Vergrijzing en ouderenzorg in beeld – deel 1 Naïma Regueras en Rebekka Verniest, departement Onderzoek en Ontwikkeling
Samenvatting Dat de Belgische bevolking vergrijst, is geen nieuws. Tussen 2013 en 2030 zal het aandeel van de 65-plussers in de totale bevolking toenemen van bijna 18 % tot ruim 22 %. Nog sterker is de vergrijzing binnen de vergrijzing waarbij het aantal 80-plussers zal toenemen van 5,3 % tot 6,3 %. Deze vergrijzing zet zich het sterkst door in Vlaanderen, terwijl Brussel na een verjonging de eerste jaren, pas vanaf 2020 zal vergrijzen. De vergrijzing zal het aantal personen met langdurige aandoeningen en afhankelijkheidsproblemen doen toenemen waardoor ook de vraag naar zorg en ondersteuning zal stijgen. Dit roept meteen de vraag op naar de betaalbaarheid van de zorg in de toekomst. Bij ongewijzigd beleid zullen de totale publieke uitgaven voor gezondheidszorg immers oplopen van 8,2 % in 2013 tot meer dan 10 % vanaf 2030. Het is duidelijk dat er politieke keuzes gemaakt moeten worden, zeker met het oog op het behoud van een sterke sociale bescherming. Deze uitdaging stelt zich nog sterker na de zesde staatshervorming waardoor de bevoegdheden van de regionale overheden, zeker op het vlak van ouderenzorg, gevoelig zijn uitgebreid. Door eerdere hervormingen waren zij al bevoegd voor de zogeheten persoonsgebonden aangelegenheden en voor een stuk voor de woonzorgcentra. Dit wordt nu uitgebreid met onder meer de financiering van de opvangstructuren en de organisatie van de eerstelijn. Hierdoor komt het zwaartepunt, zeker voor ouderenzorg, definitief bij de regionale overheden te liggen. In principe zijn dit de gemeenschappen, maar door onderlinge akkoorden gaat het in Wallonië om het Waals Gewest. Voor Brussel geldt een bijzondere regeling waarbij rekening wordt gehouden met het taalregime van een voorziening om te bepalen wie bevoegd is. Naar gelang de situatie gaat het om de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). De verwachting is dat meer homogene bevoegdheidspakketten zullen leiden tot een meer samenhangend beleid. Niettemin behoudt de federale overheid nog een reeks bevoegdheden waardoor ook in de toekomst overleg en samenwerking noodzakelijk zullen zijn. Onder meer als gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen, maar ook vanuit de wens om steeds meer in te spelen op specifieke wensen en noden, is het aanbod aan zorg en ondersteuning vandaag sterk gediversifieerd. Ouderen kunnen een beroep doen op een zeer brede waaier van voorzieningen en diensten zowel in de thuiszorg als in de (semi)residentiële zorg. Er is medische zorg, paramedische zorg en ondersteuning op diverse domeinen zoals persoonsverzorging, huishoudhulp, praktische ondersteuning en algemene ondersteuning. Er is ook een specifiek aanbod rond bepaalde doelgroepen zoals personen met dementie of psychische problemen of palliatieve patiënten. Omdat deze sterke versnippering een gevaar kan zijn voor samenhangende zorg en continuïteit, zijn er ook structuren uitgebouwd voor een meer gecoördineerd aanbod en voor overleg en samenwerking. Ook op het niveau van de verschillende overheden zijn er structuren voor onderling overleg. Ten slotte is de sector ouderenzorg de voorbije jaren zeer dynamisch gebleken en zijn er heel wat innovatieve initiatieven tot stand gekomen. Sleutelwoorden: vergrijzing, ouderenzorg, thuiszorg, woonzorgcentra, staatshervorming
CM-Informatie 258 • december 2014
17
1. Inleiding
2. De vergrijzing in België: stand van zaken
De bevolking vergrijst en dat plaatst onze samenleving voor enkele grote uitdagingen zowel op het vlak van gezondheidszorg als op financieel vlak. Maar ook heel wat andere beleidsdomeinen zoals huisvesting, opleiding en tewerkstelling ondervinden de impact van een vergrijzende bevolking. In deze eerste, descriptieve bijdrage belichten we het fenomeen van de vergrijzing aan de hand van een aantal cijfers. De aandacht gaat naar de demografische evolutie, de evolutie van de afhankelijkheidsgraad en de impact op de totale uitgaven voor gezondheidszorg. Een vergrijzende bevolking leidt met zekerheid tot een stijgende vraag naar langdurige zorg en ondersteuning. Daarom zoemen we in het derde deel van dit artikel in op het ruime aanbod aan zorg en ondersteuning waarop ouderen een beroep kunnen doen. De nadruk zal liggen op de diversiteit, zonder de ambitie om exhaustief te zijn. En omdat dit beeld sterk beïnvloed wordt door de bevoegdheidsverdeling over ouderenzorg, wordt vooraf even toegelicht welke overheden een rol spelen. In een tweede bijdrage, in een volgend nummer van CMinformatie, zal dieper worden ingegaan op enkele grote uitdagingen die zich op het vlak van ouderenzorg de komende jaren stellen.
2.1. Demografische perspectieven In 2013 was 17,7 % van de Belgische bevolking ouder dan 65 jaar en 5,3 % ouder dan 80 jaar. Van nu tot 2030 zouden die percentages nog moeten stijgen tot respectievelijk 22,6 % en 6,3 %. Vandaag zijn er dus bijna 2 miljoen Belgen 65 jaar of ouder. Dat zullen er bijna 2,7 miljoen zijn in 2030 en 3,2 miljoen in 2060. Als die vaststelling op zich de verantwoordelijken voor ons pensioenstelsel en gezondheidszorgsysteem al bezorgd maakt (die bovendien al hebben beslist om de wettelijke pensioenleeftijd op te trekken tot 67 jaar), doet er zich op ons grondgebied nog een ander fenomeen voor, met name dat van de vergrijzing binnen de vergrijzing. Immers zal niet alleen het aantal oudere personen toenemen, maar zal ook het aantal hoogbejaarden naar verhouding sneller stijgen. Als er vandaag meer dan 580 000 Belgen ouder zijn dan 80 jaar, zijn er dat in 2030 770 000 en in 2060 1,2 miljoen. Het aantal ouderen stijgt echter niet in heel het land op dezelfde manier. Van de drie regio’s zal Vlaanderen immers het meest worden beïnvloed door de vergrijzing van de bevolking, met Wallonië net daar onder. In Brussel zou het aandeel van personen ouder dan 65 jaar daarentegen moeten verminderen tussen nu en 2020 om daarna progressief te stijgen (zie figuur 1). Uit dezelfde figuur blijkt dat de vergrijzing zich tot 2040 sterk zal blijven doorzetten en zich tussen 2040 en 2060 zal stabiliseren.
Figuur 1: Evolutie van het aantal personen ouder dan 65 jaar ten opzichte van de totale bevolking (2013-2060)
30,0% 25,0% 20,0% België Brussel Wallonië Vlaanderen
15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
2013 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060
Bron: ADSEI – Planbureau
18
CM-Informatie 258 • december 2014
Figuur 2: Evolutie van het aantal personen ouder dan 80 jaar ten opzichte van de totale bevolking (2013-2060)
12,0% 10,0% 8,0% België Brussel Wallonië Vlaanderen
6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
2013 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060
Bron: ADSEI – Planbureau
Als rechtstreeks gevolg van de hogere levensverwachting (in 2013 was dat 78 jaar voor mannen en 81,3 jaar voor vrouwen) en van de naoorlogse babyboom, zal de groep 80-plussers vanaf 2025 snel in aantal toenemen. Weer zal dit aandeel in Vlaanderen het snelst stijgen, gaande van 5,5 % in 2013 naar meer dan 8 % in 2035 en 11,3 % in 2060. Wallonië volgt dezelfde lijn, maar het aandeel 80-plussers zal over de hele periode lager zijn dan in Vlaanderen. In Brussel zal het aandeel 80-plussers tussen nu en 2025 afnemen. Deze daling betekent echter niet dat er minder hoogbejaarden zullen zijn, maar dat het aandeel jongere personen in verhouding sneller zal stijgen.
2.2. Afhankelijkheid Terwijl algemeen wordt aangenomen dat de hogere levensverwachting in ons land gepaard gaat met een langer leven in goede gezondheid1, zal een toename van het aantal ouderen zonder enige twijfel ook betekenen dat het aantal afhankelijke personen stijgt, zij het niet in verhouding, dan wel in absolute waarde. Het is echter zelfs vandaag nog moeilijk om precies in te schatten hoeveel afhankelijke personen er zijn die hulp of zorgverlening nodig hebben, en dat om verschillende redenen. In eerste instantie omdat er zoveel verschillende vormen van hulp- en zorgverlening zijn
(thuisverpleging, gezinshulp, huishoudhulp, ziekenoppas, ...) en omdat alle informatie betreffende die verschillende vormen van zorgverlening (bijvoorbeeld het aantal zorgbehoevenden) niet in één databank is verzameld. Om die informatie in rekening te kunnen nemen, moeten er dus verschillende informatiebronnen aan elkaar gelinkt worden. Ten tweede omdat niet alle afhankelijk wordende personen beroep doen op dat soort diensten, om verschillende redenen (gebrek aan middelen en informatie, verzorging door naasten …) Bepaalde cijfers kunnen wel verduidelijken hoe vaak bepaalde zorgverleningsdiensten worden gebruikt, in het bijzonder: thuisverpleging en woonzorgcentra. Op 31 juni 2011 woonden er meer dan 122 000 personen in een woonzorgcentrum, waarvan bijna 66 000 in Vlaanderen, ruim 42 000 in Wallonië en 13 000 in Brussel2. Over het algemeen zijn er meer vrouwen in de woonzorgcentra dan mannen, gemiddeld drie keer meer. Het merendeel van de bewoners is ouder dan 85 jaar (62,2 % in Brussel, 57,8 % in Wallonië en 62,7 % in Vlaanderen). Daarentegen zijn mannen in woonzorgcentra vaak jonger dan vrouwen (46,5 % mannen ouder dan 85 in Vlaanderen, 47,6 % in Brussel en 37,4 % in Wallonië). Wat betreft thuisverpleging deden er in Vlaanderen op 31 juni 2011 bijna 118 000 personen ouder dan 65 jaar een beroep hierop, in Wallonië meer dan 43 000 en in Brussel meer dan 6 000, in totaal dus 169 000 zorgbehoevenden3. In het algemeen
1
Het aantal jaren dat men zonder beperkingen of invaliditeit het dagelijkse leven heeft geleid
2
IMA-studie: «Prise en charge des personnes dépendantes à Bruxelles et en Wallonie: état des lieux et évolution sur la période 2004-2011»
3
IMA-studie: “Transitie naar meer residentiële ouderenvoorziening in het Vlaamse Gewest”.
CM-Informatie 258 • december 2014
19
zijn personen die genieten van thuisverpleging jonger dan bewoners van woonzorgcentra (ongeveer 75 % van de mannen en meer dan 60 % van de vrouwen is jonger dan 85 jaar). Wat betreft andere vormen van zorgverlening (gezinshulp, huishoudhulp, ziekenoppas) bestaat er geen unieke databank met het totaal aantal personen dat van dit soort diensten geniet. Het zijn op dit moment immers de Gemeenschappen en Gewesten die hiervoor bevoegd zijn en deze diensten subsidiëren; het gaat niet om door het RIZIV erkende prestaties. In haar jaarlijks activiteitenverslag schat ‘la Fédération d’aide et de soins à domicile’ (FASD) dat ze in 2013 aan meer dan 26 000 personen in Wallonië en Brussel hulp heeft verleend. In hetzelfde jaar bood de vzw Familiehulp hulp aan meer dan 80 000 personen in Vlaanderen en Brussel. Volgens de gezondheidsenquête van 2008, gaf 34 % van alle Belgen ouder dan 75 jaar aan in de loop van de 12 maanden voor de enquête
beroep te hebben gedaan op thuishulpverlening4. Dat cijfer verschilt van gewest tot gewest, is het hoogst in Vlaanderen (bijna 40 % voor mannen en meer dan 45 % voor vrouwen) en ongeveer gelijk in Brussel en Wallonië (ongeveer 15 % van de mannen en iets minder dan 25 % van de vrouwen ouder dan 75 jaar). In veel gevallen doen afhankelijke personen geen of slechts in beperkte mate beroep op die diensten en worden ze verzorgd door mensen uit hun omgeving. Informele hulp is een essentiële schakel in de zorg voor afhankelijke personen. Vanaf 80 jaar krijgt immers meer dan 40 % van de mannen en vrouwen in Brussel en Wallonië hulp van op zijn minst een naaste5. Naar schatting een tiende van de bevolking helpt een naaste, dat zijn 660 000 mensen in Vlaanderen en 440 000 in de federatie Brussel-Wallonië6. Zonder hulp van naasten zouden talloze afhankelijke personen nog meer beroep moeten doen op
Figuur 3: Verdeling van de begroting voor sociale zekerheid tussen de verschillende takken
50,0% 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
20
2000 2006 2012
Gezondheidszorg en uitkeringen
Werkloosheid
Pensioenen
Kinderbijslagen
Arbeidsongevallen en beroepsziekten
RSVZ (Pensioenen, kinderbijslagen, faillissementsverzekering)
4
De gezondheidsenquête werd in 2013 bijgewerkt, maar jammer genoeg worden de resultaten betreffende thuiszorg pas in maart 2015 gepubliceerd.
5
Bron: enquête SHARE 2011
6
Bron: Memorandum vzw Aidants proches
CM-Informatie 258 • december 2014
professionele diensten of woonzorgcentra, waardoor de tekorten aan personeel, financiële middelen of infrastructuur waar professionals in de sector nu al mee kampen, nog groter zouden worden. Zich bewust van de moeilijkheden waarmee informele zorgverleners te kampen kunnen hebben, hebben bepaalde organisaties, zoals de mutualiteiten, een hulp- en ondersteuningsaanbod uitgewerkt (informatie, respijtzorg, oppas ...) voor mensen die hun naasten helpen (zie verder).
2.3. Invloed van de vergrijzing op de uitgaven voor gezondheidszorg Het is al lang geen geheim meer dat de vergrijzing van de bevolking een aanzienlijk effect heeft op onze samenleving in het algemeen en op de financiering van ons sociale zekerheidstelsel in het bijzonder. Op dat vlak zal de gezondheidszorg samen met de pensioenen het ergst getroffen worden. Al in de voorbije jaren stegen de uitgaven voor gezondheidszorg aanzienlijk, en vormen ze tegenwoordig het grootste deel van de begroting voor sociale zekerheid (figuur 3). Maar terwijl tot
vandaag een zeer groot deel van de stijging van de uitgaven kon worden toegeschreven aan een reeks niet-demografische factoren (inflatie, meer door het RIZIV vergoede prestaties, technologische innovaties op medisch vlak, gedragswijzigingen ...) zou het ‘gewicht’ van de vergrijzing op de uitgaven voor gezondheidszorg in de komende decennia moeten toenemen. De hoofdreden is het verband tussen het bedrag van de uitgaven en de leeftijd van de begunstigden (figuur 4). Uitgaven voor gezondheidszorg hebben immers de neiging om te stijgen met de leeftijd (meer chronische zorg, meer hospitalisaties, geneesmiddelen ...). Als het aantal ouderen toeneemt, is het dus logisch dat de uitgaven voor gezondheidszorg bij een onveranderd beleid ook blijven stijgen. De gezondheidszorg vormt op dit moment bijna 11 % van ons BBP waarvan 8,2 % ten laste is van de overheden. Volgens de schattingen van het Planbureau7 zou dat laatste cijfer van 8,2 % in 2013 moeten stijgen tot 10,1 % in 2030, 10,9 % in 2040 en dan terug dalen tot 10,3 % in 2060.
Figuur 4: Uitgaven van de ziekte- en invaliditeitsverzekering op basis van de leeftijd, CM-leden 2013
Totale en gemiddelde ZIV-uitgaven voor CM leden in 2013, volgens leeftijd en geslacht V Totale uitgaven V Gemiddelde uitgaven
18.000 16.000
140.000.000
14.000
120.000.000
12.000
100.000.000
10.000
80.000.000
8.000
60.000.000
6.000
40.000.000
4.000
20.000.000
2.000
1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99 101
Totale uitgaven (euro)
160.000.000
M Totale uitgaven M Gemiddelde uitgaven
Gemiddelde uitgaven (euro)
180.000.000
0
Leeftijd
7
Studiecommissie voor de vergrijzing: rapport juli 2014.
CM-Informatie 258 • december 2014
21
Dat werpt talloze vragen op. De eerste is hoe de overheid in de toekomst de kosten voor een kwalitatieve gezondheidszorg die voor iedereen toegankelijk is, zal kunnen blijven dragen. En vooral ook: hoe kan de zorg voor steeds meer afhankelijke personen verzekerd blijven?
volgende editie van CM-Informatie zal worden gepubliceerd. In afwachting overlopen we de verschillende vormen van zorgverlening die in ons land bestaan nog even, namelijk thuiszorg en (semi-)residentiële zorg.
Betreffende de kwestie van financiering zal er een echte wil van de politici nodig zijn om financieringsmiddelen voor de gezondheidszorg te vinden zonder in de val van privatisering terecht te komen. Ten eerste zullen er verschuivingen van de middelen binnen de begroting voor gezondheidszorg zelf nodig zijn om een gezondheidsbeleid op poten te zetten dat voldoet aan de nieuwe behoeften van de bevolking (in essentie zo lang mogelijk langetermijnszorg buiten de ziekenhuizen). Ons gezondheidszorgsysteem berust immers nog te veel op acute en dure zorgverlening en er zijn nog niet genoeg alternatieven ontwikkeld (revalidatie-, herstel-, opvangcentra, kortverblijf, ...). Ten tweede pleit CM, bovenop een betere toewijzing van de middelen waarover we beschikken, voor een uitbreiding van de financieringsbronnen van de sociale zekerheid in zijn geheel, bijvoorbeeld door de algemene sociale bijdrage in te voeren, die wordt geheven op het geheel van de inkomsten van belastingsbetalers en niet alleen op de lonen.
3. Bevoegdheidsverdeling inzake ouderenzorg
Bij de uitdaging van de omvang van middelen, komt ook deze van de 6e staatshervorming en de overdracht van de bevoegdheden naar de Gemeenschappen en Gewesten. Vanaf 1 januari 20158 zal er een reeks bevoegdheden die tot nu werden gefinancierd door de federale overheid en rechtstreeks van invloed zijn op het beleid voor de gezondheid van ouderen, worden overgedragen naar de Gemeenschappen en Gewesten. In dat pakket overgedragen bevoegdheden zitten in het bijzonder de sector van de woonzorgcentra, een deel van de revalidatieconventies, bevoegdheden met betrekking tot de eerstelijnsorganisatie, geestelijke gezondheidszorg en preventie. In de toekomst zouden die bevoegdheden niet meer kunnen rekenen op een federale financiering uit een model gebaseerd op solidariteit tussen alle Belgen. Tegenover die uitdagingen wordt vaak voorgesteld om er bij voorkeur voor te kiezen om weinig afhankelijke mensen thuis te laten wonen als oplossing om de stijgende uitgaven te controleren. Maar is dat ook zo eenvoudig? En is het ook echt minder duur? Er is een nijpend tekort aan gegevens om hier een oordeel over uit te spreken. Maar los van de vraag of het minder duur is, kunnen we bevestigen dat de meerderheid van de ouderen liever zo lang mogelijk thuis wil blijven wonen, in goede omstandigheden. Het is dus nodig om de organisatie van ons gezondheidssysteem te herzien door het meer te richten op de ambulante zorg- en hulpverlening. Maar is dat mogelijk? Met welke obstakels kampen die sectoren nu al? Het antwoord op die vraag vormt het tweede deel van dit artikel, dat in een
8
22
Aanbieders van zorg en ondersteuning zijn steeds meer rekening gaan houden met specifieke wensen en noden van zorgbehoevenden. Dit verklaart de zeer brede waaier van zeer uiteenlopende vormen van zorg en ondersteuning waarover ouderen momenteel beschikken. Het gaat zowel om formele als informele zorg, residentiële, semi-residentiële en thuiszorg, medische en paramedische zorg en allerlei andere ondersteuningsvormen. Elke voorziening of dienst probeert vanuit haar perspectief een antwoord te bieden op één of meerdere noden. Een deel van het aanbod richt zich specifiek tot ouderen, andere voorzieningen en diensten zijn algemeen toegankelijk, maar worden zeer frequent door ouderen geconsulteerd. Ook is er een specifiek aanbod voor bepaalde doelgroepen zoals palliatieve patiënten en personen met dementie. Verder in dit artikel wordt een breed overzicht gegeven van deze woon- en zorgmogelijkheden. Hierbij vallen ook de regionale verschillen in het aanbod op. Deze zijn het gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen waarbij een deel van de bevoegdheden van het federale beleidsniveau is overgedragen naar Gewesten en Gemeenschappen. Elke regionale overheid kan daardoor eigen accenten leggen in het ouderenzorgbeleid. Daarom willen we eerst even stilstaan bij de bevoegdheidsverdeling over ouderenzorg. Na een eerste beperkte staatshervorming in 1970, is het vooral door de tweede staatshervorming van 1980 dat de bevoegdheidsverdeling tussen de overheden een eerste keer ingrijpend wijzigde. Op dat moment worden de gemeenschappen onder meer bevoegd voor de ‘persoonsgebonden aangelegenheden’. Onder deze noemer valt ook een deel van de gezondheids- en welzijnszorg. In principe zijn het dus de gemeenschappen die de persoonsgebonden aangelegenheden uitoefenen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad geldt een bijzondere regeling. De Vlaamse en Franse Gemeenschap zijn er enkel bevoegd voor de zogenaamde ‘unicommunautaire instellingen’ of de instellingen binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten beschouwd worden als uitsluitend behorend tot de ene of de andere Gemeenschap. Voor de bicommunautaire instellingen ligt de bevoegdheid sinds 1989 bij de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC of COCOM). Nog belangrijk om te vermelden is dat door de Sint-
In werkelijkheid zijn de Gemeenschappen en de Gewesten sinds 1 juli 2014 bevoegd voor de overgedragen domeinen terwijl de betreffende budgetten vanaf 1 januari 2015 worden overgedragen.
CM-Informatie 258 • december 2014
Michielsakkoorden van 1992 een deel van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap in 1994 is overgedragen naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel (COCOF). Het gaat onder meer om de sleuteldomeinen van het gezondheids- en welzijnsgebied. Met de Sint-Emilie akkoorden is door de vier grote Waalse partijen intussen overeengekomen om dit ook voor de nieuw overgedragen bevoegdheden zo te organiseren. Na verdere staatshervormingen in 1988, 1993 en 2001, is het vooral door de recente zesde staatshervorming van 20112012, in voege sinds 1 juli 2014, dat de bevoegdheden op het vlak van gezondheidszorg een tweede keer grondig herschikt zijn. Met dit zogeheten Vlinderakkoord verschuift namelijk het zwaartepunt, zeker voor ouderenzorg, definitief naar de gemeenschappen. Tot voor de zesde staatshervorming waren de gemeenschappen al bevoegd voor het thuiszorgbeleid. Ze konden vrij diensten inrichten, de erkenningsnormen en -procedures vastleggen, de programmatie bepalen, de subsidiëring regelen. Zo heeft elke bevoegde regionale overheid een eigen reglementering uitgewerkt inzake gezinszorg. In de residentiële en semi-residentiële zorg, bijvoorbeeld in de woonzorgcentra, waren de gemeenschappen al bevoegd voor de erkenningsnormen van rustoorden voor bejaarden (ROB) en de eigenlijke erkenning, de sluiting en de subsidiëring van de investeringen van ROB’s en RVT’s. Door de recente hervorming verschuift ook de financiering van de verzorging in ROB, RVT, kortverblijf en dagverzorging naar de gemeenschappen. Ook de bevoegdheid voor de erkenningsnormen van RVT ligt voortaan bij de gemeenschappen. Het gaat hier om een budget van 2,425 miljard euro. De recente staatshervorming voorziet nog enkele bevoegdheidsoverdrachten binnen het domein ouderenzorg. De gemeenschappen verwerven immers ook de bevoegdheid over de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (THAB), de mobiliteitshulpmiddelen voor ouderen, de erkenning van de gezondheidsberoepen en de organisatie van de eerste lijn (o.a. GDT, LMN9 en palliatieve netwerken). Ook de sector van de dienstencheques, die voorziet in ondersteunende diensten aan huis, verhuist van het federale niveau naar de gewesten. Deze zesde staatshervorming speelt in op de al langer bestaande vraag naar meer homogene bevoegdheidspakketten. Het naast elkaar bestaan van federale en regionale personeelsnormen, overlappingen in het aanbod, het opsplitsen van de bevoegdheid over erkenningsnormen enerzijds en erkenningen anderzijds, … al deze zaken verhinderden in het verleden een coherent beleid. Men gaat er nu vanuit dat, dankzij de ruime bevoegdheidsoverdracht van het Vlinderakkoord, de regionale
9
overheden een meer geïntegreerd ouderenbeleid zullen kunnen voeren en de verschillende structuren en diensten beter op elkaar kunnen afstemmen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke gemeenschap of gewest. De belangrijkste uitdaging voor de regionale overheden bestaat er dan ook in om de nieuw verworven bevoegdheden te integreren in de bestaande bevoegdheden. Zij zijn al sinds 1 juli 2014 effectief bevoegd, maar er is wel voorzien in een overgangsperiode tot ten laatste 2017. Tot die tijd wordt de continuïteit in de uitoefening van de bevoegdheden verzekerd. Zolang een gemeenschap of gewest geen eigen nieuwe regelgeving ontwikkelt, blijft de bestaande regelgeving van kracht en loopt de uitoefening verder op de manier zoals dit voor 1 juli gebeurde. Zo zullen de ziekenfondsen tot nader order hun opdracht in de uitvoering van de reglementering inzake ouderenzorg verderzetten. Belangrijk om op te merken is dat, ondanks de verdere homogenisering van de bevoegdheid over ouderenzorg, er nog altijd nood zal blijven aan overleg tussen de verschillende overheden. Zo blijft ook de federale overheid bevoegd voor een deel van de zorg aan ouderen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de reglementering inzake medische en paramedische beroepen (KB 78), de financiering van de thuisverpleging, prestaties van huisartsen en specialisten, de kineprestaties in ROB, het geneesmiddelenbeleid en de financiering van de verzorgings- en behandelingskosten in de ziekenhuizen. Dit betekent dat overleg en afstemming tussen de verschillende bevoegde overheden ook in de toekomst noodzakelijk blijft.
4. Zorg- en ondersteuningsmogelijkheden voor ouderen 4.1. Extramurale of ambulante zorg- en dienstverlening voor ouderen 4.1.1. Informele of niet professionele zorg (mantelzorg en vrijwilligerszorg) De voorbije decennia is vanuit het beleid de nadruk gelegd op thuiszorg, zowel omwille van de algemene maatschappelijke tendens van vermaatschappelijking van de zorg als omwille van de persoonlijke voorkeur van ouderen om, ook in geval van zorgbehoevendheid, zo lang mogelijk thuis te blijven. In deze handhaving in de thuissituatie spelen de informele zorgverleners tot op vandaag een belangrijke rol. Het gaat zowel om gezins- en familieleden als om vrijwilligers, vrienden en buren. Dag in dag uit nemen zij heel wat taken op in de verzorging en ondersteuning van zorgbehoevenden, in praktische en administratieve zaken, ... Uit studies blijkt dat hun inzet overeenstemt met de inzet
Lokale Multidisciplinaire Netwerken, opgericht door de huisartsenkringen, ondersteunen zorgverleners bij het aangaan van zorgtrajecten.
CM-Informatie 258 • december 2014
23
van vele VTE’s. Studies hebben echter ook herhaaldelijk de kwetsbaarheid van deze informele verzorgers aangetoond, zeker als het gaat om dichte familieleden. Toenemende zorgbehoefte leidt tot een intensifiëring van de mantelzorg waardoor de draagkracht onder spanning komt te staan. Verder is er bij hen ook een grote nood aan informatie. In antwoord hierop hebben de verschillende overheden maatregelen genomen ter ondersteuning van de mantelzorgers onder meer door verlofstelsels (vb. palliatief zorgverlof) en vormen van espijtzorg. Deze mogelijkheden zijn vaak nog onvoldoende gekend, zowel door professionelen als door mantelzorgers. Daarnaast hebben ook heel wat verenigingen en organisaties een concreet aanbod om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen onder meer door thematische informatieavonden, vormingssessies, concreet advies, … In Vlaanderen erkent en subsidieert de overheid verenigingen van mantelzorgers en gebruikers. Deze verenigingen hebben een informatie- en adviesopdracht naar de thuiszorg in het algemeen. Er wordt van hen verder ook verwacht dat ze een inventaris maken van problemen en hierover signalen geven aan de bevoegde overheid. Ook Ziekenzorg CM en Okra hebben een dergelijke erkenning. Ook Franstalige organisaties zoals Enéo en Altéo nemen dergelijke opdrachten op, zonder dat hieraan een specifieke erkenning verbonden is. In Wallonië bestaat de vzw ‘aidants proches’ met een opdracht op het vlak van vertegenwoordiging, ondersteuning van en informatie aan mantelzorgers. Daarnaast staan ook (koepels van) patiëntenverenigingen mantelzorgers bij met onder meer informatie. Op federaal vlak zijn recent eerste stappen gezet in het invoeren van een statuut voor de mantelzorger. Dit moet nog verder worden uitgevoerd.
4.1.2. Eerstelijnsgezondheidszorg In de langdurige of complexe thuiszorgsituaties heeft de huisarts een centrale rol in de medische zorg en algemene opvolging van de zorgsituatie. Vanuit zijn algemene medische opleiding en zijn vertrouwdheid met patiënten, is hij voor gezondheidsproblemen vaak het eerste aanspreekpunt en kan hij op basis van signalen preventief ingrijpen. Vaak komen ook verschillende paramedici aan huis zoals de thuisverpleegkundige, kinesist, ergotherapeut, logopedisten, … Allen dragen ze er vanuit hun invalshoek toe bij dat de zelfredzaamheid van een oudere versterkt wordt en hij in zo goed mogelijke omstandigheden langer thuis kan blijven wonen.
4.1.3. Algemene ondersteuning Heel wat organisaties hebben een aanbod aan algemene ondersteuning en begeleiding, waaronder de ziekenfondsen en OCMW’s. Naast hun opdracht in het kader van de verplichte ziekteverzekering, spelen de ziekenfondsen ook een rol in de ondersteuning van ernstig en langdurig zieken en zorgbehoevenden 24
en hun omgeving. Dit gebeurt door mensen te informeren en adviseren, thuiszorg te organiseren, te bemiddelen, rechten te openen, algemeen te ondersteunen en te begeleiden, … Deze opdracht wordt opgenomen door de diensten maatschappelijk werk. In Vlaanderen zijn ze onder de benaming “diensten Maatschappelijk Werk van het ziekenfonds” ook erkend in het kader van het woonzorgdecreet. In Wallonië en Brussel streven de diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen naar samenwerking met de 'centres de coordination d'aide et des soins à domicile' (zie verder). Ook beschikken de ziekenfondsen over een aanvullend pakket aan diensten en voordelen, onder meer voor zorgbehoevenden. Elk ziekenfonds beslist autonoom over dit aanbod. In de praktijk bestaan er dus soms grote verschillen tussen de aard en de omvang van dit aanbod. Voor CM gaat het onder meer om een uitgebreid thuiszorgaanbod dat zij gedeeltelijk zelf en gedeeltelijk via samenwerkingsverbanden organiseren. Kenmerkend voor de ziekenfondsen is de brede geografische spreiding en laagdrempelige toegang wat zorgt voor een grote toegankelijkheid. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) heeft van de wetgever een zeer ruime sociale opdracht gekregen en dient ervoor te zorgen dat elke burger van een minimum aan welzijn en waardigheid kan genieten. Men kan bij het OCMW terecht voor financiële hulp (vb. leefloon). Daarnaast kan elke inwoner van de gemeente bij het OCMW terecht voor informatie en advies met betrekking tot financiële en psychosociale aangelegenheden. Vele OCMW’s hebben daarnaast een aanbod van dienstverlenende initiatieven zoals poetshulp, warme maaltijdbedeling aan huis, klusjesdiensten, oppasdiensten en zorgvoorzieningen zoals lokale dienstencentra, woonzorgcentra en dagverzorgingscentra. Nog in Vlaanderen bieden ook de autonome Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW) gratis deskundige hulp aan mensen met vragen en problemen. De hulp- en dienstverlening in deze centra kan gaan van informatie en advies naar opvang, praktische hulp, crisishulp en begeleiding. Er zijn er ook heel wat andere vzw’s, onder meer vanuit religieus initiatief met een aanbod aan algemene ondersteuning, soms aangevuld met concrete hulpverlening zoals maaltijden en kledij.
4.1.4. Praktische ondersteuning Door het verlies aan zelfredzaamheid moeten ouderen voor heel wat activiteiten van het dagelijks leven vaak een beroep doen op anderen. Zo mogelijk zijn dit de informele verzorgers, maar in veel gevallen doen zij (aanvullend) een beroep op professionele diensten. Heel wat zorgbehoevende ouderen doen een beroep op diensten die hulp bieden bij persoonszorg en huishoudelijke taken. Zij krijgen dan bijvoorbeeld hulp bij het zich wassen en aankleden, koken, strijken, … Tegelijk bieden deze diensten algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning.
CM-Informatie 258 • december 2014
Verder kunnen zorgbehoevenden ook een dienst voor poetshulp inschakelen voor het schoonmaken van de woning, een dienst die maaltijden aan huis brengt of een dienst die instaat voor allerhande karweitjes in de woning, ... Ouderen zijn vaak beperkt in hun mobiliteit. Dit kan de eenzaamheid in de hand werken en vormt een drempel voor het bekomen van hulp en ondersteuning. In antwoord hierop is een aanbod van vervoersdiensten uitgebouwd waarop ouderen een beroep kunnen doen wanneer ze bijvoorbeeld naar de winkel willen, naar het ziekenhuis moeten, of aan activiteiten willen deelnemen. Zo zijn er de mindermobielencentrales ingericht door gemeente, OCMW of ziekenfonds (waaronder CM) en initiatieven in het kader van de sociale economie. Voor deze types van ondersteuning bestaat een uitgebreid, door de regionale overheden erkend en gesubsidieerd aanbod. Zo gaat het in Vlaanderen om de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg (persoonszorg en huishoudelijke hulp) en de diensten voor logistieke hulp (poetsdienst en karweitjes). In Wallonië zijn het de diensten voor gezins- en bejaardenhulp. Bij een hulpvraag wordt de hulp toegekend in functie van het onderzoek van een maatschappelijk werker. Er wordt onder meer rekening gehouden met de graad van zorgbehoevendheid en met de familiale en sociale situatie. Daarnaast is er ook het systeem van dienstencheques waar iedereen een beroep kan op doen voor diverse vormen van huishoudelijke hulp (schoonmaken van de woning, boodschappen doen, wassen en strijken, vervoer van personen met beperkte mobiliteit, kleine occasionele naaiwerken en het bereiden van maaltijden). De diensten worden uitgevoerd door werknemers die aangeworven worden in bedrijven en organisaties die specifiek erkend werden in het kader van het dienstenchequesysteem (voornamelijk interimkantoren, schoonmaakbedrijven, diensten voor gezinszorg en Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA’s)). Sinds juli 2014 valt het dienstenchequesysteem onder de bevoegdheid van de gewesten. Een aantal organisaties heeft een erkenning voor meerdere van deze diensten. Specifiek in Brussel bestaat het systeem van buurconciërges die kansarmen helpen met kleine maar ingrijpende aanpassingen aan hun woning: elektriciteit en sanitair, wegwerken van drempels, technisch onderhoud, voorlichting. Ten slotte zijn er, bijvoorbeeld voor maaltijden aan huis, aanbieders op de private markt. Het verlies aan zelfredzaamheid kan voor een deel gecompenseerd worden door het gebruik van hulpmiddelen zoals speciale bedden, rolstoelen, hulpmiddelen voor het bereiden van maaltijden of om te eten, … Deze hulpmiddelen worden onder meer aangeboden door de ziekenfondsen via hun thuiszorgwinkels; men kan ze ook verkrijgen in ziekenhuizen, apotheken, … Een hulpmiddel dat we hier afzonderlijk willen vermelden is het personenalarmsysteem waardoor de gebruiker bij ernstige problemen een noodoproep kan uitzenden naar informele of professionele hulpverleners. Dankzij dit hulpmiddel kan snel worden ingegrepen en een verergering van de
toestand vermeden worden. Ook de reglementering inzake het personenalarmsysteem valt onder de bevoegdheid van de regionale overheden die autonoom beslissen hoe zij dit organiseren, programmeren en financieel ondersteunen. In Vlaanderen worden de personenalarmsystemen uitgeleend door de regionale en lokale dienstencentra (zie verder). Men werkt er samen met de alarmcentrales van Mutas en het WitGele Kruis. In Wallonië en Brussel wordt dit aangeboden door de ziekenfondsen en OCMW’s. CM biedt dit met Vitatel aan via de vzw Permanence Soins à Domicile. De functies van een PAS-systeem kunnen uitgebreid worden met diverse sensoren die zelf alarm genereren bij bepaalde triggers of voorvallen (vb. een rookmelder, CO-melder, valdetector of bewegingsdetector). De zorg voor een zwaar zorgbehoevende is voor mantelzorgers een bijkomende en soms zware belasting. Daarom is het goed dat zij af en toe even op adem kunnen komen, eens tijd voor zichzelf kunnen nemen. Indien de zorgbehoevende dan niet alleen kan blijven, kan de thuisverzorger een beroep doen op een oppashulp die de zieke gezelschap houdt en enkele eenvoudige zorgtaken overneemt. De dienstverlening kan ook ’s nachts gebeuren. In Vlaanderen zijn de oppassers opgeleide vrijwilligers. In Wallonië en Brussel is deze functie, verzekerd door opgeleide en omkaderde professionelen, nog niet erkend. Onder meer ziekenfondsen, diensten voor thuisverpleging, diensten voor gezinszorg en OCMW’s hebben op dit vlak een aanbod uitgebouwd. In Vlaanderen zijn deze aanbieders erkend als Diensten voor Oppashulp die de vraag naar oppas en het aanbod door vrijwilligers moeten coördineren.
4.2. Transmurale woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen Door de jaren heen zijn tussen thuiszorg en residentiële zorg een aantal tussenvormen ontstaan. Het zijn voorzieningen waar een oudere dag en nacht, overdag of ’s nachts kan verblijven. Deze structuren hebben de bedoeling de thuiszorg te ondersteunen zodat de opname in een woonzorgcentrum vermeden, of toch zo lang mogelijk kan uitgesteld worden.
4.2.1. Serviceflat / assistentiewoning Een serviceflat of assistentiewoning is een aangepaste individuele wooneenheid waar een oudere zelfstandig kan wonen. Elke woning heeft minstens een leefruimte, een kookruimte, een slaapruimte en sanitair. Kenmerkend is de aanwezigheid van gemeenschappelijke dienstverlening waarop de bewoners facultatief een beroep kunnen doen (bijvoorbeeld maaltijd, woningonderhoud, linnenonderhoud). Er is ook een oproepsysteem. Er zijn ook gemeenschappelijke ruimtes waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten. In die zin vormen deze serviceflats of assistentiewoningen een tussenvorm tussen de klassieke thuiszorgsituatie en het verblijf in een woonzorgcentrum.
CM-Informatie 258 • december 2014
25
4.2.2. Kortverblijf en nachtopvang Een centrum voor kortverblijf, doorgaans georganiseerd binnen een woonzorgcentrum, voorziet voor ouderen in de mogelijkheid om ‘s nachts of gedurende een beperkte periode dag en nacht opgevangen te worden. In Vlaanderen is er ook een aanbod binnen centra voor herstelverblijf. De dienstverlening is grosso modo dezelfde als deze in woonzorgcentra of centra voor herstelverblijf (verpleegkundige en hygiënische zorg, gezins- en huishoudelijke hulp, activering, ontspanningsactiviteiten en sociale contacten). De financiering in het kader van de verplichte ziekteverzekering is sinds 1 juli 2014 overgedragen aan de gemeenschappen. Ook enkele woonzorgcentra hebben een aanbod aan nachtopvang.
4.2.3. Centrum voor dagverzorging (CDV) Een centrum voor dagverzorging voorziet in de opvang overdag van ouderen die normaal thuis verblijven en er verzorgd worden. In de centra is er een aanbod aan verzorging, reactivering en begeleiding bij activiteiten. Er bestaan verschillende soorten centra voor dagverzorging. Naast de centra die tot voor kort onder de federale bevoegdheid vielen, bestonden ook regionaal ontwikkelde initiatieven. Zo bestaan in Vlaanderen nog dagverzorgingscentra waarvoor diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg een erkenning kunnen krijgen, beter bekend onder de term CADO of Collectieve Autonome Dagopvang. Deze centra richten zich uitsluitend tot wie ook een beroep doet op hulp van een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Het verschil met een CDV bestaat erin dat de persoonsverzorging, de huishoudelijke hulp en de psychosociale ondersteuning er worden verricht door verzorgende personeelsleden van de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Verder zijn er ook dagverzorgingscentra uitsluitend voor gebruikers met een bepaalde chronische aandoening (vb. MS, de ziekte van Korsakov, de ziekte van Parkinson). In Wallonië en Brussel wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘centres d’acceuil de jour’ en de ‘centres de soins de jour’. Een dagcentrum richt zich vooral tot relatief gezonde ouderen en wil vooral het isolement doorbreken. Dagverzorgingscentra zijn eerder bedoeld voor zorgbehoevende ouderen en bieden naast activiteiten ook verzorging aan.
4.3. Intramurale woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen 4.3.1. Ziekenhuiszorg Elk ziekenhuis met een erkende G-dienst moet beschikken over een geriatrisch zorgprogramma. Dit is een multidisciplinair programma dat streeft naar een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en levenskwaliteit van een oudere. Het omvat volgende diensten:
26
• Geriatrische verpleegafdelingen(index G), bedoeld voor ouderen met een multiple pathologie in een (sub)acute ziektetoestand. Een multidisciplinair team van artsen, verpleegkundigen en paramedici staat in voor de medische geriatrische diagnosestelling, behandeling en revalidatie. • Het geriatrisch dagziekenhuis met een drievoudig aanbod - Een ambulant diagnostisch programma rond specifieke probleemgebieden (geheugenkliniek, val- en loopproblemen, incontinentieproblemen, voedingsproblemen, osteoporose). - Een therapeutisch programma voor interventies die in dagopname uitgevoerd kunnen worden (vb. toediening intraveneuze medicatie, bloedtransfusie, oppuntstelling diabetes, complexe wondzorg). - Een revalidatieprogramma, al dan niet naar aanleiding van een hospitalisatie, voor patiënten die thuis verblijven. • De ambulante consultatie bij een geriater. • Een interne liaisonfunctie wordt opgenomen door een intern mobiel multidisciplinair team met expertise op het vlak van geriatrie. Het team geeft advies over de aanpak en behandeling van 75-plussers op andere afdelingen dan geriatrie. Dit moet er toe leiden dat er ook bij deze patiënten extra aandacht gaat naar eventuele problemen (cognitief en geheugen, mobiliteit, voeding, slikken, gevoelens,…). • Een externe liaisonfunctie houdt in dat contacten worden gelegd met huisartsen, thuiszorgdiensten, woonzorgcentra en andere zorgverstrekkers met het oog op zorgcontinuïteit en deskundigheidsbevordering. Dit moet toelaten ziekenhuisopnames te verkorten en waar mogelijk te vermijden. De ziekenhuizen zonder een erkende G-dienst moeten, op enkele uitzonderingen na, een samenwerkingsverband afsluiten met het dichtstbijzijnde ziekenhuis met dergelijk programma. Geïsoleerde geriatriediensten hebben de keuze tussen een eigen zorgprogamma of een functioneel samenwerkingsverband. Een aantal ziekenhuizen heeft een psychogeriatrische dienst (index Sp), bedoeld voor ouderen die een psychiatrische en somatische diagnose en / of behandeling behoeven, alsook een multidisciplinaire opvang met het oog op een zo goed mogelijk herstel van de fysieke, psychische en sociale mogelijkheden. In psychiatrische ziekenhuizen vinden we op deze dienst in de praktijk vooral dementerende personen, maar ook oudere psychotische patiënten worden er opgenomen. Een deel van G- en Sp-bedden is terug te vinden in een van de exclusief geriatrische instellingen in ons land. Sinds de zesde staatshervorming zijn de regionale overheden voor deze voorzieningen bevoegd. 4.3.2. Rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT) Hoewel de meeste ouderen zo lang mogelijk thuis willen blijven, is een opname in een woonzorgcentrum soms onvermijdelijk. Vooral de sterk toegenomen zorgbehoefte geeft hierin de doorslag. Zoals gezegd behoort de bevoegdheid hierover sinds juli 2014 helemaal tot de gemeenschappen, maar blijven de federale regels en procedures gelden zolang zij geen eigen reglemen-
CM-Informatie 258 • december 2014
tering uitwerken. Dit betekent dat er op papier nog steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT). Het grootste verschil ligt dan in de mogelijkheid voor een ROB ook mensen op te vangen met een eerder beperkte zorgafhankelijkheid. Een RVT is exclusief bedoeld voor de opvang van zwaar zorgbehoevende ouderen. In beide gevallen moet men voldoen aan bepaalde criteria van fysieke en / of psychische afhankelijkheid, gemeten op basis van de KATZ-schaal. Het onderscheid tussen een ROB en een RVT moet echter sterk gerelativeerd worden. Doorheen de jaren is het bewonersprofiel van een ROB sterk geëvolueerd en werden ook daar heel wat zwaar zorgbehoevende bejaarden opgevangen. De vraag is dan ook of dit onderscheid door de regionale overheden die voortaan bevoegd zijn, behouden zal blijven. Wie in een woonzorgcentrum verblijft krijgt dagelijks verpleegkundige en hygiënische zorg, gezins- en huishoudelijke hulp, activering, ontspanningsactiviteiten en sociale contacten.
Personen met een chronische maar gestabiliseerde psychiatrische problematiek die niet zelfstandig kunnen wonen, kunnen terecht in een psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT) of initiatief voor beschut wonen (IBW). Een psychiatrisch verzorgingstehuis richt zich tot mensen met psychische problemen wiens toestand gestabiliseerd is en die geen nood meer hebben aan opname en behandeling in een (psychiatrisch) ziekenhuis. Een PVT biedt hen begeleiding en verzorging en organiseert zinvolle dag- en ontspanningsactiviteiten. In een initiatief voor beschut wonen ligt de nadruk meer op persoonlijke zelfstandigheid en reïntegratie, maar er is een begeleiding voorzien in het wonen en het verwerven van sociale vaardigheden. Er is ook een aanbod aan aangepaste dagactiviteiten. Traditioneel gaat het om groepswonen, maar de voorbije jaren zijn ook al individuele woningen erkend als beschut wonen. Beide voorzieningen zijn niet specifiek voor ouderen bedoeld, al is een niet onaanzienlijk deel van de bewoners ouder dan 60 jaar. Voor beide voorzieningen ligt de volledige bevoegdheid nu in handen van de gemeenschappen.
4.3.3. Centra voor revalidatie en centra voor herstelverblijf 4.4.2. Meldpunten voor ouderenmishandeling Wie na een verblijf in het ziekenhuis of na een ongeval of ziekte onvoldoende zelfredzaam is om thuis te verblijven, kan tijdelijk verblijven in een centrum voor herstelverblijf. In deze centra is er een aanbod aan verzorging, revalidatie en bijstand in de activiteiten van het dagelijks leven. In het kader van het woonzorgdecreet zijn in Vlaanderen al enkele centra herkend. CM beschikt over enkele centra voor herstelverblijf: Ter Duinen, Hooidonk en Spa Nivezé.
4.4. Specifieke diensten Naast het aanbod dat zich richt tot zorgbehoevenden in het algemeen, is er ook een specifiek aanbod rond bepaalde doelgroepen zoals personen met psychische problemen, terminaal zieke personen en personen met dementie.
Door hun afhankelijkheid van anderen lopen ouderen risico op misbruik, zowel door zorgverleners als door mensen uit hun onmiddellijke omgeving, en dit zowel op materieel en financieel als emotioneel vlak. De voorbije jaren is de aandacht voor de problematiek van ouderenmishandeling toegenomen en zijn hierrond enkele specifieke initiatieven genomen. In Wallonië bestaat sinds 2009 de vzw Respect Séniors met een gratis oproepnummer, een aanbod aan vormingsinitiatieven voor professionals en concrete informatie- en sensibiliseringsacties. Vlaanderen heeft met het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling (VLOCO) een vergelijkbaar aanbod. In Brussel is de vzw Infor-Homes erkend in het kader van de strijd tegen ouderenmishandeling, zowel in de thuiszorg als in instellingen. Daarnaast bestaat ook nog SEPAM (service d’écoute aux personnes âgées maltraitées) waar elkeen die te maken krijgt met een situatie van mishandeling terecht kan bij professionelen.
4.4.1. Geestelijke gezondheidszorg 4.4.3. Palliatieve zorg In een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) kan men, zowel op doorverwijzing als op eigen initiatief, terecht met uiteenlopende problemen van psychische, relationele en psychosomatische aard. Deze centra staan in voor preventie, de eerste opvang van personen met psychische problemen, diagnosestelling en behandeling. Kenmerkend voor de CGG is de multidisciplinaire werkwijze door een team van psychiaters, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, verpleegkundigen, … Zij plegen op geregelde tijdstippen overleg rond een patiënt. Waar nodig wordt dit overleg uitgebreid naar bijvoorbeeld de huisarts. Een aantal centra heeft een afzonderlijke werking voor de doelgroep ouderen. Ook de CGG vallen onder de bevoegdheid van de regionale overheden.
Het doel van palliatieve zorg is om in de laatste levensfase de best mogelijke levenskwaliteit te bereiken voor de zieke en zijn omgeving. De federale overheid richtte palliatieve samenwerkingsverbanden op met als opdracht de coördinatie van de palliatieve zorg en de deskundigheidsbevordering en adviesverlening. Door middel van een multidisciplinaire begeleidingsequipe wordt concrete ondersteuning geboden in de thuiszorg. Ook wanneer de zieke bijvoorbeeld in een woonzorgcentrum, PVT of beschut wonen verblijft, kan een beroep worden gedaan op de equipe. Ook regionale overheden hebben structuren ingericht op het vlak van palliatieve zorg. Met de zesde staatshervorming is de bevoegdheid over de samenwerkingsverbanden overgedragen naar de gemeenschappen.
CM-Informatie 258 • december 2014
27
Heel wat ziekenhuizen beschikken over een palliatieve eenheid voor ongeneeslijk zieken. Deze eenheden zijn meer huiselijk ingericht en stellen het comfort van de zieke en zijn familie centraal. De multidisciplinaire equipe legt de nadruk op symptoomcontrole, psychologische begeleiding, rouwvoorbereiding en –begeleiding. Elk ziekenhuis beschikt ook over een palliatief support team dat instaat voor de begeleiding van ongeneeslijk zieken en hun familie en voor de ondersteuning van de andere hulpverleners in het ziekenhuis. Ook voor de woonzorgcentra zijn er bepalingen die voorzien in enkele verplichtingen op het vlak van palliatief beleid. Zowel in Vlaanderen, Brussel als Wallonië zijn dagcentra waar terminaal zieken overdag opgevangen kunnen worden.
4.4.4. Initiatieven rond dementie Een belangrijk epidemiologisch gevolg van de vergrijzing is de sterke toename van het aantal personen met dementie. Het is immers een aandoening waarvan de prevalentie exponentieel toeneemt met de leeftijd. Zowel voor de persoon met dementie als voor de partner, kinderen, directe omgeving, … betekent de ziekte een ingrijpende verlieservaring. Bij deze mensen is er een grote nood aan informatie, ondersteuning, begeleiding en opvangmogelijkheden. In de meeste woonzorgcentra is een groot deel van de bewoners getroffen door dementie (40 % of meer). In antwoord hierop voorziet de federale regelgeving een aangepaste omkadering en financiering. Dit gebeurde ook voor de centra voor dagverzorging. Onder bepaalde voorwaarden kunnen woonzorgcentra financiering krijgen voor een referentiepersoon dementie die initiatieven neemt rond dementie ter ondersteuning van de ouderen, hun familie en de overige zorgverleners. Ook andere organisaties zoals diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg en diensten voor thuisverpleging hebben binnen hun werking een referentiepersoon gespecialiseerd in dementie. Vlaanderen erkent een aantal expertisecentra dementie (ECD) met als opdrachten het versterken van de omgeving van de dementerende door informatie, deskundig advies, vorming, ondersteuning en doorverwijzing. Ze staan ook in voor het vergroten van de deskundigheid bij bestaande organisaties en hulpverleners, onder meer met opleidingsmodules tot referentiepersoon dementie. Zo zijn de medewerkers van de diensten Maatschappelijk Werk van CM opgeleid in dementiekundige basiszorg. Eerder dit jaar werd in Vlaanderen het transitieplan ‘Dementiekundige basiszorg in het natuurlijk thuismilieu’ gelanceerd, dat de deskundigheid in het thuismilieu moet verhogen. De vier pijlers van dit plan zijn de versterking van de mantelzorg door psycho-educatie, de versterking van de dementiekundige basiszorg, de inzet van referentiepersonen dementie en dementie-experten en het realiseren van een overlegplatform dementie.
Ook gemeenten, ziekenfondsen en andere organisaties nemen heel wat initiatieven om dementerenden en hun omgeving te informeren en te ondersteunen. Voorbeelden hier zijn praatcafés, informatie- en vormingsavonden, brochures, … Allen willen ze op die manier bijdragen tot een dementievriendelijke samenleving. De Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie (NRKP), in de schoot van het RIZIV, besteedt aandacht aan een kwaliteitsvolle zorgverlening. Een belangrijk traject dat men wil uitbouwen is dat van e-learning. In dit kader is, in samenwerking met Domus Medica en de Société Scientifique de Médecine Générale (SSMG) een module dementie voor artsen ontwikkeld, dit in uitvoering van het plan “Prioriteit voor Chronisch zieken” van voormalig minister Onkelinx. Eenzelfde module is, in samenwerking met de sector verpleegkundigen uitgewerkt voor verpleegkundigen. Deze modules bieden vorming over de diagnostisering en de behandeling van dementie, alsook over de opvang van demente patiënten. De organisatie Baluchon is een inwonende thuiszorgdienst voor gezinnen die getroffen zijn door de ziekte van Alzheimer. Een beroepskracht vervangt de mantelzorgers gedurende 1 of 2 weken thuis. De beroepskracht evalueert ook de cognitieve capaciteiten en de functionele autonomie van de zieke en houdt een begeleidingsdagboek bij waarin hij het verloop van de dagen tijdens de opvangperiode noteert.
4.4.5. Informatie Vanuit het middenveld bieden heel wat organisaties, waaronder bijvoorbeeld Okra en Enéo, door middel van brochures, tijdschriften, activiteiten informatie aan ouderen over verschillende thema’s die hen rechtstreeks aanbelangen. Soms is er ook een aanbod aan praktische cursussen (vb. voor het gebruik van een PC, internet of GSM). Ook de erkende mantelzorgverenigingen in Vlaanderen en de vzw Aidants Proches hebben een ruim aanbod aan informatie. Zij richten zich in de eerste plaats tot mantelzorgers (zie hoger). Zoals eerder aangegeven kan men ook bij de diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen, de regionale dienstencentra en het infopunt chronisch zieken terecht voor heel wat informatie. Er bestaan ook meerdere websites die zich specifiek tot ouderen richten met informatie zowel over zorgverlening als financiële aangelegenheden of ontspanningsmogelijkheden. Voorbeelden zijn www.seniorennet.be en www.seniornetvlaanderen.be. Andere websites handelen over specifieke thema’s zoals rusthuizen. Bij de Woonzorglijn10, de vzw Senoah11 en bij de vzw Inforhomes2 kan men terecht met vragen over rusthuizen (aanbod, kostprijs, rechten en plichten, …).
10 http://www.woonzorglijn.be/ 11 http://www.senoah.be 12 http://www.inforhomes-asbl.be/
28
CM-Informatie 258 • december 2014
4.5.
Integratie en coördinatie van het zorgaanbod en de hulpverlening
Het aanbod aan zorg- en dienstverlening is zeer uitgebreid en soms sterk versnipperd, zowel door het willen inspelen op verschillen in zorgnood als door de bevoegdheidsverdeling. Hierdoor kunnen de coherentie van het beleid en de transparantie en toegankelijkheid van het aanbod in het gedrang komen. Ook gaat het op patiëntniveau vaak over zeer complexe zorgsituaties met nood aan medische en paramedische hulp, en ook ondersteuning bij ADL-activiteiten. Bijgevolg zijn vaak meerdere zorgverleners zowel uit de eerste als de tweede lijn bij de zorg betrokken, wat het risico inhoudt van fragmentering van de zorg. Dit heeft de bevoegde overheden ertoe aangezet om initiatieven te nemen om het globale ouderenzorgbeleid op elkaar af te stemmen en de zorg rond een oudere meer geïntegreerd en gecoördineerd te laten verlopen.
4.5.2. Een geïntegreerd zorgaanbod en overleg rond de zorgen dienstverlening In Vlaanderen zijn een aantal van de thuiszorgondersteunende diensten ‘gegroepeerd’ in dienstencentra: lokale dienstencentra (LDC) en regionale dienstencentra (RDC).
4.5.1. Beleidsafstemming tussen de overheden
De opdracht van een LDC bestaat erin om aan de lokale bewoners allerlei activiteiten van algemene informatieve, recreatieve en vormende aard aan te bieden om zo het sociale netwerk te versterken. Bovendien moeten ze ter plaatse hulp kunnen aanbieden bij activiteiten van het dagelijks leven of moeten ze deze zorg binnen het bereik van de gebruikers brengen. Ze moeten minstens 4 van de volgende activiteiten voorzien: het aanbieden van warme maaltijden (ter plaatse of aan huis), boodschappendienst, klusjesdienst, buurthulp, initiatieven die de mobiliteit verhogen, het uitlenen van PAS-toestellen, het organiseren van een PAS-centrale en doelgroepactiviteiten. Er kan een LDC erkend worden per 15 000 inwoners. Momenteel zijn 222 LDC’s erkend.
De Interministeriële Conferentie “Volksgezondheid” brengt de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten samen met het oog op een coherent ouderenzorgbeleid uit te bouwen inzake zorgopvang, -begeleiding en –verstrekking. In de schoot van dit overleg ontstond ook de interkabinettenwerkgroep “Ouderenzorgbeleid” die de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten maar ook het RIZIV bijeenbrengt. Het overleg binnen dit orgaan resulteerde al in enkele protocolakkoorden en aanhangsels bij deze protocolakkoorden. Deze protocolakkoorden omschrijven de gezamenlijke krachtlijnen, maar laten toe dat elk deelgebied autonoom actieplannen uitwerkt om de vastgestelde objectieven te realiseren. Onder meer de reconversie van ROB-bedden naar RVT-bedden, de uitbouw van centra voor dagverzorging en de zorgvernieuwingsprojecten in de ouderenzorg vinden hun oorsprong in deze protocolakkoorden.
Ook een RDC heeft een opdracht op het vlak van informatie en vorming via groepsactiviteiten, zowel gericht naar de ouderen zelf, de mantelzorgers of vrijwilligers. Voor deze laatste doelgroep hebben ze ook de opdracht om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Verder is er een aanbod aan informatie en advies over hulpmiddelen (ergotherapeutische begeleiding, advies woningaanpassing, …) en moeten ze deze zorg ook binnen het bereik van de gebruikers brengen. Ten slotte zijn het ook de RDC’s die in belangrijke mate het overleg organiseren tussen de verschillende zorgverleners rond een patiënt. De centrumleider neemt daarbij meestal de rol van overlegcoördinator op zich, die het overleg voorbereidt, voorzit en de nazorg op zich neemt. Onder meer de thuiszorgcentra van CM zijn erkend als regionaal dienstencentrum. Er kan een RDC erkend worden per 100 000 inwoners. Momenteel zijn 60 RDC’s erkend.
Algemeen voorziet men naar aanleiding van de zesde staatshervorming de oprichting van een instituut dat de permanente en interfederale ontmoetingsplaats moet worden voor overleg tussen de bevoegde ministers en dat een overlegd antwoord moet formuleren op een aantal grote uitdagingen, waaronder de budgettaire uitdaging als gevolg van de vergrijzing en knelpuntberoepen.
In Vlaanderen bestaan 15 erkende samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) die de samenwerking beogen tussen verschillende zorgaanbieders in een bepaalde regio (huisartsen, thuisverpleging, gezinszorg, diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen, …). Door onderlinge afstemming willen ze de dienst- en zorgverlening rond de patiënt zo veel mogelijk verbeteren. Het Vlaamse woonzorgdecreet voorziet verder in de uitbouw van woonzorgnetwerken, bestaande uit een huisarts of een huisartsenkring, een woonzorgcentrum, een centrum voor kortverblijf, een groep van assistentiewoningen, een dienst voor gezinszorg of een andere thuiszorgvoorziening die zorg aan huis levert. Door samen te werken en te overleggen moeten de verschillende partners komen tot het garanderen van de zorgcontinuïteit voor de gebruiker. Momenteel is het nog wachten op de uitvoeringsbesluiten.
Omdat ook na de zesde staatshervorming de verschillende overheden voor een deel bevoegd zijn voor ouderenbeleid, zal ook in de toekomst overleg en afstemming noodzakelijk zijn. Zo zullen er bijvoorbeeld afspraken moeten komen over de uitbouw van thuiszorgondersteunende voorzieningen en de mogelijkheid van paramedische prestaties in deze voorzieningen. Men voorziet ook al een heel aantal domeinen waarvoor een samenwerkingsakkoord zal moeten worden afgesloten.
CM-Informatie 258 • december 2014
29
In Wallonië, de Duitstalige Gemeenschap en Brussel worden de Centres de Coordination de Soins et de Services à Domicile erkend. Voor Wallonië gaat het om 30 centra, in Brussel om 5 centra. Deze centra hebben als opdracht om zorgbehoevenden te ondersteunen om zo thuiszorg langer mogelijk te maken. Hiertoe geven ze informatie, klaren ze de zorgvraag uit en oriënteren ze naar aangepaste diensten en coördineren ze de zorg. Deze centra hebben een geïntegreerd en gecoördineerd aanbod van minstens thuisverpleging, gezinshulp en sociale dienstverlening. Daarnaast moeten ze vier bijkomende activiteiten voorzien, te kiezen uit kinesitherapie, personenalarmsysteem, het uitlenen van hulpmiddelen, tandzorg, woningaanpassing, ergotherapie, logopedie, pedicure of maaltijdbedeling aan huis. Ten slotte moet de huisarts bij de coördinatie betrokken worden. Voor elke cliënt wordt een coördinatiefiche opgemaakt. Op 1 april 2003 richtte de federale overheid over gans het land Geïntegreerde Diensten voor Thuiszorg (GDT) in. In het kader van deze overlegstructuren was ook de vergoeding voorzien van een aantal actoren voor hun deelname aan multidisciplinaire overlegmomenten voor langdurig zwaar zorgbehoevenden. De bevoegdheid hierover ligt sinds juli 2014 bij de gemeenschappen die dit zullen integreren in de andere bestaande structuren. In Vlaanderen vielen de GDT’s en de SEL’s al langer samen. In Wallonië en Brussel was dit voor de Centres de coordination niet het geval. Ook andere initiatieven zoals het beleidsplan chronisch zieken, het Raadgevend Comité Chronisch Zieken en de Wetenschappelijke Raad chronisch zieken, de Lokale Multidisciplinaire Netwerken, … willen op een of andere manier bijdragen tot meer geïntegreerde en gecoördineerde zorg.
4.6. Innovatie in woon- en zorgvormen13 4.6.1. Alternatieve woonvormen De ouderenzorg is een dynamische sector, voortdurend op zoek naar verbetering en vernieuwing. De voorbije jaren zijn dan ook heel wat ‘alternatieve’ voorzieningen voor ouderen ontstaan. Vaak terugkerende kenmerken bij deze initiatieven zijn het streven naar kleinschaligheid in het wonen, het streven naar zo veel mogelijk continuïteit met het leven voordien, het tegengaan van sociaal isolement door het samenbrengen van mensen die elkaar in onderlinge solidariteit ondersteunen. Zonder hierin exhaustief te willen zijn, worden hierna enkele concrete voorbeelden in grote lijnen voorgesteld. Wel is het meestal zo dat deze woonvormen vooral geschikt zijn voor personen met een zekere mate van zelfredzaamheid. In geval
van zorgbehoevendheid probeert men dit in eerste instantie op te vangen in onderlinge solidariteit, indien nodig aangevuld met professionele thuiszorg. Wanneer de zorgbehoevendheid te groot wordt, kan het nog altijd zijn dat een opname in een woonzorgcentrum zich opdringt. Op een kwaliteitsvolle manier langer thuis wonen vergt onder meer een aangepaste woning die rekening houdt met beperkingen en zorgnoden van de oudere. Dit kan door in de woning de nodige aanpassingen aan te brengen zoals een traplift, handgrepen, … Nog beter is het als een woning is volgens de principes van levenslang wonen waardoor het mogelijk is de woning telkens opnieuw aan te passen aan de veranderende omstandigheden en noden van de bewoners. Ook in België bestaan verschillende projecten van levenslang wonen, zoals deze van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij onder meer in Antwerpen, Ninove en Brugge. Een aantal projecten gaat nog verder en voorziet naast een aanpasbare woning ook een zorgaanbod. Dit is onder meer het geval voor de projecten Zorgmakelaar waarvan CM de initiatiefnemer is. Aan deze woonprojecten is een zorgmakelaar verbonden die de bewoners ondersteunt en begeleidt met een brede waaier aan zorg- en dienstverlening (verpleegkundige zorg, gezinszorg, boodschappen, maaltijden, vervoer, kapper, activiteiten, …) en zo een schakel vormt tussen bewoners en externe aanbieders van zorg en diensten. In functie van de wensen en behoeften kunnen bewoners hierop een beroep doen, vaak tegen zeer gunstige voorwaarden. Er zijn al verschillende projecten in Oost- en West-Vlaanderen en Limburg (vb. in Bassevelde14 en Kortrijk15). Een aantal van deze projecten heeft een erkenning aangevraagd als groep van assistentiewoningen (zie hoger). De zorgmakelaar is in dat geval de woonassistent. Een ander type van alternatieve voorziening is het groepswonen voor ouderen (intragenerationeel). Een woongroep beschikt meestal over een aantal gemeenschappelijk gebruikte ruimtes en voorziet een zekere taakverdeling tussen de bewoners. Vanuit onderlinge solidariteit wil men ook zo lang als mogelijk voor elkaar zorgen. Er is variatie in de omvang van de gemeenschap en de graad van gemeenschapsleven, maar allemaal hebben ze de bedoeling om een meer huiselijke sfeer te creëren, het veiligheidsgevoel te vergroten, en de verantwoordelijkheden in de woning te delen. Enkele gekende voorbeelden zijn de Abbeyfieldwoningen (onder meer Entre-Voisins in Etterbeek en Le Tour de Table in Namen16 en Antenne Andromède in SintLambrechts-Woluwe17.
13 Voor een meer uitgebreid overzicht zie: A. Franssen, O. Gillis en R. Verniest, Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen. In: CM-Informatie 237, september 2009. 14 http://www.zilvertorens.be/project-bassevelde-2/#tab-id-1 15 http://www.zilvertorens.be/ons-aanbod/west-vlaanderen/project-kortrijk/#tab-id-1 16 http://www.abbeyfield.be/fr/les-maisons?PHPSESSID=b0af8ab357a0bfccc92549534eae8245 17 http://www.cpas1200.be/main.php?sid=2&mid=3&txt=m&lng=nl&set=1 30
CM-Informatie 258 • december 2014
Er zijn ook voorbeelden van intergenerationeel wonen. De kleinste vorm is deze waarbij 2 gezinnen van verschillende generaties apart samenwonen, beter gekend onder de noemer kangoeroewoning of duplexwoning. Hierbij wordt binnen een bestaande woning – bijvoorbeeld op de eerste verdieping – of door middel van een aanbouw een bijkomende woongelegenheid gecreëerd. Zo kunnen het jonge gezin en de oudere(n) elkaar wederzijdse hulp verlenen en toch van voldoende privacy genieten. Vaak gaat het om 2 generaties van eenzelfde familie, maar dit is geen vereiste. Er bestaat geen register van bestaande situaties van kangoeroewonen, maar in de praktijk komt het geregeld voor. Zo zijn er voorbeelden in Gentbrugge18 en Ranst19. Er bestaan ook enkele projecten van intergenerationeel wonen op grotere schaal zoals Les trois Pommiers in Etterbeek20 dat een rusthuis koppelt aan een tehuis voor ongehuwde moeders en een huis voor psychisch zwakke mensen. Het doel is het creëren van intergenerationele banden tussen deze verschillende bevolkingsgroepen. Het gebouw is opgedeeld in flats met een keukentje en een badkamer, en met gemeenschappelijke ruimtes. Andere voorbeelden zijn de Jardin du Béguinage in Etterbeek21 dat zich richt op drie sociaal kwetsbare bevolkingsgroepen (jonge mama’s en hun kinderen, personen met aids en bejaarden) en Le Balloir22 in Luik dat bestaat uit een crèche voor kinderen, een leer- en werkplaats voor moeders met problemen en woongelegenheden voor ouderen. Deze verschillende voorzieningen staan met elkaar in verbinding waardoor er gemakkelijk intergenerationele contacten ontstaan. Opvallend in deze voorbeelden is dat met het intergenerationeel wonen combineert met het samenbrengen van kansengroepen die elkaar kunnen ondersteunen en versterken. 4.6.2. Alternatieve semiresidentiële opvangvormen Naar analogie met het systeem van onthaalouders voor jongere kinderen, is er ook voor ouderen een aanbod aan dagopvang waarbij zij overdag, ’s nachts of gedurende een korte periode in een gastgezin verblijven. Voor sommige ouderen geeft zo’n alternatieve opvangvorm een groter gevoel van continuïteit in de zorg, van huiselijkheid en warmte. Deze opvangvorm biedt ook meer mogelijkheden om flexibel in te spelen op de vragen, noden en interesses van de oudere. Van deze opvangvorm is ook in België al een aanbod, onder meer in Antwerpen en in de streek rond Gent. Een specifieke vorm van opvang in onthaalgezinnen is de zorgboerderij. Deze richt zich doorgaans
tot dementerende personen die behoefte hebben aan een gezellige huiselijke omgeving. Het Vlaamse woonzorgdecreet voorziet de mogelijkheid om diensten voor gastopvang te erkennen. Deze diensten coördineren de vraag en het aanbod. Momenteel zijn drie diensten erkend. Ook in Wallonië zijn er een aantal diensten die gastopvang voor ouderen organiseren, onder meer bij de OCMW’s van Waremme en Charleroi.
4.6.3. Innovatie in de woonzorgcentra Ook binnen de muren van de klassieke woonzorgcentra worden innovatieve initiatieven genomen. Zo zien we op architecturaal vlak woonzorgcentra vaak overstappen naar een concept waarbij binnen het grote geheel kleinschaligheid en huiselijkheid wordt gecreëerd. Het zwaartepunt van het dagelijks leven wordt, voor zover mogelijk, verschoven naar een gemeenschappelijke leefruimte waar gezamenlijke activiteiten doorgaan en waar men samen kan zijn. De activiteiten weerspiegelen het streven van de voorzieningen naar openheid met de omgeving. Zo is er vaak een samenwerking met scholen (vb. bewegingsactiviteiten met kleuters), seniorenverenigingen (kaartnamiddag in het woonzorgcentrum), culturele verenigingen (try out van een voorstelling in het woonzorgcentrum). Vooral voor personen met dementie waren er al langer initiatieven rond kleinschalig genormaliseerd wonen. Gekende voorbeelden in Vlaanderen zijn Huize Perrekens in Geel en de Wingerd in Leuven. Ook het concept Cantou, vooral te vinden in Wallonië, sluit aan bij dit principe. Dit concept voorziet een kleinschalige gemeenschappelijke woonomgeving met nadruk op gemeenschappelijke zelfstandigheid binnen een beschermd kader. Ook van de familie wordt een actieve deelname verwacht om samen met het personeel de bewoners te stimuleren om de aanwezige mogelijkheden maximaal te benutten. Een pionier voor dit concept is het rusthuis in Mariemont23. 4.6.4. Innovatieve organisatie van woonzorg Een vrij nieuw concept dat te maken heeft met de organisatie van het zorgaanbod is de woonzorgzone. Dit verwijst naar een wijk, gemeente of deelgemeente die het welzijn van de bewoners bevordert, zodat iedereen - ook ouderen en
18 http://www.ybh.be/nl/referenties/detail/halfopen-bebouwingen/kangoeroewoning-gentbrugge 19 http://www.ybh.be/nl/referenties/detail/afgewerkt/kangoeroewoning-emblem/info/ 20 http://www.lestroispommiers.be/ 21 http://archives.lesoir.be/-titre-dossier-seniors-maison-2-le-jardin-du-beguinage-_t-20111115-01NNKY.html 22 http://www.intergeneration.be/orga.php?id_asso=20 23 http://www.mariemontvillage.be/Cantous.html
CM-Informatie 258 • december 2014
31
zorgbehoevenden - zolang mogelijk thuis kan blijven wonen, die een zorgknooppunt heeft waar bewoners terecht kunnen met hun zorgvragen en waar ze de zorg en hulp kunnen krijgen die ze nodig hebben, die toegankelijk is voor iedereen, met straten en pleinen zonder obstakels, en met voldoende woningen en voorzieningen die toegankelijk zijn voor iedereen. De WestVlaamse gemeente Wervik was voor België de pionier in de uitbouw van een woonzorgzone24. Vandaag de dag zijn er ook in andere gemeenten, vooral in Vlaanderen maar ook in Brussel al initiatieven in die zin. Vanuit de ziekteverzekering is de voorbije jaren een stimulans gegeven om door vernieuwende projecten kwetsbare ouderen langer thuis te laten blijven25. Vooral in de tweede oproep ligt de nadruk op een geïntegreerd zorgaanbod en op een onderlinge afstemming door en van de verschillende zorgverleners.
4.6.5. Inzet van nieuwe technologieën Ook de inzet van nieuwe technologieën kan de zelfredzaamheid van ouderen verhogen. In de praktijk zijn hiervan al heel wat toepassingen. Zo integreerde het woonzorgcentrum Floordam uit Melsbroek een systeem van dwaaldetectie voor (dementerende) bewoners waardoor hun bewegingsvrijheid sterk toenam. De bewoners hebben een medaillon met sensoren waarin een persoonlijk bewegingsprofiel is ingesteld. CM is partner in het demonstratieproject Care4Safety in het kader van Flanders’ Care. Door toevoeging van sensoren aan het bestaande PAS-systeem, is preventieve intelligente alarmering mogelijk voor een aantal risico’s die te maken hebben met de eigen veiligheid en de leefomgeving zoals vallen, dwalen, epilepsie, brand, inbraak en lekken. Recent lanceerde CM Z’app, een app voor tablet en PC die ouderen, mensen in een thuiszorgsituatie en mantelzorgers in hun dagelijkse leven ondersteunt26. De applicatie laat toe te beeldbellen (vb. met CM over een zorgvraag), berichten te sturen, de agenda te beheren, informatie te geven over tegemoetkomingen, gezondheid en zorg. Op die manier helpt de Z’app senioren of mensen in een thuiszorgsituatie sociale contacten te onderhouden en het isolement te doorbreken. Mantelzorgers kunnen de zorgsituatie van dichtbij te volgen, ook als ze niet in de buurt zijn.
de thuiszorgdienst geprogrammeerd. Op het voorgeschreven moment komt de medicatie vrij en de gebruiker krijgt hiervan een signaal. Als de medicatie niet wordt genomen, ontvangt de centrale van Vitatel een signaal en wordt contact opgenomen met de gebruiker.
5. Conclusie Er gaat bijna geen dag voorbij zonder dat we iets horen over de uitdagingen in verband met de vergrijzing van de bevolking. Al sinds vele jaren is er in ons land een uitgebreid gamma aan hulp- en zorgdiensten om te beantwoorden aan de behoeften van een verouderende maatschappij, gaande van diensten voor zorg en ondersteuning thuis tot woonzorgcentra en alle initiatieven die daar tussen liggen (dagopvang, dagverzorging, kortverblijf, ...). Het doel van dit artikel was om een stand van zaken te bieden inzake de werkelijkheid van de vergrijzing en afhankelijkheid in ons land en om een zicht te krijgen op het gehele dienstenaanbod voor afhankelijke personen. Dat is niet altijd een gemakkelijke oefening gebleken. De seniorengezondheidspolitiek is immers een bevoegdheid die gedeeltelijk bij de gewesten ligt en de gefederaliseerde entiteiten kunnen hun aanbod dus zelfbeschikkend organiseren. Bijgevolg, en dat is zeker het doel van een regionalisering, zijn die diensten niet altijd op dezelfde manier georganiseerd in Vlaanderen, Brussel of Wallonië. De 6e staatshervorming voorziet een verschuiving van een groot aantal delen van de seniorengezondheidspolitiek naar de Gemeenschappen en Gewesten, waardoor de gefederaliseerde entiteiten aanzienlijke middelen krijgen om hun eigen seniorenbeleid uit te bouwen. Wat er ook van zij, de uitdagingen waar de gefederaliseerde entiteiten voor staan, zullen niet veel verschillen in het noorden en zuiden van het land. Ons gezondheidszorgsysteem moet evolueren naar een model dat minder gericht is op het aanbieden van acute zorgen en dat het thuis blijven wonen bevordert terwijl alle financieringsproblemen worden aangepakt. Maar is dat mogelijk? Met welke obstakels kampen die sectoren nu al? Het antwoord op die vraag vormt het tweede deel van dit artikel, dat in een volgende editie van CM-Informatie zal worden gepubliceerd.
Bij Vitatel, met een aanbod aan ondersteuning op afstand, loopt een project met een intelligente medicatiedispenser ter ondersteuning van correct medicatiegebruik en medicatietrouw. De dispenser wordt wekelijks door de verpleegkundige van
24 http://www.ocmw-wervik.be/dienst.aspx?id=1402 25 http://www.riziv.fgov.be/care/nl/residential-care/alternative_forms/ 26 http://www.cm.be/applicatie/mobiel/zapp/midden-vlaanderen/index.jsp 32
CM-Informatie 258 • december 2014