Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
19 523
Integraal Programma Windenergie 1986—1990
Nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER V A N ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 9 februari 1988 Met mijn brief van 16-5-1986 (kamerstukken I, 19 523, nr. 1) informeerde ik u over mijn voornemen om te rapporteren over de voortgang van het Integraal Programma Windenergie 1986-1990 (IPW), naast hetgeen de memorie van toelichting bij de begroting van Economische Zaken hierover vermeldt. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer doe ik u hierbij een notitie toekomen over de ontwikkelingen op het gebied van windenergie sinds het in werking treden van het IPW en over de voortgang van het IPW. Daarin wordt tevens aandacht besteed aan de werking van de Regeling Milieupremie Windenergie, welke door mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is ingesteld. De Minister van Economische Zaken, R. W. de Korte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
1
EVALUATIE S T I M U L E R I N G S P R O G R A M M A W I N D E N E R G I E Samenvatting en conclusies Medio 1986 is het Integraal Programma Windenergie (IPW) van kracht geworden. Dit plan beoogt om in 1990 100 tot 150 MW aan windenergie opgesteld te hebben. Zo zou de weg kunnen worden vrijge maakt voor een uitbreiding van het windvermogen tot 1000 MW in 2000 zonder specifieke steun van de overheid. Voor de uitvoering van het plan is f 105,5 min. beschikbaar gesteld door het Ministerie van Economische Zaken en f 10 min. door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Voor de periode tot 1990 zijn een aanzienlijke kostprijsdaling en schaalvergroting van windturbines van groot belang. Tevens is ervaring met plaatsing nodig. Zowel aan producenten als aan gebruikers kan financiële steun verstrekt worden. Het IPW blijkt de belangstelling voor windenergie sterk te hebben aangewakkerd. In totaal zijn thans reeds investeringsplannen gemaakt voor ruim 300 MW aan windvermogen. Hiervoor is via exploitantensteun verleend in 1986 en 1987 reeds 50 min. toegezegd. Deze steun heeft betrekking op een vermogen van ca. 75 MW. De omvang van het vermogen dat vanaf 1988 financieel kan worden ondersteund is momenteel nog niet aan te geven. Als ontwikkelingssteun aan fabrikanten is ca. 14,5 min. toegezegd. De plannen van de fabrikanten geven een kostprijsdaling van windturbines aan van gemiddeld circa 30% in de komende jaren. De exploitanten van windturbines blijken een voorkeur te hebben voor beduidend grotere turbines dan voor de inwerkingtreding van het IPW het geval was. Er wordt een voorkeur voor vestiging in milieupremiegebieden waargenomen. De eerste windprojecten zijn inmiddels in bedrijf genomen. Het overgrote deel van de plannen dient echter nog in uitvoering te worden genomen. Dit belemmert vooralsnog het op gang komen van een seriematige produktie bij de fabrikanten. Een belangrijk knelpunt ligt nu bij de procedures voor het verkrijgen van vergunningen voor windenergieprojecten. Over de omgevingseffecten van windturbines bestaat in veel gevallen onduidelijkheid, wat mede aanleiding kan geven tot bezwaren tegen bouwplannen. De betrokken ministers zullen op korte termijn initiatieven ontwikkelen om in de geconstateerde informatiebehoefte te voorzien. De planologische inpassing van windenergie op langere termijn vormt een punt van bijzondere aandacht. Momenteel wordt bezien op welke wijze hierin oplossingen kunnen worden gecreëerd. Vooralsnog zal het beleid gericht zijn op vestiging in zogenaamde milieupremiegebieden. De stimuleringsregeling is per 1 januari 1988 op enkele onderdelen aangepast. Zo zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van prototypes verruimd. Voor fabrikanten van rotorbladen zijn speciale faciliteiten getroffen. De termijn waarop projecten dienen te zijn uitgevoerd zal onder bepaalde voorwaarden kunnen worden verlengd. De mogelijkheid om haalbaarheidsonderzoeken te verrichten is uitgebreid. De wijzigingen kunnen binnen het beschikbare budget worden gefinancierd. De financiële ondersteuning van windenergie vanuit het Ministerie van Economische Zaken is in verband met het beëindigen van de non-profit regeling en de WIR-ET met ingang van 1 januari geïntegreerd in de steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1988. Voorlopig wordt het milieupremiebeleid gehandhaafd. 1. Inleiding Op 17 mei 1986 trad het Integraal Programma Windenergie (IPW) in werking. Dit programma geeft, in aansluiting op de activiteiten welke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
2
onder andere in het kader van het Nationaal Onderzoekprogramma Windenergie (NOW) plaatsvinden en plaats hebben gevonden, een nadere invulling van het energiebeleid op dit punt. Dit beleid is onverminderd gericht op energiebesparing en diversificatie, zoals o.a. in het regeringsstandpunt «inzake de elektriciteitsvoorziening in de jaren negentig» (kamerstuk II, 1984/85, 18 830, nr. 1) is uiteengezet. De eerste resultaten van het IPW tekenen zich nu ruim 11/2 jaar na inwerkingtreding daarvan af. Zoals aangekondigd in de brief van 16 mei 1986 (kamerstuk II, 1985/1986, 19 523, nrs. 1-2) zijn de ervaringen met alsmede de resultaten van dit stimuleringsinstrument tussentijds geëvalueerd. Tevens worden de effecten van het milieupremiebeleid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij de evaluatie betrokken. In dat kader is nagegaan of de huidige regeling aanpassing behoeft. Daarbij is met name gebruik gemaakt van de ervaringen van PEO en NEOM, die met de uitvoering van de regeling zijn belast. 2. Achtergrond van het IPW 2.1. De situatie medio 1986 Op het moment van inwerkingtreding van het IPW in 1986 bedroeg het opgestelde windturbinevermogen ca. 7,5 MW, volgens de volgende verdeling: Tabel I
0 - 100 kW 1 0 0 - 500 kW 5 0 0 - 1 0 0 0 kW
Vermogen
Aantal
59% 27% 14%
92% 7,5% 0,5%
Het tot en met 1986 opgestelde windturbinevermogen bestond nagenoeg volledig uit eenheden welke in parallelbedrijf met het openbare elektriciteitsnet functioneerden. De exploitatie van deze turbines was voor ca. 27% van het vermogen in handen van de elektriciteitsbedrijven. De prijzen (incl. fundering) van netgekoppelde turbinetypen waren in 1986 als aangegeven in tabel II. De verschillen per vermogensklasse worden veroorzaakt door variaties in de materiaalkeuze, het technisch concept en de ontwikkelingskosten. Tabel II Prijs 1986 (f/kW)
0 - 100 kW 1 0 0 - 500 kW 5 0 0 - 1 0 0 0 kW
min.
max.
1300 1000 1550
4200 2800 4200
Voor de energie-opbrengst van windturbines zijn, naast het lokale windregime, de technische beschikbaarheid en de zogenaamde energieproduktie-coëfficiënt bepalend. Voornoemde coëfficiënt is een maat voor het rendement waarmee een windturbine energie opwekt bij een gegeven windsnelheid en een maximale beschikbaarheid. In de periode 1981-1986 is deze coëfficiënt met een factor 2 verbeterd, met name ten gevolge van verbetering van het technisch concept. De bedrijfszekerheid van windturbines behoefde echter nog steeds verbetering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
3
2.2. Vooruitzichten
medio
1986
Een analyse van de positie waarin windenergie zich ultimo 1985 bevond leidde tot de conclusie dat, indien het destijds vigerende stimuleringsbeleid onveranderd zou worden gehandhaafd, de ontwikkeling van 1000 MW aan windenergie, niet in de rede lag ondanks de hiervoor genoemde verbetering van het prestatieniveau. De rentabiliteit bleek niet aan de eisen van potentiële exploitanten te voldoen. Daardoor bleven investeringen uit en beperkte de produktie van windturbines zich tot enkele exemplaren per type. De kostprijs bleef als gevolg daarvan hoog. Prognoses wezen uit dat op korte termijn geen autonome substantiële verbetering van de concurrentiepositie van windenergie mocht worden verwacht. Kostprijsverlaging van in het bijzonder turbines van groter vermogen bleek een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van een grotere penetratie van windenergie. 3. Integraal Programma Windenergie 3.1.
Doelstellingen
Hoofddoelstelling van het IPW is de ontwikkeling van windenergie een dusdanige impuls te geven dat de exploitatie van windturbines in de toekomst op een rendabele wijze, d.w.z. zonder specifieke ondersteuning door de rijksoverheid, kan plaatsvinden. Het stimuleringsprogramma kan derhalve worden beschouwd als een overbruggingsmaatregel. De doelstelling is: a. het (doen) realiseren van 100-1 50 MW opgesteld turbinevermogen in 1990 als aanloop voor de realisatie van 1000 MW opgesteld turbinevermogen in 2000; b. het (doen) produceren van een of meer rendabele typen windturbines zodat de verdere groei na afloop van het IPW van het opgesteld turbinevermogen zonder specifieke overheidssteun tot stand kan komen. 3.2.
Instrumenten
Ter verwezenlijking van deze doelstellingen is gekozen voor een benadering, waarbij twee elementen een centrale positie innemen: kostprijsverlaging van de windturbines en schaalvergroting. Bij dit laatste wordt de rol van de elektriciteitssector van groot belang geacht. Kostprijsverlaging kan met name door serie-produktie worden bereikt. Aangezien de ontwikkeling van een solide industriële basis daarvoor als een noodzakelijke voorwaarde moet worden beschouwd, richt het IPW zich zowel op de exploitanten als op de fabrikanten. Daarnaast streeft het IPW tevens naar kwaliteitsverbetering van windturbines, ter verhoging van de bedrijfszekerheid. Als stimuleringsinstrument is gekozen voor twee subsidiefaciliteiten: - een van 1986 naar 1990 aflopende investeringssubsidie voor exploitanten van windturbines; het voor deze periode beschikbare budget bedraagt f 68,5 min. - een bijdrage in de kosten van ontwikkelingsprojecten van fabrikanten van windturbines; voor deze faciliteit is een bedrag beschikbaar van f 37 min. De uitvoering van het IPW is in handen gegeven van NEOM resp. PEO. De subsidieverlening vindt in hoofdlijnen als volgt plaats: fabrikanten kunnen subsidie krijgen voor de uitvoering van een ontwikkelingsproject gericht op rendabele windturbines. Exploitanten kunnen in aanmerking komen voor investeringssubsidie indien het ondernemingsplan van de fabrikant van de betreffende windturbine is goedgekeurd. Tevens dient voor de desbetreffende turbine een kwaliteitscertificaat docr het ECN te zijn verleend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
4
Voor de aanschaf van windturbines in 1986 kon subsidie worden verkregen indien door de desbetreffende fabrikanten een aanvraag was ingediend voor goedkeuring van zijn ondernemingsplan. Om de situering van turbines op - milieuhygiënisch en planologisch gunstige lokaties te bevorderen, heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een stimuleringsregeling vastgesteld. Hiervoor is f 10 min. ter beschikking gesteld. Op grond van deze zgn. Regeling Milieupremie Windenergie kan aan exploitanten die een subsidie ontvangen in het kader van het IPW, een milieupremie verstrekt worden, indien de molens worden geplaatst in een van de 20 geselecteerde milieupremiegebieden. De omvang van de investeringssubsidie uitgedrukt in f per KW is als volgt: IPW premie 1986 700,1987 650.1988 4 0 0 . 1989 2 5 0 , 1990 1 0 0 -
Milieupremie 25020015010050,-
De IPW-bijdrage kan worden toegekend voor investeringen in windturbineprojecten in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba. Naast het IPW kon voor investeringen in windturbines subsidie worden verstrekt in het kader van de NPR en de WIR(ET). Deze faciliteiten zijn met ingang van 1 januari 1988 voor wat betreft windenergie geïntegreerd in het IPW. Voorts kan voor het laten uitvoeren van haalbaarheidsstudies 50% subsidie worden verstrekt. 4. De werking van het instrumentarium; ontwikkelingen tot eind 1987 De animo van producenten en gebruikers om te investeren in windenergie blijkt, afgemeten aan het aantal subsidie-aanvragen dat door PEO c.q. NEOM is ontvangen, aanzienlijk toegenomen sinds de inwerkingtreding van het IPW. Tevens tekenen zich verschuivingen op de windturbinemarkt af, zowel aan de aanbodzijde als aan de vraagzijde. 4 . 1 . Aanvragen en toekenningen exploitantensubsidie
1986 en 1987
In de periode 1986 t/m 1987 zijn volgens onderstaande tabel subsidieaanvragen ontvangen resp. toekenningen gedaan. Tabel III 1987
1986
Totaal vermogen (MW) aantal projecten totaal subsidiebedrag (min.) aantal fabrikanten aantal turbines
aanvr.
toek.
aanvr.
toek.
141 154 99 19 748
30 17 20 6 133
273 269 176 11 1591
48 89 30 4 338
(162) 1132) ( 93) (976)
Aangezien t.g.v. budgettaire beperkingen in 1986 een aantal projectvoorstellen niet in behandeling kon worden genomen, zijn deze in 1987 wederom ingediend. De tussen haakjes verstrekte gegevens betreffen uitsluitend in 1987 voor het eerst ingediende aanvragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
5
Onderscheiden naar turbinevermogen ziet de verdeling van de toekenningen voor 1986 en 1987 er als volgt uit: Tabel I V
0 - 1 0 0 kW 1 0 0 - 5 0 0 kW
Vermogen
Aantal
10% 90%
20% 80%
Van de tot nu toe ingediende aanvragen gaat het in bijna 90% van de gevallen om windturbines van 100 kW of groter. Ten opzichte van het medio 1986 opgestelde vermogen is dit een aanmerkelijke verschuiving aangezien dit getal toen op minder dan 10% lag. Het met de aanvragen gemoeide vermogen betreft voor 80% turbines van 3 fabrikanten. Het aantal subsidie-aanvragen in 1986 was aanzienlijk groter dan het aanvankelijk voor dat jaar beschikbare budget.Tegen de achtergrond van de basisgedachte van het IPW - windenergie een sterke (tijdelijke) impuls te geven - is dan ook besloten het budget voor 1986 te verdubbeien. Het vermogen waarvoor in 1986 subsidie is toegezegd betrof voor 75% turbines van Nederlands fabrikaat. De subsidietoezeggingen in 1987 hebben tot dusver alle betrekking op Nederlandse turbines. Voor wat betreft de ontwikkelingen op de Antillen is tot dusver subsidie aangevraagd voor een op te stellen vermogen van 13 MW, zijnde 4% van de totaal in 1986 en 1987 ingediende aanvragen. Het is op dit moment nog niet mogelijk een concrete realisatieverwachting uit te spreken over de projecten waarvoor subsidie is toegekend. De planologische procedures voor het verkrijgen van een bouwvergunning zijn in volle gang. Enkele maanden geleden werden de eerste individuele turbines waarvoor IPW-subsidie was verstrekt in gebruik genomen. Als eerste IPW-vrucht van grotere omvang werd op 7 december jl. het windenergiepark bij Urk in bedrijf gesteld. Zodra een groter aantal projecten gereed is, zal meer gezegd kunnen worden over de rentabiliteit van windenergie. Er wordt een rekenmodel opgesteld om de ontwikkelingen op dit punt nauwgezet te kunnen volgen. 4.2. Ontwikkelingssteun
fabrikanten
Van de 17 ingediende aanvragen tot goedkeuring van een ondernemingsplan, deels vergezeld van een aanvraag tot subsidiëring van een ontwikkelingsproject, was de stand van zaken in december jl. als volgt: goedgekeurd: 9, waarvan 2 zonder subsidie-aanvraag; niet ontvankelijk/teruggetrokken: 2 ; afgewezen: 6. Van de beschikbare ontwikkelingsmiddelen was in december 1987 een subsidiebedrag van ca. 14,5 min. door PEO toegewezen. Een indicatie van de door fabrikanten geprognotiseerde en nagestreefde kostprijsontwikkeling kan uit de ondernemings- en ontwikkelingsplannen worden afgeleid. Deze ligt op gemiddeld ca. 30% kostprijsverlaging en daarmee in lijn met de grondslagen welke bij de opzet van het IPW in 1986 werden gehanteerd. Tabel V geeft daarvan een indicatief overzicht. Fabrikanten dienen jaarlijks te rapporteren over de voortgang van de ondernemings- en ontwikkelingsplannen. Deze rapportages zullen worden getoetst aan de geformuleerde doelstellingen bij de aanvraag voor ontwikkelingssteun.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
6
Tabel V Huidige en geprognotiseerde prijzen van windturbines (incl. fundering) Vermogensklasse (kW)
0-100 100-500
Prijs/kW in 1986
Prijs/kW in 1990
min.
max.
min.
max.
1300 1200
4200 2800
1100 1000
3000 1800
In verband met de voorbereidingstijd van windturbineprojecten is de produktie van windturbines, in afwachting van definitieve opdrachten, momenteel nog beperkt tot ontwikkeling gekomen. De eerste gegevens omtrent de daadwerkelijke kostprijsontwikkeling zullen in 1988 beschikbaar komen. 4.3.
Milieupremie
Van de in Nederland gelegen projecten waarvoor in 1986 en 1987 een subsidie is toegekend, heeft ca. 70% betrekking op projecten in milieupremiegebieden. Hierbij dient te worden vermeld dat met name voor windparken met middelgrote turbines een dergelijke subsidie is aangevraagd. Gebleken is dat door introductie van de premie en de daarbij behorende criteria en beleidsuitgangspunten het door de provincies gevoerde lokatiekeuzebeleid eenduidiger en effectiever is geworden. Verdere uitwerking van het beleid door de provincies zal, mits het binnen de geformuleerde uitgangspunten past, ondersteund worden. Via de milieupremie wordt naar het zich laat aanzien bevredigend, invulling gegeven aan de beoogde concentratie van windvermogen in de geselecteerde gebieden. 4.4.
Certificering
Een van de voorwaarden om voor een exploitatiesubsidie in aanmerking te komen houdt in dat voor de desbetreffende turbine een kwaliteitscertificaat van het ECN dient te zijn verkregen. In het kader van de certificatieprocedure wordt een beoordeling opgesteld van de kwaliteit van de desbetreffende windturbine op de gebieden veiligheid, energie-opbrengst en geluidsproduktie. Voor 10 turbinetypen is thans een dergelijk certificaat verstrekt. Voor 8 turbines is een aanvraag voor een certificaat momenteei in behandeling. Met de certificatie van windturbines blijkt meer tijd gemoeid te zijn dan bij de formulering van het IPW kon worden voorzien. Aangezien de projectvoorstellen in 1986 hierdoor ernstig zouden worden belemmerd, is besloten een aantal geselecteerde turbines voor dat jaar tot het programma toe te laten op basis van objectieve aan de certificatie gerelateerde criteria. De certificeringsprocedure verloopt inmiddels voorspoedig. 5. Knelpunten bij de verwezenlijking projecten en mogelijke oplossingen 5.1. Ruimtelijke
ordening
5.1.1. Inpassing op korte termijn Voor de bouw van windturbines is een aantal wetten en regelingen relevant. (O.a. Wet op de Ruimtelijke Ordening, Hinderwet, Woningwet, Natuurschoonwet, waterschapskeuren e.d.). In de meeste bestemmingsplannen wordt niet expliciet rekening gehouden met de bouw van windturbines. Gezien de overige bepalingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
7
kan en mag dan vaak geen bouwvergunning worden afgegeven. Via herziening van het bestemmingsplan of daarop vooruitlopend, via de zogenaamde artikel 19 procedure kan de bouwvergunning alsnog worden verleend. Afhankelijk van het vermogen wordt voor de oprichting van een windturbine eveneens een hinderwetvergunning verlangd waarbij in het bijzonder de geluidsaspecten de aandacht vragen. Het bouwen in en nabij dijklichamen en het leggen van kabels door watergangen is gebonden aan toestemming van de beheerders. De medewerking van lokale en regionale overheden is in deze gevallen van essentieel belang. De ervaringen met de concrete uitvoering van windturbineprojecten wijzen uit dat vroegtijdig overleg tussen de exploitant en vergunningverlenende instanties en belanghebbenden voor een snelle realisatie van groot belang is. Voor het bereiken van de kwantitatieve doelstellingen van het IPW is het wenselijk gebleken om, naast het bevorderen van investeringen in windturbines, ook aan de bestuurlijke, planologische en maatschappelijke kant meer aandacht te besteden. Ter bevordering van voortvarende besluitvorming inzake IPWprojecten zullen initiatieven worden ontwikkeld. Daarbij zal het accent liggen op intensievere voorlichting. Door middel van een schrijven aan de - in windrijke gebieden gelegen lokale besturen zal ik samen met mijn ambtgenoot van VROM hieraan nadere invulling geven. Met het doorlopen van de in het kader van de vergunningverlening voorgeschreven procedures met name in geval van beroepen kan een aanzienlijke periode gemoeid zijn. Projecten kunnen dusdanig vertraagd worden dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde, dat de windturbines binnen een jaar na subsidietoezegging in gebruik dienen te zijn. Deze voorwaarde is gewijzigd teneinde NEOM de mogelijkheid te bieden om aan nog niet afgeronde projecten uitstel te verlenen. Aan de regeling is voorts een voorwaarde toegevoegd ter verbetering van de mogelijkheden tot selectie van bij NEOM ingediende plannen. Voordat subsidie wordt toegezegd dient een aanvraag voor een bouwvergunning voor het betreffende plan te zijn ingediend. 5.1.2. Planologische aspecten op lange termijn De ruimtelijke aspecten van windenergie zijn, onder andere in het kader van het NOW, onderzocht. Van de resultaten hiervan heeft een aantal provincies gebruik gemaakt voor de ontwikkeling van een ruimtelijk beleid ten aanzien van de plaatsing van solitaire turbines tot ca. 25 m ashoogte. Voor grotere turbines of concentraties van kleinere turbines was tot voor kort slechts in een enkele provincie een beleid geformuleerd. Op nationaal niveau is het ruimtelijk beleid mede bepalend geweest voor de aanwijzing van de zg. milieupremiegebieden op voorstel van de provincies. Het beleid ten aanzien van de grootschalige toepassing is nog in ontwikkeling. Met betrekking tot de vraag of 1000 MW windvermogen - de regeringsdoelstelling voor 2000 - op ruimtelijk verantwoorde wijze is op te stellen, is door de Rijks Planologische Dienst een studierapport uitgebracht. Daarin concluderen de auteurs dat genoemd windvermogen niet verantwoord plaatsbaar is zonder het huidige ruimtelijke beleid aan te passen. Een windvermogen van ongeveer 600 MW zou binnen het bestaande rijksbeleid plaatsbaar zijn indien vooral de kleinere turbines de markt zouden bepalen. Tevens wordt in genoemde studie gesteld dat rijksbemoeienis op het gebied van ruimtelijke ordening noodzakelijk is om de energiedoelstelling te kunnen realiseren. Deze bemoeienis zou kunnen bestaan uit het formuleren van richtlijnen en criteria met betrekking tot de plaatsing van turbines in het bijzonder aan de randen van de grote wateren. Ook zou het wenselijk zijn dat het Rijk gebieden reserveert die bij uitstek geschikt zijn voor plaatsing van grote aantallen turbines, aldus het studierapport.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
8
5.2.
Vogelhinder
Een van de aspecten welke in het kader van de voorbereiding van windturbineprojecten en in het kader van vergunningenprocedures regelmatig aan de orde worden gesteld, is de mogelijke hinder van windturbines voor vogels. Zowel op b' stuurlijk niveau als door individuen en organisaties wordt daarbij de .rees uitgesproken dat de realisatie van windturbines zal hiden tot slachtoffers onder vogels ten gevolge van aanvaringen en tot verstoring van lokale populaties. De resultaten van vogelonderzoek wijzen uit dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat significante nadelige effecten te verwachten van de realisatie van windturbines. Nader onderzoek, met name op voor vogels risicovolle lokaties blijft echter noodzakelijk. In het bijzonder in specifieke vogelgebieden en in trekroutes is voorzichtigheid geboden. Op basis van de beschikbare informatie mag worden verwacht dat het plaatsen van 100 tot 150 MW tot 1991, zijnde de IPW-doelstelling, niet tot noemenswaardige schade aan de vogelstand zal leiden. 5.3.
Geluidshinder
Een van de bepalende factoren voor de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines is de mogelijk daarmee gepaard gaande geluidshinder. De geluidsproduktie van windturbines is afhankelijk van het turbinetype, toerental en de windsnelheid. Bij de opstelling van meer turbines speelt ook de configuratie een rol (lijn- of parkopstelling). Voor vergunningverlenende instanties is de zg. bronsterkte van belang. De vaststelling daarvan is onderdeel van de eerder genoemde certificeringsprocedure. Aan de hand van dit gegeven is het mogelijk om voorstellen tot de bouw van turbines op het punt van geluidsbelasting in een vroegtijdig stadium te beoordelen. Onderzoek naar de geluidsproduktie is geïncorporeerd in de studies welke rond de proefwindcentrale te Oosterbierum worden verricht. 5.4. Schaalvergroting
windturbines
Voor het bereiken van de doelstelling van 1000 MW is de ontwikkeling van turbines van groter vermogen noodzakelijk, mede om planologische redenen. De actieve betrokkenheid van de elektriciteitssector hierbij is een vereiste. Door een aantal elektriciteitsbedrijven is een samenwerkingsverband Megawind opgericht ter realisering van grootschalig turbinevermogen. Oorspronkelijk beoogde men 18 turbines van 1 MW te realiseren. Bij de uitwerking van dit plan bleek dat met de ontwikkeling van een 1 MW-turbine nog een geruime tijd gemoeid zou zijn. Mede in verband met de technische en financiële risico's is door de fabrikant besloten van de 1 MW-optie af te zien. Momenteel tekenen zich initiatieven af in de richting van de ontwikkeling van windturbines van ca. 500 kW. Een voortzetting van deze ontwikkeling kan een belangrijke bijdrage vormen voor het realiseren van de IPW-doelstelling voor het jaar 2000. Verschillende elektriciteitsbedrijven hebben voor deze vermogensgrootte belangstelling getoond en onderzoeken de mogelijkheden van vestiging. In het kader van de IPW-regeling kunnen ook de kosten van het certificeren van een prototype van grote windturbines worden gesubsidieerd. Deze subsidie komt tegemoet aan de hoge kosten welke aan de ontwikkeling en certificering van grote turbines zijn verbonden. Een van de factoren waarvan de ontwikkeling en marktintroductie van grote turbines verder in belangrijke mate afhangt, is de beschikbaarheid van rotorbladen. Met de ontwikkeling van dergelijke specialistische componenten zijn aanzienlijke investeringsbedragen gemoeid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
9
Aangezien de marktpenetratie van (zeer) grote windturbines zich nog onvoldoende manifesteert stellen rotorfabrikanten zich terughoudend op. Het is gewenst de betreffende industrieën tot initiatieven in deze richting te stimuleren. De in het IPW opgenomen ontwikkelingsfaciliteit voor windturbinefabrikanten is daarom uitgebreid met fabrikanten van grote rotorbladen. 5.5. Haalbaarheidsstudies
wind
Om de mogelijkheid van een subsidie op haalbaarheidsstudies beter te laten aansluiten bij de behoeften, is deze faciliteit uitgebreid tot organisaties die in eigen beheer haalbaarheidsstudies uitvoeren. 5.6. Steunregeling
Energiebesparing
en Stromingsenergie
1988
Met ingang van 1 januari 1988 is de vorm van de IPW-subsidie voor exploitanten gewijzigd. De ondersteuning van windenergie in het kader van de nonprofitregeling en de WIR (ET) zijn met ingang van 1 januari 1988 geïntegreerd in het IPW. De ondersteuning van exploitanten op grond van de nieuwe regeling komt overeen met die welke op grond van de oorspronkelijke regelingen kon worden verkregen. De onder 5.1.1, 5.4 en 5.5 genoemde wijzigingen zijn eveneens in de nieuwe regeling verwerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 523, nr. 5
10