komt het sirene-motief veel voor in de romaanse kunst van Lombardije, met als gangbare betekenis de sexuele verleiding. Behalve de sirenen van Gerona en Rolduc vond ik nog het zogenaamde Wasserweib aan het Noordportaal van het voormalige Schottenklooster St. Jacob in Regensburg (ca. 1160). Maar verder speurend blijkt dat in Ierland, één van de oudste christelijke gebieden in Europa, wel een zevental van dergelijke voorstellingen bestaan in kerken en kloosters. Allemaal Vroeg-Middeleeuws, en al bedenkend dat de schilderijen en beeldhouwwerken in die tijd in de kerken dienden als biblia pauperum (bijbel der armen) voor de velen die nog niet konden lezen of schrijven, ga je je afvragen: wat betekenden die beelden? In Ierland heten zij in de volkstaal: Sheila na gig, in fatsoenlijk Nederlands te vertalen als Caecilia met de hoge boezem. Nu is Caecilia wel een heilige en zelfs een martelares, maar zij had sexuele verleiding bepaald niet in haar programma staan. De voorstelling Sheila na gig begint te lijken op vruchtbaarheidssymboliek. Zoals wij nu nog de biddag voor het gewas kennen in de kerkelijke gedenkdagen, kunnen wij ons best voorstellen dat men in de voornamelijk agrarische Middeleeuwen de oude vruchtbaarheidsidolen in de kerk heeft gebracht. Uit de Griekse oudheid kennen wij de vegetatie-mythe van Demeter die haar dochter Persephone zoekt en zich uiteindelijk laat troosten door Baubo, die in verwachting is en haar schoot toont aan Demeter. De diepere betekenis hiervan is de wisseling van de seizoenen. Zoals ieder jaar Persephone weer uit de Hades terug mag naar de aarde, komt de lente terug na de winter. Zo troost Baubo dus Demeter door aan te geven dat er weer nieuwe kinderen geboren zullen worden als ouderen naar de onderwereld gaan. Maar ook Baubo had vele voorgangers in vele gedaanten tot in de steentijd toe. Wij behoeven slechts te wijzen op de hurkende vrouwenfiguren uit de Etruskische kunst. Ook op de Sumerische zegelrollen staat de vruchtbaarheidsgodin Isjtar in de zelfde houding, terwijl o.m. de Venus van Willensdorf met haar gezwollen borsten als een aanstaande moeder, een goede voorgangster is van Sheila na gig. Trouwens over de gehele wereld zijn vegetatie-idolen gevonden, van de Cycladen tot in Nepal, en in Afrika van de Sahara tot in Ghana, en zelfs als gevelversiering aan een mannenhuis op de Palau-eilanden in de Stille Oceaan. Ook in ons land hebben wij uit de Oosterschelde nog Nehalennia's opgevist uit de Romeinse tijd. Was de terafim die Rachel volgens het boek Genesis stiekum trachtte mee te nemen toen zij met Jacob wegtrok, misschien ook zo'n vruchtbaarheidsgodinnetje? Te oordelen naar de afbeeldingen in de Algemene Bijbelse Encyclopaedie van Miller heb ik de neiging deze vraag bevestigend te beantwoorden. In ieder geval is één ding zeker: de 'Sheila' uit de Librije is niet zomaar een burleske voorstelling.
P . BITTER
UIT H E T BODEMARCHIEF VAN ZUTPHEN V Over het middeleeuws verleden van Zutphen is het meest bekend uit geschreven historische bronnen. Deze zijn vanaf de 14de eeuw rijkelijk aanwezig en bieden ons een schat aan informatie over het leven in die tijd. l Gecombineerd met studies van de stadstopografie en onderzoek van de nog aanwezige middeleeuwse gebouwen en ommuringen levert dit een goed beeld op van laat-middeleeuws Zutphen. In deze benadering van Zutphens historie schuilt echter een groot gevaar: men heeft alleen kennis over hetgeen in de historische bronnen wordt vermeld en deze gegevens kan men teveel benadrukken. In dit artikel werk ik dit probleem nader uit aan de hand van de economische ontwikkeling van Zutphen in relatie tot gegevens over de Hanze. Het is duidelijk, dat men over de periode voor 1300 nog teveel gissingen moet maken op grond van onvolledige, onduidelijke historische gegevens. De archeologische bijdrage is hier van het grootste belang. Het is ook noodzakelijk, dat men met de archeologische gegevens, nog verborgen in Zutphens ondergrond, zuinig omspringt. Tot dusverre is het Zutphens 'bodemarchief' echter zeer onzorgvuldig behandeld. Er is in de afgelopen decennia erg veel kostbare informatie verloren gegaan. Hopelijk realiseert men zich de verantwoordelijkheid voor deze ondergrondse archeologische monumenten en zal de gemeente Zutphen nog daadwerkelijk iets doen om de voortschrijdende aantasting van ons bodemarchief te bestrijden. 6. Van 'oppidum' tot 'civitas': van versterkte nederzetting tot stad.
In de vorige aflevering van Oud-Zutphen werden enkele problemen besproken te aanzien van vroeg-middeleeuws Zutphen. Mogelijk was er al in de 1lde eeuw een versterkte nederzetting met een wal en een gracht ter hoogte van Zaadmarkt, Houtmarkt en Groenmarkt. Behalve landbouw vond er ijzerbewerking plaats en vermoedelijk speelde rivierhandel (overslag van de Berkel?) al vroeg een rol in de economie van Zutphen. De nederzetting kende in de volgende drie eeuwen een periode van sterke groei, vooral als gevolg van een opleving van de handelsscheepvaart over de IJssel in de 12de tot 14de eeuw. De kleine versterkte nederzetting breidde zich in deze periode uit tot een belangrijke stad. Eerst volgde er een noordwaartse uitbreiding tot aan de Berkel, welke begin 13de eeuw werd voorzien van een versterking langs de Oude Wand. Aan het noordeinde van de Turfstraat stond de Engepoort (die leidde naar de Enk, de stadsweide aan de overzijde van de Berkel), waarvan in 1971 overblijfselen zijn gevonden (zie Oud-Zutphen 1 (1982) blz. 30). Bij deze eerste ommuring moeten twee zware verdedigingstorens hebben behoord, het Rondeel bij het Armen-
Overwelving 1985
Halterstraat 1 9 8 3 Oortmfisl
hage en de Apenstert bij de B a r l h e ~ eHet . ~ is niet bekend of deze vroege ommuring de gehele stad heeft omgeven, of slechts een deel ervan.3 De muur zou kunnen hebben doorgelopen langs de Bornhovestraat richting Walburgskerk. Misschien kan een merkwaardige vondst uit de vorige eeuw hiermee in verband worden gebracht. In een 'Rapport betreffende de vestingwerken van Zutphen' door L. Ed. Lenting in 1875 staat bij de Drogenapstoren de volgende kanttekening: 'De heer Itz, architect der gemeente, heeft bij den aanleg van riolen op de Zaadmarkt, van het huis van de Heer Quarles van Ufford af ongeveer in de richting van de huizen van de Heeren Erdbrink en Nijhof, gestooten op de grondslagen van een ouder muur, waaruit blijken zou dat de stad aan die zijde uitgezet is geworden'. De Heer Quarles van Ufford bewoonde de Dekenije, de Heren Erdbrink en Nijhof woonden aan de overzijde van de markt. Aangezien op de markt nimmer huizen hebben gestaan lijkt Lentinks verklaring niet onaannemelijk: het kan de vroeg-13de-eeuwse ommuring zijn geweest. De aanleg van deze ommuring houdt vermoedelijk verband met verlening van 'stadsrechten' aan Zutphen. Met 'stadsrechten' bedoelt men in het algemeen voorrechten, verleend aan de inwoners van een nederzetting, op het gebied van bestuur en rechtspraak, versterking van de nederzetting en handel. In het Gemeentearchief bevindt zich een document, dat bekend staat als de 'Stadsbrief' van Zutphen. Dit is een grafelijke oorkonde, gedateerd 1190, waarin aan de burgers van Zutphen o.a. tolvrijheden en meer eigen rechtspraak wordt t ~ e g e k e n d .Onderzoekers ~ hebben dit document al spoedig in verband gebracht met de zgn. 'Zutphense falsa'. Dit is een rol oorkonden (eveneens in het Gemeentearchief) met dateringen van 1059 tot 1133, die allerlei regelingen over grondbezit en privileges van de Walburgskapittel opsomt (het draagt het opschrift 'Privilegia ecclesiae sutphania'). Hiervan werd al vroeg de onechtheid beargumenteerd en al snel werd ook de 'Stadsbrief' als vervalsing veroordeeld. Over het ontstaan van de vervalsing is een uitvoerige discussie gevoerd: men plaatste de datum van de vervalsing op ca. 1230 of ca. 1290, vooral omdat de documenten nog wél authentieke gegevens bevatte. Voor een vroege datering pleit ook het feit, dat Zutphen begin 13de eeuw aan een ommuring werkte. Onlangs is de hele kwestie weer opgerakeld door C. L. Verkerk, die tal van argumenten heeft aangedragen voor de echtheid van de Stadsbrief5: Zutphen is dan inderdaad één der eerste steden in den lande met stadsrechten. 7. De bloeitijd van Zutphen
Opgravingen Overwelving 1985 en Halterstraat 1983: opgravingsplattegronden met (gedeelte1ijke)profielen en coupes. Legenda: a. post-middeleeuws, b. vuil donkerbruin zand, c. vuil grijs/geelgrijs zand, d. paalspoor (met aanduiding van coupe), e. natuurlijke ondergrond.
In de periode vanaf 1200 volgde een geweldige groei van Zutphen, mede door de bemoeienis van de graaf van Gelre en Zutphen. Al rond 1200, dus kort na de verlening van de 'Stadsbrief', schijnt de graaf een munt in Zutphen te hebben gehad.6 Kort daarop werd gewerkt aan de genoemde stadsmuren.
Opgraving Halterstraat 1983: graafwerkzaamheden.
Opgraving Halterstraat 1983: het onderste vlak, vanuit het Noorden. Behalve kuilen en (halvemaan-vormige)schepsporen tekent zich een greppel af van een 14e eeuwse erfscheiding deze percelering is tot de huidige dag nog gehandhaaft.
De bevolkinstoename moet in de 13de en 14de eeuw enorm zijn geweest. In het derde kwart van de 13de eeuw werd de westzijde van Zutphen ingrijpend veranderd, waarbij landbouwgrond plaats maakte voor stratenaanleg en huizenbouw (zie Oud-Zutphen 4 (1985) no. l). Aan de groei werd verder tegemoet gekomen door een omvangrijke aanleg aan de noordzijde van Zutphen: Nieuwstad. Dit is, zoals de naam al aangeeft, een geplande stadsuitleg, stammend uit het midden van de 13de eeuw.7 Zoals zoveel stadstichtingen uit die tijd, heeft de wijk een regelmatige plattegrond in 'schaakbord-patroon' (gevormd door de haaks kruisende Dieserstraat, Halterstraat en LieveVrouwestraat). De hoofdstraat echter (met de straatnaam Nieuwstad) loopt hier schuin doorheen. Een opgraving door de archeologische werkgroep in de Halterstraat in 1983 gaf een aanwijzing voor de oorzaak van deze afwijking. In de onderste laag - een akkerlaag - werd een hoge concentratie ouder aardewerk ontdekt, vermoedelijk 12de-eeuws: mogelijk hebben langs de hoofdstraat reeds voor 1250 enkele huizen gestaan en heeft men deze bij de stadsuitleg gehandhaafd. In 1985 voerde de werkgroep een opgraving uit op een terrein nabij de Berkel, begrensd door de Overwelving, Lokenstraat en Gasthuis~traat.~ Hier werd een aantal paalsporen uit het midden van de 13de eeuw gevonden, vermoedelijk van één der eerste gebouwen van de nieuwe stichting,
dat wellicht nog eind 13de eeuw is afgebroken.9 Aanvankelijk was de Nieuwstad een zelfstandige stad náást Zutphen, met eigen bestuur, eigen kerk en gasthuis, maar al in 1312 werd het bij Zutphen gevoegd. In de 14de eeuw werden Nieuwstad en Zutphen als één geheel ommuurd. Vergelijken we de 12de-eeuwse met de 14de-eeuwse situatie, dan blijkt wel hoezeer Zutphen in die tijd in omvang is toegenomen. De eerste wal en gracht ter plekke van de markten omvatten ca. 5 ha., waarvan in de 12de eeuw een deel nog landbouwgrond was. Met de uitleg naar de Oude Wand is het opppervlak al vergroot tot ca. 13 ha., met Nieuwstad erbij werd dit al zo'n 20 ha. Dit betekent dus een verviervoudiging van het oppervlak tijdens de 12de en 13de eeuw! Bij deze uitbreidingen was de graaf nauw betrokken. De oorzaak van de grafelijke belangstelling schuilt mede in de aard van zijn financiën. De grafelijke inkomsten bestonden aanvankelijk vooral uit de (agrarische) opbrengsten uit zijn goederen en rechtspraak, en ook uit opbrengsten van tollen, marktrechten e.d. Het toenemend gebruik van geld als betaalmiddel en de groeiende omzet van de handel maakten deze laatste inkomsten steeds belangrijker. Daarentegen namen de agrarische inkomsten steeds meer af, vooral doordat het hofstelsel (horigheid) geleidelijk aan plaats maakte voor pacht.1° In de loop van de 14de eeuw schakelde de graaf/hertog bij zijn toenemende financiële problemen steeds vaker de hulp in van de steden, die hem leningen en borgstellingen verstrekten. Dit, gevoegd bij de herhaalde opvolgingsgeschillenen de machtsstrijd in Gelre, leidde tot een steeds grotere invloed van de steden in de landsheerlijke raad." De steden werden steeds zelfstandiger. Dit ging hand in hand met de economische groei in die periode. Zutphen en de IJsselhandel
In de 13de en 14de eeuw nemen de handelsactiviteiten van de IJsselsteden een grote vlucht. In die tijd vormde de IJssel een belangrijke waterverbinding tussen de Rijn en de Noordzee. De steden langs de IJssel hielden zich bezig met de tussenhandel: de rivierscheepvaart stroomopwaarts de Rijn (Keulen vormde de stapelplaats van een handelsnet tot in Zuid- en Oost-Europa) en de kustscheepvaart rond de Noordzee tot in de Oostzee. De belangrijkste handelsartikelen waren uit het Oostzeegebied vooral hout, graan, haring en stokvis en ook traan, pelswerk, potas, hars en teer, en uit het Boven-Rijnse vooral wijn en ook fruit en noten, en metaal. Vanuit Engeland werd wol verscheept, die vooral in West-Nederland in de lakennijverheid werd verwerkt en weer geëxporteerd. In veel publicaties wordt in dit verband al snel het begrip 'Hanze' genoemd, met name de 'Duitse Hanze' van Noordduitse steden, onder leiding van Lubeck. Dit is niet terecht, zoals ook met grote nadruk is betoogd door prof.
f;.
O
scm
Overwelving 1985: kannen van Rijnlands Bijna Steengoed (4a, 3a) en Proto-Steengoed (4b), kookpotten van kogelpot- (4c) en blauwgrijs (4d, 2) aardewerk, wit aardewerken spinsteen (3b), koperen (riem-?)beslag (4e). Datering tweede helft 13e, begin 14e eeuw. Een potscherfje uit dse IJzertijd ( I ) .
W. Jappe Alberts. l 2 Men gaat dan voorbij aan de opmerkelijke zelfstandigheid van de IJsselsteden in de 13de en 14de eeuw. De 'Duitse Hanze' komt voort uit een algemeen verschijnsel in de late 12de en 13de eeuw, de zgn. 'hansa'. Dit begrip werd gebruikt voor gezamenlijke handelexpedities van een groep kooplui, al dan niet van verschillende steden afkomstig. Vaak verbonden deze kooplui zich dan voor die expeditie door een gezamenlijke eed - dit leidde tot de vorming van vaste eedgenootschappen voor de vaste handelsroutes. De bekendste is een eedgenootschap, dat eind 12de eeuw ontstond tussen kooplui uit Lubeck (ca. 1160 gesticht), Soest, Visby en Dortmund voor handelsexpedities naar Gotland, centraal in de Oostzee. In de 13de eeuw nam de Gotlandvaart sterk toe, de steeds machtiger wordende kooplieden domineerden de stedelijke besturen en in de loop van de 14de eeuw werd deze hanze van een eedgenootschap van kooplieden tot een verbond van Noordduitse steden. In de IJsselsteden voerden de kooplui al vanaf begin 13de eeuw de bovenhand in de stadsbesturen. Men verkreeg privileges Rijnopwaarts door onderhandelingen tussen het stadsbestuur en de graaf. Zutphen verwierf tolvrijheden bij Werden, Lobith, Smithusen, Emmerik en Venlo. l 3 Gezamenlijke acties van stadsbesturen van IJsselsteden leidden in het midden van de 13de eeuw tot het verwerven van privileges van de Deense koning voor de handel in de Oostzee, waarin Schonen (Zuid-Zweden) als handelscentrum fungeerde. In de 14de eeuw verkreeg Zutphen zelfs eigen handelsposten (zgn. 'vitten') in Schonen en op de eilanden Amager (bij Kopenhagen) en Drak6r.l4
In de Oostzeehandel (de Ommelandvaart rond Denemarken) hadden Deventer, Zutphen, Harderwijk, Elburg, Kampen en Zwolle het grootste aandeel.15 In de tweede helft van de 14de eeuw kwam hierin verandering: de Hollandse steden namen steeds meer over, Kampen groeide uit tot belangrijkste IJsselstad ten koste van de overige IJsselsteden. Een belangrijke oorzaak hiervan was de ontwikkeling van de scheepsbouw, die leidde tot grotere schepen. Er ontstond een verschil tussen rivierscheepvaart en kustscheepvaart, dat resulteerde in het overladen van goederen in de havens aan de riviermondingen: Dordrecht en Kampen waren hiervoor de aangewezen overslagplaatsen. De Hollanders namen de vaart op Engeland over. Vanaf de 13de eeuw was Zutphense scheepvaart op Engeland levendig, maar tegen het einde van de 14& eeuw daalde deze tot een nulpunt.16 In de Oostzeehandel kwamen de Hollanders sterk op, ze trotseerden de Duitse Hanze, hetgeen in de tweede helft 14de en 15de eeuw leidde tot een reeks van conflicten. Het is tekenend voor de macht van de steden, dat deze zich hierbij zelfs regelrechte oorlogen konden veroorloven. De IJsselsteden speelden nauwelijks een rol in de strijd tussen de Duitse Hanze en de Hollanders, welke uiteindelijk in het voordeel van de laatsten zou aflopen (Wendische Oorlog, 1438-1441). Wel had men zélf conflicten met de Hollanders, in 1441-1445 was er zelfs een oorlog tussen Gelderse en Hollandse steden (met op de achtergrond de hertog van Gelre contra de hertog van Bourgondië) over een wijnheffing door Dordrecht. De onrust van deze periode werd nog versterkt door de pogingen van de Deense koningen om greep op de Oostzeehandel te krijgen. Dit leidde weer tot oorlog tussen Denemarken en de Duitse Hanze in 1361-1365 en met een groep steden onder leiding van IJsselsteden in 1367-1370 (de vrede van Stralsund, 1370, betekende een verlies voor de Deense koning). Dit alles had voor Zutphen grote gevolgen. De geweldige groei van de 13de en 14de eeuw stagneerde. In de tweede helft van de 14de eeuw nam het aantal nieuwe burgers per jaar voor Zutphen sterk af.17 Een oostelijke stadsuitbreiding (het gebied rond de Spittaalstraat en de Laarstraat) mislukte volkomen. Nog eind 14de eeuw worden er versterkingen aangelegd (de Spittaalpoort en de Laarpoort)18,maar de wijk bleef nog tot eind 19de eeuw grotendeels braak liggen. Opvallend is, dat we pas eind 14de eeuw horen van nauwere relaties tussen de IJsselsteden en de Hanze. Toen pas werden Deventer, Zutphen en Harderwijk lid van deze stedenbond, voor de overige IJsselsteden zou dat tot een halve eeuw later duren.lg Blijkbaar werd men pas lid van de Duitse Hanze toen de economische teruggang, veroorzaakt door Hollandse concurrentie, voelbaar werd! In de 15de eeuw werden de IJsselsteden, samen met de Duitse Hanze, overvleugeld door de Hollandse. Zutphen werd een handelsplaats van alleen
regionaal belang. Tekenend is, dat in de late 14de en 15de eeuw in de samenstelling van het stadsbestuur de landadel steeds meer de plaats innam van de koopUit zowel de archeologische als de historische gegevens blijkt, dat de bloeitijd van Zutphen kan worden geplaatst in de 13de en 14de eeuw, waarop vanaf eind 14de eeuw een teruggang intreedt. Uit deze bloeitijd zijn het vooral de archeologische gegevens, die ons een beeld kunnen geven van de ontwikkeling van Zutphen. Historische bronnen zijn schaars en vaak voor tweeërlei uitleg vatbaar. Een voorbeeld van de hieruit ontstane misverstanden is wel, dat men vaak nog de aansluiting van Zutphen bij de Duitse Hanze als een hoogtepunt beschouwt, terwijl dit eigenlijk het tegenovergestelde betekende. De onafhankelijkheid van Zutphen van de Duitse Hanze in de voorafgaande twee eeuwen was juist een teken van voorspoed. Het zal duidelijk zijn, dat Zutphens bodemarchief nog de moeite waard is. Hopelijk zal de waarde ervan in de komende jaren beter worden ingeschat en zal de gemeente Zutphen maatregelen treffen om ons bodemarchief te beschermen en te exploiteren.
Slot
Noten 1. Zie L. Lensen en W. H . Heitling, Stad in de middeleeuwen, Zutphen 1983. 2. M. M. Doornink-Hoogenraad 1983, Stedenatlas van Zutphen, Delft 1983 (serie Historische Stedenatlas van Nederland, afl. 3), blz. 8, 21, 22. 3. Doornink-Hoogenraad 1983 meent, dat alleen een 'koopliedenwijk' tussen Houtmarkt, Zaadmarkt, Bernhardsteeg, Beukerstraat, Turfstraat en Korte Hofstraat zo was versterkt. 4. Voor uitvoeriger bespreking van de privileges e.d.: W. A. de Vries, De opkomst van Zutphen, Zutphen 1960 hst. VIII. 5. C. L.verkerk, 'Het stadsprivilege van Zutphen van 1190/1191', in: Ad fontes, feestbundel prof. dr. C.van der Kieft, Amsterdam 1984, blz. 203-227. 6. L. A. J. W. Sloet 1872-'76, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen, 's-Gravenhage 1872-'76, dl. I blz. 400. Pas in de 14de eeuw zijn er weer gegevens over een munt. Zie R. Wartena 1980, 'Het Zutphense pond en de val van de groot', Ondernemende Geschiedenis, 's-Gravenhage 1980 blz. 33-49; M. M. Doornink-Hoogenraad en R. Wartena 1969, De munt en de Gouden Sterre, Zutphen 1969. 7. Sloet 1872-'76, O.C., nr.943: 'ecclesie beate Mariae in Nova Civitate', in een oorkonde uit 1272. Het oudste bewaarde gedeelte van de kerk is vroeg-14de-eeuws (mededeling Th. ten Anscher). 8. Dit terrein waar in 1982-'83 een aantal aanbouwsels van fa. Dullaert werd gesloopt, is eigendom van C & A Nederland, die hier een vestiging wil bouwen. C & A gaf welwillend toestemming voor een onderzoek, de gemeente subsidieerde de graafmachine, fa. Peters stelde ons kosteloos hekwerk ter beschikking. Zie Jaarverslag Historische Vereniging Zutphen 1985.
9. De insteek van de paalkuilen bevatte Pingsdorf-, kogelpot- en proto-steengoed-scherven. De uittreksporen, ontstaan door het omtrekken van de palen bij de afbraak, bevatten niet alleen scherven, maar in één geval ook een ritueel begraven, compleet kogelpotje. 10. B. H . Slicher van Bath 1960, De agrarische geschiedenis van west-Europa 500-I850,Utrecht/ Antwerpen 1960, blz. 161-168. 11. Zie W. J. Jappe Alberts 1950, De Staten van Gelre en Zutphen tot 1459, GroningedDjakarta 1950. 12. Zie W. J. Alberts 1969, De Nederlandse Hanzesteden, B m m 1969; W . J. Alberts 1975, Die niederlandischen Hansestadte in der Deutschen Hanse, Bonn 1975 (serie Nachbarn, nr. 20). 13. W. E. Smelt 1941, Het Oud-Archief van de gemeente Zutphen, Utrecht 1941, nrs. 639-641. 14. Smelt 1941, O.C., nrs. 646-647. 15. Ph. Dollinger 1964, La Hanse (I2ème-17ème Siècles), Parijs 1964 (Ned. vertaling Utrecht/ Antwerpen 1967); W. J. Alberts en H. P. H. Jansen 1977, Welvaart in wording, Den Haag 19772;Alberts 1969, O.C.;Alberts 1975, O.C. 16. J. Gimberg 1929, 'De handel van Zutphen met Engeland in de middeleeuwen', Gelre 32 (1929) blz. 99-103. 17. W. H. Heitling en L. Lensen, 1982, 'Burger van Zutphen zijn, ook vroeger al een voorrecht', Oud-Zutphen 1 (1982) blz. 34-37. 18. Doornink-Hoogenraad 1983, O.C.,blz. 13. 19. Zie W. J.Alberts 1975, O.C. 20. W. H. Heitling en L. Lensen 1983, 'Zutphense 'democratie' in de middeleeuwen', Oud-Zutphen 2 (1983) blz. 92-95; Lensen en Heitling 1984, O.C.,blz 115.
VAN ZEBEN'S WONINGINRICHTING B.V. Vijf generaties fi
Binnenhuisarchitectuur sinds 1842 Laarstraat 12 - 20 Zutphen
Voor een boek of een boekje
HET STEDELIJK MUSEUM ten behoeve van uw historisch onderzoek
BOEKHANDEL D E IJSSEL
- voorwerpen betreffende de geschiedenis van stad en
graafschap topografische collectie: gedrukte kaarten, schilderijen, prenten, foto's, prentbriefkaarten - historische tentoonstellingen -
Het deel van de topografische collectie dat niet geëxposeerd is, kan tijdens kantooruren bekeken worden na een telefonische afspraak (05750 - 16878).
Korte Hofstraat l a - Zutphen Telefoon 05750 - 11973