Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 392
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket)
Nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 11 februari 1998 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel I wordt gewijzigd als volgt: a. Onderdeel B wordt gewijzigd als volgt: 1. In artikel 2, eerste lid, worden de onderdelen d tot en met i geletterd e tot en met j. 2. In artikel 2, eerste lid, wordt na het onderdeel c een nieuw onderdeel d toegevoegd dat luidt: d. de kantonrechters en de kantonrechters-plaatsvervangers; 3. In artikel 2, eerste lid, komt onderdeel h (nieuw) te luiden: h. de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket. 4. In artikel 2, tweede lid, wordt «onderdelen a, b en c» vervangen door: onderdelen a, b, c en d. b. Onderdeel C wordt gewijzigd als volgt: 1. In artikel 3 vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde tot het tweede lid. 2. Artikel 4 komt te luiden: Artikel 4 1. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd, met inachtneming van het bepaalde in deze wet. 2. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f tot en met j, worden met inachtneming van het bepaalde in deze
KST27575 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
1
wet benoemd bij koninklijk besluit of bij besluit van Onze Minister van Justitie, tenzij bij deze wet een andere wijze van benoeming is bepaald. c. In onderdeel I komt het tweede onderdeel te luiden: 2. In het derde lid vervalt «, en de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van de andere voor hun leven benoemde ambtenaren van het openbaar ministerie». d. Na onderdeel Q wordt een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt als volgt: Qa Het opschrift van de Tweede Afdeling komt te luiden: De kantongerechten. e. Onderdeel R komt te luiden: R In artikel 36a vervallen de zinsneden «de officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket, en» en «en de procureur-generaal bij». f. Na onderdeel R wordt een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt als volgt: Ra Het opschrift van de Derde Afdeling komt te luiden: De arrondissementsrechtbanken. g. Onderdeel T komt te luiden: T Artikel 52 komt te luiden: Artikel 52 Wanneer een plaats van rechter, rechter-plaatsvervanger of griffier openvalt, zendt de rechtbank aan de president van het gerechtshof tot welks ressort zij behoort, een lijst van aanbeveling van drie kandidaten, welke lijst, alfabetisch ingericht, aan de Koning wordt aangeboden, om daarop zodanig acht te slaan als Hij zal dienstig oordelen. h. Onderdeel U komt te luiden: U De onderdelen A, B en C van de Derde Afdeling vervallen. i. In onderdeel V wordt «Derde Afdeling (nieuw)» vervangen door: Vierde Afdeling. j. Na onderdeel X wordt een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt als volgt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
2
Xa In artikel 64 vervalt «de procureur-generaal bij, de plaatsvervangende procureurs-generaal bij, de advocaten-generaal bij,». k. In onderdeel Y wordt «Vierde Afdeling (nieuw)» vervangen door: Vijfde Afdeling. l. In onderdeel Z wordt in het eerste onderdeel de zinsnede «benevens de procureur-generaal van die Raad» vervangen door: benevens de procureur-generaal bij die Raad,. m. Onderdeel CC komt te luiden: CC In artikel 86 vervalt «de procureur-generaal bij, de plaatsvervangend procureur-generaal bij, de advocaten-generaal bij,». n. Onderdeel DD komt te luiden: DD De Vijfde Afdeling A wordt vernummerd tot Zesde Afdeling. o. Onderdeel EE komt te luiden: EE Aan artikel 110 wordt een derde lid toegevoegd dat luidt: 3. De artikelen 19, 24, 28 en 28a zijn op de gerechtsauditeurs van overeenkomstige toepassing. p. Onderdeel FF vervalt. q. Onderdeel GG wordt gewijzigd als volgt: 1. Artikel 112 komt te luiden: Artikel 112 1. De procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de benoemingsprocedure ten aanzien van de in het eerste lid genoemde rechterlijke ambtenaren. 2. In artikel 114, eerste lid, wordt «artikel 11» vervangen door: artikel 111. 3. In artikel 119, eerste en tweede lid, wordt «een lid van een arrondissementsrechtbank» steeds vervangen door: een lid van een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
3
4. In artikel 121 wordt de zinsnede «bij de Hoge Raad, de gerechtshoven en de arrondissementsrechtbanken» vervangen door: bij de Hoge Raad, de gerechtshoven, de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten. 5. In het opschrift voorafgaand aan artikel 124 wordt «Paragraaf» vervangen door: Afdeling. 6. In het opschrift voorafgaand aan artikel 130 wordt «Paragraaf» vervangen door: Afdeling. 7. In het opschrift voorafgaand aan artikel 140 wordt «Paragraaf» vervangen door: Afdeling. 8. In artikel 140 worden onder vernummering van het eerste en tweede lid tot het derde en vierde lid twee nieuwe leden toegevoegd die luiden als volgt: 1. De procureurs-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht. 2. De officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht, staatsrecht en strafrecht. B Artikel II wordt gewijzigd als volgt: a. In onderdeel A wordt het derde onderdeel gewijzigd als volgt: 1. De onderdelen a tot en met h worden geletterd b tot en met i en onderdeel i wordt geletterd k. 2. Voorafgaand aan onderdeel b (nieuw) wordt een nieuw onderdeel a toegevoegd dat luidt: a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een kantongerecht en de daarbij benoemde gerechtsauditeurs: de kantonrechter, oudste in rang van benoeming. 3. Onderdeel b (nieuw) komt te luiden: b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van een rechtbank, de daarbij benoemde gerechtsauditeurs, rechterlijke ambtenaren in opleiding, voor zover de opleiding wordt doorgebracht bij een rechtbank, alsmede de kantonrechters, oudste in rang van benoeming, binnen het rechtsgebied van de rechtbank: de president van die rechtbank. 4. Onderdeel j komt te luiden: j. ten aanzien van de leden van het College van procureurs-generaal: Onze Minister.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
4
b. In onderdeel B wordt in het tweede onderdeel na de zinsnede «door de president van het desbetreffende college» toegevoegd: , door de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, bij het desbetreffende kanton. c. Na onderdeel D wordt een nieuw onderdeel Da toegevoegd dat luidt als volgt: Da Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (kamerstukken II, 25 404, 1996/97) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt in onderdeel D het zesde onderdeel te luiden: 6. De tekst achter categorie 8 komt te luiden: raadsheer in een gerechtshof; vice-president van een arrondissementsrechtbank; ressortsadvocaat-generaal; officier eerste klasse; kantonrechter in de niet in categorie 8a genoemde kantons; d. Onderdeel Ha komt te luiden: Ha Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (kamerstukken II, 25 404, 1996/97) tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt in onderdeel H de zinsnede «en stelt, indien daartoe aanleiding bestaat, de tijden vast waarop de werkzaamheden worden verricht». e. In onderdeel I wordt na de zinsnede «de presidenten van de rechtbanken en de hoven» toegevoegd: , de kantonrechters, oudste in rang van benoeming. f. Onderdeel L komt te luiden: L Artikel 44 wordt gewijzigd als volgt: 1. In het derde lid wordt «of parket» vervangen door: , het desbetreffende parket dan wel het parket-generaal. 2. Na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd dat luidt: 4. Onze Minister geeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad kennis van de betrekkingen die de leden van het College van procureurs-generaal buiten hun ambt vervullen. C Artikel III komt te luiden: ARTIKEL III De Beroepswet wordt gewijzigd als volgt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
5
A In artikel 15, vierde lid, wordt «24, 28, 28a, 29, 29b en 108 tot en met 110» vervangen door: 3, tweede lid, 5, eerste lid, 24, 28, 28a en 108 tot en met 110. B In artikel 16, zesde lid, wordt «28, 28a en 29» vervangen door: 5, eerste lid, 28 en 28a. D Artikel IV komt te luiden: ARTIKEL IV De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt: A In artikel 16, vierde lid, wordt «24, 28, 28a, 29, 29b en 108 tot en met 110» vervangen door: 3, tweede lid, 5, eerste lid, 24, 28, 28a en 108 tot en met 110. B In artikel 17, vijfde lid, wordt «28, 28a en 29» vervangen door: 5, eerste lid, 28 en 28a. E Artikel VI komt te luiden: ARTIKEL VI In artikel 109a, vierde lid, van de Wet op de studiefinanciering wordt «24, 28, 28a, 29, 29b en 108 tot en met 110» vervangen door: 3, tweede lid, 5, eerste lid, 24, 28, 28a en 108 tot en met 110. F Artikel VII komt te luiden: ARTIKEL VII In artikel 1 van de Wet van 16 augustus 1951 (Stb. 386) tot openstelling van rechterlijke betrekkingen, advocatuur en notariaat voor bepaalde groepen van Indische juristen, notarissen en candidaat-notarissen wordt «29a» vervangen door: 3, eerste lid. G Artikel IX wordt gewijzigd als volgt: a. In onderdeel C wordt in artikel 8 na de zinsnede «vervolging van de strafbare feiten waarvan» toegevoegd: de kantongerechten,. b. In onderdeel D komt artikel 9, eerste lid, te luiden:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
6
1. De officier van justitie bij het arrondissementsparket is belast met de vervolging van strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement of de kantongerechten binnen het arrondissement kennisnemen. c. In onderdeel I wordt in artikel 140 na de zinsnede «voor de richtige opsporing van de strafbare feiten waarvan» toegevoegd: de kantongerechten,. H De artikelen XII en XIII vervallen. I Artikel XVI komt te luiden: ARTIKEL XVI Artikel 3, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften komt te luiden: 4. Het College van procureurs-generaal houdt toezicht op de bij deze wet geregelde handhaving van verkeersvoorschriften. Het geeft daartoe bevelen aan de hoofden van de arrondissementsparketten. J In artikel XVIII wordt in onderdeel A «artikel 1» vervangen door: artikel 3. K In artikel XXI wordt in onderdeel B «procureursgeneraal» vervangen door: procureurs-generaal. L Na artikel XXVIIA worden drie nieuwe artikelen ingevoegd die luiden:
ARTIKEL XXVIIB In artikel 72, onderdeel d, van de Wet militaire strafrechtspraak wordt de zinsnede «het parket van de Procureur-Generaal bij het gerechtshof» vervangen door: het ressortsparket.
ARTIKEL XXVIIC Artikel 2, tweede lid, van de Ambtenarenwet komt te luiden: 2. De artikelen 125, 125bis, 125a, 125c, 125d, 125f en 126 zijn niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, g en h, en 108, en de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
ARTIKEL XXVIID Indien dit voorstel van wet tot wet wordt verheven en in werking treedt, voordat artikel III van de Wet van 2 november 1994 (Stb. 803), houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
7
onderzoek en enkele andere wetten houdende verbeteringen en aanvullingen van overwegend technische aard, in werking treedt, dan wordt in die wet artikel III als volgt gewijzigd: A De onderdelen C en D vervallen. B In onderdeel E vervalt «de procureurs-generaal bij, de plaatsvervangend procureurs-generaal bij, de advocaten-generaal bij,». C In onderdeel F vervalt «de procureur-generaal bij, de plaatsvervangend procureur-generaal bij, de advocaten-generaal bij,». D Na onderdeel G worden drie nieuwe onderdelen toegevoegd die luiden als volgt: H Artikel 112, eerste lid, komt te luiden: 1. De procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. I In artikel 140 worden onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede en derde lid het eerste en tweede lid vervangen door een nieuw eerste lid dat luidt als volgt: 1. De procureurs-generaal, de advocaten-generaal, de plaatsvervangende advocaten-generaal, de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie moeten op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. J Artikel 145, eerste lid, komt te luiden: 1. Onze Minister van Justitie kan rechterlijke ambtenaren in opleiding aanstellen. De rechterlijke ambtenaren in opleiding moeten op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
8
hebben verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. TOELICHTING Algemeen De onderhavige nota van wijziging is voornamelijk van zuiver wetstechnische aard en betreft vooral aanpassingen, die voortvloeien uit de gewijzigde verhouding tussen het onderhavige wetsvoorstel enerzijds en wetsvoorstel 24 651 inzake de tweede fase van de herziening van de rechterlijke organisatie, alsmede de Wet van 2 november 1994 (Stb. 803), houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten houdende verbeteringen en aanvullingen van overwegend technische aard, anderzijds. Destijds is bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel – zoals in de memorie van toelichting vermeld – reeds uitgegaan van de wetgeving zoals deze zou komen te luiden na de inwerkingtreding van wetsvoorstel 24 651, alsmede de artikelen III tot en met X van de genoemde Wet van 2 november 1994. Het wetsvoorstel zoals het thans luidt, gaat er derhalve bijvoorbeeld nog van uit dat bij de inwerkingtreding de kantongerechten zijn opgeheven. Inmiddels moet worden geconstateerd dat hiervan niet langer meer kan worden uitgegaan. De veronderstelling dat wetsvoorstel 24 651, alsmede de genoemde Wet van 2 november 1994 eerder in werking zullen treden, is thans als achterhaald te beschouwen. Dit betekent dat het onderhavige wetsvoorstel in overeenstemming moet worden gebracht met de huidige situatie, waarin noch wetsvoorstel 24 651, noch de relevante onderdelen van de Wet van 2 november 1994 in werking zijn getreden. Praktisch gezien betekent dit bijvoorbeeld dat daar waar het onderhavige wetsvoorstel bepalingen uit de Wet RO wijzigt die tevens betrekking hebben op de kantongerechten, deze onderdelen van het wetsvoorstel weer in overeenstemming worden gebracht met de huidige situatie waarin positie en bevoegdheden van de kantongerechten in de Wet RO zijn geregeld. Precies hetzelfde geldt voor de Wet van 2 november 1994 waarin onder meer nieuwe regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren. Het voorgaande brengt aanpassingen van de voorgestelde wijzigingen van de Wet RO, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Wetboek van Strafvordering met zich mee. Zij zijn van wetstechnische aard en worden hieronder niet verder toegelicht. Enkele andere wijzigingen worden wel afzonderlijk toegelicht. De belangrijkste daarvan betreft een wijziging van de artikelen 1 en 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (WRRA) in verband met de melding van nevenfuncties. In mijn brief aan Uw Kamer van 22 januari jl. ter gelegenheid van de aanbieding van het rapport-Dolman, had ik reeds een zodanige wijziging aangekondigd. In de huidige situatie dienen de procureurs-generaal bij de gerechtshoven hun nevenfuncties te melden bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad als zijnde de functionele autoriteit. Nu laatstgenoemde functionaris los komt te staan van het OM, ligt handhaving van deze regeling niet voor de hand. In het wetsvoorstel is deze regeling om die reden geschrapt. Voor de leden van het College is in het wetsvoorstel in plaats van de procureur-generaal bij de Hoge Raad evenwel nog geen andere functionele autoriteit aangewezen. De onderhavige wijziging corrigeert dit door voor de leden van het College van procureurs-generaal de minister als functionele autoriteit aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
9
te wijzen. Daarmee wordt zeker gesteld dat de leden van het College in de toekomst de betrekkingen die zij buiten hun ambt vervullen, aan de minister van Justitie dienen te melden. Deze wijziging is aan te merken als een beperkte reparatie die past binnen de bestaande systematiek van de WRRA. Zij staat volledig los van de vraag of in samenhang met andere bestaande wetgeving betreffende nevenfuncties – zoals artikel 61 ARAR – het thans geldende kader van artikel 44 WRRA een verdergaande wijziging behoeft. In het debat over het rapport-Dolman van 28 januari jl. heb ik reeds aangegeven dat ik een verdergaande wijziging voor de aanvaarding en vervulling van nevenfuncties door de leden van het OM wenselijk acht. Aangezien dit vraagstuk echter in een breder perspectief en in overleg met de andere ministers nader moet worden bezien, is het ongewenst een dergelijke verdergaande wijziging thans in het onderhavige wetsvoorstel mee te nemen. Het kabinet komt zo spoedig mogelijk hierop terug. Voor een nadere toelichting op de nu voorgestelde wijziging zij overigens verwezen naar de toelichting op onderdeel B.
Onderdeel A a. Het derde onderdeel van de wijziging van onderdeel B van het wetsvoorstel betreft een redactionele aanpassing mede in verband met de formulering van artikel 125 Wet RO. g. Het gaat hier om een wijziging van redactionele aard. h. Overeenkomstig het gewijzigde onderdeel U van het wetsvoorstel wordt ook Afdeling 3B geschrapt. De gerechtssecretarissen nemen in institutionele of rechtspositionele zin geen bijzondere positie in binnen de rechterlijke organisatie. Het zelfde geldt – mede in het licht van het voorgestelde Hoofdstuk 4 van de Wet RO inzake het OM – voor de secretarissen bij een arrondissementsparket. De vermelding van voornoemde functionarissen in de Wet RO kan daarom vervallen. De onderhavige wijziging werd ook reeds voorgesteld in wetsvoorstel 24 651: zie artikel I, onderdeel AA en de toelichting op p. 38 terzake. Gelet op de in verband met de reorganisatie van het OM benodigde wijzigingen in de structuur van de Wet RO, is er aanleiding Afdeling 3B in het kader van het onderhavige wetsvoorstel te laten vervallen. l. Het betreft hier een wijziging van redactionele aard. q. Het vijfde, zesde en zevende onderdeel van het voorstel tot wijziging van onderdeel GG van het wetsvoorstel betreffen wijzigingen van redactionele aard.
Onderdeel B a en f. De betreffende wijzigingen beogen zeker te stellen dat de leden van het College van procureurs-generaal in de toekomst de betrekkingen die zij buiten hun ambt vervullen, aan de minister van Justitie dienen te melden. In de huidige situatie is dit nog de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Handhaving van deze situatie ligt niet voor de hand, aangezien laatstgenoemde rechterlijke ambtenaar functioneel wordt losgekoppeld van het OM. Mede gelet op de omstandigheid dat de minister van Justitie in rechtspositioneel opzicht reeds als bevoegd gezag geldt, is het gewenst dat nevenbetrekkingen van de leden van het College in de nieuwe situatie aan de minister van Justitie worden gemeld. Daartoe wordt voorgesteld om – conform de huidige systematiek van de WRRA waarin nevenbetrekkingen aan de «functionele autoriteit» moeten worden gemeld – de minister als functionele autoriteit aan te wijzen. Ik verwijs naar onderdeel a, punt 4. Dit laat onverlet dat ik het gewenst acht dat de procureur-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
10
generaal bij de Hoge Raad een aanvullende rol kan blijven vervullen. Daartoe wordt voorgesteld om in het nieuwe artikel 44, vierde lid, WRRA te bepalen dat de minister de procureur-generaal bij de Hoge Raad in kennis dient te stellen van de bij hem gemelde nevenbetrekkingen van de leden van het College. Deze aanvulling dient om de procureur-generaal bij de Hoge Raad – mede tegen de achtergrond van de algemene, aanvullende toezichthoudende taak die hij op grond het voorgestelde artikel 122 Wet RO jegens het OM zal blijven vervullen – in de gelegenheid te stellen om desgewenst zijn opvatting omtrent de nevenbetrekkingen van de leden van het College, aan de minister kenbaar te maken. Ik verwijs naar onderdeel f, punt 2. d. Het betreft hier een wetstechnische aanpassing van een onderdeel dat eerder bij nota van wijziging is toegevoegd.
Onderdelen C tot en met F Het betreft hier wijzigingen die verband houden met het overbrengen van de artikelen 29 en 29b van de huidige Wet RO naar Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. Het betreft de voorgestelde artikelen 3, tweede lid en 5, eerste lid, van de Wet RO.
Onderdeel H De betreffende artikelen kunnen vervallen. De Bijenwet 1947 is bij Wet van 18 december 1995, Stb. 1996, 217 per 13 april 1996 vervallen. De oude Oorlogswet – waar het onderhavige wetsvoorstel nog van uitging – is bij Wet van 23 april 1997, Stb. 1997, 172 per 1 mei 1997 ingetrokken. Artikel 44 zoals het in de oude wet luidde, komt niet in deze formulering in de nieuwe wet terug.
Onderdelen I, J en K Het betreft hier een drietal redactionele aanpassingen.
Onderdeel L Het betreft hier een aanvulling op de bepalingen in bijzondere wetten die als gevolg van de reorganisatie OM noodzakelijk zijn. De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 392, nr. 9
11