Jans, aangevuld door Angelique Timmerman Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
270
men’ aangaande macht en machteloosheid is het dus belangrijk zowel de mogelijkheden als onmogelijkheden grondig te doorvoelen. Zelfs in een concentratiekamp zou, zoals Frankl in 1984 beschrijft in zijn boek Man’s searching for meaning, ruimte zijn voor verschillende gedragsopties, bijvoorbeeld om je als zwijn te gedragen of als engel. Als toehoorder realiseerde ik me dat je hiermee al snel in discussie kunt komen over het filosofische, maar soms ook wat uitgekauwde thema ‘hoe vrij is de mens uiteindelijk?’ Immers, is het handelen als beschaafde dan wel als beest niet juist gedetermineerd door de persoonlijkheidsontwikkeling die eraan vooraf is gegaan? Zo filosofisch maakte Cooper het niet en dat is misschien maar goed ook, want het allerdiepst filosofische kan wellicht ook onmacht veroorzaken, in de vorm van immobilisatie ... Mick hield in die zin zijn benen wat meer op de (therapeutische) grond, door te vertellen over hoe hij met cliënten werkt rondom onmacht, met casussen van mensen die erg vast zitten in het zorgen voor anderen, financiële problemen en het niet kunnen waarmaken van zichzelf en de eigen doelen. Een cliënte, die hij de naam Jeannie gaf, had volgens Mick veel te hoge verwachtingen, terwijl ze feitelijk hopeloos vastzat. Het in een realistischer perspectief plaatsen van wat er nog mogelijk zou zijn werd door Mick als een voorwaarde gezien, om vervolgens samen te onderzoeken wat maakt dat Jeannie de mogelijkheden die er wel zijn niet benut. In het algemeen zou dit volgens de Schotse professor vaak gaan om het terugdeinzen voor een schuldgevoel (een soort cognitieve dissonantie: als het toch anders blijkt te kunnen waarom heb ik dat dan niet eerder gedaan?), de angst voor het nemen en dragen van verantwoordelijkheid, en het opzien tegen complexheid: macht is niet makkelijk, dan móet je ook iets. Er zit niets anders op dan een cliënt als Jeannie toch te prikkelen die uitdaging aan te gaan. Niemand heeft gezegd dat het makkelijk is. Onmachtige cliënten kunnen het zelfbeeld hebben van het hulpeloze kind, waarbij je ze kunt helpen ontdekken dat ze dat niet zijn. Er zijn immers altijd keuzes te maken: iemand (bijvoorbeeld je kind) iets te verbieden of niet, te luisteren (bijvoorbeeld naar je therapeut) of niet. Mick geeft aan dat dit meestal langdurige therapieën zijn. Ik kan mij daar heel goed iets bij voorstellen, want het ziet ernaar uit dat bij cliënten een diep verankerde mind set moet worden veranderd. In andere termen zou je kunnen spreken van aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness), een conditie waarover in gedragstherapeutische hoek veel theorievorming heeft plaatsgevonden en waarnaar grondig (dier)onderzoek is gedaan (Seligman, 1975): de eenmaal opgedane aangeleerde hulpeloosheid is heel moeilijk weer ongedaan te maken. Maar mensen zijn hierin wel kansrijker dan dieren, vanwege het menselijke vermogen tot reflectie op de eigen situatie. Als psychotherapeut, zegt dus ook Mick Cooper, buit je dat reflectieve potentieel zo veel mogelijk uit. Met dien verstande dat volgens Mick niet alles alleen individueel-therapeutisch moet worden opgelost, doch ook via politiekemancipatoire actie. Denk aan het bredere emancipatieproces van minderheden in de samenleving, waarover Mick samen met anderen ook gepubliceerd heeft (Proctor, e.a., 2006). Omdat u over de goed op dit congres afgestemde en heldere lezing van Mick Cooper in een volgend nummer van dit tijdschrift nog veel meer te weten kunt
Congresverslag
271 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
komen via zijn eigen hand, stap ik met u over naar het volgende gedeelte van deze studiedag, namelijk het volgen van de ochtendworkshop. De workshop die ik gekozen had uit het ochtendaanbod van vijf – ‘s middags werden er nog vijf andere aangeboden – werd verzorgd door Coriene ten Kate, werkzaam bij GGZ Rivierduinen, en ging over ‘Mentaliseren als psychotherapeutisch gereedschap’. Coriene ten Kate is een vaker geziene workshophouder op VCgP-congressen en dat kan de indruk geven dat waar het congres ook maar over gaat, mentaliseren er altijd wel een plek in kan vinden. Dat zal waarschijnlijk zo zijn omdat het proces van mentaliseren, het ontwikkelen van een theory of mind van jezelf en de ander, zo dicht zit op de kern van ons therapeutische werk: de cliënt empathisch verstaan, en de cliënt leren de ander empathisch te verstaan. Toch ben ik van mening dat er iets meer moeite had kunnen worden gedaan door Coriene en/of de congrescommissie, om de link met het huidige congresthema iets explicieter te leggen, wat overigens ook geldt voor de verderop te bespreken lezing van André Wierdsma. Het zoeken van de link als deze niet wat explicieter wordt aangereikt, is, in ieder geval voor mij, een mentale exercitie die de zuivere aandacht voor het gepresenteerde toch wat aantast. Als ik deze verbinding zelf leg, aangaande de workshop van Ten Kate, dan zou je kunnen zeggen dat de veiligheid van de therapeutische relatie, die zij sterk benadrukt, belangrijk is om mensen te ‘empoweren’, hun kracht (terug) te laten krijgen. Via een gedicht van Ed Leeflang geeft Coriene aan dat vertrouwen de koninklijke weg, de via regia is om betekenis te kunnen geven aan wat iemand heeft meegemaakt, wat hem is overkomen of zelfs aangedaan. Hoe ben ik hier (terecht) gekomen? Wie ben ik? Waar Coriene de link met het congresthema niet expliciet maakte, legde zij de verbinding tussen MBT (Mentalisation Based Treatment) en cliëntgerichte therapie wel heel nadrukkelijk met haar focus op vertrouwen en veiligheid. Het recent herlezen van Rogers’ ‘mens worden’ – On becoming a person – (Rogers, 1961) had haar geraakt. ‘Hoe veilig kunnen wij voor de cliënt eigenlijk zijn?’ stelde Coriene aan de orde. Wat is er nodig voor een veilige relatie? Het belang van veiligheid merk je vooral als de veiligheid weg is. En dan lukt het ook niet meer om nog adequate woorden te vinden voor innerlijke gewaarwordingen, waarmee het zo belangrijke reflecteren op zichzelf en de ander ook niet meer mogelijk is. Door dit gebrek aan afstemming (attunement) kan (inter)persoonlijke stagnatie niet worden opgeheven, wat desastreus kan zijn als het bij kleine kinderen gebeurt, bijvoorbeeld in een weeshuis met inadequate psychologische zorg. Om het heel basale proces van afstemming en ontmoeting te ervaren en te beschouwen liet Coriene ons kennismaken met wat kunstenares/performer Marina Abramovic momenteel in het New Yorkse Museum of Modern Art doet: zij zit aan een tafeltje en wie dat wil mag – woordeloos – bij haar komen zitten. Ontmoeting in stilte. Wij als workshopdeelnemers konden ook één op één aanschuiven aan tafeltjes bij enkele vooraf gevraagde ‘Abramovicen’. Wat aarzelend heeft een aantal deelnemers dit gedaan, maar ook gezien de tijd hebben de meesten, waaronder ondergetekende,
Impressies van Marcel Gerrits Jans, aangevuld door Angelique Timmerman Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
272
het bij observeren gelaten. Een gevoel van ongemak leverde het me wel op, maar ik was dan misschien meer aan het projecteren dan aan het mentaliseren. Degenen die wel hadden meegedaan, inclusief de vooraf gevraagde ‘ontmoeters’, hoorde ik vooral meldingen dat het leuk en bijzonder was. Misschien mijn persoonlijke onmacht dat ik dat zelf onder dit soort condities niet zo snel voel. Of ik werd toch te veel afgeleid door de via een grote glaswand te bewonderen, weliswaar artificiële, maar toch schitterende jungle, vertegenwoordiger van de kracht en pracht van de toch ook zo helende natuur. Tijdens de hierop volgende goed verzorgde lunch, in het op Afrika geïnspireerde restaurant, bespraken enkele disgenoten dat attunement niet in alle gevallen ideaal is. Sterker nog, een bepaalde discrepantie zou soms heilzaam zijn omdat het kind alleen op die manier kan leren zelf zijn eigen veiligheid te hervinden, een noodzakelijkheid in een wereld waarin afstemming vaak ver te zoeken is. Tevens weer een illustratie van de zin van het bezoeken van congressen, waarin de betekenis van het geleerde meteen kan worden gedeeld en daarmee genuanceerder worden verinnerlijkt. De gevreesde after-lunch-dip in combinatie met het niet zo goed afgestemd-zijn op het dagthema en op het publiek van de lezing van André Wierdsma, professor aan de Nyenrode Business Universiteit, maakten dat ik even alle zeilen moest bijzetten om bij de les te blijven. Maar wat was nu eigenlijk de les? Het lijkt inmiddels een VCgPtraditie dat er op congressen naast therapeuten ook inleiders van andere disciplines een bijdrage leveren. Maar ik zelf heb er wat moeite mee als dit lezingen zijn die in een soort algemene vorm worden aangeboden aan allerlei ‘soorten’ toehoorders. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat Wierdsma deze zelfde lezing op ongeveer dezelfde wijze op diverse plekken houdt. Dit doet aan de kwaliteit ervan an sich niets af, maar wel aan de afstemming – weer dit begrip – op het publiek. Het thema macht en onmacht was in zijn presentatie ‘Handelen: balanceren tussen maakbaarheid en broosheid’ ergens wel terug te vinden, maar voor mij in een moeilijk nuttig te gebruiken vorm. De associatieve manier van spreken droeg daar ook niet positief aan bij, al vonden sommigen het wel geestig. Mijns inziens was dit echt een lezing voor managers zelf, maar dat zijn wij, de meesten onder ons, niet. Als ik de essentie eruit probeer te halen voor deze dag, voor ons, uitvoerend therapeuten, dan zou dat kunnen zijn dat het een algemeen bekend verschijnsel is dat professionals – waaronder wij – zich terugtrekken op hun strikte eigen vakuitoefening en afstand nemen van de verantwoordelijkheid voor ‘het geheel’ wanneer we ons machteloos voelen over beïnvloeding van dat geheel (lees: instelling, financieringsstructuur). Onze terugtrekking maakt managers op hun beurt weer machteloos, die daardoor hun macht gaan gebruiken om nog heftiger te gaan bureaucratiseren, dus nog strenger de teugels aantrekken. Tot zover het gedeelte onmacht. Maar hoe nu te komen tot kracht? Daarvoor richt Wierdsma zich weer meer tot de managers dan tot ons. Dat managers moeten leren ‘contextspecifiek’ (in tegenstelling tot generiek) situaties te bejegenen leek mij nog een goed idee, maar dat zij volgens Wierdsma dan tevens duidelijk leiding moeten geven met ‘normatieve agressiviteit/assertiviteit’ in de vorm van een
Congresverslag
273 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
duidelijke stellingname ‘zo doen wij dat hier!’ kon mij aanzienlijk minder bekoren. Wie zegt namelijk dat managers’ normen ook de onze zijn? Vaak zijn zij zelfs strijdig met elkaar. Zo gaf datgene wat André Wierdsma haast als een vondst presenteerde mij eerder een gevoel van machteloosheid. Dan toch liever de invalshoek van filosoof Ad Verbrugge, die in 2005 in zijn lezing op ons toenmalige jaarcongres juist een pleidooi hield voor het zo veel mogelijk afschaffen van de managers, zodat ‘zo doen wij dat hier!’ vooral kan worden gezegd door de in hun kracht staande professionals, waaronder therapeuten. Collega Angelique Timmerman heeft in de middagronde van de workshops gekozen voor die van Quin van Dam met de toepasselijke titel: ‘Een impasse of uitweg?’ over het gebruik van het ontwikkelingsprofiel van Abraham in psychotherapie. Tijdens de workshop komt naar voren dat het vastlopen van een therapeutisch proces kan wijzen op het overschatten van de therapeutische mogelijkheden van cliënten, met wederzijdse onmacht en frustratie tot gevolg. Het ontwikkelingsprofiel kan een hulpmiddel zijn om patronen van onvermogen bij de cliënt in te schatten en het accent te verleggen op de vermindering van disadaptief gedrag of de consequenties daarvan. Het uitgangspunt bij dit onvermogen is een gebrek aan spiegeling van het zelf, aan afscheiding tussen binnen/buitenwereld, een geringe objectconstantie en identiteitsdiffusie. Bij de toelichting van het profiel blijkt dat er tien ontwikkelingslijnen (verticaal) te onderscheiden zijn en tien niveaus van functioneren (horizontaal) bij volwassenen vanaf 23 jaar, die de ontwikkeling van ‘het zelf’ weergeven. Cruciaal hierin is of de ander wordt gezien als verlengstuk van de eigen persoon of zelfstandig kan functioneren, het onderscheid tussen rijp of onrijp. Op de eerste vijf niveaus van het profiel (structuurloosheid, fragmentatie, egocentriciteit, symbiose, verzet, rivaliteit) vindt de definiëring van het zelfbeeld via de ander plaats. Bij de laatste vier niveaus (individuatie, verbondenheid, generativiteit, rijpheid) vindt dit plaats vanuit de persoon zelf. In een interview van drie keer 45 minuten wordt informatie verkregen, waarin de context van belang is bij het interpreteren van verkregen informatie. Het ontwikkelingsprofiel is op twee manieren te gebruiken, als referentiekader in de behandeling (basiscursus) en het leren interviewen en scoren van het profiel (vervolgcursus). Dit profiel is een instrument dat houvast kan geven bij het inschatten van de therapeutische mogelijkheden van cliënten, maar dat zijn waarde vooral lijkt te hebben vanuit de expertise van de therapeut. Het risico is dan dat er te veel nadruk komt te liggen op het omgaan met beperkingen van cliënten in plaats van het groeipotentieel dat na even zoeken altijd wel te vinden is in de therapie: ‘wordt het gebruik dan een impasse of een uitweg?’. Ik , Marcel, werd weer opgemonterd in het laatste inhoudelijke deel van de dag, bestaande uit het bijwonen van de middagworkshop naar keuze. In mijn geval ‘Gecombineerde schemagerichte psycho- en muziektherapie met forensisch psychiatrische patiënten: een krachtig instrumentarium!’ in de – we blijven nog even in Afrika – Kilimanjaro Lodge. Zelf relaxed onder een rieten dakje konden we kennismaken
Impressies van Marcel Gerrits Jans, aangevuld door Angelique Timmerman Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
274
met de onmacht en (letterlijke) onvrijheid van patiënten uit de tbs-kliniek Veldzicht, onder wie de intelligente Mario, die in deze behandeling weliswaar meer in contact was gekomen met zijn modus ‘het verlaten kind’, maar uiteindelijk toch niet zo veel vooruitgang boekte als was gehoopt door psychotherapeut Wim de Hoop en muziektherapeute Ellen Smit. Deze workshophouders gaven hiermee de beperkingen aan – en daarmee de onmacht, bij zowel cliënt als therapeut – waardoor het werken met tbs-gestelde cliënten nogal eens wordt gekenmerkt. Buiten de veiligheid van de therapiekamer lukte het Mario onvoldoende datgene wat hij cognitief goed geleerd en emotioneel een beetje doorgewerkt had vast te houden, omdat hij getriggerd werd terug te grijpen op zijn ‘list-en-bedrog’-modus temidden van de andere patiënten/ gedetineerden; wat in de vrije buitenwereld veelal disfunctioneel is, kan in de jungle van eten-of-gegeten-worden, een wereld waar hij het meest bekend mee is, wel functioneel, of eigenlijk noodzakelijk, zijn. Maar psychotherapeut Wim en de jonge muziektherapeute Ellen hebben hun eigen onmachtsgevoelens toch behoorlijk weten te reduceren met hun schema- en muziek-combinatietherapie, niet in het minst door hun intensieve samenwerking, waarvan ze zeggen: ‘het houdt ons scherp’. Het is zonneklaar dat ze goed met elkaar overweg kunnen. Ze vinden het samenwerken leuk. Limited reparenting (dat cliënten toch zeker nog wat kunnen groeien aan ‘vervangouders’) wat door Jeffrey Young, grondlegger van de schematherapie, belangrijk wordt gevonden, lukt beter met twee ‘ouders’: waar de een – en deze rollen kunnen wisselen – een meer steunende houding aanneemt, kan de ander juist daardoor confronterender zijn. En zo worden er met sommige cliënten wel opmerkelijke resultaten geboekt. Bijvoorbeeld bij Stef, die op filmpje 1 duidelijk laat zien hoe hij zich op de piano door Ellen letterlijk flink in de hoek liet drukken (zij schoof met haar handen steeds meer in zijn richting waardoor hij geen ruimte meer had, en ook niet nam, om überhaupt nog te kunnen spelen) doch in filmpje 2 nog wat aarzelend maar toch al veel meer tegenwicht bood. Het was ook dolkomisch om te zien, waardoor de workshopdeelnemers hun lachen ook niet meer konden inhouden. Aldus werd de vitaliserende kracht voor ons voelbaar die humor in therapie teweeg kan brengen, mits, zoals hier, ingebed in een volstrekt integer kader. Verfrist en ook een kwartier te laat pikten we nog een stukje mee van de dagafsluiting door VCgP-voorzitter Eli Kok, die de congrescommissie en zeker ook Marjon Teisman, de inmiddels trouwe organisatie-ondersteunster bedankte voor hun inzet. Lof was er ook voor dagvoorzitter Greta Schaafsma, die, volgens Eli, met haar charme bijna Renate Geuzinge deed vergeten (Renate Geuzinge, een trouw en zeer actief VCgP-lid, heeft de vereniging en zelfs Nederland voor onbepaalde tijd ingeruild voor een bestaan in eerst Afrika, en straks New York).
Daarna werd de dag nog eens gevat samengevat door de scherpe observaties in dichtvorm door Dominique Engers, onder begeleiding van pianomuziek door Eelco. Onderhoudend en heel knap gedaan. Na nog wat fijne hapjes, drankjes en babbeltjes heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om de congresdag af te ronden met een rustige wandeling door de gehele dieren- en plantentuin. Bij de tijgers aangekomen viel het op dat deze krachtige dieren onrustig heen en weer liepen te ijsberen – of tijgeren? – langs het hek, onmachtig om zichzelf te bevrijden uit hun opgesloten bestaan. Zij moesten blijven, terwijl ik vrij en vitaal de wijde wereld weer introk.
275 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 48 2010/3
Abraham, R.E. (1997/2010). Het ontwikkelingsprofiel, een psychodynamische diagnose van de persoonlijkheid. Assen: Van Gorcum (Zie ook www.ontwikkelingsprofiel.nl). Proctor, G., Cooper, M., Sanders, P., & Malcolm, B. (Eds.) (2006). Politicizing the Person-Centered Approach. Ross on Wye: PCCS Books. Rogers, C.R. (1961). On Becoming a Person. Boston: Houghton Mifflin Company. Seligman, M.E.P. (1975). Helplessness: On Depression, Development, and Death. San Francisco: W.H. Freeman. Timmerman, A. (2009). Congresverslag VCgP-congres ‘Still & Going & Strong’. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 47(4), 327-332.
Congresverslag
Literatuur