Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 800 IXB
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2007
Nr. 30
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 26 maart 2007 Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties behoefte over de nota van de minister van Financiën van 15 december 2006 inzake de realisatie van verbetervoorstellen Wet Onroerende Zaken (30 800 IXB, nr. 14), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2007 aan de minister voorgelegd. Bij brief van 23 maart 2007 zijn deze door de staatssecretaris van Financiën beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt. De fungerend voorzitter van de commissie, Tichelaar Adjunct-griffier van de commissie, Bosˇnjakovic´-van Bemmel
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), fng. ondervoorzitter, Weekers (VVD), Tichelaar (PvdA), fng. voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Heerst (PvdA), Vermeij (PvdA), Gesthuizen (SP) en Ouwehand (PvdD). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dam (PvdA), Halsema (GL), Remkes (VVD), Koopmans (CDA), Aptroot (VVD), Van der Veen (PvdA), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Kortenhorst (CDA), Vacature (PvdA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Haverkamp (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), Schippers (VVD), De Roon (PVV), Kalma (PvdA), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP) en Thieme (PvdD).
KST106050 0607tkkst30800IXB-30 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
1
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 1. Gerealiseerde verbetervoorstellen De leden van de CDA-fractie vragen of er inmiddels onderzoek is gedaan naar de bredere maatschappelijke betekenis van de WOZ. Zo ja, wordt deze stelling met de uitkomsten onderbouwd, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie merken op dat de verbetervoorstellen onder andere op het terrein van de modelmatige waardebepaling liggen. Kent de minister de bezwaren tegen deze modelmatige waardebepalingen, zoals verwoord door de brancheorganisatie van Register Vastgoed Taxateurs (RVT)? Een van de bezwaren tegen de modelmatige waardebepaling is een onjuiste beoordeling van de marktgegevens vanwege het onbekend zijn met de achtergrond van de transacties of andere onjuistheden met betrekking tot marktgegevens. De leden van de CDA-fractie vragen of de minister kan bevestigen dat door onjuiste interpretatie van gegevens fouten kunnen optreden in de modelmatige waardebepaling, en of de minister tevens kan concluderen dat daardoor rechtsongelijkheid kan ontstaan, omdat fouten in modellen slechts voor die belanghebbenden die gefundeerd bezwaar hebben gemaakt (met terugwerkende kracht) worden hersteld. De leden van de CDA-fractie vragen tenslotte waarop de verwachting is gebaseerd dat een actuelere WOZ-waarde op termijn zal leiden tot een vermindering van het aantal bezwaaren beroepszaken. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister met deze leden van mening is dat een gegevens- en informatie-uitwisselingspicht niet hetzelfde is als het modelmatig waarderen stimuleren. Hoeveel gemeenten in Nederland gebruiken het modelmatig waarderen nog niet? Hoeveel gemeenten zijn zo ver gevorderd als bijvoorbeeld de gemeente Dordrecht? Bent u van mening dat het modelmatig waarderen een aanzienlijke besparing kan opleveren op de uitvoeringskosten van de Wet WOZ? Bent u ook van mening dat er de afgelopen jaren te weinig vorderingen zijn geboekt met modelmatig waarderen, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de minister van mening is dat het modelmatig wordt gehinderd doordat modelmatig waarderen niet in de wet wordt genoemd, waardoor bij beroepszaken nog steeds van de fictieve situatie van individuele taxaties wordt uitgegaan. Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om de term modelmatig waarderen in de wet op te nemen? Bent u van mening dat gezien het groeiende belang van de WOZ waarde en de steeds lagere kosten van de taxaties hier een meer realistische wetstekst moet worden gekozen? De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de minister, ten aanzien van zijn toezegging het modelmatig waarderen te bevorderen, ook een rol voor zichzelf en de waarderingskamer in plaats van alleen de VNG erop te wijzen. Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo neen, waarom niet? De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verbetervoorstellen ten aanzien van de WOZ. Het jaarlijks herwaarderen kan zorgen voor een WOZ-waarde bepaling die, zo menen deze leden, meer overeenkomt met de actualiteit. Welke extra kosten brengt de jaarlijkse herwaardering met zich mee, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie vragen welke verbetervoorstellen er zijn gedaan voor het bewerkstelligen van een doelmatig gebruik. Leiden deze alleen bij het bedrijfsleven tot een vermindering van administratieve lasten of ook bij burgers, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie merken op dat de minister verwacht dat een actuelere WOZ-waarde van onroerende zaken op termijn zal leiden tot een vermindering van het aantal bezwaar- en beroepschriften, omdat de fluctuatie in de waarde minder wordt. Valt hieruit te concluderen dat mensen geen bezwaar maken als de stapjes maar klein genoeg zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
2
De leden van de SP-fractie zijn positief over de mogelijkheid die wordt geschapen voor gemeenten om op eigen initiatief automatisch de WOZ-beschikking te kunnen sturen aan nieuwe belanghebbenden. Houden die belanghebbenden dan nog steeds dezelfde rechten indien zij zelf om een WOZ-beschikking verzoeken, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wettelijk wordt voorgeschreven dat in de waardebeschikking wordt aangeven wat de referentieplannen zijn. Zo kunnen burgers zelf natrekken in hoeverre de waardebeschikking volgt uit het gehanteerde model van de gemeente. Is de minister er voorstander van om een landelijk verplicht kader af te spreken voor de modelmatige waardebepaling, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie vragen voorts of de deelname aan de benchmark verplicht is. Zijn de conclusies uit de benchmarks openbaar? De leden van de SP-fractie vragen of de werkgroep, die onderzocht heeft of gebruik van WOZ gegevens door het bedrijfsleven mogelijk is, ook gekeken naar gebruik van de WOZ taxatie bij het afgeven van een Nationale Hypotheek Garantie. De leden van de SP-fractie zijn positief over de integratie van de WOZ beschikking en de OZB-aanslag. Dit is een oplossing voor de verwarring die ontstond, omdat het voor mensen niet duidelijk was dat ze bezwaar moeten maken tegen de WOZ-beschikking in plaats van tegen de OZB-aanslag. Ook tussen de WOZ-beschikking en de ambtshalve vermindering kan verwarring ontstaan. Hoe wordt er omgegaan met mensen die per ongeluk bezwaar maken tegen de ambtshalve vermindering en daardoor mogelijk niet voor het einde van de bezwaartermijn het werkelijke bezwaar kunnen maken tegen de WOZ-beschikking? 2. Niet ingevoerde verbetervoorstellen De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister bij «niet uitgevoerde verbetervoorstellen» schrijft, dat de gemeenten een belang hebben bij de Wet WOZ. Deze leden vragen of de minister van mening is dat sinds de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen en de maximering van de overige tarieven dit belang sterk is gereduceerd. Bent u van plan daarbij ook de verdeling van de uitvoeringskosten aan te passen op het procentuele belang van gemeenten bij de WOZ, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie vragen op basis van welke argumenten de minister bezwaren ziet ten aanzien van privacy bij het bekend maken van de WOZ waarden. Kunt u deze stelling onderbouwen met enkele steekhoudende argumenten? Hoe verhoudt deze opstelling zich tot de gegevens in het kadaster (huidige eigenaar, aankoopprijs en datum, oppervlakten, vergelijkbare verkopen in de afgelopen jaren, enz.) die iedereen on-line kan raadplegen? Hoe verhoudt deze stelling zich tot de vele internetsites die op basis van min of meer dezelfde gegevens (wijkeigenschappen, oppervlakten, toestand, kadaster gegevens) van ieder huis in Nederland een ruwe waardebepaling kunnen geven? De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de minster van mening is dat de fouten die zijn gemaakt bij taxaties (met uiteraard een drempel vanuit doelmatigheid en efficiency oogpunt) altijd moet kunnen worden hersteld. Hoe staat u tegenover een geval waarbij een WOZ waarde op basis van verkeerde gegevens is vastgesteld (aantoonbaar onjuist aantal m2, wel of niet een garage, dat soort gevallen). Bent u van mening dat dit soort fouten mits ze boven de zogenaamde «Fierensdrempel» uitstijgen, moet kunnen worden gecorrigeerd? Bent u van mening dat dit hoe dan ook moet gebeuren, onverlet of de eigenaar van het onroerend goed zelf wel of niet de fout heeft opgemerkt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u bewerkstelligen dat dit ook kan gebeuren? Bent u van mening dat als deze correctie niet mogelijk is, de belastingbetaler de rekening krijgt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
3
gepresenteerd van de fouten die de taxateur heeft gemaakt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De leden van de SP-fractie merken op dat de minister schrijft dat er bezwaren zijn tegen openbaarmaking van de WOZ-gegevens in verband met de privacy. Deze leden vragen hoe het dan mogelijk is dat er nu al gemeenten zijn, waar deze gegevens wel openbaar zijn. De leden van de SP-fractie vragen of er een landelijk meldpunt zou moeten komen voor WOZ taxaties, waar particulieren en bedrijven klachten kunnen indienen en suggesties kunnen doen met betrekking tot de waardebepaling van de WOZ. Een langere bezwaartermijn zou tegemoet kunnen komen aan het feit dat veel mensen geen goed idee hebben wat de gevolgen voor hen zijn van de WOZ-waardering. Is er onderzocht om welke redenen mensen geen bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie betreuren het dat het voorstel in het uitvoeringsbesluit om de drempel voor ambtshalve vermindering te verlagen van 20 naar 10 procent niet is doorgevoerd. In feite is 10 procent, zo menen deze leden, nog steeds te hoog. Waarom worden gemeenten niet wettelijk verplicht ambtshalve vermindering op te leggen in situaties waarin na het verstrijken van de bezwaartermijn geconstateerd wordt dat een te hoge waardebeschikking is afgegeven, zo vragen de leden van de SP-fractie. II Reactie van de minister Het doet me genoegen te merken dat er veel interesse is in de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken. De gestelde vragen stellen mij in de gelegenheid om wat extra uitleg te geven op onder meer het terrein van de modelmatige waardebepaling, de relatie met het aantal ingediende bezwaarschriften en de wenselijkheid voor herinvoering van de mogelijkheid van ambtshalve vermindering. De vragen naar de optie van meer openbaarheid van de WOZ-gegevens, hebben mij ertoe geleid hiernaar een nader onderzoek te gaan doen. Hierna zal ik meer specifiek op de gestelde vragen ingaan. Ik houd hierbij de volgorde van de vragen aan. De vraag van de leden van de CDA-fractie of er onderzoek is gedaan naar de bredere maatschappelijke betekenis van de WOZ-waarde en de WOZ-gegevens, kan ik bevestigend beantwoorden. De ambtelijke werkgroep, geïnitieerd vanuit mijn ministerie, heeft met diverse maatschappelijke organisaties zowel huidige gebruiksvormen als mogelijke toekomstige gebruiksvormen besproken. De aan u gezonden rapportage is op de uitkomsten van deze werkgroep gebaseerd. Zoals uit de rapportage blijkt, is het oorspronkelijke zuiver fiscale gebruik van de WOZ-waarde uitgegroeid tot een breder toegepaste waarde, waarbij het gebruik nog verder kan toenemen. Daarnaast hebben diverse betrokkenen bij de waardering van onroerende zaken, verenigd in het Platform WOZ, gekeken naar het breder gebruik van de WOZ-waarde. De voorlopige bevindingen onderbouwen eveneens de genoemde stelling. De definitieve rapportage van dit Platform wordt dit voorjaar verwacht. Inderdaad ken ik de bezwaren tegen de modelmatige waardebepaling die onder andere door de brancheorganisatie van Register Vastgoed Taxateurs (RVT) naar voren zijn gebracht, maar ik deel deze opvatting niet. Modelmatige waardebepaling is een eigentijdse methode voor het taxeren van onroerende zaken, waarbij de taxateur gebruikmakend van de modernste technieken alle marktgegevens kan gebruiken en ook dwarsverbanden kan leggen. De moderne modelmatige waardebepaling wordt niet alleen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) toegepast. De diverse brancheorganisaties van taxateurs bieden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
4
hun leden faciliteiten om deze modelmatige waardebepaling in hun praktijk toe te passen. Ook bij een modelmatige waardebepaling is kennis over de marktgegevens en analyse van deze gegevens van groot belang. Om die reden heb ik in de uitvoeringsregelingen op basis van de Wet WOZ expliciet de opdracht bij gemeenten gelegd om permanent een marktanalyse uit te voeren. Aangezien de meeste transactieprijzen een goede weergave vormen van de marktwaarde van een pand, kunnen deze zonder al te diepgaande analyse in de waardebepaling worden betrokken. Wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden rondom een transactie, moeten die ook bij modelmatige waardebepaling bekend zijn. Voor alle duidelijkheid merk ik hier op dat het gebruiken van modelmatige waardebepaling niet inhoudt dat uitsluitend van achter de computer wordt gewerkt. Ook in dit systeem is het nodig om panden te bezichtigen. Een voordeel van modelmatige waardebepaling is juist dat de taxateur relatief eenvoudig inzicht krijgt bij welke transactie mogelijk iets bijzonders aan de orde is, zodat hij zijn aandacht daarop kan richten. Dat door onjuiste interpretatie van gegevens fouten kunnen optreden, is bij modelmatige waardebepaling niet anders dan bij andere vormen van taxeren van onroerende zaken. Belangrijker is het feit of de gekozen aanpak de mogelijkheid biedt om systematisch controles te kunnen uitvoeren, zodat fouten ontdekt kunnen worden, voordat de belanghebbenden hiermee worden geconfronteerd. De modelmatige waardebepaling biedt juist goede mogelijkheden voor dit soort systematische controles, niet alleen door vergelijking met betaalde verkoopprijzen en vergelijking met de eerder vastgestelde waarde, maar ook door de systematische vergelijking van vergelijkbare panden. Het verheugt mij dan ook dat een recent, in opdracht van het Kadaster door het Onderzoeksinstituut Technische Bestuurskunde (OTB) van de TU Delft, uitgevoerd onderzoek in de provincie Overijssel heeft laten zien – tegen de aanvankelijke verwachting in van de onderzoekers – dat de WOZ-waarden goed aansluiten op de marktprijzen1. Ten slotte wijs ik er op dat is voorzien in een systeem van toezicht door de Waarderingskamer, waardoor het waarderingsproces en de uitkomsten daarvan nauwlettend worden gevolgd en de kwaliteit ervan bewaakt.
1
Het onderzoeksrapport is gepubliceerd op www.waarderingskamer.nl : Onderzoek Kadaster WOZ-waarden. Over het onderzoek zijn de volgende artikelen verschenen: De WOZ-waarde mist de markt niet, Belastingblad 22 februari 2007 nr. 4, blz. 203; Samenhang tussen marktprijs en WOZ-waarde, Tijdschrift voor de volkshuisvesting, februari 2007, nr. 1, blz. 44.
Het is niet juist, zoals de leden van de fractie van het CDA vragen, dat er in betekenende mate sprake is van rechtsongelijkheid omdat fouten in modellen alleen (met terugwerkende kracht) worden hersteld voor de belanghebbenden die bezwaar hebben gemaakt. In de eerste plaats zal, evenals die voorheen bestond, een regeling gelden voor het in voorkomende gevallen ambtshalve verminderen van WOZ-waarden waarvan later blijkt dat deze te hoog zijn vastgesteld. In de overgang naar de jaarlijkse waardebepaling is deze mogelijkheid aanvankelijk vervallen. Gebleken is dat er toch behoefte is bij de gemeenten aan een mogelijkheid tot ambtshalve vermindering. Mede op advies van de Waarderingskamer heb ik besloten de ambtshalve vermindering weer mogelijk te maken onder dezelfde voorwaarden als voorheen. Het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken wordt daartoe gewijzigd. In de tweede plaats ga ik ervan uit dat het aantal fouten gering is. De inspanningen van gemeenten zijn erop gericht om de taxatie door controle vooraf zo goed mogelijk te laten zijn. Zoals ook blijkt uit het recente onderzoek in opdracht van het Kadaster, sluit de vastgestelde waarde aan op de marktcijfers. Gemeenten streven naar taxaties die zo goed mogelijk in overeenstemming zijn met de markt, niet te hoog, maar ook niet te laag. De verwachting dat de overgang naar jaarlijkse waardebepaling zal leiden tot minder bezwaarschriften, is gebaseerd op twee aspecten. Enerzijds is bij voorgaande herwaarderingen gebleken dat relatief veel belanghebbenden bezwaar maakten met als grief dat het waardeverschil ten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
5
opzichte van de vorige waarde zo groot is1. Bij jaarlijkse waardebepaling behoren deze grote verschillen ten opzichte van de vorige taxatie tot het verleden en verwacht ik dat dit soort bezwaren dan ook zal afnemen. Anderzijds geldt dat gemeenten voor het moment van bekend maken van de nieuwe waarden een vergelijking maken tussen de vorige waarde en de nieuwe waarde. Wanneer de vorige waarde actueler is, levert deze vergelijking een betere signalering van mogelijke onjuistheden op. Ook dit aspect leidt tot een verbetering van de kwaliteit en daarmee tot minder bezwaarschriften. Deze inschatting spoort met het uitgangspunt van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals aangegeven bij de overgang naar de jaarlijkse waardebepaling, dat frequenter waarderen niet zal leiden tot meer bezwaarschriften. Met de leden van de PvdA-fractie ben ik van mening dat een gegevens- en informatie-uitwisselingplicht niet hetzelfde is als het stimuleren van modelmatige waardebepaling. Echter, voor modelmatige waardebepaling, zeker ook bij niet-woningen, is het delen van informatie tussen bijvoorbeeld gemeenten wel een belangrijke randvoorwaarde. Om die reden draagt een informatie-uitwisselingsplicht wel bij aan het bevorderen van de toepassing van modelmatige waardebepaling. In de praktijk blijkt de informatie-uitwisseling tussen partijen ook goed van de grond te komen. De VNG heeft een WOZ-datacenter in het leven geroepen waarmee gemeenten onderling gegevens over bijvoorbeeld stichtingskosten en kengetallen voor taxaties kunnen uitwisselen. Dit WOZ-datacenter wordt intensief gebruikt om informatie in te winnen, maar ook om gegevens aan andere gemeenten en taxateurs ter beschikking te stellen. In alle gemeenten wordt inmiddels op één of andere wijze modelmatige waardebepaling toegepast, zeker bij de waardering van woningen (het betreft ruim zeven miljoen woningen, dat is bijna 90% van de ruim acht miljoen te taxeren objecten). Ook de waardering van incourante nietwoningen en agrarische objecten (circa 5% van de te taxeren objecten) is landelijk sterk modelmatig aangepakt door het opstellen van landelijke taxatiewijzers. De mate van toepassing van modelmatige waardebepaling bij courante niet-woningen (de overige circa 5%) bij gemeenten is nog verschillend. Overigens zijn er voor de modelmatige waardebepaling van woningen diverse systemen op de markt die, mede afhankelijk van de aard van de woningvoorraad en de mate van beschikbaarheid van verkoopcijfers, een andere aanpak kennen. Modelmatige waardebepaling in een kleine gemeente met bijvoorbeeld tweeduizend individuele vrijstaande woningen verspreid over diverse kernen en met slechts enkele tientallen verkopen per jaar, vergt een andere (modelmatige) aanpak dan de waardering van woningen in bijvoorbeeld het door deze leden genoemde Dordrecht. Het verheugt mij dat bij de toepassing van modelmatige waardebepaling gemeenten ook duidelijk leren van elkaars ervaringen, waarbij ook de leveranciers van systemen voor modelmatige waardebepaling en andere dienstverleners een rol spelen. Op die manier dragen ervaringen als die van de gemeente Dordrecht, die bij de modelmatige waardebepaling een sterk statistische benadering hanteert, bij aan de verdere professionalisering van het vakgebied van modelmatig taxeren.
1
Overigens was dan in de meeste gevallen de conclusie dat de nieuwe taxatie wel degelijk juist was.
De modelmatige waardebepaling heeft het mogelijk gemaakt dat de frequentie van waardering is opgevoerd van eenmaal per vier jaar naar jaarlijks, terwijl in afgelopen periode de totale kosten voor de uitvoering van de Wet WOZ zijn gedaald. De totale kosten voor de uitvoering van de waardebepaling, inclusief de administratie, de communicatie met de belanghebbenden en de behandeling van bezwaarschriften bedroegen in 2005 circa € 175 en in 2006 € 160 miljoen per jaar (cijfers CBS). Bij jaarlijkse waardebepaling komt dat overeen met ongeveer € 20 per taxatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
6
Ik ben dan ook zeker niet van mening dat er de afgelopen jaren te weinig vorderingen zijn geboekt met modelmatig waarderen. Ik denk dat juist de ontwikkelingen heel snel zijn gegaan. Overigens niet alleen bij de waardering in het kader van de Wet WOZ, maar ook bij andere onroerend goed taxaties worden door diverse taxateurs steeds meer modelmatige technieken gebruikt. Deze ontwikkeling is zeker nog niet afgerond. In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ is vastgelegd dat de waardering van woningen in het kader van de Wet WOZ geschiedt op basis van een methode van systematische vergelijking. Daarbij wordt vergeleken met woningen waarvan verkoopprijzen beschikbaar zijn en worden de te taxeren woningen ook onderling vergeleken. Deze beschrijving dekt mijns inziens prima ook de principes van modelmatige waardebepaling. Ik voel er dan ook niet voor in de wet expliciet op te nemen dat de waardering dient te geschieden door modelmatige waardebepaling, ook al omdat dit de suggestie zou kunnen wekken dat modelmatig waarderen iets anders is dan waarderen in het algemeen. De jurisprudentie leidt niet tot een andere conclusie: daarin komt steeds helderder de lijn naar voren dat de WOZ-waarde in stand kan blijven, wanneer de gemeente deze met een goed onderbouwd taxatieverslag aannemelijk heeft gemaakt. Met betrekking tot mijn rol versus de rol van de VNG op het terrein van het bevorderen van de modelmatige waardebepaling wijs ik er op dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet WOZ. Gemeenten pakken deze taak adequaat op. Voor de doelmatige uitvoering van deze taak blijkt samenwerking tussen gemeenten van steeds groter belang te zijn. Voor de stimulatie en de organisatie van faciliteiten voor deze samenwerking kunnen de VNG en ook de Waarderingskamer veel betekenen. Ik wijs daarbij op het WOZ-datacenter waarmee gemeenten door het uitwisselen van gegevens kunnen samenwerken en op de benchmark voor de WOZ-uitvoering waardoor gemeenten kunnen leren van elkaar en de voordelen van samenwerkingsverbanden van gemeenten zichtbaar worden. Mijn eigen rol is vooral faciliteren door middel van – indien nodig – regelgeving. Zoals hiervoor aangegeven leidt de overgang naar jaarlijkse waardebepaling dankzij de toenemende inzet van modelmatige waardebepaling naar verwachting niet tot een structurele toename van de kosten, de leden van de SP-fractie vragen hiernaar. Per 1 januari 2008 wordt de waardepeildatum, die nu nog twee jaren voor de aanvang van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld ligt, verschoven naar één jaar voor het begin van het kalenderjaar. De Waarderingskamer verwacht dat de kosten voor de waardebepaling aanvankelijk licht zullen stijgen, terwijl het grootste deel van de werkzaamheden op het terrein van de administratie en de analyse van marktgegevens niet significant zal veranderen. De verwachting is dat deze laatste stap om de waarde van onroerende zaken actueler te maken zal leiden tot een vermindering van het aantal bezwaaren beroepschriften. Er moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat dan een daling van de kosten pas over enige jaren zal kunnen worden bereikt. De voorstellen met betrekking tot doelmatig en breder gebruik van de WOZ-waarden zijn zowel gericht op bedrijfsleven als op burgers. Bijvoorbeeld het voornemen om met ingang van 2008 de WOZ-waarde ook te gebruiken bij het bepalen van de successierechten betekent een beperking van de administratieve lasten bij burgers. Naast de vormen van officieel breder gebruik van de WOZ-waarde door de overheid is voor burgers het gebruik van de WOZ-waarde door maatschappelijke organisaties van belang. Een toenemend aantal woningcorporaties gebruikt de WOZ-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
7
waarde om huurprijsverschillen aan huurders te verklaren. Dit lijkt te leiden tot een betere acceptatie van de huurverschillen door huurders. Het feit dat diverse maatschappelijke organisaties zelf het initiatief hebben genomen om de WOZ-waarde voor andere toepassingen te gebruiken, geeft aan dat deze organisaties voordelen zien. Bijvoorbeeld banken en verzekeringsmaatschappijen laten in toenemende mate de WOZ-waarde een rol spelen rondom het verstrekken of aanpassen van voorwaarden bij hypotheken of verzekeringen. Dit leidt ook bij veel burgers en bedrijven tot lagere kosten en minder administratieve lasten. Ook de leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de achtergrond van de verwachte daling van het aantal bezwaarschriften en zij vragen zich daarbij af of deze daling alleen voortkomt uit het verkleinen van de stapjes. Zoals hiervoor is aangegeven speelt het verkleinen van de stapjes inderdaad een rol in de acceptatie van de juistheid van de taxatie, maar leidt de jaarlijkse waardebepaling ook langs andere weg tot een hogere kwaliteit van taxaties door betere controlemogelijkheden en daardoor tot minder bezwaarschriften. Ik wil graag bevestigen dat nieuwe belanghebbenden van onroerende zaken, wanneer zij om een WOZ-beschikking vragen, dan dezelfde rechten houden. Met betrekking tot de beschikking aan nieuwe belanghebbenden wijs ik er op dat in een systeem van jaarlijkse waardebepaling iedere belanghebbende elk jaar een beschikking krijgt. Op dat moment heeft elke belanghebbende toegang tot bezwaar en beroep. De noodzaak voor een nieuwe belanghebbende om een beschikking te vragen zal zich dus veel minder voordoen. Dit doet zich bijvoorbeeld wel voor indien in de loop van een jaar een nieuwe persoon belanghebbend wordt, bijvoorbeeld omdat hij voor een deel van dat jaar eigenwoningforfait moet bijtellen bij de aangifte inkomstenbelasting. Deze persoon kan dan om een beschikking verzoeken, op basis waarvan bezwaar kan worden gemaakt. De leden van de SP-fractie vragen zich af of het niet verstandig is om wettelijk voor te schrijven dat in de beschikking vermeld wordt welke panden als referentiepand zijn gebruikt. Dat lijkt mij niet nodig en zou bovendien tot extra kosten leiden. In het huidige systeem is al de verplichting opgenomen dat op het onderliggende taxatieverslag, dat voor de belanghebbende beschikbaar is – veelal zelfs online –, ten minste drie panden worden vermeld die recent verkocht zijn en die als onderbouwing zijn gebruikt. Het lijkt me niet wenselijk dit ook in de beschikking op te nemen. Het vermelden van alle referentiepanden bij een taxatie is in een systeem van modelmatige waardebepaling niet mogelijk. Immers door de modelmatige waardebepaling spelen alle verkoopprijzen die in de afgelopen jaren in de gemeente zijn gerealiseerd op één of andere wijze een rol bij de totstandkoming van de waarde. Daarmee functioneert bijna elke verkoop in meer of mindere mate als referentiepand. Om die reden is in de eisen aan het taxatieverslag het aantal te vermelden referenties beperkt tot drie. In antwoord op de vraag van deze leden of ik er voorstander van ben om een landelijk verplicht kader voor modelmatige waardebepaling af te spreken, kan ik meedelen dat dat niet het geval is. In de huidige regelgeving is het kader voor de waardering voldoende bepaald. Verder heeft de Waarderingskamer in de «Waarderingsinstructie jaarlijkse waardebepaling» uniforme kwaliteitseisen geformuleerd waaraan een taxatiemodel en het gebruik daarvan moet voldoen. In aanvulling hierop stelt zij een beoordelingsprotocol aan alle gemeenten beschikbaar, dat als doel heeft gemeenten te ondersteunen bij de beoordeling of het in die gemeente ingerichte taxatiemodel voldoet aan de in de instructie opgenomen kwaliteitseisen. Gemeenten kunnen zo op een gesystematiseerde wijze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
8
beoordelen of het specifiek in de eigen gemeente ingerichte taxatiemodel voldoet aan deze kwaliteitseisen. Daarmee kunnen zij inzicht krijgen in de mate waarin de kwaliteit van de uiteindelijke taxatiewaarden wordt gewaarborgd door het gebruikte taxatiemodel. De uitkomsten van deze systematische beoordeling van de gemeente zijn onderwerp van toezicht door de Waarderingskamer. Meer gedetailleerde voorschriften, waarbij mij niet op voorhand duidelijk is welke deze leden voor ogen hebben, zullen ruimte wegnemen om rekening te houden met plaatselijke verschillen. Het waarderen van woningen in een nieuwbouwwijk in de gemeente Amsterdam vergt een andere benadering dan de waardering van de woningen in de diverse kernen van een gemeente in Drenthe. Marktwerking zal leiden tot een verdere ontwikkeling van systemen voor modelmatige waardebepaling. Ook in andere branches met betrekking tot taxeren of analyseren van onroerend goed vinden vergelijkbare ontwikkelingen plaats, waarbij onderlinge samenwerking ook in de markt tot zijn recht moet komen. De Waarderingskamer organiseert sinds 1999 jaarlijks een benchmark op terrein van de kosten van de Wet WOZ. De resultaten van deze benchmark op het terrein van de totale landelijke kosten zijn steeds openbaar gemaakt. De gegevens over individuele gemeenten zijn niet openbaar gemaakt, maar zijn alleen beschikbaar voor de gemeenten zelf, zodat ze deze kunnen gebruiken voor de optimalisering van de WOZ-werkprocessen. Overigens heeft de Waarderingskamer het voornemen met ingang van dit jaar de benchmarkgegevens ook van individuele gemeenten openbaar te maken. Deelname aan deze benchmark is niet verplicht. Deelname acht ik wel nuttig en wordt door zowel de VNG als de Waarderingskamer gestimuleerd, omdat een benchmark kan helpen de doelmatigheid van werkprocessen te verbeteren. De werkgroep die de mogelijkheden van breder gebruik heeft onderzocht heeft gekeken naar de mogelijke rol van de WOZ-waarde bij het verstrekken van hypotheken. Bij de acceptatie van een hypotheekgever door een bank of verzekeringsmaatschappij spelen diverse aspecten. Naast het gebruik van de WOZ-waarde voor het bepalen van de executiewaarde bij een mogelijke gedwongen verkoop is bijvoorbeeld ook aandacht besteed aan onderwerpen als het voorkomen van taxatiefraude en het beperken van tophypotheken. Ook het door de leden van de SP-fractie genoemde gebruik van de WOZ-waarde voor het toekennen van de Nationale Hypotheek Garantie past in die context. Op dit moment is er een beperkte openbaarheid van de WOZ-gegevens. Een potentiële koper, een bank of de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen heeft nog geen toegang tot de vastgestelde WOZ-waarde. Het doet me genoegen dat de leden van de SP-fractie positief zijn over de integratie van WOZ-beschikking en OZB-aanslag. Tegen een ambtshalve vermindering is geen bezwaar mogelijk. Een verzoek om ambtshalve vermindering is pas aan de orde na afloop van de bezwaartermijn. De door deze leden veronderstelde verwarring kan zich dus niet voordoen. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat de gemeente een bezwaar tegen de OZB-aanslag die op hetzelfde biljet staat als de WOZ-beschikking, in behandeling neemt als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking, tenzij uit het bezwaar het tegendeel blijkt. In de praktijk doet zich bij mijn weten hier geen probleem voor. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de verdeling van de WOZ-kosten. In de loop van de tijd is er voortdurend sprake geweest van verschuivingen in het financiële belang van diverse overheden bij de WOZwaarde, zonder dat dit heeft geleid tot een wijziging van de verdeelsleutel. Het aandeel dat elk van de partijen betaalt, is overigens niet alleen afhankelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
9
van het financiële belang. Zo spelen ook de voor de desbetreffende toepassing noodzakelijke aan de afnemers te leveren gegevens een rol. Met de Unie van Waterschappen en de VNG is door mijn voorgangers regelmatig gesproken over de verdeling van de kosten. Daarbij gaat het niet alleen over de sleutel voor de verdeling van de kosten, maar ook over een nog verdergaande vereenvoudiging van de verdeelsystematiek. Ik verwacht daarover in de loop van dit jaar met genoemde partijen duidelijke afspraken te kunnen maken. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is uit privacyoverwegingen gekozen voor een beperkte openbaarheid van de WOZ-waarde. De WOZ-waarde werd toch primair gezien als onderdeel van een belastingaanslag. Terecht wijzen deze leden erop dat inmiddels reeds veel andere mogelijkheden bestaan als kadaster en internetsites om inzicht te krijgen in de waarde van onroerende zaken. Een (beperkte) openbaarheid van de WOZ-waarden voor bepaalde belanghebbenden of doelgroepen is dan ook iets dat kan worden overwogen. Ik zal de komende tijd bezien of en zo ja in welke mate en op welke termijn, WOZ-waarden openbaar kunnen worden. Een voorgenomen wijziging op dit punt zal worden afgestemd met het College Bescherming Persoonsgegevens. Zoals ik hiervoor al aangaf bij een vraag van de leden van de CDA-fractie over herstel van (taxatie)fouten, zal ik de wens van gemeenten voor herinvoering van een regeling voor ambtshalve vermindering honoreren door middel van wijziging van het Uitvoeringsbesluit WOZ. De vragen hierover ook van de leden van de PvdA-fractie sterken mij in de opvatting dat een dergelijke uitlaatklep voor gevallen die geen gebruik hebben kunnen maken van de reguliere bezwaarprocedure, wenselijk is, ook nu we inmiddels jaarlijks een nieuwe waarderingsbeschikking hebben. Met de aan het woord zijnde leden ben ik van mening dat fouten, mits ze boven de zogenoemde Fierensdrempel uitkomen, moeten kunnen worden gecorrigeerd. Dit kan in de eerste plaats gebeuren aan de hand van bezwaar door belanghebbende. Na het verstrijken van de bezwaartermijn kan belanghebbende een verzoek doen om ambtshalve vermindering. Ten slotte kan de gemeente eigener beweging overgaan tot ambtshalve vermindering, bijvoorbeeld als bij gelijksoortige panden naar aanleiding van bezwaar besloten wordt tot verlaging van de WOZ-waarde. Een verlaging van de WOZ-waarde heeft ook gevolgen voor de andere overheden die gebruik maken van deze waarde ten behoeve van de heffing van belastingen. Zij zijn verplicht alsnog teruggave te verlenen. De leden van de SP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat er nu al gemeenten zijn waar de WOZ-waarden openbaar zijn. Ik wil er in dit kader op wijzen dat het presenteren van de WOZ-waarde aan de diverse belanghebbenden (eigenaar en gebruiker), al dan niet via internet, niet hetzelfde is als openbaar maken. Veel gemeenten presenteren op dit moment de taxatieverslagen en andere gegevens op het terrein van de Wet WOZ via internet. Gemeenten gebruiken daarbij diverse vormen van toegangsbeveiliging om ervoor zorg te dragen dat alleen de belanghebbende zelf toegang heeft tot deze gegevens (behalve uiteraard de waarde van de drie referentiepanden). In toenemende mate wordt hiervoor de DigiD-beveiliging gebruikt om WOZ-waarde en taxatieverslag voor inzage door derden af te schermen. Andere gemeenten gebruiken nu nog alternatieve vormen van afscherming. Mij is niet bekend dat gemeenten WOZ-waarden zonder toegangsbeveiliging op internet publiceren of op andere wijze openbaar maken. Deze leden vragen voorts of er een landelijk meldpunt zou moeten komen waar men klachten of suggesties over WOZ-taxaties zou kunnen indienen. Los van de bezwaar- en beroepsprocedure bestaan er al instanties waar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
10
men met klachten over de WOZ-uitvoering terecht kan. Veel gemeenten hebben een gemeentelijke ombudsman – soms enkele gemeenten gezamenlijk – en ook bij de Nationale Ombudsman kan een klacht worden ingediend. Ik heb niet de indruk dat daarnaast nog meer behoefte bestaat aan een klachteninstantie. Overigens nemen bedrijven en particulieren ook wel contact op met de toezichthouder, de Waarderingskamer, met klachten en of suggesties. In de betreffende incidentele gevallen lijkt dit een adequate oplossing. Geopperd is ook de mogelijkheid van een langere bezwaartermijn. Een langere bezwaartermijn heeft wellicht enkele voordelen, omdat men zich langer kan beraden of het indienen van bezwaar wel of niet aan de orde is, maar een langere termijn heeft ook belangrijke nadelen. In dit kader is van belang dat de bezwaarmogelijkheden en de termijnen overeenkomen met die van de andere gemeentelijke aanslagen op de WOZ-beschikking. De WOZ-beschikking wordt immers meestal tegelijk met diverse belastingaanslagen op één biljet bekend gemaakt aan de belanghebbende/belastingplichtige. Het hanteren van verschillende bezwaartermijnen voor de WOZ-beschikking en voor bijvoorbeeld de aanslag OZB leidt tot vergroting van de complexiteit. Ook voor de uitvoering voor de gemeente zou een langere termijn dit niet praktisch zijn. In een systeem van jaarlijkse waardebepaling is er slechts een periode van twaalf maanden tussen een beschikking en de volgende beschikking. In deze periode moet een bezwaar ingediend worden, moet het bezwaar afgehandeld worden en moet gewaarborgd zijn dat de resultaten van de bezwaarafhandeling ook in de volgende beschikking zijn meegenomen. Om die reden is het ook belangrijk dat de termijn voor het afhandelen van een bezwaar zo kort mogelijk is. Hiervoor verwijs ik naar de behandeling van het wetsvoorstel versterking fiscale rechtshandhaving1. Bovendien zou een langere termijn niet sporen met de standaard in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen gehanteerde termijn van 6 weken, Verder wijs ik er op dat het mogelijk is een (pro forma) bezwaar in te dienen en de motivering later na te sturen. Daarmee kan een belastingplichtige de denktermijn voor zichzelf verlengen met een aantal weken. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de redenen waarom ruim 90% van de ontvangers van een WOZ-beschikking geen bezwaar hebben gemaakt. Naar aanleiding van de opmerking van de leden van de SP-fractie dat zij het betreuren dat de drempel voor ambtshalve vermindering niet is teruggebracht van 20% naar 10% en hun wens om gemeenten te verplichten tot ambtshalve vermindering, verwijs ik graag naar datgene dat hiervoor al is geschreven over ambtshalve vermindering.
1
Kamerstukken II 2005/06, 30 322.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 30
11