versie 13 oktober 2011. Dit is een voorlopige versie, daarom mag deze tekst of delen van deze tekst niet gekopieerd worden. Auteur: Henk van Arkel
Hoofdstuk 6 Hoe funest het geldsysteem voor arme gebieden uitpakt
6.0 Introductie In Nederland praten sommige mensen minachtend over economische vluchtelingen. Het zouden profiteurs zijn van de welvaartsstaat. Dat ze armoede en werkeloosheid ontvluchten in de landen van herkomst wordt gezien als hun eigen probleem: eigen schuld, dikke bult. Vanuit het STRO‐perspectief dwingt het huidige soort geld hen weg van hun familie. Dat geldsysteem functioneert namelijk al jaren voor arme streken als een pomp die het geld wegzuigt en die gebieden achterlaat in schulden. Het meest typerende kenmerk van dit geldsysteem is dat het de zwaarste lasten op de zwakste schouders legt. Hierdoor kunnen regio’s en groepen mensen systematisch in armoede gevangen raken. Die armoede ziet eruit als een permanente economische depressie. Voor veel gemeenschappen is het effect veel dramatischer dan wat de kredietcrisis in Nederland in gang heeft gezet. Vanwege die permanente depressie kunnen ondernemers geen klandizie vinden voor hun producten of diensten. Zo’n gebied is blijvend weggezakt in armoede en werkloosheid en de meest ondernemende mensen ontvluchten het. Economische vluchtelingen? Zeker, maar bovenal slachtoffers van de keuze voor een geldsoort die de rijke landen niet ter discussie willen stellen. 6.1 Armoede in gemeenschappen: een definitie Armoede valt heel moeilijk objectief vast te stellen. We kunnen immers niet ons eigen leven als maatstaf nemen. Neem bijvoorbeeld een groep mensen die geïsoleerd leeft midden in het oerwoud. Zonder twijfel is die groep arm in termen van productiekapitaal. Toch kunnen ze zelf hun leven als goed ervaren. Het leven kan hen sociale warmte bieden, een gevulde maag, ruimte om na te denken en uitdagingen die het leven voor ondernemende mensen de moeite waard maakt. Het wordt nog lastiger omdat armoede vele gezichten en vele oorzaken heeft. Als bijvoorbeeld in een gemeenschap veel mensen ziek zijn, ontbreken op vitale functies mensen en is de hele gemeenschap slecht af. Of er kan een groot gebrek zijn aan de scholing die nodig is om in de buitenwereld succes te hebben. Armoede kent ook nog een psychologische en culturele kant. Soms drukt armoede mensen zo lang en zo erg in de ellende dat niemand meer droomt van een beter leven. En wanneer zulke dromen verdwijnen, verdwijnt de energie om aan armoede te ontsnappen. Als we het over geld hebben, zoals in dit boek, dan kijken we vooral naar welke kansen er zijn voor mensen met een actief karakter en ondernemende kwaliteiten om zich te ontplooien. Als er voor die mensen kansen zijn, kan de hele gemeenschap daarvan
profiteren. Omgekeerd is welhaast zeker dat als de ondernemende mensen geen kansen krijgen, de gemeenschap waarin ze leven slecht af is. Vaak vertrekken deze mensen om hun capaciteiten elders te ontplooien. Emigratie is dan een aanwijzing dat de ondernemende mensen geen ontplooiingskansen vinden. 6.2 Ruimte om te ondernemen is belangrijk Als je armoede bekijkt vanuit het perspectief van af‐ of aanwezigheid van kansen voor ondernemende mensen, dan staat geld als organisatievorm centraal. Het geld als organiserend systeem moet immers actieve, ondernemende mensen de ruimte geven om hun energie positief te benutten en de gemeenschap daarvan mee te laten profiteren. Social Trade gaat over ondernemen, produceren, verkopen en kopen en de sociale samenhang die daardoor ontstaat in een gemeenschap. Hierbij verbetert de inzet van de talenten van individuen hun eigen situatie en die van de gemeenschap. Mensen hebben verschillende kwaliteiten. Kort door de bocht kan je stellen dat er een zekere diversiteit van economische activiteiten binnen de lokale economie nodig is om mensen met verschillende kwaliteiten de kans te geven zich te ontplooien. Als er genoeg mogelijkheden zijn kan je je specialiseren in datgene waar je goed in bent. Die specialisatie vergroot de totale output van de lokale economie en levert een bloeiende lokale economie in tegenstelling tot de situatie waarin iedereen alles (voor zich)zelf doet. Specialisten worden steeds beter in hun vak en kunnen via investeringen in machines of opleiding hun productie op een hoger plan brengen. En zo wordt zo’n gemeenschap welvarend. Dit proces van specialisatie komt alleen op gang als er koopkrachtige vraag is naar de lokale producten. In de praktijk van arme gebieden vindt nauwelijks specialisatie plaats. Er is namelijk geen koopkrachtige vraag die deze producten kan kopen. Of wil kopen, want de producten en diensten van lokale ondernemers leggen het af ‐ qua kwaliteit, imago en prijs ‐ tegen wat de wereldmarkt te bieden heeft. Deze omstandigheden betekenen dat lokale producenten geen kans hebben een groeitraject in te gaan: meer te maken, er beter in te worden en via investeringen effectiever en uiteindelijk goedkoper te gaan werken. Zo ontstaat de rampzalige situatie dat de consumptie zich blijvend richt op geïmporteerde goederen en diensten. Zo’n arme regio produceert zelf alleen nog maar een paar producten en komt niet meer los uit dat beperkte productie niveau. De eenzijdige relatie met de wereldmarkt draagt dan niet bij aan meer kansen voor lokale ondernemers, maar beperkt juist de kansen op een ontwikkeling uit de armoede. Dit hoeft voor rijke eigenaren van grond(stoffen) en voor lokale machthebbers overigens niet slecht uit te pakken als zij wel koopkracht hebben om op de wereldmarkt te kopen. Ondernemers ontwikkelen een nieuw bedrijf door gebruik te maken van een niche die zij ontdekken in de markt. Plaatselijke ondernemers hebben een voordeel: ze kennen de lokale markt beter en kunnen die ook sneller bedienen. Maar in arme gemeenschappen is zo weinig koopkracht dat de niches te klein zijn voor de meeste soorten nieuwe ondernemingen. Laat staan dat ze door kunnen groeien tot een niveau waarbij ze op de wereldmarkt de competitie aan kunnen met grotere ondernemingen in gebieden ver weg. Er is een soort vicieuze cirkel ontstaan, waarbij binnen de gemeenschap weinig of niks geproduceerd wordt voor eigen gebruik en ook niet voor de export. Hierdoor komt weinig
geld binnen. Zo sluit de cirkel zich, want als er nauwelijks geld binnenkomt, blijven ook de kwaliteiten van lokale ondernemers onbenut. Wat je in dit soort gebieden ziet, is dat alle ondernemende mensen zich richten op de paar soorten lokale bedrijvigheid die nog wel kunnen concurreren, zoals het verkopen van voedsel op straat. Maar als iedereen zich op dat werk stort, valt er zo weinig te verdienen dat er nooit genoeg winst gemaakt wordt om te investeren in diversificatie, kwaliteit en efficiëntie. De ideologie die de openstelling voor de wereldmarkt propageert als de bestrijder van armoede is een valse. Je mag domweg niet verwachten dat nieuwe ondernemers in één keer sterke ondernemingen creëren die op de wereldmarkt kunnen concurreren. Een ondernemer heeft eerst een lokale markt nodig waarin zij/hij zich ontwikkelt en vervolgens de kwaliteiten en het vermogen opbouwt voor de sprong naar de wereldmarkt. En zo’n ontwikkeling zie je niet in veel arme landen die zich open hebben (moeten!) stellen voor de wereldmarkt. Daar is juist sprake van een vicieuze cirkel waarbij de gemeenschap of regio nauwelijks eigen producten of diensten te bieden heeft. De mensen die daar wonen, raken dus uitgesloten van het wederzijdse profijt van gespecialiseerde handel met de buitenwereld, en op een gegeven moment wordt het vrijwel onmogelijk deze ontwikkeling om te draaien. Dan zuigen bedrijven van over de hele wereld heel effectief het kleine beetje geld op dat er verdiend wordt. Ooit waren tolmuren, om (tijdelijk!) lokale ondernemers te beschermen, populair. De term “infant industry” deed opgang. Beginnende ondernemers werden geholpen door de concurrenten van elders buiten te houden. Deze aanpak is al jaren in de neoliberale taboedoos verdwenen. Landen als China, India en Brazilië zijn groot genoeg om zich van deze taboes weinig aan te trekken en kunnen zich tolmuren te permitteren. De Chinezen pakken het zelfs nog slimmer aan. Naast het onmogelijk maken van buitenlandse producten om de Chinese merkt te veroveren introduceerden ze een geldsoort die systematisch een lage waarde houdt. Hierdoor waren Chinese producten goedkoop, waardoor Chinese bedrijven de kans kregen om buitenlandse markten te veroveren en de koopkracht daar weg te zuigen. Al werkend voor het buitenland specialiseerden ze zich en produceren efficiënter en gaandeweg kunnen ze ook, zonder de bescherming van de lage waarde van de nationale munt, concurreren. Mensen als speelbal van de ontwikkelingen in de financiële centra Een aantal jaar geleden, kon je in bijna elke bus in Montevideo, Uruguay, zeer ondernemende mensen tegenkomen die kleine producten verkochten of passagiers vermaakten met muziek en dan met de pet rondgingen. Vaak waren deze mensen zeer goed opgeleid. Op dat moment bood de economie onvoldoende gelegenheid voor jonge ondernemende talenten en dus moesten zij marginale markten betreden. Deze mensen waren op zoek naar het beetje koopkracht dat er in de bus was, omdat Uruguayaanse bedrijven in de naweeën van de peso‐crisis in één keer het grootste deel van hun Argentijnse klandizie kwijtraakten. Menigeen zag geen andere mogelijkheid dan te emigreren. Deze situatie herhaalt zich nu in Ierland, Spanje, etc.: de belangrijkste conditie voor ondernemers ontbreekt, namelijk dat er voor hun producten voldoende koopkracht is. Er is dan geen reële kans meer om iets te verkopen. Na de kredietcrisis zie je weer mensen naar Uruguay terugkeren. Uruguay doet het goed en nu worden de rijke landen, waar deze mensen naar geëmigreerd waren, getroffen.
Theoretici die zich met ontwikkeling bezig houden hebben best wel aandacht voor de relatie tussen ondernemerschap en ontwikkeling. Consultants verdienen veel geld met trainingen en cursussen voor ondernemers. Maar de aan‐ of beter afwezigheid van koopkracht krijgt veel te weinig aandacht. Terwijl juist dat zo belangrijk is voor een ondernemer! Het belang van de koopkrachtige vraag in arme gebieden verdwijnt ook in de economie buiten beeld. Het pleidooi van Nobelprijswinnaar en Keynesiaan Jan Tinbergen die al in de vroege jaren ‘1950 voorstelde de arme landen aan veel koopkracht te helpen, is vergeten. Tegenwoordig denkt men in termen van leningen waarover rente betaald moet worden. Landen die markten afschermen wordt de les gelezen. Niet omdat de feiten erop wijzen dat openstellen voor de wereldmarkt zo effectief is. Ik vrees dat het puur te maken heeft met belangen. Zelfs bij microkredieten wordt zelden de vraag gesteld waar de rente over die leningen heen gaat en als koopkracht wordt besteed. Juist dat is essentieel. Als de rente die ondernemers op hun microkrediet betalen buiten de regio besteed wordt, beperkt dat de vraag in de regio waar de ondernemer werkt. En in arme gebieden is koopkracht te schaars om ook maar kleine beetjes te laten weglekken. De meeste alternatieven die in dit boek besproken worden stellen het stimuleren van de koopkrachtige vraag centraal en dan in het bijzonder die vraag die zich richt op lokaal gemaakte producten en diensten. In de rijke landen waait de interesse voor lokaal gerichte koopkracht misschien over, maar voor arme regio’s is dit een voortdurend actueel thema. In arme streken worden genoeg ondernemende mensen geboren. Dat kan je zien in regio’s die recentelijk door toeristen zijn ontdekt. Plotseling blijken er tal van manieren te bestaan om koopkracht aan die toeristen te ontfutselen. Zelfs kinderen zoeken en vinden niches al was het maar met speelgoed, gemaakt uit afval. Het gebrek aan een omgeving waarin voldoende koopkracht circuleert is een extra handicap voor beginnende ondernemingen in een arm gebied. In tegenstelling tot ondernemingen in rijke landen, kan zo’n startend bedrijf namelijk geen gebruik maken van een breed aanbod aan gereedschappen, leveranciers, adviseurs, een goede infrastructuur, enzovoorts. Dat maakt de start van een nieuw bedrijf in zo’n arm gebied nog moeilijker. Voor de eerste ondernemingen is het daardoor bijna ondoenlijk. Daarom is een dubbelslag nodig, waarbij meer koopkracht lokaal ondernemende mensen uitdaagt, terwijl tegelijkertijd mensen worden opgeleid, er geïnvesteerd wordt in infrastructuur, etc. Een bijkomend probleem is de cultuur van afhankelijkheid, corruptie en bureaucratie. Een cultuur van afhankelijkheid beperkt de energie in de gemeenschap om een arme gemeenschap uit een depressie te tillen. Een cultuur van afhankelijkheid van uitkeringen kan zich tot een ziekte ontwikkelen, die ondernemerschap in de baarmoeder smoort. Na minstens één generatie van afhankelijkheid, groeit het geloof dat de buitenwereld de belangrijkste bron is voor verbetering. Het innovatief gebruik van Nieuw Geld kan dus het best ingebed worden in een bredere aanpak. In hoofdstuk xx15, waarin we de STRO‐aanpak van lokale duurzame ontwikkeling bespreken, leest u hier meer over.
leren voor leren In een favella (Braziliaanse arme wijk), waar iedereen eraan gewend was alles voor niets te krijgen via uitkeringen, aftappen van energie, etc, keek STRO naar nieuwe mogelijkheden. We boden een cursus/opleiding aan, op voorwaarde dat de student zich verplichtte de kosten terug te betalen. Deze “schuld” in geld kon men echter terugverdienen door als docent jongere jeugd in de buurt ‘iets’ te leren waar die student zelf goed in was, bijvoorbeeld voetbaltraining, jongleren, kunst en fysieke training. Alles was mogelijk als er maar ‘markt’ voor was. Die markt moest zo stevig zijn, dat de nieuwe groep jongere cursisten op hun beurt vooraf tekenden, dat ze de schuld (prijs van hun cursus) zouden aflossen. Dit kon in geld gebeuren of doordat deze jongeren op hun beurt weer iets aan nog jongere kinderen aanboden. Deze aanpak bleek te werken en de jeugd die er bij betrokken was, voelde zich trots dat ze niets gratis kregen, maar het verdiende met eigen capaciteiten.
De permanente depressie verergert in arme landen vaak nog door corruptie en drugsgebruik. Dit is een vicieuze cirkel. Waar geen kansen zijn, vlucht menigeen in de drugs. En dat geeft ondernemende mensen weer kans op een baan, bijvoorbeeld in het privé‐leger van een drugsbaron. Rente haalt via prijzen en leningen over de volle breedte geld uit arme gebieden, als het ware met een kaasschaaf. Het meeste geld dat in de arme economie terugkomt, gaat naar een kleine groep zeer rijken (bijv. vanwege uitverkoop grondstoffen) of loopt via de overheid waar het overdrachtsuitgaven, donorgeld en centrale leningen betreft. Het lijkt aannemelijk dat deze centrale inkomsten het bijna onmogelijk maken om een politiek systeem te krijgen zonder corruptie en bureaucratie. Zo ontstaat naast het gebrek aan koopkracht een extra handicap voor ontwikkeling. Waar ondernemende mensen geen werk kunnen creëren is het overheidsapparaat vaak het enige perspectief op een baan. Met de best opgeleide en meest ondernemende mensen in het overheidsapparaat is er weinig balans tussen deze bureaucratie en de zogenaamde civil society inclusief het bedrijfsleven.
6.3
Oorzaken van de permanente depressie in arme gebieden
6.3.1 Rente zuigt het geld weg Het gebrek aan koopkracht in arme regio’s heeft alles te maken met het geldsysteem. Economen beschouwen rente vaak als een mechanisme om het beschikbare kapitaal op de meest slimme plaatsen in te zetten. Voor een deel is dit zo, met name in de rijke wereld. Maar in arme regio’s werkt rente vooral als een pomp die de koopkracht wegzuigt. De arme regio blijft achter als een geldwoestijn, zonder het geld nodig voor het faciliteren van ondernemerschap en wederzijdse handel. De werkelijkheid van arme gemeenschappen is dat ze worden overvoerd met schulden en dat haar inwoners belast worden met terugbetalingen en rentebetalingen, die de dagelijks beschikbare koopkracht enorm beperken. Zoals we ook zagen in hoofdstuk xx functioneert het rentedragende geld als een pomp van wie niet heeft naar wie heeft, van arme gemeenschappen naar rijke. Directe rentebetalingen vanwege directe leningen, rente op overheidschulden en de rente die verborgen zit in de prijzen van producten en diensten vormen samen deze pomp. We zijn hier zo aan gewend dat we denken dat dit een natuurlijke situatie is. Echter, zodra we de huidige geldsoort als
een sturingsmechanisme beschouwen, ontstaat voor ons de vrijheid na te denken over een beter alternatief. Als we onszelf die ruimte geven, zien we dat armoede structureel verbonden is met de soort geld en dat we voor een effectieve aanpak van armoede moeten omzien naar een ander soort geld als sturingsmechanisme. Als in Duitsland al tachtig procent van de mensen nettobetaler van rente is, kan je er zeker van zijn dat in arme gebieden dit percentage nog veel hoger ligt. De beruchte woekeraars, de “loansharks”, draaien hun hand er niet voor om een percentage rente per dág af te dwingen. In arme gebieden is voor de meeste mensen geld een ontzettend zeldzaam goedje, terwijl ondertussen enorm veel speculatief geld rond de wereld flitst. 6.3.2 Koopkracht wordt gestuurd en weggesluisd door koop op afbetaling (hoe brengen we dit meer onder de aandacht? Het is echt wereldschokkend hoe belangrijk dit is en hoe niemand het nog ziet) Het kopen op afbetaling heeft in arme gebieden een ongekende vlucht genomen en is zo dominant geworden, dat het inmiddels ontwikkeling in veel arme gebieden onmogelijk maakt en daarmee armoede onuitroeibaar maakt. Dat komt doordat kopen op afbetaling zo geperfectioneerd is dat daarmee de besteding van bijna alle (toch al te beperkte) koopkracht van te voren wordt vastgelegd op importen. Bestedingen die zonder dit systeem van afbetaling minder prioriteit zouden kunnen krijgen, eisen nu de koopkracht op. Een bepaald soort industriële producten, zoals witgoed en elektronica, krijgen prioriteit ten koste van lokale aankopen. Niet omdat deze producten echt belangrijker zijn dan bijvoorbeeld lokaal geproduceerde diensten, maar domweg omdat deze producten via een slim systeem van afbetalingen de competitie winnen. De winkelketens die kopen op afbetaling kunnen organiseren, krijgen zo de kans koopkracht te claimen zelfs voordat ze verdiend is. Omdat de klanten te arm zijn om onderpand te hebben, werkt dit soort krediet vooral als er een onderpand teruggehaald kan worden. En zo verschuift de consumptie weg van lokale dienstverleners. Dit tamelijk nieuwe fenomeen blokkeert de mogelijkheid voor lokale ondernemingen om mee te dingen naar de aanwezige koopkracht. De koopkracht is immers al vergeven voordat ze werkelijk in de gemeenschap arriveert. De diversificatie in armere gemeenschappen verzwakt hierdoor verder en daarmee de specialisatie, die het hart is van menselijke economische vooruitgang. Voor veel landen en regio’s betekent dit sturingsmechanisme een einde aan alle hoop op ontwikkeling. Het is zo’n overheersend fenomeen geworden dat het bovenaan de agenda van het ontwikkelingsdebat zou moeten staan. Elke moderne ontwikkelingsstrategie moet hierop een antwoord zien te vinden.
Kopen op afbetaling voor de armen Het bizarre is dat arme mensen, die geen formele lening kunnen krijgen, nog steeds spullen op krediet kunnen kopen. Handige verkopers weten zelfs winst te maken met kredieten waarvan ze van te voren weten dat de cliënten ze op een bepaald moment niet meer kunnen terugbetalen. De truc is om klanten hele hoge rentes in rekening te brengen en een lage maandelijkse aflossing. Ongeschoolde kopers kijken niet naar wat zij uiteindelijk in totaal betalen, maar focussen zich alleen op wat zij maandelijks kwijt zijn. Via die maandelijkse betalingen betalen ze uiteindelijk bedrag dat zo groot is dat een normale lening met gewone rente al lang afgelost zou zijn. Maar omdat er nauwelijks afgelost is, blijven deze kopers tot aan hun nek in de schulden. Sommige bedrijven hebben een strategie waarmee ze kopers verslaven door ze telkens halverwege de afbetaling een ander, duurder product tegen afbetaling aan te bieden. Vervolgens betalen de kopers door aan het eerste product en aan het nieuwe product. Zodra het tweede product bij de klant is, promoot de verkoper een nog duurder product. Zo houdt het bedrijf de klant aan de haak en vergeet die te kijken wat hij eigenlijk netto betaalt voor de geleverde producten. Halverwege de afbetalingen van product zoveel gaat het dan definitief mis. Het laatste en soms het voorlaatste product worden teruggevorderd en op de tweedehands markt verkocht. Vanwege de hoge rentebetalingen zijn feitelijk alle producten al ruimschoots betaald.
6.3.3 Koopkracht verdwijnt naar buitenlandse merkartikelen Lokale ondernemers hebben nog meer handicaps in hun slag om de koopkracht. En wel doordat reclame en media aandacht de buitenlandse merkartikelen pushen, ten koste van de lokale producten. Research2 toont aan dat arme gemeenschappen (wijken), die zelfs niet genoeg geld hebben om in hun basisbehoeften te voorzien, nog steeds een behoorlijk bedrag uitgeven aan luxe goederen, zoals Nike schoenen, Oakley zonnebrillen, Hermes tassen, Barcelona shirts, enzovoorts. In onze moderne cultuur met alle massacommunicatie wordt koopgedrag centraal gestuurd. Bovendien zijn in arme regio’s uitingen van materiële rijkdom misschien nog wel meer statusverhogend dan elders. Maar ondertussen is de aanschaf van deze merkartikelen weer een mechanisme dat koopkracht wegzuigt uit arme gemeenschappen. Dit fenomeen is des te schrijnender op plaatsen waar arme mensen nabij rijke wonen. Zoals in de randen van de grote steden waar arme mensen sterker dan op het platteland worden geconfronteerd hoe rijken leven. In een wereld, die snel verstedelijkt, belemmert dit de ontwikkeling in de arme wijken en wordt het risico van een permanente onderklasse groot. 6.3.4 Rijkeren spenderen elders In de meeste arme gemeenschappen bestaan verschillende gradaties van armoede. Niet iedereen is arm. Het grootste deel van de koopkracht is geconcentreerd bij een paar mensen. Voor de lokale economie, voor lokaal ondernemerschap is het dus essentieel wat deze mensen met hun geld doen. Kopen zij lokaal geproduceerde producten of diensten? Of kopen ze auto’s, beveiligingsapparatuur, airco’s et cetera, van ver over zee?
Tweehonderd jaar geleden kochten de rijken in Europa vooral lokaal geproduceerde goederen en maakten ze gebruik van lokale diensten. Ze hadden ook weinig alternatieven. Ze woonden in grote huizen met een grote staf van bedienden. In die situatie verspreidde de koopkracht zich en bood ruimte aan ontwikkeling van lokaal ondernemerschap. De specialisatie nam toe en de welvaart groeide, ook in de breedte. Maar de tijden zijn veranderd. De rijkere mensen in arme gebieden zijn voornamelijk geïnteresseerd in producten en diensten die uit de geïndustrialiseerde rijke wereld komen. Daardoor wordt hun koopkracht vaak buiten de lokale gemeenschap besteed en is verloren voor lokale ondernemers. Dit heeft een zeer groot negatief effect op de lokale ontwikkeling omdat die rijke mensen dikwijls alle koopkracht in hun gemeenschap naar zich toe zuigen door woekerleningen, als zakenman, huurbaas, et cetera. Voor alle duidelijkheid: het is in principe geen probleem dat koopkracht uit een gemeenschap wegvloeit. Het probleem is dat dit niet moet gebeuren voordat het ongebruikte potentieel in de gemeenschap is geactiveerd. Er is dus – afgezien van het milieuargument ‐ op zich niks mis mee, als het geld op de wereldmarkt besteed wordt voor aankopen, als dit maar gebeurt nádat het geld de gelegenheid gehad heeft om de lokaal aanwezige potenties te helpen ontplooien.
6.3.5 Geld circuleert nauwelijks In de economische theorie identificeert Irving Fisher in zijn berekening van de beschikbaarheid van geld de hoeveelheid geld met de snelheid van circulatie. Als er al weinig geld beschikbaar is, zoals het geval is in arme regio’s, wordt het niveau van economische activiteit afhankelijk van het aantal keren dat het geld van hand tot hand gaat om te bemiddelen tussen productieve en commerciële activiteiten in een bepaalde periode. Als de koopkracht arme gebieden te snel verlaat, is er daarom een serieus probleem van onderbenutting van de potenties. Het verhogen van het aantal keren dat geld gebruikt wordt binnen de gemeenschap (de zogenaamde multiplier), is daarom een sleutelelement in het gevecht tegen armoede. Vanuit het Social TRade idee is dit minstens zo belangrijk als het vergroten van de exportinkomsten, of als van de beschikbaarheid van krediet. Geld circulatie in de jungle STRO bestudeerde in het eerste decennium van deze eeuw de mogelijkheden om de lokale economie een impuls te geven in het Mosquito kustgebied in Honduras. Die regio is zo bijzonder omdat ze extreem geïsoleerd ligt. En bovendien – de naam Mosquito zegt het al – het is ook geen regio waar je voor je plezier heen gaat. De meeste input van buiten komt daar van drugsvliegtuigjes die pakken drugs in de jungle droppen en lokale krachten huren om die drugs vandaar naar wachtende schepen te brengen. Opmerkelijk was dat het papiergeld dat daar gebruikt werd tot op de draad versleten was. Een teken dat het oneindig veel gebruikt was zonder langs een bank te komen. Zo’n situatie is het ander uiterste, want ontwikkeling ontstaat als het geld de lokale economie zich helpt organiseren, en dan handel met de buitenwereld organiseert en de voordelen daarvan binnen de gemeenschap brengt.
6.3.6 Consument mist informatie over het effect van zijn keuzes op zijn toekomstige inkomen. Er is nog een structurele met geld verbonden oorzaak van armoede. Die reden is wat lastiger uit te leggen dan het effect van het kopen op afbetaling. De individuele consument spendeert namelijk zijn/haar geld op basis van informatie over prijs en kwaliteit van het product. Dat vinden we heel logisch, maar is dat ook zo? Als de consument een echte “homo economicus” is, zou hij/zij toch ook graag willen weten hoe zij/hij het effect op zijn/haar toekomstig inkomen zo groot mogelijk kan maken? Maar in de praktijk is er geen informatie beschikbaar over het inkomenseffect en blijft dat volkomen buiten beschouwing. Het is onthullend om te ontdekken dat de economische wetenschap met de aanname werkt dat dit inkomenseffect er uiteindelijk niet is, vanwege een perfecte wereldhandel. Dit is een ideologisch concept, gebaseerd op de positie van de rijke consument, maar het gaat bepaald niet op voor de arme consument. Die krijgt een gebrek aan koopkracht hard voor de kiezen, in zijn rol als ondernemer of als employee van een lokaal bedrijf of van de overheid die betaald wordt vanuit de belastinginkomsten dankzij bedrijvigheid. Daarom moet een consument in een arm gebied kunnen meewegen bij het besteden van zijn/haar geld, welk deel van dat geld op den duur zal terugkeren als inkomen. Een geldsysteem dat de consument niet van deze informatie voorziet levert geen optimale uitkomsten voor arme mensen. De beste combinatie van kwaliteit en prijs EN van toekomstig inkomen is voor hen te belangrijk om geen acht op te slaan. Maar in de praktijk ontbreekt die informatie en kan de consument toekomstig inkomen geen rol in zijn/haar koopgedrag laten spelen. Dan richt het koopgedrag zich alleen op prijs, “imago” en kwaliteit en vloeit onnodig veel koopkracht te vroeg weg uit de lokale kringloop van arme gebieden. Overigens zijn er nog twee problemen zelfs als een bewoner van een arm gebied zou weten welke aankoop het gunstigste overall effect heeft op kwaliteit/prijs en toekomstig inkomen. De eerste is vrij simpel: een iets duurder product kopen omdat je dat in de toekomst een hoop meer geld oplevert aan inkomen is een verstandige investering. Maar wel een investering. En erg arme mensen kunnen zich het niet permitteren om nu meer te betalen, om in de toekomst beter af te zijn. Ook zal de meest calculerende bewoner er op gaan gokken dat alle medebewoners van zo’n gebied die investering doen en dat die daarvan meeprofiteert. En dan is het in het hier en nu erg aantrekkelijk om dat zelf niet te doen en zelf wel het buitenlandse product te kopen. Een typisch voorbeeld van een prisoner dilemma dat er uiteindelijk op uit kan draaien dat een hele gemeenschap tegen het eigen belang in koopt.
6.4.1 Hoe komt een arm gebied uit een permanente depressie ? In de jaren ‘30 werd de crisis die in 1928 begonnen was, gaandeweg een depressie. De productiemogelijkheden werden steeds minder benut, domweg doordat er geen kopers waren. Fabrieken werden gesloten en mensen werden bang en gingen nog minder uitgeven om meer te kunnen sparen. Hoe minder er werd uitgegeven, des te meer bedrijven sloten hun poorten. De ellende gaf ruimte aan Hitler en uiteindelijk trokken de oorlogsuitgaven de wereld uit de depressie. Dit horrorscenario was in eerste jaren van de kredietcrisis voor de westerse overheden reden om in een vroeg stadium honderden miljarden uit te lenen en uit te geven. Ook in
goede tijden is krediet een belangrijke bron van koopkrachtige vraag in rijke landen. Krediet voor bedrijven levert naast koopkracht ook nog eens de mogelijkheid om te investeren in efficiëntere productie. Overheidsinjecties gericht op een snelle impuls van de koopkrachtige vraag door extra geld in omloop te brengen werken in een arm land of een arme streek niet. Dit soort stimuleringsprogramma’s zal niet de eigen economie stimuleren, doordat die koopkracht direct naar de wereldmarkt wegvloeit. En in dat geval heeft de overheid dus ook geen kans het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen via extra belastingen, die ontstaan als er extra geld in de economie circuleert. Binnen het huidige geldsysteem staan arme landen voor een onmogelijke keus tussen meedoen in het internationale circuit, of zich te isoleren en de werkloosheid aanpakken. De economische theorie die uitgaat van het huidige soort geld laat zien dat optimaliseren van de binnen‐ en buitenlandse aspecten van de economie domweg niet te combineren vallen. Prof. Mundell spreekt van de incompatible triangle. Deze constatering heeft niet geleid tot een vergrote inzet om de ‘spelregels’ van de economie en de afspraken rond het geldsysteem te veranderen. Kennelijk legt de ellende van de armoede ver weg niet genoeg gewicht in de schaal. Arme gemeenschappen blijven zo gevangen in een permanente depressie. Met als gevolg een permanente verspilling van menselijk potentieel en de daarbij behorende lethargie. Hoe lang blijven we een geldsoort accepteren die systematisch armoede veroorzaakt door een tekort veroorzaakt aan lokaal circulerend geld in arme gebieden?
6.4.2 Nieuw geld aantrekken is zeer kostbaar en geld scheppen is bijna onmogelijk De manier waarop rijke landen opkomende depressies bestrijden is door krediet goedkoper te maken. Dat moedigt in een rijk land de private sector aan nieuw geld te lenen en door dit extra geld een crisis te bestrijden. Centrale banken van arme landen die vastzitten in een permanente depressie hebben deze optie niet. Zij kunnen zich niet permitteren om nieuw geld te creëren, omdat deze gebieden al overladen zijn met schulden. Er is weinig onbelast onderpand meer en de competitie voor het beetje koopkracht dat er is, is zo groot dat een bank niet snel kan verwachten dat nieuwe leningen terugverdiend kunnen worden. Arme gebieden hebben daardoor ook geen toegang tot dit middel om een crisis te bestrijden. Arme gebieden hoeven ook niet te rekenen op extra geld door extra kredieten van commerciële buitenlandse banken. Deze verwachten (terecht) dat de crediteuren niet in staat zijn genoeg te verdienen binnen de “arme” gemeenschap om aflossing en rente te betalen. Er circuleert domweg te weinig koopkracht, zodat kleine ondernemingen niet genoeg geld in de markt kunnen vinden om terug te betalen, de risico’s te dekken en het profijt te genereren dat de bank eist.
6.5 Andere manieren om koopkracht aan te trekken Omdat de overheid geen extra koopkracht in omloop kan brengen en ook nieuwe leningen bieden geen oplossing, wordt gezocht naar andere manieren om koopkracht van buiten aan
te trekken. Arme landen geven dan enorme voordelen aan investeerders van buiten die een nieuwe fabriek willen vestigen. Of ze investeren in het aantrekken van koopkracht middels toerisme. Weer andere verkopen in rap tempo hun natuurlijke hulpbronnen op de wereldmarkt. De hamvraag is dan of de extra koopkracht daadwerkelijk ter beschikbaar komt voor lokale ondernemers. Immers koopkracht die direct gebruikt wordt voor aankoop van geïmporteerde producten en diensten biedt lokale ondernemingen maar weinig soulaas en versterkt de lokale economie niet. Daarom is het vervolg belangrijk: hoe vaak zal de koopkracht lokaal gebruikt worden om te kopen en te produceren?
6.6 Tot slot: Social Trade richt zich op lokale koopkracht Zodra we ons focussen op het gebrek aan koopkracht voor mensen met ondernemerskwaliteiten in arme gemeenschappen, begrijpen we hoe rampzalig het geldsysteem is voor arme mensen. Het sturingsmechanisme “geld” vormt een schier onoverkomelijke hobbel om ontwikkeling in arme gebieden op gang te krijgen. Vanuit dit gezichtspunt is armoede niet een wrede wending van het lot voor hen die er ongelukkig genoeg in geboren zijn, maar het gevolg van een keuze voor een bepaald soort geld, uit eigen belang of domheid. In elk geval van het niet langer nadenken over een keuze die vroeger is gemaakt. Want arme gebieden hebben echt belang bij een geldsysteem dat ook hen voldoende koopkracht laat. Social Trade zoekt nieuwe geldsoorten die het gebrek aan koopkracht kunnen aanpakken. De richting van onze zoektocht is om nieuwe koopkracht te laten ontstaan door het mobiliseren van aanwezig ‘dood’ kapitaal en deze en de reeds aanwezige koopkracht eerst optimaal binnen een gemeenschap te gebruiken, voordat er externe aankopen mee worden gedaan. Zo heeft de gemeenschap de kans om meer van haar potentieel aan te spreken voordat die koopkracht uit het land of de regio verdwijnt. Sommige van STRO’s innovaties, ontwikkeld voor arme gebieden, kunnen zelfs gebruikt worden in rijke gebieden waar een crisis problemen brengt of waar een regio in de problemen komt. Dit geldt zelfs voor landen binnen de Eurozone. In de volgende hoofdstukken leest u meer over de STRO‐research naar oplossingen om meer koopkracht in arme gebieden te krijgen en om tegelijkertijd het milieu daarvan te laten profiteren.