Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 600 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 1998
Nr. 62
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 10 juni 1998 De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 14 april 1998 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over: – zijn reactie op het rapport «Vissers en de natuur, evaluatie beheersmaatregelen schelpdiervisserij 1994–1997» en het rapport «De invloed van de mechanische schelpdiervisserij op de sedimentshuishouding van de Waddenzee»; – de brief van 13 januari 1998 van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de fruitteelt (LNV-98-13). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Schelpdiervisserij Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), SwildensRozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), WitteveenHevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD) en Meijer (CDA). Plv. leden: De Haan (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Heeringa (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), Verspaget (PvdA), M. M. van der Burg (PvdA), Verkerk, Dijksma (PvdA), Poppe (SP), Van Walsem (D66), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (Unie 55+), Van Zijl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD), H. G. J. Kamp (VVD) en Beinema (CDA).
De heer Van Waning (D66) merkte op dat hij slechts een voorlopig oordeel kan geven over de toekomst van de schelpdiervisserij, omdat het advies van de Waddenadviesraad en de reactie van de minister op het advies van de Raad voor het landelijk gebied (RLG) in dit algemeen overleg nog niet op tafel liggen. Hij nam aan dat een definitief oordeel pas gegeven wordt bij de behandeling van de visserijbegroting 1998/1999 en hij wilde van de minister weten of de Kamer deze adviezen voor die begrotingsbehandeling tegemoet kan zien. Hij sprak zijn waardering uit voor de wijze waarop de visserijsector gewerkt heeft binnen de richtlijnen en de criteria die deze sector in 1993 zijn opgelegd. Hij wees op het belang van onderzoek in het algemeen voor deze sector. In het rapport van de RLG staat dat het onderzoek een objectieve rol moet spelen en dat de wijze waarop wetenschappelijke instellingen door maatschappelijke groeperingen en de overheid in de discussie betrokken worden voor verbetering vatbaar is. Hij vroeg de mening van de minister op dit punt en hij wees op de herhaaldelijk door de minister toegezegde notitie over onderzoek door het RIVO. In november 1996 heeft de heer Van Waning een motie ingediend, waarin hij om een notitie verzocht over een structureel adequate financiering van een nationaal visserijonderzoek. Aan die motie is geen uitvoering gegeven.
KST30137 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
1
De heer Van Waning deelde het advies van de RLG in het rapport Leven en laten leven, waarbij de natuur nadrukkelijk vooropgesteld wordt. De visserij is gast in de natuur. In hoeverre komt het advies van de RLG overeen met de richtinggevende notitie van de minister, waarin op basis van een aantal uitgangspunten een voorlopig beleid wordt uiteengezet dat uiteindelijk uit zal monden in een beheersplan? Aan de hand daarvan zal de minister zijn oordeel geven. Kan de minister nu al zien in hoeverre zijn beleid verschilt met de lijn die de RLG heeft uitgestippeld? Hij onderschreef de stelling van de minister dat het streven erop gericht moet zijn dat de visserij aantoonbaar geen schade mag toebrengen aan de natuurdoelstellingen van Waddenzee en Oosterschelde. De heer Stellingwerf (RPF) deelde mee dat hij mede namens de SGP-fractie spreekt. Duidelijk is dat over de schelpdiervisserij nogal wat verschillen van mening bestaan tussen de visserijsector en de natuurbeschermingsorganisaties. De fracties van de SGP en de RPF zijn er altijd van uitgegaan dat visserij mogelijk moet zijn, uiteraard met behoud van de natuurlijke biotopen en wanneer voorzien is in de voedselbehoeften van vogels. Overeengekomen is het beleid na vijf jaar te evalueren. Die evaluatie moet uitsluitsel geven over het al dan niet inzetten van een tweede fase. Gedurende de afgelopen kabinetsperiode is een forse inspanning geleverd om tot verweving van visserij en natuurbehoud te komen en dus tot een evenwichtig beleid ten aanzien van beide. De resultaten van evaluaties en de conclusies die de minister daaraan verbindt hebben bij de producentenorganisaties en natuurbeschermingsorganisaties tot nogal afwijkende reacties geleid. Opmerkelijke overeenkomst in de stellingname van beide groeperingen is dat zij van mening zijn dat de minister voor de komende vijf jaar eigenlijk alleen maar onduidelijkheid schept. Waar de NBO’s dit van oordeel zijn met betrekking tot te realiseren natuurdoelstellingen, vinden de PPO’s dit ten aanzien van de bestaanszekerheid van de sector. Het realiseren van natuurdoelstellingen hoeft echter niet te leiden tot een visserijstop. Er zal altijd sprake zijn van sterfte onder vogels. Dat is een natuurlijk gegeven, waar terdege rekening mee moet worden gehouden. De minister stelt vast dat natuurlijke omstandigheden mede van invloed zijn op de ontwikkeling van de schelpdier- en vogelpopulatie. Wil de minister hiermee aangeven dat de bevissing van schelpdieren het meest verantwoordelijk is of moet worden gehouden voor de schelpdierstand op dit moment? Zo ja, welke verklaring geeft de minister dan voor de kennelijk goede kokkelstand van dit seizoen. Geeft dit niet aan dat natuurlijke oorzaken van zeer grote invloed zijn op de schelpdierstand? De heer Stellingwerf was het eens met het voorstel van de minister om het beleid ten aanzien van de voedselreservering de komende periode voort te zetten. Ten aanzien van de Oosterschelde zal nader onderzoek moeten uitwijzen welke norm voor dat gebied wordt gehanteerd. Hoe spoedig kunnen de resultaten van dat onderzoek worden verwacht? Schelpdiervissers in de Oosterschelde zullen toch op de een of andere manier moeten weten waar zij aan toe zijn. De Kamer zal apart worden geïnformeerd over het standpunt van de Europese Commissie inzake de procedure tegen Nederland in het kader van de habitat- en vogelrichtlijn. Het standpunt van de commissie in dezen is natuurlijk erg relevant. Kan de minister daarover op dit moment informatie geven? De sector is van mening dat er sprake is van misverstanden op dit punt en dat tot herformulering van het reserveringsbeleid zal moeten worden gekomen. Hoe reageert de minister op die visie? De heer Stellingwerf vond dat het beleid van de minister voor de komende jaren een sterk enerzijds/anderzijdskarakter heeft. Enerzijds staat de minister voor een beleid waarin de sector haar eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Anderzijds geeft hij aan in 2003 aan de hand van de komende vijf jaar uit te voeren monitoring onder meer definitief te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
2
kunnen beslissen over de kokkelvisserij op de platen. Toch is de minister alleen maar positief over de resultaten die tot nu toe zijn geboekt. Vanwaar dan die terughoudendheid met betrekking tot met name de kokkelsector? Was er onvoldoende onderzoeksmateriaal om een definitieve beslissing te nemen? Is er de komende jaren ruimte voor de sector om te investeren in een beleid waarvan nu toch onduidelijk blijft of het na vijf jaar wordt gecontinueerd? Moet er naast het maximum aantal te bevissen schelpdieren ook niet een minimumzekerstelling voor de economische positie van de sector komen? Ook voor de komende jaren worden permanent gesloten gebieden aangewezen. In hoeverre is het mogelijk om in overleg met belanghebbenden bevissing van bepaalde gebieden in te wisselen voor sluiting van andere gebieden? Staat sluiting van gebieden voor eens en voor altijd vast? De minister spreekt in zijn brief over de criteria die een rol spelen bij de keuze van additionele gebieden. Zijn dit ten opzichte van de bestaande te bevissen gebieden extra gebieden of gaat het om de mogelijkheid van verplaatsing van gebieden? De heer Stellingwerf wilde van de minister weten wat hij vindt van het voorstel van de sector om bij overvloedige zaadval zaad over te brengen naar zaadarme gebieden. Hij concludeerde dat de sector fors heeft geïnvesteerd in het realiseren van natuurdoelstellingen en dat er altijd spanning zal zijn tussen het handhaven van werkgelegenheid en het ter harte nemen van het natuurbelang. De sector is de afgelopen jaren al flink ingekrompen. Er is echter geen reden om deze vorm van visserij tot nul te beperken. Mevrouw Vos (GroenLinks) was evenals de heer Van Waning van mening dat de Kamer wat vroeg bij elkaar gekomen is om dit onderwerp te bespreken. Het was beter geweest om de reactie van de minister op het advies van de RLG af te wachten. De raad heeft onder andere gezegd dat de 60%-voedselreserveringsregeling te kort schiet. Bovendien loopt nog de kwestie van de Europese Commissie die vindt dat Nederland niet voldoet aan de habitat- en vogelrichtlijn. De EC vindt dat Nederland op te grote schaal schelpdieren vist op droogvallende platen. De uitkomsten van deze procedure zijn van groot belang voor het toekomstig beleid. Zij verzocht de minister daar nader op in te gaan. In de notitie van de minister staan de natuurwaarden van de Waddenzee niet ter discussie. In de PKB-Waddenzee staat de hoofddoelstelling dat een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied van belang is. Mevrouw Vos zag dit ook als uitgangspunt bij het beoordelen van het beleid ten aanzien van de schelpdiervisserij. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat er nauwelijks herstel van natuurwaarden is opgetreden en dat het huidige beleid dat gevoerd wordt voor de schelpdiervisserij ontoereikend is om dat te bereiken. Een voortzetting van het huidige beleid, zoals de minister op een aantal punten voorstaat, vond zij dan ook geen goede zaak. Aanscherping is nodig. In de evaluatienotitie spreekt de minister van de natuurlijke omstandigheden die mede van invloed zijn op de ontwikkeling van zowel populaties schelpdieren als vogelpopulaties. Natuurlijke omstandigheden vormen altijd een complicerende factor, maar het is niet goed om zaken te veel aan de hand daarvan te beoordelen. Zij vroeg zich af hoeveel gewicht de minister toekent aan die natuurlijke omstandigheden en zij meende dat het beleid op die omstandigheden moet worden afgestemd. Daar moet voldoende ruimte voor zijn. In de notitie staat ook dat tot op heden oude mosselbanken slechts in geringe mate zijn teruggekeerd en dat jonge scholeksters relatief lage overlevingskansen hebben. Die constateringen duiden erop dat een aantal natuurwaarden achteruitgaan. Op het punt van de zeegrasvelden is de minister positief. Mevrouw Vos merkte in dit verband op dat dit alleen geldt voor de niet beviste gebieden in de Waddenzee en zij meende zelfs
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
3
dat zeegrasvelden en schelpdiervisserij niet naast elkaar kunnen bestaan. Op dat punt moet duidelijkheid ontstaan. Uit onderzoek blijkt dat zowel in de Delta als in de Waddenzee de aantallen scholeksters lager zijn dan in de referentieperiode en dat er dus sprake is van een afname op dat punt. Zij vroeg de minister of dat klopt. Het herstel van stabiele mosselbanken is van groot belang, zoals de minister stelt in zijn notitie. Mevrouw Vos wilde weten hoe snel die banken zich zullen herstellen op zodanige wijze dat er voldoende voedsel voor de vogels is en of hetzelfde geldt voor de kokkelbanken. Kokkelbanken zijn namelijk van belang als vestigingsplaats voor het mosselzaad. Ten aanzien van de 60%-voedselreserveringsregel wil de minister zijn beleid voortzetten, omdat het effectief was in de jaren waarin er geen grote wintersterfte van kokkels plaatsvond. Mevrouw Vos vond dat die reserveringsregel altijd effectief moet zijn, ook al is er een strenge winter en vroeg de minister om zijn beleid op dit punt nader te bezien. Gebleken is dat de huidige reserveringsregel onvoldoende effectief is, gezien bijvoorbeeld de grote sterfte onder jonge scholeksters. Het beleid zou wat dat betreft moeten worden bijgesteld en zij dacht zelfs aan 100% voedselreservering op korte termijn. Voorts meende zij dat de huidige ontwikkelingen in de mosselzaadvisserij en de mechanische kokkelvisserij op de droogvallende platen uiteindelijk niet verenigbaar is met de hoofddoelstelling van de PKB-Waddenzee aangezien er nog nauwelijks herstel van natuurwaarden heeft plaatsgevonden. Nu al zou bedacht moeten worden welke consequenties een en ander heeft voor de visserij, met name voor de kokkelvisserij in dit gebied. Zij vond dat eventuele afbouw van de visserij op een sociaal en maatschappelijk verantwoorde wijze moet gebeuren. Hoe ziet de minister de toekomst voor de kokkelvisserij, ook in relatie tot het herstel van de stabiele mosselbanken? Mevrouw Vos vond het van groot belang dat er op korte termijn regels komen voor de overige visserij in de Waddenzee. Daar is vijf jaar geleden al over gesproken en er is nog weinig gedaan aan nadere regelgeving. Op welke termijn kan de Kamer die regels tegemoet zien? De heer Huys (PvdA) wees erop dat er heel wat studies zijn verschenen omtrent de problematiek van de schelpdiervisserij. De argumenten die pro en contra gehanteerd worden zijn valide. Het probleem is om te komen tot een goede afweging van die argumenten. De RLG geeft aan dat de mechanische kokkelvisserij in dat geheel de moeilijkste sector is. De minister doet in zijn richtinggevende notitie, met het zicht op de laatste vijf jaar, een reëel voorstel voor de toekomst. Er zal nog verder overleg plaatsvinden en daar zullen ook de bevindingen van de Europese Commissie bij betrokken worden. De heer Huys constateerde dat het ingezette beleid vruchten heeft afgeworpen. Wellicht is het op onderdelen niet voldoende, maar dan is het toch de vraag of dat te wijten is aan de visserij of aan moeder natuur die zich niet laat gebieden. Hij was het met de minister eens dat de sector de ruimte moet hebben om te bewijzen dat men de kwantitatieve en de kwalitatieve doelstellingen kan realiseren. De sector heeft zich in de afgelopen jaren goed aan de afspraken gehouden. Helder moet zijn dat er verdergaande maatregelen genomen worden als die doelstellingen binnen vijf jaar niet gerealiseerd zijn. Dat kan betekenen dat er geen ruimte meer is voor schelpdiervisserij. Duidelijk moet zijn wat het slechtste scenario voor deze sector is als het huidige beleid de komende vijf jaar wordt voortgezet. De heer Huys sloot zich aan bij de opmerkingen van de heer Stellingwerf over de zaadval. Deskundigen hebben aangegeven dat er ook op dat gebied een vorm van aquacultuur mogelijk is. Uit onderzoek blijkt dat jonge kokkels vaak sterven bij uitwaterende sluizen, omdat de verhouding tussen zoet water en zout water niet goed is. Dat kan voorkomen worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
4
door de kokkels te verplaatsen naar een ander bed of bank. Hij vroeg de minister om de mogelijkheden op dat punt te onderzoeken. Vervolgens wees erop dat hij in 1994 aandacht heeft gevraagd voor de dreigende problematiek van de spisulavisserij. Hij heeft toen aangedrongen op het voeren van proactief beleid. Het is niet goed als na een aantal jaren geconstateerd moet worden dat de ontwikkelingen de verkeerde kant dreigen op te gaan, zodat het beleid moet worden teruggedraaid. Dat dreigt te gebeuren rond de spisulavisserij. Hij verzocht de minister na te gaan of er maatregelen genomen kunnen worden, zodat er geen problemen zullen ontstaan over een paar jaar. De heer Vos (VVD) benadrukte evenals vorige sprekers dat het algemeen overleg wat te vroeg is aangevraagd. Er is een discussie ontstaan tussen de vogelbescherming, het productschap en de Waddenvereniging. Tegen die achtergrond merkte hij op dat de Tweede Kamer geen scherprechter is als het gaat om wetenschappelijke verschillen van mening tussen betrokken partijen. Vaststaat dat er uitvoerige beheersplannen aan de orde zijn geweest en dat die ook hebben gewerkt. De sector geniet dus vertrouwen als het gaat om het verder uitwerken van nieuwe plannen. Men is vrijwillig overgegaan tot sluiting van bepaalde gebieden voor visserij. De resultaten van de tot nu toe genomen maatregelen zijn nog niet doorslaggevend, maar dat is zeker niet alleen aan de visserij te wijten. Natuurlijke invloeden hebben daarbij een eminente rol gespeeld. Het reserveringsbeleid lijkt effectief te werken. De visserij is in de jaren van schaarste duidelijk beperkt. Hij vroeg zich af hoe de minister aankijkt tegen de suggestie van de sector om het reserveringsbeleid te herformuleren. Moet dit gebaseerd worden op de totale voedselbehoefte of op het gemiddelde voedselaanbod in de jaren tachtig? Ook op dit punt vroeg de heer Vos zich af of de Tweede Kamer daar een oordeel over moet geven. Is te vermijden dat er voedselsterfte plaatsvindt in strenge winters? Daar kunnen de vissers toch weinig aan doen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de procedure die de Europese Commissie tegen Nederland gestart heeft bij het Europese Hof inzake het niet nakomen van de vogelrichtlijn? Gaat de Europese Commissie inderdaad uit van gegevens die tot 1993 in Brussel bekend waren? Als dat het geval is, moet het mogelijk zijn om die procedure snel in de kiem te smoren. Op basis van de jongste inventarisatiecijfers kan geconcludeerd worden dat het komend seizoen een goed kokkelbestand zal opleveren. Bovendien is gebleken dat de scholeksters een nieuwe voedselbron gevonden hebben, namelijk de mesheften. Niet duidelijk is of deze nieuwe voedselbron ook bij de berekeningen betrokken is als een alternatieve mogelijkheid om de vogels te voeden. De sector heeft zich bereid verklaard aanvullende maatregelen te nemen, zoals het verbeteren van de vismethoden, en het verschuiven van de gesloten gebieden. In de notitie van de minister wordt met name gewezen op het areaal van natuurlijke mosselbanken. Daar zou een extra inspanning gewenst zijn, omdat het van belang is ook de fourageermogelijkheden van vogels in strenge winters te bevorderen. De heer Vos meende dat hier een mogelijkheid ligt om de kijvende partijen bij elkaar te brengen. Het lijkt misschien alsof de standpunten ver uit elkaar liggen, maar misschien valt het mee. De sector is er namelijk sterk van doordrongen dat de natuurwaarden in acht genomen dienen te worden. Ook de milieuverenigingen hebben zich eerder bereid getoond en zijn in staat gebleken tot afspraken met de sector te komen. Wellicht zou via de insteek van het areaal van de natuurlijke mosselbanken een prikkel via beheersplannen gegeven kunnen worden om de zaken wat op de rails te zetten. De heer Vos kon ermee instemmen dat de minister wil dat er in 2003 besloten wordt over toekomstig beleid. De sector heeft dan volop de gelegenheid om te bewijzen dat er niet zo gemakkelijk een causaal verband gelegd kan worden tussen de schelpdiervisserij en de vogel-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
5
sterfte als misschien uit een aantal van de vele binnengekomen brieven naar voren komt. Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) dankte de minister voor de uitvoerige rapportage naar aanleiding van de evaluatie van de structuurnota zee- en kustvisserij. Uit het feit dat de Kamer nog een groot aantal andere rapporten heeft ontvangen, blijkt wel hoe complex dit onderwerp is. Zij vroeg de minister naar de klankbordgroep. In hoeverre is het aantal deelnemers dat onderdeel uitmaakte van de klankbordgroep gecommitteerd aan de uitkomsten van de evaluatie? Zijn bijvoorbeeld de voorbehouden die gemaakt zijn door de vertegenwoordigers van het Deltaoverleg, de Waddenvereniging en de Vogelbescherming Nederland relevant, althans als het gaat om de afspraken die voor de komende tijd gemaakt moeten worden? Het is van belang om na te gaan in hoeverre daar een bepaalde betekenis aan moet worden toegekend. De minister heeft in de begeleidende brief bij de notitie aangegeven dat het gaat om een richtinggevende notitie. Dat is iets anders dan een beleidsnotitie. Wat verstaat de minister daaronder? Betekent dit dat de sector zelf nog kan corrigeren of bijstellen in de komende tijd? Mogen zij nog beleidswijzigingen voordragen? In hoeverre zijn die dan uitvoerbaar? Mevrouw Van Ardenne wees, evenals de heer Stellingwerf, op de belangrijke doelstelling dat de visserij blijvend en duurzaam moet kunnen vissen, dat deze sector bestaanszekerheid heeft. Waarom heeft de minister deze doelstelling niet in zijn notitie opgenomen? Het gaat toch juist om de spanning tussen behoud van natuurwaarden en economisch verantwoord vissen. Beide doelstellingen moeten zo goed mogelijk in evenwicht gebracht worden, maar dan horen zij wel thuis in een richtinggevende notitie. In de notitie van de minister worden een aantal conclusies getrokken. Allereerst gaat het om de beleidsdoelen die gerealiseerd moeten worden. Mevrouw Van Ardenne vroeg de minister welke plaats hij de visserij in het Waddengebied toekent in de toekomst. Er zijn bijvoorbeeld andere maatregelen denkbaar, zoals een verschuiving van het gebied dat bevist zou mogen worden richting oostelijk wad. Kan de minister die suggestie onderschrijven? Vervolgens noemde zij de vrijwilligheid van de mosselsector om met een black box te vissen. Dat is toch zeker het vermelden waard. Het is van belang om bij de evaluatie na te gaan hoe de continuïteit van de kokkelvisserij gewaarborgd kan worden. Zij vond de formulering van de minister dat de visserij aantoonbaar geen schade mag toebrengen aan de natuur ongelukkig gekozen. Dat is een vanzelfsprekendheid. Moet de sector soms een omgekeerde bewijslast leveren? Dat zou de visserijsector namelijk in een lastige positie brengen. Zij vond dat het vissen op spisula en ensis niet moet worden toegestaan. Naar zij heeft begrepen worden er nog steeds ruimhartig vergunningen afgegeven. Dat klopt niet met het gestelde in de brief van de minister. Zij meende tot slot dat de visserijsector meer heeft gedaan dan in de structuurnota zee- en kustvisserij is gevraagd. Dit valt te waarderen. Het vertrouwen in de sector zal moeten blijken. Zij wees erop dat de sector de afgelopen jaren ruimhartig en loyaal heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de evaluatie, aan de beheersmaatregelen en dat de sector bereid is om de komende jaren weer een visplan op te stellen. Het antwoord van de regering De minister wees erop dat het van groot belang is dat mede op basis van dit algemeen overleg een concreet beleidsvoornemen van de kant van de regering wordt voorbereid. Daarop zal een adviesronde volgen, waarin alle betrokkenen zullen worden gehoord. Ook de klankbordgroep zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
6
daarbij betrokken worden. Het beleidsvoornemen moet vrij snel beschikbaar zijn en het ligt in de bedoeling de adviesronde voor half augustus af te ronden. Voor alle belanghebbenden moet voordat het nieuwe seizoen begint helder zijn wat het beleid voor de toekomst inhoudt. Daarover mag geen onzekerheid bestaan. De bewindsman wees op de diverse organisaties die zich met de problematiek van deze sector bezighouden. Het overleg tussen de visserijsector en de natuur- en milieuorganisaties verloopt goed. Ook in de komende periode moet het mogelijk zijn om reëel met elkaar te overleggen over het uit te stippelen beleid. Het beleid dat door het vorige kabinet is ingezet heeft veel succes gehad. Zoals door velen is geconstateerd, heeft het een cultuuromslag in de visserijsector teweeggebracht. Op dat beleid moet dan ook voortgebouwd worden. De minister merkte op dat het rapport van de RLG en zijn richtinggevende notitie in grote lijnen met elkaar overeenkomen. Het enige punt van verschil is de kwestie van de 60%-norm voor voedselreservering. De minister wijkt in zijn notitie af van het advies van de RLG omdat er in de afgelopen kabinetsperiode twee zware winters hebben plaatsgevonden, met storm en ijsgang. Er was dus geen sprake van een normale situatie voor het gebied. Op basis van die situatie is er te weinig inzicht voor het bepalen van beleid op de lange termijn. Daarom is het van belang om het beleid in de komende periode – tot 2003 – op de oude voet voort te zetten. De RLG is het daarmee eens, maar denkt aan een periode van zes jaar. De heer Van Waning (D66) wees er echter op dat de RLG voortzetting van het huidige beleid als het gaat om de 60%-norm voor voedselreservering niet wenselijk vindt, omdat dit leidt tot sterfte onder vogels met potentiële effecten op populaties. De RLG is op basis van verschillende onderzoeken en gesprekken met deskundigen tot dit oordeel gekomen. De minister wijkt dus op een heikel punt af van het oordeel van de RLG. Hij wees er nogmaals op dat het behoud van de natuurwaarden hoofddoelstelling van het beleid moet zijn. De visserij is welkom als gast wanneer het kan. In het RLG-rapport staat dat er duidelijkheid moet zijn voor de sector. Als nu al duidelijk is dat de kokkelvisserij te veel schade in de natuur aanricht, dan moet er in deze sector niet geïnvesteerd worden in de komende vijf jaar. Ook zouden dan compensatiemaatregelen tot de mogelijkheden moeten behoren. De minister verschilde van mening met de heer Van Waning over de vraag of het wel zo’n heikel punt is. Het is een onderdeel van het beleid. Om tot de norm van 60% te komen zijn verschillende berekeningen gemaakt. Daarbij is gekeken naar de hoeveelheid schelpdieren die de vogels in overvloedige jaren kunnen consumeren en naar het feitelijke aanbod van schelpdieren, dus ook in schaarse jaren. Wanneer de schelpdiervoorraad gelijk of kleiner is dan het gemiddeld geconsumeerde bestand uit de jaren tachtig stopt de schelpdiervisserij. Daarmee moet worden uitgesloten dat de visserij in schaarse jaren een negatieve invloed op de vogelstand zou kunnen uitoefenen. Het is niet de bedoeling dat vogels moeten wijken voor de visserij. De schelpdiervisserij wordt stopgezet op het moment dat het bestand onder het voor de vogels gemiddeld benodigde niveau komt en er mag ook niet gevist worden in ecologisch kwetsbare gebieden. Het beleid voor de komende jaren moet op die basis worden voortgezet. Kokkelvisserij moet mogelijk zijn in de komende vijf jaar. Voor die insteek heeft de regering gekozen. Uiteraard moet er ook in strenge winters voldoende voedsel voor de vogels te vinden zijn. Daarom is het van belang om te komen tot de vorming van stabiele mosselbanken in de Waddenzee. Er wordt door Rijkswaterstaat onderzoek gedaan naar de effecten van de sluiting op de draagkracht van het ecosysteem voor natuur en visserij. De resultaten daarvan zullen zeer waarschijnlijk binnen drie maanden beschikbaar zijn en kunnen bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
7
beleidsbepaling worden meegenomen. Overigens vond de minister het niet verstandig om van die norm van 60% af te wijken. Daar geeft het onderzoek dat is verricht geen aanleiding toe. Uiteraard moeten de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd worden en moet er worden ingegrepen op de momenten waarop dat werkelijk nodig is. Ook in de afgelopen periode is de schelpdiervisserij stopgezet toen dat nodig was. Het beleid zal in de komende vijf jaar worden aangescherpt. Daarop zal het beleidsvoornemen worden geënt en dat is in lijn met de aanbevelingen van de RLG. Dan lijkt een gebied ter grootte van 2000 tot 4000 ha voor de mosselbanken tot de mogelijkheden te behoren. Op de vraag van de heer Vos waar de 60%-formule op is gebaseerd, antwoordde de minister dat zij inderdaad is gebaseerd op de ervaringen van de jaren tachtig. De minister ging vervolgens in op de vragen over de Europese Commissie. De Commissie is, zoals de heer Vos veronderstelde, uitgegaan van oude gegevens. De Commissie kent de nieuwe ontwikkelingen niet. De Nederlandse regering moet nu een verweerschrift bij de Commissie indienen, waarin dan ook met name ingaan zal worden op de resultaten die zijn bereikt in de afgelopen jaren. Daarover zullen ongetwijfeld de nodige contacten met de Commissie plaatsvinden. De insteek van de Commissie had de minister overigens ook enigszins verbaasd. Het is niet geheel uitgesloten dat er op basis van dat verweerschrift een wijziging van de kritische houding van de Commissie optreedt. Zo’n procedure voor het Hof kan een à twee jaar duren. Met betrekking tot de zeegrasvelden kan gesproken worden van een gunstige ontwikkeling. In het huidige beheersplan wordt de visserij in zeegrasvelden uitgesloten. Dat moet zo blijven in de komende periode. De PKB-Waddenzee levert de basis voor het beleid dat in de afgelopen periode is gevoerd, maar ook voor het beleid dat in de komende periode zal worden gevoerd. De PKB gaat uit van verweving van visserij en natuurdoelstellingen. De aanscherpingen van het beleid die het kabinet voorstelt, vallen volledig binnen de PKB-Waddenzee. Wat de spisula- en ensisvisserij betreft wordt in de richtinggevende notitie uitgegaan van het niet meer toestaan in Waddenzee en Oosterschelde. Om deze vorm van visserij te verbieden in de visserijzone – het gebied boven de eilanden – zal een wijziging van de Visserijwet nodig zijn. Dat zou aansluiten op het beleid in de landen waaraan Nederland grenst. Die wijziging van de Visserijwet zal ingezet moeten worden, want op dit moment is daar geen reguleringsinstrument voor. In dit kader is een evaluatieperiode afgesproken. De voorliggende tussenevaluatie, op basis waarvan het beleidsvoornemen moet worden gemaakt, maakt duidelijk dat er beleid op dit punt ontwikkeld moet worden. Dat staat ook in de notitie. De minister was bereid om de Kamer hierover nadere informatie te verschaffen om een en ander te verduidelijken. De minister ging in op de opmerking van de heer Huys over de aquacultuur. De sector is daarmee aan het experimenteren. Hij wilde graag onderzoeken in welk opzicht de regering deze experimenten kan steunen. Hij merkte naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Ardenne op dat ieder voorbehoud dat door de klankbordgroep is gemaakt relevant is. Er is geen sprake van een committering van alle betrokkenen. Je kunt niet zeggen dat aan het ene voorbehoud meer gewicht wordt toegekend dan aan het andere voorbehoud. De minister was het met mevrouw Van Ardenne eens dat de formulering op pagina 3 van de richtinggevende notitie met betrekking tot het aantoonbaar geen schade toebrengen door de visserijsector aan de natuurwaarden ongelukkig gekozen was. Het gaat er niet om dat er eenzijdig bewijslasten gelegd moeten worden. Het beste kan teruggegrepen worden naar het gestelde op dit punt in de habitat- en vogel-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
8
richtlijn. Daarin wordt gesproken van «geen significante effecten in het licht van de doelstellingen». Fruitteelt Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) was blij dat de minister in zijn brief van 13 januari 1998 erkent dat het de laatste jaren niet zo goed gaat met de fruitsector. De sector kenmerkt zich de laatste jaren door slechte opbrengsten. Eén van de oorzaken daarvan is de strenge kou van de afgelopen jaren. Het wordt tijd om na te gaan of een aantal passende maatregelen genomen kunnen worden voor deze sector. Voor de korte termijn kan gedacht worden aan verruiming van het borgstellingsfonds en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, die in de brief van de minister worden genoemd. De minister had toegezegd dat de toepassing van deze instrumenten op enig moment zou worden geëvalueerd. Dat is nog steeds niet gebeurd. Wanneer kan de Kamer de resultaten van die evaluatie tegemoetzien? Kan de minister aangeven of er mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de toepassing van het borgstellingsfonds te verruimen. Zij stelde vervolgens dat er ook oplossingen voor de middellange termijn gezocht moeten worden. Dan gaat het met name om de concurrentiepositie van Nederlandse fruittelers ten opzichte van de fruittelers in landen die Nederland omringen. De Nederlandse fruittelers staan nog steeds op achterstand als het gaat om een goed werkbare gelegenheidsarbeidsregeling. De premieregeling marginale arbeid blijkt voor de fruitteelt onvoldoende werkbaar te zijn. Zij vond de drieduizendguldenregeling die het CDA heeft voorgesteld een beter alternatief. Zij stelde voor dit alternatief, met het oog op de evaluatie van dit jaar, opnieuw op de Europese agenda te plaatsen. Vervolgens noemde zij de hagelrisicopremie. In Nederland wordt een hoge premie betaald. In andere Europese lidstaten is de overheid bereid om bij te passen en dan gaat het vaak om lagere premies. Zij verzocht de minister om een tegemoetkoming te overwegen in de hagelrisicopremie voor de fruitteelt. Maatregelen voor de langere termijn kunnen voortvloeien uit de overlevingsstrategie die de fruitteeltsector wil opstellen, zoals ook de glastuinbouw gedaan heeft. Is de minister bereid steun te verlenen aan een dergelijk initiatief? In het kader van de EG-rooisubsidie heeft Nederland een aantal hectaren toegewezen gekregen, maar wel minder dan het aantal waarom werd gevraagd. Zij vroeg de minister hoe hij dit denkt te compenseren. Bestaat de mogelijkheid om deze regel structureel te maken? Zij vroeg zich overigens af waarom in Nederland een rooiregeling geldt en in Spanje een inplantregeling. Hoe verhoudt een en ander zich in Europees verband? De heer Keur (VVD) had in tegenstelling tot mevrouw Van Ardenne de indruk dat de regelingen die in de brief van 13 januari genoemd worden wel afdoende werken. Hij had niet de indruk dat men daarin verandering wilde. Hij noemde de startsubsidie van 5 mln. voor de agrarische schadeverzekeringen, waarover een artikel in het Agrarisch Dagblad is verschenen. In het verleden heeft de overheid geld beschikbaar gesteld voor verschillende calamiteiten in Noord-Nederland. Waarom heeft de minister niet in overweging genomen om de fruitsector daarin te betrekken? Waarom was er geen sprake van gelijke monniken, gelijke kappen? Hij hoopte dat de regering het initiatief van de NFO om tot een herstructurering te komen, zoals begin jaren zeventig en tachtig heeft plaatsgevonden, zal ondersteunen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
9
De heer Keur vroeg de minister vervolgens om zijn visie op de toekomst van de Nederlandse fruitteelt. Hij wees op de hoge plukkosten, de administratieve rompslomp, etc. Wellicht zou in Brussel bij de raad van ministers voorgesteld kunnen worden om een Europese geharmoniseerde plukregeling op te stellen. Het probleem ligt namelijk in de moeilijke concurrentiepositie. Daarbij speelt de milieuregelgeving ook een belangrijke rol. Het is noodzakelijk om dit in overweging te nemen, anders heeft de fruitsector in Nederland geen toekomst meer. De heer Huys (PvdA) merkte op dat de fruitsector heel zelfbewust heeft gezocht naar een versterking van de eigen structuur. Men denkt oplossingsgericht en dat is te waarderen. Het zal geen eenvoudige zaak zijn. De plannen van de NFO zijn in ieder geval de moeite waard. Hij zag mogelijkheden via een stimuleringsregeling. In de praktijk is gebleken dat een aantal fruittelers er met succes in geslaagd zijn zich te handhaven, zelfs gezien de lastige milieueisen. Dat is gunstig voor het imago van het product. Dat moet dan ook gestimuleerd worden. De overheid moet initiatieven in die richting ondersteunen. Hij verwachtte dat er voor deze sector, ondanks de problemen van de laatste jaren, in Nederland een plaats is. Het antwoord van de regering De minister wees erop dat de gehele fruitteeltsector niet over één kam geschoren moet worden. Met de teelt van peren gaat het bijvoorbeeld beter dan met de teelt van appels. Verder moet geconstateerd worden dat er in de Europese Unie sprake is van overproductie. De minister deed de toezegging dat hij de Kamer gegevens over de situatie per product in Europa zal doen toekomen, met een inschatting van wat nu wel of niet in het kader van het thema overproductie in Europa mogelijk is. Door het vorige kabinet en door het huidige kabinet zijn al een aantal maatregelen voor de sector genomen. Het borgstellingsfonds is aangescherpt. Dat was één van de resultaten van de evaluatie die heeft plaatsgevonden. Hij noemde ook de steun die aan de fruitsector gegeven is in de vorm van subsidie voor het creëren van waterbassins, in gevallen waar men geen gebruik kan maken van grondwater voor beregening. Hij wees op de problematiek van ondernemers die te lang doorgaan, terwijl zij problemen hebben. Zij worden onvoldoende begeleid. Hij stelde voor de fruitsector op dezelfde wijze aan te pakken als bij de glastuinbouw in overleg met de SEP is gedaan. Het is goed dat de sector zich wil beraden op de toekomst. Men zal met name afzetstructuren onderzoeken. Een en ander kan grote veranderingen voor de primaire sector teweegbrengen. Er zullen helaas ondernemers in de komende jaren moeten afvloeien. De minister zag het als een belangrijke ontwikkeling dat de sector nu zelf het voortouw heeft genomen om tot een aanpak voor de lange termijn te komen. Het spreekt vanzelf dat het nieuwe stimuleringskader ingezet zal worden als hier goede initiatieven uit naar voren komen. Vervolgens ging hij in op de problematiek van de gelegenheidsarbeid. Wetgeving op dit punt is in 1997 gerealiseerd. Eind 1998 vindt er, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken, een evaluatie van de PMA-regeling plaats en bezien moet worden wat die evaluatie oplevert. Er is gesuggereerd om Vutters en huisvrouwen in te schakelen. Dat is een zaak voor de sociale partners. Zij moeten uiteindelijk opdraaien voor de middelen. Met betrekking tot de hagelrisicopremie wees de minister op de subsidieregeling voor agrarische schadeverzekeringen. Voor 1998 is in totaal een bedrag van 5 mln. ter beschikking gesteld. Het NFO denkt voor de fruitteelt aan een schadeverzekering voor meerjarige schade door extreme weersomstandigheden. Onderzocht moet worden of daar binnen het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
10
budget dat beschikbaar is mogelijkheden voor zijn. Het NFO heeft hierover contact opgenomen met het departement. De rooiregeling wordt voor Nederland uitgebreid. Nederland krijgt 48 hectare meer dan in eerste instantie aangewezen was. In totaal komt dat neer op circa 600 hectare. Dit is een eenmalige maatregel die in het kader van de GMO wordt genomen. De minister zegde toe dat hij zal onderzoeken wat de inplantregeling in Spanje inhoudt. Hij nam aan dat deze geheel conform de marktordening is die in Europa is afgesproken. De regeling die hierover is afgesproken is bijzonder lucratief voor de gehele Nederlandse tuinbouwsector en het leek hem niet verstandig om daar wijzigingen in aan te brengen. Met name van de kant van Spanje, Frankrijk en Portugal vindt men dat Nederland veel te veel profiteert van deze gemeenschappelijke marktordening. Het is dus zeer onverstandig om dat punt aan te kaarten in de Landbouwraad. Op het punt van een geharmoniseerde Europese plukregeling verwees hij de heer Keur naar de minister van Sociale Zaken. De voorzitter van de commissie, Blauw De griffier van de commissie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XIV, nr. 62
11