Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 000 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1997
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 19 september 1996 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 28 augustus 1996 overleg gevoerd met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over beheers- en sturingsinstrumenten gericht op de zorgverzekeraars (VWS-96-624). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Rijpstra (VVD), Vouˆte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).
De heer Van Boxtel (D66) poneerde allereerst de hoofdvraag: kan de overheidsverantwoordelijkheid nog naar behoren worden ingevuld, nu de rol en verantwoordelijkheid van de verzekeraars in de vormgeving en uitvoering van de zorg zijn versterkt? Het gaat daarbij onder meer om de rechtspositie van de consument tegenover de verzekeraar, de keuzevrijheid van de artsen en de poliskeuzevrijheid. Belangrijk is ook de eindverantwoordelijkheid van de overheid in de doelmatige en rechtmatige verdeling van de premiegelden. De markt heeft snel gereageerd en anticipeert bovendien. Banken en verzekeraars hebben de meeste ziekenfondsen ingelijfd. Schadeverzekeraars zijn echter niet primair geı¨nteresseerd in schadelastbeperking. In de brief van de minister wordt een goed overzicht gegeven van de manier waarop het systeem in elkaar zit. Op onderdelen schiet de brief echter tekort. Zo wordt alleen ingegaan op de oude ziekenfondsen en niet op de particuliere zorgverzekeraars, terwijl deze in het tweede compartiment wel degelijk met premiegeld omgaan. De fractie van D66 toonde zich voorstander van een onafhankelijk toezichtsorgaan. Het gaat niet alleen om toetsing en controle bij toetreding tot de markt, maar ook om het bewaken van de verzekeringspraktijk gaande de rit. Gedacht kan worden aan het formuleren van eisen van goed verzekeraarschap in de Ziekenfondswet en de AWBZ. Er is aanleiding tot zorg. Vorig jaar is de nominale premie fors opgehoogd. Vele zorgverzekeraars hebben extra beheerskosten en extra reservevorming in de nominale premie geı¨ncorporeerd. Kan die reservevorming aan een maximum worden gebonden? Is het mogelijk dat publiek premiegeld weglekt naar niet-zorginhoudelijke doelen, bijvoorbeeld marketing en reclame? Op welke wijze kunnen overschotten in de exploitatie, bijvoor-
6K2917 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
1
1
beeld voor de uitvoering van de AWBZ, worden geboekt? Gaan de overschotten naar de bestemde reserve, waardoor het geld alsnog wordt aangewend voor kwaliteit en volume van de zorg, of kunnen de gelden ook worden gebruikt voor de zogenaamde vrije reserves? De Commissie toezicht uitvoeringsorganen (CTU) van de Ziekenfondsraad mag de boeken van de aanbieders niet controleren. Hierdoor blijft de deur naar mogelijkheden van creatief boekhouden openstaan. In een toekomstig echt onafhankelijk toezicht moet dergelijke controle wel mogelijk zijn. De CTU moet daarvoor losgeweekt worden van de Ziekenfondsraad. In het rapport van de CTSV-commissie «Heel het raderwerk» staan zeer aanbevelenswaardige opmerkingen over de vormgeving van echt onafhankelijk toezicht. De fractie van D66 achtte de huidige wijze van sturing op mededinging onvoldoende. In de brief staat dat moet worden ingegrepen op het moment dat samenwerking de marktwerking en de gezonde concurrentie dreigt te beperken. Er zijn slechts enkele grote schadeverzekeraars overgebleven, die echter onder het toezicht van de Verzekeringskamer vallen. De ontwerpwet Economische mededinging sluit banken en verzekeraars uit als het gaat om preventief fusietoezicht. De zorgverzekeraars vallen onder het toezicht van de Ziekenfondsraad, maar voor het nominale premiedeel onder de genoemde ontwerpwet. De kans op competentieverschillen blijft daarmee groot. Een fundamentele herijking is op zijn plaats. De categorale benadering in de wetgeving verhoogt de kans op een bureaucratische controle. Dat kan verstikkend werken op het streven naar kostenbeheersing en efficiency. Zorginhoudelijke substitutie mag vaak niet, ook al is het goedkoper, omdat dat stuit op de regels van de Ziekenfondsraad. In het rapport «Het ziekenhuis ontketend» van het ministerie van Economische Zaken melden de landsadvocaten dat wat betreft het optreden van de ziekenfondsen in hun verhouding tot de verzekerden moet worden betwijfeld dat bij de inwerkingtreding van de nieuwe mededingingswet een effectief instrumentarium beschikbaar zal zijn. Gelet op de 60 mld. die in deze sector omgaat, is het aan de minister om de ontwerpwet specifiek vanuit de volksgezondheid te becommentarie¨ren. De fractie van D66 drong aan op een goede coo¨rdinatie van het beleid van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de aanpassing van de sociale zekerheid. Wat dat betreft vestigt zij haar hoop op de kabinetsnotitie over de sociale zekerheid, die bij de Miljoenennota zal verschijnen. De parlementaire onderzoekscommissie naar de zaak-Vie d’Or heeft gepleit voor het instellen van een studiegroep, die een advies zou moeten uitbrengen over de inrichting en vormgeving van het toezicht op de aanbieders van verzekerings-, bank- en pensioenproducten, met het oog op de convergentie tussen genoemde producten enerzijds en de convergentie tussen banken, particuliere verzekeraars en pensioenfondsen anderzijds. Wie nemen deel aan deze studiegroep? Is iets bekend over de vorderingen? De ombouw van de CTU tot een onafhankelijk toezichtsorgaan moet gekoppeld worden aan de positie van de Verzekeringskamer bij het toezicht op de particuliere zorgverzekeraars. Er is een systeem van verzekeraarsbudgettering opgezet, waarin de nominale component het middel voor de verzekeraars is als zij niet uitkomen met het verstrekkingenbudget. Het concurrentiemiddel van de nominale premie werkt nog niet, omdat er binnen Zorgverzekeraars Nederland bandbreedteafspraken worden gemaakt. Als over twee jaar echt op de nominale premie wordt geconcurreerd, zijn er slechts enkele conglomeraten over. Daarmee ontstaat het gevaar dat de marktwerking onder de maat blijft. De prijsvorming is gebaseerd op kosten en beschikbaar budget. Het COTG is meer een distributiecentrum dan een prijsvormende instantie. In het regeerakkoord staat dat het stelsel van het vaststellen van maximum-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
2
tarieven wordt gehandhaafd, terwijl zal worden gestreefd naar de invoering van een systeem van kostprijstarieven. Hoe ver is het kabinet daarmee gevorderd? Thans geldt voor vrijwel alle producten in de zorg het maximumtarief. Op basis daarvan worden de aanbieders door de verzekeraars betaald en budgetteert de overheid de verzekeraars. Het risico bestaat dat daarmee blijvend te duur wordt gebudgetteerd. Prikkels om tot efficie¨nte zorginkoop te komen ontbreken vrijwel volledig. Welke prikkels zullen in de budgetteringssystematiek worden ingebouwd om het doel toch te bereiken? Moet niet tot een versnelde afbouw van delen van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) worden gekomen om tot echte concurrentie en tot lagere tarieven te geraken? In de brief van 10 juli staat dat de minister al werkt aan een aanpak, maar dat nog steeds wordt uitgegaan van de efficiencywinst die te behalen valt door de verzekeraarsbudgettering. Is het verlaten van het systeem van maximumtarieven gevaarlijk met het oog op prijsexplosies? Vorig jaar constateerde de Algemene Rekenkamer dat het huidige systeem van richtlijnen voor tarieven het doelmatig handelen van zorgaanbieders niet bevordert. In «Het ziekenhuis ontketend» staat dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de WTG zeer beperkt zijn. Voorgesteld wordt de WTG in te trekken voor het variabele deel van de curatieve zorg. Ziet de minister kansen om tot een versnelling van dit beleidsvoornemen te komen? Onlangs heeft een zorgverzekeraar een deal voorgesteld aan een zorgaanbieder. De zorgverzekeraar zou de verschuldigde kosten later dan nodig aan de aanbieder overmaken, waardoor deze geld zou moeten lenen op de kapitaalmarkt. De rente daarop is voor de aanbieder nacalculeerbaar. De verzekeraar trekt ondertussen rente van het te laat betaalde bedrag, die hij bij zijn reserves kan bijschrijven. De premiebetaler en de overheid worden in deze constructie benadeeld. Wat kan de minister aan dit soort praktijken doen? De heer Lansink (CDA) toonde zich tevreden met het door de minister verstrekte overzicht. De vraag hoe met de verschillende instrumenten wordt omgegaan, moet bij de beoordeling van het beleid aan de orde komen. Er is een politiek oordeel noodzakelijk over het financie¨le wel en wee, over de kostenbeheersing, over de twijfelachtige voortgang van de stelselwijziging en over de zorginhoudelijke kant van de zaak, maar de brief vormt daarvoor niet de kapstok. De nominale premie wordt gezien als een belangrijk instrument. Het wekt dan op zijn minst verbazing als wordt voorgesteld om haar te verlagen. Ook de budgettering is een al jaren slepende kwestie, mede als gevolg van het feit dat af en toe deals moesten worden gesloten. Op pag. 9 staat een intrigerende zin: «Mocht de komende jaren onverhoopt blijken dat dit laatste niet het geval is en de ziekenfondsen niet in staat blijken te zijn de doelmatigheid te vergroten, de kosten te beheersen, de toegankelijkheid te handhaven en de clie¨ntgerichtheid te versterken, dan zal het onvermijdelijk zijn de accentverschuiving in het besturingsinstrumentarium die thans plaatsvindt in de richting van indirecte instrumenten als budgettering in combinatie met toenemende vrijheden en verantwoordelijkheden voor de ziekenfondsen, te heroverwegen». Het is goed om optimistisch te blijven, maar het is wel de vraag hoe lang dat nog gerechtvaardigd is. De heer Oudkerk (PvdA) concludeerde na eerste lezing van de brief dat het systeem goed in elkaar zit. Meer markt en minder overheid vergt echter een andersoortige overheid met doeltreffende beheers- en sturingsinstrumenten, waarvan het effect doorlopend moet worden getoetst. Het huidige toezicht is nogal divergerend met enerzijds de CTU en de Rekenkamer en anderzijds de Verzekeringskamer, terwijl zich vele convergerende ontwikkelingen voordoen. Een convergerende ontwikkeling op het gebied van de activiteiten van ziekenfondsen en particuliere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
3
verzekeraars, van publiek en privaat geld, maakt een kritische beschouwing van de rol van de overheid als controleur van de diverse toezichthouders noodzakelijk. Er moeten heldere, wettelijk omschreven criteria worden opgesteld voor de rol en de taak van de verzekeraars en de toezichthouders. Verzekeraars zijn nu eenmaal primair geı¨nteresseerd in meer omzet en minder schade. Sommige beheers- en sturingsinstrumenten zijn paradoxaal in werking. De nominale premie is ooit bedoeld om concurrentie tussen verzekeraars te stimuleren, maar blijkt in die zin niet goed te werken. Op de vraag waarom de nominale premie vorig jaar veel hoger was dan de rekenpremie van het kabinet wordt geantwoord dat het daarbij gaat om bedrijfsgeheimen. Het is duidelijk dat erg veel extra beheerskosten worden gemaakt en dat extra reservevorming optreedt, maar achter het waarom kan de overheid geen vinger krijgen. Met het invoeren van de nominale premie zijn de uitvoeringskosten in ieder geval eerder gestegen dan gedaald. Uit krantenberichten is gebleken dat een verzekeraar een staaroperatie in een prive´-kliniek voor f 1750 kan inkopen, die voor f 1450 niet vergoed wordt, terwijl een duurdere staaroperatie van f 2300 niet in een prive´-kliniek we`l vergoed wordt. Uit dergelijke voorbeelden blijkt dat het huidige instrumentarium tekortschiet. Er moeten instrumenten komen die recht doen aan een meer regisserende rol van verzekeraars en die tegelijkertijd de zekerheid bieden dat de markt niet doorschiet, zoals bij de thuiszorg is gebeurd. Te denken valt allereerst aan vast omschreven wettelijke criteria waaraan een verzekeraar blijvend moet voldoen, vergelijkbaar met de Kwaliteitswet zorginstellingen. Het zou goed zijn als de invloed van verzekerden op het bestuur van verzekeraars groter zou worden. Medebestuur is daarbij een van de opties. In 1994 is reeds aan de Ziekenfondsraad gevraagd om criteria te ontwerpen om te komen tot goed zorgverzekeraarschap. Er moet onafhankelijk toezicht komen, gebaseerd op wettelijke criteria voor goed zorgverzekeraarschap. Dit betekent overigens niet dat het toezichtsorgaan geen gebruik kan maken van de bij de Ziekenfondsraad aanwezige knowhow. De overeenkomsten en verschillen tussen het toezicht van de Verzekeringskamer en dat van de CTU moeten in kaart worden gebracht. De studiegroep van Financie¨n en Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet ook het oog richten op de zorg en de zorgverzekeraars, omdat juist daar ook sprake is van convergerende ontwikkelingen. In Engeland wordt het instrument van de «yardstick competition» gehanteerd. Verzekeraars worden daarin afgerekend op minder goed inkoopgedrag. Wellicht kan dit instrument ook in Nederland worden ingevoerd. Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) noemde enkele punten waarover zij in de toekomst met de minister verder wil discussie¨ren. Een cruciale passage in de brief is de volgende: «De beleidsvoornemens laten overigens onverlet dat het de wetgever c.q. de overheid is die bepaalt welke zorgaanspraken door verzekeraars in het kader van de Ziekenfondswet en de AWBZ dienen te worden geleverd en gefinancierd, dan wel onder welke condities en op welke wijze afwijkingen zijn toegestaan». De discussie hierover is onder meer bepalend voor de visie op het toezichtsorgaan. Het zou daarnaast goed zijn om in de toekomst nader in te gaan op de reservevorming en op de ontwerpwet Economische mededinging. Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) wees er allereerst op dat het voor de GroenLinks-fractie essentieel is dat de acceptatieplicht van verzekerden wettelijk vastgelegd is en blijft. De inschrijvingstermijn voor ziekenfondsverzekerden wordt gesteld op e´e´n kalenderjaar. Het is goed
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
4
dat de verzekerde daardoor gemakkelijker van verzekeraar kan veranderen. Heeft het feit dat dat weinig gebeurt te maken met een gebrek aan kostenbewustzijn bij de individuele verzekerde, met de kleine verschillen tussen de verschillende verzekeraars of met de moeite die het kost om van ziekenfonds te veranderen? De vergrote concurrentie in de gezondheidszorg speelt zich vooral af rond de collectieve contracten die met bedrijven worden afgesloten. Het moet verzekeraars onmogelijk worden gemaakt om contracten te bieden die ertoe leiden dat voorrang wordt gegeven aan werkenden. De overheid moet daarvoor voldoende sturingsinstrumenten behouden. Verzekeraars moeten de zorg zo goedkoop mogelijk inkopen. Toch blijken zij in de praktijk vrijwel altijd de maximumtarieven te betalen, omdat de zorgaanbieders in de onderhandelingen e´e´n front vormen. Zijn sturingsinstrumenten denkbaar die we`l leiden tot marktwerking en tot doorbreking van de kartelvorming van zorgaanbieders? De verzekeraars maken onderling afspraken over de nominale premie. Het lijkt de overheid vooralsnog aan instrumenten te ontbreken om de verzekeraars daadwerkelijk tot concurrentie aan te zetten. Over het onafhankelijk toezicht zal in de toekomst nog uitgebreid moeten worden gesproken. Antwoord van de regering De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bespeurde bij verscheidene woordvoerders een wisselende mate van ongeduld. Het instrumentarium dat moet leiden tot de situatie waarin de verzekeraars concurreren op de prijs en de kwaliteit van de zorg is nog niet fullswing aanwezig. Een belangrijk instrument is de verzekeraarsbudgettering. In het eerste compartiment blijft de overheid de belangrijkste sturingsinstantie, maar in het tweede compartiment geldt de volledige verzekeraarsbudgettering. Pas op 1 januari 1998 zullen de verevening en de nacalculatie bij de ziekenfondsen zodanig zijn afgebouwd, dat men volledig risicodragend wordt. Op dat moment zal men iets met de instrumenten moeten gaan doen, bijvoorbeeld met de nominale premie. De informatie in de brief beperkt zich tot de Ziekenfondswet en de AWBZ. Met de particuliere verzekeraars is het proces gaande van het risicodragender maken van de WTZ. De commissie zal worden geı¨nformeerd op het moment dat de besprekingen hierover nader resultaat opleveren. In de particuliere verzekeraarsmarkt gaat het om meer dan zorgverzekeren. Vanuit de ministeries van Economische Zaken en van Financie¨n worden activiteiten ondernomen waarbij Volksgezondheid, Welzijn en Sport deels wel en deels nog niet betrokken is. Het lijkt in ieder geval raadzaam om kwesties rakende aan de ontwerpwet Economische mededinging en zaken die uit het Vie d’Or-onderzoek zijn voortgevloeid in een notitie over de particuliere zorgverzekeraars te bundelen. Het instrument van de nominale premie is de afgelopen jaren nogal fors gehanteerd. Het idee kan ontstaan dat de zorgverzekeraars zich niet bekommeren om volumebeheersing, doelmatigheid en prijs. Getracht wordt een ander gedrag te bewerkstelligen. De verzekerden moeten daaraan meewerken; zij moeten reageren op prijsverschillen. Wel moet worden aangegeven dat de verzekeraars in een aanloopfase zitten. Voor ziekenfondsen is er vanaf 1 januari 1998 geen verevening en nacalculatie meer. Daarvoor moet men zich natuurlijk in zekere mate indekken. Door het ook via de nominale premie vormen van een reserve kan worden voorkomen dat er grote schokken in de hoogte van die premie optreden. Het inzicht dat het ministerie in de reservevorming heeft verworven, zal met de commissie worden gedeeld. De gegevens zullen de Kamer nog vo´o´r de JOZ-discussie bereiken. Cumulatief bedroeg de reserveopbouw van de ziekenfondsen eind 1995 870 mln. Men zit daarmee niet honderden miljoenen boven de verplichte solvabiliteitsmarge. Aan de commissie zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
5
in het nieuwe financieel overzicht onder meer informatie worden verschaft over de verhouding van de stijging van de beheerskosten tot die van de zorguitgaven. De CTU beschikt over diverse instrumenten en functioneert goed. In het algemeen worden problemen snel gesignaleerd. Sinds 1988 is twee maal een bewindvoerder aangesteld. Als redressering niet mogelijk is, kan altijd de minister nog ingrijpen. In de nieuwe situatie moet het toezicht worden aangescherpt. Daaraan wordt op het departement ook gewerkt. Het voorbeeld van afspraken tussen een verzekeraar en een aanbieder dat de heer Van Boxtel noemde, is bij de CTU bekend. Per 1 januari 1996 is een COTG-richtlijn in werking getreden over rentenormering bij ziekenhuizen. Sinds dat moment heeft een verzekeraar geen belang meer bij late betaling. Per 1 januari 1997 zal een dergelijke richtlijn ook van kracht worden voor de overige instellingen. De heer Van Boxtel drong aan op sectoraal toezicht voor particuliere verzekeraars en zorgverzekeraars. De ombouw van de CTU moet absoluut gerelateerd worden aan het domein van de Verzekeringskamer. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelde mee dat zij nog niet betrokken was bij de activiteiten van de ministers van Financie¨n en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gezien het grote belang dat de sector van de volksgezondheid bij een en ander heeft, achtte zij het raadzaam om hierbij aan te sluiten. De eisen van goed verzekeraarschap liggen vast in de Ziekenfondswet. De invloed van de verzekerden is daarin geregeld. Het ziekenfonds moet overeenkomsten afsluiten die leiden tot voldoende en doelmatige zorg van goede kwaliteit. Een toezichtsorgaan moet daar expliciet, systematisch naar kijken. Met juridische adviseurs worden gesprekken gevoerd om te bezien of er mogelijkheden zijn om op dit punt zodanig concreet te worden dat, gerelateerd aan de herijking van het toezicht, een sluitend systeem ontstaat. Overschotten in de exploitatie gaan naar de bestemde reserve. Ze mogen niet in de vrije reserve terechtkomen. De CTU houdt ook daarop toezicht. Met de Ziekenfondsraad, de CTU en Zorgverzekeraars Nederland wordt binnenkort gesproken over de ontwikkelingen, onder meer over het oprichten van talloze rechtspersonen. Vrije reserves om leuke dingen mee te doen zijn niet aan de orde. De oprichting van rechtspersonen moet door de CTU worden goedgekeurd. Er is gevraagd naar de handelwijze rond marktwerking en mededinging. Gewezen kan worden op de activiteiten van minister Wijers in de richting van de apothekers in het conflict over de postorderfarmacie. De ontwerpwet Economische mededinging zal 1 juli 1997 van kracht worden. Er vinden gesprekken met de minister van EZ plaats, onder meer over het feit dat de nieuwe wet geen preventief toezicht kent op fusie en samenwerking in de branche. De interdepartementale werkgroep op dit gebied heeft ook de ziekenhuissector in beschouwing genomen. Het rapport van de werkgroep is aan de Kamer toegezonden. Inmiddels is een projectgroep gevormd die de aanbevelingen zal uitwerken. Per 1 oktober mag 3% van het budget ingezet worden voor de zogenaamde flexizorg. De verzekeraars zullen daarmee in staat zijn, een deel van hun budget flexibel in te zetten. In het voorbeeld van de staaroperaties speelt het aspect dat het gaat om een prive´-kliniek een rol. Bij niet-erkende zorginstellingen kunnen volgens de huidige wettelijke regelingen slechts de specialistenhonoraria worden vergoed. Over dit soort zaken wordt op het ogenblik overleg gevoerd. Het standpunt dat werkenden niet mogen worden voorgetrokken blijft recht overeind. Bezien wordt wel of de wachtlijstproblematiek kan worden verminderd met hulp van werkgevers en van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Overigens wordt ook aan de acceptatieplicht vastgehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
6
Er is een externe projectleider aangesteld om vaart te brengen in het hulpmiddelenproject. Er valt op dit gebied het nodige te winnen aan doelmatigheid en in de markt. Per 1 januari 1998 zullen de verzekeraars in het tweede compartiment het volume gaan reguleren. Voor de prijsregulering zal de WTG worden gehandhaafd, met de mogelijkheid van maximumprijzen. Pas als de verzekeraars laten zien dat zij voortdurend onder de maximumprijzen overeenkomsten afsluiten, kan hun ook de prijsregulering worden toevertrouwd. Met de zinsnede waaraan de heer Lansink gerefereerd heeft, is het signaal afgegeven dat zal worden ingegrepen op het moment dat blijkt dat het voorgestelde systeem niet werkt. Zo’n conclusie kan op zijn vroegst in 1999 worden getrokken. Om het systeem goed te laten werken zijn er de eisen van het goed verzekeraarschap, die zullen worden aangescherpt, het toezicht, de mogelijkheid van het maximeren van de nominale premie, de mogelijkheid van het maximeren van de reserves, de Wet economische mededinging en een te ontwikkelen systeem van monitoring. De «yardstick competition» functioneert goed in Engeland, maar het gaat daar wel om e´e´n systeem, namelijk de National Health Service. Er wordt weinig van ziekenfonds gewisseld, net zo min als dat gebeurt in de particuliereverzekeringswereld. In het buitenland, waar de mogelijkheden daartoe al langer bestaan, wordt overigens evenmin gemakkelijk van verzekeraar gewisseld. Vo´o´r de begrotingsbehandeling zal de commissie een notitie bereiken waarin de diverse aspecten van het toezicht aan de orde worden gesteld. De heer Van Boxtel vroeg om meer inzicht in de mogelijkheden om prikkels in de verzekeraarsbudgettering in te bouwen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwees naar de nota «De prijs die zorg verdient» van eind 1995 met daarin een schema waarin wordt aangegeven wanneer de WTG voor welke compartimenten buiten werking zal worden gesteld. De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhoven De griffier van de commissie, Van der Windt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 XVI, nr. 5
7